1 | P a g i n a
Vastgoedmanager ontmoet woningcorporatie
Een verkenning van kansen in de corporatiemarkt
3 september 2012
Status: concept
ir. S. de Vos
mw. dr. ir. ing. I.I. Janssen
2 | P a g i n a
Vastgoedmanager ontmoet woningcorporatie
Een verkenning van kansen in de corporatiemarkt
Introductie De activiteiten van vastgoedmanagentorganisaties (VGMO’s) op de woningmarkt richten zich op het
beheer van woningen van particuliere en institutionele vastgoedbeleggers, de zogenaamde “vrije
huursector”. In de voortdurende zoektocht naar vergroting van de markt van vastgoeddiensten, brengen
de huidige ontwikkelingen in de woningmarkt voor de vastgoedmanagementsector kansen met zich
mee. Deze studie is bedoeld om deze kansen in de woningmarkt in beeld te brengen. Hierbij wordt
vooral gekeken naar de ontwikkelingen bij woningcorporaties. De Nederlandse woningcorporaties
bezitten samen 82% van het totale aanbod aan huurwoningen. Slechts 4,6% van de huurwoningen is in
bezit van institutionele beleggers. Als gevolg van huurprijsregulering zijn de huurprijzen van goedkope
huurwoningen aan regels gebonden. Dit geldt voor goedkope woningen die verhuurd worden door
corporaties én commerciële verhuurders. Regulering is van toepassing op woningen met een huurprijs
van 664,66 euro per maand (prijspeil 2012). Maarliefst 92% van de huurwoningen in Nederland heeft
een huurprijs lager dan deze liberaliseringsgrens. Omdat woningcorporaties tot taak hebben lage
inkomensgroepen te huisvesten, is het vanzelfsprekend dat zij het merendeel (86%) van deze
gereguleerde huurwoningen bezitten (zie figuur 1).
De huidige ontwikkelingen op
deze huurwoningmarkt waar de
woningcorporatie een
belangrijke rol speelt, zijn
aanleiding voor deze studie.
Centraal staan twee kansen voor
vastgoedmanagementorganisa-
ties die het gevolg zijn van
enerzijds verschuivingen in het
middensegment van de
huurwoningmarkt en anderzijds
de roep om een efficiëntere
bedrijfsvoering bij
woningcorporaties.
2.266
296 75 87 87 57
corporaties particuliere beleggers institutionele beleggers
gereguleerd geliberaliseerd
Figuur 1 Aantallen huurwoningen in Nederland (x 1.000) (bewerking van IVBN, 2011; ABF, 2009)
3 | P a g i n a
1 | Vastgoedbeleggers verwerven woningen van corporaties waardoor gelijktijdig de beheeropgave voor
VGMO’s wordt vergroot. Doordat corporaties door de overheid worden gestuurd om zich meer te
richten op huishoudens met een inkomen onder de 34.000 euro, zullen er in de vrije huursector
verschuivingen optreden. Bovendien wordt er meer marktwerking toegestaan in het gereguleerde deel
van de huurwoningmarkt. De verwachting is daarom dat de vrije sector huurwoningmarkt de komende
jaren sterk zal groeien. Dit biedt kansen voor woningbeleggers en in het verlengde hiervan voor
VGMO’s.
2 |In een zoektocht naar een efficiëntere bedrijfsvoering besteden corporaties steeds meer
beheeractiviteiten uit. Wanneer corporaties gedwongen worden op kasstromen te sturen, vereist dit een
efficiënte bedrijfsvoering en een kritische blik op de kosten van beheeractiviteiten. Gezien het feit dat
VGMO’s gewend zijn in een concurrerende markt kwaliteit te leveren, tegen een scherpe prijs, zouden
de activiteiten van VGMO’s kunnen passen in een efficiëntere bedrijfsvoering van woningcorporaties.
