Download - VONDELS LUCIFER...Een klaarheid en een licht, dat niet verschilt van God (217-220). En nog: De Mens en Engel, beide uit én en stam gesproten, Zijn medebroeders; uitgekore lotgenoten,

Transcript

VONDELS LUCIFER EEN PROEVE VAN VERKLARING

DEEL I

DOOR

EM. JANSSEN S. J.

1954

UITGEVERSMIJ. N. V. STANDAARD - BOEKHANDEL ANTWERPEN AMSTERDAM

Want ieder draagt zijn eigen naam Behalve gij (320-321).

La révolte con/re Diett ne pellt avo;r lieu qu'au nom d'une idée plus haute de Die".

(Berdjajew)

De licentia Superiorum Ordinis

Nihil obstat lmprimi potest A. Van den Dries, ean., lib. eens. t L. Suenens, vic. gen.

Meehliniae, 23 Novembris 1953

WOORD VOORAF

Deze studie is geen wetenschappelijke verhandeling. Zonder voor school­gebruik bestemd te zijn, richt zij zich toch vooral tot leraars in het Middelbaar Onderwijs; zij wil het inzicht in Vondels lucifer, enigermate in Vondels dl'amatiek, verlevendigen, voor haar deel bijwerken. Ook de dramatiek in het algemeen laat ze niet helemaal ongemoeid; evenmin de studie en de opvatting van de literatuur. Want wij menen dat, wanneer het literaire leven van deze tijd, zozeer uitgebreid, zoveel belangstelling geniet, het dieper ingaan op traditie en kunstwerken verwaarloosd wordt; - en deze studie wil dat ge. deeltelijk verlorene, in de mate van het mogelijke, vasthouden en weer ver­werven. Deze studie niet alleen; hopelijk nog andere. Zou iemand daarbij menen dat onze plannen ver reiken, dan is het goed mogelijk dat we onze krachten overschatten. Wij moeten echter oprecht zijn; en, tegenover de al te duidelijke noodwendigheden, wij zetten ons in!

Maar we doen geenszins aan exhaustieve wetenschap. Het vele dat over V ondel en zijll lucifer werd geschreven, willen we niet moeizaam verzamelen. Wél raadplegen en gebruiken we, dat spreekt, de grote studiën; we hebben de laatste lucifer-publikaties geenszins ongelezen (evenmin onbesproken) ge­laten. Maar het gaat om een letterkundige studie, die vooreel'st op een letter­kundige tekst geschiedt; die tekst staat op zichzelf, vormt een geheel, en moet zichzelf verklaren. Wij bestuderen dus de tekst van Vondels lucifer; en dat niet vooreerst woord voor woord, toneel na toneel en bedrijf na bedrijf: we bestuderen bovenal de gehele tragedie. Haar eenheid lijkt ons belangrijker' dan haar veelheid; we trachten de éne insPiratie, de éne conceptie, het centrale standpunt te achterhalen; van daar uit verklaren we dan, zonder die verklaring ver door te drijven, de afzonderlijke gedeelten. We behoeven het hart en het hoofd; zo weten wij het organisme levend.

Onze methode ligt in vier woorden gevat: «inhoud, structuur, gestalten, geest ». Een toneelstuk stelt normaal een gebeuren voor; wij beginnen met dat gebeuren, dat we zo scherp mogelijk vastleggen. - Hoe ligt dat gebeuren in het drama gestructureerd? Het is de daarop volgende vraag, voor toneelwerk aller­belangrijkst omdat toneelwerk uiteraard een bepaalde structuur moet vertonen. - Hoe worden gebeuren en structtltlr gedragen en gevormd door de ontmoe­ting van bepaalde gestalteni de ontwikkeling van bepaalde karakters? Het best ziet men het belang van deze vraag, wanneer men beseft hoezeer, door het

3

wezen zelf ZWl bet toneel, bet spel der gestalten het gehele gebeuren moet opvangen en vertonen. - En de vieflde vraag (welke is de geest van dat alles?) roept de alles hervattende en samem'oegende besluiten op . .. Nog zullen we, bij « inhoud» of « strllctuur» of «gestalten» of «geest », een verscheidene ondervel'deling behoeven,' verder moeten de lIitslagen zelf onze methode recht­vaardigen.

Bepel'ken wij onze gezichtskring niet té zeel'? Wij doen het terwille zJan de veiliger I'esultaten. In een tweede boekdeel/je ecbter willen we, z'luchtig, ook andere toneelstukken zo bebandelen,- de z'ergelijking zwz I'esullaat met' resultaat voert ons weer verder. Daarvoor kiezen we, van V o17del zelf, Gebroeders, Jozef in Dothan, Jeptha en Adam in Ballingschap: op het geparte moment willen we dié ket/ze recbtz'aardigen. En wij kiezen nog: Koning Oidipous van SofokIes, Koning Lear van Shakespeare, Cinna Mn Corneii/e, Athalie van Racine. Tussen deze stukken en de Lucifer zien tee (het zal ook blijken) een ware gelijkenis.

Dit weten we bij voorbaat. Op bet einde van onze studie zal het voorkomen alJ hadden we de belangrijke matnie « Vondel en de dramatiek» nauwelijks aangeraakt. In andere u'erken kUJlJlen we nrder,- en (wat belangrijker is) kuntzen anderen verder. lP ant dit beogen we alleen: de baan der noodzake­lijke vernielllvillg even betreden en open leggen.

)

Wij beginnen er mee op dit derde eeuwfeest van Vondels Lucifer, welke tragedie in 1654 ve1'Jcheen. Die omstandigbeid bepaalde mede onze keuze, welke waarschijnlijk nochtans, ook op een ander moment, dezelfde ZOti ge­weest zijn.

4

EERSTE DEEL

DE TEKST VAN HET TREURSPEL

Zoals de titel het aanduidt, beschouwen wij hier alleen het treurspel. Het vormt een zelfstandig geheel; en wij weten dat zulk geheel meer zelfstandig staat dan bijvoorbeeld Antigone of Elektra van SofokIes. Deze Griekse stukken hoorden toch bij een trilogie. Bij V 0 n del kunnen we wel van de trilogie Lucifer, Adam in Ballingschap, Noah gewagen; deze trilogie is echter toevallig ontstaan, zodat, bij de eerste voltooiing, het tweede deel nog geheel moest groeien. Haast even goed had het kunnen achterwege blijven.

Even zullen we die trilogie als zodanig wel bespreken; voorlopig gaat het alleen over de tekst van Lucifer.

5

HOOFDSTUK I

INHOUD

1. Gods barmhartigheid en Gods rechtvaardigheid.

De aartsengel Lucifer, Gods stedehouder in de hemel, wordt opstandig ten gevolge v:an het godsbesluit der menswording. Met de zijnen dan neerge­bliksemd in de hel, verleidt hij het eerste mensenpaar; doch dàt juist wordt aanleiding tot de verlossing vanwege de eens-mens-te-~orden God.

Door de zonde heen komt Gods menswording dan terecht, wanneer het raadsbesluit die zonde had uitgelokt. De opstandige engelen wilden Gods ge­heimzinnige goedheid niet erkennen; hun opstandigheid maakte deze nog groter. Ziehier d.an de inhoud: de eerste opstand, vanwege de eerste onder de redelijke schepselen, tegen Gods nog méér uitgroeiende barmhartigheid.

Gods barmhartigheid: het is Gods neerbuigende liefde, die de schepping (de redelijke schepselen het meest) boven zichzelf verheft. Die ze in het bovennatuurlijke zaligt; terwijl zijn rechtvaardigheid de (liefdevolle) wijs­heid zou zijn, waarmede Hij ze eerder natuurlijk zou handhaven. En die, in het bovennatuurlijke, haar hoogtepunt bereikt door het vergevend verheffen van schamelen en zondaars; wanneer deze zondaars juist, vanwege Gods recht­vaardigheid, in het (zichzelf aangedaan) verderf zouden verzinken.

Het is de otde van vergiffenis, genade, verlossing; het is het ondoorgron­delijk geheim van de àlles-overtreffende goede God, wanneer Hij zichzelf mededeelt. En het gaat boven de loutere redelijkheid uit, boven de hiërarchi­sering volgens de waarden der natuur, boven het wrekend wegwerken van elke schennis: boven alles namelijk wat men aan Gods exclusief-gehouden recht­vaardigheid zou toeschrijven. Zonder die rechtvaardigheid ooit te verdringen of te vernielen, overstijgt zij ze, neemt ze alles op in een hogere eenheid.

Zo geschiedt het hier; de diepste grond van het treurspel ligt in de boven­natuurlijke verlossing, door de Godmens, van het weldra zondige mensdom. En de goddelijke barmhartigheid, de duister-stuwende oppermacht, ligt uit­gedrukt in verzen als deze :

Genade dooft natuur en al haar glanzen uit (230).

De mens.geworden God zal dit geheimnisboek, met zeven zegelen gesloten, zelf ontsluiten. Nu smaakt ge niet het pit, maar ziet de schors van buiten.

7

Dan zal men d'oorzaak zien, de reden, den waarom Van zijn verholenthêên, en diep in 't heiligdom der heiligdommen gaan ... (547-552).

Verlosser, die de Slang het hoofd verpletten zult, 't Vervallen mensdom eens van Adams e.rrefschuld Verlossen, t'zijner tijd, en wêêr, voor Eva's spruiten, Een schoner paradijs hierboven opensluiten; Wij tellen d'eeuwen, en het jaar, ja dag, en uur, Dat uw gena verschijn'; de kwijnende Natuur He.rstel', verherelijke, in lichamen en zielen; Stofferende den troon, daar d'Engelen uit vielen (2176-2183).

Gods triomferende barmhartigheid: het is, boven dit verheven treurspel, de hoogste hemel. Dieper en blauwer staat geen lucht gespannen; en voor die barmhartigheid moet men deemoedig buigen.

Men moet deemoedig buigen; wie echter niet buigt, wordt door Gods recht­vaardigheid getroffen. En dat juist geschiedt met Lucifer en de zijnen.

Hun standpunt, optreden en bestemming (het eigenlijk onderwerp der tragedie) verdienen al onze aandacht. Eerst had God de engelen en de mensen geschapen, de engelen bovenaan, en Lucifer was Gods stedehouder geworden: zulke orde zou men die van Gods rechtvaardigheid kunnen noemen. Maar God werkte ze bij door een tweede, die van zijn barmhartigheid, waarbij het mensdom, dank zij de menswording, het hoogst zou verheven worden; doch ook de engelen zouden delen in die verheffing. Tegen die tweede orde nu kwam Lucifer, terwille van de eerste, in opstand: hij scheen God tegen God te verdedigen. Maar God is nu eenmaal barmhartigheid. Wie zich daaraan onttrekt, heeft het leven niet meer; en Lucifer en de zijnen, die zich buiten de barmhartigheid stelden, vielen als slachtoffers van Gods gerechtigheid welke door zichzelf het leven niet schenkt.

De tegenstelling van God met God, van een orde met een orde, vult grote gedeelten van het treurspel. Reeds ligt ze in de eerste boodschap van Gabriël besloten :

8

Al schijnt het Geestendom alle andren t'overtreffen; God sloot van eeuwigheid het Mensdom te verheffen, Ook boven 't Engelsdom, en op te voeren tot Een klaarheid en een licht, dat niet verschilt van God (217-220).

En nog: De Mens en Engel, beide uit én en stam gesproten, Zijn medebroeders; uitgekore lotgenoten, Des Allerhoogsten zoons en erven, zonder smet. Een ongedeelde wil en liefde zij uw wet (237-240).

Vraagt Lucifer niet: Zo zal een vreemdeling, een worm, het hoogste woord Hier boven voeren, en een ingeboren zwichten Voor vreemde heerschappij? de mens een zetel stichten Zo verre boven God (499-502)?

En durft hij niet zeggen: Wij ijvren voor Gods ere: om God zijn recht te geven (541)?

Om daarna plechtig te zweren : Ik wil op een karros van wolken, hoog en snel Gevoerd door lucht en licht, met bliksemstraal en donder Verbrijzelen tot stof, wat boven, of wat onder Zich tegens ons ve.rzet, al waar 't den Veldheer zelf (575-578).

Het gehele derde bedrijf ligt gevat in die tegenstelling. Het is een door­lopende engelentwist, die uitkomt op de totale scheiding, schaar van schaar; en de ontrouwen kronen dan lucifer. Dit is het thema: ( Apollion) Hoe kan Rechtvaardigheid een onrecht oordeel spreken? (Rei) Bestraft Gods oordeel eens, en schrijft hem wetten voor (923-924).

Of nog: (Luciferisten) Wij steunen op ons Recht. Rechtvaardigheid is stout. (Michaël) .D'inspanner tegens God is allerminst rechtvaardig (1129-1130).

En lucifer zelf, op het beslissend ogenblik: Ik troost me dan geweld te keren met geweld (1256).

Ook in het vierde bedrijf nog: Laat bersten al wat berst :

Ik handhaaf 't heilig Recht, door hogen rood geperst, En, na veel wederstands, mij endlik overdrongen (1526-1528).

Die tegenstelling dan, Gods barmhartigheid en Gods rechtvaardigheid, hoort bij de kern van het treurspel. Nog is zij de kern niet (dat zal de hoogmoed zijn); maar zij lijkt het zelfbedrog der boze engelen haast te motiveren. Het is overigens, op een andere wijze gesteld, de grote levensvraag voor ieder mens: moet men, tegenover God die zich bovennatuurlijk meedeelt, vast­houden aan de rede en de mysteriën verwerpen? Of moet men, in een dee­moedig geloof, het geheim van Gods wezen aanvaarden? Alleen de gelovige gaat in op het goddelijk-barmhartige leven; terwijl de weerspannige, die zich buiten de barmhartigheid stelt, àlles verbeurt.

Gods rechtvaardigheid en Gods barmhartigheid, de natuurlijke orde en de bovennatuurlijke verheffing, de fiere redelijkheid en de àlles,-omvangende deemoed ... : V 0 n del s Lucifer behels,t onmiddellijk de diepstliggende span­ning bij elk redelijk schepsel, bij de mens zoals bij de engel. En dit is zijn allereerste besluit: mens en engel moeten, altijd en in alles, voor de geheimnis­vol barmhartige God aanbiddend en buigend gehoorzamen. Anders vindt men verderf.

2. De bozen en de goeden.

Wij duidden reeds, voor Gods rechtvaardigheid en Gods barmhartigheid, het tweede aspect aan: de straf van de weerbarstige engelen. God schenkt zijn barmhartigheid alleen aan degenen die ze willen ontvangen; wie zich daarvan afwendt, verkiest de dood boven het leven. Met hun onrechtmatig beroep op Gods rechtvaardigheid bovenal, straffen de schuldigen dan ook zichzelf.

9

Zij straffen zich, en zij weten het. Zij bekennen het zich nog niet; des te intenser trachten ze zich te paaien. Voorwendsels en schijn-redenen liggen overigens voor de hand, omdat zij de rede uitspelen tegen de deemoed. Maar in hun diepste weten zij het van het begin af: van het licht wenden zij zich weg, de straf en het verderf tegemoet.

Zo geschiedt het, bedrijf na bedrijf, met Lucifer en zijn handlangers. In het tweede is dat minder merkbaar: daar kunnen de ontrouwen zich nog be­goochelen. In het derde wordt het een bewuste en besliste opstand, en ieder weet dat hij te ver gaat. In het vierde geeft Lucifer, na de laatste bezwering van Rafaël, zich aan de wanhoop over: hij heeft alles verbeurd.

Het tweede bedrijf dan. Tot aan de komst van Gabriël, vooral in diens tegenwoordigheid, staat Lucifer nog aarzelend en zoekend. Zijn eed echter, de aanvang van het oproer, wordt zo besloten:

Laat "zien wie Lucifer durft trotsen, en braveren (585). Van dan af is hij de bewuste aanvoerder van het bedrog. Daarvoor zendt

hij Apollion uit: Gij zijt een meester, tuk om Geesten in te luien, Te rijgen aan uw snoer te leiden, op te ruien, Gij kunt bederven zelfs' de vroomsten van de wacht; En leren weifelen wat nooit op weiflen dacht (652-655).

Bij die eerste verleider, zijn schildknaap, voegt hij Belial: Ga hene, en overleg dit stuk met Belial: Het moet er duister zijn, daar hij verdolen zal (662-663).

In het derde bedrijf wordt het oproer, verblind en moedwillig, doorgevoerd. De Luciferisten getuigen tegen Michaël:

Wij willen al op een, en Goden tegens Goden Opzetten, liever dan van ons gerechtigheid Aftreden met geweld (1159-1161).

Zodat Michaël wel moet besluiten: Hardnekkige aard, gij zijt geen zonen meer van 't licht, Maar eer een basterdslag dat voor geen Godheid zwicht. Gij tergt den bliksemstr~al, en overzoedbren toren. Volhardt ge, wat een ramp en val is u beschoren (1168-1171)!

Maar vooral het vierde bedrijf stelt Lucifers boosheid in het licht. Rafaël getuigt het en de stedehouder heeft geen antwoord:

Gij kunt d'Alwetendheid niet paaien met bedrog (1539). Even verder:

Wat hebt gij in uw harte al heimelijk gesproken (1541)? Tot de opstandeling, bij het weigeren zelf van de laatste verzoening, ge-

tuigen moet: Hoe zijn we nu zo wijd verzeild uit onzen plicht! Ik zwoer mijn Schepper af. Hoe kan ik voor dat licht Mijn lasterstukken, mijn verwatenheid vermommen (1646-1648)?

Waar ligt dan de schuld van Lucifer en de zijnen? Zich tegen God te stellen, als was men God zelf. Gods rechtvaardigheid voor God te nemen, en Hemzelf

10

daarmee te bestrijden. Deemoed verloochenen, hoogmoedig zijn. En voor Vondel is dat een ware schuld: wie zich van God afscheidt, scheidt zich van het leven af; hij kiest het verderf.

Tegenover de bozen moet men intussen de goeden zien: de getrouwen die, aan Gods barmhartigheid deelachtig, deze willen verbreiden.

In het tweede bedrijf getuigen ze van de eerste opstandelingen: Wij willen ons uit liefde in 't midden van hun mengen, En deze oplopendheid weer tot bedaren brengen (776-777).

In het derde tekenen zij zichzelf: Elkandre, in eendracht, liefde, en trouw, voorbij te streven, Behaagt den Vader, die het al in orden schiep (%7-968).

Het vierde bedrijf vooral staat in het teken van Gods barmhartigheid. Getuigt reeds Gabriël niet:

De hemel weet hoe node ik Gods gerechte zaak Verdedige, op dees wijs ... (1358-1359) .

. . . Ik hoorde een wijl het pleit, Hoe de opperste Genade, en Gods Gerechtigheid Elkandre in wederwicht, met pit van reden, hielen. Ik zag de Cherubijns, hoe ze op hun aanzicht vielen, En riepen vast: gena, gena, 0 Heer, geen Recht (1366-1370).

De gehele rol van Rafaël is barmhartigheid: Ontvang den tak van pais: wij offren u Gods vrede (1633).

En het gebed der engelenrei, onder zijn leiding, komt zo uit: Gedoog niet dat de schoonste ziel, Waarop uw oog genadig viel, Gedoog niet dat de Aartsengel sneve. Hij boete deze ondankbre daad, En blijv' gehandhaafd bij zijn staat. Dat uw gena zijn schuld vergeve (1702-1707).

Aan God getrouw zijn: het is een deelname aan zijn barmhartigheid. Aan dat geheim van liefde geeft men zich gewillig en totaal over; maar men werkt er ook aan mee. Zo ver mogelijk wil men ze verbreiden. Zelf is men barmhartig; zo verwerft men barmhartigheid.

