Klassieke Kring - Anouk Jacobs …Thales van Milete -natuurfilosoof -1ste wiskunde en 1ste wijsgeer...

26
Anouk Jacobs Openbaringsgodsdiensten - Universaliteitsaanpak: voor alle mensen - Openbaring; hoogste werkelijkheid gepredikt door een profeet - Dogma’s Sekte - Inpalming - Groepsvorming - Hiërarchie - Charismatische leider - Afzondering van de wereld - Uitverkiezing - Geslotenheid voor informatie - Irrationalisme van geloofsovertuigingen - Proselytisme: alles doen om nieuwe leden aan te werven Wiskundige bewijzen in wording Thales van Milete -natuurfilosoof -1 ste wiskunde en 1 ste wijsgeer (ging toen onlosmakend samen!) -streefde naar theorie over de wereld die vatbaar was voor argumentatie -begreep dat de werkelijkheid voortdurend verandert -het beginselen dat de diversiteit en de veranderlijkheid van de werkelijkheid kon verklaren = water (foutief!). Inspiratie? Milete = havenstad + water komt voor in 3 toestanden (vloeibaar, vast, gasvormig) -belang van Thales: vragen die hij zich stelde en de manier waarop hij er antwoorden op poogde te formuleren Euclides Wiskundige axioma’s Natuurfilosofen Thales van Milete Anaximenes stelling van Thales dat alle substanties terug te voeren waren tot één concreet element; voor Anaximenes: lucht. Verschillende soorten lucht. Anaximander dacht aan een onzichtbare oerstof (apeiron) die aan de grondslag ligt van de 4 hoofdelementen (water, lucht, aarde, vuur) en stelde dat lucht de oerstof van de werkelijkheid was Pythagoras -belang wiskunde als model om betrouwbare kennis te verwerven -geboren te Samos (eiland, dicht bij Milete) -kennis door reizen -getal ligt ten grondslag aan alles wat bestaat alles uitdrukken in

Transcript of Klassieke Kring - Anouk Jacobs …Thales van Milete -natuurfilosoof -1ste wiskunde en 1ste wijsgeer...

Anouk Jacobs

Openbaringsgodsdiensten

- Universaliteitsaanpak: voor alle mensen

- Openbaring; hoogste werkelijkheid gepredikt door een profeet

- Dogma’s

Sekte

- Inpalming

- Groepsvorming

- Hiërarchie

- Charismatische leider

- Afzondering van de wereld

- Uitverkiezing

- Geslotenheid voor informatie

- Irrationalisme van geloofsovertuigingen

- Proselytisme: alles doen om nieuwe leden aan te werven

Wiskundige bewijzen in wording

Thales van Milete -natuurfilosoof -1ste wiskunde en 1ste wijsgeer (ging toen onlosmakend samen!) -streefde naar theorie over de wereld die vatbaar was voor argumentatie -begreep dat de werkelijkheid voortdurend verandert -het beginselen dat de diversiteit en de veranderlijkheid van de werkelijkheid kon verklaren = water (foutief!). Inspiratie? Milete = havenstad + water komt voor in 3 toestanden (vloeibaar, vast, gasvormig) -belang van Thales: vragen die hij zich stelde en de manier waarop hij er antwoorden op poogde te formuleren

Euclides Wiskundige axioma’s

Natuurfilosofen

Thales van Milete

Anaximenes stelling van Thales dat alle substanties terug te voeren waren tot één concreet element; voor Anaximenes: lucht. Verschillende soorten lucht.

Anaximander dacht aan een onzichtbare oerstof (apeiron) die aan de grondslag ligt van de 4 hoofdelementen (water, lucht, aarde, vuur) en stelde dat lucht de oerstof van de werkelijkheid was

Pythagoras -belang wiskunde als model om betrouwbare kennis te verwerven -geboren te Samos (eiland, dicht bij Milete) -kennis door reizen -getal ligt ten grondslag aan alles wat bestaat alles uitdrukken in

Anouk Jacobs

getallen (cf. muzikale klanken uitdrukbaar in getalmatige verhoudingen) werkelijkheid wiskundig weergeven -samen met Pythagoreeërs zegt Pythagoras: God = wiskunde => alles wat eeuwig en onveranderlijk is kan aan de hand van wiskunde worden begrepen ! werkelijkheid is niet wiskunde probleem voor werkelijkheid want veranderlijk en dus minderwaardig t.o.v. “eeuwige” waarden van de wiskunde -getallen belangrijker dan zintuiglijke werkelijkheid want getallen zijn eeuwig en overstijgen de realiteit -combinatie theologie en wiskunde in de wijsbegeerte enorme invloed op Westerse denken in het algemeen -de stelling van Pythagoras: a² + b² = c² waarbij a, b en c = zijden van een rechthoekige driehoek met a en b = rechthoekszijden en c = de schuine zijde *oorspronkelijke waarde van Pythagoras’ opvatting over het getal, als grondslag van de werkelijkheid illustreren *aanleiding tot ontdekking van irrationele getallen twijfel over waarheidswaarde van het pythagoreïsche denken: irrationele getallen zijn onmeetbaar, hun wiskundige waarde kan slechts benaderd worden aangeduid en dit is in contradictie met Pythagoras’ opvatting over het eeuwige en volmaakte karakter van getallen *gevolg van de stelling van Pythagoras: pythagoreïsche filosofie verliest deel van haar geloofwaardigheid (Griekse wiskunde = meetkunde, nl. verhoudingen ipv getallen)

Heraclitus -”De mensen die slapen hebben elk hun eigen wereld, de mensen die wakker zijn hebben een gemeenschappelijke wereld.” Individuele mensen beleven in hun slaap een droomwereld waarin elk zijn eigen waarheden heeft en zijn eigen belevenissen. Zodra men wakker wordt, stelt men vast dat dit een begoocheling was, wat blijkt uit het feit dat andere mensen iets anders hebben beleefd. Maar als ze wakker zijn, worden ze geconfronteerd met dezelfde zon, dezelfde huizen, dezelfde bomen en dezelfde mensen. -Mythen zijn groepsdromen Openbaringsgodsdiensten: aanspraak op universalisme kan niet worden waargemaakt gemeenschappelijke waarheid ontbreekt. -Wetenschap = benaderingswijze die toelaat betrouwbare kennis te bereiken, dwz aanleiding geeft tot algemene consensus (universaliteit) van degenen die ze ernstig bestuderen en die bovendien achteraf niet door de feiten worden gelogenstraft -zoektocht naar duurzame en onveranderlijke = tevergeefs feit dat alles veranderlijk is, is de enige zekerheid die we hebben -“stof” die ten grondslag ligt aan alles = vuur. Dit is opmerkelijk want vuur is vluchtig en ongrijpbaar Herakleitos zei “panta rei” = alles stroomt niets blijft hetzelfde (cf. twee keer baden in dezelfde rivier is onmogelijk, want rivier stroomt steeds door, water erin is steeds ander water, dus je kan geen twee keer baden in zelfde rivier) -vinger op zere wonde van de presocratische zoektocht naar het onveranderlijke: we kunnen op zoek naar het eeuwige getal of het

Anouk Jacobs

apeiron of het atoom, enz. Maar het enige dat we vinden is het veranderlijke en het tijdelijke -reactie hierop is dat andere filosofen die verandering ontkenden:

Parmenides van Elea Leerdicht. Echte kennis via de rede. "Denken en Zijn is één en hetzelfde." Als iets gedacht wordt is het onmogelijk te zeggen dat het "niet is". -enkel “het zijn” bestaat en het “zijn is één” -zintuigen zijn bedrieglijk en de veranderingen die we zintuiglijk waarnemen bestaan niet echt Er is geen tijd aangezien er geen verandering is, alles wat in de zogenaamde toekomst zal bestaan, bestaat in feite nu reeds, “worden” = begrip dat illusies uitdrukt

Zeno van Elea Grondlegger van de dialectiek. Achilles en de schildpad beweging bestaat niet.