Toch weten corporaties en VGMO’s elkaar in de praktijk nauwelijks te vinden. Hoe komt dit? Door in
kaart te brengen hoe corporaties aankijken tegen mogelijkheden van samenwerking, wordt duidelijk wat
de belemmeringen zijn. Mogelijk biedt het ook aanknopingspunten voor het afstemmen van de diensten
van VGMO’s aan de eisen van corporaties. Op die manier kan er ruimte ontstaan voor
vastgoedmanagementorganisaties om hun markt te vergroten tot het domein van de
woningcorporaties.
Doel en methode onderzoek
Het doel van deze projectstudie is het vertalen van de huidige ontwikkelingen in de huurwoningmarkt in
kansen voor de vastgoedmanagementorganisatie. Uitvoerig deskresearch en interviews met acht
woningcorporaties hebben als onderlegger gediend bij het in kaart brengen van de kansen. De
interviews hebben telefonisch of schriftelijk plaatsgevonden en bevatte vragen over het uitbesteden van
beheeractiviteiten. De volgende woningcorporaties hebben informatie verstrekt over hun
uitbestedingsbeleid: Woonvisie, Lefier, Havensteder, Sité Woondiensten, Woonwaard Noord-
Kennemerland, Laurentius, Dinteloord en Alliantie. De doelstelling van deze projectstudie is niet een
volledig overzicht te geven van de besluitvorming rondom uitbesteden van beheeractiviteiten binnen
corporaties. De onderzoekers hebben geprobeerd een goed beeld te schetsen van de situatie bij
woningcorporaties en deze te interpreteren voor VGMO’s.
4 | P a g i n a
Leeswijzer
Met opzet is gekozen de resultaten van deze korte projectstudie niet te bundelen in een lijvig
onderzoeksrapport. Per kans zoals in de introductie verwoord, zijn vijf prikkelende vragen opgesteld
die vervolgens bondig worden beantwoord gebruikmakend van wetenschappelijke literatuur,
publicaties in vakbladen, beleidsnotities, en de resultaten uit de interviews. Op deze wijze hopen de
onderzoekers goed aan te sluiten bij de kennisbehoefte van de leden van Vastgoedmanagement
Nederland.
5 | P a g i n a
Verschuivingen in het middensegment
…de stand van zaken
De huidige woningmarkt wordt gedomineerd door twee sectoren: de koopsector en de sociale
huursector. De derde sector, de vrije sector huurmarkt, is daarentegen klein. De marktsituatie in beide
dominante sectoren kent uitersten. Op de koopwoningmarkt heerst momenteel een kopersstaking met
een recordomvang aan aangeboden koopwoningen. De strengere voorwaarden voor
hypotheekverstrekking, die met name starters parten spelen, remt de doorstroming van huur- naar
koopwoningen. In de sociale huursector kennen we een geheel andere marktsituatie. Regionale
verschillen daargelaten, kent de sociale huursector lange wachtlijsten. Het gebrek aan doorstroming van
(sociale) huur naar koop draagt bij aan de onbalans op de koopwoningmarkt. Zowel overheid als markt
reageren op deze onbalans in de woningmarkt. Voor een betere afstemming en doorstroming zou het
aandeel huurwoningen in het middensegment moeten worden vergroot. Door aanpassing van de
huurprijsregulering zullen meer corporatiewoningen bij mutatie een geliberaliseerde huur hebben wat
het aanbod huurwoningen in het middensegment vergroot (Rijksoverheid, 2011b). Institutionele
beleggers geven aan zich meer te willen begeven op dit middensegment (IVBN, 2011). Dit zou
bijvoorbeeld kunnen door de aankoop van woningen in het middensegment van corporaties. Indien
inderdaad de portefeuille van vastgoedbeleggers in deze richting zich substantieel uitbreidt, liggen hier
kansen voor VGMO’s die traditiegetrouw het beheer verzorgen in opdracht van deze beleggers. Maar
hoe concreet zijn deze kansen? De beantwoording van een vijftal vragen vormt de leidraad in de
zoektocht naar deze kansen.
1 |Hoe is het middensegment in de huurwoningmarkt te typeren?
