GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei...

66
1 DE VOORSTELLEN VAN HET PLATFORM BETREFFENDE DE MINIMUMNORMEN VOOR DE OPVANG VAN NIET BEGELEIDE MINDERJARIGE VREEMDELINGEN (NBMV) - GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 - DE OPVANG VAN NBBM Vertaling : Odette Klaes Gesteund door het Impulsfonds voor het Migrantenbeleid (I.F.M.B.) Plate-Forme « Mineurs en exil » Platform « Kinderen op de vlucht » C/o Service droit des jeunes Rue Marché aux Poulets 30 – 1000 Bruxelles Kikenmarktstraat 30 – 1000 Brussel Tel. : 02/209.61.62 – Fax. : 02/209.61.60 www.nbm.be

Transcript of GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei...

Page 1: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

1

DE VOORSTELLEN VAN HET PLATFORM BETREFFENDE DE MINIMUMNORMEN VOOR DE OPVANG

VAN NIET BEGELEIDE MINDERJARIGE VREEMDELINGEN

(NBMV) -

GEVOLGD DOOR

DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 -

DE OPVANG VAN NBBM

Vertaling : Odette Klaes Gesteund door het Impulsfonds voor het Migrantenbeleid (I.F.M.B.)

Plate-Forme « Mineurs en exil » Platform « Kinderen op de vlucht »

C/o Service droit des jeunes Rue Marché aux Poulets 30 – 1000 Bruxelles

Kikenmarktstraat 30 – 1000 Brussel Tel. : 02/209.61.62 – Fax. : 02/209.61.60

www.nbm.be

Page 2: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

2

Inhoudstafel

I. Voorstellen van het Platform Kinderen op de Vlucht : minimumnormen voor de opvang van NBMV a. Inleiding – De stand van zaken op gebied van wetgeving en beleid b. De NBMV die zich aan de grens aanmel zonder verblijfsdocumenten c. De NBMV op het grondgebied

II. Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform Kinderen op de Vlucht) b. De behoeften van de NBMV op psychisch niveau door Dr. Danielle Pierre

(ethnopsychiater - Centrum Chapelle-aux-Champs) c. Situatieschets van de opvang van NBMV in de praktijk

i. Algemeen overzicht van de opvangsituatie van NBMV in België door Julie Lejeune (CGKRB)

ii. De eerste opvang door Isabelle Plumat (Observatie- en Oriëntatiecentrum van Neder-over-Heembeek)

iii. De opvang van NBV die asiel aanvragen – opvang van NBMV in de Bijzondere Jeugdzorg door Margot Cloet (opvangcentrum Minor n’Dako)

iv. De opvang van NBMV die asiel aanvragen door Tinne Desmet (LOI De Lier) v. De rol van de voogd door Paul Fraiteur (vogd) vi. Debat

d. Politiek inventaris van de situatie van opvang van NBMV en toekomstperspectieven i. Tussenkomst van Patrick Lieberman, vertegenwoordiger van Minister van

Sociale Integratie Christian Dupont ii. Tussenkomst van Paul Salmon, vertegenwoordiger van Vlaamse minister van

Jeugdbijstand Inge Vervotte iii. Tussenkomst van Yves Polomé, vertegenwoordiger van de minister van de

Franse Gemeenschap van Jeugdbijstand Catherine Fonck iv. Debat

e. Groepswerk en uitwisseling i. Groep I : Opvang en NBMV in de Bijzondere Jeugdbijstand (in de Vlaamse

Gemeenschap) door Johan Van der Auweraert (opvangcentrum Juna) ii. Groep II : Toekomstperspectieven en langdurige ten laste neming van BNMV

door Annik Matthieu en Hanne Schoofs (JOBA Vluchtelingenwerking voor Jongeren)

iii. Groep III : Opvang en NBMV in de Bijzondere Jeugdbijstand (in de Franse Gemeenschap) door Thomas Mortier (voogd Caritas)

iv. Groep IV : De band tussen voogdij en opvang door Anne Graindorge (Aïcha) v. Groep V : De duurzame oplossing door Annick Léonard (Mentor Escale) vi. Groep VI : De band tussen voogdij en opvang door Liesbeth Van Hoorick

(Vluchtelingenwerk Vlaanderen) vii. Debat

f. Conclusies door Benoît Van Keirsbilck (Service droit des Jeune van Brussel)

Page 3: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

3

MINIMUMNORMEN voor de OPVANG van NBBM -

De voorstellen van het Platform « Kinderen op de vlucht » (Februati 2004 – geactualiseerd in september 2007)

I. Inleiding – De stand van zaken op gebied van wetgeving en beleid

Een wet op de opvang van de asielzoekers en sommige andere categorieën van vreemdelingen werd op 12 januari1 goedgekeurd en op 7 mei 2007 gepubliceerd. Sommige van zijn beschikkingen gingen van kracht op 7 mei, anderen op 1 juni 2007, tegelijk met de inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure. Deze wet zet de richtlijn 2003/9/CE van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de Lidstaten2 om. Deze richtlijn vormt de eerste fase in een procedure ingeleid na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam3 en de Europese Raad van Tampere4, met het oog op het tot stand brengen van een gemeenschappelijk asielstelsel en een uniform vluchtelingenstatuut geldig in de Europese Unie. De richtlijn heeft tot doel minimumnormen vast te leggen voor de opvang van asielzoekers om hen een menswaardig levensstandaard te waarborgen, hen vergelijkbare levensomstandigheden in alle lidstaten toe te kennen en zo de secundaire stromen van asielzoekers, die worden veroorzaakt door het verschil in opvangvoorzieningen, te beperken. De richtlijn legt de autoriteiten op om speciale aandacht aan de kinderen te schenken. Zij moeten het onderwerp zijn van een aparte regime waarin de essentiële elementen in de beschikkingen van haar hoofdstuk IV over personen met bijzondere behoeften worden opgenomen. De richtlijn moest uiterlijk op 6 februari 2005 omgezet zijn in het Belgisch recht. In de memorie van toelichting van het wetsontwerp voor de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, dat op 19 mei 2006 door de Ministerraad werd goedgekeurd, wordt de overschrijding van de omzettingstermijn duidelijk gemaakt: het was verkieslijk om dit wetsontwerp te koppelen aan dat over de hervorming van de asielprocedure. De zaak is nu beklonken! Sinds de inwerkingtreding van de Opvangwet, wordt namelijk een materiële hulp via opvangstructuren verzekerd gedurende de hele duur van de asielprocedure, en zelfs daarbuiten. De wet bepaalt verder duidelijke en kwalitatieve normen voor de begeleiding van de asielzoekers en bepaalde andere catégorieën van vreemdelingen: buiten bepaalde basisdiensten (huisvesting, voedsel), voorziet de wet verder in het waarborgen van een aangepaste en geïndividualiseerde begeleiding van de asielzoekers. Zij bekrachtigt het principe van een individuele evaluatie van de situatie van de begunstigde van de opvang binnen de 30 dagen na de aanduiding van zijn verplichte plaats van inschrijving die, eventueel, het mogelijk zal moeten maken om over te schakelen naar de plaats van opvang die via een wijziging van de verplichte plaats van inschrijving wordt aangepast aan zijn profiel5. Betreffende de opvang van niet-begeleide buitenlandse minderjarigen, dient men onderscheid te maken tussen:

- NBBM die zonder verblijfsdocumenten aan de grens aankomen

- NBBM die zich op het Belgisch grondgebied bevinden Voor NBBM die zonder verblijfsdocumenten aan de grens aankomen, werd hen het recht erkend, na hun erkenning als NBBM (eventueel na een medische test, uitgevoerd vanaf een gesloten centrum, binnen de drie of zes werkdagen na hun aankomst) om van een geschikte omkadering te genieten tijdens een observatie en oriëntatie fase, in een hiervoor aangewezen centrum (art.41). Het betreft de eerste fase van opvang voor alle NBBM die aan de grens aankomen, zonder onderscheid van hun administratief statuut, in een observatie- en 1 Doc. Kamer, 51-2565/008.

2 P.B. L. 31/18 van 6 februari 2003, pp. 18-25. 3 Verdrag van Amsterdam van 2 oktober 1997, van krach t op 1 mei 1999.

4 Europese Raad te Tampere, 15 en 16 oktober 1999.

5 Art. 22 van de wet

Page 4: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

4

oriëntatiecentrum (O.O.C.) van FEDASIL worden geplaatst, voor een duur van hoogstens 15 dagen, éénmaal verlengbaar (art.7 van het KB van 9 april 2007). Dit KB, gepubliceerd op 7 mei 2007, legt het stelsel en de werkingsregels voor de centra voor observatie en oriëntatie voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen vast en voorziet in de gelijke behandeling binnen het centrum tussen alle NBBM, ongeacht hun administratief statuut. Er wordt eveneens bepaald dat de Dienst Vreemdelingenzaken de beslissing inzake de toegang tot of de verwijdering van het grondgebied binnen de 15 dagen moet nemen, die met 5 dagen kan verlengd worden in geval van behoorlijk gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden. Bij verstek wordt de minderjarige gemachtigd toe te treden tot het grondgebied. Betreffende de niet-begeleide minderjarigen die zich op het grondgebied bevinden, wordt bepaald in artikel 40 dat een aangepaste omkadering eveneens in een O.O.C. wordt verzekerd voor een duur van maximum15 dagen, éénmaal verlengbaar. Alle NBBM, asielzoeker of niet, kunnen in een O.O.C. opgenomen worden. De wet voorziet daarin niets duidelijker wat betreft de opvang van NBBM na deze observatie en oriëntatie periode. Er wordt enkel bepaald dat het Agentschap FEDASIL overeenkomsten mag afsluiten met instellingen of verenigingen bevoegd in de opvang van NBBM (art. 36), dat het hoogste belang van de minderjarige primeert (art. 37), dat de minderjarige slachtoffers van eender welke vorm van misbruik, verwaarlozing, uitbuiting, foltering, wrede, onmenselijke en vernederende behandelingen, of van gewapende conflicten, recht hebben op deskundige ondersteuning en toegang krijgen tot de geestelijke gezondheidszorg en tot de revalidatiediensten (art. 39). Er dient te worden benadrukt dat in deze 3 beschikkingen, de wet spreekt over „niet-begeleide buitenlandse minderjarigen“ of „minderjarigen“ zonder echter te specificeren of zij asielzoeker moeten zijn of niet. De beschikkingen voor de NBBM in de opvangwet betreffen dus alle NBBM, ongeacht hun administratief statuut. De programmawet van 19 juli 2001, zoals gewijzigd door de programmawetten van 22 december 2003 en 27 december 2004, voorziet in de oprichting van een Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers, FEDASIL, en bepaalt dat het tot doel heeft de organisatie en het beleid van de verschillende modaliteiten inzake onthaal en opvang van asielzoekers te waarborgen. Het heeft eveneens tot doel elke overeenkomst af te sluiten en uit te voeren betreffende de opvang van asielzoekers evenals om subsidies in verband met haar taken toe te kennen en met de controle en het toezicht op de kwaliteit van opvang in alle onthaalmodi belast is. Deze wet bepaalt dat „de coördinatie van de verschillende manieren van opvang van de niet-begeleide minderjarigen wordt vastgesteld door de Koning (…). Deze coördinatie behelst het afsluiten van een akkoord tussen de Federale Overheid en de Gemeenschappen (…)6. Sindsdien is dit samenwerkingsakkoord nog altijd niet afgesloten. Hoogstens ziet het ernaar uit dat een werkgroep, gecreëerd in het kader van de interministeriële Conferentie „de Integratie in de maatschappij“, voorgezeten door de Minister van Maatschappelijke Integratie Christian Dupont, werd verzocht een nieuwe meer samenhangend opvangmodel van NBBM uit te werken. Dit model richt zich naar een opvang van NBBM, ongeacht zijn administratief statuut, in 3 fases :

1) Een eerste observatie en oriëntatie fase van 15 dagen, tijdens welke alle minderjarigen - buiten de jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben geppleegd of in gevaar (zij vallen onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen) of agressieve jongeren (zij worden doorgewezen naar de psychiatrische hulp) - in een O.O.C. worden opgenomen, beheerd door de Federale Overheid (de centra van Neder-over-Hembeek en Steenokkerzeel);

2) Een overgangsfase van maximum 6 maanden, tijdens welke minderjarigen naar opvangcentra worden georiënteerd die aan de specifieke behoeften van deze jongeren voldoen, met als taak om samen met de voogd een levensproject op te stellen, een „duurzame oplossing “ uit te werken. Het gaat om communautaire structuren.

3) Een duurzame oplossing voor de minderjarigen na 6 maanden, na overleg met de federale en communautaire verantwoordelijken voor het voorschrijven van een structuur die het best bij het profiel van de minderjarigen past (jeugdbijstand, LOI, enz…). Wat betreft de LOI heeft de Ministerraad, eveneens in de loop van mei 2006, het invoeren van een modelproject goedgekeurd om, door middel van een akkoord tussen FEDASIL en bepaalde OCMW’s, LOI’s op te richten specifiek voor

6 Art. 62 § 1 bis – programma-wet van 19 juli 2001.

Page 5: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

5

een „light“ opvang van NBBM bekwaam om met een zekere graad van autonomie te leven. Het gaat om kleine structuren van 6 tot 12 plaatsen met een versterkte omkadering van één persoon voor 6 minderjarigen.

Wij blijven maar uitkijken naar een opvangstelsel dat de NBBM naar gelang zijn behoeften gaat opvangen in een aangepast verblijfscentrum, en niet alleen meer naar gelang zijn administratief statuut. Zolang de opvang in 3 fases niet concreet is georganiseerd, zullen NBBM door de verschillende structuren blijven opgevangen worden in functie van hun administratief statuut van verblijf, van waar ze staan met hun procedure of van hun leeftijd in een observatie en oriëntatiecentrum, een Federaal open opvangcentrum, een woning beheerd door een NGO, een Lokaal Opvanginitiatief (LOI), een OCMW of een opvangcentrum van de Gemeenschappen, als hij de kans niet krijgt om intrek te nemen in een onthaalgezin, bij een lid van zijn uitgebreide familie of om alleen te wonen. Gezien het grote verschil in de werking in de centra die niet-begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM) opvangen en na overleg met de betrokken milieus (namelijk de minderjarigen zelf), pleit het Platform “Kinderen op de vlucht” voor het uniformeren van volgende minimumnormen:

II. NBBM die zich aan de grens aanmelden zonder verblijfsdocument. Het Platform « Kinderen op de vlucht » herinnert eraan dat het plaatsen van minderjarigen in gesloten centra een ongeschikte maatregel is en niet overeenstemt met de internationale verdragen betreffende de rechten van het kind en de mensenrechten. Het moet dus stellig verboden worden, in overeenstemming met de regeringsverklaringen van juli 2003 en mei 2006. Een opsluiting mag niet getolereerd worden zelfs niet voor enkele dagen. Het Platform verzet zich met kracht tegen elke „extraterritoriale“ regeling, dat niets anders is dan een juridische constructie die mank gaat in het gunstigste geval en in het ergste geval een onaanvaardbare vorm van opsluiting. Met de inwerkingtreding van de Opvangwet op 7 mei 2007, begroet het Platform « Kinderen op de vlucht » de toepassing van het principe dat er een eind moet gemaakt worden aan de opsluiting van niet-begeleide vreemdelingen, officieel erkend als minderjarig, in gesloten centra. Nochtans de jongere aan de grens die verklaart minderjarig te zijn en die niet voldoet aan bepaalde voorwaarden om toelating te krijgen tot het grondgebied7, wordt voorlopig nog geplaatst in een gesloten centrum, wanneer de autoriteiten gelast met de grenscontrole twijfel uiten aangaande zijn minderjarigheid. Volgens artikel 41 van de Opvangwet moet de bepaling van de leeftijd plaatsvinden binnen de drie werkdagen en mag, indien wegens onvoorziene omstandigheden dit onderzoek niet kan plaatsvinden binnen deze termijn, uitzonderlijk verlengd worden met drie werkdagen. Een termijn van 6 werkdagen betekent tenslotte dat het verblijf van de jongere in het gesloten centrum kan toenemen tot een minimum van 8 dagen, zelfs meer wanneer hij op een zaterdag of op een feestdag aankomt. Het Platform is van mening dat deze termijn nog te lang is. Voorts wordt nergens aangegeven, noch in de wet, noch in het KB, noch in de voorbereidende werkzaamheden wat er met „onvoorziene omstandigheden“ bedoeld wordt. Een onduidelijkheid die ruimte laat voor de willekeur. Het Platform is nog altijd de mening toegedaan dat gesloten centra niet aangepast zijn aan de behoeften van minderjarigen, des te minder wanneer het gaat om niet-begeleide minderjarigen. Het arrest Tabitha van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 12 oktober 2006 heeft het bevestigd door „de ernstige psychologische gevolgen van de opsluiting (slaapstoornissen, angsten, enz) aan de kaak te stellen: de opsluiting van Tabitha bracht haar in een diepe ontreddering en veroorzaakte ernstige psychologische gevolgen die de autoriteiten geacht worden te kennen. Een dergelijke opsluiting geeft blijk van gebrek aan humaniteit“.

7 Art. 2en 3 van de wet van 15 december 1980.

Page 6: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

6

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft in haar arrest van 12 oktober 2006 de Belgische Staat zeer streng veroordeeld voor het opsluiten en het uitwijzen van Tabitha, een niet-begeleide buitenlandse minderjarige. België werd immers veroordeeld wegens ernstig verzuim van haar plicht die resulteert uit haar internationale verbintenissen, en meer bepaald uit art. 3 (verbod om een onmenselijke en vernederende behandeling op te leggen), 5, § 1 en § 4 (recht op vrijheid), en art.8 (recht op respect voor familie en privé-leven) van EVRM, evenals art. 3 (het principe van het grotere belang van het kind) en art. 37 (het principe van het opsluiten in laatste instantie en voor een zo kort mogelijke periode) van IVRK. Het Platform pleit om voorgoed een einde te stellen aan het opsluiten van NBBM, ook voor enkele dagen, in gesloten centra. Op het moment dat een jongere die zich aan de grens aanmeldt als zijnde een niet-begeleide minderjarige of schijnt een niet-begeleide minderjarige te zijn, zou hij de dag zelf al moeten doorgestuurd worden naar één van de twee Observatie- en Oriëntatiecentra. De termijn van 3 of 6 dagen, de tijd nodig voor zijn identificatie, is niet gerechtvaardigd. De identificatie kan vanaf het O.O.C. plaatsvinden.

Het specifieke aan een O.O.C. is dat het zowel NBBM opvangt die zich op het grondgebied („territoriaal“) bevinden, als NBBM die geen toegang tot het grondgebied („extraterritoriaal“) hebben. Het Platform “Kinderen op de vlucht” beveelt aan om de gelijkheid van behandeling van alle NBBM nauwgezet na te leven in het centrum, ongeacht hun administratief statuut, zoals voorzien in artikel 3 van het KB O.O.C., ook wat betreft het naar buiten gaan en de contacten met de buitenwereld.

Het centrum van NOH vangt NBBM op waarvan de procedure aan de grens in het Frans werd ingezet en het centrum van Steenokkerzeel de NBBM waarvan de procedure aan de grens in het Nederlands werd ingezet. Het oriënteren van NBBM naar één van deze centra zou moeten gebeuren met een maximum aan respect voor de taal die de NBBM kent of begrijpt. Deze eerste goede oriëntatie is primordiaal want zij is van invloed voor de verdere opvangstructuren (een NBBM opgenomen in het O.O.C. van Steenokkerzeel heeft meer kans om later naar Vlaamse opvangstructuren te worden doorgestuurd). Dit betreft hoofdzakelijk sommige NBBM uit Afrika die Frans spreken. Zij zouden in het opvangcentrum van NOH moeten verblijven. Bovendien zouden zij een Franstalige voogd moeten krijgen.

De regel volgens welke de Dienst vreemdelingenzaken een beslissing binnen de 15 dagen (+ 5 dagen) moet nemen betreffende de toegang tot of de verwijdering van het grondgebied is vaag. De naar behoren gemotiveerde, uitzonderlijke omstandigheden die deze verlenging kunnen rechtvaardigen, worden al evenmin nauwkeurig weergegeven en zijn dus onderhevig aan de willekeur. Overigens, het verblijfstatuut van de minderjarige wordt, na deze termijn van 15 of 20 dagen, niet eens verduidelijkt.

Het Platform ziet a-priorisch niet wat een verlenging van de termijn met 5 dagen zou kunnen verantwoorden. Het moet dus uiterst bijzonder blijven en moet naar behoren aangevochten kunnen worden. Als de Dienst Vreemdelingenzaken de beslissing neemt om de minderjarige naar zijn land uit te wijzen, kan deze beslissing slechts genomen worden wanneer het in het grotere belang van de minderjarige is en om zijn familie terug te vinden, die hem kan opvangen en hem op een aangepaste manier tenlaste kan nemen. Overigens, er mag zich geen enkele verwijdering voltrekken vanuit een O.O.C.

Het Platform beveelt eveneens aan om, indien de Dienst Vreemdelingenzaken de terugdrijvingsmaatregel, volgens artikel 41 § 5 van de Opvangwet, niet kan uitvoeren en de minderjarige gemachtigd is tot het grondgebied toe te treden, hem dan direct een verblijfsvergunning toe te kennen, al was het maar voorlopig, de tijd nodig om samen met zijn voogd zijn situatie in te schatten en de adequate procedure in te leiden (asielaanvraag, subsidiaire bescherming, een aanvraag om toepassing van de Omzendbrief van 15-9-2005, erkenningaanvraag van het statuut van slachtoffer van mensenhandel, enz).

Ten slotte, het Platform beveelt aan dat de Dienst Voogdij een (voorlopige) voogd zou aanstellen van zodra de jongere aan de grens aankomt en verklaart minderjarig of schijnt minderjarig te zijn. In geval dat de grensautoriteiten de leeftijd in twijfel trekken, is het de aangestelde voogd die de uitvoering van de geneeskundige test om de leeftijd te controleren zal opvolgen en vervolgens indien nodig aanvechten.

Page 7: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

7

III. NBBM op het grondgebied 1. Het is fundamenteel dat geen enkel onderscheid wordt gemaakt in de behandeling van de minderjarigen of ze nu asielzoeker zijn of niet, dus in functie van hun administratief statuut. Inderdaad, het zijn in de eerste plaats minderjarigen en dit alleen zou de kwaliteit van hun opvang moeten bepalen. Dit principe zou weldra uitgevoerd moeten zijn. 2. Om te kunnen instaan voor een omkadering met kwaliteit en zodoende een goede individuele opvolging en een goede collectieve dynamica begunstigen, is het essentieel dat de NBBM worden opgenomen in kleinere structuren. 40 minderjarigen per centrum is volgens ons een niet te overschrijden maximum. Inderdaad, een omkadering met kwaliteit lijkt ons onmogelijk eens men dit aantal te boven gaat. Het lijkt ons verkieselijk om meer centra voor NBBM op te richten dan de bestaande centra gaan uitbreiden. Idealiter zouden de kleinere structuren van 15 bedden met familiale sfeer in aantal moeten toenemen. 3. Het is duidelijk dat de opvang van de minderjarigen door de centra niet de enige oplossing van opvang voor deze minderjarigen is. De onthaalgezinnen en de „uitgebreide familie“, die voor de opvang van de minderjarigen instaan, zouden in dit verband meer steun en begeleiding moeten genieten wegens de talrijke moeilijkheden (bijvoorbeeld financieel) die zich bij deze families kunnen voordoen, (inschrijving in een school, gezinstoelagen, aansluiting van de minderjarigen bij een verzekeringskassa, aanvullende maatschappelijke steun indien nodig voor de familie, enz). Er zou trouwens een controle moeten uitgeoefend worden over de kwaliteit van opvang door deze families. 4. In de mate van het mogelijke zouden de NBBM moeten geplaatst worden in de opvangcentra waar de voertaal van het centrum die van de minderjarige is. Dit betreft vooral enkele NBBM uit Afrika die Frans spreken. Die zouden niet in een Nederlandstalig centrum mogen geplaatst worden. 5. Opvangproject in twee fasen: het Platform is van mening dat het absoluut noodzakelijk is dat de minderjarige zo snel mogelijk in een aangepast centrum wordt ondergebracht waar hij zal kunnen verblijven de tijd nodig voor het zoeken naar een voor hem meest adequate duurzame oplossing. Het is daarom noodzakelijk dat het overplaatsen van het ene centrum naar het andere zoveel mogelijk wordt vermeden. Inderdaad, elke overbrenging vraagt een aanpassingsperiode. Terwijl het absoluut noodzakelijk is dat de minderjarige zich zeer snel in vertrouwen kan voelen in zijn omgeving, met andere jongeren waarmee hij zal gaan samenleven en met het educatieve personeel dat zich over hem gaat ontfermen. Een toename van overplaatsingen naar verschillende centra, riskeert de aanpassingsproblemen eveneens te doen toenemen. Het opvangproject in 3 fasen wordt niet gesteund door het Platform « Kinderen op de vlucht ». Fase 2 zou moeten afgeschaft worden en fase 1, fase van observatie en oriëntatie, versterkt. Het Platform, dat in februari 2004 niet gunstig stond tegenover het oprichten van O.O.C., beveelt aan, nu dat er twee O.O.C. zijn, om de begeleiding van de minderjarigen bij hun eerste opvang te intensiveren, en om een echt educatief project op gang te zetten, ongeacht de duur van het verblijf, aangepast aan de behoeften van elke minderjarige. Het Platform trekt de aandacht op het feit dat dit moeilijk haalbaar zal zijn, gezien de bevoegdheid van deze twee centra om tevens NBBM „aan de grens“ (dus „extraterritoriaal“) op te nemen, waarvan sommigen, gezien de huidige stand van de wetgeving, slechts bestemd zijn om er enkele dagen te verblijven alvorens te worden uitgewezen. De oriëntatie van de minderjarigen naar aangepaste centra moet, bij hun aankomst in België, zo snel mogelijk gebeuren. De beslissing om de minderjarige te richten naar één of ander centrum valt onder de bevoegdheid van de voogd (die bepaalde eigenschappen van het ouderlijk gezag uitoefent en dus de macht in handen heeft om te beslissen over de geschikte verblijfplaats voor de minderjarige, in overleg met deze en de instanties die de

Page 8: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

8

opvang in België coördineren), met het oog op het belang van de minderjarige, zijn behoeften en de verschillende bestaande opvangmodi (hierin rekening houdend met de beschikbare plaats in deze centra). De voogd zal met de kenmerken van het kind rekening houden (leeftijd, land van herkomst, gesproken talen, behoefte aan bescherming, eventuele familie in België,…) om het centrum te bepalen waar naar hem te oriënteren. Als er aanwijzingen zijn dat de minderjarige het slachtoffer zou zijn van netwerken van mensenhandel of elke andere vorm van misbruik, zal de voogd de voorkeur geven aan een centrum bevoegd om deze jongeren op te vangen. 6. Het Platform is van mening dat er voor de dringende opnamen meer plaatsen zouden moeten beschikbaar zijn in de dringend opvangcentra. Inderdaad, het is raadzaam voor de minderjarige die niet onmiddellijk kan opgenomen worden in een centrum aangepast aan zijn situatie en dit niet meer in het O.O.C kan verblijven, dat hij voor een zeer korte periode opgenomen wordt in een centrum dat niettemin aandacht zal hebben voor de moeilijkheden waarmee hij geconfronteerd wordt, dit om te vermijden dat hij zou doorverwezen worden naar een “allround” centrum voor volwassenen waar hij geen aangepaste omkadering zal krijgen. Dit centrum zou een 24/24u opvang van niet-begeleide minderjarigen verzekeren waarnaar jongeren, opgepikt door de politie of op straat zonder huisvesting, zouden kunnen doorverwezen worden… de tijd nodig om de Dienst Voogdij in gelegenheid te stellen de jongere te ontmoeten en een voogd aan te stellen die hem verder zal begeleiden. 7. Aankomst in het opvangcentrum a. Wanneer de minderjarige zich aangeeft als zijnde een minderjarig, moet het opvangcentrum hem als dusdanig behandelen, zelfs wanneer een bottest zijn minderjarigheid in twijfel trekt. b. De opname van de minderjarige in een opvangcentrum is een zeer belangrijk moment voor zijn toekomstig leven in dit centrum. Het centrum moet bijgevolg een duidelijke methodiek aanwenden van toepassing op alle NBBM. c. Het personeel van het centrum zal ervoor zorgen dat de minderjarige, al van bij zijn aankomst en tijdens zijn verblijf, een volledige en objectieve informatie, in de mate van het mogelijke in zijn moedertaal, krijgt over de voorwaarden van huisvesting, het pedagogische project, het huishoudelijke reglement maar ook over alle bijzondere elementen aangaande de situatie van de jongere met betrekking tot: zijn verblijf, de procedures, de vooruitzichten, enz. Desnoods zal het centrum ervoor zorgen dat de jongere contact krijgt met personen en/of diensten bevoegd om hem over deze inlichtingen te vertrekken. d. Naast een mondelinge informatie, is het ook aangeraden dat elk centrum een brochure maakt waarop deze informatie vermeld staat. De Opvangwet voorziet het in zijn artikel 14 maar enkel voor centra beheerd door FEDASIL of haar partners. Deze brochure zou eveneens in de andere centra moeten uitgedeeld worden, bijvoorbeeld die van de Gemeenschappen. Het is belangrijk dat de brochure geschreven is in een taal aangepast aan de minderjarige en dus volkomen duidelijk is. e. De basisbehoeften (voedsel, bed, rust, hygiëne,…) van de minderjarige moeten ten laste opgenomen worden. f. Een informatief gesprek met de jongere moet plaats hebben: Wie zijn wij? Wie doet wat in het centrum? Wat zijn onze taken? Waar ligt de limiet van onze actie? En jij, wie ben jij? … De minderjarige moet ondervraagd worden, waarna een identiteitsfiche wordt opgesteld samen met de jongere op basis van de officiële documenten en van de identiteit die hij aangeeft. Het waarom van dergelijke fiche, wordt hem uitgelegd (een soort

Page 9: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

9

identiteitsprofiel voor het centrum, de verantwoordelijkheid van het centrum ten opzichte van de minderjarige, het gebruik van die fiche in geval van verdwijning). g. De stappen ondernomen voor de jongere (bijvoorbeeld zijn inschrijving in de gemeente), worden hem uitgelegd. h. De opvang en de omkadering van de minderjarige in het centrum moeten aangepast zijn aan de leeftijd en de bijzondere situatie van het kind. De basisbehoeften, overeenkomstig het principe van non-discriminatie, moeten op dezelfde wijze voor alle kinderen, ongeacht hun statuut van verblijf, voorhanden zijn; indien nodig wordt een bijzondere hulp verschaft omwille van de prille leeftijd of ongewone omstandigheden (bijvoorbeeld voor de kinderen, slachtoffers van mensenhandel). i. De jongere krijgt informatie over zijn recht op onderwijs, wordt ondervraagd over zijn kennis en zijn verlangens. j. Het centrum zal bijzondere attentie schenken aan de organisatie van de opvang en de psychologische begeleiding van de minderjarige in het opvangcentrum of er buiten indien de jongere dat wenst. Een bijzondere aandacht wordt geschonken aan de jongeren die trauma's ondergingen, verwikkeld waren in ernstige situaties (kindsoldaten, moordpartijen, opstand, enz.), en op een meer algemene wijze aan de invloed van de scheiding met de ouders. k. Het centrum moet neutraal staan ten opzichte van de structuren gelast met de toegang, het verblijf, de verwijdering en de asielprocedure. Het centrum krijgt geen instructies van deze instanties wat betreft de opvang, de begeleiding en de pedagogische opname. Iedere tussenkomende persoon moet het beroepsgeheim eerbiedigen, ook ten opzichte van deze instanties en moet, in ieder geval, de vertrouwensrelatie en het zoeken naar een lange termijnoplossing die het best bij het kind past, bevoordelen. Hij zal deelgenoot zijn in het zoeken naar deze oplossingen, rekening houdend met zijn leeftijd, zijn maturiteit en zijn niveau van ontplooiing, en geraadpleegd worden betreffende elke voor hem genomen beslissing. l. De jongere krijgt een kopie van elk verslag over hem ter attentie van eender welke instantie (Jeugdbijstand, Dienst Vreemdelingenzaken, voogd, dienst Voogdij, OCMW, vrederechter, jeugdrechtbank, enz). Het verslag wordt hem voorgelezen en toegelicht; eventueel worden de opmerkingen van het kind eraan toegevoegd. m. De tussenkomst van het centrum moet zich geheel door het belang van het kind laten leiden. 8. Leven in het centrum. a. Elke minderjarige wordt bijgestaan door een referent opvoeder en een opvoeder die in geval van afwezig van de referent opvoeder deze vervangt. Zijn functie wordt hem toegelicht: Wie is hij? Wat is zijn functie? b. Een aparte kamer is verkieslijk om een zekere intimiteit toe te laten. Vier minderjarigen per kamer is een maximum. De minderjarige moet op elk moment toegang krijgen tot een persoonlijke en gesloten kast. c. Een openlucht speelterrein moet beschikbaar en toegankelijk zijn.