Leucippus en Democritus Leer van het atomisme!!! -ontstaan atomisme = materialistische leer: probleem opl. verhouding eeuwige <-> tijdelijke en veranderlijke <-> onveranderlijke stelling: alles wat bestaat is opgebouwd uit kleine, ondeelbare deeltjes = atomen (atomos = ondeelbaar). Die atomen zweven rond in een lege ruimte en komen zo nu en dan met elkaar in botsing. Wanneer ze botsen, geven ze uiting aan voorwerpen die wij zintuiglijk kunnen waarnemen en die voorwerpen verdwijnen dan ook weer wanneer de atomen uit elkaar gaan Deze theorie geldt ook voor het menselijk lichaam en de mentale vermogens waarover we beschikken. Ook de ziel (levensbeginsel) = resultaat van samenklontering van bewegende atomen geen onsterfelijkheid want ziel wordt vernietigd wanneer atomen elkaar weer loslaten

De sofisten en Socrates (5e VC)

Socrates -was beïnvloed door kritische denkwijzen natuurfilosofen en sofisten maar aanvaardde relativisme niet! -de waarheid en het goede bestaan -poogde sofisten met eigen discussietechnieken te bestrijden -meesterlijke ondervrager; gangbare overtuigingen zijn in werkelijkheid sterk betwistbaar -“ik weet dat ik niets weet” toch overtuigd dat een rationele fundering van moraal en politiek mogelijk is => Dit is uitgangspunt van de wijsbegeerte van zijn grootste leerling, nl. Plato

Plato Grot, zintuigen zijn bedrieglijk. -Atheense filosoof en Socrates’ grootste leerling -1 van de meest invloedrijke denkers aller tijden -ontwierp samenhangend systeem waarin speculatieve, ethisch-politieke en kennistheoretische vragen op rationele wijze werden

Anouk Jacobs

benaderd -zoeken naar het goede (cf. Socrates) door totaalvisie over de mens en over de wereld waarin die mens leeft -betrouwbare kennis moet aan een aantal eisen beantwoorden -inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van de menselijke kennisverwerving -kennisleer: geïnspireerd door succes wiskunde (meetkunde!). Enkel in de meetkunde is de mens tot inzicht, samenhang en onomstootbare zekerheid gekomen (althans in Plato’s tijd) + positieve vooruitgang muziektheorie (verhoudingenleer) en sterrenkunde (zintuiglijke wereld) -past denkwijze van de meetkunde op alle problemen toe. Karakteristieke van deze methode is dat in de meetkunde enkel volmaakte vormen worden bestudeerd en niet de figuren in de praktijk belang van exacte taal (juiste definiëring begrippen,...) besluit: kennis is pas mogelijk als kennis van volmaakte vormen die in definitie worden gevat => bewijsvoering en samenhang -Vormenleer: er bestaat een cirkel cirkel bestaat vormen bestaan nooit volmaakt in zintuiglijke wereld er bestaat dus een andere wereld Stelling: alle aspecten van de ervaarbare wereld zullen slechts kenbaar zijn via volmaakte vormen Besluit: er bestaat een Vormenwereld die bestaat uit basismodellen (prototypes) van alle dingen op volmaakte wijze. Onze ervaarbare wereld bestaat uit benaderde realisaties van die volmaakte vormen via methode analoog aan wiskunde: Vormenwereld en dus basisstructuur van onze wereld leren kennen er bestaat een andere, aparte werkelijkheid, een wereld buiten ons, waarin die vormen bestaan -deze vormenopvatting komt overeen met oude pythagoreïsche gedachte dat de wereld een wiskundige structuur heeft of een structuur die met de wiskundige methode kan worden benaderd -platonisme op natuurwetenschappelijk gebied ontwikkeling sterrenkunde (astronomie): 2 invloeden: 1) mening Grieken: hemel = volmaakt beweging hemellichamen = volmaakt 2) wiskunde volmaaktheid = eenparige beweging (een constante cirkelvormige beweging) beweging sterren en planeten = cirkelvorming invloed van Plato versterkte deze tendens: als sterren = goddelijk vormenwereld volgen eenvoudig, volmaakte wiskundige vorm ervoor ! In het platonisme zelf hoeft men niet te geloven dat er een afhankelijke Vormenwereld bestaat. Men kan ook aannemen dat deze “vormenwereld” bestaat in onze geest. Afzonderlijk bestaan vormen = probleem bestaat een spiraal, parabool, getal e, getal pi, getal i of zijn deze vormen door de mens ‘bedacht’ ? Heeft de mens ze gemaakt of ontdekt? Platonisten zeggen: ze bestaan onafhankelijk van de mens -Plato paste zijn vormenleer toe op de esthetica en vooral op de

Anouk Jacobs

moraal en de politiek -platonist: object = mooi wanneer het meer dan gewone gelijkenis vertoont met de Vormen en lelijk wanneer de gelijkenis ver te zoeken is Plato: vormen zijn kenbaar het goede (mens en staat) kan gekend worden door rationeel onderzoek moraal opbouwen en staatsordening ontwerpen die het ideaal meer en meer benadert => grote invloed op Westerse beschaving -Plato’s mensvisie is een dualistische visie: mens en lichamelijkheid behoren tot de aardse wereld, de redelijke ziel (nous) is afkomstig uit de vormenwereld. ziel: goddelijk karakter, onverwoestbaar onsterfelijk (inspiratie kerkvaders: christelijke idee van “eeuwig leven”), verblijft tijdelijk in het menselijk lichaam (lichaam = “de kerker van de ziel”), herinnert zich tijdens aardse bestaan de Vormen mens kan benaderde vormen uit zintuiglijke wereld vergelijken met de Vormen “objectief” in staat om classificaties te maken (mooi <-> lelijk, goed <-> kwaad, juist <-> verkeerd, rechtvaardig <-> onrechtvaardig,...)

Eudoxus van Cnidus

Hipparchus

Ptolemaeus

Aristoteles Plato’s belangrijkste leerling -1ste grote systematicus van de wijsbegeerte: afbakenen van verschillende studieobjecten + uiteenzetting schools karakter -enorme invloed op filosofie-onderwijs in de Oudheid en in de Middeleeuwen -kennistheoretisch vlak: betekenis van de vormen als kennisobject aanvaard, maar loochent dat ze een afzonderlijk bestaan zouden leiden: vormen bestaan alleen in de dingen zelf ~ geringer vertrouwen in strikt wiskundige methode wezenskenmerken vormen in onze wereld hangen af van ervaring kennis van vormen door een abstractie-procedé (itt Plato en constructieprocédé) zien van talloze, concrete, onvolmaakte benaderingen van cirkels -> geest vormt begrip “volmaakte cirkel” strikt wiskunde methode voldoet niet, toch strenge regels denkproces Ontstaan van de Logica Logica = onderzoeken hoe denken geordend zou moeten zijn, wil men tot concrete gevolgtrekkingen komen hoe denken? 1) formele logica = logica die de vorm of de structuur van het denken onderzoekt ipv de inhoud *Aristoteles: klemtoon op definities -denken gebeurt adhv begrippen -helder en correct denken ->

Anouk Jacobs

begrippen ondubbelzinnig geformuleerd -begrippen -> oordelen/volzinnen -> gevolgtrekkingen = redeneringen maken (deducties) waarbij uit bepaalde vooronderstellingen (premissen) een conclusie wordt getrokken die informatie bevat die niet besloten ligt in afzonderlijke premissen (vb. Van zo’n gevolgtrekking = Syllogisme 1) algemene stelling (maior) vb. Alle mensen zijn sterfelijk 2) bijzondere stelling (minor) vb. Socrates is een mens 3) conclusie vb. Socrates is sterfelijk Gevolgtrekkingen bewijzen In de logica: bewijs = het op een correcte manier afleiden van de ene stelling uit de andere logische afleiding axioma’s (kunnen zelf niet bewezen worden) Met axioma’s en premissen kan men niet tot de volledige kennis van de wereld komen. Ook inductie nodig = ‘afleidingen’ generaliserende conclusies uit iets bijzonders 2) Informele logica = de logica die correcte redeneringen poogt te onderscheiden van drogredeneringen (fallacies) door de inhoud ervan te onderzoeken Enkele drogredeneringen: *het ad hominem argument *het gezagsargument *de “bad company” en “good company” drogredenering *de “iedereen doet het” drogredenering (met varieties) *de anekdotiek – drogredenering *de “begging the question” drogredenering *cirkelredeneringen *valse tegenstellingen *de drogredenering van het “hellend vlak” -na Aristoteles: dubbele tendens in de Westerse wetenschap en filosofie: *nadruk op creatieve rol van de menselijke geest bij kennisverwerving ~ wiskundige theoretische aanpak *empirisch/experimenteel ~ door ervaring bekomen decisieve resultaten -Aristoteles = grondlegger van huidige weteschappelijke methode ! Aristoteles’ “ervaring” verschilt van onze “ervaring” Aristoteles’ ervaring < empireia = “ondervinding” = inzicht verkrijgen door ouder te worden en veel te hebben beleefd -Aristoteles: wereldvisie = teleologisch klemtoon op doelgerichtheid die ogenschijnlijk in de wereld aanwezig is

Anouk Jacobs

Wereld en dingen erin verklaren door doel aan te wijzen waarnaar alles streeft. Doeleinden van de dingen (stuwkracht naar een meer volmaakte realisatie) = oorsprong van wat bestaat (verschillend van platonische Vormen). Deze theorie is fel omstreden. Dit neemt echter niet weg dat doelgerichte verklaringen nog steeds een verklarende waarde kunnen hebben, vb. Gedrag ‘bewuste’ wezens moeilijk te begrijpen zonder rekening te houden met intenties (doeleinden) die ze hebben. -Aristoteles: gebied van ethica en politiek ervaring pragmatisch; geen ideaalbeeld dat men zondermeer kan ontwerpen, maar door juiste inzichten uit de menselijke activiteit en door de reflectie groeien (pragmatici: conservatief getint) [Itt platonisch georiënteerde filosofen: ontwerp ideale maatschappij + hogere moraliteit -> revolutionair getint] Deze oppositie pragmatisch/revolutionair wordt nog steeds in westers politiek en ethisch denken teruggevonden.

