blok 8 les 2
44 Ga verder op bladzijde 102 van het opdrachtenboek.
a Reken uit tussen streepjes.b Trek een lijn tussen de sommen met hetzelfde antwoord.
Reken uit tussen streepjes.
Reken uit tussen streepjes.
Bedenk zelf sommen bij de getallen tussen streepjes.Maak steeds een andere som.
333 + 253 = |.................|.................|.................| .................
723 + 205 = |.................|.................|.................| .................
661 + 118 = |.................|.................|.................| .................
323 + 357 = |.................|.................|.................| .................
624 + 214 = |.................|.................|.................| .................
227 + 163 = |.................|.................|.................| .................
208 + 409 = ....................................................................................
423 + 192 = ....................................................................................
365 + 305 = ....................................................................................
416 + 374 = ....................................................................................
454 – 227 = |.................|.................|.................| .................
681 – 338 = |.................|.................|.................| .................
757 – 218 = |.................|.................|.................| .................
457 – 117 = |.................|.................|.................| .................
751 – 542 = |.................|.................|.................| .................
518 – 246 = |.................|.................|.................| .................
427 – 293 = ....................................................................................
266 – 180 = ....................................................................................
642 – 182 = ....................................................................................
618 – 295 = ....................................................................................
355 + 159 = |.................|.................|.................| .................
659 – 282 = |.................|.................|.................| .................
269 + 278 = |.................|.................|.................| .................
385 + 337 = |.................|.................|.................| .................
644 – 182 = |.................|.................|.................| .................
839 – 292 = |.................|.................|.................| .................
296 + 166 = |.................|.................|.................| .................
772 – 258 = |.................|.................|.................| .................
941 – 219 = |.................|.................|.................| .................
129 + 248 = |.................|.................|.................| .................
................. + ................. = |400|170|16| 586
................. + ................. = |400|170|16| 586
................. + ................. = |400|170|16| 586
................. + ................. = |400|170|16| 586
................. – ................. = |600|–20|6| 586
................. – ................. = |600|–20|6| 586
................. – ................. = |600|–20|6| 586
................. – ................. = |600|–20|6| 586
3
1
2
4
les 4 blok 8
Ga verder op bladzijde 103 van het opdrachtenboek. 45
klanten in week 11
ma di wo do vr za zo
klanten in week 10
ma di wo do vr za zo
130
120
110
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
aantalklanten
dagen
130
120
110
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0 dagen
aantalklanten
In de tabel zie je hoeveelklanten in week 10 in desupermarkt zijn geweest.Maak de grafiek af.
dagen van de week ma di wo do vr za zo
aantal klanten in week 10 100 90 60 95 115 120 0
Kijk in de grafiek en vul degoede antwoorden in.
a Op ..................................dagzijn er de meesteklanten.
b Op ..................................dagzijn er ’s ochtends demeeste klanten.
c Op ..................................dagzijn er ’s middags demeeste klanten.
d Op ..................................dagzijn er ’s ochtends en’s middags evenveelklanten.
e Maak de tabel af.
dagen van de week ma di wo do vr za zo
aantal klanten in week 11 80 0
ochtendmiddag
1
2
blok 8 les 5
46 Ga verder op bladzijde 104 van het opdrachtenboek.
middagochtend
ma di wo do vr za zo
klanten in week 11380360340320300280260240220200180160140120100806040200 dagen
aantalklanten
Kijk in de grafiek en vul het goede antwoord in.
a Op ..................................dag zijner de meeste klanten.
b Op ..................................dag zijner de minste klanten.
c Op ..................................dag zijner ‘s ochtends de minste klanten.
d Vul de tabel in.Reken uit tussen streepjes.
e Schrijf de dagen van de weekop de goede plaats in de tabel.
Vul de tabel in.
aantal klanten in de supermarkt
dag ochtend middag totaal som
ma 184 249 184 + 249 = |300|120|13|di 239 367 239 + 367 =
wo 323 278
do 181 354 354 – 181 = |200|–30| 3|vr 174 336 336 – 174 =
za 286 478
klanten in week 11
dag ochtend middag totaal som
158 194 = | | | |109 179 = | | | |169 129
84 302
106 233
ma 217 252
1
2
les 7 blok 8
Ga verder op bladzijde 105 van het opdrachtenboek. 47
Nodig voor het schoolfeest:
75 bekers soep, dus ................. blikken.
120 bekertjes appelsap, dus ................. pakken.
120 koeken, dus ................. rollen.
€ 4,–appels 2 kg
40ko
eken
a Vul de tabellen in.