De huurwoningmarkt kan verdeeld worden in verschillende prijssegmenten. De Wht houdt de volgende
huurklassen aan (Rijksoverheid, 2011a): goedkoop (maandhuur tot € 366,37), betaalbaar (maandhuur
vanaf € 366,37 tot € 561,98), bereikbaar (maandhuur vanaf € 561,98 tot € 664,66) en duur (maandhuur
vanaf € 664,66). In deze notitie hanteren we een ander onderscheid. Het goedkope segment van de
huursector is dat deel van de markt dat gereguleerde huurprijzen kent (huurprijzen < 664,66 euro). De
inkomensgrens voor deze woningen bedraagt €34.085. Huishoudens met een hoger inkomen zijn dus
aangewezen op de vrijesector huurmarkt met huurprijzen hoger dan 664,66 euro. Van de totale vrije
huursector is 37% in het bezit van corporaties, 26% in het bezit van institutionele beleggers en de
overige 37% is eigendom van particuliere beleggers. De vrije sector huurmarkt telt circa 230.000
woningen. Ze vormt daarmee slechts 8% van de totale huurwoningmarkt. Het middensegment van de
huurwoningmarkt is dat deel van de vrije sector huurmarkt met huurprijzen tot circa 900 euro. Door
gewijzigde regelgeving kunnen middeninkomens niet meer in de gereguleerde huursector terecht.
6 | P a g i n a
Vanwege het geringe aanbod in dit middensegment huurwoningen dreigt deze groep tussen wal en
schip te vallen (zie bijvoorbeeld: Arcadis, 2012). De aandacht van vastgoedbeleggers voor dit deel van de
markt is daarom groeiende. Immers, corporaties zijn gedwongen zich te herbezinnen op hun rol in dit
deel van de markt. Daarnaast lijkt door de strikte hantering van de inkomensgrens de vraag in dit deel
van de markt groter dan het aanbod.
2 |Wat is de rol van de overheid bij het vergroten van de vrije sector huurmarkt?
De overheid heeft in haar Woonvisie 2011 een aantal maatregelen aangekondigd ten aanzien van de
corporatiesector. Zo wil zij de doorstroming bevorderen en aanbodbelemmeringen wegnemen om zo de
keuzevrijheid op de huurmarktmarkt te verruimen. De overheid heeft hiervoor 3 maatregelen
voorgesteld (Rijksoverheid, 2011b):
Meer marktwerking in de huurwoningmarkt
Een striktere scheiding van speelvelden corporaties en beleggers
Versoepeling van regels ten aanzien van complexgewijze transacties
Meer marktwerking in de verhuurwoningmarkt
Als gevolg van huurprijsregulering kunnen gereguleerde huurprijzen sterk afwijken van
markthuurprijzen. Zo heeft het woningwaarderingssysteem weinig oog voor de locatie en des te meer
voor de voorzieningen in de woning zelf. Op de goede locaties is er oneerlijke concurrentie tussen de
goedkope corporatiewoningen en woningen in de vrije sector. Dit maakt het onmogelijk om op gewilde
locaties rendabel woningen te ontwikkelen en te verhuren voor het middensegment huurwoningen
(tussen de 650 en ca. 900 euro per maand). De overheid heeft hiertoe in de gebieden met de grootste
druk op de woningmarkt de toegestane maximumhuurprijzen verhoogd. Dit zorgt ervoor dat bestaande
gereguleerde woningen bij mutatie in de vrije sector verhuurd kunnen worden. In het middensegment
zullen de huurniveaus meer marktconform zijn wat investeren door vastgoedbeleggers aantrekkelijker
maakt.
Een striktere scheiding van speelvelden corporaties en beleggers
Corporaties lenen goedkoper kapitaal dan commerciële verhuurders vanwege de borging van
corporaties door de staat. Dit terwijl corporaties de afgelopen jaren steeds meer commerciële
activiteiten zijn gaan ondernemen waaronder de ontwikkeling van vrije sector woningen, welke zij
aanzienlijk goedkoper verhuren dan commerciële verhuurders. De hierdoor ontstane
concurrentievervalsing maakt het moeilijk om een rendement te halen voor commerciële verhuurders.