Hellenistische en Romeinse filosofie

Cynisme

Antisthenes

Diogenes

Stoa

Zeno van Citium Vroege stoa

Seneca Late stoa

Epicurisme

Aristippus van Cyrene

Scepticisme

Pyrrho van Elis

Neoplatonisme

Anouk Jacobs

Ammonius Saccas

Plotinus

Porphyrius

Philo van AlexandriË

Moderne filosofie

Politieke filosofie

Niccolo Machiavelli 1469-1527

Il Principe

Hugo de Groot 1583-1645

De jure belli ac pacis: basis van het moderne internationaal recht

Thomas Hobbes 1588-1679

Materialistisch en mechanistisch mens-en wereldbeeld : natuurstaat, absolute heerser (Leviathan)

Het rationalisme

René Descartes 1596-1650

Methode van de wiskunde, begrippen en axioma’s. God = volmaakte wezen: ontologisch godsbewijs Mechanistisch. Nativisme: aangeboren ideeën. Cartesianisme en dualisme.

Benedictus de Spinoza 1632-1677

Cartesianisme en dualisme van attributen. Heldere begrippen. Rede dichtst bij God. Pantheïsme. God = substantie. Hoogste waarde: autonomie (max. autonomie en macht) Mens is egoïstisch: democratie

Gottfried Wilhelm Leibniz 1646-1716

Talloos veel substanties: Monaden (immatrieel = ziel) Harmonia praestabilita van lichaam en geest: niet in contact. God met een vrije wil: beste wereld gekozen (antwoord op theodiceeprobleem)

Het empirisme

John Locke 1632-1704

An Essay Concerning Human Understanding. Epistemologische vragen centraal: aan alles twijfelen. Tabula rasa Primaire (beweging, rust aantal, vorm en secundaire (geur, kleur, smaak temp., klank) kwaliteiten. Mechanische en mathematische eigenschappen: nooit zekerheid omdat onze geest associaties legt.

George Berkeley 1684-1753

Moraliteit is meetbaar, utilitarisme. Alles bestaat wat waargenomen wordt. Subjectief idealisme: alleen het kennend subject bestaat

David Hume 1711-1776

Totaalfilosofie: onderzoek van de mens. Bewustzijnsverschijnselen: impressions (emoties), ideas (ideeën)

Anouk Jacobs

(natuurkunde en ethiek geen vast fundament)

Enkelvoudige(verstand passief,anal.) en complexe ideeën (actief,syn) Causale relaties, tegen inductie, scepticisme, hedonisme met sympa.

Verlichting:

Kenmerken:

- Loskomen van de mens uit onmondigheid

- Belangrijke impact van Spinoza en Engels empirisme

- Vertrouwen in de rede, feiten

- Geloof in vooruitgang

- Deïsme: natuurlijke godsdienst + atheïsme

- Natuurlijke moraal: plichtsmoraal of moraal uit nutsoverwegingen

- Libertijnse houding (afbreken van taboes)

- Maatschappij: rationalisatie en ordening, vrijheid centraal.

Engeland (empiristen): Shaftesbury, Adam Smith en Mandeville

Frankrijk: Voltaire, Montesquieu, LaMettrie, d’Holbach, Helvetius, Condillac, Diderot, d’Alembert,

Condorcet en Rousseau.

Duitsland: Wolff, Lessing, Pestalozzi en Kant

Immanuel Kant 1724-1804 Kritik1: mogelijkheid van kennende ik Kritik2: mogelijkheid van handelende Ik Kritik3: mens in relatie met wereld (beoordelingsvermogen: doelgericht, (on)aangenaam) Doel: morele plicht + onvermijdelijke vrijheid Grondslag kennis = apriorivormen van verstand

Ruimte, tijd, causaliteit en substantie: noodwendig Copernicaanse omwenteling in de kennisleer: in kennend subject zekerheden zoeken. Kennis geordend door vormen a priori Kennis van de wereld= synthese v.d. inhouden v. empirie en vormen Vormen zijn transcendentaal (=voorwaarde vooraf mogl. Tot kennis) Analytische (a priori waar), synthetische (a posteriori), synthetische oordelen a priori (analyse van zintuigelijkheid: ruimte, tijd) Fysica (meer dan vormen), metafysica (god) bestaat niet. Betrouwbaarheid van wisk. En natuurk. Door zuivere rede. Morele plichtsbewustzijn (theorie van causaliteit: niet) handeling gericht op het realiseren van doeleinden hypothetische imp. Morele regel op basis van vrije beslissing: categorische imp. Kritik1: lichaam zit in een ketting: causaal Kritik2: vrijheid van handelen Godsgeloof: buitenzinnelijke wereld met onsterfelijkheid: de dingen zelf (Ding an sich): absolute wezen: god

Jean Jacques Rousseau Natuurtoestand: geen maatschappelijke structuren: le bon sauvage Op basis van vrije instemming een maatschappelijk verdrag opstellen: macht bij het soevereine volk

Het Duitse idealisme

Johann Gottlieb Fichte 1762-1814 Doel: op basis van zedenwet vrijheid nastreven. + socialisme (staat beheert

Objectief idealisme: dialectiek Mens kan vrij handelen: handelend ik + transcendentale analyse: noodzakelijke voorwaarden het IK poneert zichzelf (activiteit), Ik poneert tegenover zichzelf een niet-IK (bewustzijn onmogelijk zonder object), IK poneert zich, IK poneert, maar bepaalt niet-IK en

Anouk Jacobs

economie) wordt bepaald door het niet-Ik (passief): kennisdimensie Reflectie op niet-IK (zintuigen lijken van buitenaf te komen)

Friedrich Wilhelm Joseph von Schelling 1775-1854

Natuurfilosofie, identiteitsfilosofie, godsdienstfilosofie. Geest minder aan IK gekoppeld Onbewust intellect, scheppen van de kunstenaar

Friedrich Ernst Daniel Schleiermacher 1768-1834

Godsdienstfilosoof. Grondslag van rede = gevoel. Alle godsdiensten zijn authentieke uitingen van religieus gevoel. Geen enkel systeem kan de religie totaal omvatten

Georg Wilhelm Friedrich Hegel 1770-1831 Ratio

Totaalfilosofie: eenheid en coherentie + diversiteit De wereld is essentieel in ontwikkeling: veranderingen Het denken: werkelijkheid in zichzelf dialectische methode Waarheid = een wetenschappelijk systeem: eenheid en door begrippen + belang intersubjectieve + diversiteit van de werkelijkheid weergeven = subject. Waarheid is bemiddeld door de werking van de negatie. Relatie tussen de Absolute Geest en IK en probleem van intersubjectiviteit (other minds): grondslag van de oplossing antithese tussen algemeenheid en particulariteit. Godsbeeld: verlichtingsideaal in wezen het vrijheidsideaal van het Christendom is. (geloof = begrijpen van verleden)

Aanvallen op Hegels Christendom

Ludwig Andreas Feuerbach 1804-1872

Hegeliaanse filosofie gaat uit van de theologie laatste toevluchtsoort. Nieuwe filo moet zich met de mens bezighouden: antropologie. Meest reële relatie is liefde. God is een projectie van de mens. Mens moet tot zelfkennis komen. De mens is voor de mens het hoogste goed. (ZIE STIRNER)

David Friedrich Strauss Bruno Bauer

Jezus wordt niet vermeld door Hegel. Strauss: verwerpt al het bovennatuurlijke: verschil mythe en verhaal. Bauer: evangelie = mythe: theologisch kunstproduct.