Page 10: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

10

d. Een gemengde groep minderjarigen opgenomen in een opvangcentrum, is aangeraden. e. Het zakgeld van de minderjarigen moet geuniformeerd worden in alle centra. f. In de mate van het mogelijke moet het centrum rekening houden met de zeden en gewoontes van de jongere, namelijk wat betreft zijn dieet. De jongere moet kunnen uiting geven aan zijn overtuigingen en de godsdienst van zijn keus beoefenen. g. Tijdens zijn verblijf, krijgt de minderjarige een opleiding om autonoom te leren leven, aangepast aan zijn leeftijd en zijn evolutie (zie details hierna). h. Elk centrum moet kunnen beschikken over een pedagogisch project (naar het voorbeeld van het project van toepassing in de jeugdbijstand) en een huishoudelijk reglement. Een inwonerscommissie moet worden gekozen en geraadpleegd worden betreffende het opmaken van het huishoudelijk reglement en het beleid van de problemen ervaren door de verblijfhouders. i. Elke tuchtsanctie zal rekening houden met het belang van de minderjarige. De uitwijzing uit het centrum of het doorsturen naar een ander centrum kan in laatste instantie besloten worden slechts wanneer een nieuw onderdak aangepast aan de sociale en educatieve behoeften van de minderjarige gewaarborgd is. De transfer naar een andere centrum wordt dus niet gebruikt als een sanctie ten annzien van de jongere. 9. De educatieve omkadering a. Een geschikte omkadering van de minderjarige bestaat uit: - 1 opvoeder voor 3 jongeren (cfr. jeugdbijstand), - 1 maatschappelijk werker voor 15 jongeren, - 1 psycholoog in elk centrum, - 1 pedagogische verantwoordelijke, - 1 jurist, - 1 animator. b. Een gemengde team is aangeraden. c. De aanwezigheid van een psycholoog in elk opvangcentrum is noodzakelijk om de psychologische begeleiding van de opgenomen jongeren te verbeteren. d. Bovendien is een psychologische supervisie van het educatieve team van de minderjarigen noodzakelijk voor het welzijn van iedereen. e. De aanwezigheid van een jurist is, gezien de talrijke procedures die moeten toegepast worden, gerechtvaardigd. Bovendien zijn contacten met de gerechtelijke autoriteiten soms noodzakelijk en hij kan een voortreffelijke bemiddelaar zijn met de voogd.

Page 11: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

11

f. Naar analogie met wat voor de voogden van de minderjarigen wordt georganiseerd, moeten personeelsleden van een centrum een continue opleiding krijgen. De opleiding zou maar mogelijk zijn wanneer het team van opvoedkundigen van het centrum voldoende talrijk is om afwezigheden van korte duur toe te laten zonder dat het werk er gaat onder lijden. Deze opleiding zou betrekking hebben op het vreemdelingenrecht, het administratief recht en op het interculturele rekening houdend met de talrijke landen waaruit de jongeren afkomstig zijn. Hetzelfde geldt voor het complete team dat inzicht krijgt in de psychologische aspecten in verband met asiel, scheiding en in de posttraumatische gevolgen die deze kinderen meemaken. Het is eveneens elementair dat er een omkadering komt dat het probleem van de vele talen gesproken door de minderjarigen kan opvangen. g. Regelmatig vergaderen met alle actoren is een absolute noodzaak wil men een goede omkadering instellen en het teamwerk stimuleren. h. Eens er een voogd voor elke minderjarige is aangesteld, moet een medewerking in het belang van de jongere worden bewerkstelligd, ieder binnen de perken van zijn functie. i. Een maximum aan communicatie en dialoog met de jongeren is noodzakelijk. Respect voor het privé-leven van de jongeren is eveneens een absolute noodzaak voor het goed functioneren van eender welke samenleving. 10. Gezondheid a. Er moet gezorgd worden voor een uitstekende algemene en gespecialiseerde medische omkadering (namelijk tand- en oogzorg). In dat opzicht moet men zorgen voor een permanentie waargenomen door een huisarts en toegankelijk voor de jongeren in het centrum buiten hun lesuren. Naast deze permanentie moet een wachtdienst ter beschikking staan van de jongere om, indien nodig, snel een arts te kunnen raadplegen. b. De artsen hebben de verplichting om de patiënten te informeren over hun gezondheidstoestand en over de ziekte waaraan ze lijden. c. Wat de jonge meisjes betreft, moet een zo compleet mogelijke informatie systematisch georganiseerd worden over contraconceptie, de gynaecologische onderzoeken, de zwangerschap en abortus. Meer schetsmatig gesproken, alle jongeren moeten een informatie krijgen over hun gevoelsleven en seksuele omgang en in dit verband toegang hebben tot hulpdiensten (centra voor geboorteregeling, begeleidingscentra, enz.). d. Verder is een psychologische begeleiding absoluut noodzakelijk. De minderjarigen ondergaan vaak trauma's in hun land van herkomst. e. De coöperatieprotocollen met diensten extern aan het opvangcentrum moeten uitbreiding krijgen (centra voor gezinsplanning, centra voor psychische behandeling,…). f. Indien een geneeskundig onderzoek nodig is om de leeftijd van de jongere te bepalen, zal hij informatie krijgen over dit onderzoek, de betekenis ervan, over de mogelijkheid die hij heeft om het onderzoek te weigeren en naar

Page 12: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

12

behoren ingelicht worden over de uitslag van het onderzoek. Desnoods krijgt hij de mogelijkheid om een tegen-expertise aan te vragen. 11. Globale integratie a. De mobiliteit van de minderjarige die voor een goede integratie moet zorgen, zou het ideale zijn dat de opvangcentra die de minderjarige opnemen, zich in de steden bevinden om hem het naar schoolgaan, de vrije tijd en het leven in de gemeente gemakkelijk te maken. Althans zou het centrum nabij een openbaar vervoer moeten liggen opdat de jongere gemakkelijker toegang zou krijgen tot de omliggende gemeenten. In dit geval zouden de vervoerkosten ten laste van het centrum moeten zijn. b. Het is de taak van de gemeente om activiteiten te organiseren die de integratie van de minderjarigen in de hand werken en ontmoetingen met de inwoners toelaten.

c. Voor een betere integratie van de jongere, toegang tot een fatsoenlijke kledij en geschikt schoolmateriaal is noodzakelijk. 12. Schoolplicht a. Als gevolg van de schoolplicht, moet het centrum er voor zorgen dat elke jongere onderwijs en opleiding krijgt die het best overeenstemmen met zijn behoeften, bevoegdheden en verlangens. Het centrum zal in het bijzonder zorgen dat de jongere toegang krijgt tot aangepaste studierichtingen (onthaalklassen, integratie in het normaal onderwijs,…). De minderjarige zal bij de keus van de school, van de schooloriëntatie betrokken worden en de keus van de onderwijstaal zal verplicht die van het kind moeten respecteren. b. Eens de 18 jaar gepasseerd, moet de minderjarige zijn onderwijs - essentieel voor zijn integratie - kunnen voortzetten en hiervoor materiele steun krijgen. De financiële hinderpalen (bijvoorbeeld de betaling van een speciaal inschrijvingsgeld) zullen door een reglementering opgeheven moeten worden waardoor deze jongeren recht krijgen om hun onderwijs voor te zetten aan dezelfde voorwaarden als die van de belgische onderdanen. 13. Autonomie en bewegingsvrijheid buiten het centrum a. Zoals in de sector van de jeugdbijstand en om een humane overgang naar de volwassen wereld in de hand te werken, zou de jongere de mogelijkheid moeten krijgen om de bijstand of opvang te mogen verlengen tot zijn 20 jaar. b. Bij de overgang naar autonomie, gaat het team van opvoeders eerst een gesprek hebben met de jongere om na te gaan: Wat betekent autonomie voor jou? Wat ben je in staat alleen te doen? Wat zijn jouw moeilijkheden? Waar zou je willen wonen? c. Bij het naderen van zijn 18 jaar, zal het personeel van het centrum de voorrang geven aan het contact met de advocaat van de jongere.

Page 13: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

13

d. Het zoeken naar een duurzame oplossing, aangepast aan zijn situatie, wordt gestart: een appartement onder toezicht, opvang in een familie voor de jonge kinderen,… e. De jongeren krijgen vervolgens zowel een theoretische als een praktische opleiding inzake: - gezondheid (namelijk, informatie over seksualiteit, anticonceptie), - schoolplicht en beroepsleven, - administratieve situatie (bijvoorbeeld, hoe werkt de mutualiteit, de bank), - beleid van een huishouden (hoe zijn woning onderhouden, zich iets koken, rondkomen met zijn budget,

enz…) - voogdij. f. In de praktijk, wordt de jongere in situatie gebracht en door het educatieve team begeleid. g. Dit aanleren is toegankelijk voor alle minderjarigen, ongeacht hun leeftijd, om ze in de toekomst voor te bereiden. h. Fiches geschreven in een eenvoudige taal kunnen in het Frans en het Nederlands worden opgemaakt en aan de jongere gegeven. Als hij de taal niet beheerst, worden zij hem gelezen en uitgelegd. i. De volgende thema's kunnen besproken worden: OCMW, de asielprocedure, de verzekering, de gezondheid, de huisvesting, de bank, het transport, de huishoudtaken, de jeugdbijstand, de gemeente, de sociale diensten,… j. Wanneer de jongere klaar is (geschiktheid die door het compleet educatief team, de voogd en de jongere zelf wordt geëvalueerd), wordt hij in contact gesteld met de sociale diensten, extern aan het centrum, die de jongere gaan begeleiden in zijn stappen voor zijn verder verblijf buiten het centrum, en die dus het werk van het opvangcentrum overnemen. Inderdaad, de jongere moet voor zijn verhuizing verschillende stappen ondernemen (OCMW, gemeente, Dienst vreemdelingenzaken en CGVS, verzekering,…). Het is een moment waarin de jongere kwetsbaar is en een behoorlijke steun nodig heeft. Daarom is het belangrijk dat de jongere begeleid wordt door een sociale dienst, externe aan het centrum, die hem de nodige steun gaat geven om zijn overgang naar het leven in autonomie te slagen. k. Enkele weken na het vertrek van de jongere, gaan het opvangcentrum, de sociale dienst die de minderjarige begeleid en de voogd samen met hem zijn situatie evalueren en zijn nieuwe prioriteiten bepalen. Bepaalde stappen kunnen samen voortgezet worden, anderen lopen op hun eind. In dit kader, zal de nadruk voornamelijk gelegd worden op de toegang tot de hulpbronnen waarop de jongere een beroep kan doen in geval nood: sociale diensten in staat om hem te steunen.

* * *

Page 14: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

14

AKTEN VAN DE STUDIEDAG OVER DE OPVANG VAN DE NBMV -

23 MEI 2006 -

Centrum voor Internationale Verenigingen INLEIDING

Door Charlotte Van der Haert - Platform Kinderen op de Vlucht

In naam van het Platform “Kinderen op de vlucht” en haar partners die hebben meegewerkt aan de organisatie van deze studiedag, heet ik jullie van harte welkom op deze studiedag over de opvang van niet begeleide buitenlandse minderjarigen. Gezien het grote aantal en ook heel gevarieerd publiek van vandaag, mogen wij ervan uitgaan dat de opvang van NBM heel veel verschillende mensen interesseert en dat het thema echt actueel is. Waarom die studiedag ? Het idee om opnieuw een studiedag rond de opvang van NBM te organiseren, is gegroeid vanuit de vaststelling dat sinds een paar jaar discussies gaande zijn tussen de Federale overheid en de Gemeenschappen over die opvang van NBM, maar dat sinds het Ministerieel akkoord van begin 2004 in de praktijk, vooral voor NBM die geen asielaanvragen, de situatie niet veranderd is en nog steeds erg moeilijk is. We hadden de indruk dat er nog steeds geen vooruitgang was over een akkoord rond een constructief plan. Nu heeft men juist vernomen dat de regering vrijdag een voorstel van de Federale minister van sociale integratie heeft goedgekeurd om geen NBM meer op te sluiten in gesloten centra. Wij kunnen ons hiervan zeker verheugen. U zult in uw documentatiemap de persberichten hieraangaande vinden. Er moet hierbij toch wel vermeld worden dat minderjarigen met hun familie wel nog steeds in gesloten centra worden opgesloten en dat men dus verder moet vechten tegen de opsluiting van ALLE minderjarigen omwille van administratieve redenen. Bovendien, heeft de Minister van Sociale Integratie ook gezegd dat hij de opvang van NBM wilt versterken en beter wilt aanpassen aan de behoeften van de NBM. Een nieuw opvangsplan zal besproken worden met de Gemeenschappen en de Federale Minister stelt voor om een 100tal plaatsen te creëren in de vorm van Lokaal Opvang Initiatieven. Maar de heer Liebermann die ons straks zal spreken voor het Kabinet van de Federale Minister van sociale integratie zal ons hierover waarschijnlijk meer vertellen. Ik zij “opnieuw” een studiedag organiseren, omdat het Platform “Kinderen op de vlucht”, in december 2003 reeds een studiedag rond de opvang van NBM heeft georganiseerd en dat hierna concrete aanbevelingen werden gemaakt in februari 2004. U zult in de documentatiemap deze aanbevelingen vinden. Zo vraagt het Platform sinds verschillende jaren dat de opvang van NBM zou worden georganiseerd op een globale manier en rekening houdend met de persoonlijke situatie van de jongere en niet met zijn administratieve situatie. Hierbij is belangrijk dat er geen verschil meer wordt gemaakt tussen de opvang van NBM die asiel aanvragen en degene die geen asiel aanvragen. Het is blijkbaar ook in die zin dat de politiekers willen gaan, maar momenteel is er zeker nog teveel verscheidenheid in de opvang, en dit op basis van het administratief statuut van de jongere. Het Platform pleitte ook in haar aanbevelingen voor de opvang in kleine structuren, met een attent oog op het feit dat de opvang in een opvangcentrum zeker niet de enige of de ideale vorm van opvang was en dat de jongeren vaak beter zijn met een opvang in hun familie, in de brede zin van het woord.

Page 15: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

15

Buiten het Platform, hebben ook andere internationale, nationale en gemeenschappelijke commissies, structuren en expertengroepen zich uitgesproken over de opvang van NBM en de kwaliteitsnormen. De studiedag van vandaag zou zeker moeten rekening houden met hetgeen al gezegd en bewerkt werd. De studiedag van vandaag zou een dubbel objectief moeten hebben :

o enerzijds moest het de mogelijkheid bieden om een situatieschets en een stand van zaken te maken van de situatie van de opvang van NBM in België, en dit zowel vanuit het werkveld als vanuit de politieke perspectieven, met de bedoeling dit kritisch te evalueren en eventuele aanbevelingen te formuleren tot verbetering en zo een zekere druk uit te oefenen.

o Anderzijds is deze studiedag ook bedoeld om een mogelijkheid te geven aan de verschillende

actoren die tussenkomen in de opvang om zich te ontmoeten. Het heel gevarieerd publiek die vandaag aanwezig is, zal zeker deze mogelijkheid bieden. Eén van de vaststellingen vanuit het werkveld was inderdaad dat er een belangrijk tekort aan coördinatie was rond de opvang van NBM. Deze studiedag zou hieraan kunnen verhelpen door op een constructieve wijze overheid, administratie en werkveld samen te brengen.

Uitgangspunt van de studiedag

Wij hebben deze studiedag eerst en vooral willen concentreren op de minderjarige zelf. Daarom beginnen we deze dag ook met een evaluatie van de noden en behoeften van een dergelijke jongere die hier alleen in België toekomt of verblijft. We zullen dan ook samen kunnen nagaan in welke mate de opvang, in de ruime zin van het woord, die in België wordt aangeboden op positieve manier beantwoord aan de behoeften van die gevoelige groep jongeren. Als men spreekt van de behoeften van een NBM, is dit uitsluitend in de zin van de behoeften van een minderjarige en niet van een vreemdeling. Het is in die zin dat we de NBM vandaag willen zien: een minderjarige, die in een bijzonder gevoelige situatie is en die bijzondere behoeften heeft. De dag zal zo georganiseerd worden dat, nadat Dokter Danielle Pierre ons een uiteenzetting zal gegeven hebben over de behoeften van de NBM, we zullen overgaan tot een situatieschets van de opvang van de NBM zoals die vandaag voorkomt in ons land. U wordt daarna kort de mogelijkheid gegeven om vragen te stellen of ervaringen uit te wisselen. Daarna hebben wij aan de belangrijkste politieke aktoren gevraagd om ons een woordje uitleg te komen geven over hoe de opvang van NBM wordt geregeld op hun gebied en wat de toekomstperspectieven zijn in dit verband. U wordt dan opnieuw de mogelijkheid gegeven om vragen te stellen en een debat te voeren met de beslissers. In de namiddag zullen wij dan in werkgroep over bepaalde thema’s verder nadenken, vanuit hetgeen in de voormiddag werd gezegd. Het nummer van de workshop waarin u bent ingeschreven staat op de lijst met de ingeschrevenen die in de documentatiemap zit. Dit zal dan met de ganse groep kunnen meegedeeld en uitgewisseld worden op het einde van de dag. Ik wens u een constructieve en leerrijke dag toe.

I. De behoeften van de NBBM op psychisch niveau

Door Danièle PIERRE - Etnopsychiater - Centrum Chapelle-aux-Champs (Brussel) Uittreksel van het artikel «Un cauchemar dans la trousse de l’urgence » verschenen in « L’autre. Cliniques, cultures et sociétés », 2004, vol. 5, n° 3, pp. 423-436. Door Dokter Danièle Steen, Psychiater, Centrum Chapelle-aux-Champs, 1200 Brussel, België, auteur van het boek: « Voyager la nuit – l’interprétation des rêves en ethnopsychiatrie », Ed. La pensée sauvage. Ik dank u voor de invitatie. Ik moet echter zeggen dat ik helaas geen specialiste in begeleiding van de vluchtelingen ben of meer bepaald van NBBM. Ik ben wel gespecialiseerd in de begeleiding van mensen met andere culturen. Ik ben dus een ethnopsychiater. Dat wil zeggen: de mensen de therapeutische hulp van een

Page 16: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

16

psychotherapie van psychoanalytische inspiratie voorstellen door middel van het coderen en het herkennen van het culturele wereldbeeld van de persoon. Wat betreft het bijzonder geval van de NBBM, denk ik dat, naast de hulp van andere hulpverleners van eerste lijn, zoals bv. opvangstructuren en andere begeleiders, het meer specifieke werk van ethnopsychiaters ligt in het proberen de persoon zijn eigen psychische capaciteiten terug te geven door zich op zijn culturele rijkdom te baseren. Deze is niet noodzakelijkerwijs direct duidelijk voor degenen die hen in eerste instantie ontmoeten. Het is dus belangrijk, vooral voor jongeren die niet goed gaan, dat zij zich kunnen baseren op hun eigen culturele referenties. Ik ga een nogal eenvoudige situatie tot voorbeeld stellen en vervolgens nodig ik u uit, als er tijd overblijft, om ze te bespreken en vragen te stellen. Het gaat om een van de pijnlijkste ontmoetingen waarmee ik destijds geconfronteerd werd in het Centrum « Chapelle-aux-Champs ». Een jonge man, toen 18 jaar, nog een kind durf ik zeggen, van Guineese oorsprong en die al twee jaar als NBBM-asielzoeker in België verblijft. Hij werd me gestuurd door het Centrum „Mentor Escale“, omdat hij nachtmerries heeft: hij ontmoet spoken, vertelt hij aan zijn sociale werkster. In feite heeft deze jongen een vrij tragisch verhaal. Zijn moeder zou gestorven zijn bij zijn geboorte. Hij werd gedurende enkele jaren door zijn oudere zuster opgevoed, in aanwezigheid van zijn vader. En vervolgens werd hij vanaf zijn zeven jaar door zijn vader « toevertrouwd » aan een lasser, die hem aan het werk zette en hem het beroep leerde. Zonder hem volledig op te nemen in zijn familie, liet hij hem slapen in zijn atelier om niet ronduit op straat te staan; tegelijkertijd paste hij natuurlijk op de werkplaats. Deze jongere was de man zeer dankbaar en beschouwde hem als een tweede vader. Hij kan niet precies zeggen op welke leeftijd hij door een bende rebels werd ontvoerd en naar Liberia gestuurd om kindsoldaat te worden. Het gebeurt vaak dat jongeren die hun ouders niet meer hebben, zoals dat in Afrika veel voorkomt, hun leeftijd niet onthouden, laat ons zeggen op min of meer 14-15 jaar. Ik denk dat kinderen die niet direct beschermd zijn door familie, meer blootstaan aan ontvoeringen door rebellentroepen. Hij kwam daar dus terecht en, volgens zijn verhaal, werd hij gelukkig niet verplicht te vechten. Met andere jongens van zijn leeftijd, werd hij door de rebels gebruikt om wapens of voedsel te gaan stelen en, indien zij hun taak niet vervulden, werden zij met de dood bedreigd. Ibrahim kan zich niet herinneren hoelang hij bij deze rebellen verbleef: een jaar of twee? Zoveel is zeker dat zij door de soldaten van het officiële leger werden aangehouden. Ibrahim werd naar Guinea gerepatrieerd, en belandde in de gevangenis! Hij is er waarschijnlijk een jaar gebleven. Hij herinnert zich vooral honger te hebben gehad. Ten slotte is zijn oudere zuster erin geslaagd om hem uit de gevangenis te halen en het land op clandestiene wijze, natuurlijk, te verlaten - en zo kwam hij bij ons terecht. Zoals ik zei, ontroerde deze ontmoeting me sterk. Vanuit de media weten wij dat kindsoldaten bestaan, maar er persoonlijk mee geconfronteerd worden, in mijn bureautje in het Centrum « Chapelle-aux-Champs », is iets heel anders. De wereld is heus zeer deprimerend! Het is pas tijdens het tweede onderhoud dat hij me een van zijn dromen vertelt, een van de nachtmerries die hij vaak heeft. Mensen, gekleed in wit, hij weet niet exact hoeveel, misschien vier of vijf, misschien zijn het spoken, geesten, grijpen hem en werpen hem in een gegraven put, alsof het een graf is. Precies op het moment waar hij zich door een luchtstroom meegesleurd voelt, wordt hij benauwd wakker. Deze scène uit de droom wijst natuurlijk op de werkelijkheid wanneer hij door de rebels werd opgepakt. Maar toch, dat gevoel in de droom: "door een luchtstroom meegesleurd worden", doet me denken aan wat Marokkaanse patiënten me hebben verteld over hun besnijdenis. Ibrahim is moslem, en dus vraag ik hem hoe zijn besnijdenis is gebeurd. Hij herinnert zich dat goed. Hij moest acht jaar geweest zijn, het was dus al de kleine leerling die ‘s nacht in de werkplaats van de lasser sliep. Hij werd besneden samen met drie andere kinderen die in dezelfde straat woonden: vier man maakten zich achtereenvolgens meester van hen. Ze hielden elk een van de ledematen vast, een vijfde het hoofd; het kind voelde zich « in de lucht » opgetild en op de besnijdenistafel

Page 17: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

17

gelegd. Ibrahim herinnert zich vooral dat een ouder kind zich had geamuseerd om ze benauwd te maken, door te beweren dat men „alles“ ging afsnijden en dat zij daardoor zouden doodbloeden en dus sterven. Nu nog neemt hij het hem kwalijk (ondanks alles wat hij vervolgens heeft meegemaakt, hoe eigenaardig ook!) ; na zoveel jaar en ondanks het kind lichamelijk fel veranderd moet zijn, beweert Ibrahim dat hij hem nu nog zou herkennen, die schurk die hen op een zodanige wrede manier de stuipen op het lijf joeg en nog blij was ook. Nochtans vertelt Ibrahim me, dat als de anderen zich geterroriseerd voelden, hij geen angst had; als men moest sterven, hij zou het hoofd bieden, dapper zijn zonder zich te laten ontroeren. Er schuilt in dit vertrouwelijke berichtje een boodschap van wanhoop, van depressie bij een kind van acht jaar, die al zijn familie moest verlaten om te gaan werken. Zijn vader was zelfs niet op de plechtigheid, die normaal gepaard gaat met de besnijdenis. Maar aanvankelijk, verkoos ik om eerst de uitzonderlijke moed te onderstrepen waarvan hij als kind al blijk gaf. « Ik weet niet hoe men het in Guinea zegt, maar in Marokko zou men zeggen dat je "de baraka" hebt, het is te zeggen, als het ware van God gezegend, om zo dapper te zijn!». Ibrahim schudt zachtjes met het hoofd en glimlacht: „Hum! Moedig? Ja, men voorspelde dat ik moed zou hebben“. Een bejaarde waarzegster in het dorp, die een « cauris » hanteerde (kleine schelpen die veel gebruikt worden door de waarzeggers). Dit oudje vertelde hem: «Jij, jochie, jij zult een mooi leven hebben, jij zult een buitengewoon leven hebben omdat God speciaal over wezen waakt “. Ibrahim werd des te meer door deze woorden getroffen, omdat het oudje zijn moeder had gekend wanneer zij zwanger was van hem. Het is de eerste keer vandaag die hij het zich terug herinnerde; bij de rebels of in de gevangenis, hij had er niet eens aan gedacht. En daar is nu deze jonge man - dit kind – die volledig opgemonterd de raadpleging verlaat, als het ware gedragen door de woorden van het oudje, die door zijn lot als wees vertederd was. En ik, zo onder de indruk toen hij als getuige van een rampzalige wereld me de eerste keer zijn verhaal vertelde, word nu door hem, die terug smaak kreeg in het leven, geforceerd om de menselijke natuur terug vertrouwen te schenken! Nu, ik weet niets over Guinea noch over Liberia, noch over oorlogen die woeden in deze landen. Maar, ik beweer dat wij in onze “gereedschapsdoos”, naar een uitdrukking van Jean Oury, conceptuele instrumenten hebben die ons kunnen helpen bij onze therapeutische opvang van vluchtelingen. Eerder dan over een gereedschapsdoos wil ik het nog liever hebben over een “eerstehulptasje”, zozeer het er voor mij naar uitziet dat interpreteren, uitwerken, werkelijk humanitaire noodmaatregelen zijn! Deze instrumenten zijn de concepten van ondergeschikte uitwerking bij Freud of van symbolische doeltreffendheid bij Levi-Strauss - en dan vooral is er wat de patiënten zelf hebben meegenomen; zij bezitten niets en hebben maar een zeer onzeker statuut in ons land. De mogelijkheid bestaat dat ze van de ene op de andere dag uitgewezen worden, maar zij bezitten een schat: „de culturele rijkdom“ van hun „visie op de wereld” en die helpt hen om terug zin te krijgen in het leven - hun "schat van significante dingen", als u wilt - die hen min of meer toelaat om leven te scheppen met wat dood is! En ik zou kunnen besluiten met de geloofsbelijdenis: « Ja, ik geloof in „de symbolische doelmatigheid“ van „de culturele rijkdom“ van mijn patiënten.

II. Situatieschets van de opvang van NBMV in de praktijk

1. Algemeen overzicht van de opvangsituatie van NBBM in België

Door Julie Lejeune - jurist bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding

Ik ga u even terugbrengen naar een koudere werkelijkheid dan deze uiteengezet door Dokter Pierre. Ik ga in enkele woorden en in enkele minuten, de opvang van de NBBM in België globaal omlijsten: een algemeen kader dat de tussenkomsten van de verschillende sprekers van het panel vervolgens zal insluiten. INLEIDING Mijn eerste, ietwat rituele stap is het definiëren van Niet Begeleide Buitenlandse Minderjarigen. Een goed gekende maar niettemin interessante definitie, want diep ingeworteld in het geheel van de middelen die de

Page 18: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

18

rechten en de inzet met betrekking tot de NBBM procedure behandelt. Deze definitie, vandaag ook in de wet op de voogdij voorzien, is eveneens terug te vinden in alle goedgekeurde Europese richtlijnen betreffende asiel en immigratie. Men ziet een tendens tot de uniformering van de definitie van de NBBM met het karakteristieke gegeven, dat degenen die tot een land van de Europese Economische Ruimte behoren en dus staatsburgers zijn van een EU-lidstaat, waartoe alle leden van de Europese Unie en dus eveneens de onderdanen van de tien nieuwe Lidstaten8, Midden- en Oost-Europa behoren, uitgesloten zijn uit de definitie van NBBM en dus van het toepassingsgebied van maatregelen bestemd voor de NBBM. Het gebeurt niet zonder een aantal vragen te stellen. De inzet achter deze definitie is het nagaan of men in de praktijk de jongeren veeleer zal beschouwen als vreemdelingen op wie men de migratieregels moet toepassen of als minderjarigen in functie van hun kwetsbaarheid en hun specifieke noden. Ik ga even de drie dubbele leessleutels terug in herinnering brengen omdat zij de leidraad van de opvangstructuur zijn:

1) De toegang tot het grondgebied is beslissend: via zee- of luchthaven, al naar gelang de NBBM de Schengen grens (luchthaven van Zaventem of de haven van Zeebrugge, bv.) of een grens gelegen buiten het EU-grondgebied passeerde, of naar gelang hij over land het grondgebied betreedt (Zuid Station), hij betrapt en gevonden en geïdentificeerd is als NBBM, wordt een uiterst belangrijk onderscheid gemaakt, dat beslissend zal zijn voor de procedure en de soorten opvangstructuren waarmee hij zal geconfronteerd worden.

2) De tweede leessleutel is natuurlijk de procedure die ingeleid wordt: het al dan niet invoeren van een

internationaal bescherming- of asielverzoek. Men moet zich voortaan wennen aan een bredere opvatting van het asielverzoek, aangezien België zich weldra van de "subsidiaire bescherming" zal voorzien, in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht. Door asielverzoek moeten niet alleen de personen begrijpen die vragen om volgens het Verdrag van Geneve beschermd te worden, maar ook degenen die vluchten voor vervolging en onmenselijke, wrede, vernederende behandelingen of voor geweldsituaties in hun geboorteland.

3) De derde leessleutel hangt natuurlijk af van de bevoegde structuur, Communautair of Federaal, die na

toetsing overeenstemt met de twee al genoemde sleutels maar die eveneens op een zekere wijze naar de definitie van de NBBM verwijst en naar de vraag of er achter de NBBM een minderjarige asielzoeker schuil gaat, of veeleer een minderjarige vreemdeling voor wie een opvangstructuur moet georganiseerd worden.

EERSTE OPVANG De eerste opvang zoals die vandaag georganiseerd is, vervaagt het verschil tussen asielzoeker en niet-asielzoeker.

1. Wanneer NBBM via zee- of luchthaven op Belgisch grondgebied aankomen, of ze asielzoeker zijn of niet, worden zij momenteel in gesloten centra ondergebracht. En dit, ondanks het officiële standpunt van het UNHCR, dat zich verzet tegen het opsluiten van asielzoekers tijdens hun procedure. Een situatie die a fortiori geldt voor NBBM. De aankomst via zee- of luchthaven bepaalt dus het onderbrengen in gesloten centra.

2. In tegenstelling, NBBM die over land het grondgebied betreden, of zij al dan niet asielzoekers zijn,

worden opgevangen door de twee zogenaamde "eerste opvangcentra": Neder-over-Heembeek of Steenokkerzeel. Twee centra die door het Federale Agentschap voor Opvang van Asielzoekers (Fedasil) beheerd worden en opgericht werden in het kader van een overeenkomst binnen de Regering, in Oostende 2004 verkregen, en die de basis legde van een opvangsysteem in twee fases.

8 Sinds 1 januari 2007, 12 nieuwe lidstaten (Bulgarije en Roemenië).

Page 19: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

19

Twee opmerkingen kunnen over deze eerste opvang geformuleerd worden:

1) Opvang van NBBM in gesloten centra: het is misschien niet het onderwerp van vandaag, maar het is een onderwerp waarover het Platform „Kinderen op de vlucht“ en de andere actoren in de sector zich meermalen hebben uitgesproken. Het invoeren van de dienst Voogdij en het aanstellen van voogden heeft, helaas, niet bijgedragen tot het verminderen van de gemiddelde verblijftijd van NBBM in gesloten centra. Eens gesignaleerd, hangen zij af van de voogd voor hun identificatie en vrijlating. In verband met meer algemene aanbevelingen, kreeg het Platform de gelegenheid om de Dienst Voogdij te vragen om bijzondere aandacht te besteden aan vorming en omkadering van voogden die aangesteld worden voor minderjarigen aan de grens en, in dit opzicht, eventueel algemene richtlijnen op te stellen opdat de voogdijbegeleiding meest efficiënt en zo harmonisch mogelijk zou verlopen, dank zij voogden voorzien van de beste hulpmiddelen om zich met dergelijke situaties te belasten. In de praktijk stelt men immers een grote ongelijkheid vast in de houdingen en de procedurele reflexen van de “grensvoogden", terwijl de inzet, namelijk de vrijheid van de pupillen, het belangrijkste is.