De overheid heeft hiertoe de maatregel genomen om corporaties te verplichten hun activiteiten te
splitsen in een commercieel deel en een maatschappelijk deel. Dit maatschappelijke deel, het
zogenaamde DAEB (Diensten van Algemeen Economisch Belang) deel, komt nog wel in aanmerking voor
7 | P a g i n a
geborgde leningen, het niet-DAEB deel niet. Het niet-DAEB deel is voor financiering aangewezen op
dezelfde mogelijkheden als commerciële verhuurders. Voor wat betreft woningen vallen enkel
gereguleerde woningen in het DAEB deel. Dit betekent dat huishoudens die meer verdienen dan 34.085
euro per jaar (prijspeil 2012) zich voor huurwoningen op het geliberaliseerde deel van de
huurwoningmarkt moeten richten. Deze regeling maakt dat de concurrentie tussen corporaties en
commerciële verhuurders in dit deel van de markt eerlijk verloopt, wat investeringen door
vastgoedbeleggers uitlokt.
Versoepeling van regels ten aanzien van complexgewijze transacties
Nu corporaties hun uitpondinkomsten zien terugvallen als gevolg van de verslechterde situatie op de
koopmarkt, en de corporaties gedwongen worden zich meer op hun oorspronkelijke doelgroep te gaan
richten, kan het interessant zijn om verhuurde woningen in het middensegment complexgewijs in
verhuurde staat te verkopen. Naast verkoop aan collega corporaties of het Woning Investerings Fonds,
is verkoop aan vastgoedbeleggers een optie. De regels ten aanzien van complexgewijze verkoop zijn
versoepeld. Desondanks kent de verkoop van huurwoningen aan vastgoedbeleggers belemmeringen (zie
volgende deelvraag).
3 |Welke belemmeringen zijn er voor de verkoop van huurwoningen in het
middensegment door corporaties aan vastgoedbeleggers?
De verkoop van corporatiebezit is onderhevig aan regelgeving. Deze regelgeving heeft betrekking op het
transactietraject en de hoogte van de transactieprijs. Indien een corporatie besluit woningen te
verkopen aan een vastgoedbelegger wordt gesproken over complexgewijze verkoop. Een corporatie
moet een complex eerst aan de zittende bewoners aanbieden en daarna aan collega-corporaties
(waaronder het Woning Investerings Fonds). Als deze partijen niet willen kopen, mag de corporatie aan
een belegger verkopen. Deze aanbiedingsvolgorde kan ertoe leiden dat een corporatie soms drie
verkooptrajecten doorloopt voordat ze daadwerkelijk aan beleggers kan verkopen. Omdat de
woningvoorraad van corporaties tot stand is gekomen met maatschappelijk kapitaal, wordt ‘weglekken’
van dit maatschappelijk kapitaal beschermd door eisen ten aanzien van de transactieprijs. Bij het
bepalen van de prijs is de leegwaarde (ofwel de waarde van het complex in onverhuurde staat) een
belangrijk criterium. Bij verkoop tussen de 75% en 90% van de leegwaarde kan het ministerie
toestemming verlenen als (1) het belang van de volkshuisvesting zich daar niet tegen verzet, (2)
corporaties kunnen aantonen dat complexgewijze verkoop volkshuisvestelijke meerwaarde heeft en (3)
de prijsvorming transparant tot stand is gekomen en marktconform is. Daarnaast is verkoop voor minder
dan 75% ook mogelijk geworden. Voorwaarde is dat de koper het complex de eerste zeven jaar door
exploiteert en een evenredige winstdelingsregeling afspreekt met de corporatie tot 30 jaar na aankoop.