Soren Kierkegaard 1813- 1855

Esthetisch stadium: realiteit in het nu leven voor het genot, verleiding, passief tegenover werkelijkheid Ethisch: zelfwording Regels, verantwoordelijkheid ideaal wordt kapot gerukt door de zonde = afwijken Religieus: zo wanhopig zijn, dat men god vindt Persoonlijke, existentiële manier, irrationele sprong. Werkelijkheidservaring = strikt individueel (Marx en Stirner) Maatschappij: conservatief Proscriptum: de existentiële of subjectieve dneker voor het objectieve denken Kennisrelatie te abstract: verlies realiteit (existerende denker

= subjectieve dimensie Overdreven gevoel= geen contact met werkelijkheid Wil moet loskomen van het concrete

Anouk Jacobs

Aanval op Hegels maatschappijvisie

Karl Marx 1818-1883 En Engels

ENGELS: metafysische aspecten van het dialetisch materialisme als algemene grondslag van de filosofie. Filosofie als praxis: maatschappijverandering Dialectisch materialisme: evolutie van de materie, conflictwerking tussen tegenstrijdige krachten Historisch materialisme: economische theorie van de geschiedenis: verandering op basis van objectieve wetten. Infrastructuur (onderbouw) vs. Superstructuur (bovenbouw) Arbeidsverdeling, sociale relaties: ontwikkeling versnellen/vertragen Economische theorie: waarde v. product: arbeider=meerwaarde Uitbuitingstheorie Humanitaire ondertoon: morele gronden, klasseloze maatschappij Theorie van vervreemding: van zichzelf, medemens, religie. Maatschappij brengt de godsdienst voort.

Nihilisme

Max Stirner 1805-1856

Links-hegeliaanse poging om zelfvervreemding van de mens te breken. Eigen IK = Laatste waarde, eindpunt. Mens en God overwinnen om IK over te houden. Elk individu heeft de IK als enige waarde (ZIE FEUERBACH)

LIBERALISME (burgerij)

Ofwel: interventie van staat in het individuele denken en handelen reduceren

Ofwel: eisen dat de staat bijdraagt aan de bevrijding van de mens

Contradictie: Locke + Amerikaanse Declaration: slavernij is toegestaan

18e E:: Locke, Montesquieu, Jefferson en Rousseau: nadruk op gelijkheid, recht op leven, geluk,

vrijheid. Humanitair ideaal

Twee stromingen:

Het politiek liberalisme: Locke, Voltaire, Montesquieu en Jefferson John Stuart Mill

Negatief: voorrechten van absolute vorst, kerk en adel moeten verdwijnen

Positief ideaal: individuele vrijheid

Streven naar een constitutie, parlementair regime, scheiding der machten

Niet-interventie van staatsorganen, maar algemeen stemrecht is nog niet verworven.

19e E: Matthew Arnold en Thomas Hill Green

Mens bevrijden van ellende en onwetendheid.

Grotere staatsinmenging.

Anouk Jacobs

Splitsing Engelse Liberale Partij: conservatieven en Labour

Economisch liberalisme: Adam Smith (grondlegger)

Basis: sympathie

Grondslag van economische groei = arbeidsdeling verhoogde productiviteit ontstaan kapitaal

Vooruitgang gebruiken om eigen belang na te streven: gemeenschappelijk welzijn best als iedereen

eigen belangen nastreeft. Staat moet rechtvaardigheid garanderen. Privileges en monopolies

remmen de economische groei af.

+ BENTHAMs utilitarisme: het grootste geluk voor het grootste aantal.

20e E: democratisch aspect van het politiek liberalisme werd gerealiseerd door universeel stemrecht

onder druk van de Linkse partijen

NA WOI: fascinatie door autoritaire bewegingen (fascisme, nazisme)

Jaren 70: radicale terugkeer naar het vroeg-19e eeuws economisch liberalisme: drastische inperking

van staatsinterventie.

Neo-liberalen: Freidrich von Hayek en Milton Friedman

CONSERATISME

Verdediging van Ancien Régime en protest tegen Revolutie. Edmond Burke

Edmond Burke

1729-1797

Gebruik van rede volstaat om maatschappij te organiseren. Maar mens heeft passies: traditie van moraliteit.

Maatschappij is vatbaar voor verbetering, maar dit is een langzaam en continu proces.

Franse conservatieven (traditionalisten): Joseph de Maistre en Louis de Bonald: terugkeer naar het

katholieke regime van voor de revolutie. Reactionair = extreme vorm van conservatisme

SOCIALISME (arbeidersklasse)

1826: Robert Owen, Claude Henri Saint-Simon en Fourier

Samenwerking onder mensen, gelijkheid, centraal thema: rechtvaardigheid + internationaal karakter

Strijd tegen kapitalisme en nieuw stelsel van productie en distributie van goederen.

Utopisch socialisme: Owen, Fourier, Proudhon

Verzameling van kleine gemeenschappen, volledige samenwerking, winsten gelijk verdelen, vrije

interactie en coöperatie, centrale autoriteit of staatsgezag reduceren

Wetenschappelijk socialisme: Saint-Simon

Vooruitgang van wetenschap en techniek, centrale organisatie van productiemiddelen, aan het

hoofd: wetenschappers. Materiële en intellectuele verbetering van het lot van de armen.

Marxistisch socialisme communistisch manifest 1848

Belang van maatschappijanalyse, toekomstvisie, historisch materialisme. Probleem: proletariaat en

bourgeoisie: omverwerpen van het kapitalistisch systeem.

Productiemiddelen in handen van de staat.

Eind 19e E/ begin 20e E:

Anouk Jacobs

Hervormingen en lotsverbeteringen van de arbeiders, maar kapitalistische staatstructuur bleef.

Nieuw socialisme:

Reformisme of sociaal-democratie: Belgische Werklieden Partij: kapitalisme + socialisme

Edward Bernstein en Fabian Society: onmiddelijke sociale verbeteringen i.p.v. revolutie.

Fabian Society, Sidney Webb, Georges Bernard Shaw: progressieve hervormingen, nationalisering

van industrie, welvaartstaat.

Na Russische Revolutie:

Marxistisch-leninistische socialisten = communisten: sterke partijdiscipline, Komintern

Reformistisch-socialistisch (sociaal-democraten): pragmatisch en electoraal: ideologie

verdween

ANARCHISME

De mens is in wezen goed. Beperkte vorm van eigendomsrecht, maatschappij zonder regering.

Mutualistisch anarchisme: geen staatsapparaat, gelijkheid onder mensen, vrijheid

Collectivistisch anarchisme: Mikhail Bakoenin: individu is niet basiselement. Groepen van

arbeiders vormen een eenheid: collectieve verantwoordelijkheid. Revolutionaire middelen.

Door mislukkingen van revoluties: daden van terrorisme en moorden.

Utopisch anarchisme: Peter Kropotkin: verdeling op grond van behoefte, vrije distributie van

goederen. provobeweging (Amst.), kabouterbeweging

Studentenrevoltes 1966-1970: ecologische beweging: directe democratie en actiegroepen. Doen

afstand van wetenschappelijk-technologisch optimisme extreem antropocentrisme

NATIONALISME

Zelfbeschikkingsrecht van de volkeren: afwijzing van vreemde overheersing, individu en groepen

mogen niet ondergeschikt zijn.

Franse opvatting Ernest Renan: gemeenschappelijke geschiedenis

Duitse opvatting: Herder, Fichte: gem. taal en cultuur, volkskarakter

Er moeten 1 of meer gem. kenmerken zijn: dezelfde economische belangen, vijand, samen

onderdrukt voelen. vaak samen geleden onrecht: kolonisme

Nadruk van solidariteit blijft behouden: vorm van socialisme

Extremen: fascisme en nazisme: gekoppeld aan negatie van de waarde van het individu, irrationele

opvattingen over eigen volkskarakter, ras, conservatieve houding tegenover de

maatschappijstructuur en uit angstreflex.

Anouk Jacobs

Filosofie in de negentiende eeuw

Positivisme

= alle cognitieve problemen zijn enkel op te lossen met methodes van positieve wetenschappen. Dus

door beroep te doen op ervaringsgegevens.

Elke vorm van metafysica, speculatieve filosofie en theologie wordt verworpen.