2) Over de structuren van eerste opvang: ik ga me niet uitweiden over hun werking, omdat wij nog

de gelegenheid zullen hebben hierop terug te komen. Maar ik ga u enkele punten ter discussie voorleggen. Aldus had het Platform, wanneer het invoeren van de centra ter discussie lag, de aandacht gevestigd op het voordeel van kleine opvangstructuren voor NBBM, op het belang van de ratio tussen kaderpersoneel en het aantal gehuisveste jongeren; aspecten waarop Isabelle Plumat zal terugkomen wanneer zij ons over de werking van het NOH centrum zal spreken.

Er is ook nog de opvang door familie en het plaatsen in gespecialiseerde opvangcentra voor slachtoffers van mensenhandel, wanneer het al van bij het signalement vermoed wordt. Daar komen wij ook nog op terug. Ik ga enkele cijfers geven, bezorgd door de Dienst Voogdij. In 2005 werden er 2.131 personen aangegeven als NBBM, waarvan bijna 1/3 door de Politie. Degenen die enkele jaren terug aanwezig waren op de informatiedag over de werking van de Dienst Voogdij, zullen zich misschien de debatten herinneren over het belang van het bepalen welke instantie er aan de aanmeldingsprocedure zou moeten voorafgaan. Men vroeg zich toen af of de politie wel de beste gesprekspartner was in deze procedure en of het niet beter zou zijn de aanmeldingsprocedure door andere instanties laten in gang zetten en deze belangrijke stap te laten zetten door de Dienst Voogdij. Deze cijfers tonen ook aan dat het hoofdzakelijk de diensten van de Politie zijn die aanmeldingen verrichten door onderschepping en controles op het grondgebied, gevolgd door de Dienst Vreemdelingenzaken met 504, in mindere mate het CGVS (68) en de opvangcentra (45). Men telt niettemin een honderdtal aanmeldigen door andere actoren zoals advocaten, verenigingen of ook nog spontane aanmeldingen. Wat ik ten opzichte van de aanmelding zou willen onderstrepen, is dat de voogd in principe wordt aangesteld wanneer de NBBM al geïdentificeerd is (behalve als de Dienst Voogdij het nuttig vindt om een voorlopige voogd aan te stellen, wat meestal gebeurt bij “grens” NBBM.) Maar gezien de identificatie tijd in beslag neemt, stelt men in de praktijk vast dat er situaties zijn waar de Dienst Voogdij, in die tussentijd, er kan toe gebracht zijn, soms in overleg met het centrum van eerste opvang, om beslissingen te beheren en te nemen die voor de jongeren soms uiterst belangrijk zijn - zoals het inleiden van een asiel- of plaatsingverzoek - en zodoende anticiperen op beslissingen die normaal door de voogd moeten genomen worden. Ik denk dat het interessant zou zijn om er over te debatteren. En men moet eraan herinneren dat voor de NBBM die via lucht of zee aankomen, het opnemen in gesloten centra al zou beschouwd kunnen worden als oriëntatie en observatie fases. Voor degenen voor wie er een vermoeden van mensenhandel bestaat, zou er de rechtstreekse opname in een gespecialiseerd centrum zijn.

Page 20: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

20

OPVANG IN EEN ORIËNTATIE- EN OBSERVATIE CENTRUM: Neder-over-Heenbeek of Steenokkerzeel De oriëntatie en observatie : dit is wat er in een OOC zou moeten gebeuren, gedurende een periode van maximum 15 dagen, om de identificatie van de NBBM te bepalen en eventueel zijn leeftijd, evenals het aanduiden van een voogd en hoofdzakelijk de keus van de in te voeren procedure. Dit zou in principe binnen maximum 15 dagen moeten gebeuren. Wij weten allemaal en we vreesden het zelfs - Isabelle Plumat zal het er waarschijnlijk nog over hebben - dat de duur van gemiddeld verblijf van deze jongeren in die oriëntatie- en observatiestructuren soms ruim de door de wet bepaalde 15 dagen overschrijdt, namelijk door het tekort aan opvangplaatsen, meer structureel in het verdere verloop van de opvang, maar ook soms door de traagheid in het identificeren van de NBBM. Gedurende deze periode stelt men zich de vraag hoe het centrum en de jongeren - vooral voor degenen voor wie de opvangstructuur niet noodzakelijkerwijs adequaat is, zoals jongeren die psychologische problemen hebben, de moeilijke profielen, enz. - deze situatie beheren. De overgang tussen de eerste opvang in een OOC en de opvang op middellange termijn is vaak een problematische taak voor voogden die een NBBM niet-asielaanvrager begeleiden. Men kan niet anders dan vaststellen dat het probleem van de opvang zich soms volledig op de voogd verlaat. Zelfs wanneer hij zich tot de Bijzondere Jeugdbijstand richt, wordt hem gevraagd een voorstel in te dienen, vandaar het belang om de tussenkomstcriteria van de Jeugdbijstand te bepalen. OPVANG OP MIDDELLANGE TERMIJN De opvang op middellange termijn overweegt het verschil in regeling tussen de asielzoekers en de niet-asielzoekers. Het is hier dat mijn voorstelling zich in twee delen splitst. En men moet hier de grote verscheidenheid benadrukken die er bestaat tussen de verschillende opvangformules, welke niet altijd de behoeften van de jongeren wettigen, noch zich eraan aanpassen. Wanneer de NBBM asielzoeker is, wordt hij meestal geplaatst in een afdeling voor NBBM in een opvangcentrum beheerd door Fedasil, of in een LOI (Lokaal Opvanginitiatief) of nog in zijn familie of een opvanggezin, of toevertrouwd aan de voogdij van een OCMW. Tinne Desmet, pedagogische verantwoordelijke bij het LOI (Lokaal Opvanginitiatief) zal dit omstandig bespreken. Wanneer de NBBM geen asielzoeker is, wordt hij door de Gemeenschappen opgevangen, via de Bijzondere Jeugdbijstand en namelijk via de "Services d'Aide à la Jeunesse", dat overeenkomt met het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg. Margot Cloet, Directrice van Minor Ndako, zal de kwestie van de opvang van niet-asielzoekers en zijn specificiteit omstandig bespreken. Het voornaamste probleem hier blijft het gebrek aan beschikbare plaatsen. Dit probleem verergert zich waarschijnlijk, en men zal de gelegenheid hebben om erop terug te komen, door een recente tendens van de Gemeenschappen om enerzijds het systeem voor Jeugdbijstand te scheiden van het opvangsysteem voor NBBM, anderzijds. Zij vragen om opheldering van dergelijke, in praktijk gebrachte oplossing, die bepaalde structuren heeft toegelaten, bestemd en gewijd aan de bijzondere jeugdbijstand voor NBBM opvang. Ik geloof dat men hierop zal terugkomen. De aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de Kabinetten van de bevoegde Ministers, in beide Gemeenschappen, zal ongetwijfeld een goede basis zijn om verder te debatteren over het gebrek aan structurele opvangplaatsen. De opvang van NBBM door hun uitgebreide familie of door een opvanggezin is, wat dat betreft, iets dat het Platform al vaak heeft aangemoedigd in haar aanbevelingen. Men zal de gelegenheid hebben om over dit feit een stand van zaken op te maken en ik zou de sprekers van het panel graag willen verzoeken om het te doen.

Page 21: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

21

De kennisname en de controle van het geheel van initiatieven die werden aangewend, is belangrijk om aan deze jongeren een maximum aan stabiliteit te garanderen en om een hulpmiddel te ontwikkelen dat deze stabiliteit beoogt. Dit traject vertoont al vele breuken. DE TOEKOMSTVOORUITZICHTEN Om af te sluiten zou ik het geheel van de vragen willen aanhalen die zich aan de NBBM stellen eens hun opvang geregeld, en wat er verder nog moet aangepakt worden. Het is dan dat men zich over de toekomstvooruitzichten moet buigen. Het is een fase die hun stabiliteit en de regeling van de procedurele aspecten zou moeten versterken, maar ook een opening zou moeten bieden bij de overgang van 18 jaar. In haar aanbevelingen over opvang had het Platform zich uitgesproken over het invoeren van een echte overgang naar de volwassenwereld, naar het voorbeeld van wat gebeurt in de Bijzondere Jeugdbijstand en dit zowel voor asielzoekers als niet-asielzoekers. Voor asielzoekers (uitgeprocedeerd of erkend) zowel als voor niet-asielzoekers, zijn de belangrijkste behoeften die van de toekomstvooruitzichten en de ontwikkeling van een echte begeleiding, van een echte inzet naar autonomie. Dit alles in het kader dus van een opvang die zou moeten worden herzien om het NBBM aangenamer te maken. Jongeren die, ook al zijn ze vreemdelingen daarom toch jongeren zijn, nog te vaak moeten opdraaien voor het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende opvanginstanties. Gebrek aan coördinatie met zowel symbolische als lichamelijke overgangsmoeilijkheden tussen de verschillende plaatsen of momenten van opvang.

2. De eerste opvang

Door Isabelle Plumat, directrice van het Observatie- en Oriëntatiecentrum van NOH De functies van de centra van Neder-over-Heembeek en Steenokkerzeel in hun geheel : De Observatie- en Oriëntatiecentra hebben geen duurzame pedagogische of therapeutische bedoeling. Hun bedoeling is zeker niet om toekomstprojecten te maken en te begeleiden. Hun ambities zijn bescheidener: het gaat er vooral om de noden en de behoeften van de jongeren duidelijk te maken en hen in een passende opvangprocedure te plaatsen. Het is een verblijf waar alle NBBM die in België aankomen op het juiste spoor gebracht worden. Drie gevolgen op de personen opgevangen in een OOC :

1. Zeer uiteenlopende profielen: verschillende kinderjaren en dooltochten, verschillend administratief traject, ander verleden in België of in Europa, verschil in sterkte en kwetsbaarheid, andere culturele identiteiten, enz. De jongeren die wij opvangen zijn jonge asiel of niet-asielzoekers, jongeren die in de straat leefden, jonge zigeuners, uiterst kwetsbare jongeren zoals minderjarige moeders, zwangere meisjes, kinderen onder de 13 jaar, jongeren vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel, met fysische of psychische gezondheidsproblemen of met een handicap, drugsverslaafde jongeren, jongeren met een gerechtelijk heden of verleden, soms zwaar belast of recidief en niet ingeschakeld in een gerechtelijk traject.

2. Een wisselvallige verblijfstijd, afhankelijk van de verwachtingen van de jongeren: sommigen vragen niets en vertrekken dan weer. Het is een open centrum. Anderen blijven langer en soms te lang bij gebrek aan oriëntatieperspectief.

3. Een grote stroom : gemiddeld 5 aankomsten en 5 opstappen per dag, een groep die dus constant varieert.

Page 22: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

22

Welke zijn nu, rekeninghoudend met deze elementen van verscheidenheid en diversiteit, de eventuele diensten dat een OOC in dergelijke situatie kan aanbieden? Ons werk steunt op 5 pijlers:

1. Het toelaten dat de jongeren in een beveiligde plaats even tot rust komen en het tegemoetkomen aan hun basisbehoeften

Of zij nu nieuwkomers zijn, of lang in de Europese economische ruimte hebben gedoold, allen hebben ze wat tijd voor steun nodig, een moment om de spullen even neer te zetten alvorens hun energie terug in te zetten in hun project in België. Dit werk, identiek aan dat in de andere opvangcentra, is vooral gebaseerd op het luisteren naar deze jongeren en ze materieel bijstaan. Gezien de verscheidenheid en de mobiliteit van de groep, wordt er verondersteld dat het beschikken over een geruststellende plaats gepaard gaat met een tamelijk strikte naleving van het huishoudelijke reglement: het prijskaartje voor de veiligheid en de sereniteit van de groep.

2. Het aanmoedigen tot inburgering van de jongeren in een regelmatig leven De jongeren zetten hun eerste stappen in de opvangprocedure in België en moeten zich dus aan een nieuwe levenswijze aanpassen, waarschijnlijk heel verschillend van die in hun oorspronkelijke gemeenschap of van tijdens hun vlucht of dooltocht. Een aanpassing dat veronderstelt vertrouwd te maken met een uurrooster, met de gedragsregels van toepassing in België en met het verwerven van een zekere graad van autonomie. Deze opleiding gebeurt door het naleven van ingestelde regels maar vooral door het initiëren van een typedag die met deze dagelijkse kleinigheden rekening houdt, maar ook met de typische symptomen van de puberteitsjaren. Elke dag wordt opgesplitst in activiteiten (’s ochtends, onderwijs waar de nadruk vooral wordt gelegd op het pragmatische aspect van sociale integratie, op het culturele eerder dan op de zuiver taalkundige opleiding van de jongeren en op sportactiviteiten; ’s middags, op het creatieve of culturele aspect), in takenlogistiek (schoonmaken, hygiëne) en in ontspanning. Het aanpassingswerk is niets anders dan vertrouwd maken. Wij zetten bepaalde bakens uit voor de jongeren. De rest is slechts mogelijk in het tweede verblijf.

3. Het begeleiden bij hun eerste administratieve stappen Het komt erop aan de administratieve procedure passend bij de situatie en de belangen van de jongeren duidelijk te maken. De jongeren inlichten over het verdere verloop en de gevolgen van deze procedure. Met de jongeren en de voogd een tactiek instellen die een snelle reactie vraagt. Snelle reactie, vooral voor niet-asielzoekers die bijna meerderjarig zijn, want, in tegenstelling tot de asielzoekers, krijgen zij na hun meerderjarigheid geen enkele institutionele steun meer in België. Deze actie gebeurt in nauwe samenwerking met de voogd.

4. Het evalueren van hun profiel Met dit profiel gaat men de specifieke behoeften van de jongeren en de nodige begeleiding identificeren en een advies geven over een duurzame oplossing.

Page 23: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

23

Dit gebeurt via een driedelige benadering:

a. Een individueel gesprek met de sociale werker die de jongeren volgt. Het doel is naar hun verhaal luisteren (hun dooltocht, hun verleden, de redenen waarom zij naar België kwamen en hun toekomstperspectieven).

b. Een gestage observatie van de jongeren door het team. Deze methodologie beoogt het observatiekader afdoend afwisselen opdat het niet alleen de omgeving zou zijn die de houding van de jongere beïnvloedt. De verschillende observatieperiodes zijn: tijdens de activiteiten, de maaltijden, het schoonmaken, het vervoer, de nacht, enz. De observatieplaatsen zijn eveneens gevarieerd : gedurende interne en externe activiteiten georganiseerd door het team van het centrum of door andere personen (VZW) in of buiten het centrum. De observatie is een gedeelde verantwoordelijkheid, collectief in de werkgroep. Elke waarnemer zal een eigen blik hebben in functie van zijn persoonlijke hulpbronnen en zijn taak: de relatie met de assistent logistiek die de maaltijden opdient, met de chauffeur die de jongeren vervoert, met de dagelijkse begeleider van de jongere, met de nachtwaker, is verschillend van de relatie van de sociale expert of het coördinatieteam met de jongeren. Verschillende zaken staan op het spel. Het concreet betrokken zijn bij onze organisatie: een groot aantal personen werken in shift en draaien van ‘s morgens tot ‘s avonds en ’s nachts. Het is, in een centrum, de essentie van het vak (17 personen in shift). Ook de veelzijdigheid van het team. De sociale werker doet niet alleen kantoorwerk maar ook dagelijkse begeleiding. Iedereen helpt bij het opdienen van de maaltijden, wat zeker het nader contact met de jongeren begunstigt, enz.

c. Het opmaken van een rapport over de individuele gesprekken en over de analyse van de opmerkingen van het team. Het rapport is bedoeld om de voogd en de opvangstructuur van de jongere te helpen bij het uitdenken van een duurzame oplossing en te begeleiden bij zijn oriëntatie. De voogd en het team die de jongere daarna volgt krijgen inzage in het rapport.

5. Advies uitbrengen aan de jongere bij het oriënteren naar een 2de verblijfplaats

De keus valt niet onder onze bevoegdheid, wij geven een advies over het soort opname die bij de jongeren past. Deze keuze wordt genomen ofwel door de dienst dispatching van Fedasil wanneer het gaat om asielzoekers, ofwel door de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg, wanneer het om een opname van niet-asielzoekers gaat. In ieder geval wordt de voogd erbij betrokken en zijn advies is beslissend wanneer verschillende opties mogelijk zijn. Keuzepalet en geschikt moment : de 2de verblijfplaats zo goed mogelijk kiezen op basis van het psycho sociale en medische profiel van de jongeren zoals gedefinieerd in het rapport. Doch, de keus is in werkelijkheid zeer beperkt in functie van de beschikbaarheid van de plaatsen. Moment van overplaatsing van de jongeren: in feite is het principe dat het verblijf in een OOC het kortst mogelijk zou zijn, omdat het een “allrounder” centrum is dat alle jongeren bijeenbrengt zonder voldoende hun respectieve behoeften in aanmerking te nemen. Wij ontmoeten 3 soorten situaties:

- een opname na 15 à 30 dagen voor asielzoekers; - een opname na een langer termijn voor niet-asielzoeker (vandaag teruggebracht tot maximum 2

maanden) in een Fedasil netwerk; - een zo snel mogelijke opname voor de uiterst kwetsbare jongeren waar elke dag telt.

De inzet is gelinkt aan het basismandaat: een open centrum voor een 1ste opvang. Een distorsie tussen principe en werkelijkheid. De OOC zijn open centra waar de opvang gebaseerd is op de instemming van de jongere. Het verblijf in een OOC is de 1ste fase in het opvangtraject van de jongere.

Page 24: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

24

Bepaalde jongeren worden in OOC geplaatst maar wensen geen beroep te doen op de diensten van het centrum. Het is dan ook een kortstondig verblijf (gemiddeld 5 minuten à 3 dagen). Zij verlaten frequent het centrum, en komen telkens weer terug. 36 % verblijven er maar één of minder dan een dag. Men spreekt hier over twee groepen:

1. De meeste zijn Roma’s. Over het algemeen verlaten ze zodadelijk het centrum, zeer zelden blijven ze voor een maaltijd. Het zijn namelijk deze jongeren die de statistieken van “vermisten” aandikken. Wij observeren een administratieve inzet: deze jongeren worden als “niet begeleid” geïdentificeerd. De opgave zou hier zijn na te gaan of het hier wel gaat om “niet begeleide minderjarigen” gezien hun culturele achtergrond. Dit is momenteel de taak van de Dienst Voogdij. Maar er is vooral een menselijke inzet: het overplaatsen van deze minderjarige Roma’s naar een centrum waaruit ze meteen vertrekken, dient meestal tot niets en soms brengt het ze in moeilijkheden. En ook, er is geen enkele kans om de uiterst kwetsbare jongeren op te sporen (problemen van economisch en seksueel misbruik). Bovendien moet men vaststellen dat hun doortocht zelfs geen mogelijkheid biedt om voor deze jongeren een speciale bescherming in te zetten. Een opgave dat op de agenda staat van OOC en de Dienst Voogdij. Onder de lopende discussies, naast de administratieve verduidelijking: de communicatie met de jongeren verbeteren (tolken voor Roma’s) en zich voorzien van gespecialiseerde bemiddelaars bij de Roma gemeenschap.

2. De jonge niet-asielzoekers die in België over een netwerk beschikken (zwart werk of degenen die bij een familie in illegale verblijfssituatie inwonen).

Ofwel vervoegen ze meteen hun netwerk. Zij verlangen geen hulp van het centrum. Ofwel kunnen zij hun netwerk niet direct vervoegen en verblijven ze dan enkele dagen in het centrum. Dit betreft ook de jongeren op doortocht in België, in afwachting van een andere Europese bestemming (meestal Engeland). Ze verblijven in het centrum om uit te rusten alvorens hun traject voor te zetten. Deze jongeren vragen zelden om opgevangen te worden in een Belgische opvangstructuur. Eerst en vooral zoeken ze een plaats waar ze even kunnen uitrusten, zich wassen en eten. Daarmee beperkt zich onze taak. Een minderheid blijft langer en stapt in een opvangprocedure. Twee richtlijnen in de opvang van jongeren in OOC: een billijke behandeling, maar een verschil in begeleiding voor de jongeren die er behoefte aan hebben. Een onpartijdige behandeling voor alle jongeren wat hun statuut ook is : asiel of niet-asielzoeker. Maar een verschil in begeleiding, geïndividualiseerd voor jongeren die bijzonder zwak zijn (een minderheid in

het centrum) Voor elk van deze 2 principes, is er vooruitgang geboekt, maar er zijn nog moeilijkheden: Een rechtvaardige behandeling: er is een vooruitgang daar waar nog niet zo lang geleden een niet-asielzoeker lange maanden (soms tot 1 jaar) in het OOC verbleef, terwijl de asielzoeker zoveel mogelijk binnen de 30 dagen na zijn aankomst wordt doorverwezen. Vandaag bestaat de mogelijkheid om opgenomen te worden in het Fedasil netwerk, in afwachting van een andere soort opname. De huidige termijn is hoogstens 1 à 2 maand, zelfs al blijft er een beoordelingsmarge in functie van de situatie van elke jongere. Deze snellere opnamemogelijkheid vermindert gedeeltelijk de discriminatie.

Page 25: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

25

Maar de opname blijft gedeeltelijk discriminerend want de kwaliteit van opvang blijft verschillend naargelang het statuut van de jongere, al dan niet asielzoeker. De asielzoeker volgt een goed geschetst en gepland traject, de procedure wordt ingereden, de woonplaats is opgesteld, en zijn toekomstperspectieven in België zijn duidelijk en wel bepaald in de procedure. De niet-asielzoeker heeft een meer chaotisch traject. Het gebrek aan perspectief heeft een rechtstreekse uitwerking op deze jongere. Alle jongeren werden geconfronteerd met afscheid nemen, zeer jonge niet-asielzoeker zijn uiterst kwetsbaar. De beoordelingsmarge voor een geïndividualiseerde en specifieke begeleiding is noodzakelijkerwijs minder groot in een OOC dat alle profielen van jongeren opvangt en zich in geen enkele opname specialiseert. Nochtans is het individualiseren van begeleiding noodzakelijk, vitaal zelfs, voor bepaalde bijzonder kwetsbare jongeren. Het werkt wel voor jonge zwangere vrouwen of moeders, jongeren van minder dan 13 jaar, bewezen of veronderstelde slachtoffers van mensenhandel. Snelle aanstelling van een voogd, een betrekkelijk kort verblijf in het OOC, het doorverwijzen van de jongere organiseert zich over het algemeen goed (zeker voor de gevallen van mensenhandel, voor aangenamere verblijven voor kinderen en mama’s of toekomstige mama's). Het succes berust op een nauwe samenwerking met de dienst Voogdij en de gespecialiseerde instellingen. In het centrum, tijdens het verblijf, worden er specifieke maatregelen getroffen voor een versterkte psychologische en geneeskundige omkadering, voor de afwezigheid en het nauwe toezicht op contacten met de buitenwereld wanneer het om verdenkingen van mensenhandel gaat, en voor een meer individuele begeleiding. Wat echter minder goed werkt, is de passende opname voor poliverslaafde jongeren volgens de ernst van hun verslaving (schommeling tussen afkicken en terugvallen, in geval van zelfbeheer en in ernstigere gevallen), voor jongeren die psychische gezondheidsstoornissen hebben. Men onderscheidt twee situaties:

1. Degenen die in het centrum kunnen ondergebracht worden op voorwaarde dat er een bijzondere begeleiding wordt voorzien op geneeskundig, psychologisch en individueel vlak, en de bijstand van een extern gespecialiseerd netwerk, zelfs wanneer de jongeren in het centrum blijven (bijvoorbeeld met de antennes Lama of Solentra, enz.);

2. Degenen die niet in het centrum ondergebracht kunnen worden en doorverwezen worden naar een beter passende verblijfplaats is dikwijls heel moeilijk. Ze vereisen dan ook een zeer gespecialiseerde (specifieke psychologische en sociale) begeleiding dat de centra niet kunnen verschaffen.

De eerste moeilijkheid is wanneer er een twijfel bestaat over de leeftijd van de jongeren: een twijfel dat alle verzoeken blokkeert wanneer er geen structuren voorhanden zijn noch voor de minderjarigen, noch voor de meerderjarigen. De jongeren moeten duidelijk als minderjarigen of volwassenen geïdentificeerd worden om door deze instellingen te worden opgenomen. De tweede vraag is de zeldzaamheid van de beschikbare plaatsen. Er bestaat een gelijkaardig probleem voor jongeren die regelmatig in overtreding zijn of ernstige misdrijven begaan en waarvoor er geen enkele rechterlijke opname is. Deze jongeren vereisen een specifieke opname enerzijds, en hebben, anderzijds een negatieve invloed op de andere minderjarigen die in het centrum vertoeven. De overname door de gerechtelijke overheid ontbreekt vaak.

Page 26: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

26

Een inzet gelinkt aan het opvangtraject: een overplaatsing betekent voor alle jongeren een nieuwe breuk. Het bestaan van deze jongeren is doorweven met breuken en mutaties. Hoe hiermee een identiteit opbouwen? En de overplaatsingen veroorzaken telkens een nieuw mini rouwproces. Enkele mogelijkheden om de negatieve gevolgen van deze telkens nieuwe breuk te beperken:

• Een optimale informatielink tussen de teams van de twee centra. • De voogd als rode draad: de voogd is de enige volwassene die de jongeren tijdens dit traject ongeacht

de verblijfplaats blijft volgen. Hij is dus een stabiliteitsfactor en kan een zekere continuïteit tussen de verschillende opnames waarborgen. Het is bijzonder belangrijk voor niet-asielzoekers.

• Betreffende de niet-asielzoekers, is het eveneens belangrijk, vanaf hun aankomst in het OOC, om een nuttig en structuurgevend netwerk van relaties op te richten voor deze jongeren, die, wanneer zij meerderjarig worden, zonder enige institutionele steun komen te staan.

De inzet rond het verblijf van de jongeren, zelfs rond het werk in het centrum - Het tempo van de jongeren en het tijdsbestek van het opvangtraject De kalenders hangen niet samen. Het beste voor de jongeren zou zijn om over wat meer tijd te beschikken, over een ander soort vertrouwen alvorens hun verhaal te doen, alvorens zich te uiten. De moeilijkheid berust in het feit dat zij door dit verhaal, dat zij ons toevertrouwen, geen nasleep mogen ervaren tijdens hun traject. Een bedenking van het team van NOH hieromtrent was om de jongeren hun verhaal “terug te geven”. Alleen de jongeren beslissen aan wie zij hun verhaal doen. Het team noteert, met het akkoord van de jongeren, enkel de belangrijke elementen eruit. De moeilijkheid voor bepaalde jongeren om in instellingen te verblijven: het is duidelijk dat het verblijven in een instelling door talrijke jongeren wordt beleefd als een agressie en een lijden. Het is een bijzonder pakkende opgave voor jongeren die dakloos waren, en, de meerderheid van niet-asielzoekers heeft een dakloos verleden. Deze institutionele structuur houdt niet het aspect „ kinderen van de straat“ in: het verleent de nodige tijd niet om zich thuis te voelen, om zich progressief in te burgeren, enz. Dat verontrust ons team want het beïnvloedt duidelijk het gedrag van de jongeren en bijgevolg de conclusies van het rapport. Onder de kleine pogingen om dit te lenigen: doorstroommogelijkheden opstellen met instellingen waarmee ze zich cultureel verwant voelen, zelfs wanneer ze in het centrum blijven huizen. Deelnemen aan activiteiten met verenigingen zoals “Synergie 14”, “Aïcha”, het Huis van de jongeren te NOH, het CIDJ (Centre information et documentation jeunesse – Informatie en documentatie centrum voor jongeren). Doorstroommogelijkheden in de vorm van ofwel tijdruimte ofwel afstandsruimte voor bepaalde jongeren die dat nodig hebben, of in de vorm van gemeenschappelijke activiteiten. Het zijn levensbanden. Het respect voor de culturele identiteiten onder de loep Het is dagelijks brood in een overgangscentrum waar zoveel identiteiten en bijzonderheden samenvloeien. Hoe ons mandaat, een geruststellend werk in het centrum en het eerbiedigen van deze specifieke identiteiten, combineren ? Hoe met dit aanpassingsproces van start gaan zonder tot een niet-ontwikkeling komen ? Ik spreek niet over een passief respect, de basis van het opvangwerk, maar over een actieve methode dat, om de krachten en kwetsbaarheden van een jongere te begrijpen, men eens beter moet gaan kijken, en niet met een Belgische bril op. De uitdrukking van kwetsbaarheden en hulpbronnen van elke jongere is getint met zijn eigen cultuur, en er geen rekening mee houden is bezijden de kwestie zijn.

Page 27: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

27

Het is een dagelijkse uitdaging en het team beschikt over heel wat wilskracht: haar troef is haar culturele pluraliteit dat maakt dat iedereen verschillend gaat decoderen. Het luisteren is het belangrijkste.

3. De opvang van niet-kandidaat vluchtelingen - Opvang van NBMV in de Bijzondere Jeugdzorg

Door Margot Cloet, directrice van het opvangcentrum Minor N'dako

Ik ga het vandaag niet hebben over het Vlaamse beleid, maar ik ga het vooral hebben over de manier waarop en het kader waarbinnen wij werken. Minor-Ndako, één van de categoriale voorzieningen in de Vlaamse Gemeenschap is erkend en gesubsidieerd in het kader van de bijzondere jeugdbijstand. Daarom is het belangrijk verder te kijken dan de niet begeleide minderjarigen. Het is interessant om te bekijken wat de bijzondere jeugdbijstand doet en wie daarin terecht kan. De bijzondere jeugdbijstand verzorgt opvang en begeleiding van minderjarigen waar sprake is van een "Problematische opvoedingssituatie". Dat is een toestand waarin de fysiek integriteit, de affectieve, morele, intellectuele of sociale ontplooiingskansen van minderjarigen in het gedrang komen en dit door bijzondere gebeurtenissen, door relationele conflicten of door de omstandigheden waarin zij leven. Voor ons hoeft het geen betoog dat niet begeleide minderjarigen hier ook onder vallen. Men spreekt vaak van kinderen in gevaar: niet begeleide minderjarigen hebben vaak al heel wat meegemaakt, waardoor hun ontplooiingskansen ook verminderd worden. Daarnaast is er een groep jongeren die terecht komen in de bijzondere jeugdbijstand die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Het gaat om jongeren die een delict hebben gepleegd, bij minderjarigen spreekt men dan van een “als misdrijf omschreven feit”. Een jeugdrechter kan de jongere plaatsen in de bijzondere jeugdbijstand en men spreekt dan niet van een straf zoals in het strafrecht voor volwassenen, maar van een maatregel. Deze inleiding enkel om het kader te schetsen waarbinnen wij werken en om aan te tonen welke jongeren terecht kunnen in de bijzondere jeugdbijstand. Zowel ’t Huis, Minor Ndako, residentiële voorzieningen als JOBA, Begeleid Zelfstandig Wonen zijn erkend binnen dit kader. Welke niet begeleide minderjarigen kunnen nu terecht in deze voorzieningen? NBM die geen asiel aanvragen, die uitgeprocedeerd zijn, die in de procedure slachtoffer mensenhandel zitten, die zich terugtrokken uit de asielprocedure. We krijgen veel NBM aangemeld die in Steenokkerzeel of Neder-Over-Heembeek verblijven, maar daarnaast zijn er ook heel wat NBM die eerst verblijven bij familie, bij vrienden, bij pleeggezinnen, waar het dan uiteindelijk vastloopt en waar men vraagt om gespecialiseerde opvang. Ik denk dat 50% van de aanmeldingen komt uit eerst opvang, 50% komt van elders. Of bijvoorbeeld in het geval van slachtoffers mensenhandel kan het zijn dat de politie meteen contact opneemt met ons, wanneer zij besluiten dat de minderjarige meer gestructureerde, beveiligde opvang nodig heeft. Zoals reeds gezegd, zijn er op dit moment twee residentiële categoriale voorzieningen in Vlaanderen: ’t Huis (nu: JUNA) in Aalst en Minor-Ndako in Anderlecht. Juna heeft plaats voor twintig jongeren, Minor-Ndako heeft plaats voor 15 jongeren (nu: uitgebreid tot 20). Daarnaast is er in Antwerpen één categoriale dienst voor begeleid zelfstandig wonen. Langs Franstalige kant, zijn er momenteel twee centra die zich specifiek richten tot deze doelgroep en alsdusdanig erkend zijn. Het gaat om één in Gembloux, Jozef de Namur (nu : El Paso) en Esperanto, dat exclusief slachtoffers mensenhandel opvangt.