Gods barmhartigheid dan en Gods rechtvaardigheid! Terwijl de getrouwen zich overgeven aan de barmhartigheid, daarmee meewerken, klampen de ande­ren zich opstandig aan de rechtvaardigheid vast, tot hun verdoemenis.

3. De zonde.

Hebben we hiermee de zonde voldoende onderzocht? Wel weten wij dat ze, voor V 0 n del in zijn Lucifer, een opstand is tegen de barmhartige God, een kiezen van het verderf. En dat voor de allereerste maal. Is het voldoende?

Want Lucifer verzet zich tegen het goddelijk raadsbesluit der menswording, Zijn verzet, met haar uitloper in de zonde van Adam, wordt aanleiding tot de verlossing. Op de zonde volgt dan een groter heil, op de zo'nde die aan

11

de verwachting van een zulkdanig heil is ontstaan. De zonde, zelf een oproer tegen Gods barmhartigheid, verhoogt ze opdat ze des te schoner zou triom­feren.

Wat is dan de zonde? Datgene wat, terwijl het Gods barmhartigheid ten top voert, er op de aarde onafscheidelijk mee samengaat als nacht met dag. Het verzet tegen God, hetwelk de triomf verhoogt, terwijl het in de schepping toch onuitgeroeid blijft! De besmetting van alles, wanneer alles niettemin wordt gezegend! Een van de twee factoren (maar dan de tweede!) die elk afzonderlijk bestaan, elke gezamenlijke bestemming, de universele gang be­heersen. Ach! alles hierbeneden is worsteling van zonde en van genade, van schijnbaar zwakkere en in werkelijkheid sterkere genade tegenover schijnbaar alles doordringende en in werkelijkheid altijd verbannen zonde en zondigheid. Alles is tweestrijd, op leven en dood, van boosheid en verderf met liefde en eeuwig leven. En van die krampachtige gang der schepping, die onoplos­bare spanning, heeft V 0 n del, evenwichtig en precies, in zijn Lucifer de aanvang getekend.

Zulk inzicht in de eerste-werkelijkheid-bij-het-geschapene hoort, voor onze dichter niet alleen, bij de opvatting van tragiek en tragedie. Want het treur­spel, zoals hij het op die ouderdom inziet, is een bepaalde verwoesting door de zonde, waarbij de genade toch zuiverend inwerkt. Doch deze gedachte moet later verder ontwikkeld worden: bij Adam iJl Ballillgscbap, « aller treur­spelen treurspel ».

Intussen vonden we hierin, voor Lucifer, de diepere reden waarom de val van Adam het treurspel moest besluiten. Zonder die val zou het stuk, dat, met de verheffing der mensen aangevangen, geheel op de tegenstelling engelen­mensen berust, zijn laatste steunpunt in onze menselijke werkelijkheid ont­beren. Dc verhouding van engelen tot mensen zou niet in haar geheel uitge­werkt staan; - en voor het aardse bestaan zou het zijn alsof de duivelen, voorgoed verslagen, geen belang meer hadden. Het hemel-stuk zou, voor ons, onwerkelijk worden; op onze wereld zou het niet doorlopen; het zou als geknot zijn, afgebroken. Tussen hemel en aarde zou geen verband meer lig­gen: een chaos zou beide werelden scheiden.

Misschien zegt men: kon de dichter, in Adam in ballingscbap, het onvol­tooide niet voltooien? Wij antwoorden: V 0 n del concipieerde Lucifer als een geheel, niet als een deel van een trilogie (die later tot stand kwam). Daarbij bestaan er, tussen Lucifer en Adam in ballingschap (zoals wij het ver­der zullen schrijven), andere verschillen.

Lucifer moest dan eindigen met de val van Adam en de verwachting van de Verlosser. Dan pas zou het geheim van de barmhartige God enigermate verklaard zijn; dan zou men wetcn met welk onmiddellijk doel en resultaat God mens zou worden. Want zo, ZO alleen, zou «de stoel geheiligd in het

12

midden staan (cf r 225) ». Zo alleen hadden de mensen toegang tot de hemel die de gevallen engelen hadden verbeurd :

Stofferende den troon, daar d'Engelen uit vielen (2183).

De zonde in Ll/cifer,' het is de altijd opduikende hinderpaal, die God met een grotere macht van liefde altijd overwint. Het is de onvervreemdbare ramp en de onvervreemdbare zegen. Het is, hoe groot ook haar verwoesting, de aanleiding tot het grootste vertrouwen: door haar geschiedt het allerschoonste.

En dat inzicht - met het praktisch besluit dat de deemoedig-onderwor­pene, in de mate van zijn deemoed, hoger wordt verheven -, dat inzicht IS

voor V 0 n del, wat tragiek en leven beide betreft, het allerdiepste.

4. Engelen en mensen, kosmos en aarde.

Maar vindt, in de juiste verhouding tussen engelen en mensen, de opstand van Lucifer zijn concrete stuwing en vorm niet? De engelen, door Gods rechtvaardigheid bevoorrecht, worden in zijn barmhartigheid niet de aller­eersten gevat. Als zuivere geesten staan ze boven de mensen, die geest en vlees zijn; doch dezen lijken, juist daardoor, beter geplaatst voor Gods aller­diepst inwerken.

Want de barmhartigheid is: éénmaking in liefde. Rechtvaardigheid besluit hiërarchisering, volgens de betrekkelijke volmaaktheid van een ieders natuur; barmhartigheid daarentegen maakt dat allen allen en alles alles doordringt: het is het leven zelf, goddelijk en gegeven, de liefde.

Engelen en mensen staan dan niet meer, in de nieuwe en hoogste harmo­niëring, als twee aan elkander ondergeschikte groepen. Met een verschillende functie nemen ze deel aan dezelfde goddelijke verheffing, hetzelfde goddelijk leven. Indien ze slechts in deemoed herboren worden; dan pas zijn ze van het goddelijk geslacht.

Naijver, als eerst-bevoorrechten zich handhaven: het is de eerste drang naar het oproer.

Reeds in het eerste bedrijf zegt Apollion : \Vant God bezint den Mens, en schiep het alom hem (195).

En ook Gabriël verkondigt : Dan schijnt de heldre vlam der Serafijnen duister, Bij 's Mensen licht, en glans, en goddelijken luister (228-229).

Terwijl Lucifer, in het tweede bedrijf, dat goddelijk raadsbesluit zo voorstelt :

[de Godheid, die I het Mensdom op den stoel Der Englen zet; berooft hun 't Recht der eerste gaven; Gebiedt ze om 's Mensen nut te zweten, en te slaven (459-461).

Aanhoudend loopt het thema nu door. De sluwe Belial formuleert de muiterij aldus:

Men handhaaf 't Engelsdom, zijn handvest, eer, en staten, En kieze een hoofd, waarop zich ieder mag verlaten (680-681).

13

Daarna vindt hij doel en leuze: Den Mens in eeuwigheid ten hemel uit te sluiten (705).

Wij konden de aanhalingen vermenigvuldigen. Dit vers van de Lucife­risten moge volstaan, wanneer zij pleiten tegen de onderwerping:

Dat strijdt met God, en zet het Mensdom boven God (1237). En dit besluit van de rei nog, wanneer Michaël overwonnen heeft :

Zo moet het gaan, die God, en zijnen stoel bestrijden, Den mens, naar 't hemels beeld geschapen, 't licht benijden (2018-2019).

Ook die hoovaardige nijd en afgunst maken, voor hun deel, dat het eind­gebeuren, de verleiding van Adam, werkelijk bij het drama hoort. De strijd in de hemel, door Lucifer daar verloren, wordt voortgezet op de aarde; ten­slotte zullen de mensen, van daar uit, de leeggevallen hemel-plaatsen komen bezetten.

De goede engelen moeten dan de dienenden zijn, van God en van de mensen, uit deemoed en liefde. Deemoed en liefde: op twee plaatsen wordt die dienstbaarheid nader bepaald, op het einde namelijk van het eerste bedrijf, en op het einde van het vijfde.

In het eerste leidt Gabriël, met volgende verzen, Gods bevelen in : Zo past u trouw in Gods en 's Mensen dienst te dragen: Naardien de Godheid zelf de mensen zo bemint. Wie Adam eert, het hart van Adams vader wint (234-236).

En 1fi het vijfde beveelt Gabriël aan Michaël: Ik kom uit 's Hoogsten naam dat onheil u ontvouwen Stel daadlijk orden, eer ze ons moeite op moeite brouwen (2142-2143).

De engelen houden tenslotte de schepping recht. Geen nutteloze dienaren; maar de leiders en bestuurders, naar Gods wil, van al het geschapene ! Van de sterren vooreerst; doch ook van de aarde en van de mens. En indien, vol­gens het stuk, de aarde vóór de zondeval eerder aan de mensen werd overge­laten, dan beheersten de engelen, van het begin af, hemel en sterren. Dan doet de tegenstelling tussen engelen en mensen, een der grote motieven, zich ook kosmisch voor; dan zijn de brede beschrijvingen of lyrische opvluchten - het paradijs bij voorbeeld en de slag - niet alleen verfraaiingien: hun inhoud hoort bij de gehele werkelijkheid.

Zo verstaan we de reizang van het eerste bedrijf, de verheerlijking van God, die is «'t een en enig middelpunt ». Zo verstaan we beeldspraak als deze (het zijn verleidende woorden van Belzebub):

14

De starren zien vast uit, en wijken met verlangen, Om vol eerbiedigheid dit nieuwe licht t' ontvangen (408-409).

En deze andere, van Lucifer: Ik zaag den hemel blind, de starren overhoop, Wanorden orden en geschiktheid overrompelen, Indien de bron van 't liebt haar klaarheid kwam te dompelen In 't graf van een moeras (535-538).

Of verder: Ja eer we zwichten, zal dit hemelsblauw gewelf, Zo trots, zo vast gebouwd, met zijn doorluchte bogen Te bersten springen, en verstuiven voor onze ogen (579-581>.

Geen opstand van engelen, van hemel geesten wordt, zonder een kosmische wanordelijkheid, ooit doorgevoerd! En wanneer Michaël overwonnen heeft, beveelt hij de lucht te zuiveren van de nog rondzwervende boze geesten, wier plaats voortaan de hel is.

Ga hene, vang en span het heir der helse dieren, Den leeuw, en felIen Draak, die tegen ons banieren Dus woedden: vaag de lucht van dus vervloekte jacht, En boei ze aan nek en klauw, en keten ze met kracht (215"8-2161).

Zo wordt het beeld van de engelen, naar middeleeuwse trant nog, het beeld van de kosmische hemelgeesten; de getrouwen zijn de bewaarders en bewakers, alom, van orde en licht en macht.

Blijft de mens over, die aanhoudend tegenover de engelen staat gesteld. Hoe zag V 0 n del de mens?

Hij stelde hem in het midden, omdat God de Zoon mens zou worden. Daardoor bereikt het mensdom niet een hogere plaats; maar, bestaande uit geest en stof werd het, naar wezen en plaats, door God gebruikt om alles en allen deelachtig te maken aan de alles-verenigende liefde.

Dank zij zijn natuur, zijn plaats op de tweesprong in het geschapene, wordt de mens dus bevoorrecht: als drager van liefde laat hij deze uitdeinen door­heen de stof. Het paste dat God de Zoon zou mens worden, niet engel; tegenover het zondige mensdom paste het dat Hij Verlosser zou zijn. En de goddelijke barmhartigheid is de vitaliteit 'die alles vat en verenigt: geest en stof, onschuld en zonde, dienstbaarheid en opstand. Men moet zich geheel daaraan overleveren: deemoedig, gelovig, vertrouwend.

Wellicht voltooien we hiermee ons zoeken naar de diepste kern. Barmhar­tigheid, zonde, mensdom: het zijn de drie steunpunten. Barmhartigheid: de specifiek goddelijke liefde; - zonde: de opstandigheid der schepselen, waar­door de barmhartigheid zich groter en triomferend openbaart; - mensdom: de in-het-midden-geplaatste schepselen, in wie de barmhartigheid zich het eerst vastzet om van daaruit alles te beheersen. En wanneer barmhartigheid en zonde met elkander verbonden zijn als nacht en dag, dan vertoont de aarde met de mensheid het noodzakelijk-eerste toneel waarop de barmhartigheid de zonde moet overwinnen. In de hemel, en volgens de hierarchie van natuur­lijke volmaaktheid, staan de engelen vooraan (die voorrang wordt hun nooit afgenomen); - in de universele schepping, wanneer Gods liefde àlles wil verenigen, staat (aldus V 0 n del) de mensheid vooraan: het aangewezen standpunt voor alle verheffing en verheerlijking!

De volgende verzen, uit Gabriëls gebod, geven die bestemming van het mensdom het duidelijkst aan:

15

Daar staat de stoel alree geheiligd in het midden. Dat alle d'Engelen hem passen aan te bidden, Zo ras hij innerij, wien 't menselijk gestalt, Ook boven ons natuur verherelijkt, gevalt (225-228).

Hierbij voegen we een laatste beschouwing: de personages in Lucifer zijn eigenlijk mensen, aan wie de natuur der engelen wordt toegeschreven. Zulke bewering behoeft geen betoog: alle menselijke gevoelens, houdingen, lichaams­delen, wapens, doenwijzen ... , alles komt voor. Met het onderscheid dat deze « engelen» zich aan de rand van het menselijke kunnen bewegen, dat zij hem overschrijden, en ineens dan overgaan in wanordelijke gedrochten, tegelijk boos en verstandig.

Zij zondigen het meest door slaalzucht; en deze, door Vonder bovenal aangeklaagd, is de ondeugd der vorsten. Lucifer wordt dan, hoezeer ook een spel van den hemel, een vorstelijk treurspel, waarin de vorsten het eerst en en het meest de deemoed moeten leren.

Doch deze plaats en functie van het drama - het hemels gebeuren als duidelijk symbool van aardse driften, plicht en bestemming - horen eerder bij de beschouwing van de «geest ». Hier, bij de «inhoud », volstaat de vermelding.

Besluit.

Welke is dan, tenslotte, de inhoud van deze tragedie? Daar is een dieper liggende kern, en een uitwendig voorkomen. Ziehier

de kern: in zijn barmhartigheid wil God, door de menswording, de gehele schepping met zich één maken. Daartegen komen zijn meest verheven schep­selen, de engelen, voor een deel in opstand; doch deze opstand sluit hen uit van de barmhartigheid, die overigens des te schoner triomfeert.

Ziehier daarna het uitwendig voorkomen. De aartsengel Lucifer, Gods stede­houder in de hemel, wordt opstandig ten gevolge van het godsbesluit de,r menswording. Met de zijnen dan neergebliksemd in de hel, verleidt hij het eerste mensenpaar.

De aandacht van de dichter lijkt toegespitst op de nijd, de hoogmoed, de opstand en zijn straf. Doch de sfeer van de schouwer omvat dat alles en brengt het in een breder perspectief. De schouwer V 0 n del heeft Gods barm­hartigheid aangevoeld, terwijl de dramatische dichter de opst.andige hoogmoed bestrafte. Daar is een zone van bewustzijn en daar is een verre horizon: de verre horizon tekent de transformatie-in-God van de nederigen af, in Gods barmhartigheid; terwijl in de zone van bewustzijn de hoogmoedige macht­hebbers op hun verderf wordt gewezen.

Zo verstaan we ook de inhoud, zoals V 0 n del zelf hem aangeeft. Het is die van het klare bewustzijn.

Lucifer, d'Aartsengel, opperste en doorluchtigste boven alle engelen, hovaardig en

16

staatzuchtig, uit blinde liefde tot zijn eige, benijdde Gods onbepaalde grootheid. ook den Mens, naar Gods beeld geschapen, en in het welig Paradijs met de heerschappije des aardbodems begiftigd. Hij benijdde God en den Mens te meer, toen Gabriël, Gods Heraut, alle Engelen voor dienstbare Geesten verklaarde, en de geheimenissen van Gods toekomende mensworden hun ontdekte; waardoor het Engels­dom voorbijgegaan, de waarachtige menselijke natuur, met de Godheid verenigd, een gelijke macht en Majesteit te verwachten stond: waarom de hovaardige en, nijdige Geest, pogende zichzelven Gode gelijk te stellen, en den mens buiten den Hemel te houden door zijne medestanders, ontelbare engelen oprokkende, wapende, en tegens Michaëi, 's Hemels Veldheer, en zijne heerkrachten, onaangezien Rafaëls waarschuwinge, aanvoerde; en afgestreden, na de nêêr1aag, uit wrake den eersten Mens, en iQ hem alle zijne nakomelingen, ten val brocht, en hij zelf met zijne weerspannelingen ter helle gestort, en eeuwig verdoemd werd.

17

HOOFDSTUK II

STRUCTUUR

Lucifer is een tragedie in vijf bedrijven, in rijmende alexand~ijnen, met koren. Over de koren en over de specifieke vorm handelen we straks. Eerst zoeken we de algemene structuur.

t. Eerste overzicht.

In het eerste bedrijf wordt de toestand geschapen, waaraan de tragische handeling zal ontspringen: het mensdom zal, dank zij Gods menswording, de engelen enigermate overtreffen; dezen zullen dienenden zijn. - In het tweede bedrijf besluit Lucifer tot de opst.and, en wordt de uitvoering beraamd. -In het derde barst deze los; en, wanneer de ontrouwe engelen zich geheel afgescheiden hebben, wordt hij openlijk en als onherstelbaar. - In het vierde wijst Lucifer, juist voor de slag, Rafaël en Gods barmhartigheid af, en vervalt in wanhoop. - In het vijfde wordt Lucifer verslagen, maar valt ook de mens.

Elk bedrijf heeft een nauwkeurig bepaalde inhoud; en inhoud na inhoud staan klaar achter elkander. Want de didaktische inslag, bij Vondel altijd aanwezig, geeft aan elke structuur van hem iets rechtlijnigs. Zonder abstract te worden, blijft zijn materie eerder rationeel ingedeeld; deze wordt niet abstract, omdat de dichterlijke gloed, de scheppende macht, warm en levend alles weet te doordringen.

Doch de bijzondere aanleg van onze dichter wordt reeds duidelijk. Het is een vereniging van: dichterlijk schouwen, didaktisch meedelen, dramatisch strijden en zuiveren. Zijn dramatiek is niet de dichterlijk-stormende van S hak esp e are, zelfs niet de psychologisch-realistische van R a c i n e (over dat alles handelen we later); veel nauwer met didaktiek en met lyriek verwant, heeft ze bijna een actief, zelfs een apostolisch doel. Zij doet slechts geheel werkelijk aan, wanneer men daarbij beseft hoe V 0 n del (toch ook profetisch van temperament) op zijn medeburgers wilde inwerken. Met hekeldichten, politieke gedichten, gelegenheidsstukken blijft ze verwant; zij was de drang van de dichter, waardoor hij, bekommerd om medemensen en vrede, zijn diepste inzichten wilde meedelen ...

.. . We wijken van ons onderwerp af. Dit merken we voorlopig alleen op : de rechtlijnige verdeling, van bedrijf tot bedrijf, duidt reeds op de didak-

18

tische en schouwende strekking van de dichter, in zijn dramatiek nooit afwe­zig. Zij duidt op de bestanddelen in zijn aanleg, waarbij sommigen hem, ten onrechte, de dramatische aanleg menen te moeten ontzeggen.

Het is als zou de gehele actie in de drie binnenbedrijven liggen samen­gevat. Het eerste bedrijf schept een toestand en het vijfde klaart die toestand op; de t~ee beantwoorden aan elkander. Maar het eigenlijke oproer wordt besloten 4n het tweede bedrijf, doorgevoerd in het derde, beslecht in het vierde. Deze drie kunnen we onderling vergelijken, zoals onderling het eerste en het vijfde; daarna voegen we de twee resultaten samen.