Ondanks dat deze regelgeving in 2011 is verruimd (zie Rijksoverheid, 2011d), bestaat in de markt het
gevoel dat corporaties hun complexen die voor doorexploitatie aan beleggers worden aangeboden, te
8 | P a g i n a
duur moeten verkopen (DTZ, 2011; Conijn & Kramer, 2010). Daarnaast hebben complexen die nu nog
gereguleerd verhuurd worden (en waarbij op termijn de meeste huurpotentie gekapitaliseerd kan
worden) met extra regels te maken. Zo moeten zowel de bewoners als de gemeente toestemming geven
tot verkoop. Op papier zijn de voorwaarden voor complexgewijze verkoop van corporatiebezit dus niet
zo gunstig.
4 | In welk deel van deze markt zijn vastgoedbeleggers geïnteresseerd?
Uit onderzoek (Conijn & Schilder, 2011) blijkt dat 40% van de corporatiewoningen door het opplussen
van de WWS punten, bij mutatie in de vrije sector verhuurd zouden kunnen worden. Volgens Jones Lang
LaSalle (PropertyNL, 2011) zouden 55% van de door hen ondervraagde woningcorporaties
complexgewijs wil verkopen, vooral in de vrije sector. Of vastgoedbeleggers geïnteresseerd zijn in de
aankoop van deze woningen hangt ook af van de wijze waarop institutionele beleggers hun activiteiten
inrichten. Volgens hetzelfde onderzoek van JLL zouden beleggers graag van corporaties willen kopen. Zo
zouden de vijftig grootste Nederlandse particuliere en institutionele beleggers tot eind 2012 minimaal
€2,5 miljard willen investeren in nieuwe en bestaande huurwoningen. In een studie van De Vos (2012)
blijkt zo’n 20% van de corporatievoorraad uiteindelijk ook daadwerkelijk te voldoen aan de objecteisen
van de vastgoedbelegger. Hierbij is gekeken naar huurprijsklasse, woonvorm, bouwjaar en locatie. De
rendementseisen van de vastgoedbelegger zorgen er echter voor dat bij een strikte naleving van de
huidige transactieregelgeving van deze 20% nauwelijks wat overblijft. De daling van de woningprijzen in
de huidige markt en een minder strenge transactieregelgeving zou het aanbod voor beleggers geschikte
huurwoningen kunnen doen groeien. Hoewel met deze veranderingen dit potentiële aanbod maar
beperkt groeit, is dit al snel een groot aanbod, gezien de enorme omvang van de bestaande
corporatievoorraad. De Vos rekende in zijn studie een scenario voor waarbij uitpondverboden en
winstdelingen werden losgelaten en leegwaarderatio’s nog eens met 10% werden verlaagd. In dat geval
zou ongeveer 2% van de corporatievoorraad geschikt zijn voor aankoop door vastgoedbeleggers. Dit lijkt
op het oog weinig, maar vertegenwoordigt een kapitaal van ca. 5 miljard euro. Wanneer insitutionele
beleggers de beschikking hebben over 2,5 miljard euro, is er genoeg keuze voor vastgoedbeleggers in de
bestaande corporatievoorraad.
5 |Biedt een verschuiving in het middensegment op korte termijn kansen voor
VGMO’s?