Arthur Schopenhauer 1788-1860 Pessimist, atheïst

Pessimist, radicaal tegen Hegel en het Duits idealisme Maakt filosofie van Kant af: onderscheid tussen de zintuiglijke verschijnselen en de dingen op zichzelf. Ding an sich is voor onze kennis niet toegankelijk. Phenomena (het verschijnende) en noumena (dieper gekende) Parallellisme tussen lichaamsactiviteiten en wilsacten waarneembare werkelijkheid Andere, diepere werkelijkheid: de Wil Noumenon = Ding an sich = de wereldwil = bestaansdrift Rede functioneel gericht op overleven Wil opereert afhankelijk van het bewustzijn, bv seks Pessimisme: dit is de slechtste van alle werelden, vooruitgang is zinloze herhaling van lijden. Begeerte reduceren: de esthetische beleving (passief aanschouwen van de natuur en kunst of kennisverwerving: richten op het algemene en wetmatige. Loskomen van het individuele, aardse en dichter naar de grond der dingen waar alles één en ongedifferentieerd is. Inzien van nietigheid van alle streven voor verlossing. Mensen geluk egoïsme. Het lijden dat we anderen toebrengen, brengen we onszelf aan.. Altruïsme = medelijden

Auguste Comte 1798-1857 positivisme

Drie stadia: Theologisch: geloven in bovennatuurlijke krachten

(fetisjistische fase: vage natuurkrachten, monotheïstische fase en polytheïstische fase)

Metafysisch: Grieken: abstracte principes zoals substantie, vorm. Persoonlijk karakter van het Absolute verdwijnt

Positieve: verklaren door wetenschap Classificatie van wetenschappen: wiskunde, astronomie, fysica, chemie, biologie en sociologie: iedere wetenschap kan pas het positieve stadium bereiken als de voorgaande dat al bereikt hebben. Sociologie = mensheid als collectief organisme en zo maatschappelijke orde herstellen. Saint-Simon: technocratie Maatschappelijke problemen: conservatief. Godsdienst van de mensheid: met concrete organisatie.

John Stuart Mill 1806-1873 Brits positivisme Politiek liberalisme utilitarisme

Psychologie als basis: empirische traditie: bewustzijnsinhouden, ervaringen. Logica van de inductie Paternalisme= gedragsregel waarbij men tegen de wil van iemand ingaat om diens eigen welzijn. bio-ethiek Consequentialisme= gevolgen van handelingen met betrekking tot geluk en lijden

Anouk Jacobs

Herbert Spencer 1820-1903 positivisme

Evolutionair denken op alle wetenschappen toepassen. Survival of the fittest. Wet van de evolutie. Economisch en politiek: maximale individuele vrijheid Ethisch: recht op vrijheid Sociaal-darwinisme = sociaal-spencerisme

Ernst Mach 1838-1916 positivisme (naar hume) Gedetailleerde analyse van methodologie van wetenschappen

Filosofie van de inductieve wetenschappen. Kennis en a foriori wet. = poging om gewaarwordingen in denksystemen en wetten te grijpen. Bestaan niet werkelijk, enkel overzichtelijk. A priorivormen bestaan niet. Een kritiek op substantiebeginsel en causaliteitsbeginsel Kritiek: atoom, absolute ruimte en tijd

Charles Sanders Peirce 1839-1914 Positivisme Grondlegger pragmatisme

Grondlegger van pragmatisme: theorie over betekenis van oordelen en filosofie van de wetenschap en de taal. Betekenis van oordelen valt samen met praktische gevolgen Grondlegger van semiotiek (tekenleer)

Relativisme ontstaan dor mens-en cultuurwetenschappen

Op cognitief (kennis)vlak: geen absolute kennis mogelijk: gedrag en kenactiviteiten worden

door allerlei factoren bepaald

Op ethisch (moreel) vlak: geen absolute morele normen. Normensysteem wordt beïnvloed.

Historisch relativisme: kennis en moraal afhankelijk van tijdperk. Maatschappij in historisch

proces

Cultureel relativisme: denkwijzen en normen hangen af van cultuur. Nature-nurture discussie

(nu zegt men dat er universalia zijn)

Sociologisch relativisme: individu wordt bepaald door groep of klasse waarin het behoort.

Psychologisch relativisme: empirisme, met psychologische middelen de wording en structuur

van de kennis achterhalen. Resultaat: relativisme. Geen absoluut standpunt mogelijk:

onderzoeker is ook door psychische structuur bepaald. Wiskunde en logica zijn een spel van

onze geest en wiskundige entiteiten hebben geen objectief bestaan.

Overgangsfilosofen antipositivisme (tegen 1 enkele wet. Methode)

Wilhelm Dilthey 1833-1911 Geesteswetenschappelijke filosofie

Het menselijk leven moet uit zichzelf verklaard worden Natw.: beroep op ervaring, experiment: einddoel: verklaren Geesteswet.: geschiedenis, kunsttheorie, literatuurstudie en

psychologie: begrijpen Hermeneutiek = studie van begrijpen van teksten. Verbanden leggen met psychologische, sociologische, economische context.

Wilhelm Windelband 1848-1915 neokantianisme

Wetenschap = psychologie en sociologie Natuurwetenschap = nomothetisch (wettenstellend) Geesteswet.= idiografisch (focus op individ. Fenomenen)

Heinrich Rickert 1863-1936

Geesteswetenschap cultuurwetenschap Cultuur heeft waarden: bestudeert uit interesse

Henri Bergson 1859-1941

Vitalisme. Dualisme: Natuurwetenschap = dode materie: voorspelbaar, statisch: mechanicisme en determinisme Levende materie: l’élan vital (scheppingsdrang): niet-deterministisch

Anouk Jacobs

en spontaan. Twee wijzen van denken: intellect (determin. Van natuur) + l’intuition (éland vital achterhalen)

Friedrich Nietzsche 1844-1900 Wetenschap en ethica

Einde van het godsgeloof materialisme Geen zin, doel, waarden of normen in God of de kosmos. Geen dualisme, maar nihilisme, relativisme, antropologie (leven=lijden, maar afstand nemen van begeerten helpt niet) Mens = het nog niet vastgelegde dier: mens is veranderlijk en op de toekomst gericht: kan alle kanten uit. Uebermensch = opgave van de mens die hij zich stelt en probeert te bereiken.

Voorlopers van het logisch empirisme

Wiener Kreis = Door de Wiener Kreis worden enerzijds de metafysica en de traditionele kennisleer als

zinloos verworpen, anderzijds wordt gepoogd de wetenschap tot een eenheid te maken door

gebruikmaking van een geüniversaliseerde wetenschapstaal: de symbolische logica.

Gottlob Frege Grondslag kennis = Vormen van taal

Invloed op Wiener Kreis indirect. Taal (algemeen) en wiskunde (bijzonder) = autonoom systeem. Rekendkunde opbouwen vertrekkend van begrippen en axioma’s van de logica.

Bertrand Russel Poging om logische paradoxen op te lossen via typentheorie: trichotomie: waar, vals en zinledig. Met eenvoudige logische taal wiskunde als samenhangend systeem op te bouwen. gebruik v. constructies op basis van bekende entiteiten i.p.v. verwijzen naar onbekende entiteiten. Verklaren is altijd herleiden tot het al bekende.

Ludwig Wittgenstein 1889-1951 Logisch atomisme

Vroege periode: Tractatus (opgebouwd in stellingen) Latere periode: untersunchungen Wereld bestaat uit feiten, niet uit voorwerpen. Afbeeldingstheorie = taal kan uitspraken doen over de wereld. Gem. factor tussen stellingen en wat ze oproepen (werkelijke en denkbare feiten) Wittgenstein I: 1 ideale taal Waarheid = juiste verbinden van atomaire onderdelen Logische waarheden: vaste verbindingen. Negatie = contrad.,

staan a priori vast. (geen empirische betekenis Samengestelde verbindingen: waar/onwaar = echte kennis

(zegt iets over de wereld) Natwet: alle ware zinnen. Aaneenschakeling van namen = aaneenschakeling in werkelijkheid Verzameling van feiten =de wereld Atomaire zin is een afbeelding van een toestand!!! Analytische zinnen: uit structuur opmaken waar/onwaar Synthetische zinnen

Toestand kan getoond worden. Combinatie van namen die naar een ding verwijzen = een schijnoordeel Onzinnige uitspraken Empirisch zinledige = altijd waar Empirisch zinvol = na onderzoek waar/onwaar

Doel = zinnen verhelderen

Anouk Jacobs

Wittgenstein II: philosophical investigations Onbepaalbaar aantal types van taal, niet dezelfde basis. We ebruiken woorden voor dingen die niet bestaan!!!! Taalgebruik = spel: veel, situatie gebonden, geen overkoepelde definitie, handelen volgens regels Er zijn geen algemene betekenissen voor woorden/zinnen. Men kan betekenis achterhalen door het taalspel. Linguïst bestudeert enkel de oppervlaktegrammatica. Taal kan niet in een vreemd taalspel gebruikt worden: verwarring van categorieën. Visie = in essentie principieel en niet met feitenmateriaal ondersteund.