2. Het eerste en het vijfde bedrijf: een dubbele weUboog.

Het eerste dan en het vijfde. Beide bestaan uit twee grote taferelen: Apol­lion vertelt, aan Belzebub en Belial, over de eerste mensen en het paradijs (I, 1); Gabriël verkondigt de menswording en schrijft aan de engelen hun taak voor (I, 2); Michaël triomfeert (V, 1); Gabriël meldt de val van Adam en Michaël treft maatregelen (V, 2).

De aanvang van het eerste bedrijf en het besluit van het vijfde beant­woorden aan elkander: tweemaal gaat het om de mens in het paradijs; twee­maal om de verheffing. En wanneer de weldra opstandige engelen die ver­heffing eerst vermoeden (om ze weldra te vernemen), bewerken zij ze daarna door hun opstandigheid. Zo toch verleiden ze de mens, die daarna zal ver­lost worden :

Dat uw gena verschijn', de kwijnende Natuur Herstel', verherelijke, in lichamen en zielen; stofferende den troon, daar d'Engelen uit vielen (2181-2183).

De bestemming van de mens, met en door wie Gods barmhartigheid moet geschieden: het is niet alleen de diepste kern van V 0 n del s inspiratie; het is ook de welfboog die alles omspant. Daarmee begint het en eindigt het; in het verloop zal het overigens nooit afwezig zijn. Eens te meer merken we het verkeerde op, ~anneer Mol ken boe r, Ver s c h a e v e, anderen, het allerlaatste toneel als té-veel beschouwen. Het geheel der structuur, even­min als het geheel der conceptie, heeft hen voldoende getroffen.

Daar is een tweede welfboog: de bestemming der engelen. De engelen moeten dienenden zijn, van God en van de mensen (I, 2); de opstandigen onder hen worden duivelen, boze geesten op kwaad belust (V, 1). Doorheen het heelal zijn de goeden, van uit de hemel, veelvuldig dienend en werkzaam (men Ieze de opdracht van Gabriël 234-280); maar de bozen, in wilde dieren veranderd, maken alles vuil en onveilig (men leze het besluit van Uriël 1941-1977, en dat van Michaël 2012-2017). En wanneer wij, in ons eerste hoofd. stuk, die conceptie van de engelen als universeel en kosmisch dLenende (of opstandige) geesten beklemtoonden: nu zien wij deze ook de structuur beïn­vloeden.

19

De bestemming van de mens, de bestemming van de engel; beide bestem­mingen door de rechtvaardig-barmhartige God verbonden: het is de dubbele welfboog boven de eigenlijke handeling. Daarover gaat het, beurt om beurt en in de omgekeerde orde, in het eerste en in het vijfde bedrijf. In de twee bedrijven, waarin de ziener zijn levens- en wereldinzicht uitwerkt: twee bedrijven, dramatisch vrij eentonig, overweldigend door ruime visie, door het diepgaande licht van Gods wezen en werking.

Met recht besluit het eerste bedrijf dan met: Wie is het, die zo hoog gezeten, zo diep in 't grondeloze licht ... (281-282),

met de hoge hymne der engelen die, Gods oneindigheid peilend, des te dieper voor Hem neerbuigen.

3. De drie binnen-bedrijven: drie gelijklopende conflicten.

In de drie binnen-bedrijven ligt de strikter-genomen actie samengevat: de opstand van Lucifer en de zijnen.

In de drie gezamenlijk; zodat elk bedrijf één facet vertoont. Hoe de hoog­moed zichzelf bedriegt en anderen wil bedriegen (11); hoe men, ineens en schijnbaar onverwacht, het kwaad bedrijft (lIl); hoe men, in de wanhoop, de terugkeer onmogelijk maakt (IV). Het tweede bedrijf doet de opstand aanvangen, tegen Gods wijsheid in; het derde doet hem, tegen Gods macht in, een beslissende wending nemen; tegen Gods barmhartigheid in, doet het vierde hem uitkomen op verderf. Als om de beurt tegen Gods wijsheid, Gods macht, Gods barmhartigheid! Een inzet, een tarten, een wanhopen! Het is een drievoudig misdrijf, driemaal nog tegen te houden en telkens verder gedreven.

Gods wijsheid, Gods macht, Gods barmhartigheid: ze staan verzinnebeeld in Gabriël, Michaël, Rafaël, de drie belangrijke getrouwe engelen. De ene treedt in het tweede bedrijf handelend op; de andere in het derde; de derde in het vierde. En keer op keer werkt het optreden beslissend: een grotere boosheid komt bij de opstandigen los, en de gehele actie gaat verder.

In het tweede bedrijf wordt Gabriël door Lucifer geraadpleegd. Hij kan slechts wijzen, tegenover het nog duister geheim, op een deemoedige aan­vaarding; een vertrouwen op langzaam volkomener bevrediging:

Heer Stedehouder, rust, en handhaaf d'eerste ons wetten (560). En Lucifer kan wel antwoorden:

Men zal er scherp op letten (561); bijna onmiddellijk daarna klinkt het :

Nu zweer ik bij mijn kroon het al op een te zetten (569). Dan moet het oproer zijn gang wel gaan.

In het derde bedrijf worden de wanordelijk woelende hemels.charen «van Michaël besprongen ». Vóór diens komst weet men nog niet goed (behalve voor Belzebub, Belial, en Apollion, die gedrieën het vooraf beraamde plan-

20

van-verleiding uitvoeren) wie de ontrouwen en wie de getrouwen zijn. Zijn optreden scheidt de vromen van de bozen; pas is hij verdwenen of de Lucife­risten, eensgezind, kronen Lucifer (alles onder de leiding van Belzebub):

Wij met triomf kronen God Lucifer Bewierookt hem, en zijne Star (1290-1291).

Waarop de rei zal besluiten : Staatzucht, door het triomferen Als gewettigd, zal verwoed God en alle macht braveren. Staatzucht kent noch God, noch bloed (1326-1330).

In het vierde bedrijf wordt Lucifer, juist wanneer hij zich overmoedig aan het hoofd van het leger plaatst, door Rafaël tegengehouden. Hij staat op het punt duivel te worden en Rafaël houdt het hem voor. Rafaël, die genade en vrede waarborgt:

'k Verzeker U gena, en stel me, als middelaar, omhoog voor u te pande (1623-1624),

en die Lucifer alleen in de wanhoop drijft: Nu voert hem Wanhoop aan ... (1671).

Alvorens de strijd geleverd wordt, is Lucifer de verslagene. Gabriël, Michaël, Rafaël : telkens maakt hun tussenkomst de boosheid gro­

ter. En het wezen van de boosheid bestaat hierin : het steeds méér en verder versmaden van het intussen ook toegenomen licht.

Wat betekent die driemaal weerkomende verwikkeling: een getrouwe engel wiens optreden de boosheid doet stijgen en steigeren? Daardoor worden we, in een stylistische vereenvoudiging, getuige van de scheuring, de strijd en de uitkomst in de hemel. De eigenlijke strijd zien we niet, hij wordt ons slechts verhaald; maar werkelijk, we zien het oproer ontstaan, groeien en beslecht worden. En meteen ervaren we de opeenvolgende fasen daarvan: niet alleen zelfs het psychologisch vorderen (besluit en plannen, uitvoer, uitkomst); het is als zouden we geleidelijk dieper, doorheen de beschouwing van Gods recht­vaardigheid en macht, tot in zijn barmhartigheid doordringen, zijn meest eigen wezen.

Als stylistische vormgeving van een veelzijdig-doorlopende intrigue is de drievoudige verwikkeling een ware, een buitengewone vondst. Met dit nadeel alleen: alles ligt in rechtlijnigheid gevat, hetgeen het stuwend geweld te zeer lijkt in te dammen.

Zij heeft nog een ander voordeel: veel beter kennen we het wezen der zonde. Deze is niet alleen een opstand tegen Gods wijsheid, macht, barmhar­tigheid; zij is tegelijk een afwijzen en veroordelen van de goeden. De goeden hoeven slechts goed te zij n: de bozen (en dat is hun boosheid) verwerpen hen om zich intenser tegen God te keren. Altijd maken de goeden de bozen ook slechter; elke gemeenschap, voor wie God barmhartig wil zijn, wordt verdeeld, - en een deel, terwijl het de anderen in het verderf wil storten,

21

gaat zelf naar het verderf. Want altijd komt de barmhartige God « tot val en opstanding van velen... (Luc. II, 34) », en altijd is men gelukkig als men «vervolging lijdt om de gerechtigheid» (cfr. Mt. V, 10).

Die drievoudige ontwikkeling geeft dus het allergetrouwste beeld van de werkelijke weerslag, in elke gemeenschap, van Gods barmhartig ingrijpen.

4. De gehele structuur.

De drie binnen-bedrijven verlopen dus parallel, terwijl de twee buiten­bedrijven, deel voor deel in de omgekeerde orde, aan elkander beantwoorden. Het geheel vormt een imponerende constructie, waarvan men geneigd is één groot gedeelte voor theologisch- en dichterlijk kader te houden, het andere voor de eigenlijke handeling. Toch is het anders: in het eerste bedrijf wordt de handeling werkelijk ingezet (vanaf het begin, en compleet met de bood­schap van Gabriël), en zij loopt door in het vijfde (des te meer daar de val van Adam er werkelijk bij hoort). Het blijft alleen waar dat de twee buiten­bedrijven eerder een toestand aangeven, een op het einde totaal gewijzigde toestand.

Verder wordt alles regelmatig en passend: de nieuw-geschapen toestand (eerste bedrijf) doet de handeling ontspringen (tweede bedrijf). Dez.e han­deling bereikt haar hoogtepunt (derde bedrijf) en wendt zich naar het onheil (vierde bedrijf). Dan volgt de totale uitkomst: een nieuwe toestand, die op een paradoks ale wijze de eerste verwachting werkelijk maakt (vijfde bedrijf). Hoe meer men Lucifer beschouwt, des te meer bewondert men zijn dramatisch verloop, waarbij de grote spanningen op de juiste plaats voorkomen.

Doch vooraan schiet de handeling traag aan de gang; en achteraan, wanneer alles voorbij lijkt, is het nog niet voorbij. Gedeeltelijk moet de oorzaak liggen in V 0 n del s didaktisch-synthetiserende en dichterlijk-schouwende aanleg; daardoor maakt hij van zijn drama meteen een precies sluitende contemplatie. Het is zijn recht; wij echter, moderne mensen, verkiezen voor de tragedie een naakter spel van karakters, zonder een plechtig-brede drapering omheen het verloop.

Mag nochtans de dichterlijke tragedie, wanneer het Griekse treurspel aan de Dionusos-feesten is ontsprongen, het bestaansrecht niet opeisen, enigermate zelfs de primauteit? En werd ze, met A i s c hul os, met C I a u del, met T. S. E I i 0 t, met tientallen van anderen, niet altijd beoefend? Stellig; maar Lucifer komt meer apollinisch voor, beter onderworpen aan burgerlijke regel­maat. Ook een burger echter kan als zodanig groot zijn, met grootse visies in vormen van heldhaftigheid; en wij hoeven V 0 n del s spel niet te verwerpen omdat het niet voorkomt als de andere spelen. Het heeft zijn eigen geest en toon en vorm: een groots gewrocht, evenzeer dichterlijk als strikt-dramatisch, in een volmaakt-conformistische gedaante. Zo hoort het bij de barok; zo wordt het vooral bepaald door de bijzondere aanleg van de treurspeldichter.

22

Daarnaast treft ons het gelijke verloop van elk der drie binnen-bedrijven. Niet minder hangen ze daarom samen; niet minder veelvuldig omvatten ze de werkelijkheid. Toch lijkt ons zulke structuur eerder episch-lyrisch dan drama­tisch. Het is eigenlijk een dramatische formule die, driemaal herhaald, zich voordoet als een lyrisch of een episch thema. En hoezeer wij alles dan ook bewonderen - de grote geledingen der werkelijkheid, de climax, de diepe zin van zulke stilering, zelfs de tekening der gestalten -: toch hadden velen liever een zuiverder dramatiek gezien, waarbij al de gestalten, als om de beurt, hun conflicten met elkaar uitvechten. Dat geeft, in een schijnbaar grotere wanorde, een onverbiddelijke, een verbazende en verrassende, een alles omvattende ontwikkeling. Zo hebben het vooral, in een gelijkende treurspel­vorm, de grote Franse meesters gekund (zie verder onze studie op Afhalie); de dramatische aanleg van onze dichter was anders.

Weer kan men die aanleg minder zuiver noemen, meer vermengd; dat duidt echter geenszins op een verarming. En wie heeft het recht grote werken te veroordelen omdat ze minder passen in bepaalde kategorieën: de katego­rieën zijn er om de werken, niet omgekeerd!

Dit blijft dan: de toneelkunst van V 0 n del, minder uits1uitend drama­tisch, vertoont een inslag van lyriek, epiek, didaktiek; een inslag van schou­wen, van beleren, zelfs van breed verhalen. Misschien blijkt dat het meest in de structuur.

5. De koren.

Wij hebben de koren nog niet besproken; ze zijn met de handeling heel nauw verbonden. De rei na het eerste bedrijf is het eerste (instemmend) antwoord der engelen op Gods gebod; die na het tweede bedrjif vormt de overgang met het derde. Het derde bedrijf heeft een rei van Luciferisten die met de handeling onmiddellijk aansluit; daarna een eerder beschouwend koor van engelen. De rei na het vierde bedrijf bidt met Rafaël; in het vijfde staat een korte rei middenin, op het einde is er niets meer. V 0 n del he,eft dus, zoveel mogelijk, de koren ingeschakeld bij het handelen; op één moment, na het derde bedrijf, lijkt hij daarvan even te zijn afgeweken.

Wij kunnen dit van naderbij onderzoeken. De zang der Luciferisten in het derde bedrijf (1274-1291), de triomfzang der overwinnende engelen in het vijfde (19821-,2001) horen duidelijk bij de handeling: de eerste nog méér dan de tweede. Daarop volgen: de lofzang tot God na het eerste bedrijf (28li-,347), en het gebed van Rafaël na het vierde (1678-1707) : ook deze twee volgen vanzelf op het voorafgaand gebeuren. En nog eens daarop: de rei na het tweede bedrijf (732-775), die, na de opstandigheid van enkele engelen, ons in de ruimere hemelzalen binnenleidt waar het woelig wordt (overgang van tweede in derde bedrijf). Zelfs de beschouwende rei na het derde bedrijf (1292-1329) staat niet los: zij bewaart het evenwicht, in zover

23

wij na de ontrouwe engelen ook de getrouwe moeten horen. Op het hoogte­punt van de actie voegt zij ook een beschouwing in, die we daar, gezien V 0 n del s genre, moeilijk kunnen missen. Niettegenstaande de verscheiden functie, neemt elke rei dus deel aan de actie.

Ze hebben plaats gevonden op het einde van elk bedrijf, behalve de mars van de Luciferistenen de zegevierende triomfmars. V 0 n del beschouwde deze twee dus, buiten het habitueel koren-gedeelte om, als momenten van verhevigde (en massale) gevoels-actie; - en als zodanig beantwoorden ze aan verscheidene plaatsen in andere stukken, waar, voor een ontboezeming of zelfs een toneel, de rijmende alexandrijn door een strophische versvorm wordt verdrongen. Na het vijfde bedrijf geen koor meer; des te duidelijker blijkt de functie der reien: verdieping der actie, beschouwing, overgang. En we blijven niet ver van het stasimon, het huporthema, de kommos in de Griekse tragedie.

Aanhangsel: Het uitwendig voorkomen der tragedie.

Bij de structuur hoort ook het uitwendig voorkomen der tragedie: vijf bedrijven, weinig personages, rijmende alexandrijnen, eenheid van plaats en tijd.

De vijf bedrijven brengen mee dat het hoogtepunt der actie habitueel voorkomt bij het einde van het derde bedrijf. Daarna houdt het vierde de ontknoping nog tegen, welke in het vijfde onweerhoudbaar wordt voltrokken. Doch daarvoor heeft reeds het eerste bedrijf de begin-toestand voorgesteld en het geheel in beweging gebracht; in het tweede heeft de handeling zich toegespitst naar datgene wat, in het derde, het hoogtepunt zal vormen. Met vaste hand nu hanteert V 0 n del deze constructi,,-formule; alleen maakt hij van het eerste bedrijf een bijna té lange aanloop, van het vijfde een bijna té lang besluit. Daarnaast bouwt hij de binnen-bedrijven parallel op; doch intus­sen bewaart hij, voor het einde van het derde, de kroning van Lucifer al~ hoogtepunt, en, voor het vierde, de tussenkomst van Rafaël als laatste (nog geweldige) spanning. Zodat zijn actie en gespannenheid over de vijf bedrijven passend verdeeld ligt.

De verdeling en de opbouw in vijf bedrijven onderstelt reeds een intense stylering; deze vertoont zich nog meer in en door de rijmende alexandrijn.

De rijmende alexandrijn, van Franse oorsprong, werd door V 0 n del en zijn tijdgenoten heel veel beoefend. AI de oorspronkelijke toneelstukken van de grote dichter zijn, op één na, in die maat geschreven; verscheiden ander toneelwerk ook van tijdgenoten. En toch vragen we ons af of deze versmaat specifiek Nederlands mag heten. Lijkt ze daarvoor niet te oratorisch, te zeer op antithesen gebouwd? en is ze niet, voor een toneelwerk dat niet specifiek uit discussies bestaat, een té plechtige, een licht onwerkelijke drapering?

24

Wandelt Vo n del niet te statig, op hoge kothumen? Men kan wel ant­woorden dat, wanneer de grootste kunstenaars een taalvorm hanteren, deze in het eigen der taal overgaat. Het is waar, en de rijmende alexandrijn is Nederlands geworden; zelfs in de laatste jaren werd hij, met en na Kar e I van de Wo est ij n e, heel druk beoefend. Ons blijft echter de indruk dat V 0 n del zijn toneelwerk in een licht oneigen kleed heeft gestoken; dat het daardoor ook zijn organische vorm, zijn lenig leven niet juist heeft gevonden.

Doch de rijmende alexandrijn (wij schreven het reeds) wijst op de strakke stilering van het geheel; en daarvan is dit een tweede teken; het kleine getal der belangrijke personages, binnen de eenheid van handeling en plaats en tijd.

Alles voegt men samen tot één gebeuren, op één moment, op één plaats. Een centraal gebeuren dan, eenvoudig, overzichtelijk, onuitputtelijk bijna in symboliek en weerklank! En de enkele personen die daarin handelend optre­den, afgewogen op elkander, vormen samen de knoping en de ontknoping: in een sfeer die, dieper dan de gewoon-werkelijke, een veelvuldiger en rijker werkelijkheid onthult.

Zoek dus niet vooreerst, in een toneelstuk als dit, de realistisd~rijke waar­neming: de vormgeving neemt deze eerder weg. Zoek echter een werkelijkheid, gedegen en vast, waarop men kan en moet steunen. Zoek, met afgronden boven en beneden, toch een vaste grond onder de voet. Een tragedie, hoe dichterlijk ook, mag niet zwevende blijven. En dit is dan, voor dit treurspel, het derde kenmerk: het behelst een vereenvoudigd, gecondenseerd, afgewogen doch overweldigend gebeuren. Dat gebeuren ligt in zijn precieze vorm gevat, allersoberst, daardoor allermachtigst. Enkele personages en één verloop, alles onvervangbaar!

Besluit.

Men kan de structuur van Lucifer op verschillende wijzen beschouwen. Eerst als het verloop der actie, van bedrijf tot bedrijf, met het hoogtepunt in het derde en het oponthoud in het vierde. - Dan, als de duidelijke saam­horigheid van de twee buiten-bedrijven en, voor de drie binnen-bedrijven het parallel verloop. - Daarna als een sterk gecondenseerd gebeuren, een­voudig en onmiddellijk overzichtelijk, alles haast zonder onderbreking op één dag. Alles nogal plechtstatig gevat in een stijf kleed van rijmende alexan­drijnen, met hier en daar een lyrisch uitbreken of een lyrische overgang.