Vul in.
b Maak het boodschappenlijstje af.Gebruik de tabellen.
gewicht (kg) 1 2 3 4 5 7 10
prijs (€) 3,–
x2 x3
gewicht (kg) 1 2 3 4 5 7 10
prijs (€) 4,–
:2 x3
blikken 1 2 3 4 5 8 9
bekers 8
x2 x3
pakken 1 2 3 4 5 6 10
bekertjes 12
x2 x3
rollen 1 2 3 4 5 6 10
koeken 40
:2 x3
1
2
€ 3,–peren 1 kg
soepgenoeg voor 8 bekers
1 pak is genoegvoor 12 bekertjes
blok 8 les 9
48 Ga verder op bladzijde 106 van het opdrachtenboek.
Reken uit.
Reken uit.
27 :5=5 rest213 :6= ................. rest .................
17 :3= ................. rest .................
7 :6= ................. rest .................
16 :2= ................. rest .................
39 :8= ................. rest .................
26 : 5= ................. rest .................
21 :6= ................. rest .................
54 :7= ................. rest .................
35 :9= ................. rest .................
37 :4= ................. rest .................
20 :9= ................. rest .................
28 :5= ................. rest .................
33 :6= ................. rest .................
14 :7= ................. rest .................
a Joris heeft 75 pakken.Er kunnen 7 pakken hagelslag op een rij.
Hoeveel rijen kan hij vol maken? ................. rijen.
Hoeveel pakken houdt hij over? ................. pakken.
De som is 75 : 7 = ................. rest .................
b Joris heeft 25 potten.Hij zet 6 potten pindakaas op een rij.
Hoeveel rijen kan hij vol maken? ................. rijen.
Hoeveel potten houdt hij over? ................. potten.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
c Joris heeft 34 potten.Hij zet 8 potten jam op een rij.
Hoeveel rijen kan hij vol maken? ................. rijen.
Hoeveel potten houdt hij over? ................. potten.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
Reken uit.
a Er zijn 65 sinaasappels.Jos maakt zakjes met steeds 6 sinaasappels.
Hij maakt ................. zakjes vol.
Hij houdt ................. sinaasappels over.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
b Jos maakt zakjes met steeds 5 appels.Hij heeft 54 appels.
Hij maakt ................. zakjes vol.
Hij houdt ................. appels over.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
c Jos maakt zakjes met steeds 10 broodjes.Hij heeft 98 broodjes.
Hij maakt ................. zakken vol.
Hij houdt ................. broodjes over.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
d Jos maakt zakjes met steeds 4 bananen.Hij heeft 30 bananen.
Hij maakt ................. zakjes vol.
Hij houdt ................. bananen over.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
1
2
3
les 10 blok 8
Ga verder op bladzijde 107 van het opdrachtenboek. 49
Reken uit.Kijk bij opgave 1.
Reken uit.
a Nina maakt steeds rijen van 8 zegels.Hoeveel rijen maakt zij en hoeveel zegels houdt zij over?
Vul in.
27 : 8 = ................. rest .................
33 : 8 = ................. rest .................
23 : 8 = ................. rest .................
16 : 8 = ................. rest .................
80 : 8 = ................. rest .................
56 : 8 = ................. rest .................
7 : 8 = ................. rest .................
14 : 8 = ................. rest .................
57 : 8 = ................. rest .................
20 : 8 = ................. rest .................
28 : 8 = ................. rest .................
41 : 8 = ................. rest .................
b Jip maakt steeds rijen van 6.Hoeveel rijen maakt hij en hoeveel zegels houdt hij over?
37 : 6 = ................. rest .................
23 : 6 = ................. rest .................
18 : 6 = ................. rest .................
16 : 6 = ................. rest .................
49 : 6 = ................. rest .................
46 : 6 = ................. rest .................
31 : 6 = ................. rest .................
55 : 6 = ................. rest .................
27 : 6 = ................. rest .................
30 : 6 = ................. rest .................
66 : 6 = ................. rest .................
4 : 6 = ................. rest .................
a Jip heeft 67 zegels.
Daarvoor kan hij ................. ballen krijgen.
Hij houdt ................. zegels over.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
b Nina heeft 45 zegels.
Daarvoor kan zij ................. popjes krijgen.
Zij houdt ................. zegels over.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
a Je hebt 6 zegels nodig voor een bal.
b Je hebt 8 zegels nodig voor een popje.
ballen 1 2 4 5 10 12
zegels 6
popjes 1 2 4 5 10 11
zegels 8
c Kees wil graag 10 ballen.Hij heeft al 48 zegels.
Hij heeft nog ................. zegels nodig.
d Marcia wil graag 5 popjes.Zij heeft al 13 zegels.
Zij heeft nog ................. zegels nodig.
spaaractie!6 zegels =een bal
8 zegels =een popje
1
2
3
Top Related