Albert Einstein 1879-1955

Wat betekent ‘absolute tijd’ in de newtoniaanse fysica. = gebeurtenissen die op willekeurige punten van de ruimte plaatsvinden, kunnen gelijktijdig zijn. Hoe meet men gelijktijdigheid? = verificatiemethode Verheldering van begrippen Absolute gelijktijdigheid bestaat niet => zinledige uitdrukking

Het logisch empirisme logisch positivisme of neopositivisme

Reactie op menswetenschappen (positivisme, antipositivisme, relativisme).

Grote groep van wijsgeren en wetenschapsmensen: gezamenlijk wijsgerig ideaal.

Wiener Kreis: discussiegroep 1925 in Wenen van Moritz Schlick. intern. Congressen: filo vd wet.,

maar ook een Berlijnse groep tot nazi’s. 1938: Anschluss van Oostenrijk = einde Weense Kring

Positivisten gaan tot uiterste: wetenschap in 19e E: ontplooiing en verdieping, maar beschikten over

onvoldoende gegevens om de wetenschap te analyseren begrippenarsenaal nodig.

= ideaal en doel van de Wiener Kreis

Doel: poging tot verheldering en explicatie van ideeën van empiristische en positivistische

oorsprong, gesteund op begrippen en methodes die ontleend zijn aan de moderne logica

vertrekkend van inzichten geïnspireerd door Wittgenstein.

De taak van de filosoof = analyse van de taal der wetenschappen: verheldering van begrippen.

Logica en wiskunde vormen een eenheid: zijn analytisch en a priori: leren niets over wereld.

Wiskunde en ervaringswetenschappen verschillen: geen synthetische a-priorioordelen

Betekeniscriterium = om zinvolle uitspraken te onderscheiden van zinledige (metafysische)

Ervaringswetenschappen vormen een eenheid: alleen empirische wetenschappen geven

betrouwbare informatie: zijn synthetisch en a posteriori

Voornaamste stellingnamen van Wiener Kreis = betekeniscriterium + eenheidswetenschapp

Betekeniscriterium = verificatiecriterium (oordeel heeft betekenis als men het kan verifiëren)

Een oordeel heeft alleen betekenis als het logisch deduceerbaar is uit klasse van observatiezinnen.

CANAP: nieuwe definitievorm voor breekbaar, elektrisch geladen,…: de conditionele definitie

Betekeniscriterium met duidelijk onderscheid tussen zinvol en zinledig is niet realiseerbaar.

Anouk Jacobs

Communicatieoverdracht kan ruis bevatten: moeilijk onderscheid tussen zinledig en zinvol!

Eenheidswetenschap verbanden zoeken

Monist= iemand die de werkelijkheid als een samenhangende eenheid ziet. = metafysisch

Fysicalisme

Vorm van identiteit theorie; overtuiging dat alle mentale staten/processen in het geheel verklaard

kunnen worden in fysieke staten, processen en gebeurtenissen.

Microdeductie:

Wetten van alle wetenschappen reduceren tot wetten van een elementaire wetenschap (zoals fysica)

Elementaire deeltjes

Atomen (chemie)

Moleculen

Cellen (biologie)

Meercellige organismen (ook mensen) (psychologie)

Groepen van meercellige organisme (ook mensen)

Wetten van een volgend niveau zijn afleidbaar vanuit het vorige = werkhypothese

PROBLEEM:

Taal kent blindheid voor het kennend subject: betekenis van uitspraak (ik heb pijn) is niet zinledig,

ook al verwijst het niet naar een externe observatie. zinvolle uitspraken op subj. ervaringen

Rudolf Canap 1891-1970

nieuwe definitievorm voor breekbaar, elektrisch geladen,…: de conditionele definitie.

Vervang verificatiecriterium door confirmeerbaar = als er observaties voorspelbaar zijn die de betrouwbaarheid zouden verhogen/lagen.

Niet alle begrippen zijn definieerbaar: bv. Absoluut nulpunt axioma’s van de fysische theorie invoeren.

Theoretische taal: theorie axiomatisch opgebouwd

Observatietaal: protocollen (verslagen) van observaties formuleren.

Begrippen zijn metafysisch als ze in een theorie overbodig zijn.

Betekeniscriterium niet voor mens-en cult.wetenschappen

Alle wetenschappen hebben dezelfde grondslag: ervaring van subj.

Eigenpsychische Gegenstände: eigen gewaarwording Fysische Gegenstände: door anderen waarneembare obj. Fremdpsychische Gegenstände: Geistige Gegenstände:

Ontoegankelijkheid van elementaire ervaringen: basis wordt taal.

Alle empirisch zinvolle oordelen zijn in principe altijd in fysische oordelen vertaalbaar (ruimte-tijdkaders)

Psychologische en sociologische begrippen: in termen fysica

Karl Raimund Popper 1902-1994

Geen interesse in betekeniscriterium: zoekt hoe wet. Theorieën te onderscheiden van niet-wetenschappelijke = demarcatiecriterium. Fasifierbaarheid = beweringen afleiden uit feiten: feiten ondubbelzinnig = gefalsificieerd.

Anouk Jacobs

Inductie bestaat niet. algemene beweringen kunnen niet bevestigd worden. Risico’s nemen: beweringen afleiden door feiten die weerlegd kunnen worden. Psychoanalyse en marxisme: theorie niet falsifierbaar

Corroboratie = theorie blijft onzeker na falsificatie ofwel verhoogde betrouwbaarheid (versimilitude)

De linguïstische filosofie

Analyse van mentale concepten (wil, denken, verbeelding..)

Category mistake = het ontrukken van een concept aan zijn eigen taalspel.

John Austin 1911-1960

Probleem verwarrend en onduidelijk = filosofie Probleem helder formuleren = wetenschap. Performatieve taaluitdrukkingen= vraag of ze waar of onwaar zijn, heeft geen betekenis geen feiten, maar realisatie (beloven,…) Hebben geen specifieke grammaticale structuren Locutionaire acht: inhoud van de uitspraak (verw. Feit) Illocutionire act: betrekking op realisatie (bv. Veroordeling) Perlocutionaire act: doel bij de luisteraar (overtuigen,…)

Fenomenologie en existentialisme

Fenomenologie: Husserl intentionele acten analyseren

Existentialisme: 1950(interbellum) aanval op het objectief denken

Cognitieve houding van de mens tegenover de wereld tendeert naar universaliteit: algemene

wetten en concepten invoeren (gegevens reduceren)

Emotioneel en praktisch = individueel beleven (lijden, genot,…)

Men wil praxis (ethiek) een cognitief statuut geven: subject als kenner identificeren met het

handelend IK (verliest zo het karakteristieken van beleving en individualiteit)

Existentialisme = individu bevestigen en universaliteitsaanpak van wet. Bestrijden.

Cognitief gedrag van mens = emotieve en ethische houdingen. Particuliere existentie is de enige

echte waarde, ook op cognitief vlak.

De mens is het enige wezen dat met zichzelf bezig is: geconfronteerd met de mogelijkheid tot

niet-bestaan

Existentie = met zichzelf bezig zijn. De mens is contingent (niet-noodzakelijk), dus bestaan

bevestigen.

Bestaan = opeenvolging van ontwerpen: mens is op de toekomst gericht = onvermijdelijk in

ontwikkeling.

Er bestaat geen ‘menselijke natuur’ die het gedrag determineert. De mens is vrij.

Edmund Husserl Fenomenologie

Antirelativisme in psychologisme in de filo van de wiskunde (=opvatting dat de wiskundige entiteiten een spel van ons psychisme zijn). Grondslag kennis = kennend subject.: noodzakelijke voorwaarden bij het bewustzijn.--> intentionaliteit (=gerichtheid van elke bewustzijnsact op een bepaald object): van IETS bewust zijn.

Anouk Jacobs

Antirelativist Antipositivist Rationalist van de Aufklärung

Intentionele acten analyseren = inzicht in essentie van de dingen. Typen van inhouden (klanken, kleuren,…)= domeinen van soorten inhouden onderscheiden. Intentionele gerichtheid op: levende, ruimtelijke en kwantitatieve Antipositivisme: Er bestaan verschillende soorten wetenschappen; Wijsbegeerte met eigen object: zoeken naar diepere eenheid

van verschillen in de fenomenologische analyse van intentionele akten.