En bij die structuur kan men het bijzonder temperament, de bijzondere aanleg van V 0 n del beschouwen. Een dramatisch temperament, met een sterke inslag van didaktiek, lyriek en zelfs epiek. Een iets te burgerlijk-gewillig meester, iets te plooibaar naar voorgehouden vormen; zodat het r'esultaat, uit­eindelijk, hem niet geheel eigen zou blijken. Lucifer, in zijn structuur be-

25

schouwd, is het buitengewoon geslaagd meesterwerk van een buitengewoon begaafd man; het hoort bij de machtig-persoonlijke barok, die een hoge vaart vastlegde in nogal vreemd-blijvende vormen, Als zodanig wijst het ook op het Zuidnederlandse in de dichter: dàt kunnen toch de Vlamingen, imiterend zichzelf zijn,

Imiterend ... : V 0 n del, die van Sen e c a was uitgegaan, imiteerde hier het meest de Griekse tragediedichters (met daarbij de regels van A ris t 0 -

tel es); terwijl hij de geïmporteerde rijmende alexandrijnen opvoerde tot en ongeëvenaarde volmaaktheid.

26

HOOFDSTUK III

GESTALTEN

1. Eerste groepering.

Reeds bij de structuur vonden we, door opeenleggen van het tweede, derde en vierde bedrijf, het onderscheid tussen de getrouwe engelen: tussen Gabriël, Michaël en Rafaël. Lucifer ondervraagt Gabriël, die Gods wijsheid draagt en die deemoed vergt; doch de weerspannige zweert bij zijn kroon het al op een te zetten. - De oproerige engelen bieden weerstand aan Michaël, de beklede met Gods macht en die heentrekt met de getrouwen; dan kronen zij Lucifer. - Vol overmoed zou Lucifer de vermetele strijd aangaan, indien niet Gabriël, van de barmhartige God uit, hem de tak van vree kwam aanbieden: wanhopig wijst de trotse dat aanbod af ... Gabriël dan, Michaël, Rafaël : Gods wijsheid, macht en barmhartigheid! Ze zijn onderscheiden, en toch vormen ze een geheel. Want Gods wijsheid, macht en barmhartigheid grijpen in elkander; het gaat tenslotte om Gods wijze en machtige barmhartigheid, en ,als zodanig is Rafaël de meest geheimzinnige engel. Toch neemt hij een be­scheiden plaats in: zeker meer bescheiden dan Michaël die het leger aan­voert; meer bescheiden ook dan Gabriël, die als tolk het dichtst bij God genaakt. Gabriël, Michaël, Rafaël: van het goddelijke naar het menselijke toe, en van het sereen-heldere naar het geheimzinnig~bewogene! Voeg daar nog Uriël bij, de schildknaap van Michaël: zo hebben we al de getrouwen.

Doch tegenover elke getrouwe staat een ontrouwe engel. Tegenover Michaël Lucifer, tegenover Gabriël Belzebub, tegenover Rafaël Belial, tegenover Uriël Apollion. Apollion, zo wat de dienaar van Lucifer, zoals UriH de schild­knaap is van Michaël, - en om de juiste gevoelens van Lucifer te kennen, moet men bij Apollion te rade gaan. Belial daarna, de sluwe en boze, vin­dingrijk in lagen en bedrog. Belzebub ook, de raadsheer van Lucifer en ten­slotte zijn verleider. Lucifer zelf eindelijk, Gods stedehouder in de hemel, die geen ogenblik van zichzelf afstand wil doen, en die door zijn trots als onvermijdelijk opstaat tot het uiterste.

Ook die ontrouwen vormen een geheel. Van Belzebub tot Apollion : van de boze verleiding tot aan de slaafse boosheid. In een zekere zin staat Belzebub vóór Lucifer, de verleider vóór de eerste uitvoerder; maar zo we de meest

27

doortrapte booswicht uitzoeken: het is Belial, wiens geheimzinnigheid die v.an Rafaël nabij komt. Tegenover de

Oprechte Rafaël (1461) staat hij van wie Lucifer zelf zegt:

Het moet er duister zijn, daar hij verdolen zal. Zijn tronie, glad vernist van veinzen en bedriegen In 't mommen niemand kent, die haar voorbij kan ~liegen (663-665).

Men ziet het: deze groepering van de gestalten geeft tegelijk hun eenheid en hun tegenstellingen bloot. We gaan daar verder op m.

2. Gabriël, Michaël, Rafaël, Uriël.

De getrouwe engelen staan dichter bij hun symbolische betekenis dan de ontrouwe; ze zijn zoveel vaster, en van een karakterontwikkeling is bij hen haast geen sprake. Méér echter bij Michaël, dan bij Gabriël, en bij Rafaël nog het meest.

GAB R IEL, Gods tolk, draagt in zich de sereniteit van God zelf; het best weerspiegelt hij Gods houding (Gods gevoelens bijna) tegenover alles wat geschiedt. Hij verkondigt de komende menswording en wijst de engelen op hun plicht (eerste bedrijf); hij staat Lucifer te woord en vergt deemoed (tweede bedrijf); hij vaardigt Michaël uit om het oproer te bestrijden (vierde bedrijf); hij deelt de val v.an Adam mee (vijfde bedrijf). Zijn karakter ligt grotendeels in zijn functie besloten. Als we verder zoeken, vinden we hem als drager van eerbied :

28

De hoogste Goedheid, uit wiens boezem alles vloeit Wat goed, wat heilig is; die nimmer wordt vermoeid Door weldoen, noch verarmd van haar genadeschatten, Tot nog met geen begrip der schepselen te vatten (203-206) ...

Als ejser van een deemoedige onderwerping aan Gods geheim: De mensgeworden God zal dit geheimnisboek, Met zeven zegelen gesloten, zelf ontsluiten. Nu smaakt ge niet het pit, maar ziet de schors van buiten. Dan zal men d'oorzaak zien, de reden, den waarom Van zijn verholenthêên, en diep in 't heiligdom der heiligdommen gaan (547-552).

Als opperste getuige van Gods neiging tot barmhartigheid: Ik hoorde een wijl het pleit

Hoe d'opperste Genade, en Gods Gerechtigheid Elkandre in wederwicht, met pit van reden, hielen. Ik zag de Cherubijns, hoe ze op hun aanzicht vielen, En riepen vast: genà, gen à, 0 Heer, geen Recht. Men had dit zwaar geschil gezoend, en schier geslecht; Zo scheen de Godheid tot genade en zoen genegen (1366-1372).

Als verkondiger tenslotte van Gods laatste besluit: Maar om den armen Mens een vasten troost te geven, In zulk een jammernis belooft de Godheid trouw Te wekken, uit het zaad en bloed van d'eerste vrouw,

Den Sterken, die de Slang, den D.raak, het hoofd zal pletten, Door erfhaat, van geen tijd noch eeuwen te verzetten. En schoon dat felle Dier hem naar de hielen bijt, Nog triomfeert de Held met ere, na dien strijd (2135-2141).

Voor Gabriël, heel het stuk door, de verzen van hoogste beschouwing, enigermate de schoonste verzen! De rei der engelen doet telkens niets anders dan «ontvonken op Gabriëls bazuinen »; en Gabriël en de rei, in woord en wederwoord: het zijn de schouwende geest en het ontvlambaar gemoed van de allervroomste, allerwerkzaamste dichter.

MIe H A E L daarentegen, temperamentvol en actief, gelijkt op het ge­trouwe krijgshoofd. Voor hem is niets ingewikkeld; eenvoudig en krachtig voert hij de opdrachten uit.

Apollion weet hem, nog voor het oproer,.te tekenen: Gij weet wat Michaël, Gods Veldheer, al vermag: Gods regimenten staan verplicht aan zijn gezag. Hij draagt den sleutel van het wapenhuis, hier boven. De macht is hem betrouwd. Hij houdt op alle hoven Getrouw een wakende oog, zo dat er niet een star Van al het hemels heer, in 't minst, zich reppen dar, Noch op dien hemeltocht uit zijn gelid verroeren (630-636).

Deze wachtengel zal de wanordelijke engelenschaar met de oproerstokers « bespringen »; - later dagvaardt God hem voor de strijd; - na de val van Adam neemt hij spontaan de maatregelen om de orde te herstellen.

Een krijgsman dus, van de daad! Reeds bij het eerste contact met de op­roerigen:

'k Gebiede u dat ge fluks de wapens nederlegt, Door 't zamenrotten wordt uw eer en eed geschonden (1149-1150).

En, wanneer hij niet gehoorzaamd wordt: Welaan, ik wil dat zich d'oprechte en vrome Reien En scharen daadlijk van rebelIe rotten scheien (1174-1175).

De getrouwen stellen zich samen op : Getrouwe Reien, volgt Gods veldheer (1177).

Juist voor de slag, tot Gabriël die hem zegde: «Gij zult Gods oorlog voeren» :

Zo zal ik. Hoû mijn woord omhoog: wij trekken heen (1398). Dan wordt hij door Uriël beschreven:

De Veldheer, met den gloed des bliksems in de hand, Hield recht voor Gods baniere, in 't hart van 't leger stand. Wie moed wil houden, en triomf en zege baren, , Die moet voor al het hart verzeekren en bewaren (1752-1755).

En dit is, bij zij n triomf, zijn besluit : Zo moet het gaan, die God, en zijnen stoel bestormt (2017).

Doch onmiddellijk na· de verkondiging van Adam's val grijpt hij .weer in: Uriël, Schildknaap, die het heilig Recht bewaart, Enreukeloosheid straft; grijp aan uw vlammend zwaard (2144-2145).

29

Michaël is dan de krijgsman, heldhaftig gehoorzaam en die zijn heldhaf­tige gehoorzaamheid ook opdringt. Wel begrijpt en beaamt hij Gods barm­hartigheid; zijn plicht is het echter: de orde te handhaven, te herstellen; de trouwen de deemoed tegenover God.

RAF A E L, de derde van de getrouwe engelen, treedt maar op in het vierde en vijfde bedrijf. Voor het laatst stelt hij aan Lucifer de verzoening voor; - hij bidt tijdens de slag; - hij luistert naar het verhaal van Lucifer. Ook hij staat, evenals Gabriël, dicht bij God: terwijl de ene Gods geest ver­tolkt, vertolkt de tweede Gods hart, en « God is liefde ». Gabriël speelt nogal vooraan zijn rol, Michaël middenin, Rafaël achteraan: door die climax drin­gen wij in Gods wezen steeds dieper door.

Van al de engelen is hij de meest bewogene, de meest menselijke, bijna de meest vrouwelijke: '

Helaas, ik zwijm van rouw, En blijve om uwen hals beklemd, bestorven hangen (1459-1466).

En onmiddellijk daarna: Mijn blijdschap, mijn verlangen,

Ik bidde u, hoor me (1461-1462). Als zodanig lijkt hij ook de beste psycholoog: Zegt hij niet tot Lucfier:

Och Stedehouder, wat verbloemt gij uw gepeinzen Voor 't alziend oog? gij kunt uw oogmerk niet ontveinzen. De straal van zijn gezicht verraadt de duisternis, De staatzucht, daar uw geest zo grof van zwanger is, En rede in arbeid gaat om dit gedrocht te baren (1532-1536).

En ook niet: Wat hebt gij in uw harte al heimelijk gesproken (1541)?

En verder nog : Bedenk eens waar wij staan. De hemel kan geen vlek Van afgunst, haat en nijd, noch hoovaardij verdragen. De Wraak des hemels dreigt dees schandvlek uit te vagen Hier helpt geen veinzen (1563-1566).

Hij dan, hij alleen, vermag Lucifer te ontroeren. Hij, die de laatste ver­wachting van God en hemel draagt! Welk verschil, in zijn visionnair smeken, met de kordate en eenvoudig-besliste Michaël! En toch, als aan de rand van de hemel en neergebogen tot de zondaar, toch blijft hij God getrouw; eigen­lijk des te meer. En aan hem vertelt Uriël de slag, terwijl hij (de hemel­vertegenwoordiger) op dat krijgshaftig verhaal zakelijk reageert, met af en toe een persoonlijke zet:

Gewis, het heeft wat in de Wanhoop af te vechten (1831). En nog:

Dat leert de Staatzucht God naar zijne kroon te steken (1962). Zo staat Rafaël tegelijk het dichtst bij God en bij de schepselen, bij de

barmhartigheid en bij de zonde. Hij, de meest gevoelige en meest soepele engel, de ontroerende in zijn des te dieper gaande trouw.

30

De drie getrouwe engelen zijn dan eigenlijk symbolen, die in de loop van het stuk weinig veranderen. Kàn het anders, daar ze getrouw zijn? Zij bieden slechts het hoofd, ieder op de eigen wijze en volgens de eigen zending, aan de branding rondom hen: het gehele getrouwe engelendom ligt besloten in hun drievoudige houding.

Het dichtst bij een waar-menselijk karakter staat Rafaël: de ontroerde, bewogene, bijna geschokte. Het verst staat Gabriël, de tolk van de onbewogen God; terwijl toch (wij herhalen het) Rafaël met de diepste godheid het meest verwant lijkt. Doch dit weze ons besluit: hoezeer zijn deze drie sym­bolische en licht verstarde gestalten van elkander toch onderscheiden! Onder­scheiden in àlles van hun optreden en voorkomen en spreken! Heeft men dàt voldoende beklemtoond?

Wij vernoemden Uriël nog niet, de schildknaap van Michaël. Hij hoort bij zijn meester en weerspiegelt diens krijgshaftigheid. In het vijfde bedrijf verhaalt hij geestdriftig de veldslag, waarbij het opmerkelijk is dat hij Apol­lion bestrijdt: Apollion, de dienaar van Lucifer. En daarom misschien stelt Rafaël, omtrent de strijdenden, deze enige vraag:

Waar bleef Apollion (1963)? Doch ZO gaan we tot de ontrouwe engelen over.

3. Apollion, Lucifer, Belial, Belzebub.

Die ontrouwe engelen stelden we reeds, gestalte voor gestalte, tegenover de getrouwe. Zij staan beter uitgetekend: hun bestemming heeft ook een veel duidelijker verloop. Laten we met APO L L ION beginnen.

Door Lucifer werd hij naar de aarde gezonden (3-6), en hij brengt verslag uit voor Belzebub en Belial. - Pas heeft de oproerige aartsengel zijn oproe­rige eed gezworen of

Men dage Apollion (586) en de dienaar, samen met Belial, beraamt het verbreiden van oproerigheid en opstand, zoals deze in het derde bedrijf (op Michaël na) werkelijk zal ge­schieden. - Op het einde van het vierde bedrijf roept hij de wanhopig dralende Lucifer. - In de slag blijkt hij, als lijfwacht van Lucifer, de bijzon­dere tegenstander van Uriël geweest te zi;n (1920, 1927-8), om tenslotte te vluchten (1963-4).

Zijn verhouding met Lucifer? Ziehier: o Stedehouder van Gods onbepaald gezag, Orakel, in den raad der onderdane Goden, Ik offer u mijn dienst, en wacht op uw geboden Wat eist de majesteit van haren onderdaan (587-590)?

Een dienstbaarheid, totaal en slaafs, zonder fierheid en zelfs zonder ge­weten. En als zodanig is deze kracht, van het begin af, de boze geest van zijn meester. Of moet men zeggen dat hij, van het begin af, de groei uitbeeldt van diens trotse boosheid? Komt van hem niet de eerste verre suggestie van

31

een eigenmachtig optreden? Want, nadat hij de wasdom van de mens heeft vastgesteld:

Hij zal al hoger gaan, Om zijnen stoel in top der hemelen te zetten. Zo God dit niet belet hoe konnen wij 't beletten (192-194)?

En is hij niet de eerste did toetreedt tot Lucifers opstandig besluit? Een loffelijk bestaan: dat uwe kroon vermere, En aanwasse op dien voet. Ik reken mij tot ere Te raden, onder U, tot zulk een brave daad, Hetzij die rechts en wel, of averechts beslaat, De wil is prijselijk, al woû het niet gedijen (604-608).

Weet hij niet, in zijn overleg met Belial (waar hij Lucifer vertegen­woordigt), dat zijn meester stellig de leiding der opstandelingen op zich neemt?

Wat ree gewonnen is, behoeft men niet te winnen. Wie meest gekwetst wordt in zijn heerlijkheid, en staat, Dien geldt het eerst; die stapp' vooraan en sla de maat In zoveel duizenden (725-728). '

In het vierde bedrijf eindelijk trekt hij Lucifer van Rafaël weg. Even nog spiegelt hij hem de gewonnen strijd voor (1660); en dit zegt hij ten­laatste:

Wij wachten op uw woord (1669). Apollion, de slaafse dienaar en het evenbeeld van Lucifer! Daarom, wan­

neer men bepaalde uitingen van de stedehouder onzeker zou verklaren: men kijke naar diens dienaar, en men vindt V 0 n del s bedoeling.

Onmiddellijk achter Apollion dan, en om reden van dat verband: L VCI FER.

Maar deze vraag gaat vooraf : waren de opstandige engelen slecht van het begin af? Neen, .al hadden zij de voor-gesteltenis om slecht te worden; en al was, in de kring Lucifer-Apollion-Belzebub-Belial, zoveel aan verkeerde nei­gingen bijeen, dat het kwaad bezwaarlijk kon uitblijven. Wij zagen het reeds bij Apollion, in zijn verhouding tot Lucifer; niet minder duidelijk zien we het bij Belial, wanneer Lucifer, nog bij de aanvang, hem tekent:

Zijn tronie, glad vernist van veinzen en bedriegen, In 't mommen niemand kent die haar voorbij kan vliegen (664-665).

Intussen waren de vier engelen nog goed, naar het kwaad alleen geneigd. En Lucifer kan men van zijn drie trawanten niet scheiden.

Heeft Lucifer nog een eigen karakter? Geen ander dan dit: hij is de waardigste onder de boosdoeners. Al de anderen kunnen bozer zijn dan hij: hij blijft de waardigste; .alles gescheidt onder zijn verantwoordelijkheid; hij is het hoofd dat allen behoeven, of niets zou doorgaan. En zijn val wordt uiteindelijk de val van allen.

Zoek zijn eigen karakter dus, naast het representatieve, in het convergerende van de drie handlangers. In de belangrijke uitspraken en beslissingen, telkens

32

te midden van een zekere demonstratie. Of indien men dan toch een eigen karakter wil : zoek het in een feit dat hij zulke omgeving uitkoos. Een raads­heer als Belzebub, een dienaar als Apollion, een vertrouweling als Belial.

Al het grote gaat van hem uit. In het tweede bedrijf besluit hij tot het oproer:

Nu zweer ik bij mijn kroon het al op een te zetten (569). In het derde aanvaardt hij, schijnbaar onwillig doch volgens het beraamde

plan, het opperbevel : Ik troost me dan geweld te keren met geweld (1256).

En in het vierde treedt hij niet uit zijn wanhoop: HO,e zijn we nu zo, wijd verzeild uit O,nzen plicht. Ik zwO,er mijn Schepper af. HO,e kan ik vO,O,r dat licht Mijn lasterstukken, mijn verwatenheid vermO,mmen (1646-1648)?

Lucifer is dus de aanvoerder; doch alléén dat. Het brandpunt van de actie; want niets belangrijks geschiedt zonder hem. Hij is bijna de incarnatie (om het zo uit te drukken) van elk van de ontrouwe engelen - in hoogmoed, in moedwil, in wanhoop -; al zijn houdingen, gedragingen, woorden zijn daaruit te verklaren.