Page 28: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

28

Daarnaast zijn er in de bijzondere jeugdzorg ook nog heel wat andere werkvormen, niet categoriale werkingen. Daarmee bedoel ik diensten en centra die niet erkend zijn om enkel en alleen niet begeleide minderjarigen op te vangen. Het gaat om pleegzorg, dat wil zeggen om diensten die gezinnen begeleiden die minderjarigen kunnen opvangen. Het gaat eveneens om begeleidingstehuizen, om gezinstehuizen, om onthaal-oriëntatie en observatiecentra waar jongeren gedurende een korte periode terecht kunnen, waar kort op de bal gespeeld wordt en waar een grondige observatie wordt uitgevoerd om te kunnen doorverwijzen, en om diensten begeleid zelfstandig wonen. Dit zijn allemaal diensten die, ik herhaal, zich niet exclusief richten tot de groep waar we het vandaag over hebben. Daarnaast zijn er binnen het kader van de Vlaamse Gemeenschap nog een aantal andere diensten en waar men in principe voor gespecialiseerde hulpverlening terecht zou moeten kunnen. Er zijn immers soms jongeren wiens problematiek zo specifiek is dat ze het “niet begeleide minderjarige vreemdeling zijn” nog overstijgen en voor wie gespecialiseerde hulpverlening aangewezen is. Ik bedoel daarmee bijvoorbeeld voor zij die zouden moeten opgenomen worden binnen de psychiatrie. Of voor zij die op de grens zitten van het minderjarig-meerderjarig zijn. Voor hen bestaan een aantal opvangvormen binnen het algemeen welzijnswerk. Of voor jongeren met een fysieke of mentale handicap. Die zouden beroep moeten kunnen doen op de voorzieningen binnen de gehandicaptensector, die erkend zijn in het kader van het Vlaams Fonds voor Integratie van personen met een handicap. Waarschijnlijk weten de mensen hier die met NBM werken, dat de toegang hiertoe heel moeilijk is en heel uitzonderlijk is. Dit heeft vaak te maken met het statuut waarbinnen deze voorzieningen werken. En met het feit dat de meeste NBM niet in het bezit zijn van een document dat hen recht geeft op stelsel van de sociale zekerheid en dat de opvang dus niet betaald wordt. Hoe komt een NBM in de bijzonder jeugdbijstand terecht ? Dat kan op twee manieren: Ten eerste via een Comité van de Bijzondere Jeugdbijstand. In dit geval gaat het om het Comité van de woonplaats van de voogd, niet van waar de jongere werd aangetroffen, zoals dat vroeger het geval was. Het gaat om vrijwillige hulpverlening. De voogd moet dit vragen aan het Comité. Er wordt dan een verkennend gesprek georganiseerd met de jongere en de voogd en een consulent aangeduid om het dossier op te volgen. De consulent kan de jongere aanmelden in één van de voorzieningen van de Bijzondere Jeugdbijstand. Normaalgezien zal dit een categoriale voorziening zijn. Dit wordt ook beschreven in de Dienstnota. Ten tweede via een plaatsing via de jeugdrechter. Ofwel in een categoriale voorziening of andere voorziening, ofwel in een gemeenschapsinstelling. Een gemeenschapsinstelling is een instelling, gesloten of halfopen, die specifiek ingericht is voor jongeren die een als misdrijf omschreven feit gepleegd hebben. Bv. Everberg of Mol. Zo’n jongere kan dus ook geplaatst worden in één van de categoriale voorzieningen, bv in Minor-Ndako. Als er geen vrijwilligheid meer is, bijvoorbeeld een jongere werd geplaatst door een Comité en hij is niet meer bereid mee te werken, maar er wordt ervaren dat hulp nog nodig is, kan naar een bemiddelingscommissie worden gestapt. Er wordt een bemiddelingsoverleg georganiseerd. De bemiddelingscommissie kan dan beslissen of er verder wordt gegaan binnen de vrijwillige hulpverlening of dat er wordt doorverwezen naar een jeugdrechter om zo een gedwongen plaatsing te verkrijgen van de jongere. Er bestaat ook een 45-dagen maatregel, waarbij iemand tijdens het weekend kan opgepakt worden. De Comités werken dan niet. De jongere komt bij de jeugdrechter terecht, die plaatsing noodzakelijk vindt. Dan is aan de consulente van de jeugdrechtbank om te beslissen of de jongere binnen het systeem van de jeugdrechtbank moet blijven of eventueel verder kan opgevolgd worden binnen de vrijwilligheid door een Comité voor Bijzonder Jeugdbijstand. Tot zover het kader waarbinnen wij werken. Ik wil nu dieper ingaan op de doelstellingen van de categoriale opvang en begeleiding van NBM binnen de bijzondere jeugdbijstand. Het is de bedoeling dat de jongere tot rust kan komen en dit gedurende een langere termijn dan de termijn van de eerste opvang. En dat de jongere terug de kans krijgt om begeleiding te krijgen aangepast aan zijn

Page 29: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

29

leeftijdsniveau. Voor heel jonge kinderen zeggen we bijvoorbeeld: we geven hen de kans om terug wat meer kind te zijn. Daarnaast willen wij samen met de jongere gaan kijken wat een duurzame oplossing kan zijn voor hem. Er wordt voor de NBM zeer vaak gesproken over een duurzame oplossing: die is echter vaak niet zo realiseerbaar gezien de verblijfsrechtelijke situatie waarin hij zich bevindt. Toch willen wij gaan bekijken, in de gevallen waarin de jongere niet meteen terugkeert of niet onmiddellijk met zijn gezin herenigd wordt, waar die jongere intussen bijvoorbeeld het beste naar school kan gaan, zal die daar blijven, welke taal hij het beste kan verwerven, zijn er op medisch vlak bepaalde onderzoeken nodig, wat is voor hem een goede woonvorm, naar waar kan hij doorverwezen worden, welke begeleiding heeft die jongere nodig. Heeft die bijvoorbeeld voldoende aan de gewone psychosociale ondersteuning die wij in het centrum bieden of is er nood aan externe therapie. In de eerste plaats gaan we wel na of iemand kan terugkeren of gezinshereniging mogelijk is. De realiteit leert ons dat dit vaak zeer moeilijk is omdat jongeren daar zeer angstig voor zijn. Zij stellen meestal niet echt een hulpvraag, maar zij stellen maar één vraag: geef mij alsjeblieft documenten. Iedereen die met NBM werkt, weet dat er vaak verhalen worden verteld die niet stroken met de werkelijkheid. Moeten we dat dan liegen noemen? Ik denk het niet. We moeten proberen zoveel mogelijk uit te gaan van de beleving van de jongere. Ik wil nu dieper ingaan op de uitgangspunten en methoden van een begeleiding binnen onze centra. We gaan kijken naar wat er vandaag bij deze jongeren aanwezig is. We benaderen hen positief en leren hen hun leven weer te controleren en weer verantwoordelijkheid te durven opnemen, aangepast aan het leeftijdsniveau. Een aantal achtergrondtheorieën waar we deze uitgangspunten vinden zijn de competentietheorie en het veerkrachtmodel, dat uitgaat van de kracht en de sterkte van de jongere om zich aan te passen aan bepaalde situatie en niet uitgaat van het negatieve. We willen geen politieagent gaan spelen en eindeloos vragen stellen: wat is je naam? wie ben je? Van waar kom je? Dat wil niet zeggen dat het verhaal er niet toe doet. Maar het is belangrijk binnen het opbouwen van een vertrouwensrelatie, nog zo een woord waar vaak mee geschermd wordt, om uit te gaan van de kracht en de sterkte van de jongere. En om hen de kans te geven om stilaan gewoon te worden aan het leven binnen het centrum. We staan voor een integrale benadering, zoals ik daarnet zei, we gaan kijken naar de school, naar de begeleiding, naar de manier van wonen, naar de context als die er nog is, of naar het opbouwen van een mogelijke context, naar het medische. We proberen alle levensdomeinen die van belang zijn in het leven van een minderjarige te zien en daarrond te werken. We staan voor een kleinschalige opvang. We denken dat het belangrijk is om de jongeren op te vangen in kleine groepen, we hebben daarvoor een aantal opvangvormen bedacht, ik kom daar later op terug. We werken vooral emancipatorisch. Dat sluit aan bij die positieve benadering. We gaan proberen de jongere niet te veel te betuttelen, maar proberen voldoende participatie binnen het proces van de hulp en begeleiding in te bouwen. Het is belangrijk om te kiezen voor de minst ingrijpende vorm. Levensdomeinen waarbinnen de jongere goed functioneert, en die lukken, daar gaan we ook geen extra dingen binnen doen. Het subsidiariteitsbeginsel is ook een principe. Wat elders gebeurt of kan gebeuren, hoeven we zelf niet te doen, we zijn geen eiland. Heeft iemand psychische problemen, dan kan die terecht voor psyhosociale begeleiding in huis. Maar het is even belangrijk om er op lange termijn rekening mee te houden dat de jongere terecht kan bij een externe dienst. We geven ook niet zelf onderwijs. Wat vrije tijd betreft, trachten we zoveel mogelijk te stimuleren en samen te werken met externe organisaties, zodat de jongere ook kennis krijgen van de maatschappij waarin zij leven. We zijn een open centrum: de jongeren kunnen vertrekken, er is een zekere vrijwilligheid. We nemen toch een aantal beveiligende maatregelen, jongeren kunnen geen telefoon houden, de eerste drie weken kunnen ze niet alleen naar buiten gaan, enz.

Page 30: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

30

De methodieken die we hiervoor hanteren zijn dag- en nachtpermanentie, in de week en in het weekend. Er is altijd iemand van de permanentie waar zowel externen als de jongeren beroep kunnen op doen. We hebben gestructureerde groepsbegeleiding. Daarnaast hebben we groepjes georganiseerd in huis waarbinnen ze in een kleine gemeenschap leven, ze leven zelfstandig en krijgen twee keer per week vorming en een bewonersvergadering waarin ze veel vrijheid krijgen en waarin ze moeten leren omgaan met de dagelijkse situatie. Daarnaast hebben we een aantal studio’s aan ons huis, waar jongeren op kamertraining kunnen gaan en nog een stapje verder naar de zelfstandigheid gaan. Verder kunnen we ook nog begeleiden onder de vorm van begeleid zelfstandig wonen. We zijn daar mee begonnen omdat we vroeger alleen een sterk gestructureerde leefgroep hadden en begeleid zelfstandig wonen en dat het voor de jongeren een hele grote stap was om van het ene naar het andere over te gaan. Daarom hebben we een aantal tussenvormen opgebouwd. We werken participatief en we organiseren interne en externe vormingen voor de jongeren. Naast de opvang in de leefgroepen, krijgen zij ook individuele begeleiding, psychosociale ondersteuning, juridische-administratieve begeleiding, materiële ondersteuning, wat heel belangrijk is in het leven van een adolescent en voor wie niets heeft. We zoeken naar school, opleiding, vorming, werk. Lukt dat niet, dan proberen we ergens vrijwilligerswerk te vinden. We doen ook een stuk aan sociale vaardigheidstraining. Wat betreft de samenwerking met de voogden, proberen wij zo constructief mogelijk te werken, op basis van een afsprakennota die we opgesteld hebben. We proberen wel een soort supervisie uit te oefenen-als ik dat zo mag noemen- waarbij we nagaan of alles voor de jongere goed opgevolgd wordt, en waarbij we eventueel de voogd hierover kunnen aanspreken. We willen faciliterend werken: we willen de samenwerking en de relatie tussen de voogd en de jongere vooral bevorderen. We zien de voogd vooral als de eindverantwoordelijke in de administratief-juridische begeleiding en trajectbegeleiding. Wat positief is in het werken met NBM binnen een context van de bijzondere jeugdbijstand, is dat we breed omkaderd zijn in vergelijking met de federale diensten die werkzaam zijn, dat we een vrij multidiscplinair team hebben (een jurist, een psycholoog, pedagoog, begeleiders), dat we verschillende werkvormen kunnen aanbieden binnen één voorziening, en dat we daar flexibel mee kunnen omspringen, en dat we kunnen uitgaan van de nood en capaciteit van de jongere zelf, en dat we kleinschalig werken. Een aantal knelpunten die vandaag bestaan

- Lange wachtlijsten - Nationliteitsvereiste: de voorwaarde om een BIVR te verkrijgen is het kunnen voorleggen van een

paspoort, die voorwaarde zorgt voor enorme moeilijkheden - Toekomstperspectief voor jongeren die achttien worden en niet in het bezit zijn van documenten, om

naar een OCMW te gaan. We moeten velen op straat zetten, die dan in de illegaliteit terecht komen. - De Dienstnota van de Vlaamse Gemeenschap waarbij we ons ook veel vragen stellen.

Wat zal de toekomst ons brengen ? Ik denk dat we vooral op beleidsmatig vlak minister Vervotte moeten aanspreken. Ze heeft onlangs een Globaal Plan goedgekeurd voor de jeugdhulpverlening in Vlaanderen waarin expliciet staat dat er 25 nieuwe residentiële plaatsen extra bijkomen voor NBM, 25 plaatsen begeleid zelfstandig wonen. Daarnaast werken wij met alle sectoren die jeugdhulpverlening bieden in Vlaanderen samen aan een integrale jeugdhulp waarbij we meer samenwerken en een meer coherent geheel zullen vormen.

Page 31: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

31

4. De opvang van NBMV die asiel aanvragen

Door Tinne Desmet, coordinatrice van het LOI De Lier “Ons tehuis” (Ieper)

De Lier is een lokaal opvanginitiatief (LOI) dat onderdak biedt aan zestien niet-begeleide minderjarige asielzoekers. Er is een nauw samenwerkingverband met de vereniging Ons Tehuis. Dat is een voorziening binnen de Bijzondere Jeugdbijstand die vele verschillende vormen van hulpverlening aanbiedt. Vanaf 1995 kregen zij de vraag om NBM in hun aanbod op te nemen en vanaf 2001 bij de overschakeling naar de materiële hulp in een eerste fase, hebben zij de kans gezien om in samenwerking met het OCMW een Lokaal Opvanginitiatief op te richten. Een gelijkaardig samenwerkingsverband is er met het OCMW van Wervik: De Bilck, vergelijkbaar met De Lier. Waarom is dat belangrijk? Omdat zowel qua manier van werken als qua omkadering we dichter aansluiten bij de bijzondere jeugdbijstand dan de andere opvangmogelijkheden voor minderjarige asielzoekers. Qua personeelsbezetting werken we met zes opvoeders, één hoofdopvoeder, een pedagogisch stafmedewerker, één halftijdse administratieve kracht en een huishoudster. Onze capaciteit is zestien per centrum: acht meisjes en acht jongens. Welke jongeren vangen we op? In principe zijn het allemaal niet begeleide minderjarige asielzoekers. In de praktijk gaat het ook om een aantal uitgeprocedeerden, die al een hele tijd bij ons verblijven en waarvoor nog geen oplossing werd gevonden en die in de procedure NBM zitten. Op dit moment hebben we ook twee niet-asielzoekers, naar aanleiding van een overeenkomst tussen de federale en de Vlaamse regering dat er tijdelijk ook een aantal niet-asielzoekers in onze opvang konden opgevangen worden. Hoe lang blijven ze bij ons? De oorspronkelijke bedoeling bij de oprichting van De Lier en De Bilck was dat het een eerste opvang zou worden, max. zes tot negen maanden. In realiteit bleek dat niet haalbaar en is die termijn veel langer. We hebben jongeren die al een aantal jaren bij ons verblijven. Waar gaan ze naartoe na De Lier of na De Bilck? Tot voor kort was dat vaak een leefgroep binnen de bijzondere jeugdzorg, een pleeggezin, een begeleid zelfstandig wonen. Wat betreft het doorstromen naar leefgroepen binnen de bijzondere jeugdzorg, zien we een aantal knelpunten die wel gekend zijn. Niet elke voorziening stelt zich open voor deze doelgroep. De voorzieningen binnen de regio die zich wel openstelden voor de doelgroep, kwamen zeer snel met een verzadiging te zitten en konden niet nog meer NBM opnemen, omdat de balans tussen Belgische jongeren en allochtone jongeren dan niet meer in evenwicht zou zijn. Wat betreft onze manier van werken, zijn we gestart met wat voorhanden was binnen de bijzondere jeugdzorg, voornamelijk vanuit Ons Tehuis. In principe gaan we met de jongere een individueel traject doorlopen binnen een leefgroep. In het begin lag het accent misschien meer op het leefgroepgebeuren, maar meer en meer zijn we in aanraking gekomen met de noden van die jongeren en zijn we het individuele aspect gaan benadrukken en verder gaan uitwerken. Bij een individueel traject zijn een aantal partijen betrokken. Uiteraard de jongere zelf. Elke jongere krijgt, wanneer hij aankomt in De Lier of De Bilck, een individuele begeleider toegewezen en daarnaast is er de stafmedewerker die de coördinatie doet van de verschillende trajecten. Deze individuele begeleiding bevat in eerste instantie een praktisch aspect: de jongere moet voorzien zijn van kleren, van al wat hij nodig heeft om naar school te gaan, enz. Dit is maar een klein aspect. Waar we vooral de nadruk proberen op te leggen, is het pedagogische luik van de individuele begeleiding. We gaan met de jongere werken rond het functioneren met de belangrijkste vraag: hoe ga ik om met de stressvolle

Page 32: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

32

situatie waarin ik mij bevind? En dan zie je dat dat voor iedereen anders is, dat de ene daar vlot mee omgaat, dat dat voor een andere moeilijker is. Belangrijkste is dat de jongere daar een inzicht in verwerft, dat hij inziet welke problemen hij ondervindt, welke problemen zijn er. Maar dat hij anderzijds ook ontdekt wat zijn krachten zijn, welke krachten hij heeft om die problemen het hoofd te bieden. We gaan er van uit als jongeren meer inzicht krijgen daarin, als je daar systematisch kan aan werken, dat ze daar ook een stukje controle over verwerven. Wat je heel vaak ziet bij aankomst, is dat ze de bergproblemen die er zijn niet zien of niet kunnen overzien, dat ze daar in gaan berusten, dat ze ook geen echte hulpvraag stellen, omdat ze geen controle meer hebben. Ze zien het bos door de bomen niet meer. En dan proberen we geleidelijk aan de jongere daar inzicht in te laten krijgen. Wat belangrijk is, is dat we eerst de situatie in kaart kunnen brengen. We gaan het gedrag van de jongere aan de hand van observaties en gesprekken met de jongere in kaart proberen te brengen en trachten te kijken hoe hij nu precies op die stresssituatie reageert. De problemen die er mogelijk zijn, zijn waarschijnlijk wel bekend. Slaapproblemen, concentratieproblemen, opstandig gedrag. Dat proberen we in kaart te brengen en aan te tonen hoe hij functioneert en hoe hij op een hoogstpersoonlijke manier omgaat met die stress. En dan gaan we aan de slag met die info. We trachten hem inzicht te laten krijgen in de dingen die hem kunnen helpen, die hem kunnen steunen, hoe hij die dingen kan gaan aanpakken. We laten de jongere inzicht krijgen in de manier waarop hij omgaat met die stress en we laten hem ten volle gebruik maken van de protectieve factoren die er aanwezig zijn. We leggen een vrij belangrijk accent op het psychische. Misschien wat minder op de andere aspecten van begeleiding, maar die zijn wel aanwezig. Belangrijke pijler is dus in eerste instantie die veiligheid die we gaan creëren, vertrouwen. Ten tweede, het gaan peilen naar de beleving van de jongere, om samen met de jongere het ganse plaatje op te bouwen van wat de dingen zijn waar hij op botst en welke steun hij daarin nodig heeft. Dat wordt samen uitgezocht. Dus in eerste instantie die veiligheid, maar later ook het terug opnemen van verantwoordelijkheid, de berusting niet meer toelaten. De jongere moet zelf weer actief gaan kijken wat hij zelf kan doen. Op het moment dat je dat niet doet, hebben de jongeren ook geen hulpvraag. Ze hebben geen overzicht over de problemen. Als de hulpverlener dan vraagt of ze hulp nodig hebben, is het antwoord vaak nee. Ze zetten die stap niet naar de specifieke hulpverlening. Als je dat traject wel kan doorlopen, en de jongere inzicht kan laten verkrijgen in zijn situatie, kan hij wel duidelijker zeggen waar hij wel externe hulp nodig heeft. Als we dat kunnen bereiken in een eerste opvang, dan is dat op vlak van psychisch welzijn al een enorme stap. De concrete organisatie van de individuele begeleiding wordt gebaseerd op een heel systeem van dagelijkse observaties, zodat we de situatie degelijk in kaart kunnen brengen. Uiteraard gaan we ook polsen op de plaatsen waar ze aan vrije tijdsbesteding doen, op school, om een integrale benadering te bereiken. We leggen alle puzzelstukjes samen. Eén maand na de aankomst van de jongere hebben we met het hele team een observatiebespreking en leggen we alles samen. We stellen een handelingsplan op, een werkplan, een leidraad voor het individuele traject dat ze gaan doorlopen. Iedere begeleider doet voor een deel groepswerk, maar heeft één avond in de week vrij voor individuele begeleiding. Dat wil zeggen dat hij dan enkel individuele begeleiding doet met één, twee of drie jongeren waarvoor hij verantwoordelijk is. Het groepswerk levert soms moeilijkheden op, omdat de jongeren verschillende noden hebben. Er zijn jongeren die al heel zelfstandig zijn, die nog weinig moeten aanleren, maar die vooral nood hebben aan ondersteuning op psychisch vlak. Andere jongeren moeten nog veel leren vooraleer ze zelfstandig kunnen leven. Er zijn jongeren die grote nood hebben aan een sterke structuur, er zijn jongeren die dat juist helemaal niet nodig hebben. Er zijn dan ook nog de leeftijdsverschillen. Dat maakt dat dat groepswerk niet altijd makkelijk is.

Page 33: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

33

Wat is nu de specificiteit van De Lier en De Bilck ? Dat is vooral de kleinschaligheid in vergelijking met de andere opvangmogelijkheden voor niet begeleide minderjarige asielzoekers. Daardoor kan het pedagogisch aspect vermoedelijk beter uitgewerkt worden. Door die kleinschaligheid is het ook meer gebaseerd op vertrouwen. De jongeren kunnen zich niet wegstoppen. Jongeren die reeds in een grootschalige opvang hebben gezeten, vinden dat ook het grootste verschil, merk ik vaak. Zij hielden zich bij aankomst in België voor om enkel op zichzelf te vertrouwen en om zich af te schermen, niet bloot te geven. In een grootschalige opvang lukt dat, in een kleine groep lukt dat niet. We komen sneller bij de beleving van de jongere en kunnen zo het pedagogisch aspect en het werken rond het functioneren van de jongere inhoud geven. We stellen vast dat er heel wat vragen komen van voogden of van andere centra, wanneer ze jongeren hebben die wat meer vragen, die een specifieke aanpak nodig hebben, die op bepaalde vlakken ondersteuning nodig hebben, of er plaats is binnen een kleinschalige opvang. Ik leg meteen de link met een aantal knelpunten die wij ervaren. We hebben gezien dat jongeren met een heel zware psychische en emotionele belasting een zeer tijdsrovende bezigheid zijn en dat we moeten kunnen investeren in de individuele begeleiding. Soms is wat we kunnen aanbieden zeker niet genoeg. Sommige jongeren zitten zo in de knoop en geraken in zulke crisissituaties, dat, wanneer er geen tijd vrijgemaakt kan worden om echt individueel en systematisch met die jongere aan de slag te gaan, dan gaat het gedrag van deze jongere niet of weinig wijzigen en zal dit integendeel leiden tot een escalatie van de problemen. Een ander knelpunt op het vlak van psychische begeleiding is dat er voor jongeren met een heel specifieke problematiek, bv. een zware verslavingsproblematiek, meer nodig is dan wat wij kunnen aanbieden. Dat is natuurlijk een zeer kleine groep. Voor die jongeren zijn er weinig mogelijkheden. Een laatste knelpunt in het psychisch begeleiden van de jongeren is dat er weinig ondersteuningsmogelijkheden zijn voor een centrum. Het is een zoektocht, zeker in de regio waar wij zitten. Samenwerking met andere diensten hebben we zelf gezocht. Die is nog miniem, de doelgroep is ook niet zo bekend. We kunnen hier weinig op terug vallen. De enige plaats waar we een inhoudelijke feedback kunnen krijgen op een aantal casussen is bij de vzw Solentra. Voor ons is dat wel heel ver, we zijn dan een hele dag onderweg. Daar hebben we een enorme nood aan: aan het in overleg gaan met andere diensten over de inhoudelijke begeleiding van de jongeren. Nu is het vooral een zelf op zoek gaan naar wat we kunnen doen.

5. De taak van de voogd

Door Paul FRAITEUR, voogd Voogdij: wat is dat nou? De taak van een voogd naar mijn persoonlijke ervaring: Een voogd is een burger. Hij:

• is in staat om één, 20 of 40 minderjarigen te begeleiden, • is bezoldigd of zelfstandig, • woont in Brussel, Rachecourt of Tongerlo. • is 25, 50 of 70 jaar oud, • is getrouwd of alleenstaand, • is werknemer of met pensioen, • is overladen met diploma’s en/of goede wil,

Page 34: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

34

• is blank of zwart. • Heeft een auto met GPS of is een flinke stapper met kompas. • beschikt over een hippe PC en de laatste "all-in-one" printer/scanner/gsm, of beschikt over een ouwe

tikmachine.

Wat zijn profiel ook mag wezen, hij is vooral VOOGD. Men telt zoveel profielen als er voogden zijn. Het aantal voogden vermenigvuldigt met het aantal pupillen geeft het aantal dossiers aan. Wat mij persoonlijk het meest boeit in mijn taak als voogd is het feit dat elke jongere uniek is. Geen twee dossiers zijn gelijk. Zelfs broers en zusters, soms erg identiek en gelijklopend, slaan ooit andere richtingen in. Men heeft het vaak over het harmoniseren van het vak. Harmoniseren is naar mijn mening een goede zaak, maar het is de moeite waarde om het aantal voogden te vermenigvuldigen met het aantal pupillen om de diversiteit van de functie te meten. Ik ga akkoord om het voogdijschap te harmoniseren, maar laat het ons a.u.b. niet met ambtenaarswerk gelijkstellen. De voogden die een of twee jongeren begeleiden, of soms meer, en, dusdanig hun plicht als burger vervullen, investeren vaak meer van hun vrije tijd. Ze cumuleren dan de taak meestal voorbehouden aan de onthaalfamilie of het peetschap.

• Onthaal in een gezinskring • Begeleiding van de jongere, een betere opvolging van de schoolplicht, deelname aan de ouderen

bijeenkomsten • Vrije tijd: deelname en opvolging

De voogd die toezicht heeft over 30 à 40 jongeren: een toestand die nare gevolgen kan hebben, want wat voor de ene kan, moet zeker voor de anderen ook kunnen. Maar de essentiële taak van de voogd blijft de gemeenschappelijke basis van al de voogdijprofielen. Het basiswerk:

• De NBBM is het middelpunt van onze bezorgdheid

o Elke handeling, elke beslissing moet bedacht worden, rekeninghoudend met: het eigen belang van de minderjarige („voor zijn goed“, “als een goede huisvader”) zelfs al

zijn wij niet echt ouders. zijn persoonlijke ontplooiing op kort, midden of lange termijn.

o Eerbied voor de jongere is essentieel. Zich niet in de plaats stellen van de ouders, dat zijn we niet, maar de rol van ouderlijk

gezag bewust aanvaarden. Het specifieke karakter van de NBBM respecteren: zijn geloof, zijn cultuur, zijn traditie; Respect tonen voor zijn verleden, voor wat hij heeft meegemaakt; Zijn verhaal aanvaarden: het ware, het minder ware of het niet ware.

o De voogd is juridisch verantwoordelijk voor de NBBM en stelt zich, in dat opzicht, garant voor:

het stapsgewijs ondernemen van procedures in het kader van, bijvoorbeeld: • het dringend beroep dat in het kader van de asielaanvraag binnen de drie dagen

moet ingediend zijn; • het aanvragen van verblijfsdocumenten of verlengingen van documenten, in het

kader van de verblijfsvergunningaanvraag. Het vermogensbeheer van de minderjarige Zijn opvoeding

Page 35: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

35

Een duurzame oplossing Zijn onderdak (bv. : hem als vermist opgeven) Zijn gezondheid.

• De NBBM blijft de hoofdpersoon, ongeacht zijn leeftijd. Men moet vermijden om beslissingen in zijn plaats te nemen. Het is in tegendeel nodig om:

o voldoende tijd te nemen en naar de jongere luisteren: zijn verwachtingen, zijn angsten. o inzet en strategieën duidelijk uit te leggen aan de NBBM.

Het positieve en het negatieve analyseren (2 kolommen) Duidelijk "het zekere" van "het waarschijnlijke" en "het mogelijke" onderscheiden. Een van

de belangrijkste redenen waardoor de jongere het vertrouwen in zijn voogd kan verliezen, is het maken van beloftes die niet worden gehouden.

Het niettemin doen met wat ter beschikking ligt: de jongere moet ervan bewust zijn (niet bedriegen) dat men niet naar believen beschikt over de nodige menselijke, materiële en financiële middelen. Men doet het met wat voorhanden is. De voogd heeft een verplichting van middelen en niet een verplichting van resultaten. In het algemeen zijn de middelen niet voldoende.

o beslissingen te nemen bij voorkeur gezamenlijk met de jongere en het team. Naar mijn mening zeer belangrijk als de jongere in een centra verblijft. Meestal verloopt dat vrij goed.

Het is essentieel dat de NBBM en zijn “team” zich op dezelfde golflengte bevinden. Een tegengestelde beslissing slechts in het uiterste geval nemen, anders bestaat het risico

dat de jongere zich niet meer als hoofdpersoon waarneemt. De toekomst zo objectief en precies mogelijk plannen op kort, midden en lang termijn.

• Het doel: de duurzame oplossing

o Procedure: De asielaanvraag gebeurt via de Dienst Vreemdelingenzaken, Bureau Minderjarigen van

de directie Asiel, CGVS en VBCV9 : de voogd staat afstandelijk tegenover de instanties. Zijn rol bestaat erin:

• de hoorzittingen zeer goed voorbereiden: in vertrouwen stellen, doorslaggevende documenten voorbereiden, vermijden dat de jongere alles uit het hoofd leert zonder vragen te stellen.

• de pupil begeleiden, nota nemen, een ondersteunende tussenkomst voorbereiden of verschillende acties aan het eind van het verhoor nemen.

• nauw samenwerken met de advocaat en de sociale werker of juriste. De voogd is geen specialist in vreemdelingenrecht.

Voor een niet asielzoeker wordt de verblijfsaanvraag onderzocht door D.V. Z. Bureau NBMV of het “bureau Raymaekers“. De rol van de voogd bestaat erin een duurzame oplossing voorstellen. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan de dialoog met het team. Ik raad aan om af te spreken met dit bureau om op een aantal dossiers te werken, waarin de toekomst van elke jongere overwogen wordt. Dit bureau neemt de beslissingen i.v.m verblijf. Dit bureau moet de verzekering krijgen dat de jongere zijn eigen plaats in de maatschappij opbouwt, of het nou de leerplicht of integratie betreft.

• Elke verzoek tot asielaanvraag of BIVR staven met de nodige informatie over: o Leerplicht: schoolrapport, bewijs van schoolbezoek o Integratie: een beknopt sociaal verslag van het verblijfscentrum, het

leren van een van de landstalen, aansluitingen, enz. Het zijn allemaal bewijzen van integratie.

• Openkaart spelen en de dialoog in de hand werken: o Geen mogelijke problemen verzwijgen (bv. de schoolplicht) o Integendeel, ze bekendmaken en het beleidsplan om er aan te

verhelpen, uiteenzetten.