Intentionele akten: kennend (ervarend) subject + gekende (ervaren) inhoud en de relatie van het subj. Naar inhoud. (we zijn 1 aspect bv bovenkant, maar Husserl baseert zich op het ruimtelijk object bv kubus) reducties toepassen: afstand nemen van het weten en enkel het wezenlijke zien. Empirisch Ik weg transcendentaal ego (intentioneel gericht subj) Voor alle wet. Een gem. fenomenologische basis zoeken: intentionele akten vinden die typisch waar voordat men aan wetenschap begon te doen. Wetenschappen hebben het besef van hun zin verloren: aliënatie Wetenscahppen hebben zich losgemaakt van het ervaringsgebied waar ze allen hun gem. grond vonden: de leefwereld (voor wetenschappen) levend object = centrum en alles wordt gezien vanuit zijn perspectief. Oplossing: fenomenologische reductie (losmaken van het geloof in de entiteiten van de wetenschap. Doel = een wijsbegeerte opbouwen die een synthese van de wetenschap is en een grondslag ervoor kan bieden. Wetenschap centraal als fundament voor de wiskunde Kan niet spreken over het subject en zijn objecten zonder rationele relatie. Relatie = loutere kenact (gevoelsindruk)

Martin Heidegger 1889-1976 Fenomenologie ontologie

Werk: sein und zeit Bestaan van de mens centraal: mens-wereld <-> wereld-mens: subject-object relatie. Kan niet spreken over het subject en zijn objecten zonder rationele relatie. Relatie = totale contactname tussen mens en wereld: omgang met de wereld. = intentionaliteitsrelatie. Aandacht voor het zijn van het zijnde: onderzoek vanuit het subject (=de totale mens) Intentionaliteitsrelatie tussen wereld en mens! Objec-subject = het zijn van het zijnde. Affectieve en praxisgerichte toon in sein und zeit = een gevoelstoon die het gevolg is van het verbreden van de intentionaliteitsrelatie. Bv: Relatie met ouderlijk huis interesse in inhoud betekent iets voor mij zowel affectief als praktisch. Dingen zijn Zeuge en houding daartegenover Besorgen. Mensen in huis betekenen iets: Fürsorge. Gevoel in huis = Stimmungen; nieuwe ontdekkingen in huis: Entwurf; verschaffen een grotere rijkdom van relaties met het huis: Verstehen en staan ons toe te ordenen: Rede. Verlies van het huis = grondstemming angs; Dat zijn is immers een Sein zum Tode. Maakt geen onderscheid tussen het kenaspect, de gevoelsindruk en het praxisaspect van ons omgaan met de wereld. Fundamentele relaties met de wereld. Inzicht in het zijn en niet in de

Anouk Jacobs

mens alleen LATERE PERIODE: Minder nadruk op het Dasein en de pogingen om daruit het Sein te doorgronden: Zijn = activiteit, maakt zichzelf kenbaar intentionaliteitsrelatie wordt omgekeerd. Nu is het zijn dichtbij en vertrouwd. Het andenkene Denken (vroomheid) waar we als zuhande

dingen ervaren. Rechnende Denken (eigentliche en uneigentiche Erkenntnis. waar dingen als vorhanden gekend worden

In het eigenlijke denken = zijn van het zijnden het hoofdthema. Heidegger en Hermeneutiek (de methode van het interpreteren van teksten) = zoeken van de zin van het zijnde. Probleem: geen oorspronkelijke toehoorder of lezer = geen criterium om betrouwbaarheid van zijn hermeneutiek te beoordelen. Verbreding van de intentionaliteitsrelatie hermeneutiek wordt een activiteit met cognitieve, emotionele en praxisaspecten

Jean-Paul Sartre 1905-1980 existentialist

Er is geen onderscheid tussen een uiterlijke verschijning en een innerlijke werkelijkheid van de dingen, enkel fenomenen. Zijnde uitgedrukt in fenomenen, maar nooit volledig (staan voor iets) Prereflexief bewustzijn: ervaring Reflexief bewustzijn: IK ben mij bewust

Het zijnde dat ervaren wordt + het zijnde ervaart. De vrijheid maakt de kern van het menselijk bestaan uit: existentie (vrij bestaan) en dan pas essentie (determineren, eigenschappen) Het bewustzijn (pour soi) = veroordeeld tot vrijheid. Onder de blik van de ander word ik object, krijg ik essentie en verlies ik mijn vrijheid. contact gebeurt via lichaam: relatie met mensen is conflictueel liefde = poging om vrijheid van een ander bezitten en intact te houden (=contradictie)

Oorspronkelijke hermeneutiek (klassieke teksten)

Bijbelexegese en theologie: subjectief en tijdsgebonden

Dilthey: beide types vermengt: interpretatie

Heidegger: gebruikt voor een fenomenologisch onderzoek van het zijn van het zijnde

Door Heideggers visie op de interpreatie is er een oplossing gekomen voor het hermeneutisch

probleem (relativisme) je kunt nooit iemands uitingen begrijpen zoals hij die zelf begrijpt.

Filosofie in de tweede helft van de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw

WIJSBEGEERTE EN MAATSCHAPPOJKRITIEK

Antinomieën = innerlijke tegenstrijdigheid

behoefte om de wereld te kennen (cognitieve behoefte) en bevredigend te leven (ethische

behoefte). Proberen theoretisch denken en ethiek te verenigen.

tussen theoretische kennis en maatschappijordening (politiek): theoretische wetenschap

verandert de maatschappij via techniek (individu kan zich hieraan onttrekken, maatschappij niet)

Anouk Jacobs

Filosofische problematiek

Men probeert met de rede de menselijke samenleving in betere banen te leiden. Aufklärung zag in

de rede een geschikt apparaat om zowel de ethisch-politieke als cognitieve behoeften te bevredigen.

Dit gebeurt via de technologie

Economisch liberalisme en utopisch socialisme mislukt!

PROBLEEM: huidige technologie: bewapening, aantasting van leefmilieu, manipulatie van de mens

door instanties die hem vreemd zijn (reclame…). Resultaat: zelfvervreemding

Negatieve dialectiek. De school van Frankfurt

Bevat de rede geen autodestructief aspect? inspireerde studentenrevoltes

Theodor W. Adorno 1903-1970 Negatieve dialectiek pessimist

De evolutie van de westerse cultuur is in grote mate gedragen door een idee, gerealiseerd via de technologisch-economische processen. Idee van de Aufklärung: wetenschap en techniet = bevrijding Idee van Herrschaft: mens heeft zich boven de natuur gezet

door de rede (door het veralgemenend en identificerend kennen)

Dialectisch benaderen: natuur heeft eigen negatie = autodestructief. Natuurbeheersing = eigen wetmatigheid die zich tegen de mens keert. Dit totaalsysteem van Herschaft onderwerpt de mens zelf. Negatieve dialectiek = het besef dat de rationaliteitsidee haar eigen negatie in zich draagt. (bv. Massamoord Auschwitz) Geïndustrialiseerde Westen: proletariaat is geen motor meer voor evolutie - zijn ingekapseld in mechanismen van totaalsysteem.

Herbert Marcuse 1898-1979 Dichter bij concrete realiteit dan Adorno.

Maatschappij is samengesteld zodat elke rationele bijdrage van het individu resulteert in een verhoogde irrationaliteit van het geheel. Westerse maatschappij = totalitair en repressief systeem mens is vervreemd (staat niet in dienst van eigen doeleinden , maar in die van de geïndustrialiseerde maatschappij) Mens = unidimensioneel = al zijn waarden en doeleinden zijn gericht op aanvaarding van de normen van het systeem. Tast denken aan. Consumptiegedrag manipuleren gelukkig bewustzijn. Doel = ideaal van vrijheid, solidariteit onder alle mensen, werkelijk menselijke relaties, creativiteit en eliminatie van elke agressie. Geen hogere humaniteit: rassenprobleem, armoede Proletariaat kan geen evolutie teweegbrengen. TOCH fundamentele revolutie nodig

Jürgen Habermas (1929) Rationalist parmatisme

Heeft werken waarmee hij het oneens was grondig bestudeerd. Eerste filosoof in de fenomenologisch-historische traditie die de Angelsaksische literatuur beheerst. Bengt analyse van ‘andere rationaliteit’. Wetenschappelijke theorieën drukken niet de waarheid uit. Geen enkele bron van wet. Kennis kan op rechtstreekse evidentie aanspraak maken. Cirkel: om een theorie op te bouwen en je zintuiglijke gegevens nodig, maar om die betrouwbaar te achten heb je en theorie nodig. Criteria voor betrouwbaarheid = eisen aan onze handelingen te stellen. technische bruikbaarheid. Wet. Methode niet geschikt om aan kritiek te doen.

Anouk Jacobs

Rationaliteit zoeken door in dialoog naar een consensus te zoeken: Herrschaftsfrei + descriptieve gegevens + akkoorden over

gedragsregels + kritisch afwegen. = herrschaftsreie discussie om een consensus te bereiken.