Men kan hem de speelbal van de zijnen noemen. Doch wederkerig bedient ook hij zich van eenieder van hen. Hij is als de vorst die door zijn hofraad geleid wordt, doch die wederkerig aan die hofraad de eigen geest verleende. En die geest, de grote oorzaak van aller schuld: het is de staatzucht, die hemel en aarde steeds in vlam en vuur zet:

Is dit krijgsvier niet te smoren, DO,or een macht van hoger hand, Wat wil blijven in zijn stand? Staatzucht zal alle Orden stO,ren. Hemel, aarde, zee, en strand Zullen staan in lichten brand, Staatzucht, dO,O,r het triO,mferen als gewettigd, zal verwO,ed God en alle macht braveren, Staatzucht 'kent noch Go'd, nO,ch bloed (1320-1329).

Lucifer en Apollion: de meester en de dienaar; de staatzuchtige heerser en de slaafse aanvoerder! Doch naast Apollion staat BEL I A L, een veel meer zelfstandig-boze. Wij stellen hem tegenover Rafaël, - en indien deze, symbool van Gods barmhartigheid, het best diens hart en wezen weergeeft: dan vertoont Belial, als van nature, het best de ondoorgrondelijke boosheid van de duivel.

Wij zagen hem door Lucifer reeds getekend: Het moet er duister zijn, daar hij verdO,len zal (663);

daarop gaan we nu verder in. In het eerste bedrijf plaatst Belial zich als een tussen-bode tussen Belzebub

en Apollion, om verder een zwijgend getuige te zijn. - Hij openbaart zich

33

in het tweede, wanneer Apollion, naar hem verwezen, het oproer beraamt. -Hij is een der boze drijvers in het derde; doch zodra Belzebub optreedt trekt hij zich bescheiden terug.

Men zou hem voor minder beduidend houden. Neen, de meest vermetele zetten - de echte stuwing tot de boosheid - komen van hem.

Eenvoudig en als vanzelfsprekend beslist hij: Laat kraken al wat wil; het moet er nu op staan (674).

Met onmiddellijk daarna, de heldere formulering van wat men doen zal. Een heldere formulering, nochtans

... iet wat glimpelijks, en met een schijn verbloemd (678), en die precies alles aangeeft :

Men handhav' 't Engelsdom zijn handvest, eer en staten, En kieze een hoofd, waarop zich ieder kan verlaten (680-681).

Daar voegt hij een afgunstige leuze aan toe: Den mens in eeuwigheid ten hemel uit te sluiten (705).

Met hetzelfde koele cynisme stuwt hij, in het volgend bedrijf, de groeiende onenigheid. Van het goddelijk «ongelijk» zegt hij:

Het overtreft bijkans ons krachten en vermogen (919), om daarna aan God zelf wetten voor te schrijven:

Gelijkheid van gena de Godheid best zou passen. Nu durft de duisternis het hemels licht ontwassen. De kinders van den nacht braveren zelfs den dag (930-932).

Hij, zelf kind van de nacht, die gewetenloos het oproer als gerechtigd con· stateert: God is de schuldige!

't Gestarrent blijft in staat, daar God het in wou scheppen. Behaagde 't hem den Staat der Englen niet te reppen, Zij weken geen gestarnte, in eendracht, noch in pais, Noch steurden met geklag de rust van dit paleis (982-985).

Uit Belial dan: de diepste, de meest spontane boosheid! Hij is, mag men haast zeggen, de duivel alvorens de duivels bestonden. Al moest ook hij eerst afvallig worden, want de Belial van de aanvang (10,23) staat nog in trouw.

Blijft BEL Z E B U B over, de Raad van's hemels Stedehouder (10).

Belzebub ontvangt Apollion na zijn tocht naar de aarde, en hij aanhoort zijn relaas. - Hij zet Lucifer aan tot de opstand. - Hij vormt de schakel tussen de Luciferisten en hun aanvoerder. - Juist voor de slag wil hij Lucifer overmoedig maken ...

Men mag Belzebub het weerspannige brein noemen. Te vorstelijk stelt hij zich aan, om ineens de complete duivel te worden die Belial is. Maar hij is voor Lucifer de grote verleider; de grote verleiding geschiedt overigens in de geest. En zonder Belzebub, het quasi-hoofd van de opstand, zou alles misschien weer stil zijn geworden.

Reeds in het eerste bedrijf trekt hij zijn besluit uit ApolIions relaas: De mens is machtig dus ons over 't hoofd te wassen (189);

34

en vanaf het tweede is hij de boze geest, die Lucifer tergt tot aan het besluit van de opstand:

Of nog:

Wij zien den hemel haast veranderen van staat De starren zien vast uit, en wijken met verlangen Om vol eerbiedigheid dit nieuwe licht t'ontvangen (407-409).

De Godheid zette U eens in glorie aan haar voeten: Geen mens verstoute zich onze orden om te wroeten, En dil bezworen recht t'ontwijden zonder rêên; Of al de hemel raakt in 't harnas tegens een (424.427).

Of, eindelijk, na het bescheid van Gabriël: De Stedehouder hoort, waar dit plakkaat op draait, Dat Gabriëls bazuin zo trots heeft uitgekraaid. Hij gaf Gods oogmerk u, ook scherp genoeg, te ruiken: Men zal uw mogendheid aldus de vleugels fnuiken (562-565).

In het derde bedrijf voert hij veinzend de Luciferisten tot bij Lucifer, en is hij de leider bij de afgodische kroning van de aartsengel :

Zo stijg de trappen oP. 0 allerbraafste Held. Heer Stedehouder, stijg dien troon op, dat we u zweren (1257-1258).

Nu brengt den standerd voort, dat wij den standerd zweren, Getrouwigheid aan God, en onze Morgenstar (1263-1264).

Nu brengt het wierookvat, gij godgetrouwe scharen; Bewierookt Lucifer met wierookkandelaren En schalen, rijk van geur (1266-1268).

In het vierde bedrijf behoeft hij Lucifer nog slechts de overwinning voor te spiegelen:

En waar men d'ogen keert daar schijnt een wis bederf, En boven 't hoofd een bui' en donkre wolk te hangen. Dat voorspook spelt ons heil: men heeft slechts aan te vangen; Gij draagt alreê de kroon des hemels op uw kruin (1419,-1422).

Waarop Lucifer overmoedig antwoordt: Die klank behaagt me meer dan Gabriëls bazuin (1423).

Werkelijk, wanneer men het oproer aan een engel zou toeschrijven, dan zou het Belzebub zijn. Hij denkt uit; hij drijft; en, wanneer de anderen op zijn plannen zijn ingegaan: hij triomfeert. Hij, duidelijker dan Belial maar minder geheimzinnig en totaal, - hij is de ware duivel.

Het leger van Lucifer stond opgesteld als een halve maan. Lucifer bezette het middengedeelte, met achter zich Apollion die de standaard handhaafde. De rechter- en de linkervleugel, beide vooruitgeschoven, stonden onder Bel­zebub en Belial (cfr 1764-1774). Die positie geeft precies de ware verhouding aan: Belzebub en Belial, de ware drijvers tot de opstand; Lucifer het zicht­bare hoofd, als zodanig gediend (en als vertegenwoordigd) door Apollion. En dit moeten we hierbij besluiten: zo duidelijk zijn deze engelen onderling onderscheiden, door hun handelen evenzeer als door hun woorden, dat het

35

een der grootste verdiensten van de auteur moet heten dat onderscheid te hebben kunnen uitwerken en volhouden.

Dat onderscheid, precies gelijklopend met het onderscheid onder de goede engelen! Wij stelden reeds engel tegenover engel, goede tegenover kwade; en zeker hebben we daardoor veel gevonden, zeker àlles nog niet. Wanneer we dan aan Lucifer terugdenken: hém juist hebben we té weinig op de voorgrond gebracht.

Eens te meer onderzoeken we, en met een bijzondere aandacht, Lucifer: zijn gestalte en zijn bestemming.

4. LulCifer in het bijzonder.

Lucifer, Gods stedehouder, moet voor de allerbelangrijkste engel wel door­gaan. Het heeft geen zin hem tot de orde der Aartsengelen te doen behoren, wanneer zeven orden hoger zouden geplaatst zijn: de Serafijnen namelijk, de Cherubijnen, de Tronen, de Heerschappijen, de Krachten, de Machten, de Vorstenheden (cfr 241-250). Het woord Aartsengel duidt ook, meestal zelfs, generisch de hoger verheven engel aan; Vorst Lucifer is dan de aller­hoogste.

Het heeft belang, want de allerhoogste engel verheft zich tegen God; het allervolmaaktste schepsel keert zich definitief tegen Hem. Vondels geest werkt graag concentrisch: in het midden van alles ziet hij God:

't een en enig middelpunt (290); -in het midden van de schepping stelt hij de Godmens:

Daar staat de stoel alree geheiligd in het midden (225); -en in het midden der boosheid staat Lucifer, eens de allergrootste onder Gods engelen, de morgenster ... Ziehier dan het belang: het kwaad overspoelt de schepping, omdat het uitging van het allervolmaaktste schepsel.

Lucifer, de grote opstandeling, heeft niemand naast of tegenover zich. Zelfs Gabriël of Michaël niet. Daardoor neemt hij een enige plaats in; - en, indien ooit een schepsel met een schijn van recht tegen God kon opstaan (eèn schijn slechts, dat spreekt) : dan kon hij het.

Onder hem zien we Belzebub en Belial, zoals Gabriël en Rafaël onder God staan. Onder hem zien we ook, geheel met hem verbonden, Apollion; en evenzo v inden we, als vertegenwoordiger van Gods macht, Michaël. Michaël heeft nog de schildknaap Uriël; deze behoeft niet meer, bij de ontrouwe engelen, zijn evenbeeld.

Zo wordt de groepering anders. Bovenaan Lucifer, die men zo wat tegen­over de mens-te-worden God zou stellen; - hij staat geflankeerd door Bel­zebub en Belial, zoals God als vertegenwoordigd staat door Gabriël en Rafaël; - nauw met hem verbonden is Apollion, zoals Michaël bekleed is met Gods macht. Blijft Uriël over, de schildknaap.

Zo beeldt zij de opstand zelf uit; want de boze engelen schuiven zichzelf

36

naar boven. Zo verheffen zich Belzebub en Belial als de evenknie van Gabriël en Rafaël, terwijl ze nochtans, niet onmiddellijk met God verbonden, slechts Lucifer ten dienste staan. Zo komt Apollion, oorspronkelijk een schildknaap of lijfsdienaar, op de hoogte van Michaël. De opstand zelf vormt een nieuwe, een onwerkelijke groepering, die aanstonds zal vervallen. Doch van daar uit ziet men veel beter het spel der karakters.

En zo (zo alleen!) begrijpt men Lucifer.

Men heeft gemeend dat hij niet de werkelijke aanvoerder zou zijn; eerder Belzebub, of zelfs Apollion ! - Men heeft verkondigd dat het eigenlijke Lucifer-drama in het tweede bedrijf zou besloten liggen; in de volgende be­drijven wordt het een drama voor de massa van oproerlingen. - Men heeft Lucifers moedeloosheid in het derde bedrijf doen beginnen, en vanaf de aanvang van het vierde zou de wanhoop heersen ... Het zijn evenveel ver­gissingen, omdat men de eigenlijke positie van de hoofdheld niet te begrijpen of te omschrijven wist.

Want Lucifer pleegt, aan het hoofd van veel anderen, bewust opstand tegen, God; en alleen met zijn wanhoop (einde, vierde bedrijf) wordt zijn kwaad onherroepelijk voltrokken. In hem monden de boosheid en ondeugden van al zijn handlangers uit; telkens heeft hij het laatste woord, en telkens voert zijn besluit de zaak verder. Zoek in hem niet de geheimzinnig-verbijsterende Satan; zoek in hem de bewuste zondaar, de leider van velen naar de zonde die hij deel voor deel totaliseert. Zoek in hem ook de prins, van wie de handlangers zoveel mogelijk uitvoeren; doch die, bij een eerder zeldzaam optreden, dàn de beslissende woorden spreekt.

Lucifer, de vorst van hemel en schepping, gaat (eerst geschraagd door zijn hofhouding) bewust naar de opstand toe; duizenden handl.angers voert hij mee in zijn spoor van verderf .. En wanneer men zegt: hij heeft zo weinig van een Satan, van een aanvoerder in de boosheid; - neem het juiste stand­punt in (dat van Gods altijd aanwezige barmhartigheid, van waar de aandacht nimmer wordt afgewend), en u zult de boosheid dieper doorpeild zien.

Nog overtuigt het misschien niet; nog verlangt men een andere Lucifer. Eigenlijk blijft men dan onbevredigd door V 0 n del s dramatische kunst, die men met andere dramatische kunsten confronteert. Zulke vergelijking stellen we tot later uit; hier trachten we de dichter, van uit eigen wezen en opvatting, getrouw te vatten.

5. Hemel of aarde? Engelen of mensen?

Zi j n die gestalten wel engelen? en speelt alles zich wel in de hemel af? Aardse gestalten, mensen in vlees en bloed, dragen namen van engelen en

duivelen, en zichtbaar volvoeren zij het hoge geheim: de oorsprong van alle kwaad in de schepping. Het stuk speelt in de hemel, in zover die oorsprong

37

buiten de aarde ligt; het speelt op de aarde, in zover aardse gestalten het voorstellen. In de hemel, naar zijn inhoud; op de aarde, naar zijn vorm; zijn draagkracht gaat over hemel en aarde. En wanneer V 0 n del de opstandigheid tegen God staatzucht noemt: dan bedoelt hij wel vooreerst de universele hoogmoed, waarmee ieder schepsel tegen God opstaat; ten tweede echter (en niet minder direct) de hoogmoed der aardse vorsten, die hoofd en kroon niet willen buigen voor de oppermachtig beslissende en barmhartige God.

Die staatzucht, het grote aangeklaagde euvel, verdient echter een nadere beschouwing.

Het is (het wOClrd zelf zegt het) naar wezen een aardse ondeugd: de vorstelijke heerszucht namelijk, wanneer men geen God boven zich erkent. Zij verhindert de vrede; zij voert tot oproer en oorlog. Zodat dezelfde V 0 n del, die de Lucifer schreef als een hemels treurspel, de aardse toestanden voor­eerst wilde verbeteren. En die vereniging van aarde met hemel, die belangstel­ling voor de grote politiek en meteen voor de eeuwige zaligheid: hoort het niet bij de geest van onze grote dichter, voor wie gelegenheidsgedichten, bijbeldrama's, leerdichten met elkander wisselden? Die, in het ene en het andere, dezelfde bleef; evenals hij dezelfde bleef, wanneer het ging om hei­dense motieven of bijbelse gestalten. Universeel van belangstelling, weet V 0 n del álles aan te wenden met één doel en richting; en, al behelzen de bijbelse motieven misschien het hoogste van zijn inspiratie (wij kunnen het hier niet uitmaken), deze zijn van het andere geenszins gescheiden. Zo univer­seel, zo ruim, zo één-makend tenslotte ging hij zijn gang.

Zo was hij ook eerder eklektisch, veelzijdig van kennis en bedrijvigheid, en toch eenvoudig van geest en richting. Doch daarover handelt het volgende hoofdstuk.

38

HOOFDSTUK IV

GEEST

Dit hoofdstuk verzamelt en ontwikkelt enkele besluiten uit de voorgaande hoofdstukken. Wij beschouwen Lucifer eerst op zichzelf, daarna in verhouding met de schrijver, eindelijk in verhouding met de tijd.

1. Het stuk op zichzelf beschouwd.

Op zichzelf beschouwd is Lucifer het beeld van de eerste val der schep­selen, het oerbeeld van elke val. En als we daarbij bedenken dat God de Zoon mens werd om te verlossen, dan zien we Lucifer als: de grond van het mysterie der verlossing.

We zien het vooreerst als een godsdienstige contemplatie: zo kwam men tot de verlossing. Alles staat geordend, alles beweegt zich in dat licht. De barmhartige God, en het opperste dekreet van zijn barmhartigheid, vormt de diepste, de ondoorpeilbare achtergrond.

Doch onmiddellijk daarvóór merken we iets anders op : zo begon het kwaad op de wereld, en zo wordt het gestraft. Juist vóór Gods barmhartigheid, ge­heel het stuk door, Gods gerechtigheid dan! En het geheel wordt als een geheimzinnige confrontatie van Gods barmhartigheid met Gods gerechtigheid.

Dat is het stuk, als contemplatie gezien. Het bereikt een ongeëvenaarde hoogte en diepte; het duidt op de innigste levensdrang en rijkste aanleg van de dichter.

Met dit opmerkelijke: zulke ziener zou men in God verslonden wanen. Neen! het is een gewoon stadsburger, eerder gedwee, maar met een intense vitaliteit.

Men kan (en moet) Lucifer ook als een didaktisch stuk zien. V 0 n del wil zijn medemensen beleren. Het licht van zijn schouwen wil hij hun meedelen, maar in didaktische vormen; de delen goed onderscheiden en de structuur overzichteli j k.

Op die didaktiek hebben we hoger gewezen: de structuur van de twee buiten-bedrijven; die van de drie binnen-bedrijven. Het geheel dat men over­wegend moet lezen en volgen, bijna eerder dan dramatisch inleven. En de gestalten die, symbolisch, alle hun betekenis in zich dragen; en hun optreden en inwerken is juist afgelijnd volgens die betekenis.

39

Lucifer, een meesterwerk van de didaktiek: wie zo spreekt vervormt maar even de waarheid. En weer leren we hierdoor veel beter V 0 n del kennen: voor hem is de kunst de grillige muse nog niet, niet anders dan grillig; zij is de vanzelf gekomen glans op het aandachtig doorwrochte werkstuk. En als zodanig sluit hij bij de Middeleeuwen nog aan, zijn Lucifer nog bij de mysteriespelen: men wil, terwijl men het toneel artistiek verzorgt, daarom niet minder een godsdienstig-menselijke werkelijkheid diep inprenten.

Het didaktische heeft een ander aspect: men wil, bij het onderwerp, zoveel mogelijk materie onderbrengen. Een didacticus is altijd, min of meer, een vcr­zamelaar. In een klassiek drama nu, naar Grieks model, blijven daarvoor niet veel kansen over. Toch ligt daar ook een reden waarom V 0 n del de mens­wording en de zondeval ook in zijn conceptie heeft verwerkt. En waarom, in verscheidene uitbreidingen (het paradijs, de koren der engelen, de mens­wording, om maar bij het eerste bedrijf te blijven), de weelderige stoffering de handeling remt. De didacticus geeft al zijn kennis bloot: het publiek wil (meent hij) ook door het toneel beleerd worden.

In de baroktijd, en volgens de eisen van de barok, is Vondel dus, didak­tisch-dramatisch, een voortzetter van het mysteriespel.

Godsdienstige contemplatie, didaktiek ... : nog veel andere benamingen pas­sen op het veelzijdige drama Lucifer. Maar het is vooreerst een drama.

Een drama: dramatische aanleg steunt altijd op het aanvoelen der concreet­menselijke werkelijkheid. En deze, voor Vondel, was hoofdzakelijk die van het openbare leven. De politieke, de religieuse, de culturele, de sociale zelfs; maar nooit de strikt individualistische, de kleinburgerlijke, de zuiver-subjec­tieve. Allerminst bezat V 0 n de I datgene, wat Pot g iet e r later zou noe­men: de copieerlust des dagelijksen levens. Het openbare en algemene inspi­reerde hem; zelfs wanneer hij bij heel persoonlijke gevallen dichtte, bij een overlijden of een huwelijk: altijd veralgemeende hij het thema.