9 Sinds 1 juni 2007, RVB (Raad voor Vreemdelingenbetwistingen).

Page 36: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

36

o Kortom, de nodige elementen verstrekken om een besluit te kunnen nemen (niets meer)

o De dialoog in de hand werken, initiatief nemen (afspraken maken) • Beroep doen op een advocaat is hier eveneens uiterst belangrijk.

o Onthaal

Asielzoekers: meestal wordt de voogd pas aangesteld na de opvang van de jongere in een Fedasil centrum;

Niet asielzoekers : vaak krijgt de oplossing een gecombineerde steun van: • de Jeugdrechtbank • de Bijzondere Jeugdbijstand (in geval het dossier aanvaard is). Hier opnieuw zijn

de middelen, naar mijn mening, onvoldoende. Het gebrek aan enigszins duurzame oplossingen inzake opvang is schrijnend en de voogd zou dan zich weten te redden met wat voorhanden is.

Moeilijkheden die zich kunnen voordoen: • het verslag van het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg weigeren te kopiëren voor

de voogden, vooral wanneer men een sociaal verslag moet overhandigen aan de DVZ.

• alle verzoeken tot opvang worden niet systematisch aanvaard door het Comité. Er is duidelijk een verschil van mening met de Dienst Voogdij die informeert dat de Franstalige Gemeenschap – en bijgevolg de Bijzondere Jeugdbijstand – bevoegd is om een opvangoplossing te vinden

• gebrek aan flexibiliteit betreffende de agenda. • moeilijke toegang tot het dossier (het kopiëren van sociale verslagen wordt

verboden omwille van het decreet) o Er is een zekere verwarring tussen de taak van de ouders van kinderen

met problemen en die van de voogd van een NBBM: één enkele werkwijze voor twee verschillende aanpakken. Zijn wij medespelers ?

Laat ons de gelegenheid te baat nemen om de verschillende verenigingen die de opvang in urgentie, dag en nacht, verzekeren, te begroeten en te bedanken: een oplossing van beperkte duur maar ten zeerste op prijs gesteld.

o Terugkeer naar het land van herkomst:

De voogd onderzoekt de mogelijkheid van een eventuele terugkeer naar het land van herkomst, ofwel bij familie, ofwel in een opvangstructuur. Een terugkeer die alleen mogelijk is indien er een veilige, fatsoenlijke opvangstructuur bestaat.

Dit is wel degelijk een opdracht toevertrouwd aan de voogd, maar hij krijgt te weinig middelen.

De terugkeer naar het land van herkomst wordt zelden door de jongere aangevraagd, want hij is hier :

• wegens humanitaire reden • of krachtens een contract dat moet nageleefd worden.

De terugkeer is een mogelijkheid die men steeds moet overwegen: • Men kan maar hoop koesteren, al komt het zelden voor, dat de situatie die de

vlucht van de minderjarige veroorzaakte, zich volledig zou omschakelen (ouders omgekomen in een wapenslag)

• De terugkeer naar de familiekring blijft dé doelstelling, zelfs indien zelden haalbaar.

• Eventuele risico’s van uitwijzing waaraan een jongere zich zou blootstellen, moeten hem ronduit gezegd worden om hem in staat te stellen eventueel vrijwillig terug te keren en zo een betere kans te maken. Hier spreekt men weliswaar over de meerderjarige jongere.

Page 37: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

37

• De integratie in de hand werken. De voogd moet er voor zorgen dat : o de NBBM zich geleidelijk aan in de Belgische gemeenschap inburgert namelijk door :

Een relatiekring op te bouwen en te gebruiken : school, vrienden, clubs, jongerenbewegingen

De voorkeur te geven aan groepsactiviteiten (sport en cultuur) boven het individualisme. De sociale relatiekring moet

o geïnspireerd en creatief zijn, o bewerkt en benut worden.

• Een werkelijke vertrouwensrelatie opbouwen met de pupil Een vertrouwensrelatie weven rond:

• het respect voor het beroepsgeheim • de heldere analyse:

o inzet o gekozen doelstellingen o strategieën o resultaten van de analyse

• de pedagogische inzet: de jongere is medespeler. • het niet improviseren maar stapsgewijs opbouwen van het vertrouwen (Men bereikt niet altijd, absoluut

hetzelfde resultaat, equivalent…) • het vertrouwen is de bindende kracht tussen voogd en pupil. De voogd combineert er :

o het ouderlijke gezag o de rechterlijke aansprakelijkheid o de passende begeleidinggarantie

• Een vertrouwen dat geleidelijk aan tot stand komt dank zij een gaande houdende relatie met de pupil via o bezoeken (een bijzondere dank aan centra die het onthaal van de voogd in de hand werken:

salon of ontvangplaats, vrije toegang tot de centra, mogelijkheid om te eten, uitnodiging om aan de activiteiten deel te nemen…)

o contact: het is uiterst belangrijk dat de pupil weet welk communicatiemiddel de voogd verkiest.

• Een werkelijke vertrouwensrelatie opbouwen met het netwerk. De voogd coördineert de relaties tussen alle actoren van het netwerk die om de minderjarige draaien.

Een vertrouwensrelatie is ook:

o Het intern netwerk (waar het vertrouwen uiterst belangrijk is) dat essentieel, en in elk geval, berust op :

Het leefmilieu : • Verblijfscentrum:

o Coördinator en sociale werkers o Opvoeders o Andere personeel

• Familiekring of onthaalfamilie • In geval van autonomie: elke vereniging of persoon die de

jongere behulpzaam is. Het onderwijsmilieu: directie en leerkracht De advocaat (zijn anstelling in gemeenschappelijk overleg met het

team, lijkt me essentieel) o Het extern netwerk betreft:

Procedure en voorschrift o Dienst vreemdelingenzaken (DVZ) o CGVS / VBCV10 o Ambassade

10 Sinds 1 juni 2007, RVB (Raad voor Vreemdleingenbetwistingen).

Page 38: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

38

o Gemeentelijke overheid o Dienst Voogdij o Vrederechter o Enz.

De hulpverlenende diensten : o OCMW o Comités voor Bijzondere Jeugdzorg o Jeugdrechtbank

Een gezonde vertrouwensrelatie met de verschillende partners weven, is de beste waarborg:

o Om te slagen in de begeleiding van de jongere o Om de voogd de mogelijkheid te geven zeer bevoegd te zijn en bekwamer worden in het correct

behandelen van huidige en komende dossiers.

• Het einde van de voogdij (na-voogdijschap na 18 jaar) Wanneer de jongere 18 jaar is, loopt de voogdij af. Het is echter belangrijk om de jongere nog enkele weken of maanden op te volgen na het eind van onze begeleiding (een situatie „die wel goed zit“ kan op korte termijn verslechteren).

DEBAT I Vraag van Liesbeth Van Hoorick Hebben jullie veel verdwijningen vanuit de centra ? Zijn er veel jongeren die vertrekken? Is er volgens jullie een duidelijk verband tussen een goede opvang en een vertrouwensrelatie enerzijds en verdwijningen anderzijds? Antwoord van Margot Cloet (Minor N’Dako) Sinds de oprichting van de twee centra (NOH en STK) hebben wij minder verdwijningen. Die centra doen nu de eerste opvang, vroeger deden wij dat, en zij functioneren als een soort filter, de jongeren verdwijnen daar reeds, denk ik. Vroeger hadden wij 50% van de jongeren die verdwenen, vorig jaar hebben wij op 40 jongeren 3 verdwijningen gehad, waarvan er daarna twee terug opgepakt zijn. Wat wel zo is, is dat de jongeren die nu verdwijnen echt onrustwekkende verdwijningen zijn. Het gaat vaak over jongeren die slachtoffer van mensenhandel zijn en gerecupereerd worden. Maar de meeste verdwijningen vinden nu plaats in NOH en STK, of elders. Daarnaast is ook wel zo dat de groep die nu bij ons komt veel hechter is, waardoor minder gasten verdwijnen, omdat ze mekaar daarin beïnvloeden: zij weten hoe het is en raden mekaar aan om niet weg te lopen. Antwoord van Tinne Desmet (De Lier) Wij hebben niet zo veel verdwijningen. In 2005 geen, en in 2004 waren er twee, en dat ging dan om uitgeprocedeerde jongeren, die geen perspectief meer zagen. We worden daar niet zo veel mee geconfronteerd. Wat betreft de vraag over het verband tussen de kwaliteit van de opvang en verdwijningen, denk ik wel dat er een verband is tussen de kwaliteit van de opvang en de problemen die de jongere al dan niet ervaart. Ik denk dat, als je heel intensief en heel individueel met een jongere kan werken, dat dat preventief kan werken. Vraag van een deelnemer aan Dr. D. Pierre Het zijn nochtans de verhalen van deze jongeren dat de Dienst Vreemdelingenzaken of het CGVS fabelachtig vinden. Denkt u niet dat het loochenen van het verhaal van iemand neerkomt op het loochenen van zijn bestaan en de jongeren zwaar treft ? Antwoord van Dr. D. Pierre Of het met zich meer leed meebrengt wanneer ze al zwaar getroffen zijn door het lot? Ja, ik denk van wel. Als wij of de overheid een verhaal voor werkelijk houden, is het al een herkenning voor hen. Maar, voor de jongeren die wegens omstandigheden verplicht zijn een verhaal te vertellen dat een mensensmokkelaar hen met de clandestiene oversteek heeft verkocht, betekent het, en ik ben het met u eens, de aanvechting van de enige

Page 39: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

39

identiteitskaart die ze hebben bij het betreden van ons grondgebied, en inderdaad een bijkomende psychologische kwetsuur. Wat de vraag betreft of we hun verhaal al dan niet mogen verder vertellen of in tegendeel confidentieel moeten houden, denk ik dat het afhangt van de situatie. In sommige centra die nieuwkomers begeleiden, is het namelijk zo dat er gespreksgroepen georganiseerd worden met de jongeren, de NBBM en met andere minderjarigen, waar ze hun verhaal kunnen vertellen. Ik ben er zeker van dat het helemaal niet oninteressant is, dat elk zijn verhaal vertelt en door de anderen laat verspreiden, toegegeven dat ze hun akkoord kregen. Zij zijn het die ons hun verhaal vertellen, indien zij daar zin voor hebben, niet wij in hun bijzijn. En het is zeker voor iedereen interessant dat de verhalen verteld worden met een zekere soberheid. Maar ik denk toch dat tragische verhalen met een min of meer gunstige afloop, hopen wij, een bemoedigend effect op de anderen hebben. Als algemeen psychiater ben ik ervan overtuigd dat mensen in staat zijn eender welke ellende te slikken zolang er hoop is dat er een dag zal komen, dat hij terug een betekenis kan geven aan zijn leven. Ik denk dat het verhaal van sommige personen, in bepaalde gevallen, anderen kan helpen hun weg terugvinden. Vraag van een deelnemer aan I. Plumat Mag men de verhalen van de jongeren met het team bespreken of zijn ze confidentieel? Antwoord van I. Plumat Voor mij zijn er twee punten: - Eerst en vooral, de jongere vertelt zijn verhaal. Het is inderdaad niet altijd het juiste ogenblik, de geschikte

plaats voor iemand die zich in een centrum als het onze bevindt. De jongere moet zich in vertrouwen voelen om het aan te durven.

- Daarna: hoe gebeurt het? Welke aandacht krijgt hij? Het gebeurt niet dadelijk, enz. Wanneer de jongere zijn verhaal vertelt, worden er in het team meerdere vragen besproken. Het is in de eerste plaats zijn verhaal. Wat doen we ermee? Blijft het risico niet voortbestaan? Moet hij zich aan zijn verhaal houden? Vandaar de moeilijkheid zich eraan te houden, wanneer het verhaal van een bepaalde werkelijkheid afwijkt, onder een andere identiteit werd beleefd. Dit is dus een geregeld voorkomende discussie in ons team. Nu, in verband hiermee hebben wij gekozen om de jongere zijn verhaal te laten brengen zoals hij wil, aan wie hij wil. Het zal met de instemming van de jongere opgenomen worden in de samenvatting van bijzonderheden die nodig zijn om de jongere te begeleiden en te oriënteren. Het verspreiden van het verhaal valt tenslotte in het kader van het beroepsgeheim. Professionelen mogen met het akkoord van de jongere en in de mate van wat noodzakelijk is, commentaar met elkaar uitwisselen.

Vraag van advocaat Yvon De Backer aan Dr. D. Pierre Moet men deze verhalen voor zich houden, ze prijsgeven? Of, zouden ze eventueel kunnen gebruikt worden als bewijs van de trauma dat de asielverzoeker werkelijk beleefde? En zou het mogelijk zijn een psychologisch rapport te mogen indienen als bewijs dat de jongere werkelijk getraumatiseerd is en dat zijn verhaal over de schok beleefd in het land van herkomst geloofwaardig, misschien wel de waarheid is? Antwoord van Dr. D. Pierre Natuurlijk maken wij regelmatig psychiatrische verslagen op of doen examens, psychologische testen met de kandidaten, met de asielverzoekers of met de mensen in contact met de DVZ, over wat ze moeten weten. Wat ik per ervaring weet is dat wij een verhaal moeten brengen, waarneembare klinische feiten moeten opstellen en niet, als arts, ons inschepen in de geschiedenis van de persoon, in wat hij ook heeft verteld, in wat hij ook als emotie heeft gebracht. Wat de verslagen opgemaakt door de artsen vaak wordt verweten, is dat ze te pathetisch zijn, te gunstig voor de jonge klanten en patiënten. Het irriteert de juristen van het CGVS, misschien wel maar niet altijd welwillende mensen, dat wij ze zo aanspreken. Het ligt niet aan de arts om te zeggen dat hij al dan niet gelooft in het verhaal van deze mensen. Maar als arts kunnen wij bijvoorbeeld aantonen dat iemand wegens posttraumatische stress aan slapeloosheid, nachtmerries, concentratie- en geheugenstoornissen lijdt. Het zijn net zozeer zwaarwegende argumenten die doorslaggevend kunnen zijn bij het CGVS of de DVZ en ervan getuigen dat iemand het zwaar te verduren had.

Page 40: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

40

Vraag van medewerker van CD&V Els Peeters in het Parlement, Binnenlandse Zaken Er wordt hier de opsplitsing gemaakt asielzoekers – niet asielzoekers. Ik vraag mij nu af welke keuze de jongeren zelf hebben. Vragen zij asiel omwille van de opvang, of zijn er andere punten waarom zij bewust kiezen om in een asielprocedure te stappen of niet? Antwoord van Margot Cloet Dit is een moeilijke vraag. Ik denk dat de opvang daar inderdaad een rol in speelt. Ik weet dat in bepaalde landen van herkomst adressen circuleren van opvanghuizen en dat jongeren heel bewust naar hier komen met voorkennis van de procedures. Daarnaast heb ik van horen zeggen dat voogden zich soms genoodzaakt zien om asiel aan te vragen om hun pupils in een federaal opvangcentrum binnen te krijgen, omdat de centra van de gemeenschappen met enorm lange wachtlijsten werken en de druk om ze uit de eerste opvang te laten doorstromen enorm groot is. Er zijn veel factoren en invloeden spelen, die de keuze om asiel aan te vragen bepalen. Wij zijn voorstander van de afschaffing van deze opdeling. Wij zouden graag zien dat zowel de federale opvangcentra als de centra van de gemeenschappen hun opvang zouden openstellen voor alle NBMV. Ze zouden er voor moeten zorgen dat de meest kwetsbaren (zoals jonge kinderen, zwangere meisjes, minderjarigen met kinderen, slachtoffers mensenhandel die nood hebben aan extra bescherming, jongeren die echt problematisch gedrag vertonen, enz.) beter naar de bijzondere jeugdbijstand (gemeenschap) worden doorverwezen. Binnen de federale centra, waar minder mogelijkheden zijn tot het inzetten van gespecialiseerd personeel zoals in de bijzondere jeugdbijstand, moet dan een uitbreiding van het aanbod komen naar niet-asielzoekers toe. De beslissing van vrijdag gaat in die richting, denk ik. Het is een veel beter uitgangspunt. En dan kan er inderdaad ook zinvoller worden omgegaan met procedures. Bepaalde procedures, zoals bijvoorbeeld de procedure van de NBMV, vooral voor de invoering van de paspoortvereiste, werd misbruikt als een verdoken asielprocedure. Vraag van medewerker van CD&V Maar als zij geen asiel aanvragen, dan wil dat zeggen dat zij wanneer zij achttien worden, sowieso het land moeten verlaten? Dat ze zeker geen statuut hebben? Antwoord van Margot Cloet Het hangt af van hun individuele situatie. Verschillende zaken kunnen belangrijk zijn: wanneer hij toegekomen is, wat zijn verhaal is, of hij een paspoort heeft of niet, etc. Voor jongeren die toekomen boven de 17 jaar en die geen asiel aanvragen, is de kans groot dat ze het land zullen moeten verlaten. Voor andere jongeren, hangt het echt af van voorwaarden zoals bv. hun schoollopen. Vraag van Charlotte van Zeebroek aan I. Plumat U zei dat als sommige niet- asielzoekende minderjarigen vroeger verschillende maanden in uw centrum vertoefden, het vandaag niet meer het geval is, dank zij het nieuwe opvangsysteem. Maar, welke is nu dit nieuwe opvangsysteem ? Antwoord van I. Plumat Vandaag wordt een nieuw systeem ingevoerd maar ik ga misschien het woord laten aan Mijnheer Liberman. Ik ga niets onthullen voor de uiteenzetting van Mijnheer Liberman. (zie uiteenzetting van Mijnheer Liberman).

Page 41: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

41

III. Politiek inventaris van de situatie van opvang van NBBM en toekomstperspectieven

1. Toespraak van Patrick LIEBERMAN, afgevaardigde van Minister van Sociale Integratie Christian Dupont

Mijnheer Lieberman bestudeert, op federaal vlak, de verschillende aspecten van de problematiek van de opvang van niet-begeleide minderjarigen.

Ik wens het Platform te bedanken voor het organiseren van deze studeiedag inzake de opvang van de NBBM. Dergelijke themavoormiddagen worden door u elk jaar georganiseerd. U bent dan ook een ware partner in het progressief, misschien wel wat langzaam maar toch constructief, opbouwen van een opvangbeleid voor de NBBM in dit land en ik denk dat de stuwende kracht achter deze dag zeker ook hartelijk mag bedankt worden. Ik ga het met u dan hebben over wat er op federaal vlak gebeurt inzake niet-begeleide minderjarigen. Ik ga heel recente beslissingen verklaren, beslissingen die zich onder vorm van persbericht in uw map bevinden. Wat de federale overheid betreft, wens ik er aan te herinneren dat het Regeringsakkoord spreekt over niet-begeleide minderjarigen : het is dan ook een van de doelstellingen van de overheid om, enerzijds de Wet op de Voogdij aan te wenden – het is wel niet het voornaamste onderwerp van deze voormiddag – en een belangrijk werk is hier al gemaakt, en anderzijds de opvang van de NBM regelen en beter maken in overleg met de Gemeenschappen en het Regeringsakkoord, het zogenaamde “zonder onderscheid van statuut”. Op welke beginselen steunde de federale actie zich inzake opvang van de NBM sinds 2004, en meer bepaald sinds het akkoord dat bereikt werd tijdens de ministerraad in Oostende en die op federaal vlak over een aantal vragen met sociaal karakter handelde? Allereerst moet men het eens worden over de oprichting van een opvangmodel. Op federaal vlak hebben wij een bijzondere verantwoordelijkheid die zowel met de Vlaamse als met de Franse Gemeenschap zou moeten kunnen. Een opvangmodel: dit betekent niet dat iedereen hetzelfde traject krijgt, laat staan een gelijksoortig traject. Er bestaan veelsoortige situaties. We weten nochtans dat sommige jongerenprofielen regelmatig terugkomen, namelijk de niet-begeleide alleenstaande minderjarigen, zij die geen familie hebben en geen relaties in België. Voor degenen die een asielaanvraag indienen bestaat het opvangtraject bepaald door de asielprocedure. Voor de anderen, is het afhankelijk van de creativiteit van hun begeleiders en in het bijzonder van hun voogden, en van de gelegenheden die zich onderweg aanbieden. Het is een hel, als ik mij zo mag uitdrukken. Het is wel aan deze situaties dat wij wensen te werken, namelijk door dit opvangmodel “zonder onderscheid van statuut” in te voeren. Hiermee bedoel ik niet dat men ze allemaal op dezelfde wijze moet behandelen. Doch, rekeninghoudend met de noden van de jongeren, moet men wel onderscheid maken tussen de alleenstaande minderjarigen en zij die de facto begeleid worden, zelfs indien zij het volgens de Wet op de Voogdij niet zijn. Men moet onderscheid maken tussen de nieuwkomers, jongeren die net in ons land zijn aangekomen, en de niet-begeleide minderjarigen die hier al een tijdje vertoeven, over een uitgebreid relatienetwerk beschikken en min of meer legaal bezig zijn. Men moet ook de jongeren kenmerken volgens hun kwetsbaarheid, hun bekwaamheid om in hun onderhoud te voorzien, om een project na te leven en op te bouwen met een zekere zin voor autonomie; verschillen die zich geheel en al baseren op de noden van de jongeren, het zijn geen administratieve verschillen. Dit maakt het plannen van een opvangmodel ingewikkeld, omdat voor elke jongere een beslissing ter beoordeling wordt voorgelegd. Het brengt er ons dan ook toe om middelen te creëren om aan deze situaties te voldoen.

Page 42: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

42

Laatst actiebeginsel: gelijkheid in de behandeling in een opvangcentrum. Het is absoluut noodzakelijk dat de jongeren op dezelfde wijze behandeld worden of, in elk geval, dat er een zin voor rechtvaardigheid bestaat en dat de verscheidenheid gerechtvaardigd wordt. Jonge asielzoekers doen samenwonen met jongeren die geen legaal verblijf houden, is de facto ongelijkheden creëren, welke zich zouden kunnen intensiveren vanwege de verschillende opvangmodaliteiten al naar gelang de statuten. Een argument dat leidt tot nadenken, een nadenken waarbij de Gemeenschappen werden uitgenodigd, over het uitgangspunt: de asielzoekers al dan niet onderscheiden van de niet-asielzoekers. Des te meer dat een NBM, die in het kader van de omzendbrief van 15 september 2005 valt, geleidelijk aan een duurzame verblijfsvergunning krijgt. Ik zou zeggen dat de eerste verblijfsdocument van bij het begin recht geeft op een recht op maatschappelijke steun, toegekend door een OCMW en terugbetaald door de Federale Overheid ; reden waarom er mag gepleit worden dat sociale bijstand zouden openstaan voor alle niet-begeleide minderjarigen. Misschien wordt de informatie hierover niet voldoende verspreid en liggen de praktijken wat anders bij ieder OCMW, nochtans zijn de voorschriften duidelijk. Hoe gaat men dat nu praktisch aanwenden uitgaand van deze principes? Vooreerst ga ik het hebben over de toegang tot opvang. Al sinds de zomer 2005, werden er twee observatie- en oriëntatiecentra geopend (OOC). Deze twee centra kwamen met een klein beetje improvisatie tot stand, maar sinds anderhalf jaar hebben ze zich rond opvangprojecten gestructureerd. Langzamerhand en voor zover deze OOC alle jongeren zonder onderscheid opvangen, hebben wij het profiel van deze jongeren kunnen analyseren en vaststellen dat een zeker aantal niet meer hoefden opgevangen te worden door een OOC. Voor deze jongeren dient men samen te werken met de Dienst Voogdij om alternatieven te vinden. Bovendien is er de recurrente problematiek van de niet-asielzoekers, die in die centra vertoeven, welke daartoe niet dient, en een zeker aantal moeilijkheden oplevert. Moeilijkheden die momenteel praktisch geregeld worden, te weten dat jongeren die maar al te lang in een OOC verblijven, ofwel het onderwerp zijn van een overleg met de Vlaamse of de Franse gemeenschap, - een heel pragmatisch overleg onder vorm van discussies met het sociale team van Neder-Over-Heembeek of Steenokkerzeel en de bevoegde communautaire overheid om oplossingen te vinden, ofwel tracht men andere oplossingen te vinden samen met de voogd, ofwel extern met een OCMW indien de jongere over de nodige autonomie beschikt, of door hem te verwijzen naar een opvangcentrum voor asielzoekers indien het profiel van de jongere met het pedagogische project van het centrum overeenstemt. In dit opzicht wil ik graag toevoegen dat de opvangprojecten van deze twee centra een verduidelijking en precisering waard zijn, gezien het momenteel een werf in aanbouw is. Er is bereidwilligheid ter plaatse. Maar er is ook behoefte om met een netwerk te coöpereren en meer bepaald met dat van de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg (CBJ) te Brussel inzake toxicomanie, bijvoorbeeld. En ten slotte, de praktische aanwijzingen heel eenvoudig bekrachtigen door teksten, vademecums, opleidingsmodulen voor sociale werkers. Het is de taak van de eerste opvang, want het is de toegang tot meer institutionele structuren, terwijl we tegenover jongeren staan die bovenal hun vrijheid liefkozen, om in onze plaats te beslissen. Ik denk dan ook dat vanuit de ervaring van een observatie- en oriëntatiecentrum, dat er van vele dingen een model moet opgesteld worden om deze goede praktijken te verspreiden over de organisaties welke NBBM opvangen. Het OOC is een toegangsweg voor de NBBM die op het grondgebied vertoeven. Op gezamenlijk initiatief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Justitie en van Sociale Integratie, werden er tijdens de voorbije maanden concertaties gepland om het probleem te regelen van NBBM die aan de grens staan, d.w.z. opgesloten in gesloten centra. In grote lijnen beschikken wij over een akkoord inzake de mogelijke uitgangswegen voor niet-begeleide bewezen minderjarigen, d.w.z. eens de leeftijd bepaald werd na 3 à 4 dagen aan de grens te hebben doorgebracht, opdat ze niet langer in een op een gevangenis lijkend gesloten centrum, maar « denkbeeldig » aan de grens zouden worden opgehouden. Het is een juridische fictie waartoe België in haar OOC zich gedurende 15 dagen moet verplichten. Het is een project dat vorige week werd goedgekeurd door de commissie van de ministerraad dat de verbeteringen wettigt. Maar het is de bedoeling van verschillende administratieve diensten waaronder de Dienst Vreemdelingenzaken om een beschikking te vinden welke toelaat de jongeren uit de gesloten centra te halen;

Page 43: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

43

zelfs al loopt men dan het risico dat, door de jongere naar een open centrum te verplaatsen, hij met onbekende bestemming vertrekt. Tweede fase: tijdens de laatste jaren, ook Fedasil en het Rode-Kruis kregen de informatie, werden er communautaire opvangstructuren voorbereid die in een opvang van 30 à 60 jongeren voorzien. Gezien het aantal veronderstel ik dat deze centra per eenheid werken. Het aantal plaatsen in deze opvangcentra werd tijdens de twee laatste jaren in zeer ruime mate verhoogd. Men wenst voortaan, en ik geloof dat men voldoet aan het vereiste opvangvermogen voor alle geïsoleerde minderjarigen of nieuwkomers - voor de andere minderjarige, niet nieuwkomers zijn er waarschijnlijk andere opvangmodaliteiten van toepassing - om de jongeren, naargelang hun behoeften, naar deze centra te oriënteren voor een termijn dat niet langer meer onderhevig is aan procedures zoals vandaag het geval. Sommige centra herbergen jongeren sinds 2 à 3 jaar en men weet dat deze centra helemaal niet ingericht zijn voor lange termijn opnames. Daarom wenst men deze periode te beperken tot 6 maanden, de tijd nodig om met de voogd en de begeleiders een duurzame oplossing te vinden. Voor de federale centra zijn er kwaliteitsverbeterende programma’s nodig, zelfs wanneer men weet dat deze centra het “goed” doen en men deze manier van doen, ter gelegenheid van het invoeren van de nieuwe opvangwet voor asielzoekers, wenst te harmoniseren, te verspreiden en intensiveren met opleidingsprogramma's. Niettemin, men moet met de gemeenschappen afspraken maken om deze centra structurele steun en deskundigheid te verschaffen voor een betere begeleiding van de jongeren die er verblijven en akkoorden bereiken over het opmaken van een soort sociaal en psychologisch verslag na de evaluatiefase die niet meer dan 6 maanden mag duren. Vervolgens oriënteert men zich naar de duurzame oplossing inzake opvang. Er zijn genoeg middelen, het werd deze morgen toegelicht, die men wenst te stutten met een type onderkomen dat voor asielzoekers goed is gebleken, namelijk de oprichting van locale opvanginitiatieven (LOI). Het gaat dus om overeenkomsten welke Fedasil met de OCMW zou afsluiten. Dezen zouden eventueel een project ontwikkelen met verenigingen afkomstig uit de jongerenbijstand om een soort „light“ opvang te regelen voor alleenstaande minderjarigen die men moet begeleiden maar toch een zekere graad van autonomie bezitten en die volgens de gemeenschappen, in het raam van hun Besluit, niet in gevaar verkeren. Voor deze jongeren die wettelijk gezien zowat in een tussenfase zitten, wil men, in plaats van ze een financiële hulpverlening te geven, veeleer een opvang met bevoegd personeel organiseren, maar dan niet naar model van de opvang van de Jongerenbijstand dat een behoorlijke omkadering voor zwaarbeproefde jongeren vraagt. Dus wenst men, om het hoofd te bieden aan het tekort aan huisvesting en onderdak en om eveneens het pingpong effect stop te zetten(of ertoe bijdragen) tussen de Jongerenbijstand en de OCMW, de opvang in die zin uitstippelen. De ministerraad, het staat vermeld in uw documentenmapje, ging akkoord om een modelproject uit te brengen als basis – bij gebrek aan wettelijke basis - voor een honderdtal nieuwe plaatsen. Men gaat in een verzoekschrift - waarschijnlijk na verschillende raadplegingen – duidelijk de normen vaststellen, welke men in verband met deze specifieke locale initiatieven wil doen gelden voor NBBM, asielzoekers of niet. Om te besluiten wil ik gewoon zeggen dat het nog heel wat tijd zal vragen om de NBBM uit netelige situaties te halen. Ik wil ook enkele zaken aanhalen waarvoor nog geen beslissing werd genomen. Ten eerste: het duidelijk bepalen van de rol van de maatschappelijke werkers die de jongeren en de voogd begeleiden, Ik wil niemand gelijkstellen met bureaucraten, maar, wanneer het gaat om het beheren van verblijfinstellingen en gemeenschappen, denk ik dat men de uiteenlopende optredens van de voogden, zoals ze zich nu voordoen, moeten vermijden. Men ziet eveneens een onduidelijkheid tussen de maatschappelijke werkers en de voogd of in ieder geval zijn er problemen van dien aard die vaak positief op het terrein worden geregeld, maar die bij gebrek aan algemene toelichting vele discussies verwekken, soms ook conflicten of tekortkomingen die het opvangtraject en de opname van de jongeren schaden.

Page 44: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

44

Ten tweede: het is cruciaal om een duidelijke visie, beter dan die van vandaag, te krijgen van de verblijfsmogelijkheden van de gemeenschappen en de federatie, en een gemeenschappelijk beleid ontwikkelen om ze te beheren Men mag dan wel het beste opvangscenario schrijven, maar als men niet over de nodige middelen kan beschikken om aan deze jongeren een onderdak te verschaffen, of als ze worden doorverwezen naar privé verblijven met alle moeilijkheden van dien, zal men er niet in slagen om een opvang uit te stippelen dat werkelijk doeltreffend is. Ten derde, en enigszins het kernpunt van de discussie met de vertegenwoordigers van Mevrouw Vervotte en van Mevrouw Fonck, het zou moeten kunnen dat, vanaf het opvangmodel dat ik in 3 fases of in ieder geval in 2.5 fases schetste – dus, observatie, oriëntatie, evaluatieperiode in een communautaire structuur en duurzame oplossing -, de verantwoordelijken voor de collectieve opvangstructuren - dat ik basisstructuren blijf noemen en “licht” omkadering - zich op elk moment mogen wenden tot de instanties van de Jongerenbijstand wanneer er problemen rijzen die niet onder hun bevoegdheid vallen, zoals toegelicht door Mevrouw Plumat, onder andere in geval van belangrijke psychische onrust, van drugverslaving, van jongeren die een moeilijk te beheren agressief gedrag hebben. Deze instellingen zouden zich probleemloos tot de bevoegde communautaire instanties moeten kunnen richten en de staatsmiddelen vinden die de opvangstructuren niet hebben want niet uitgerust voor deze problematiek die, bij gebrek aan een oplossing, alle jongeren kan benadelen. Er zijn al een tijdje discussies met de Gemeenschappen en ik geloof dat men vrijwel akkoord gaat met de richtlijnen van het opvangmodel. De doorstroommogelijkheid wordt opnieuw ter discussie gesteld, of het nu is naar een COO, of een opvangcentrum voor asielzoekers, of op het moment van de duurzame oplossing, wanneer het zal gaan om een opvangproject te begeleiden, bijvoorbeeld van een OCMW, of een Jongerenbijstand dat de nodige ervaring heeft op dat vlak. Ik hoop, en ik mag zeggen namens mijn Minister, dat men hoe dan ook nog voor het eind van de federale regering een akkoord zal bereiken over deze mogelijkheden, hetzij in de vorm van een protocol, hetzij van een samenwerkingsakkoord. En ten slotte, dat werd hier maar vluchtig bekeken, gaat men de terugkeer van NBBM onderzoeken. Een terugkeer op het moment dat hij zich aangeeft, of in de weken na zijn aangifte bij de Belgische overheid? Het is duidelijk dat de “tracing” vandaag gesprekken en een gemakkelijkere identificatie van de jongeren mogelijk maakt, en ik denk dat deze terugkeerproblematiek, zelfs wanneer zij zich tegen de wil van de jongere inschrijft want vaak in strijd met zijn verlangen om naar België te komen, een element is waaraan moet gewerkt worden, via bewustmaking, via opleiding maar ook via vrijwillige terugkeer programma's, geïndividualiseerd en aangepast aan de situatie van deze mensen. De terugkeer ook voor jongeren die na een kort verblijf in België in een knelpunt zitten wat betreft de verblijfsvergunning. Inderdaad, jongeren die nu meerderjarig (18 jaar) zijn, met een toekomstperspectief in België maar als dat niet gepaard gaat met een verblijfsvergunning of enige vorm van regelmatig verblijf, dan moet men andere oplossingen overwegen. Wanneer ik spreek over terugkeer, bedoel ik wel degelijk een terugkeer in de vorm van bijstand en die vrijwillig is en altijd vrijwillig zal zijn. Ik spreek dus over een echte vrijwillige terugkeer en niet over een terugkeer onder druk. Maar ik denk dat rond de maatregelen getroffen met de voogd en de groep maatschappelijke werkers, om de jongere te begeleiden, er geen taboe meer mag bestaan als men weet dat, zelfs wanneer men oplossingen voor de NBBM vindt, hun traject vanaf 18 jaar vaak uitloop op een netelige situatie en jaren van beproeving en aan deze vooronderstelling moet men tegemoetkomen.