Lebenswelt tegenover systeem: macht van de markt en de staat. Lebenswelt wordt ingepalmd door systeem. Gelooft nog steeds in Aufklärung

WTK = wetenschap/techniek/economie: groeiende kracht van kapitalisme en technologie.

Het structuralisme

Ontstaan in Praagse school structurele fonologie = kleinste mogelijke betekenisdragend element

Fonemen zijn gekenmerkt tot onderlinge opposities: leidt tot betekenisverschil (stemhebbend/loos)

Distinctive features= geheel van relaties dat bepaalt welke klanken in een taal fonemen zullen zijn.

Juiste gebruik van fonemen hangt af van onderlinge relaties ertussen.

Humanistische antropologie = mens kan vrij en verantwoordelijk aan zingeving doen.

Michel Foucault 1926-1984

Historicus van denksystemen. Waarheid= een constructie die het denken en de intenties van individuen overstijgt. Geschiedenis kent geen vooruitgang, maar discontinu verloop. Hedendaagse, zelfbewuste mens = en historisch bepaalde uitvinding. Modernisme = onzichtbare machtsstructuren en instituties. Macht niet gelokaliseerd, maar is een strategie.

Het postmodernisme +epistemologie en ethisch relativisme

Overtuiging dat grote verhalen gegroeid uit moderniteit hebben afgedaan.

Opvatting dat visie op de werkelijkheid ontwikkeld kan worden die samenhang, inzichtelijkheid en

zingeving vertoont.

Streven naar rationaliteit als methode om betrouwbare kennis te bereiken, is zinloos.

Conclusie: verwerpen van het postmoderne wantrouwen en scepticisme tegenover de moderniteit

en het rationele denken.

Jean-François Lyotard 1924-1998

Technologische ontwikkelingen laten de grote verhalen uiteen vallen. Meerdere taalspellen vertellen elk hun eigen kleine verhaal met eigen waarheden. Geen geloof in universele waarden en objectieve kennis. Grote verhalen leiden tot eenheidsdenken en totalitair denken. Postmodernisme is bevrijdend.

Jacques Derrida 1930-2004

Vroege werken: reflecties op filosofen. Close reading: filosofische en andere teksten. Op zoek naar contradicties, blinde vlekken en onopgeloste spanningen. Alles ligt vast in taal en teksten. Derridiaanse school van psychoanalyse. Probeerde zich te distantiëren van het postmodernisme, maar heeft analoge standpunten: onmogelijk om betrouwbare kennis te verwerven of waardevolle betekenis te creëren.

Anouk Jacobs

Richard Rorty 1931-2007

Kent Angelsaksische en continentale analytische auteurs. Meer gericht op argumentatie. Gaat dieper in op de afwijzing an de afbeeldingstheorie van Wittgenstein II. Belang van originaliteit en creativiteit. Filosofie is een taalspel. Geen taalspel van waaruit alle andere taalspellen neutraal kunnen overschouwd worden. Werkelijkheid = geen filo of wet. Uitspreken van waar of niet waar. Waarheid slaat op taal en taalspellen. Wat wij goed vinden, is goed voor ons taalspel (groep). Universele ethiek is niet mogelijk Onmiddellijke, directe solidariteit en empathie.

Milieu-en dierenrechtenfilosofie ecofilosofie

= analyse van oorzaken en zoeken naar een fundering van het ecologisch verantwoord handelen

Sinds jaren 1960

- Uitputting energiebronnen, afvalproductie, uitroeien van dier-en plantensoorten

- Groei wereldbevolking, consumptiegoederen, technische productie.

Kloof tussen arm en rijk.

OORZAKENANALYSE:

19e-20eE: productie-en consumptiesysteem ontstaan met natuurverwoestende werking in het

Westen.

Idealistische benaderingen: karakteristieke denkwijze of mentaliteit van Westerse

beschaving.

Ontstaan uit cultuurkritiek (reactie op technologie) en uitgelopen tot milieufilo (midden 20eE)

Socio-economische benaderingen: maatschappelijke processen gaven het menselijk denken

vorm.

Filosofie van de schaarste (idealistische en niet-idealistisch): beschouwen de socio-

economische processen als een uitbreiding an het schaarstefenomeen en de expansie van de

westerste beschaving als het verspreiden van schaarste over de hele wereld.

NIEUWE ETHIEK

Milieu-ethiek of eco-ethiek: handelen van de westerse mens tegenover de natuur verbeteren.

Deep en shallow ecology (deep = verwerpen van antropocentrisme)

Radicale antropocentrisme:

Axiologische formulering: waarde van een wezen hangt af van zijn functionaliteit voor de

menselijke doeleinden.

Deontologische formulering: alleen verplichtingen tegenover mensen

Juridische formulering: alleen mensen hebben rechten.

Ecocentrisme = radicaal alternatief

Biocentrisme: alle levende wezens hebben een intrinsieke aarde (rechten)

Biocentrisch egalitarisme: alle organismen hebben gelijke rechten (meer pathocentrisme)

Kosmocentrisme: levenloze natuur (landschappen, rivieren) hebben rechten

Anouk Jacobs

Pathocentrisme uitgwerkt tot dierenrechten.

Animal Liberation (Peter Singer): benthamiaans utilitarisme

- Consequentionalisme (rekening houden met gevolgen)

- Kijken naar mate van geluk of ongeluk

- Niemands geluk of ongeluk belangrijker vinden

Geldt ook voor dieren

Speciesisme = het discrimineren op basis van soort

The Case for Animal Rights (Tom Regan): Kantiaanse dierenethiek

Mensen moeten als ‘doel op zich’ beschouwd worden en nooit als middel. Ze zijn subject-of-a-life. Dit

geldt ook voor dieren.

Bio-ethiek 1971

Grote groep wetenschappers, filosofen, juristen, psychologen, sociologen… maatschappelijke

gevolgen van de recente ontwikkelingen op biomedisch gebied.

Hastings center, Kennedy Institute of Ethics. Gestimuleerd door Amerikaanse progressieve katholieke

filosofen.

Discussie over contraceptie en seksualiteit en abortus.

Actuele filosofen

John Rawl 1921-2002

De basisprincipes van een eerlijke en rechtvaardige samenleving. Gedachte-experiment: toekomstige plaats in de maatschappij is verborgen, wat is noodzakelijk? De oorspronkelijke opstelling of beginpositie:

- Rechtvaardigheid: basisrechten en vrijheden - Eerlijke verdeling van goederen: gelijkheid van kansen

Tegen discriminatie, aanbod van onderwijs, het verschilbeginsel: basisvoorwaarde waarbij sociale en economische ongelijkheid is toegelaten: wanneer de grootste voordelen naar de minst begunstigde leden van de maatschappij gaan.

Bernard Williams 1929-2003

Kritiek op het utilitarisme als op de kantiaanse ethiek Gedachte-experiment: 1 man doden om 10 vrij te laten? Utilitarisme leidt tot moreel onwenselijke resultaten: verliezen van menselijkheid. Kants categorische immperatief: onpartijdigheid die verwacht wordt, kunnen mensen niet naleven. Mensen hebben altijd ‘innerlijke redenen’ om moreel te handelen.

Derek Parfit 1942

Mogelijkheden van een niet-religieuze ethiek. Traditionele rationele opvattingen = eigenbelang voorop: consequenties kunnen negatief zijn voor meerderheid <-> Wat positief is voor de meerderheid kan negatief zijn voor individu. Gezondverstandopvattingen kunnen ons misleiden. Gezond verstand zegt dat het ‘zelf’ of het ‘ik’ of ‘persoonlijke identiteit’ een harde kern van ons bestaan uitmaken. Is er iets onveranderlijks aanwezig in een lichaam doorheen de

Anouk Jacobs

jaren? Hoe verantwoordelijk zijn wij, de huidige generatie, voor de toekomstige generatie? Voorbeelden uit sciencefiction en gedachte-experiment. Ook split-brain-patiënten: 1 persoon of meerdere?

Daniel Dennett 1942

Bewustzijnsfilosofie Vraag naar inhoud van bewustzijn Vraag naar aard van bewustzijn. Inhoud = weten dat iets chocolade is en het lekker vinden Anders dan de ervaring van chocolade ‘qualia’ : kwalitatieve, subjectieve ervaringen (horen, smaken) Bewustzijn is materialistisch: valt samen met de werking van het brein, bestaat uit vele onderdelen die het individueel en algoritmiscch werken. Dit samen bepaalt de psychologische toestand van een subject.