Het openbare leven inspireerde dus de grote drama-dichter; niet het minst het politieke leven. Wij kennen zijn gelegenheidsgedichten, haast jaar na jaar: zijn hekeldichten en zijn stukken op veldslagen en vorsten. Wij weten meteen hoezeer de christenheid hem bekommerde, de vrede, de cultuur, het gelQof; en juist uit die kommer, uit die belangstelling, zelfs uit die behoefte aan een rol-naar-buiten, groeide voor een deel de dramatiek. Misschien is dat in de eerste treurspelen meer merkbaar: in Palamedes, Gijsbrecht, Peter en Pauwels; in weinig stukken lijkt het helemaal afwezig. Zeker in de Lucifer niet, na Salomon (1648) het eerste treurspel sinds de Vrede van Munster; en van daar­uit begrijpen we «de staatzucht »: de grote ondeugd die de aartsengel (evenals de vorsten) naar het verderf voert.

De aardse modellen voor de hemelse engelen: het zijn dan de vorsten met hun hofhouding. Wanneer Jon c k blo eten Van L e n nep in het stuk

40

een politieke allegorie zagen op de Nederlandse opstand tegen Spanje, dan hadden zij wel ongelijk; maar zij beseften de staatkundige inspiratie van de dichter; ook in dit meest verhevene van zijn gewrochten.

V 0 n del dan, de dramaturg die Lucifer dichtte, verenigt godsdienstige schouwing, didaktisch optreden en openbare actie. Hij is een mysticus, toch een actief burger gebleven. Het vele dat hij weet, brengt hij aan de man; maar hij heeft niets van een schoolvos. En dit is zijn kenmerk: zijn brede envergure en blakende oorspronkelijkheid, met als uitgangspunt een leerzame volgzaamheid! Daardoor is zijn dramatische kunst contemplatief en didaktisch van inslag; maar, dank zij haar steunen op- en ingrijpen in het moderne leven: het is toneelkunst. En juist dank zij die reële toneelkunst verheft zich de didacticus en blikt de schouwer veel dieper, veel meer synthetisch.

2. Het treurspel en zijn dichter.

Van het toneelwerk op zichzelf zijn we reeds naar de schrijver overgegaan. Doch ziehier hoe deze zich vooral aandient: hij weet dat men door ootmoed moet herboren worden; van de andere kant begrijpt hij de bekoring van de hoogmoedige opstand.

Door ootmoed moet men herboren worden: zo getuigt degene die zelf' herboren werd. Toen hij, na zijn hekeldichten en trots opgaand in de Renais­sance, zijn heldendicht Constantijn aanvatte: daar liep hij gevaar, zelfinge­nomen en trots, zich boven alles en allen te plaatsen! Hij, met ziJ n macht en geweld! Maar de omgang met H u i g h d e G r oot wekte de godsdienstig­heid op en richtte hem naar de vrede. Intussen overleden, slag op slag, zijn Con­stantijntje, zijn Saartje, zijn vrouw Mayken de Wolf. En de rampspoed, samen met de vriendschap van enkelen, samen ook met de studiën over de christelijke oudheid: het maakte dat de beproefde en als gebroken man een nieuwe geboorte ontdekte. De nieuwe geboorte door de nederigheid, de triomf in de marteldood! Hij vond het; sindsdien leefde hij van niets anders meer, -en spoedig volgde, wellicht daarvan afhankelijk, de bekering tot het katho­licisme. De weduwnaar was anders geworden; sindsdien leidde hij dat het\­boren leven.

Lucifer wentelt dus, als Dm zijn as, om de grote levenservaring en -genade van de begenadigde dichter.

De grote tragiek in V 0 n del s ziel is deze geweest: een groeiende hoog­moed en opstandigheid; daarna, dank zij de beproeving vooral, een totale .onderwerping.

Men kan zeggen: hij was de mens om totaal onderworpen te zijn. Niet alleen de genade, enigermate ook de natuur heeft in hem, met ommekeer en bekering, gezegevierd. Hij behoefde een duidelijk gezag, een scherp afgeme­ten plicht: dan pas kwam hij, als kunstenaar en als mens, geheel los. Als

41

kunstenaar behoefde hij de voorlichting van geleerden, veel vertalingen, veel leerdichten allerhande; en op die uitgebreide grondslagen van gewilligheid en oefening bouwde hij zijn oorspronkelijke tragiek en lyriek. Oorspronkelijk! doch zo dat de volgzaamheid nimmer werd opgegeven; oorspronkelijk, zoals een krachtig doch harmonisch uitgroeiende beuk of eik oorspronkelijk mag heten.

Als mens was V 0 n del eveneens de gehoorzame, die echter actief moest optreden. Het bleef bij hekeldichten, gelegenheidsgedichten, eeuwgetijden en olijftakken; het kwam toch ook tot drie ineens actuele toneelstukken I: Pala­medes, Gysbrecht van Aemstel, De Leeuwendalers. Nimmer werd het (tenzij even bij hekeldichten en Palamedes) een geweldige macht naar buiten; en de weduwnaar V 0 n del, weldra de bekeerling, kende, in zijn optreden en wer­king, ontgoocheling, misverstand en tegenspoed. Geleidelijk zag hij van zulke actie meer af, om dan steeds meer de schouwende te worden. Maar bij dat alles: Van del, de spontane oprechte geweldenaar, was de gedweeë burger, de getrouwe die in de gehoorzame trouw àlles vond! Zulk leven steekt dan, wat de invloed betreft, boven het gewone niet uit tenzij op het literaire ge­bied; toch verbreidt het een geest van deemoedige en dienende vredelievend­heid, van een naastenliefde die geeft wat ze heeft, van een christelijk geloof tenslotte dat ook het openbare leven wil bezielen, van de barok in zijn zui­verste betekenis. De gehoorzame dichter, aan God en aan de mensen gehoor­zaam, is daardoor herboren geworden.

Maar het heeft hem strijd gekost. Zich bewust van zijn gaven, deed hij daarvan enigermate afstand om dienstbaar te zijn. Zijn natuur werkte mee; zijn natuur werkte ook tegen. Veel in V 0 n del s oeuvre draagt sporen van die innerlijke strijd. Nergens misschien, zoals in L1Icifer, staat deze (toen reeds verre herinnering) verzinnebeeld en werkt hij door. V 0 n del is dIs een lucifer, die voor Rafaël heeft gezwicht.

In alle opzicht was V 0 n del (en dat toont Lucifer heel duidelijk) de zoekende naar een middelpunt. Hij vond het in de gekruisigde en eucharisti­sche Jesus-Christus: God en mens; leven van de heilige Kerk en van de mensheid; Weg, Waarheid en leven. En geheel zijn leven is, na strijd en keuze, een dieper doordringen geworden, met alles van hem en rond hem, in dat middelpunt.

Doch tegelijk was hij een verzamelaar, zoals men dat altijd is in Renais­sance-culturen, zoals wellicht elk groot kunstenaar het zijn moet. V 0 n -cl e 1 verzamelde duizenden bestanddelen van cultuur, van leven, van traditie, van godsdienst; hij voegde ze samen tot een barok geheel.

Een barok geheel, dat nochtans àlles niet volkomen assimileerde. Waarvan gedeelten een zo verschillende oorsprong vertonen, dat ze niet geheel verenig­baar zijn. Heidendom, Renaissance, Bijbel, actuele godsdienststrijd en pas

42

verworven vrede, menselijke eerzucht en goddelijke openbaring, een veelvul­dige traditie en een kommer voor heden en toekomst: het is alles een geheel. geworden, dat echter de eenvoudige vorm niet vertoont van het organisch gegroeide. Een plechtstatig en overladen geheel, dat onecht zou aandoen, indien men de krachtige diepe inspiratie niet opmerkte, niet de machtig vorderende levenswil. Alles wat hij ooit aantrof bewaarde V 0 n del en wendde hij aan; een oude geest kon hij verloochenen, maar nimmer een oude verworvenheid. En zijn stukken, in casu zijn Lucifer, vertonen de plechtige staatsie van het barok-gewrocht; zij vertonen meteen de synthetische macht van deze eenvou­dige dichter en mens, eenvoudig en sober zelfs in zijn overladenheid. Omdat hij alles nog zo vér tot een eenheid kon samenvoegen: een compositaire eenheid van natuur en cultuur, van heidense oudheid en diegelovig christen­dom!

3. De dichter en zijn tijd.

De passief-oorspronkelijke V 0 n del moet dan wel een kind geweest zijn van zijn tijd, van de baroktijd en het voor-het-Iaatst massaal-herleven de chris­tendom.

Voor het laatst herleefde het, in een tijd die het reeds enigermate had verloochend. Die levensvormen en levenshouding reeds aan de heidense oud­heid ontleend had; nog niet de levensinhoud, want dan zou àlles verloren zijn. Doch met de vernieuwing der Renaissance - een verplaatsing van standpunt en horizon - zwol een krachtige vitaliteit; en deze kwam, voorlopig en ge­deeltelijk, ook het christendom ten goede. Zo werd het de barok.

De barok: een vernieuwd, een levend christendom, nauw samensluitend met dat van voorgaande eeuwen, en, niettegenstaande de vormen en symbolen der heidense oudheid, vaak een intens geloof! Een iets te uitbundig chris­tendom ook, nogal demonstratief en groots, maar goed gecentreerd op Christus en de eucharistie, op heldhaftigheid en apostolische wereldverovering. Een iets te verzoenend christendom misschien, dat wereld en staatkunde enigs­zins waande te kunnen vatten cn bezielen; een argeloos christendom zelfs, dat misschien de wereld niet genoeg vluchtte. Nochtans kende het daarom niet minder de dwaasheid van het kruis, de volkomen zelfverloochening en de mystieke opvlucht der ziel.

In de katholiek gebleven landen leek het voorlopig te triomferen. Voor~ lopig, en met een praal als bogen de aardse vorsten deemoedig het hoofd, Eigenlijk deden zij het niet: bij de zestiende-eeuwse en zeventiende-eeuwse vor5ten, die machtige staten en zelfs wereldrijken autokratisch beheersten, stak de hoogmoed verraderlijk het hoofd op. Zij braken nog niet met de Kerk; doch als verdedigers van haar rechten eisten zij ze gemakkelijk voor zich op. Zulke vorsten dan: het zijn de natuurlijke modellen voor Lucifer. Om hun hemel te handhaven, zouden zij de hel daar binnenvoeren !

43

Men ziet reeds hoezeer V 0 n del, ademend in de barok, zijn Lucifer. schreef: het allerbelangrijkste document misschien, in de helft van de zeven­tiende eeuw, van barokgeest en barokgestalten.

Hoe kwam het, kan men zich afvragen, dat het herlevend katholicisme, schijnbaar triomferend en werkelijk vitaal, zich niet (of slechts gedeeltelijk) handhaafde.

Het was slechts een herlevend katholicisme, in Renaissance-vorm, en dat in een verscheurde christenheid. Het kon, ogenschijnlijk en tijdelijk, harmo­niëren en beheersen; het herschiep niet, of onvoldoende. Het leek te rijk en te overladen, in een werelddeel reeds te oud van cultuur; men had een jeugdig scheppend christendom behoefd, uitgaande van strijd en vervolging.

Daarbij, al heeft het barok-katholicisme álles niet kunnen herstellen, het heeft zich verbreid over de ganse wereld; en wie kan uitmaken in hoever het Europa bewaard heeft, zelfs gered. Doorheen Franse Revolutie, negen­tiende eeuwen de twee wereldoorlogen leeft het voort, schijnbaar gehavend en kwijnend; doch meer en meer het enig heil voor de landen die het ver­stieten. Weliswaar grondig gewijzigd, bestaat het verder, met nieuwe krachten en beloften. En weer zien we V 0 n del s Lucifer beter: de krachtige uiting van een gelovige geest, die eeuwen zou trotseren.

Zes jaar vóór het verschijnen van dat meesterwerk werd het verdrag van Munster gesloten: het einde van de godsdienstoorlogen; de eerste algemene vrede, sedert meer dan een eeuw. Met LeeuwendaJerJ (1647) had de onuitputte­lijke dichter het allerblijdste gebeuren gevierd; en wellicht moet men dat landelijk spel nagaan, om te beseffen welke harmonie V 0 n del voor de samenleving verwachtte. Nog staat zijn Lucifer in dat licht; nog droomt hij van algemene vrede. Maar hij vreest de staatzucht die veel zal vernielen, die het later ook werkelijk gedaan heeft.

Tot alle christenvorsten van de zeventiende eeuw richt deze Amsterdamse burger dan een dringende, een pramende waarschuwing: hoedt u voor hoog­moed en nijd, voor begeerlijkheid en machtswellust, - of àlles gaat verloren!

Zo heeft de ziener-en-dichter, korte jaren na de gesloten vrede, het beeld opgehangen van de komende vernieling: vorsten en veldheren, door God aangesteld en dragers van zijn eendracht en pracht, worden opstandig; zij stichten de hel waar de hemel zou moeten bestaan! In u/cifer ligt bijna iets profetisch: wél zal Gods barmhartigheid het winnen; maar de mensen halen zich, v.an Gods gerechtigheid, zware slagen op de hals.

Besluit.

Samenvattend kunnen wij de geest van Lucifer aldus vastleggen. 1) Het treurspel werd geschreven door de dichterlijk schouwende V 0 n -

del, die in het godsdienstige intens doorgroeide. Zo geeft het, in zijn syn-

44

thetisch-veelzijdige inhoud, het juiste beeld van de krachtige godsdienstige bezieling in die jaren.

Het werd geschreven door de didacticus V 0 n del, in een tijd waarin men, op leren uit, het weten nog niet scheidde van de schoonheid. Zo bevat het ook, rechtlijnig en didaktisch, zeer veel tot onderwijs, stichting en overweging.

Het werd geschreven door de actued-:fevende V 0 n del, die, kort na de vrede van Munster, van de universele vrede nog droomde, die tevens bevroedde hoezeer de staatzucht die vrede bedreigde.

Tegelijk vormt het een precies beeld van de dichter en van de tijd. En daardoor doet het V 0 n del kennen als iemand die, aan de tijdgeest getrouw, door totale trouwen krachtig leven aan de beperking er van ontsteeg.

2) Het is het beeld van een nogal luidruchtige, nogal poserende beschaving. Een beschaving die haar triomf viert, en die veel overwonnenen spant voor

haar triomfwagen. Veel overwonnenen, niet alle gewillig; zodat haar sroet deemoed en rebellie vertoont. Maar een triomferende beschaving, en werkelijk met een grond van waarheid en godsvertrouwen.

Geen oppervlakkige beschaving nochtans; maar de erfgename van een licht onwerkelijke stijl en geest. Ten dele is ze zich daarvan bewust; en ze spant zich in, bijna gigantisch, om ook het meest weerbarstige in zich op te nemen. Daarin slaagt ze niet meer.

De laatste afglans dan van de eens geheel-christelijke samenleving der Mid­deleeuwen. En, als onwillekeurig, de voorbode van een geschonden maat­schappij, geschonden door hoogmoed en staatzucht.

3) Het is een christelijke tragedie, naar Latijns-Grieks-Frans model. Een model dat bij ons Noorden en onze taal minder paste; maar V 0 n del bezit de befaamde Zuidnederlandse eigenschap: men neemt alles over, en daarin. juist openbaart men zijn grootheid. '

En het is, minder dan Adam in ballingschap doch ook nog, «aller treur­spelen treurspel» : de opstand van Lucifer bracht het kwaad in de schepping. Tegelijk bevat het, zoals het in zulk treurspel past, de bron die alles zuivert en verheft: de menswording van de verLossende Christus.

Wij, Nederlanders, kennen de grootheid, de diepte, de macht, de historische betekenis van V 0 n del niet. Zelfs niet van het meestbekende onder zijn stukken, Lucifer!

45

ALGEMEEN BESLUIT EN OVERGANG

Als onwillekeurig hebben we, hier en daar en vooral in het laatste hoofd­stuk, even veralgemeend. Toch zijn we ons hiervan goed bewust: met de tekst van Lucifer mogen we nergens, voor de gehele V 0 n del, besluiten trekken. Alleen voor Lucifer; maar deze zijn dan gegrond; en bij voor­baat weten we dat, ook voor meer uitgebreide overzichten of dieper gaande inzichten, bepaalde veilige gegevens voorhanden zijn.

Dit treft ons het meest: hoezeer wij, Nederlanders, onZe prinselijke dichter en zijn grote werken voorbijgaan! Lijden we aan zulk minderwaardigheids­complex, dat we het kostbaarste en machtigste uit onze traditie, onze grootste glorie en rijkdom, niet durven erkennen? Alle andere volkeren, was V 0 n -cl e 1 een der hunnen, zouden zich, geslacht na geslacht, voeden aan dat geniale en verhevene; wij vernoemen, bestuderen even, vertonen de Lucifer omdat het wel moét, zonder overgave of innerlijke overtuiging. Wij, bevooroordeelden tegen onszelf, schijnen ons quasi-moedwillig gemis niet eens te vermoeden. Of ten hoogste zullen we, onder woorden van opgetogen bewondering, onze onkunde verduiken! Het loonde de moeite aandachtig na te gaan welke verkeerdheid ons verblind en beroofd houdt.

Voor zulk onderzoek is het hier de plaats niet. Dr J. G. Bom hof f heeft het doorgezet (Vondels Drama. Studie en pleidooi. Amsterdam, 1950): op een wijze en met resultaten die ons niet volkomen bevredigen; schrander en overtuigd echter en met niet onbelangrijke nieuwe inzichten.

In onze volgende boekdeeltjes willen we de horizon verruimen. Met andere werken van V 0 n del vooreerst, zodat de doorlopende werkwijze en opvat­tingen van de dichter beter zullen vast liggen. Met werken van andere toneel­schrijvers daarna; zodat, in groot gezelschap gezien, de Nederlandse drama­turg, naar aanleg en resultaten, beter zal onderscheiden staan.

Ook daarna nog zullen onze besluiten beperkt zijn. Maar, op een breder veld en met meer verscheiden materiaal, langzaam benaderen we het diepe, het blijvende, het onvervangbare inzicht. En daartoe doordringen - voor V 0 n del, voor de dramatiek, voor de letterkundige verklaring -: het is ons laatste betrachten.

46

BIJLAGEN

AI deze bijlagen zijn aanvullingen, of stellingnamen, naar aanleiding van bepaalde teksten of interpretaties. Wij beperken ons bij Lucifer; meer algemene V 0 n del-studies worden in ons tweede boekdeeltje beoordeeld. Wij beperken ons meteen, zonder nog volledig te willen zijn, bij enkele uitgaven en voorstellingen der allerlaatste jaren.

Telkens zoeken we hierbij naar een bondige, klare formulering. Bewijs­voering laten we weg; we menen dat, voor onze Lucifer-interpretatie, het geheel de delen moet verklaren en de delen het geheel.

47

1. BIJ HET MOTTO, DE «OPDRACHT », HET «BERECHT », DE «INHOUD»

Op de titelbladzijde stond, reeds in de eerste uitgave, het volgende halfvers van Ver gil i us:

... praecipitemque immani turbine adegit (Aen. VI, 594). ( ... en dreef hem met enen vreselijken dwarrelwind, dat hij tuimelde).

Zulk motto duidt aan dat het beeld van de vallende Lucifer, in de dwarreling van de zijnen, de gehele creatie beheerst heeft. Dat wordt bevestigd door de titel-gravure, vermoedelijk van de hand van Sim 0 n S a ver ij. Bevestigd ook door volgende verzen, van 1653 :

Terwijl ik Lucifer zijn treurrol leer volspelen, En met den bliksem sla, op hemelse tonelen, Ten schrik en spiegel van de Staatzucht en de Nijd.

(OP mijne schilderij, toen GCllaert Flilzck mij lIitschilderde).

Het werk werd opgedragen «den onverwinnelijksten Vorst en Here, den Here Fe r din a n dus den Der den, gekozen Roomsen Keizer, altijd Vermeerder des Rijks». Deze Ferdinand, Keizer van 1637 tot 1657, was een der bewerkers van het Verdrag van Munster (1648); V 0 n del dr'oeg hem zijn treurspel dus op.