Page 45: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

45

2. Toespraak van Paul Salmon, vertegenwoordiger van de Vlaamse Gemeenschap Ik wil het beleid toelichten van minister Vervotte in relatie ook met het beleid van de andere gemeenschappen en de federale overheid. In een vorig leven had ik gelegenheid om met enkelen van jullie op een zeer deskundige manier samen te werken om een rapport te schrijven over de aandacht voor Etnisch Culturele Minderheden binnen de integrale jeugdhulpverlening, een project dat toen opgestart werd binnen de Vlaamse overheid. Ook de aandacht voor de NBMV is daar in opgenomen en ik sta nog steeds achter een aantal uitgangspunten die we toen samen uitgeschreven hebben. Ik denk dat het zeer belangrijk is- en ik denk dat de minister dat mee ondersteunt- dat we aandacht hebben voor deze doelgroep en de complexe problematiek die zich hier rond stelt in de jeugdhulpverlening. Ik merk, nu ik aan de andere kant van de tafel zit, dat we geregeld botsen tegen de muur van de Belgische staatsstructuur. Ik denk dan ook dat het goed is dat we hier opnieuw rond de tafel zitten. Ten tweede botsen we ook op de beperktheid van de middelen die ter beschikking zijn om aan alle maatschappelijke verwachtingen rond jeugdhulpverlening, ook voor NBMV, tegemoet te komen. Vandaar dat het voor ons een enorm belangrijk uitgangspunt dat het beleid naar de NBMV in een zeer goede samenwerking - in een afgesproken samenwerking -met de andere gemeenschappen en met de federale overheid moet verlopen. We zullen dit moeten doen vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid en vanuit een gedeelde zorg voor deze doelgroep en deze problematiek. We zullen dat ook moeten doen binnen een realistisch kader. Over hoe we de opvang van alle NBMV en NBMV-asielzoekers zien, moet het onderwerp zijn van een fundamentele politieke discussie. Ik kom daar later op terug. In Vlaanderen willen we de opvang en de begeleiding van NBMV vooral kaderen binnen de integrale jeugdhulpverlening. U weet dat een aantal jaren geleden een pilootproject integrale jeugdhulpverlening opgestart werd. Dit beleid wordt nu geïmplementeerd in heel Vlaanderen. Binnen de integrale jeugdhulpverlening is het de bedoeling dat alle instellingen en voorzieningen die te maken hebben met jeugdhulpverlening en die een aanbod hebben op het gebied van jeugdhulpverlening, beter afgestemd worden op elkaar, dat ze gemoduleerd worden, complementair aan elkaar gemaakt worden, zodanig dat ze toegankelijker, efficiënter worden en zodanig dat hun aanbod kwaliteitsvoller wordt voor de verschillende doelgroepen. Als we het hebben over integrale jeugdhulpverlening, dan hebben we het over een breed scala aan instellingen en voorzieningen die een aanbod doen, zoals Kind en Gezin, instellingen binnen het onderwijs, het algemeen welzijnswerk, de bijzondere jeugdbijstand en zo meer. Al deze sectoren vormen de netwerken, zoals wij in Vlaanderen zeggen, die binnen de integrale jeugdhulpverlening een specifieke rol zullen moeten spelen. Ook naar deze specifieke doelgroep, de NBMV, toe. Ik schets dit hier even omdat we binnen de problematiek NBMV, zeer snel kijken richting de bijzondere jeugdbijstand, maar dat is in Vlaanderen maar één partner binnen de integrale jeugdhulpverlening. Uiteraard een zeer specifieke partner, maar het is maar één partner, één inrijpoort, één sector die binnen die integrale jeugdhulpverlening betrokken is. De aandacht voor de NBMV zal voor Vlaanderen dan ook gedragen moeten worden door alle partners binnen de integrale jeugdhulpverlening. Uiteraard is het op dit ogenblik zo dat de hulpverlening aan NBMV in Vlaanderen voornamelijk gerealiseerd wordt binnen de bijzondere jeugdbijstand, via de Comités voor bijzondere jeugdbijstand. Het is de consulent die moet nagaan binnen het Comité of er sprake is van een problematische opvoedingssituatie en die moet beoordelen welk hulpverleningstraject voor de betrokkene het meest aangewezen is in functie van de zorgbehoefte of de zorgvraag van de jongere. Dit principe geldt zowel voor NBMV als voor andere jongeren binnen de bijzondere jeugdzorg. De consulent legt zijn of haar oordeel voor aan het Bureau, dat ook over de maatschappelijke noodzakelijkheid oordeelt. Uiteindelijk beslist het Bureau welk hulpverleningstraject toegewezen wordt aan de betrokkene. Wanneer het gaat om een als misdrijf omschreven feit, is het de jeugdrechter die een maatregel oplegt. Op dit ogenblik hebben we in Vlaanderen 57 categoriale, d.i. specifieke opvangplaatsen voor NBMV. Omdat er op dit ogenblik nog geen nieuw samenwerkingsakkoord bestaat met de federale overheid, door de introductie van de voogden, ook van de professionele voogden en omdat we merkten dat de werkdruk in de bijzondere

Page 46: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

46

jeugdbijstand enorm hoog werd, is er onlangs vanuit de administratie een richtlijn gegaan naar de verschillende betrokkenen binnen de bijzondere jeugdbijstand om hen handvatten aan te reiken en om de contouren waarbinnen de opvang van NBMV binnen de bijzondere jeugdbijstand georganiseerd moet worden, helderder te maken. Deze dienstnota heeft enkel de bedoeling om de huidige situatie beheersbaar, realiseerbaar en hanteerbaar te maken, juist omdat het appél op de bijzondere jeugdbijstand zo sterk was toegenomen. In Vlaanderen is het nu zo dat de NBMV toegewezen worden aan de categoriale opvangplaatsen die, omdat ze deskundig zijn en omdat ze kennis hebben over deze doelgroep, kunnen starten met observatie en oriëntatie, die deels als draaischijf functioneren en die de vervolghulpverlening voor deze doelgroep kunnen op te zetten of realiseren. Dat biedt ook een garantie, denken wij, voor de kwaliteit van deze observatie en oriëntatie, omdat de mensen in die categoriale opvangplaatsen zeer goed geplaatst zijn om de concrete cliëntsituatie te beoordelen. Telkens opnieuw moet na de fase van observatie een herindicatiestelling gebeuren op basis van de nieuwe gegevens die verzameld werden: waar staan we nu met deze jongere en welk traject kan nu met deze jongere verder afgelegd worden, in functie van zijn zorgbehoefte en zijn zorgvraag. Dit is een belangrijk gegeven. Wij menen dat momenteel de categoriale voorzieningen binnen de bijzondere jeugdbijstand daar het best voor geplaatst zijn. Wij hebben in het ‘Globaal Plan Bijzondere Jeugdbijstand’ 21 bijkomende categoriale plaatsen voorzien in 2007. Nadien zullen er nog eens 50 plaatsen extra gerealiseerd worden. Er zullen dus in de loop van de volgende jaren 71 plaatsen extra georganiseerd worden in deze categoriale opvang. Het moet duidelijk zijn, en ik wil dat nogmaals benadrukken, dat deze dienstnota er gekomen is op basis van de huidige situatie, om de huidige situatie beheersbaar en hanteerbaar te houden, maar dat deze nota op elk ogenblik kan aangepast worden op basis van nieuwe gegevens of op basis van bijvoorbeeld een nieuw samenwerkingsprotocol, dat we hopelijk kunnen afsluiten met de andere gemeenschappen en met de federale overheid. Om dit samenwerkingsprotocol terug op spoor te krijgen, hebben wij een half jaar geleden een werknota voorgelegd aan de collega’s van de Franstalige gemeenschap en de federale overheid. De vraag werd door ons gesteld of we een akkoord konden hebben rond de uitgangspunten van onze werknota. Ons doel was om het debat terug op sporen te zetten. De werknota presenteert trouwens een model dat sterk in overeenstemming is met een aantal elementen die hier vandaag al aan bod kwamen. Het is jammer dat dit een half jaar onaangeroerd op tafel is blijven liggen, maar ik ben verheugd te horen dat er een aantal zaken terug aangepakt worden. We kunnen hopelijk binnenkort de werkzaamheden verder zetten, ons model verder bespreken en nagaan hoe we dit in concreto kunnen organiseren. Ik ga de werknota niet in detail toelichten, maar wel een aantal belangrijke principes ervan. We hebben aan een werkgroep binnen de Interdepartementale Commissie Etnisch culturele Minderheden (ICEM) gevraagd om ons daarin te adviseren. Op basis van dit advies zijn we tot deze werknota gekomen. Wat zijn daarin de belangrijke uitgangspunten? We vinden het essentieel dat zowel de gemeenschappen als de federale overheid dezelfde definitie van een NBMV hanteren. Voorlopig hanteren we de definitie die de Dienst Vreemdelingenzaken gebruikt, maar we moeten durven nadenken in hoeverre we de richtlijn van de Raad van Europa niet kunnen uitvoeren. Een tweede belangrijk principe is dat er binnen de complexe Belgische staatsstructuur nood is aan een uniform, transparant en aaneengeschakeld model. Anders gaan we pingpongsituaties krijgen, aanzuigeffecten. De opvang kan in verschillende fases zijn, twee of drie, dat moeten we nog bekijken. Het belangrijkste is dat we niet sollen met de mensen, dat we zo snel mogelijk de mensen op de juiste plaats krijgen. Dus een uniform, transparant en aaneengeschakeld traject, over de gemeenschappen heen en met de federale overheid, met inbegrip van alle instrumenten, ook de voogden. Als we dergelijk modeltraject willen organiseren, dan moet dit weliswaar gelden voor alle NBMV, maar we moeten wel een onderscheid durven maken op basis van de aard van de NBMV en de problematieken waarmee NBMV mee geconfronteerd worden. Dus in principe voor alle NBMV, ongeacht hun verblijfsstatuut. We vinden het van primordiaal belang dat in elke fase een kwaliteitsvolle pedagogische omkadering aanwezig kan zijn. Daar heeft elke NBMV recht op. Het is vooral de zorgvraag, de zorgbehoefte van de jongere die centraal

Page 47: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

47

staat. Tevens dient er rekening gehouden te worden met het perspectief op een duurzaam verblijf in ons land. Er zullen nog heel wat gesprekken gevoerd moeten worden, ook met de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, om te zien hoe één en ander kan geoperationaliseerd worden. We moeten ons ook fundamenteel de vraag durven stellen of het verantwoord en efficiënt is om voor alle NBMV het hele traject op te zetten. Iemand die bij zijn meerderjarigheid het land moet verlaten, moet, naar ons oordeel, op een andere wijze begeleid worden (gericht op terugkeer) dan een jongere die na 18 jaar legaal in het land kan verblijven. We moeten dus op de één of andere manier trancheren hoe we invulling gaan geven aan dit perspectief op duurzaam verblijf. Ook daar zullen nog wat gesprekken voor nodig zijn. We vinden het vanzelfsprekend dat we ons als gemeenschap moeten focussen op de meest kwetsbare groepen : jonge kinderen (jonger dan 13), de zwangere tienermoeders, de slachtoffers mensenhandel. Ik denk dat daar weinig discussie kan over bestaan. De gemeenschappen moeten voor deze groepen hun verantwoordelijkheid zo snel mogelijk nemen. Een vierde belangrijk uitgangspunt bij het opzetten van dergelijk traject, is dat dit traject inderdaad in fases kan verlopen, maar dat we ook onze opvangmogelijkheden differentiëren. De heer Lieberman heeft er daarnet één aangehaald – dat we ook maar via de pers hebben vernomen - namelijk de LOI’s. Dat is één van de mogelijkheden. Laten we onderzoeken welke gedifferentieerde opvangmogelijkheden er nog kunnen opgezet worden. Het moeten niet altijd de zwaarste vormen zijn die ingezet moeten worden voor alle jongeren. De zorgbehoefte van de jongere bepaalt in grote mate welke opvang best aangeboden wordt. Het palet van verschillende opvangmogelijkheden moet gerealiseerd worden door de gemeenschappen én de federale overheid Laat het duidelijk zijn: als deze uitgangspunten op een andere wijze kunnen gerealiseerd worden, is dat voor ons ook bespreekbaar. Ons model is niet te nemen of te laten. We kunnen over andere vormen of andere modellen spreken. Belangrijk is dat de discussie terug op gang gebracht wordt. Er zijn uiteraard nog een aantal knelpunten in ons systeem. Knelpunten die om verdere bespreking vragen. Als we één model willen presenteren vanuit de gemeenschappen en de federale overheid, zullen we moeten kunnen bepalen hoe de NBMV verdeeld worden over de Gemeenschappen. We zullen moeten bepalen hoe de toewijzing van de voogden gebeurt. Daar is nu te weinig zicht op. Wat gaan we doen met het gegeven “asiel aanvragen of niet”? Wordt dit als voorwaarde gesteld of niet? Hoe gaan we die pedagogische omkadering precies organiseren? Welke rol kunnen de Gemeenschappen hierin vervullen? Welke rol speelt de federale overheid daarin? Wat doen we met de Europese context in heel dat kader? Hoe voorkomen we dat er oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van de voortgezette hulpverlening voor een aantal van deze jongeren in de bijzondere jeugdbijstand? Dit is een gegeven waar we in Vlaanderen momenteel toch wel mee te kampen hebben? Ik heb hier enkel het ruwe kader willen schetsen. Ik heb een aantal elementen op een rij gezet die wij vanuit Vlaanderen belangrijk vinden om in discussie te brengen. Voor de rest willen we ons zeer open en constructief opstellen. We wensen zo snel mogelijk, zeker voor het einde van de federale legislatuur - en wat mij betreft mag het sneller - tot een samenwerkingsakkoord komen over dit thema. Een akkoord dat duidelijk maakt hoe deze problematiek gezamenlijk aangepakt wordt en hoe de verschillende instrumenten die er op de verschillende niveaus zijn in een aaneengeschakeld verband ingezet zullen worden.

Page 48: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

48

3. Toespraak van Yves Polomé, vertegenwoordiger van de Franse Gemeenschap Terugkomend op de woorden van Dhr. Salmon, wens ik te zeggen hoezeer de Franse Gemeenschap bezorgd is om in overleg te kunnen blijven werken, zoals dat anderhalf jaar geleden bepaald werd. De geschiedenis leert ons uit de voortgang van de dossiers van niet begeleide buitenlandse minderjarigen, dat wij al een aantal oplossingen hebben kunnen voorstellen die wij op het terrein dagelijks kunnen verifiëren. Om maar een voorbeeld te geven: de samenwerking in de afspraken met het opvangcentrum van neder-Over-Heembeek. Ik ben inderdaad raadgever in het kabinet van Mevr. Fonck, in de sector van de jeugdbijstand. Het is wel degelijk de Jeugdbijstand die als voornaamste partner van de Franse Gemeenschapsregering optreedt en rond de tafel zit, wanneer het gaat om hulpverlening aan de jeugd inzake NBBM beleid. Want, in de Franse Gemeenschap menen wij ook dat het beleid inzake NBBM deel uitmaakt van andere sectoren dan de enige sector van de Jeugdbijstand. Ik heb Dhr. Patrick Liberman horen zeggen dat, op basis van het opvangprofiel, men toeziet dat de verantwoordelijken voor de collectieve structuren beroep kunnen doen op de verantwoordelijken van de Jeugsbijstand, maar ik zou hier willen aan toevoegen dat het probleem ook de mentale gezondheid betreft, de sector van de gehandicapten (in de Franse Gemeenschap, “AWIPH”, Agence wallonne pour l’intégration des personnes handicapées), en andere sectoren. Wat ons, tussen haakjes gezegd, toelaat even uit te weiden en te zeggen dat het voor ons, in de Franse Gemeenschap, al sinds 2004, duidelijk is dat wij bij de gesprekspartner ook de Waalse Regio tellen, die trouwens in haar politiek het beleid over de nieuwkomers heeft. De Jeugdbijstand maakt geen onderscheid, wat betreft de NBBM, tussen asielzoekers en niet-asielzoekers. Ze wil zich enkel baseren op het Internationaal verdrag inzake de Rechten van het Kind en het feit om aan de fundamentele behoeften van de jongeren en de kinderen te beantwoorden, als een onvervreemdbaar recht beschouwen. Wat er op neer komt te zeggen dat de Jeugdbijstand niet opgesplitst is in twee delen: er is geen hulpverlening aan de jeugd zoals die nu bestaat, en een hulpverlening bis voor de NBBM. Het model inzake hulpverlening aan de jeugd die wij beogen, is een gecoördineerd model, een model dat het geheel van de opvang, zowel de autochtone als de allochtone bevolking, effectief moet treffen. Trouwens, momenteel neemt de Jeugdbijstand meer dan 150 begeleidingen voor zijn rekening in volkomen klassieke, traditionele opvangstructuren : huisvesting, opvanggezinnen en andere. Dat betekent eveneens dat achter dat alles het noodzakelijk is om aan de werknemers en de hulpverleners, een betere bewustmaking, een beter aangepaste opleiding te geven, die het hen mogelijk moet maakt deze jonge NBBM op te vangen, te steunen en te begeleiden. Wanneer men over NBBM spreekt, bedoelt men natuurlijk de NBBM die in de opvangstructuren worden opgenomen, maar er zijn ook NBBM die momenteel een reeks moeilijkheden met zich meebrengen. Het zijn NBBM die niet in de logica van nieuwkomers thuishoren, het zijn NBBM die ik zou kunnen betitelen als “NBBM op de dool”. Deze NBBM, waaronder sommigen al sinds jaren op straat leven, zijn een uitzondering op de logica van het systeem. Wat dit betreft, is het waar dat de opvangprofielen, voorgesteld in overleg met de Gemeenschappen en de Regio’s, effectief de begeleiding van één categorie NBBM bekijken, en ik denk niet dat men achter dat alles noodzakelijkerwijs de problematiek van deze minderjarigen zal kunnen afwegen, minderjarigen die op het grondgebied ronddwalen, die op straat leven, die in kraakpanden wonen, en waarvoor vele verenigingen zich inzetten, die niet noodzakelijk werken als erkende verenigingen, die werken met facultatieve steun. Het is waar dat de problematiek van NBBM op de dool voor de Franse Gemeenschap een knoop is die moet doorgehakt worden. Ik heb u ook gezegd dat de Franse Gemeenschap in haar traditionele opvangstructuren ook NBBM opving. En u gaat me zeggen: „Ja het is wel vriendelijk, maar hoe dikwijls zijn we niet naar de Jeugdbijstand gestapt, hoe dikwijls hebben wij ons niet gericht tot de structuren en er geen enkele mogelijkheid was?” Inderdaad,

Page 49: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

49

oogkleppen voor hebben en niets willen inzien, zou zeker niet mogen. De Franse Gemeenschap en de Jeugdbijstand ondervonden een hinder gelinkt aan de overbelasting van het systeem, waarvoor de Franse Gemeenschap, verleden vrijdag, een reeks schikkingen trof. Maar, het is waar dat zowel voor de NBBM als voor de anderen, het probleem van overbelasting reëel en zelfs schrijnend is. Deze schrijnende problematiek doet zich vooral voor wanneer NBBM zich in structuren bevinden zoals “IPPJ” (Institution publique de protection de la jeunesse – Openbare instelling voor de bescherming van de jeugd). Het zijn instellingen die jongeren opvangen die een als misdrif omschreven feit pleegden. Wanneer deze jongeren deze instelling verlaten, is er geen oriëntatie omdat de meeste onder hen vaak naar de familie of naar structuren van hulpverlening aan jongeren terugkeert, wanneer er geen mogelijkheid is. Voor deze NBBM, betekent dit vaak een terugkeer naar de straat, naar structuren die hen, zo goed en zo kwaad als het gaat, opnemen in semi-verblijf. Het is exact dat de problematiek van de overbelasting wel degelijk bestaat in de Franse Gemeenschap en dat wij tegenwoordig, samen met onze partners, een reeks oplossingen zoeken. Nu, vergeleken met enkele maanden terug, zijn er wel oplossingen gevonden. Anderhalf jaar à 2 jaar geleden, was ik op de studiedag over de voogden. Vele personen hadden het feit aangehaald dat de opvangstructuren, zoals die van NOH, overbevolkt waren, dat jongeren soms meer dan honderd dagen zonder enige alternatieve oplossing voor huisvesting bleven. Zie nu, soms is er maar weinig nodig, en zijn het niet altijd financiële middelen, om een uitweg te vinden. Zo hebben wij in de Franse Gemeenschap een overlegcel neergezet tussen de opdrachtgever en de opvangstructuur van NOH en, dank zij de wederzijdse raadplegingen, heeft zowel de ene als de andere partij mogelijke oplossingen gevonden dat geen van de partijen alleen kon vinden. Het is in ieder geval een element dat het zeker mogelijk heeft gemaakt dat NOH op het niveau van opvang vooruitgang kon boeken. Momenteel hebben wij in de Franse Gemeenschap 2 structuren in modelproject: Esperanto, die het beheer heeft over mensenhandel en de vereniging Denamur in Gembloux, dat ruwweg geschat 38 NBBM opvangt. Zij zijn sinds enkele jaren al in modelproject en worden, in de loop van juni aan de Commissie voor Goedkeuring ter inwilliging voorgelegd, om erkend, gehandhaafd en in hun structuren gesterkt te worden. (zonder enig advies uit te brengen want de eindbeslissing ligt bij de Overheid). In elk geval, het optreden van de Franse Gemeenschap stuurt echt aan op de wens om deze structuren te handhaven en te ondersteunen. Het is overigens waar dat er moeilijkheden blijven voortbestaan, het is waar dat er in elk geval zaken zijn waarop wij willen werken. Het is duidelijk dat ik het eens ben met Dhr. Salmon om in overleg te pleiten voor een logisch opvangmodel, een open opvangmodel. Maar het doet, ondanks de goede wil van de enen en de anderen, inderdaad een reeks vragen rijzen, zowel op de middelen, de rol en op de taken van een ieder. Het is waar dat de Franse Gemeenschap, misschien wel met meer soepelheid wil inwerken op het NBBM beleid aangaande de samenwerkingsovereenkomst aangezien wij de opvang van alle NBBM beogen, zonder onderscheid, tot 18 jaar, en die wij niet noodzakelijkerwijs in functie van het vooruitzicht van een duurzaam onderdak opsplitsen. Maar de vraag staat open, ook bij ons; het is flexibel. Het is ook waar dat het misschien een probleem levert aangaande de verdeelsleutel (maar er is niets nieuw zodra men begint te spreken over samenwerkingsovereenkomst). Ik zou niettemin op elementen willen wijzen die voor de Franse Gemeenschap essentieel lijken. Patrick Liberman heeft het eerste element al aangehaald, en het is fundamenteel: werken op de schakel tussen de sociale teams en de voogden, en vermijden de enen, en de anderen te denigreren. Zelfs wanneer Dhr. Fraiteur zegt dat „het niet slecht is wat meer souplesse te hebben en niet te veel vastleggen “, ik geloof dat op een gegeven moment het essentieel is om de taken klaar en duidelijk te bepalen, dat men weet wie wat speelt, in welk stuk en tot welk niveau. Het lijkt ons in ieder geval essentieel om een structuur te hebben die veel duidelijker en minder verwarrend is, in het belang van de jongere die men begeleidt. Een tweede element: het werk rond de terugkeer van de NBBM. Maar ik zou er willen aan toevoegen, namelijk in verband met een reis die ik zojuist in de Democratische Republiek Kongo heb gemaakt, met het oog om op preventieve wijze in het land van herkomst te gaan werken, dat, wanneer men er is, wanneer men er onderhandelt en wanneer men dan beseft hoe dat daar functioneert, er per slot van rekening weinig wordt

Page 50: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

50

bereikt, enerzijds om deze jongeren en deze families te begeleiden, (natuurlijk kent u de enorm moeilijke economische toestand om het maar te hebben over Afrika, want daar gaat het hem toch om), anderzijds om zoveel mogelijk in te lichten, mee te delen, bewust te maken van de wat het leven van een NBBM werkelijk is in Europa: moeilijke taak want Europa blijft hét paradijs bij uitstek. Onlangs, hebben wij in Kinshasa verenigingen ontmoet, plaatselijke NGO die juist met NBBM werkten. Zij zijn teruggekeerd na een moeilijke en pijnlijke ervaring. Zij maken deel uit van een reeks getuigenissen, belevenissen in wijken en verenigingen waar jongeren verblijven. Wat we hebben kunnen opmaken uit het verhaal van deze NGO, schijnt het effectief een moeilijk in te schatten invloed te hebben op deze jongeren die op een gegeven ogenblik zin hebben om er vandoor te gaan. Ik zou op een laatste punt willen wijzen waarmee wij ons in de Franse Gemeenschap momenteel druk bezig houden: de opvanggezinnen van dezelfde herkomst als de NBBM. U weet dat in de Franse Gemeenschap, er een heel dringend aspect is opgesteld rond de opvanggezinnen. Wij willen, wat betreft de ruggespraak met de begeleiders van NBBM veel verder gaan om beter te communiceren met de opvanggezinnen van dezelfde herkomst, die wel in staat zouden zijn om minderjarigen op te vangen maar dan wel in een minder zware structuur dan die van onderdak, die soms mishandelend ervaren worden door deze minderjarigen die zich vaak verwaarloosd of verworpen voelen. De idee is vanuit dat standpunt te vertrekken, een idee zoals een ander.

DEBAT II Vraag van Dokter Danielle Pierre Jullie hadden het allemaal over drugverslaving, misdaad, gedragsstoornissen, die het goede verloop van de asielprocedure hinderen. Jullie hadden het ook over dolen, een zeer specifiek probleem. Toch denk ik dat het menselijke wezen een ingewikkeld wezen is, a fortiori wanneer hij jong is, wanneer hij adolescent is, a fortiori wanneer hij kwetsbaar is zoals NBBM. Ik geloof dat acties door specifieke instellingen beter toegankelijk zouden moeten zijn. Ik sprak met een voogd die mij vertelde hoe graag hij zijn pupil naar een psychiater zou sturen, maar het is te duur, hij kan het niet doen. Zien jullie in Vlaanderen, in Wallonië, in Brussel, op federaal niveau, ergens, mogelijkheden om de toegang tot de specifieke zorg te doen toenemen? Met specifieke zorg bedoel ik, psychologen of psychiaters met een specifieke opleiding in opvang van personen met een andere cultuur en in situatie van asielverzoek of die geen duidelijk statuut in ons land hebben. Vraag van een voogd over de duurzame oplossing Ik had graag een vraag gesteld over de duurzame oplossing, de derde fase die er na zes maanden zou moeten komen. Mijn vraag naar jullie toe is: hoe beperkt is die duurzame oplossing? Gaat het om een duurzame oplossing tot 18 jaar of is dat een duurzame oplossing die verder kijkt dan de meerderjarigheid? Als voogd heb ik de ervaring dat, sinds de invoering van de vereiste van een paspoort, een nieuwe kwetsbare groep werd gecreëerd. Het gaat dan om die jongeren die in de procedure NBMV zitten en die omwille van uiteenlopende redenen (bv.omdat ze nooit geregistreerd zijn in hun land van herkomst) nooit aan een paspoort zijn geraakt. Die jongeren kunnen wij als voogden geen toekomstperpectief bieden na het bereiken van de meerderjarigheid. Dit is een kwetsbare groep van jongeren die na 18 jaar illegaal worden en die bovendien vaak niet repatrieerbaar zijn. Als je als voogd hen dit eerlijk uitlegt, leidt die eerlijkheid daarna soms tot bepaalde andere problemen, zoals spijbelgedrag, omdat ze volledig gedemotiveerd geraken. Wat voor nut heeft het om hier bv. de taal te leren, om daar energie in te steken als hij toch geen toekomstmogelijkheden heeft in België? Vraag van een voogd U weet dat er duizenden jongeren zijn die zich in uiterst pijnlijke situaties bevinden, vooral wat betreft het paspoortprobleem. Zij deden hun best om zich te integreren en zitten vandaag in de knel zonder enig perspectief. Ik hoor dat de Federale en Communautaire ministers enorme inspanningen leveren, maar als het is om pat te staan… Ik geloof dat het op menselijk en zeker ook op economisch gebied drama’s zal veroorzaken, want deze