Gelijk een tweede August, en Vader van de pais ... Intussen had W a 11 e n s t e i n de Hongaarse kroningskroon van de Keizer

werkelijk bedreigd; intussen waren ook de Turken, sinds anderhalve eeuw, voor het Duitse Rijk uiterst gevaarlijk (al week thans de onmiddellijke drei­ging); zodat de Nederduitse dichter, «te moediger, voor den troon van Hoogduitsland, den overwonnen Lucifer, in Michaëls triomfstaatsie omme­voert ».

Hierdoor plaatste V 0 n del zijn stuk, als een spiegelbeeld-voor-aardse­vorsten, in het teken van de nog jeugdige vrede:

Een kroon versiert het hoofd, ter heerschappij gewijd: Dit Hoofd versiert de Kroon, en schept een gulden tijd.

Ziehier de korte samenvatting van het «Ber'echt aan alle Kunstgenoten, en Begunstigers der Toneelspelen ». De val van Lucifer is, anders dan de mythologische val van Salmoneus, een wàre geschiedenis, zoals de Heilige Schrift en Kerkvaders het getuigen. - Bij die gegevens heb ik (V 0 n del) de allegorische voorstelling gevoegd van de hoogmoed en de afgunst als leeuwen draak, en ik heb de gevallen engelen voorgesteld als varende in wilde dieren. - Ik heb ook, op het gezag van sommige theologen, de bekendmaking van Christus' menswording tot hoofdoorzaak gekozen van de afgunst der

48

engelen; - ik l].eb daarbij, al werd het toneel (in het algemeen) door het kerkelijk gezag soms bestreden, het gewijd toneel aangedurfd: want toneel kan stichtend en vermurwend zijn, en de heilige materie wordt daardoor geenszins ontwijd ... Zo voer ik Lucifer ten tonele, «daar hij, endelijk, van Gods bliksem getroffen, ter helle stort, ten klaren spiegel van alle ondank­bare staatzuchtigen, die zich stoutelijk tegen de geheiligde Machten, en Majes­teiten, en wettige Overheden, durven verheffen ».

Hierbij merken we op : 1) de vergelijking van een bijbelse materie (Van del steunt het meest

op Isaias XIV, 12-15, en op Ezekiël XXVIII, 12-15), met een mythologische. De ene is wààr, en dat maakt ze verkieslijk boven de andere; -

2) de wijze waarop de dichter zulke materie behandelt: hij raadpleegt theologen; hij durft slecht het eerbiedig behandelde thema terugplaatsen in zijn wereldbeeld van christelijk en kosmisch dichter; -

3) de opvatting van het toneel: het kan wel een gevaar zijn; het kan echter ook «de mensen ... vermorwen door schrik, en mêêdogen », - en, in zijn hogere vorm, het zweemt naar het heilige!

In ons tweede, meer veralgemeend, boekdeeltje zullen we, vanzelf, op deze gegevens dieper ingaan.

Op het einde van ons eerste hoofdstuk, als besluit en als overgang tot het tweede, haalden wij de «inhoud» reeds aan (blz. 18-19). Uit deze tekst blijkt onmiddellijk dat V 0 n del de val van Adam bij het gegeven doet behoren .. Ook dat hij het broeien der opstandigheid enigermate vóór het eerste opgaan van het gordijn laat aanvangen; - want niet uit zuivere nieuw~ierigheid had Lucifer Apollion ter verkenning naar de \larde gezonden (cfr. 3-6); evenmin uit ware afgunst; alleen met een wantrouwige vrees. Toch drijft de gehoorzaamheid nog boven (cfr. 8-9).

De «inhoud» maakt geen gewag van de verlossing der mensen, die de opengevallen engelenplaatsen in de hemel moeten bezetten (2174-2183). Deze vormt daarom niet minder het uiteindelijk àlles-openbarende slot van het treurspel; het lijkt alleen als zou de dichter de altijd-en-~lom lichtende achtergrond van Gods overwinnende barmhartigheid zo vanzelfsprekend vin­den, dat hij hem niet hoefde te vermelden~ Zo was het ook; deze achtergrond hoorde overigens niet bij de formele inhoud.

49 47

11. LUCIFER EN DE TONEELREGIE

Wij woonden verschillende Lucifer-opvoeringen bij; telkens zagen we het meesterstuk anders geïnterpreteerd. En nu ligt voor ons een stereotiepe regie­interpretatie, in het boek van Or Ph. A. La nsb erg en J. E. V e u gel ers S.J., Vondel toneelschrijur. Vijf spelen voor studie en opvoering lIitgegel"e.'7, voorzien van inleidingen, illustraties, regie-aanwijzingen en annotaties (Zwolle 1952). Een vau de vijf spelen is natuurlijk Lucifer (blz. 105-155).

Het gehele spel wordt er teruggebracht van 2183 tot 1383 verzen.; Juist 800 verzen vallen weg, meer dan een derde van het geheel; en zulke besnoeiing is maar aannemelijk indien V 0 n del een leesdrama zou geschreven hebben, of indien de moderne regie àl te baldadig het oude zou hant'eren. Nu schreef Van del ware treurspelen-voor-het-toneel, al begrijpen we dat ze hier en daar mochten ingekort worden; blijft dan dat deze regie-regeling haar rechten te buiten gaat. Of, beter misschien, dat de beweeglijke actie op het moderne toneel, ook tot haar nadeel, àl te ver afwijkt van Van del s meer rustige, meer schouwende, meer didaktische opvatting.

Bij nader toezien vinden we elke amplificatie ingekort, hiel' en daar zelfs de gesprekken gewijzigd. Gabriël bij voorbeeld mag, in het eerste bedrijf, het nieuwe goddelijke plan nog nauwelijks ontvouwen, - de beslissende eed van Lucifer, in het tweede bedrijf (het ware motorische moment, om met Bal t h a z a r Ver h a gen te spreken), wordt siamengedrongen tot het éne vers:

Nu zweer ik bij mijn kroon het al op een te zetten; -

bij de overval van Michaël, in het derde bedrijf, spreekt Belzebub geen woord meer ... Het gehele stuk wordt ontdaan van zijn kosmische sfeer, zijn rustig­ruime contemplatie, zijn breed-deinende dramatische en muzikale beweging, zelfs af en toe zijn spel van karakters. En dat alles om een nerveuze handeling, met schokken en gejaagd ... Wij geven toe dat zulke besnoeide tekst, met zijn vele regie-aanduidingen, een modern toneelspel meer nabij komt; hij is echter noch het ene noch het andere. Niet meer het episch- en didaktisch-dramatisch spel van Vondel; en evenmin een modern stuk, smijdig, diep suggererefJd met soberheid en ellipsen. Het staat halverwege.

Waarlijk, wij zouden het voor onze tijdgenoten jammer vinden, indien ze geen andere Lucifer meer konden genieten of verdragen dan deze té grote verminking!

Wanneer we daarna de talrijke regie-aanduidingen doornemen, staan we tegelijk verheugd en pijnlijk getroffen.

50

Verheugd! want al de gestalten zijn zeer goed getekend: de boze engelen in hun verscheidenheid, de goede in de hunne. En met alles kunnen we ons nogal verenigen, behalve met de tekening van Apollion : «Hij zal het zijn die Belzebub listig heeft voorbereid» (blz. 112). Neen! Apollion, minder sluw en zelf~tandig-boos dan Belial, wordt, van schildknaap van Lucifer, bij het oproer tot diens luitenant verheven. Dat is alles.

En pijnlijk getroffen! want in het stuk groeit het oproer niet meer: het is er VJn bet begin af. Belzebub, Belial, Apollion, Lucifer: het zijn niet meer de engelen die, openstaand voor hoogmoed en nijd, oproer zouden kun­nen plegen, die het daarna aandurven en doorzetten; nergens zijn het nog de getrouwen, bedreigd in hun trouw. Van het eerste ogenblik af vertonen ze zich als bozen, als booswichten. Vóór ze gevallen zijn, zijn ze gevallen.

Verheugd! want veel toneelaanwijzingen, veel gevoelsaanduidingen bij bepaalde verzen zijn schrander en kostbaar (men kan van «vondsten» spreken). - En pijnlijk getroffen! want alle tonelen worden op dezelfde wijze scherp gezet; zodat praktisch het onderscheid vervalt tussen zachter tempo en rustiger gang aan de ene kant, groeiend geweld en vervaarlijke ineenstorting daarna. Overvol van kleine bewegingen, mist de zo geïnter­preteerde Lucifer de eigen grootse beweging: de zwellende macht met daarna de vreselijke ontlading, - en nog daarna de smekend doorklinkende elegie.

Verheugd! want de massa-beweging in het derde bedrijf komt specta­culair uitstekend tot haar recht. - En pijnlijk getroffen! want, in de geest van V 0 n del, waren de engelen, tot aan het optreden van Michaël, nog zo duidelijk niet verdeeld. Het was een verscheurde groep, vermengd en onzeker, met weerspannigen, getrouwen, onbeslisten. Michaël, hij alleen, dwingt de beslissing en scheiding af: dan heeft ieder partij gekozen en de goeden gaan heen.

Met veel penetratie, veel geduld, een opmerkelijke toneelvaardigheid, hebben de schrijvers de Lucifer-tekst met kleine aanwijzingen voorzien. Boom na boom van het woud hebben ze getekend; het gehele woud is hun té zeer ontgaan.

Wanneer we toneel na toneel nagaan, merken we het volgende op : 1) Het stuk steekt té gepassioneerd van wal. Waarom niet, bij Apollions

relaas, de serene sfeer bewaren, met een even (doch verraderIijk) smeu­lende naijver?

2) De boodschap van Gabriël, het diepe geheim waar het gehele stuk op berust en dat op het einde pas zijn verklaring vindt, deint niet uit, machtig en pralend, als de onmiddellijke oproep tot de verhevenste der reizangen.

3) De eed van Lucifer, in het tweede bedrijf, wordt haast voorbi jgegaan. 4) Op het einde van het derde bedrijf zou Lucifer «schijnen door zijn

eigen woorden aan het weifelen gebracht te worden» (blz. 135). Neen! Lucifer gaat, met bewustheid en beslistheid, de opstand in. Maar, daar is zijn vorstelijke waardigheid die afstand bewaart; daar is zijn huichelen-

51

van-verzet, zoals het in het tweede bedrijf was beraamd; daar is zijn spe­cifiek karakter: de evenzeer koel-bewuste als vastberaden leider.

5) In het vierde bedrijf zou, nog vóór de komst van Rafaël, «onmis­kenbaar Lucifers wanhoop doorklinken» (blz. 140). Neen! het is zijn bewuste beslistheid, zakelijk en ongeschokt.

Geenszins miskennen of onderschatten we het vele goede en nuttige van deze regie-bewerking; heel veel verdient ook waardering. Maar men mag V 0 n del, dunkt ons, niet zo onmeedogend naar de moderne smaak toe­halen; de moderne mens moet ook, tot zijn verrijking en verdieping, eer­biedig en geduldig naar V 0 n del toetreden om wachtend te ontvangen.

Wat de dramatische geaardheid van de dichter betreft, de voor- en nadelen daarvan: daarover schreven we elders; het onderzoek daarvan gaat in ons tweede boekdeeltje nog door.

52

lIl. LUCIFER VOLGENS PATER MOLKENBOER

In de Lucifer-uitgave van de Zwolse Herdrukken (vijfde druk, Zwolle 1922), plaatste Pater B. H. Mol ken boe r O. P. een breedvoerige inlei­ding (IX-LXXVI). Hij merkte op dat de deemoedig levende V 0 n del altijd het eerst gereed was voor het opstandsmotief, en dat Lucifer het oerbeeld kon heten van alle opstandelingen. - Het Lucifer-motief dook dan, in veel vormen en onder veel namen, altijd weer op; voor de Lucifer­tragedie in het bijzonder putte de dichter uit bekende opstand- en strijd­gevallen (de Zwijger, Cromwell, Wallenstein, de Turken), uit de Bijbel, uit S u are z en andere theologen, uit het verzamelwerk van Pet a v i u s, uit Hen d rik Spi e g hel misschien ... , en wie kan al het andere opnoemen dat hij daarvoor gelezen heeft? - Wat dan de be­werking van het motief betreft: bij zijn overzicht van de vijf bedrijven, laat de geleerde inleider tweemaal opmerken dat Lucifer «minder het drama (is) van een enkeling dan van een menigte» (blz. LVI; cfr. XLIX), - en beweert hij dat de val van Adam, dat «aangeplakte slot» (blz. LIV), had moeten afgeknipt worden, terwijl de belofte-verzen (2176-2183) op hun plaats zouden zijn achter de «troosteloos eindigende Adam ». -Verder wordt gehandeld over de Lucifer-opvoeringen, waaruit het duidelijk blijkt dat het treurspel geen leesdrama mag heten; - en tenslotte een woord over de Lucifer-uitgaven, -vertalingen, -studie.

Voor twee punten oordelen wij anders dan de geleerde inleider. Vooreerst geloven we niet dat Lucifer minder het drama zou zijn van

een enkeling dan van een menigte. Het is het drama van een vorst; deze heeft zijn hovelingen, achter hen zijn onderdanen. Vorst, hofhouding, onderdanen: in het midden de hofhouding, die veel bereddert; bovenaan de vorst, die slechts zelden verschijnt en zich sober voordoet; onderaan de menigte, die woelt en zich splitst ... ; zo, naar het model der aardse auto­kratische vorsten en paleizen, zag V 0 n del Lucifer en de zijnen. Lucifer dus, ook al verschijnt hij niet in het eerste bedrijf (hij had toch Apollion uitgezonden), ook al blijft hij terughoudend in het derde en zelfs bij de aanvang van het vierde, is duidelijk de centrale held die alles leidt en om wie het steeds gaat. Op één punt slechts overspoelt V 0 n del s conceptie de verwonnen hoofdheld : Gods menswording en de verlossing der men­sen ... Maar dat raakt ons tweede afwijkende oordeel.

Ten tweede hoort de val van Adam, voor opvatting en structuur, stellig bij het treurspel. Men vergist zich daarin, omdat men de materie terug-

53

brengt tot een gestalte en haar bestemming. Eigenlijk is ze, met een gestalte in het midden, een complex gebeuren, met God als allereerste.

Het grote belang van deze inleiding ligt in het eerste gedeelte: het waar­lijk primordiale opstands- en Lucifer-motief in V 0 n del s leven en arbeid.

54

IV. VERSCHAEVE'S «UUR BEWONDERING» VOOR VONDELS LUCIFER

In Vondel's trilogie, Lucifer, Adam in ballingschap, Noah (Brugge, 1941), doorloopt C y ri e I Ver s c h a e v e, meer dan honderd bladzijden door, de opeenvolgende tonelen van de Lucifer. Vooraan plaatst hij iets als een ouverture (Lucifer is een «kamp van 't licht»); achteraan komt die ge­dachte nog eens weer. Daartussen ziet hij, golf na golf, «het drama naar het einde rollen gelijk een stroom naar de zee »; hij treedt in de beweging van het gebeuren, en alles maakt hij tot beweging. Zulke beschrijving leert ons dynamisch aanvoelen, diep ingaan op storm en geweld; wij vergeten er bij dat, achter en onder die golvingen, een sereen schouwen aanwezig is, een diepe vaste grond van stilte en rust.

Ver s c h a e v e dan, die voor ons de beeldspraak concreet maakt en de verzen gevoelig doet trillen, heeft te weinig oog voor de structuur, voor het innigst wezen, voor het geheel rustigend besluit. Om die reden kan hij, evenmin als Mol ken boe r, de val van Adam als integrerend be­stlnddeel aanvaarden.

Revelerend en eenzijdig moet zulke studie heten; of, zoals wij het vroe­ger schreven, «overrijk en onvoltooid ».

55

V. HET GRIEKS-CHRISTELIJK DUALISME IN DE LUCIFER, VOLGENS GABRIEL V ANHERPE

In zijn betoog Het Grieks-christelijk dualisme in Vondel'sLucifer (Menen 1951) betoogt Gabriel Vanherpe dat Vondel, terwijl hij bewust de oproerige Lucifer schiep, er onbewust de zich-vergissende Lucifer aan toevoegde. En hierin vergiste zich de aartsengel: God, die besloten had. mens te worden, kon niet God blijven; dus moest Lucifer God zelf tegen God verdedigen.

Die vergissing zou uit V 0 n del s inwendige tweespalt voortkomen. Hoezeer ook een vroom en totaal gelovige, toch onderging hij, als clas­sicus, de invloed der Grieken. Bij de Grieken nu zou de schuld van de dramatische held in een vergissing bestaan, het onbewust dragen van een vloek; de straf zou op hem vallen zodra hij deze inziet. Daardoor dan beïnvloed, zou V 0 n del (onbewust) zijn Lucifer ongeveer als de drager van een noodlot geconcipiëerd hebben; dat noodlot zou zich fataal uitwerken, en de held hoefde het slechts in te zien om het te ondergaan.

Daaraan dus gevoelig, zou, diep in V 0 n del, de classicus die de Grie­ken navolgde, in tweespalt geleefd hebben met de eenvoudig gelovige, zelfs niettegenstaande zijn met de ouderdom toenemend geloof. En zo zou V 0 n d el (misschien?) een typisch vertegenwoordiger zijn van de barok, waarin deze inwendige verdeeldheid schering en inslag zou zijn.

Van her p e bewijst zijn stelling met een nauwkeurige ontleding van geheel het Vondel-drama; bij wijze van bevestiging voegt hij daar een tweede deel aan toe: een overzicht, van dat standpunt uit, van V 0 n deis dramatische productie, zijn opvatting van de dramatiek.

In zijn ontleding beklemtoont hij het karakter van Lucifer. De gehele persoonlijke Lucifer-tragedie zou zich in het tweede bedrijf voltrekken; wanneer de aartsengel, machteloos tegenover Gods schijnbaar slopend ge­heim, de verdediging van de gerechtige God op zich neemt. Het derde bedrijf zou slechts het drama der massa zijn, waar de aartsengel, tegen wil en dank bijna, nog deel aan neemt. Het vierde zou hem, bij het herkennen van zijn toestand, vanzelf tot wanhoop en verderf voeren, terwijl het vijfde (het eerste deel althans) alles zou voltrekken. Lucifer zou dus, ten gevolge van V 0 n del s onbewuste schepping, na het tweede bedrijf nergens meer de bezielende held zijn; de tragedie zou, zelfs in haar structuur, onvast­heid vertonen; van een overtuigend Lucifer-karakter zou eenvoudig geen sprake zijn.

56

Voor Van her p e zoals voor Mol ken boe r is Lucifer ook (voor­eerst misschien?) het drama van de menigte die de vorst meesleurt. Even-' min als de Dominikaan, heeft de priester de ware verhouding vorst-hof­houding-onderdanen goed overwogen. Maar hij zoekt de oorzaak van Luci­fers soberheid elders: in de onbewuste inspiratie van de dichter zelf, die, door de Grieken beïnvloed, de aartsengel maakt tot een noodlotsheld.

Wij behandelen slechts het eerste deel van Van her p e ' s betoog; het tweede (een confirmatie met andere teksten) gaan we hier voorbij.

Veel bijzonderheden heeft de criticus scherp en juist gezien; ons inziens voegt pij ze samen tot een niet gefundeerde hypothese.

Zeer juist zag hij dat Lucifer opstond ter verdediging van Gods recht­vaardigheid, en dat men Gods bovennatuurlijk-zich-mededelende barmhar­tigheid slechts bij trappen kan achterhalen. Maar hij zag niet dat, voor de engelen, die openbaring zich scherp en precies met de aangekondigde verlossing voltooide. De diepe éne grondslag der tragedie (het einde als verklaring van het begin) merkte hij niet op.