Page 51: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

51

jongeren krijgen een opvoeding, doen ervaring op voor beroepen die ontbreken in ons land. Ik vraag me af of de Federale Overheid en Raad van Ministers wel met elkaar spreken, of er tussen Minister Dupont en Minister Dewael geen uitweg te vinden is, want deze situatie maakt het voor ons onleefbaar. Wij worden alsmaar geconfronteerd met ambassades die ons afwijzen of die ons naar Afrika doorsturen waar het antwoord alsmaar uitblijft. Aan de vertegenwoordiger van Minister Fonck, zou ik willen zeggen dat ik me echt verheug over het feit dat wij dit jaar niet gaan beleven wat wij in het centrum Denamur in Gembloux hebben moeten ervaren. Ik maak geen deel uit van het personeel. Ik ben voogd van kinderen die zich daar bevinden. Ik verzeker u, wat wij eind vorig jaar hebben moeten meemaken was gewoon verschrikkelijk, voor de kinderen én de voogden. Ik verheug me en ik dring aan opdat er een oplossing zou worden gevonden, zodat men de kinderen niet moet gaan zeggen dat wij niet weten waar ze zullen zitten binnen twee maanden. Het zijn kinderen die uiterst in de war zijn en die het moeilijk hebben. Er moet daadwerkelijk een oplossing gevonden worden. Ik heb de Franse Gemeenschap gevraagd of het enigszins mogelijk zou zijn om een samenwerkingsakkoord aan te gaan met de OCMW. Jongeren die niet in een asielprocedure zitten, doen, via hun voogd, beroep op het OCMW en de Dienst Jeugdbijstand. Men vindt geen oplossing. Het enige wat ons te doen staat, is het OCMW dagvaarden, met het gevolg de rechtbank overladen (enkel de advocaten scoren). De kinderen scoren niet. Ik heb pupillen die, om verscheidene redenen, geen inkomsten hebben. Soms moeten de ouders proberen ergens winst uit te halen, drugs verkopen, zich prostitueren om hun kinderen te kunnen voeden. Het is verschrikkelijk. Waarom dan geen medewerkersovereenkomst aangaan, al was het maar om te zeggen wie wat doet? In ieder geval weet ik dat er een budgettair probleem zal zijn, maar de situatie minstens ophelderen, dat lijkt me echt een prioriteit. Vraag van Paul NIJS, voogd, aan de vertegenwoordiger van de Vlaamse minister Mijn vraag betreft de Dienstnota over de bijzondere jeugdbijstand van maart dit jaar. U hebt gewezen op de integrale jeugdhulpverlening, de herindicatiestelling. Ik ga een voorbeeld geven om het een en ander te verduidelijken. Ik begeleid als voogd een meisje van zestien. Ze verblijft in het Rode-Kruiscentrum van Eeklo, ze is al vijf maanden in België. Ze is geïntegreerd in het Gentse, volgt daar onderwijs en zou graag in die regio blijven. En ik denk meteen aan een kleinschalig project voor meisjes dat daar bestaat, de vzw Stappen, erkend en gesubsidieerd door de bijzondere jeugdbijstand. Dit project heeft een residentiële poot, een poot kamertraining, en daar zou dan later doorstroming mogelijk zijn naar begeleid zelfstandig wonen: gelet op de leeftijd van het meisje, een ideale oplossing. Als ik de nota van maart goed begrepen heb, dan is dit niet de regel. Dan is de deur van vzw Stappen eigenlijk gesloten voor haar, want zij is een NBMV. Heb ik dat goed begrepen of niet? Antwoord van Patrick LIBERMAN Wat betreft de overname door specifiek opgeleide professionals, die het gewoon zijn om met vluchtelingen om te gaan en die expertise hebben op dat gebied: het wordt gedaan, maar het kan zeker meer en beter. Men doet het want op federaal niveau is het een beleid dat sinds verschillende jaren bezig is. Men financiert een aantal projecten om de psychische gezondheidstoestand van de asielzoekers te steunen, misschien is het niet genoeg, gebeurt het niet op een voldoende structurele manier. Ik denk dat hier gaat om een gelijksoortige problematiek of het nu om dolen of emigreren gaat. Het is waar dat wegens geografische redenen, misschien ook wegens opleidingsregelingen, de toegankelijkheid van deze dienst niet optimaal is, en daar zouden we meer ons best moeten doen. Wat de NBBM en de asielzoekers betreft, telt men te veel situaties van psychologische gestoordheid, enz; De vraag is enorm: op federaal niveau, beheert men 15.600 plaatsen, waaronder duizenden sinds verschillende jaren wachtende personen, met alle gevolgen van dien op psychisch vlak. De vraag is enorm en de middelen zijn beperkt. Er is sprake van opleiding, zelfs wanneer ik denk dat gespecialiseerde acties van psychologen of psychiaters vaak noodzakelijk zijn. Een tweede aspect: op federaal niveau, werkt men aan de toegankelijkheid tot gezondheidszorg voor buitenlandse minderjarigen. Men is goed op weg om een akkoord los te krijgen om de statuten van de geschoolde NBBM te harmoniseren, misschien niet de statuten van verblijf of opvang, maar in elk geval op

Page 52: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

52

medisch vlak. Concreet betekent dit dat men namelijk samenwerkt met het centrum voor gelijkheid van kansen en met de mutualiteiten, om geleidelijk aan een systeem in te voeren dat de jongeren toelaat om, ongeacht hun opvangfase en hun situatie, een juiste en gelijksoortige medische zekerheid te hebben. Wat de vraag van de verblijfsvergunningen en het administratieve statuut van de NBBM betreft, kan ik u gerust stellen: Minister Dupont en Minister Dewael spreken zeer regelmatig met elkaar, dat betekent nog niet dat ze het eens zijn, maar ze spreken met elkaar. Daarom zijn wij namelijk tot een akkoord gekomen voor NBBM aan de grens. De Minister van Binnenlandse Zaken staat als eerste wanneer men paspoorten eist, terwijl de Dienst Vreemdelingenzaken weet dat het moeilijk is. Volgens mij is het eveneens uit zorg om de migratiestroom te beperken. Men weet dat er een soort van „Belg marketing“ inzake immigratie bestaat met als gevolg dat, wanneer regeringstelsels op Europees niveau gunstiger zijn in dit of dat land, men een omschakeling constateert van een aantal migratiestromen met een uiterst perverse consequentie, zoals men moest constateren in Nederland. Nederland had, begin de jaren 90, een zeer open beleid inzake opvang van NBBM. Het ving steeds meer en haast op exponentiële wijze NBBM op, en heeft nu de deuren gesloten om het beleid ervan volledig te herzien. Vandaag worden de regels beter toegelicht, namelijk met de Omzendbrief waarover ik het had. Men kan effectief tot een evaluatie overgaan en ik geloof dat het eveneens de rol is van de voogden. Daarom heeft de Federale regering besloten om de voogdij niet aan Fedasil (sociale integratie) toe te vertrouwen die de opvang steunt, of aan de DVZ of Binnenlandse Zaken die op hun beurt het beheersen van de migratiestroom steunt, maar aan het Ministerie van Justitie dat neutraler staat tegenover deze twee polen en die daadwerkelijk aan de bel kan trekken wanneer men geen uitweg weet uit de uiterst moeilijke gevallen inzake toepassing van een aantal beschikkingen in verband met verblijf. Nu, het is vrij moeilijk te spreken over de automaticiteit inzake verblijfsvergunningen. Er zijn problemen maar ik denk dat de Gemeenschappen ze ter discussie willen stellen. Laat ons dan deze kwestie bespreken en zorgen dat de vertegenwoordiger van Binnenlandse Zaken ook rond de tafel zit. De paspoortkwestie voor NBBM stelt zich zeer duidelijk, waarschijnlijk eveneens voor andere categorieën van buitenlanders. Ik geloof dat deze discussie zal moeten plaatsvinden op het moment van het afsluiten van een akte. Antwoord van Dhr. Paul SALMON Wat betreft de eerste vraag, ik denk dat als we een opvangmodel hebben, dat het juist heel belangrijk is dat we de diagnosestelling, de indicatiestelling heel goed kunnen verzorgen, dat we daar voldoende tijd voor kunnen nemen, met een multidisciplinaire equipe, opdat we voldoende kunnen nagaan wat de achterliggende problematiek van de jongere is, om op basis daarvan een juist traject te bepalen. Daarom is het voorstel ook om van de eerste fase een louter administratieve fase (het opnemen van gegevens en zo meer) te maken en om zo snel mogelijk naar een tweede fase over te gaan. Die kunnen in elkaar geïntegreerd zijn. In die tweede fase, tussen de gemeenschappen en de federale overheid in, moet er tot een goede indicatiestelling gekomen worden van alle NBMV, om dan te trancheren welk traject het best is voor de jongere in functie van de zorgbehoefte van de jongere. Wij denken niet dat dat op vijftien dagen bereikt kan worden, wij denken dat daar meer tijd voor nodig is. In Vlaanderen hebben we daar specifieke centra voor die, denk ik, ook op andere plaatsen in België bestaan. Dat was een eerste zaak. Een tweede antwoord op uw vraag. Wij hebben daar ook geen antwoord op, we stellen dat probleem ook vast. Dit is zeker een probleem dat we moeten meepakken in de discussie, en ik denk dat de heer Lieberman daar ook op attendeert. Als iemand hier binnenkomt op 16-17 jaar, moeten we toch reeds mede kunnen oordelen over zijn toekomstperspectief na 18 jaar. Gaan we alles opzetten, zwaardere begeleiding opzetten, om dan na zijn 18 jaar vast te stellen: hier stopt het verhaal, wat je nu gaat doen, dat weten we niet, verdwijn maar. Wij hebben hier op dit moment ook geen pasklaar antwoord op. Alle suggesties daaromtrent zijn dan ook welkom. Maar het is natuurlijk heel belangrijk. Ik begrijp dat je een verschil kunt maken met iemand van twaalf jaar die binnenkomt, die heeft nog een heel traject af te leggen, dat moet op een kwaliteitsvolle manier gebeuren. Maar niet alle NBMV, asielzoekers en niet-asielzoekers, zitten in hetzelfde verhaal, en we zouden sneller moeten kunnen weten wat het toekomstperspectief van de jongere na 18 jaar is. Maar nog eens, we hebben daar op dit ogenblik geen pasklaar antwoord op.

Page 53: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

53

Om te antwoorden op de vraag van de voogd P. Nijs, ik ken natuurlijk uw specifieke situatie niet, maar die zal wel bekend zijn bij de administratie. Ik denk dat ze ook eerder een uitzondering vormt op de regel. Maar de regel is eigenlijk dat, als u zich met iemand waarvan u voogd bent, aanmeldt bij het Comité, het aan de consulent is om na te gaan wat de achtergrond is, of er sprake is van een problematische opvoedingssituatie, of dat verder onderzocht moet worden. En dan stellen wij in de Dienstnota, om dat te laten doen in de categoriale voorzieningen, want die hebben de expertise en de deskundigheid. Dat kan kort zijn, dat hoeft niet heel lang te duren. Op basis daarvan kan beslist worden tot vervolghulp, dat is zeker niet uitgesloten. Antwoord van Dhr. Polomé Dokter Pierre, uw vraag heeft niet alleen verband met NBBM, maar natuurlijk ook met de toegang tot psychiatrische en andere zorgen. Ik heb zin om te zeggen dat er oplossingen zijn die niettemin bestaan. Er bestaan, op gebied Jeugdbijstand, diensten die gratis voorhanden zijn. Er zijn er een 80-tal. Men noemt ze: „Aide en milieu ouvert (AMO)“ , waarvan een 20-tal in het Brusselse. Ze beschikken over multidisciplinaire teams, die, voor sommige onder hen, psychologen tellen, waarvoor opleidingsmiddelen ter beschikking werden gesteld om een specifieke opleiding te geven inzake de niet begeleide minderjarigenproblematiek. Maar het gebeurt enkel op verzoek van de jongere. Het is gratis. Het is confidentieel. Laat ons ook de begeleidingscentra niet vergeten. Zij maken deel uit van de partners. Er zijn een reeks andere diensten zoals “EXIL”. Er bestaat in de Franse Gemeenschap een begeleiding die wij op meer specifieke wijze brengen zoals “Aïcha” en “Synergie 14”. Het zijn instellingen die misschien geen fortuinen ontvangen, maar die middelen krijgen om een vrije opvang te garanderen aan dit soort jongeren. Het doel is hiermee niet zeker bereikt en het is duidelijk dat men veel verder moet gaan. Maar, men mag ook niet herleiden tot een “er bestaat niets”. Ik geloof dat men het bericht eveneens moet doorgeven. Ik verklaar dat er geen mandaat nodig is. De A.M.O. zijn de enige diensten van de Jeugdbijstand die zonder mandaat functioneren, enkel op verzoek van de jongere en zijn familie, en waarvoor geen verslag moet ingediend worden bij een volmachtgevende instantie. Voor een begeleidingscentrum, is er geen mandaat nodig. Noch voor “Aïcha”, “Synergie 14”, of “EXIL”. Ik geloof dat ik u hier de bestaande structuren heb aangegeven. Men moet ze misschien wel beter bekend maken en in die zin, denk ik, kan en moet er op politiek vlak heel wat gedaan worden. Het is ook aan de diensten om zich bekend te maken. Er zijn mogelijkheden en ze moeten gebruikt worden. Ten tweede verheug ik me te vernemen dat de vereniging Denamur aan de Commissie voor Goedkeuring van de Franse gemeenschap kan worden voorgelegd. Anderhalf jaar al zoek ik, samen met de heer Grosjean, een mogelijkheid tot goedkeuring. Wat er gebeurd is, was teleurstellend maar, met de efficiënte medewerking van de heer Grosjean en de Raad van Bestuur, gaan wij waarschijnlijk tot een duurzame oplossing komen. Wat betreft een samenwerkingsovereenkomst met de OCMW, is het effectief moeilijk om ze op één lijn te zetten onder diezelfde overeenkomst. Wat de Franse Gemeenschap betreft, hebben wij samenwerkingsakkoorden Jeugdbijstand – OCMW gecreëerd. Er zijn er die zelfs zeer goed werken: in Luik, Verviers, in andere steden waar ze stilaan tot stand komen. In verband met het plan dat vrijdag aan de Regering werd ingediend, willen wij deze overlegplatformen en samenwerkingsakkoorden met OCMW intensiveren. Wij gaan, per gerechtelijk arrondissement, een team opstellen dat zich zal belasten met het op elkaar aansluiten van onderwijs, OCMW, de verschillende actoren gelast met het bestaan van de jongere, of hij al dan niet in moeilijkheid verkeert, of hij al dan niet een NBBM is. Ik geloof dat het rechtvaardigheid is, om de NBBM op één lijn te stellen met de andere jongeren. Het is dus in dit opzicht dat wij, in de Franse Gemeenschap, strijden. Vraag van Mevr. Margot Cloet aan Dhr. Liberman Ik zie dat de minister spreekt over een opvang in drie fasen. Het is mij duidelijk wat de eerste fase en de derde fase betekenen, maar ik vraag mij af hoe hij die tweede fase gaat organiseren en waar concreet hij die zes maanden overgangsfase ziet doorgaan? Vraag van een deelnemer over verblijfsstatuten Ik heb vandaag nog niks gehoord over een statuut voor NBMV.

Page 54: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

54

Er wordt gesproken over de Omzendbrief, over de Dienstnota, er is veel discussie, er is weinig informatie of chaotische informatie. Wordt er naar aanleiding van dat samenwerkingsprotocol ook gedacht aan een statuut? Antwoord van Dhr. Lieberman Twee fases, drie fases: er is een semantische kwestie die samen met de Gemeenschappen moet verduidelijkt worden. Het idee is het handhaven van de centra van NOH en Steenokkerzeel als eerste opvang voor iedereen, behalve voor bepaald gerichte categorieën die geen profiel presenteren waarvoor deze centra zijn ingericht. Vervolgens een evaluatiefase die in de bestaande centra zou kunnen gebeuren: er bestaan een aantal opvangstructuren voor NBBM, voor asielzoekers. Vandaag heeft men een capaciteit, voldoende belangrijk om de kwetsbaarste jongeren, de moeilijk te begeleiden jongeren, alle nieuwkomers, asielzoeker of niet, te kunnen opvangen, waarna een duurzame oplossing met de voogd zal uitgewerkt worden en eventueel met andere actoren. Het schema wordt momenteel aangekaart. Wat het administratieve statuut betreft, de Wet van 80' voorzag in geen bijzonder statuut voor de NBBM. Vandaag beschikt men over bestaande statuten in de wet, namelijk een verblijfsvergunning op willekeurige wijze toegekend door de Minister van Binnenlandse Zaken of zijn vertegenwoordiger, de Dienst Vreemdelingenzaken. Het is de Dienst Vreemdelingenzaken die deze richtlijnen heeft gepubliceerd en die bepalen of de NBBM al dan niet een verblijfsvergunning krijgt. Momenteel is dat de situatie op juridisch vlak. Conclusie van de voormiddag door Christophe RENDERS Van wat hier deze morgen voorgesteld werd, wil ik maar twee zaken onthouden. Enerzijds heeft men, wanneer men had over NBBM, de veelsoortige situaties besproken. Bijna elke situatie is specifiek, afhangend van de etnische afkomst van de jongere, zijn traject, zijn wens om in een opvangprocedure te stappen, zijn ouderdom, zijn psychosociale noden, zijn trauma’s. Er bestaat dus een nood aan een opvang aangepast aan elke situatie, meerdere sprekers hebben aan het licht gebracht. Anderzijds was er, bij elke voorstelling, een zorg aanwezig voor non-discriminatie, inzake billijk opvangen, opdat de jongere er zich zou van gewisse dat hij op dezelfde manier behandeld wordt, welke zijn situatie ook moge zijn. Ik geloof dat evenwichtig optreden niet zo eenvoudig is: enerzijds, een opvang die echt aan iedereen wordt aangepast, die de specifieke behoeften van de jongere in aanmerking kan nemen, en anderzijds, een aandacht voor non-discriminatie op verschillend niveau. Ik zou zelfs zeggen dat men, op vlak van bewustwording, de NBBM moet beschouwen als een jongere en hem dus moet behandelen net als de jonge Belg, die in dezelfde situatie van gevaar vertoeft of dezelfde moeilijkheden ondervindt Dus, de hokjesgeest vermijden. Dit zal een betere integratie van de jongere in de Belgische maatschappij mogelijk maken. Het andere punt dat ik kort zou willen benadrukken, zijn de „netwerken“, en de „synergies”. Ze kwamen zeer dikwijls aan bod. Ik geloof dat iedereen bewust is van het feit dat, voor een goede zorgopname en een kwaliteitsvolle opvang van de jongere, deze “netwerken” en “synergies” absoluut noodzakelijk zijn. Men heeft hier de synergie tussen de verschillende politieke bevoegdheden. Men kan tevreden zijn met de verklaringen van deze morgen die getuigen van een wil voor medewerking tussen de verschillende bevoegdheden om België te voorzien van een kwaliteitsvolle opvang. Eveneens wordt er gehoopt, zoals dat werd gezegd, dat het snel een vaste vorm zou aannemen. Maar ik geloof dat op het micro niveau ook noodzakelijk is om een synergie te ontwikkelen. Het is essentieel dat de jongere niet langer in gesloten opvangstructuren wordt ondergebracht, dat hij contact krijgt met de verschillende actoren, met al deze mensen die hun diensten aanbieden en die effectief een kwaliteitsvolle opvang van de NBBM in België kunnen bemiddelen.

Page 55: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

55

IV. Groepswerk en uitwisseling

1. Groep I : Opvang en NBBM in de Bijzondere Jeugdbijstand (in de Vlaamse Gemeenschap) (Johan Vander Auweraert : opvangcentrum JUNA)

We hebben drie vragen bekeken. 1. De eerste vraag was of we akkoord konden gaan met wat gesteld werd in de Dienstnota van de Vlaamse Gemeenschap, nl. dat een NBMV zich niet per definitie in een problematische opvoedingssituatie bevindt, en zo ja, wat de situaties zouden zijn waarin dit niet het geval zou zijn? We zaten in een vrij gemengde werkgroep, er zat één iemand van een Comité bij, de rest werkte niet voor de verwijzers. Het aanvoelen was voor de grote groep dat een NBMV per definitie wél in een problematische opvoedingssituatie zit. We konden ons moeilijk voorstellen dat een NBMV niet onder die definitie zou ressorteren. We hebben daar wel aan toegevoegd dat de hulpvraag per NBMV kan verschillen en dat die niet per definitie voor elke NBMV dezelfde is en dat het antwoord op die hulpvraag ook verschillend moet kunnen zijn voor elke NBMV. De nuance van het Comité daarbij was dat zij de Dienstnota in eerste instantie strikt wilde hanteren en dat asielzoekers geen toegang hadden tot de bijzondere jeugdbijstand, omdat die onder de verantwoordelijkheid vallen van de federale overheid. Daarnaast vond zij het aspect “veiligheid in gedrang” belangrijk bij de beoordeling van het al dan niet aanwezig zijn van een problematische opvoedingssituatie. Dit zou kunnen betekenen dat, als een jongere reeds opgevangen werd, en zijn veiligheid niet direct in het gedrang was, dat er dan geen sprake zou zijn van een problematische opvoedingssituatie. Nu bleek al snel dat dit in de praktijk op verschillende plaatsen verschillend geïnterpreteerd werd en dat de omzendbrief dus tot verschillende conclusies kon leiden bij de verschillende verwijzers. We hebben daaruit geconcludeerd dat de beoordeling toch ook een politiek aspect is op dit moment, en dat dit perverse gevolgen heeft. De discussie tussen de federale overheid en de gemeenschappen is nog steeds niet uitgeklaard. Dat heeft zijn effect op waar jongeren wel of niet opgevangen kunnen worden. 2. Een tweede vraag die we bekeken hebben, was wat we doen met jongeren die een als midrijf omschreven feit gepleegd hebben? Een tijdje geleden werden in Antwerpen een aantal NBMV die dergelijke feiten gepleegd hadden, uitgewezen door de jeugdrechter. Dit werd door de ministerraad als een good practice naar voren geschoven, en men zal dat in de toekomst dus opnieuw van plan zijn. In de werkgroep waren geen voorstanders om jongeren als sanctie uit te wijzen. Dit leek niemand een gepast antwoord, noch op een misdrijf dat gepleegd was, noch op een hulpvraag. En dit leek ons zeker niet in het belang van de minderjarige. Anderzijds hebben we daar zelf de belangrijke bemerking bij gemaakt dat we ook geen antwoord hebben op welke hulpverlening er in zulke situaties gepast is, en als we dat al zouden weten of die ook voorhanden zou zijn. Het zou wel eens kunnen dat er voor een aantal jongeren geen gepaste hulp is, zoals dat ook voor Belgische jongeren zo is, of dat er heel weinig kan gedaan worden aan de situatie waarmee men geconfronteerd wordt. 3. Een derde vraag die we bekeken hebben, was wat nu eigenlijk een duurzame oplossing is voor een NBMV, vertrekkende vanuit het gegeven dat er nu een paspoortvereiste wordt gesteld om een verblijfsstatuut te kunnen verwerven. We gaven aan dat het gebrek aan een legaal perspectief vaak doorweegt bij de jongere, en dat dat vaak zwaarder weegt dan al het overige. Die POS-situatie wordt sterk getekend door dat gebrek aan toekomstperspectief en de onzekerheid over de toekomst. Onze conclusie was daar dat op dit moment het

Page 56: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

56

zoeken naar een duurzame oplossing in bijna alle gevallen doorkruist wordt door administratieve verblijfsregels die de duurzame oplossing onmogelijk maken. Dit heeft enorm zware gevolgen voor de jongere in kwestie.

2. Groep II : Toekomstperspectieven en langdurige ten laste neming van NBBM (Anik Matthieu en Hanne Schoofs: Joba Vluchtelingenwerking voor Jongeren)

1. Er moet meer op maat gewerkt worden voor NBBM, we moeten meer aansluiting vinden aan hun leefwereld.

zelfstandig wonen stuit op verschillende tegenstellingen: meer op maat werken, jongeren moeten nu dikwijls te vroeg afsluiten bv. wegens leeftijd.

• Jongeren kunnen emotioneel klaar zijn, maar zijn materieel niet klaar (hebben geen verblijfsdocumenten, hebben geen geld)

• Jongeren zijn materieel klaar (documenten, geld), maar zijn er emotioneel niet klaar voor. Er zijn niet voldoende plaatsen binnen de sector.

2.

Terugkeer als duurzame oplossing, kan OK zijn als een aantal factoren in rekening gebracht kunnen worden: Als er genoeg omkadering is in het land van herkomst; De mogelijkheid bieden om opleiding af te maken (diploma behalen, waardoor ze later meer kansen

hebben, ook in eigen land); Asielprocedure sneller doorlopen; De mogelijkheid van begeleid terug te keren.

3. Wat is een duurzame oplossing ? Volgens het beleid is terugkeer een duurzame oplossing, in praktijk zien we dat terugkeer weinig gebeurt. Ook omdat de meeste van hen (die bij diensten aanwezig in de workshop) absoluut niet terugkunnen. Ze weten gewoon niet waar naar toe, familie, overleden of spoorloos, onveilige situatie, niemand hebben in het land van herkomst. Is begeleiding duurzame oplossing?? Tot bepaalde leeftijd, zonder papieren en daarna… 4. De mogelijkheden van jongeren zijn beperkt (wat na 18 jaar, wanneer men illegaal is), er is veel onzekerheid rond statuut, verplichte terugkeer,…

Hen motiveren is soms moeilijk wegens hun beperkte mogelijkheden (is dit alles de moeite waard als ik niet eens weet of ik hier mag blijven, of ik mijn opleiding kan afmaken,…

5. Er zijn duidelijkere criteria nodig voor regularisatie. 6. Uitgeprocedeerden zijn de meest kwetsbare groep: onzeker toekomstperspectief 7. Belangrijke stappen en werkpunten voor jongeren:

sociaal netwerk aanspreken en vergroten vraaggericht werken sociale kaart maken voor begeleiders en jongeren

8. Vrijwillige terugkeer wordt in verhouding met de middelen die geïnvesteerd worden, weinig toegepast.

te veel rompslomp (administratief,…) te weinig plaatsen waartoe je je kan richten

Page 57: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

57

9. Knelpunten

NBBM (bijna) altijd POS Asielzoekers niet voor CBJ Voogd= eindverantwoordelijke, hebben niet altijd de mogelijke middelen, nood aan info, meer vorming Nood aan reflectie over terugkeer/onzeker toekomstperspectief. Vlaams Fonds: licht mentale handicap: 5 jaar in België moeten zijn.

Wij hebben het vandaag gehad over de onvoldoende plaatsen die er zijn binnen de opvang van niet begeleide buitenlandse minderjarigen. Uiteraard willen we dat er meer plaatsen zijn, maar niet alleen meer plaatsen, maar dat de plaatsen die er zijn, dat er meer op maat kan gewerkt worden. Nu worden jongeren soms bijna verplicht in een bepaalde richting gestuurd terwijl dat er misschien een betere opvang voor zou zijn. Inderdaad, misschien niet altijd stoppen op hun 18, maar wanneer de jongeren klaar voor zijn, dan moeten we praten over het emotioneel klaar zijn tegenover het materieel klaar zijn. Het materieel klaar zijn, papieren hebben, geld hebben, een OCMW-steun of wat dan ook. In die tegenstelling zijn er oudere jongeren die misschien emotioneel voor klaar zijn voor om wel zelfstandig te wonen maar die dan niet de goeie papieren hebben, en daartegenover bestaan er misschien vele andere jongeren die er materieel helemaal niet klaar voor zijn en die emotioneel wel klaar zijn om alleen te wonen. Wij hebben natuurlijk ook degenen die volledig helemaal niet klaar zijn om alleen te wonen en die dan verplicht moeten stoppen wegens leeftijd, bijvoorbeeld. Wij hebben het ook gehad over het terugkeer als duurzame oplossing. Een moeilijk thema om over te praten. Wij zien uiteraard heel veel onzekerheid rond het thema bij de jongeren. Want er is al onzekerheid rond het statuut dat de jongere heeft als hij minderjarig is en bijvoorbeeld geen asiel aanvraagt en geen papieren krijgt omwille van bewijsvoorwaarde, geen paspoort kan voorleggen, wat gebeurt er dan op 18 jaar, onzekerheid rond die verplichte terugkeer. Zou er een verplichte terugkeer moeten zijn, dan zou er meer omkadering moeten zijn. Als iemand verplicht wordt na hopelijk een korte asielprocedure of helemaal geen dat dat effectiever kan gemaakt worden, dat dat begeleids kan teruggekeerd worden, dat de jongeren niet zomaar ineens in cal komen staan. Dan is er zelfs gesproken van de mogelijkheid van misschien teruggekeken worden naar de mogelijkheid om een beetje de jongeren te motiveren om toch verder te gaan, de mogelijkheid om eventueel toch een diploma te kunnen behalen, ook na 18 jaar en met dat diploma op zak "eventueel" terug te keren. En ik blijf zeggen "eventueel" omdat terugkeer niet altijd een duurzame oplossing is, alhoewel dat dat als eerste wordt bekeken bij de overheid.

3. Groep III : NBMV en de Jeugdbijstand (in de Franse Gemeenschap) (Thomas Mortier : voogd Caritas)

4 punten : Een korte voorafgaande opmerking om te zeggen dat, hoewel men de hulpverlening aan de jongeren niet mag reduceren tot de Bijzondere Jeugdbijstand, men het jammer vond dat onze groep geen enkele vertegenwoordiger van de BJB telde; het was zeker interessant geweest om een live respons te krijgen 1. Wat betreft de Jeugsbijstand, moet een jongere eerst als jongere beschouwd worden en niet slechts als NBBM. De eerste letter van de afkorting NBBM ("MENA" in het Frans) is een M en staat voor minderjarige. Dit is voor ons de ingangspunt om toegang te krijgen tot de jeugdhulpverlening : het feit dat hij minderjarig is. Het feit dat hij een niet begeleide buitenlander is, is een ander deel van het debat waarin de partners zich nog op elkaar moet afstemmen. 2. Het harmoniseren van praktijken en criteria die aangehaald worden door de Jeugdbijstand en de antwoorden die men wenst te geven: Hoe zal het Decreet betreffende jeugdbijstand geïnterpreteerd worden ?

Page 58: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

58

3. Men vond belangrijk om even op te merken dat protocolakkoorden in de hand werken tussen de verschillende diensten die deel uitmaken van de Jeugdbijstand niet alleen interessant zou zijn, maar ook onontbeerlijk. Men is er zich niet altijd van bewust dat men vaak niet op dezelfde golflengte zit. Wij zijn niet allemaal op het dezelfde ogenblik betrokken bij de situatie van de jongere. Het zou interessant zijn om de werking van dergelijke protocollen te bevorderen. 4. Men had het vaak over concrete middelen en over concrete antwoorden die men de jongeren zou kunnen geven. Men mag niet uit het oog verliezen dat, wanneer wij als partner, ook verondersteld worden zaken te regelen voor de jongere, hij zijn eigen leven verder leidt en op concrete antwoorden wacht. Men mag evenmin vergeten dat de opvangstructuren en de hulpverleningsystemen de NBBM niet moeten vrezen en als er vrees is, men die moet kunnen identificeren, ze naar ons terugvoeren, of naar de tussenpersonen die met buitenlandse minderjarigen werken. Men moet kunnen duidelijk maken dat men deze jongeren moet opvangen net als de anderen en niet op een dood spoor moet zetten, dat men ze niet moet vrezen en, indien ze als laatste worden opgeroepen, het komt dat doordat het soms moeilijk is om concrete oplossingen voor deze kinderen te vinden. Christophe Renders : Dit korte verslag belicht zeer goed de behoefte naar een behandeling die niet begeleide minderjarigen echt gaat beschouwen als jongeren die zich in een bijzonder kwetsbare situatie bevinden. Deze wordt soms gecreëerd door de onzekerheid van het verblijfsstatuut waarin zij zich bevinden. De problematiek van de duurzame oplossing kwam ook aan bod.

4. Groep IV : De band tussen voogdij en opvang (Anne Graindorge : vzw Aïcha) Hoe werkt de combinatie: opvangcentra, opvangstructuren, voogd (de nieuwe actor)? De rol van de voogd in de evaluatie van een opvangstructuur voor de minderjarige in functie van zijn behoeften : het werd weer duidelijk gepreciseerd dat het tot de verantwoordelijkheid van de voogd behoort om de behoeften en de belangen van de jongeren precies in te schatten. Voor deze taak heeft de voogd middelen nodig die niet altijd ter beschikking liggen. Het beschikbaar stellen van dergelijke middelen laat zich gunstig aanzien in het kader van de politieke maatregelen die daarnet door de politieke vertegenwoordigers werden ingediend, maar reiken niet ver genoeg en komen niet vlug genoeg op gang. Men vraagt om de jongeren niet te vergeten die helemaal geen verblijfsvergunning hebben of die er niet meer over beschikken, vooral in verband met sociale hulpverlening. Het is een hele vooruitgang te mogen constateren dat de minderjarige in het bezit van een aankomstverklaring nu recht heeft op sociale hulpverlening, daar waar sommigen zelfs geen verblijfsvergunning krijgen. Bepaalde minderjarigen passen moeilijk in een communautair opvangprofiel welke het ook moge zijn, en zijn niet noodzakelijkerwijs klaar voor autonomie. Het is belangrijk om ruimer en creatiever te gaan denken bij het zoeken naar een gepaste oplossing voor deze jongeren (het zijn er niet zomaar enkelen). De voogd heeft een belangrijke verantwoordelijkheid die hij moet uitoefenen en doen accepteren door het reeds opgestelde netwerk. Het is belangrijk en essentieel dat de voogd zijn rol uitoefent in overleg of in samenwerking met het opvangnetwerk, dat hij met de jongeren samenwerkt, dat hij ze dagelijks ziet. In verband met deze medewerking, blijft er nog de gewichtige vraag van het gedeelde beroepsgeheim: tot waar, tussen het opvangcentrum en de voogd, hoe mag de voogd de verkregen informatie van het centrum in verband met verblijfsvergunningprocedure eventueel gebruiken? De Dienst Voogdij heeft in dit nieuwe tafereel, een gewichtige plaats ingenomen. Hij kan vooral optreden als bemiddelaar, als iemand die kan ingrijpen in het uitzetten van bakens, eventueel op verzoek van de voogd maar ook van de minderjarigen, van het centrum, om de grenzen weer op hun plaats te zetten, de moeilijkheden tussen iedereen duidelijk te brengen en oplossingen trachten te bereiken. De Dienst Voogdij is eveneens vrij

Page 59: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

59

actief op een meer algemeen niveau, ondermeer in een debat met de opvangcentra voor een verduidelijking van de rol van de voogden ten opzichte van die van de werkers in de centra. Er werd een belangrijke vraag gesteld over de mogelijkheid om sneller en vlotter over te gaan tot het aanstellen van een voogd voor alle NBBM. Idealiter zou de NBBM direct een voogd moeten toegewezen krijgen. Als dat in de praktijk niet zo is, wees de Dienst Voogdij dat dit zich praktisch en gelegenheidshalve kan rechtvaardigen, bij voorbeeld, de ROM’s die sterk vertegenwoordigd zijn in die groep en die maar kortstondig in het centrum van NOH verblijven. Er zijn eveneens discussies bij de Dienst Voogdij om na te denken over een systeem dat deze jongeren zou toelaten om eventueel van de begeleiding door een voogd te kunnen genieten, al van bij hun opvang, zonder daarom de aanstelprocedure van een voogd in te korten, dit werkt niet als de jongeren verdwijnen. Dus met het idee van een link naar de gemeenschappen van deze jongeren.

5. Groep V : De duurzame oplossing (Annick Léonard : Mentor Escale)

De werkgroep stond veeleer stil bij de uitdrukking “toekomstperspectieven”, dat men liever zou gebruiken, dan bij “duurzame oplossing”. Wanneer men over toekomstperspectieven spreekt, is er een collectieve eensgezindheid over hoe toekomstperspectieven bespreekbaar maken, terwijl er een overheersend statuutprobleem is voor deze jongeren. Terwijl wij weten dat als we deze jongeren zonder enige toekomststructuur loslaten, het op psychologisch vlak een zeer kritische situatie teweeg zou brengen. Toekomstperspectieven zijn zowaar een onontwarbaar probleem dat aan elke tussenkomende persoon een hachelijke toestand bezorgt. In het kader van een positief voorstel, zou men graag dit toekomstperspectief willen bespreken met een multidisciplinair team en het niet zomaar toegelicht krijgen in een eindbeslissing van de overheid die zich essentieel bekommert om recht op immigratie, en vooral om weigering tot immigratie. Men had het deze morgen ook over de verschillende opvangfases. Men gelooft dat het belangrijk is dat, tijdens de verschillende fases die éénzelfde minderjarige begeleidt, de overgang tussen de fases een echte overgang zou zijn en niet nog eens een ontwrichting. Het zou de jongeren in grotere moeilijkheden zetten, voor wie het weer langer zal duren om zich aan de nieuwe opvangstructuur aan te passen. Men heeft ook gesproken, vermits het zeer belangrijk is voor de vorming van de jongeren en voor hun toekomstperspectieven, om in alle opvanginstellingen de positieve en informele netwerken te bevorderen, extern aan die van de opvangcentra, aan die van de instellingen, opdat de jongeren hun eigen netwerk, hun eigen informele linken zouden hebben, wat een betere integratie in de Belgische maatschappij zou moeten mogelijk maken. Er is een vraag, wellicht meer een droom: men denkt dat het belangrijk is, wanneer de gevallen wat ingewikkelder zijn, om een aangepaste begeleiding voor de jongeren te kunnen verlengen tot na 18 jaar. Op die manier zou men kunnen beletten dat hun hele situatie kapseist door het simpele feit dat ze 18 zijn, en niet omdat zij geïntegreerd zijn of omdat zij in hun procedure opgenomen werden. Wij bedoelen hiermee de aanwezigheid van de voogd natuurlijk, maar ook van het begeleidende team. En het is samen dat zij indrukken zullen kunnen uitwisselen over de bekwaamheid en de behoefte van de jongeren wat betreft zijn toekomstperspectieven in België, of in het land van herkomst, of wanneer hij terugkeert naar zijn familie. Het zouden ook de partners kunnen zijn, de personen die zien hoe de jongere zich dagelijks gedraagt, die zijn eveneens in staat om de behoeften van deze jongere te constateren. En waarom niet met de jongere zelf, indien hij de leeftijd heeft om het te doen. Men heeft zeker over de begeleiding door de voogd na 18 jaar gesproken, maar ook door de werkers in de centra. Deze personen zullen samen over de bevoegdheden van de jongere uitwisselen, zijn behoeften in het kader van zijn toekomstperspectieven in België of in zijn herkomstland. Waarom niet samen met de jongere, indien hij genoeg rijp is.

Page 60: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

60

6. Groep VI : De band tussen voogdij en opvang (Liesbteh Van Hoorick : Vluchtelingenwerk Vlaanderen)

De werkgroep bestond vooral uit voogden en uit vertegenwoordigers van de opvanginstellingen. Een eerste vaststelling is dat er zowel vanuit de opvangcentra als vanuit de voogden toch een grote vraag is naar samenwerking tussen de begeleiders in de opvang en de voogden. Mijn vaststelling is dat er al heel wat verbetering is in die samenwerking tegenover twee jaar geleden. Mijn voelt dat er vertrouwen is, dat dat eigenlijk in de goede richting gaat, er zijn al samenwerkingsprotocollen opgesteld met een aantal centra, enzovoort. Er is de vraag om dat een beetje uniform te maken. Maar het gevoel is dat dat in een zeer goeie richting gaat. Een tweede vaststelling die kwam van een begeleider van een opvangcentra maar werd ook door de groep erkend, is dat de begeleider zei "ik vond dat heel treffend dat een voogd toch wel een echte meerwaarde kan zijn als iemand die van buitenuit in het opvangcentrum binnenkomt die de dagdagelijkse werking tussen de begeleider en de pupil overstijgt en die de dingen dan ook meer vanop een afstand bekijkt". Dus vanuit die begeleider was de vaststelling dat het echte een meerwaarde is dat er een voogd is. Een iets "negatiever" vaststelling is dat het opvangsysteem voor sommige voogden toch wel vaak rigied is in die zin dat wanneer men een voogd vindt dat zijn jongere niet in een goed systeem zit, dat het moeilijk is gelet op de wettelijke bepaling, gelet op de manier waarop dat dat alles is geregeld, dat het moeilijk is om een pupil van het ene opvangsysteem naar het andere te krijgen.

DEBAT III Christophe Renders Ik verzoek de zaal naar positieve debatervaringen misschien door verschillende verantwoordelijken voor opvang te betrekken bij het debat over toekomstperspectieven. Ofwel hebt u zelf vragen of opmerkingen hieromtrent? Het FEDASIL Centrum van Florennes In ons centrum gebeurt de samenwerking met de voogd vrij dikwijls zeer goed en het is duidelijk dat men samen nagaat welke de beste oplossingen zijn voor de jongere en dat men probeert zijn toekomst te evalueren. Wat deze voormiddag gerapporteerd werd door de twee vertegenwoordigers van de ministers en die met nadruk wezen op de noodzaak van een betere samenwerking tussen de voogden en de centra, verbaasde me een beetje, tenzij wij bij ons geluk hebben. In ons centrum, gebeurt dat gewoonlijk zeer goed. Daar waar ik denk dat wij over meer middelen zouden moeten beschikken, is bij de opleiding van de voogden en de teams die ter plaatse werken, om in goed overleg te handelen aangaande de toekomst van de jongere. Samenwerking tussen personen is mogelijk, maar deze personen mogen niet in urgentie gaan werken. Ze moeten tijd krijgen om zich in hun ambt te bevestigen, moeten de nodige middelen krijgen, moeten psychologen in hun teams hebben (wat men niet heeft), in een context dat een optimale samenwerking toelaat. Ter plaatse gebeurt dat tamelijk goed, maar men beschikt niet altijd over de nodige middelen opdat het super goed zou gebeuren. Een andere interventie Ik luisterde deze morgen naar de vertegenwoordigers van bepaalde ministers, die de terugkeer benadrukten en verklaarden dat hoewel hij niet bepaald op initiatief van jongere wordt aangevraagd, deze toch vrijwillig moet blijven, dus niet onder druk werd aangenomen. Ik vind het wel wat hypocriet om over vrijwillige terugkeer te spreken als die niet door de jongere wordt aangevraagd, hij die nergens in een machtspositie staat, noch ten opzichte van de centra, noch ten opzichte van de Dienst Vreemdelingenzaken, noch ten opzichte van zijn voogd trouwens. Ik ben de mening toegedaan dat het niet aan de voogd is om over terugkeer te spreken. Ik zou het standpunt van andere personen willen kennen. Christophe Renders Een groep heeft een voorstel gedaan over de bijzonderdere begeleiding bij de terugkeer, het voorstel om met een diploma in hand terug te keren. Is er iets aan dit voorstel toe te voegen? Is het een voorstel dat u de moeite waard lijkt ? Zijn er reacties aangaande dit voorstel om de terugkeer aan te moedigen of voor te bereiden door te

Page 61: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

61

zeggen dat er een terugkeerproject uitgebouwd wordt ? Moet het diploma beschouwd worden als de enige mogelijkheid of maakt hij deel uit van het retourproject ? Een interventie Ik denk dat wij in ieder geval altijd moeten onderzoeken hoe men verplicht iemand kan terugsturen en dan zeggen dat het een duurzame oplossing is. Ik denk dat er in ieder geval, heel hard moet nagedacht worden over de vraag en achteraan misschien iets toevoegen. Een andere interventie van Dr. D. Pierre Ik geloof dat het diploma in ieder geval nuttig is. Het is nuttig dat de jongere een opleiding krijgt of een beroep heeft, of hij nu blijft of naar zijn land terugkeert. Men kan hem uitleggen dat het in ieder geval het beste voor hem is, ongeacht de afloop van zijn procedure. Annick Léonard De jongeren die na verschillende jaren willen terugkeren, zijn op de vingers van één hand te tellen, in verhouding tot de duizende NBBM die hier aankomen. Men moet de wereld nuchter bekijken. In die landen van herkomst is er haast geen toekomstperspectief te bespeuren. Al is het hier een ingewikkeld en zwaar traject, toch hebben ze hier meer vooruitzichten. Het beste zou zijn hier een stabiliteit krijgen en naar het land van herkomst pendelen om ervaring uit te wisselen. Ik geloof dat er veel meer zouden zijn die bereid zouden zijn om dat te doen. Het zou een echt samenwerkingssysteem tussen de landen zijn, eerder dan een afstotingssysteem. Thomas Mortier Ik reageer op de opmerking over de vrijwillige terugkeer en de rol van de voogden. Vanuit een persoonlijk en professioneel standpunt bekeken, geloof ik dat het volkomen in de rol van de voogd valt om een vrijwillige terugkeer te begeleiden, wanneer er werkelijk sprake van is. Men moet een onderscheid maken tussen een gevraagde vrijwillige terugkeer, dat een uitgebouwd project is, en die zich niet beperkt tot de limiet van 18 jaar, en een opgelegde vrijwillige terugkeer, georganiseerd omdat er hier geen andere uitweg is. In dit geval geloof ik dat de jongere zich helemaal niet in een machtspositie bevindt. Maar dan stel ik de vraag anders: “Wanneer is die jongere, en vooral een jong kind, dan wel in een machtspositie, ten opzichte van een Staat, ten opzichte van wetten ?”’. Liesbeth Van Hoorick Ik denk dat het inderdaad de rol van de voogd kan zijn om zelfstandig terugkeer bespreekbaar te maken. Ik denk niet dat de voogd dat moet opleggen. En dan moet het wel een zelfstandige terugkeer op maat zijn met heel veel waarborgen, maar ik vind dat men niet kan zeggen dat een voogd nooit een zelfstandige terugkeer kan bespreken met zijn pupil. Daarom moet het nog niet leiden tot een zelfstandige terugkeer maar ik vind dat heel belangrijk dat het kan in ieder geval, in elk dossier apart, kan dat een oplossing zijn of de beste duurzame oplossing. Maar het moet bespreekbaar zijn. Thomas Mortier De voogd werkt niet alleen. De idee is niet dat een voogd alleen zou beslissen in een zaak waarvan hij het fijne niet kent. Ik wil alleen maar wijzen op het belang van het netwerk en een samenwerking rond de jongere. Christophe Renders En, met welke deelname van de jongere? Men heeft het over „rond“ de jongere? Wat zijn de ervaringen inzake deelname van de jongere aan discussies ? Zowel in geval van terugkeer, toekomstvooruitzichten, als in geval van discussie over het type van opvang en de verschillende elementen van een goede opvang ? Over welke ervaringen beschikt men hieromtrent? Welk is de deelname van de jongere in een discussie over zijn opvang ? Annick Leonard De stamactie van Mentor Escale is het duidelijk stellen dat de jongere, al van bij zijn opvang in het begeleidingscentrum, het middelpunt is van alle discussies en vergaderingen voor hem gepland. Het is belangrijk dat hij hoort, dat hij begrijpt wat er gebeurt want hij is de betrokken partij. Het is ook essentieel dat de jongere op een gegeven moment terug zijn eigen leven in handen neemt. Hij moet kunnen deelnemen, zich uitspreken, alles te horen krijgen. Wij houden regelmatig vergadering met de verschillende tussenpersonen en altijd in

Page 62: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

62

aanwezigheid van de jongere opdat hij het verloop van zijn procedure zou kunnen sturen. In het begin vragen ze zich af wie we zijn en wat we doen, maar na een paar keer al, wensen ze actief deel te nemen. Ze krijgen zin om zich uit te spreken over wat hen aanbelangt. Yvon De Backer, advocaat Het is belangrijk dat de jongere een duidelijk verhaal kan brengen naar zijn advocaat, dat hij de procedure begrijpt, dat hij inzicht krijgt in wie wat doet. Hierbij leg ik de nadruk op de rol van het netwerk. De advocaat spreekt vaak na de anderen, na de centra, na de voogden (Wij zijn door de voogden aangesteld). Men komt altijd wat onverwacht in een verhaal terecht dat al bezig is, al een zekere structuur kreeg. Het is belangrijk dat de jongere zich in vertrouwen voelt en ook wij. Het is eveneens belangrijk voor ons om het vertrouwen van de anderen te krijgen. Wanneer de jongere zijn verhaal doet, vooral over asiel, zijn er zaken die men beter verzwijgt en andere die men beter benadrukt. Het is vaak de advocaat die het “meerpuntje” brengt, druk in de weer is. Hiermee zeg ik niet dat de anderen gebrekkig werken, wat dit betreft. Christophe Renders Men heeft het vaak over netwerk gehad. De samenwerking blijkt een lering te zijn waaruit veel te halen is, en kwam in de verschillende werkgroepen aan bod. Een lange tijd geleden, bij het opstarten van de voogdij, hebben de opvangstructuren en de voogden zich op elkaar moeten africhten. Nu ondervindt men dat de zaken in de goede richting vooruitgaan. Ook de politieke bevoegdheden verlangen een grotere samenwerking tussen de verschillende bemiddelaars. Men moet dus die richting volgen. Deelnemer Ik heb een vraag of een suggestie wanneer men merkt dat eventuele terugkeer een onbespreekbaar thema blijft, maar dat het stopzetten van hulp, leningen, nadert en dat er toch moet uitgekeken worden naar wat het perspectief is, en de jongere zegt: “ Voor mij blijft het perspectief, ik blijf in België en ik moet papieren hebben". Antwoord van een spreker Bij ons, in de begeleiding, is het toekomstperspectief eigenlijk het belangrijkste waar wij aan werken. Dat kan inderdaad terugkeer zijn. Heel vaak is het dat niet maar wij praten erover. Als het dan gaat om een jongere die zich zegt: ik ga papieren krijgen en dat is wat dat ik wil, dan gaan wij werken aan de afsluit.....uw papieren zijn nog niet in orde, hoe gaan wij ten eerste proberen om daar nog als actie te ondernemen en ten tweede wat ga je doen als die nog niet in orde zijn en dan moeten wij spreken over zwart werk, over opvang binnen het eigen netwerk, waarbij hij materieel terugvalt op die mensen : is dat haalbaar voor die mensen ? Is dat haalbaar voor jou ? Ga jij jezelf daar goed bij voelen ?, enzovoort... Dan merken wij dat zwart werk bijvoorbeeld, een thema is dat zij ook niet graag aanraken, omdat heel vaak jongeren niets illegaals willen doen, omdat zij juist nog altijd geen papieren hebben, dus het blijft natuurlijk moeilijk, maar ik denk dat wij de jongeren nog altijd moeten blijven confronteren met het negatief waar dat zij voorstaan. Het is vaak niet irrealistisch hoe zij omgaan met het feit dat zij echt wel papieren willen. Annick Léonard Ik ga verder in die zin. Men moet er over spreken. Men moet al de toekomstmogelijkheden op een rij zetten, en het zijn de jongeren die zich stilaan bewust maken van de toekomstprocedure waarvoor zij zullen gaan. Bij ons worden wij met jongeren geconfronteerd die illegaal en meerderjarig zijn geworden, maar het zijn jongeren die natuurlijk papieren zouden willen bezitten en dit of dat willen afronden. Maar wanneer zij na discussie het besluit nemen dat er voor hen, in hun land, geen vooruitzicht is, dat zij mogelijkheden hebben om er zich doorheen te slaan, verkiezen zij om hier te blijven, zelfs door illegaal te zijn, met de hoop dat er een dag zal komen waarop zij uiteindelijk in orde zullen kunnen zijn. Zij verkiezen dit vooruitzicht, dat een vals vooruitzicht is, noodgedwongen opgelegd. Zij hebben wel gehoord dat het mogelijk was om terug te keren, maar zij besluiten te blijven, zij achten zich wel in staat om te blijven. Christophe Renders Men is van mening dat het belangrijk is om hun de complete informatie te geven die noodzakelijk is om te weten wat zij zullen doen, zelfs al is er geen concreet, direct perspectief met een papier in het vooruitzicht. Het is belangrijk om hun eveneens deze capaciteit te geven om zelf te beslissen.

Page 63: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

63

Yvon De Backer Het is belangrijk om hun de gevolgen uit te leggen van illegaal zijn, ondermeer. Een deelnemer Ten opzichte van het terugkeerperspectief en het feit dat deze personen hopen te kunnen blijven, hopen dat er een dag zal komen waarzij uiteindelijk in orde zullen zijn, meen ik dat het goed zou zijn dat, vooral op het niveau van het in orde zijn, de zaken duidelijk worden gesteld. De informatie die onze residenten of asielzoekers krijgen, is dat om de X tijd de Dienst Vreemdelingenzaken toch een aantal vreemdelingen regulariseert, zonder enig criterium. Zij zeggen zich dan dat als hun buur werd geregulariseerd, waarom binnenkort ik niet. Christophe Renders Het gaat om de juridische onzekerheid waarin men zich weer bevindt en die helaas niet alleen de NBBM betreft.

V. Conlusies

Door Benoît Van Keirsbilck Service droit des Jeunes van Brussel

Een tiental jaren geleden, bestonden er eigenlijk geen opvangplaatsen voor niet begeleide minderjarigen. Er waren wel enkele pilootervaringen die op een heel vrijwillige basis werkten met haast geen middelen en met een tot het nulpunt gedaalde steun van de overheid. Ik denk namelijk aan de instelling “l’Escale". Sommigen hier aanwezig zullen het zich wel nog herinneren. Het is dan in dezelfde periode dat de Belgische Staat haar eerste verslag over het toepassen van het Internationaal verdrag over de Rechten van het Kind aan het Comité voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties voorlegde en waarin hij fier gewag maakte van zijn model opvangcentrum voor NBBM. Dit centrum kon toen maar 10 à 12 jongeren opvangen en draaide met 2 à 3 begeleiders die elkaar 24u op 24u aflosten. Het was ongehoord! Zij hebben het ten andere niet lang uitgehouden. Nochtans werd dit centrum als het voorbeeld van goede praktijken geciteerd in Genève, zonder dat de overheid ooit echt in haar werking investeerde. Wanneer men terugdenkt aan de situatie van toen en de huidige eisen overweegt, stelt men vast dat er heel wat werd afgelegd. Het is noemenswaardig! Beetje bij beetje werden er vorderingen geboekt, zelfs al verlangt het Platform een snellere en gesmeerdere loop van zaken. De situatie evolueerde ook op andere vlakken. Men denkt vooral aan de oprichting van het Voogdijsysteem voor de NBBM; een recent hulpmiddel dat nog in de kinderschoenen staat en moet nog bijgeslepen worden. Men heeft vandaag kunnen vaststellen dat het systeem aan heel wat verbeteringen toe is, zelfs al begint de dienst Voogdij deel uit te maken van het institutionele landschap. Bij de opvang werd eveneens vooruitgang geboekt. De overheid leverde belangrijke inspanningen op: meer plaatsmogelijkheden in de federale centra voor asielzoekers. De inspanningen van de Gemeenschappen zijn heel wat bescheidener, niet altijd snel, met heel wat gedraal, maar ze zijn er. Het oprichten door de OCMW, van lokale opvanginitiatieven is eveneens interessant om aan te halen. Globaal gesproken kan men zeggen dat de zaak een goede wending krijgt; zelfs bevoegde vertegenwoordigers van ministers, verantwoordelijk op federaal of communautair gebied, kwamen ons een nieuw opvangsysteem voorstellen. Ook een louter toeval waarschijnlijk dat de Ministerraad, de dag vόόr onze studiedag, een akkoord bereikte over het nieuwe opvangsysteem. Men kan er zich alleen maar over verheugen. Er werd eveneens voortgang gemaakt betreffende het opsluiten van NBBM, aangezien ons werd medegedeeld dat het opsluiten zich voortaan zou beperken tot een maximum van drie dagen, de tijd nodig voor identificatie. En, indien het identificeren probleemloos zou verlopen, de NBBM onmiddellijk in een Observatie- en Oriëntatiecentrum zou kunnen ondergebracht worden.

Page 64: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

64

Het is een niet te verwaarlozen stap in de goede richting. Zelf al zit er niets anders op dan zich tevredenstellen met een slechtlopend systeem, eigen aan de juristen; voor sommigen de aanleiding om te zeggen dat men niet langer meer zal spreken over „extraterritoriale centra“, maar eerder over „extraterritoriale schoenen“! Het zijn de schoenen van de minderjarigen die extraterritoriaal zijn; na 14 dagen kan hij ze al inruilen en effectief in een Belgisch opvangsysteem stappen! De centra van Neder-Over-Hembeek en Steenokkerzeel zullen zeer oplettend moeten zijn om elk type van discriminatie te vermijden tussen de verschillende categorieën van minderjarigen ondergebracht in hetzelfde centrum en waar sommigen het extraterritoriale statuut genieten en anderen niet. Als de enen bepaalde dingen mogen doen en de anderen niet, zou het wel eens ondraaglijk kunnen worden. Laat ons ook niet vergeten dat, al ligt het enigszins buiten het mandaat van het Platform „Kinderen op de vlucht“, er nog, en steeds meer en meer, minderjarigen begeleid van hun ouders ondergebracht worden in gesloten centra en dit voor periodes die alsmaar langer duren. Dit maakt deel uit van de gestage bezorgdheid van al wie zich om het welzijn van het kind en het naleven van zijn rechten bekommert. Indien ik een stand van zaken opmaak over wat er gezegd werd, ligt er voor bepaalde werkterreinen nog heel wat voor de boeg. Er werd met klem gezegd dat de opvang van de jongere zich niet alleen beperkt tot inwoning, kost en bewassing, maar dat het cruciaal is om met de discussie over de kwaliteit van opvang, die een psychologische dimensie behelst, door te gaan. Vele sprekers hebben dat duidelijk gemaakt. Nu, de opvang en begeleidingsfeer van deze jongeren kunnen, ongewild of bij gebrek aan oplettendheid, zijn traject, al bezaaid met zware beproevingen, heel wat moeilijker maken. Vandaag kan men het waarnemen, en de opkomst van de mensen die NBBM bijstaan in de opvangcentra wijst erop: de bewustwording van de professionelen voor onze problematiek is iets wat de laatste jaren al positief evolueerde. Zelfs de politieke wereld is er ontvankelijk voor en wel in die mate dat de problematiek van deze minderjarigen dé prioriteit van een aantal ministers werd. Al is de bewustwording van de professionelen er wel degelijk, blijft er de inspanning leveren wat hun opleiding betreft en zijn er ook de talrijke, praktische openstaande vragen. Men is niet altijd duidelijk over wie wat kan doen, en welke de toepassingsregels zijn. Bepaalde personen hebben angst om met deze jongeren te werken omdat zij de indruk hebben dat het een kolossaal werk is en, omdat het buiten hun bevoegdheid valt, weten zij niet goed hoe het te beheren. Werken met NBBM vraagt aanvullende en specifieke competentie. Alles moet niet in een dag gebeuren. De zaken gaan stapsgewijs vooruit. Er is eveneens een noodzaak aan bewustmaking van andere professionele sectoren die NBBM begeleiden, of het nu de Jeugdbijstand betreft, de scholen, of de Centra voor Leerlingenbegeleiding. Het is essentieel om door te gaan met de bewustmaking van het grote publiek dat zich een aantal vragen stelt: “Wat komen die NBBM hier in België doen? Wat is hun omkadering? Hoe belandt een alleenstaande jongere van 14 jaar in België? Welke bescherming krijgt hij?” Enz. Openstaan voor jonge buitenlanders (en in ruimere mate, voor de buitenlanders) schenkt rijkdom aan hen die het geluk hebben er mee om te gaan. Het is eveneens een rijkdom voor onze maatschappij die soms de neiging heeft om zich van de buitenwereld af te sluiten en om de vreemdeling alleen negatief te beoordelen. De anderen gaan ontmoeten, naar hen luisteren, begrijpen wat deze jongeren die bij ons aankomen hebben doorgemaakt, verplicht ons om de moeilijkheden die men in onze vennootschap kan ervaren, te relativeren. Er werd ruim aangedrongen op de noodzaak van samenwerking, van netwerken, van de rode draad, van wederzijds verband tussen de centra, van betere werkrelaties tussen voogden en centra. In sommige plaatsen gebeurt dat vrij goed en men kan er blij over zijn. Het vereist niettemin dat deze samenwerking begeleid en gestructureerd moet zijn. Het is de gelegenheid om de dienst Voogdij eraan te herinneren dat men nog altijd wacht op protocolakkoorden tussen de Dienst Voogdij en de verschillende instanties die met NBBM bezig zijn, of het nu gaat om Fedasil, de Dienst Vreemdelingenzaken, de Jeugdbijstand van de Gemeenschappen of andere instanties. Het kan de samenwerking alleen maar gemakkelijker maken. Vragen over beroepsethiek kwamen herhaaldelijk aan bod en het is zeker waar dat voogd zijn van een NBBM, geen gemakkelijke rol is: “Wat mag men zeggen, tot waar kan men gaan? Mag men toegang krijgen tot het

Page 65: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

65

geneeskundige dossier? Zijn principes zoals het beroepsgeheim op dezelfde wijze van toepassing en gekend dan in het geheel van de sector van de Jeugdbijstand?” Discussie en werk zijn verre van afgerond. Een andere problematiek dat veel aandacht kreeg, was de duurzame oplossing of de toekomstvooruitzichten voor deze jongeren. Welke zijn zij? Hoe kan men deze jongeren helpen om zich op te bouwen? Hoe kan men ze helpen om toekomst plannen te maken, om over een persoonlijk project na te denken, vooral als de administratieve moeilijkheden voortdurend aanwezig zijn? Wat deze laatste vraag betreft, bestaat er echt een gevoel van onbehagen. Met de omzendbrief van 15 september 2005, hebben we zeker geen vooruitgang geboekt. Het is zowaar een stap achteruit. Er is geen sprake meer van bescherming van NBBM, maar heel eenvoudig om het werk van de Dienst Vreemdelingenzaken in zake administratieve vragen te vergemakkelijken door voorwaarden toe te voegen die uiteindelijk alle professionelen die met NBBM werken blokkeren en de oplossingsvooruitzichten voor de jongeren beperken. Toekomstvooruitzichten omvatten evenzeer het probleem van toetreding op 18 jaar als van overgang naar meerderjarigheid. Zelfs al kreeg hij geen papieren, genoot de NBBM bescherming of op zijn minste "tolerantie" tot zijn 18 jaar. Maar, vanaf deze leeftijd valt de bijl en die is vlijmscherp: het verlies van bescherming die hij heeft genoten, het risico om te breken met de leerplicht, het verlies van bijstand, waaronder de voogd. Het zou interessant zijn om een overgangsperiode te voorzien zoals die bestaat in de sector van de Jeugdbijstand, met een verlengingsmogelijkheid van een zekere vorm van begeleiding tot 20 jaar (zoals in het sector van de Jeugdbijstand van de Franse Gemeenschap) . De kwestie van terugkeer zou op zichzelf al een studiedag waard zijn; een problematiek die het Platform nog goed moet onderzoeken. Weliswaar geen eenvoudige problematiek. Iedereen zal akkoord gaan om de vrijwillige terugkeer te privilegiëren maar, wat is vrijwillig terugkeren? Is de terugkeer vrijwillig wanneer er geen andere alternatieven zijn tenzij illegaal en clandestien verblijf? Wat wordt er deze jongeren aangeboden wanneer zij terugkeren? Bepaalde experimenten inzake terugkeer werden uitgeprobeerd namelijk door andere landen die centra voor opleiding en opvang creëerden en een jongerenbijstand in het land van herkomst. Maar, dan stellen zich andere vragen: moet men via Europa of via België gaan om toegang te hebben tot een opleiding in zijn geboorteland? Veroorzaakt men hiermee geen vorm van discriminatie? Deze vragen staan op de agenda op Belgisch niveau, maar ook op andere niveaus zoals de Raad van Europa en natuurlijk de Europese Commissie. Steeds meer voorschriften, toepasselijk op de Europese landen, worden in de Europese Unie uitgevaardigd. Het is dus essentieel om bijzonder waakzaam te zijn, want wat daar ontstaat, is niet noodzakelijkerwijs het beste. Laat ons ook zeer attent wezen op de algemene opmerkingen van het Comité voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties11, goedgekeurd in september 200512, die slaan op een project van meerdere jaren. Deze tekst, getiteld: “behandeling van niet begeleide kinderen en van alleenstaande kinderen buiten hun land van herkomst”, is bijzonder interessant en zou een inspiratiebron voor onze werkzaamheden moeten zijn. Ik zal eindigen met het omschrijven van enkele huidige en toekomstige werkopgaven van het Platform alleen maar om u aan te tonen dat deze studiedag niets meer dan een etappe is in een continue en permanente inspanning. - Het Platform werkt momenteel om een discussie over voogdij, die 2 jaar geleden van wal ging als gevolg van

de studiedag die wij in november 2004 hadden georganiseerd, tot een einde te brengen. Wij zien nu het eind van dit lange werk betreffende het opstellen van de aanbevelingen aangaande het in praktijk stellen van de voogdij.

11 Dit Comité ziet toe op de toepassing en op de naleving door elk land uit de kringen van de Conventie van de rechten van het kind. 12 Algemene Commentaar Nº 6 (2005) : 01/09/2005. CRC/GC/2005/6. (General Comments) : “behandeling van niet begeleide en alleenstaande kinderen buiten hun land van herkomst”; http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/(symbol)/CRC.GC.2005.6.Fr?OpenDocument

Page 66: GEVOLGD DOOR DE AKTEN VAN DE STUDIEDAG VAN 23 MEI 2006 DE … · Akten van de studiedag van 23 mei 2006 over de opvang van NBMV a. Inleiding door Charlotte Van der Haert (Plateform

66

- Wij zijn ook gestart met een evaluatieproces van het onderwijs voor nieuwkomers. Men stelt zich op dit gebied heel wat vragen. Het Platform maakt eveneens een aantal voorstellen hieromtrent.

- Er is ook het opvolgen van de actualiteit over asielhervormingen die gaande zijn, over subsidiaire bescherming, over regularisatie. Het komt er op aan om te controleren hoe men deze nieuwe procedures gaat toepassen op de buitenlandse minderjarigen en in het bijzonder op de NBBM.

- Er is ook het permanente werk dat wordt voortgezet: waakzaamheid op de individuele situaties, aandacht en steun aan de voogden en andere instellingen, uitwisseling van informatie, opvolging van de actualiteit, enz. Men zal ook aandacht hebben voor het toepassen van de beslissing om een einde te maken aan het opsluiten van NBBM. Het Platform zal bijzonder waken over de manier waarop deze beslissing zal toegepast worden.

Ik bedank de personen die hebben samengewerkt aan de organisatie van deze dag: de leden van het Platform en bepaalde externe leden die elk op hun niveau bijdroegen aan zijn realisatie en van kostbare hulp waren. Mijn dank gaat ook naar het SDJ team en in het bijzonder naar Charlotte Van der Haert die sinds een tiental maanden voor het Platform werkt. Ik wil ook diegenen onder u bedanken die op onze verschillende samenkomsten en debatten, telkens “aanwezig” antwoordden. Het is bemoedigend en positief om te mogen vaststellen dat er telkens respons is en dat de uitnodigingen die wij met regelmaat aanbieden altijd een goed gevolg krijgen. Ik bedank de vertalers, belangrijke partners, die het mogelijk maken dat deze dagen nationaal en tweetalig blijven en dat er een uitwisseling tussen noord en zuid kan gebeuren.

* * *