Zeer juist zag hij dat Lucifer zich begoochelde, en dat de opstandeling, in het vierde bedrijf pas, door de totaal bewuste wanhoop zijn zonde vol­trok. Maar hij bemerkte niet dat V 0 n del Lucifer stelde als de bewust­vorderende en beslissende leider, de vorst-op-een-afstand; en dat de wan­hopige laatste beslissing het sinds lang groeiend kwaad, altijd in de vrij­heid, onherroepelijk vastlegde. Ten onrechte liet hij de persoonlijke Lucifer­tragedie tot in het laatste bedrijf niet doorlopen; hem ontging de juiste vordering der intrigue, en evenzo de preciese aard van V 0 n del s drama­tische aanleg en opvatting.

Met recht beklemtoonde hij, bij zulke voorstelling waarin het « herken­nen» een grote rol speelt, de invloed van de Grieken. Maar waar haalde hij de quasi-onverenigbaarheid van zulke beïnvloeding met de totaal-chris­telijke geest? Het dunkt ons dat hier het aandachtig nagaan der diepere Griekse opvattingen-en-doenwijzen in gebreke blijft, dat hier enigermate geschermd wordt met de abstracte tegenstelling heidendom-christendom.

Zeer scherp voelde hij aan, dat Lucifers opstandige argumenten-en-ge­voelens V 0 n del diep deden trillen; met iets als een medeplichtigheid zou de dichter de eerste opstandeling uitgebeeld hebben! Ligt de oorsprong daarvan niet in de hoogmoedsperiode van zijn leven (ongeveer 1625-1632), waarna de beproefde, gelouterde, bekeerde zich steeds meer op de hemelse verheffing-door-nederigheid had toegelegd? En, als we dan toch de ver­borgen ziel van V 0 n del zoeken: vinden wij ze niet warmer en schoner in de Rafaël van het vierde bedrijf, wanneer deze het zelfbedrog van de hoogmoedige doorziet en de waarde weet van de nederige onderwerping?

Met recht mocht hij de volgende zinsnede uit het « Berecht» aanhalen: « Het wit en oogmerk der wettige Treurspelen is de mensen te vermorwen door schrik, en mêêdogen ». Het mededogen echter, dat in dit treurspel vermurwend moet zijn, gaat, na het vierde bedrijf, Lucifer voorbij, om zich te hechten aan het gevallen en te verlossen mensdom. Men sla er het

57

vijfde bedrijf (vooral de engelenrei) op na, om zich daarvan te over­tuigen.

Van een werkelijk Grieks-christelijk dualisme bij V 0 n del is er, dunkt ons, nooit sprake geweest. Rond 1630 kan, voor de Doopsgezinde, een ware spanning bestaan hebben tussen de Renaissance-geest en het levend geloof; die spanning was nu lang opgeheven, en de ware invloed der Grieken is slechts later begonnen. Met de jaren ging die invloed steeds verder en dieper; hij riep bij de dichter als een wedijver op om, met christelijke gegevens, de heidense te overtreffen. Zijn dramatische bijbelmotieven be­schouwde hij, dank zij hun goddelijke oorsprong, als waarder en schoner (volgens het « Berecht» overtrof het Lucifer-thema dit van Salmoneus); steeds méér en aandachtiger verwerkt hij bijbelstoffen, omdat, in de verre verwachting van Christus' komst, de tragische sfeer (treffend en weldoend, «schrik en mêêdogen») het volkomenst aanwezig leek te zijn.

De Griekse inwerking op V 0 n del s dramatiek, dichtkunst en wezen, zou een aandachtige studie overwaard zijn. Maar, naast het herkneden van vorm en structuur, ziehier wat de Griekse voorbeelden en leer het duide­lijkst wijzigden: V 0 n del herzag zijn opvatting van het drama, dat hij dan plaatste in het schemerlicht van zonde en genade, vóór het gehele rijzen van het Licht der Wereld. - V 0 n del behandelde nieuwtestamentische materie steeds meer in de vorm van leer- en lierdichten, oudtestamentische steeds méér in de vorm van treurspelen. - Terwijl hij Griekse modellen ver­taalde en nadichtte, bewerkte hij, als voortreffelijker materiaal (hij, de oude Doopsgezinde), bijbelse gegevens; en lichtend legde hij daarin de verwachting van de VerIosser.

Doch dit alles diende van nabij onderzocht. Het komt nog in ons tweede boekdeeltje ter sprake.

Hoe ver wij van Van her p e ook afwijken, wij beschouwen zijn boek als een veel-vernieuwende studie op V 0 n del en zijn Lucifer.

58

VI. LUCIFER VAN PATER BRAUNS

In 1945 liet Pater M. Bra u n s S.J. een Lucifer verschijnen (Brugge): een treurspel in vier bedrijven, in Vondeliaanse rijmende alexandrijnen en met koren, een hervatten van het oude thema met moderne geest.

Bra u n s, zoals V 0 n del, behandelt de verheffing tot de bovennatuur­lijke staat, tot de persoonlijke gemeenzaamheid van het redelijk schepsel met God. V 0 n del doet het universeel en kosmisch, voor engelen en mensen en de gehele schepping; bij hem geschiedt het dank zij de mens­wording, de verlossing na de zondeval. Zo staat zijn gewrocht geheel in de geschapen-en-geopenbaarde werkelijkheid, en niets blijft er vreemd aan. - Bra u n s daarentegen spitst die verheffing toe tot het personalistisch contact van de engelen met God: het deemoedig aanvaarden-in-liefde van Gods eindeloos geheim, of het zondig afwijzen daarvan (en dàt is juist de zonde) in een hatende zelfingenomenheid. Bra u n s behoeft slechts enkele engelen (getrouwe en ontrouwe, liefdevolle en afgunstige): als dorre of groene blaren dwarrelden zij in de gevaarvolle en toch àlles vernieuwende stormwind. Zo is zijn materie tegelijk centraal en beperkt, door een vooraf­gaande intellectualisering losgemaakt van het universum.

Het treurspel van Bra u n s, in zijn besloten problematiek, kan slechts een lyrisch stuk zijn in dramatische vorm. Wiegend en zwevend, mist het zwaarte en concrete vastheid, om, stevig en onwrikbaar, zich op de grond te bewegen. Wij hoeven het niet te bespreken; maar, om van veel schake­ringen af te zien, wij beschouwen het als een machtige moderne echo, genre-vervormend echter en met een lichtelijk slordige virtuositeit, van het allerrijkste en allerdiepste der Vondeliaanse treurspelen.

Een soortgelijk werk van A u g u s t He y tin g, Zondeval, een her­scheppen van Lucifer en Adam in ballingscbap samen, laten we voorlopig buiten beschouwing.

59

VII. W. KRAMER OVER VONDEL ALS BAROKKUNSTENAAR

Het boek van W. K ram e r, V {}ndel als barokkunslenaar (Antwerpen, 1946) moeten wij, in zijn beperkt genre, voor geslaagd houden; voor ons opzet was het van minder nut. Bij Kr am e r ging het om de baroksttjl méér dan om de barokgeest; en juist die stijl heeft hij bij onze dichter, zij het nog summier, werkelijk achtçrhaald. (Wij bespreken zijn werk hier, omdat Lucifer toch voor het meest illustere voorbeeld van de literaire barok moet doorgaan).

De barok zag hij (hoe anders dan Van her p e!) als de invasie van de heidense Renaissance-vormen door de christelijke idee. Vandaar tegelijk een zekere onwerkelijkheid, en een haast bovenaardse dynamiek. En de centrale trek zou in de antithese liggen, in de slingering: bij het grote en het kleine, in geringere verschijnselen en op ruimere schaal, uiteindelijk tussen de geest en de stof; zodat de barokkunstenaar zich op het grens­gebied zou bewegen. De hoge vlucht van de geest zou hij, haast adequaat, in de stof willen overbrengen; ten slotte zou hij, met de stof, de geest bezwaren. En zulk gevangen-zitten in dezelfde weidse slingerbeweging zon tegelijk zijn macht en zijn onmacht aangeven.

Met dat alles kunnen wij ons nogal verenigen. Ook met de vele toepas­singen die K ram e r daarvan maakt: het grootse en massale; het empha­tisch-pathetische; het dynamische; het schilderende; het muzikale; het alle­gorische; het meegaan met de avontuurlijke wereldgang. Met alles kunnen wij ons nogal verenigen; maar we zijn tot een dieper onderzoek verplicht. Want de antithese, hier zo beklemtoond, is de Barok niet precies eigen (ze bestaat altijd); - en de slingerbeweging gaat niet tussen de stof en de geest, eigenlijk veel méér tussen de àl1es-verdervende zonde en de àl1es­herscheppende genade, tussen het leven-zonder-de-dood en de dood-waarach­ter-het-Leven. En zo bereiken we de geest van Lucifer ... Doch dit vergde een grondige studie.

Een ander bezwaar heeft voor ons minder belang: dat K ram e r haast geen onderscheid legt tussen de stijl van de jeugdige V 0 n del en die van de ouderling. Daardoor blijft hij bij grovere besluiten, wanneer een doorgezette verfijning zich haast opdrong. Anders loopt men (dunkt ons) nogal open deuren in.

Turnhout-Leuven, 19 Juli-17 October 1953

NAMEN- EN ZAKENREGISTER

(Dit register wordt ook als repertorium bedoeld, voor de voornaamste stellingen van deze studie)

AARDE: gebied voor de mens, terwijl hemel en kosmos voor de engel zijn: 13-16. - Het stuk speelt in de hemel en op de a .. 16, 37-38.

ADAM: 11-12, 19, 29, 40. Val van A. hoort bij het treurspel: 12-13, 19, 22, 49, 53-54, 55.

ADAM IN BALLINGSCHAP: 4, 12, 45, 53, 55, 59.

AENEIS, van Vergilius : 49. AISCHULOS: 22. ALEXANDRIJN: rijmende a., in hoever

aangepast bij het Nêderlands treurspel: 24-25, 45.

ANTIGONE, van Sofakies : 5. APOLLION :' 9, 10, 13, 19, 20, 27, 29,

31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 49, 51, 52. Slaafse knecht van Lucifer: 31-32.

ARISTOTELES : 26. ATHALIE, van J. Racine: 4, 2'3. BARMHARTIGHEID: Gods b., tegenover

zijn rechtvaardigheid, als diepste grond van het treurspel: 7-9, 15, 16, 19, 39, 57. - In Rafaël: 20, 27.

BAROK: 20, 42, 56. - Triomferend en toch kwetsbaar christendom: 4~-44, 45. - Volgens W. Kramer: 60.

BELIAL: 13-14, 19, 20, 27, 28, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 51. - Duivel, voor er duivels bestonden: 33-34.

BELZEBUB: 19, 20, 21. 27, 32, 33, 35, 36, 37, 51. - Brein en stuwer van de opstand: 34-35.

BERECHT (voor het treurspel): 48-49, 57, 58.

BINNEN-BEDRIJVEN: drie gelijklopende conflicten; daarin structuur van de vor­derende zonde: 20-22, 39.

BOMHOFF, J. G.: 46. BOZEN: tegenover de goeden. Straffen

zichzelf: 9-11. BOVENNATUUR : tegenover natuur. Te

aanvaarden in deemoed, grond van het treurspel: 9, 59.

BRAUNS, M.: 59. BUITEN-BEDRI]V'EN: daarin dubbele

welfboog, bestemming van mensen en van engelen. 19-20, 39.

CHRISTUS, zijn menswording en verlos­sing: 7, 12-13, 15-16, 17, 18, 39, 45, 48-49. - De zoekende Vondel vond in C. het middelpunt: 42.

CINNA, van P. Corneille: 4. CONSTANTI]N (Vondels heldendicht):

41. CORNEILLE, P.: 4. CROMWELL, 0.: 53. DRAMA: altijd in het concreet-mense­

lijke: 40. Zie: treurspel. EEUWFEEST: derde e. van Vondels Luci-

fe, : 4. ELECKTRA, van Sofakies : 5. ELIOT, T. S.: 22. ENGELEN: tegenover mensen. Beider ver­

houding en bestemming: 13-16, 19-20. - Vondels personages zijn engelen en mensen: 16, 37-38.

EZEKIEL : 49. FERDINAND· lIl, Rooms Keizer: 48. FLINCK, Govaert : 48. GABRIEL: 8, 10, 11, 1'3, 14, 15-16, 17,

19, 22, 29, 30, 31, 35, 36, 37, 50, 51. - Met Gods wijsheid verbonden: 20-21, 27. - Gods serene tolk: 28-29.

GYSBRECHT VAN AEMSTEL: 40, 42. GOEDEN, tegenover de bozen. Nemen deel

aan Gods barmhartigheid: 9-11. GROOT, H. dc: 41. HEMEl. : h. en kosmos zijn voor de engel,

terwijl de aarde voor de mens is : 13-lG. - Het stuk speelt in de h. en op de aarde: 16, 37-38.

HEYTING, A.: 59. INHOUD (door Vondel zelf): 16-17, 49. ISAIAS: 49. ]EPTHA: 4. ]ONCKBLOET, W.: 40-41. JOZEF IN DOTHAN : 4.

61

KONING LEAR, van W. Shakespeare: 4. KONING OIDIPOUS, van SofokIes: 4. KOREN: hun functie: 23-24. KOSlvIOS: hemel en k. voor de engel,

terwijl de aarde voor de mens is: 13-16.

KRAMER, W.: 60. LEEUWEN DALERS : 40-11. LENNEP, J. van: 40-41. LUCAS (evangelie): 22. LUCIFER: passim. - De eerste der boos­

wichten: 32-33. - De aanvoerder, die het volmaaktste schepsel is: 36-37. -Zijn persoonlijke tragedie loopt niet dood na hd tweede bedrijf: 37, 56, )7.

LUCIFER (drama van M. Brauns) : 59. LUCIFER-MOTIEF, in Vondels arbeid en

leven: 53, 54. MACHT: Gods m. in Michaël: 20-21, 27. MATTHEUS (evangelie) : 22. MENSEN: tegenover engelen. Beider ver­

houding en bestemming: 13-16, 19-20. - Vondels personages zijn enge­len en m.: 16, 37-38.

MICHAEL: 9, 10, 14, 15, 17, 19, 28, 30, 31, 36, 37, 48, 49, 51. - Met Gods macht verbonden: 20-21, 27. - Ge­trouwe veldheer: 2<)-30.

MOLKENBOER, B.: 19, 53-54, 55, 57. MOTTO (van het treurspel) : 48. MUNSTER, Verdrag van M.: 44, 45, 48. MYSTERIESPELEN: daarbij sluit Vondels

Lucifer nog aan: 40. NATUUR: tegenover bovennatuur. Mag

niet hoogmoedig verdedigd worden; grond van het treurspel: 9, 59.

NOAH: 5, 55. OPDRACHT (van het treurspel) : 48. PALA.~·fEDES: 40, 42. PETAVIUS, D.: 53. PETER EN PAUWELS : 40. POTGIETER, E. J. : 40. RACINE, J.: 4, 18. 23. RAFAEL: 10, 11, 17, 18, 23, 28, 31, 33,

36, 37, 42, 52, 57. - Met Gods barm­hartigheid verbonden: 20-21, 27. Dich­ter bij God en dichter bij de mensen: 30.

RECHTVAARDIGHEID: Gods r. tegen­over zijn barmhartigheid. Daarop be­roepen zich de opstandige engelen: 7-9, 39, 57.

REDE en redelijkheid: vorm van hoog-moed tegenover de deemoed: 9.

SALMONEUS: 48, 58. SALOMON: 40. SAVERY, S.: 48.

62

SENECA: 26. SHAKESPEARE, W.: 4, 18. SOFOKLES: -i,S. SPIEGHEL. H.: ')3. STAATZUCHT: 21,i8, ·jo. STUDIE: letterkundige s. door in te gaan

op de kksten: 3. - Van een treur­spe! als gehed: 3, 3-1.

SUAREZ, F.: ')3. TON EEL: Vondels opv.ltting van het

tonte!: ·iS--19, 57-58. Vondels Lliei f ti en moderne toneelregie: 50-52.

TREl:RSPEI.: Lelfstandig t. en deel van een trilogie: 5, U. ~ Dichterlijk t. : 22. - Grieks t. gcimiteerd: 22-24. Zie ook: Dranu.

TURKEN: ·i8, 53. URIEJ.: 19, 27, 28, 29, 30, 31, 36. VANHERPE, G. : 56-58, 60. VERGILIUS: 48. VERHAGEN, B.: 49. VERSCHAEVE, C. : 19, 55. VEUGELERS, J. : 50-52. VIJF bedrijven 24. VONDEL: passim. - Zijn diepste levens­

inzicht : 11·13. - Didaktisch synthe­tiserend en dichterlijk schouwend: 18-19, 22-23, 25-26, 37, 39-40, 44-45. - Vormelijke kenmerken van zijn treurspelen: 23-2·1. - Imiterend ba­rokkunstenaar; daarin Zuidnederlands van aankg: 25-26, 45. - Veelzijdig dichterschap; verzamelaar; verschillen­de vormen voor oudtestamentische en nieuwtestamentische materie: 38, 42-41, '58. - Rol naar huiten; ook met Lucifcr (een « vorstelijk» treurspel): 39, 4'5. '53, 57. - Na hoogmoed in ootmoed herboren: 11-12, 57. - Volg­zaaOl : -i2. - Middelpuntzoekend: 42. - In hoever dan innerlijk dualisme, in verband met Griekse beïnvloeding: 56-58. - Door on5 vt:rwaarloosd: 45, 46.

VONDEL: Constantijntje: 41. VONDEL: Saartje: 41. WALLENSTEIN, A. v.: ·lR, 53. WIJSHEID: Gods w. in Gabriel: 20-21. WOESTIjNE, K. van de: 25. WOLF, Mayken de: 41 . ZONDE: boosheid, en aanleiding tot gro­

ter goed: 9-11. - Ontleed door struc­tuur der binnen-bedrijven: 21-22.

ZONDEVAL (tont:elspcl door A. Hey­ting): 59.

ZWIJGER, WilleOl de: 53.

INHOUD ST AFEL

Woord vooraf

EERSTE HOOFDSTUK. - Inhoud. 1. Gods barmhartigheid en Gods rechtvaardigheid 2. De bozen en de goeden ... 3. De zonde ... 4. Engelen en mensen, kosmos en aarde

Besluit

1WEEDE HOOFDSTUK. - Structuur. 1. Eerste overzicht 2. Het eerste en het vijfde bedrijf: een dubbele welfboog 3. De drie binnen-bedrijven: drie gelijklopende conflikten 4. De gehele structuur 5. De koren

Aanhangsel. Het uitwendig voorkomen der tragedie Besluit

DERDE HOOFDSTUK. - Gestalten. 1. Eerste groepering ... 2. Gabriël, Michaël, Rafaël, Uriël 3. Apollion, Lucifer, Belial, Belzebub 4. Lucifer in het bijzonder ... 5. Hemel of aarde? Engelen of mensen?

VIERDE HOOFDSTUK. - Geest. 1. Het stuk op zichzelf beschouwd 2. Het treurspel en zijn dichter 3. De dichter en zijn tijd ...

Besluit

3

7 9

11 13 16

18 19 20 22 23 24 25

27 28 3·1 36 37

39 41 43 44

ALGEMEEN BESLUIT EN OVERGANG 46

BijLAGEN 47 1. Bij het motto, de «opdracht », het «berecht », de «-inhoud» 48 2. Llfci fer en de toneelregie 50 3. Lucifer volgens Pater Molkenboer ... 53 4. Vcrschaeve's «Uur bewondering» voor Vondels Luifer 55 5. Het Grieks-christcli jk dualisme 10 u/cifer, volgens Gabriel

Vanherpe 56 6. Lucifer van Pater Brauns 59 7. W. Kramer over Vondel als barokkunstenaar 60

NAMEN- EN ZAKENREGISTER ... 61

63

Druk van de N. V. Scheerders van KercTwve, St-Niklaas.