De kansen voor VGMO’s hangen af van de omvang van de transacties tussen vastgoedbeleggers en
woningcorporaties. De nieuwe regelgeving die voortvloeit uit de Woonvisie 2011 verruimt de
mogelijkheden voor vastgoedbeleggers zich te begeven op het middensegment van de
huurwoningmarkt. Het opplussen van een deel van de voorraad en de striktere scheiding tussen DEAB
9 | P a g i n a
en niet-DAEB verbetert de concurrentiepositie van de vastgoedbelegger in dit segment. Op 5 juli 2012 is
de herzieningswet door de tweede kamer aangenomen (Rijksoverheid, 2012). De herzieningswet regelt
dat corporaties een administratieve scheiding moeten aanbrengen tussen DAEB en niet-DAEB. Voor
corporaties blijft het echter toegestaan zich op de vrije markt (niet-DAEB) te begeven. Het is dus nog de
vraag of, welke, en in welke mate corporaties huurwoningen in het middensegment afstoten. Daarnaast
is het complexgewijs verkopen van corporatiewoningen omgeven met ingewikkelde procedures. De
verkoop van corporatiewoningen is daarom geen vanzelfsprekendheid. De ervaringen op dit vlak zijn
nog beperkt. De toekomst moet uitwijzen hoe en of het kapitaal van de vastgoedbelegger de
corporatievoorraad weet te vinden
In dit stuk is rekening gehouden met de vigerende wet- en regelgeving voor wat betreft de
huurwoningmarkt. Ondanks recente maatregelen is van een gezonde woningmarkt geen sprake. De
woningmarkt is daarom een belangrijk politiek agendapunt. Op dit moment wordt de herzieningswet
verder uitgewerkt, hebben 22 top-economen zich opnieuw over de woningmarkt gebogen (Bartelsman
e.a., 2012), ligt er een gezamenlijke nota Wonen 4.0 van de belangrijkste partijen die de woningmarkt
vertegenwoordigen (Vereniging Eingen Huis e.a., 2012) en vinden op 12 september nieuwe verkiezingen
plaats. De algemene toon is dat alleen grondige hervormingen in zowel de huur- als de
koopwoningenmarkt zullen leiden tot een gezondere woningmarkt . Het is de vraag welke hervormingen
het nieuwe kabinet zal doorvoeren en welke gevolgen dit zal hebben voor de vrije huurwoningmarkt.
Als we tenslotte verder naar de toekomst kijken blijft de vraag naar woningen in het middensegment
bestaan. Het aantal huishoudens blijft nog groeien tot 2045 (CBS, 2011). Zolang de vraag naar woningen
hoog blijft, zal op langere termijn de markt voor VGMO’s toenemen, ongeacht of dit voormalige
corporatiewoningen of nieuwbouw investeringen betreffen.
10 | P a g i n a
Beheren in opdracht van corporaties
…In een zoektocht naar een efficiëntere bedrijfsvoering besteden corporaties
steeds meer beheeractiviteiten uit.
De inkomsten van corporaties staan onder druk (CFV, 2011). Dit dwingt corporaties kritisch te kijken
naar de efficiëntie van de bedrijfsvoering. Uit onderzoek (Conijn en Schilder, 2009) blijkt dat corporaties
30% tot 50% meer uitgeven aan het beheer van een woning dan een commerciële verhuurder.
Gedeeltelijk kan dit verklaard worden door het andere takenpakket dat de maatschappelijke
verantwoordelijkheid van corporaties met zich meebrengt. Denk hierbij aan het beheer van de directe
leefomgeving, activiteiten die voortvloeien uit de huurregulering, enz. Toch hebben corporaties ook
vastgoed in bezit waar deze maatschappelijke component minder aanwezig is, zoals bij het beheer van
het niet-DAEB deel van de corporatieportefeuille. De beheeractiviteiten die hieruit voortvloeien zijn
vergelijkbaar met de diensten die VGMO’s aanbieden. Dit deel van deze publicatie richt zich op de vraag
hoe corporaties aankijken tegen efficiënter vastgoedmanagement en wat VGMO’s in dit kader voor hen
zouden kunnen betekenen.
1 | Hoe efficiënt zijn corporaties in het beheren van hun vastgoedportefeuille?
Zowel VGMO’s als corporaties geven aan dat er bij corporaties veel te winnen valt in het efficiënt
managen van de vastgoedportefeuille. De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd
naar het verschil in objectgebonden kosten (onderhoud en beheer) tussen corporaties en commerciële
verhuurders. Al eerder haalden we het onderzoek van Conijn en Schilder(2009) aan. Zij spreken over
exploitatielasten bij corporaties die 30% tot 50% hoger liggen dan die van commerciële
vastgoedeigenaren. Van den Hoogen (2010) laat in een discussiepaper een aantal interessante
vergelijkingen zien. Gegevens van AeDex en ROZ/IPD benchmarks hebben hiervoor als basis gediend.
Van Middelaar (2005) vergeleek objectgebonden kosten voor corporaties en winkelbeleggers (zie
onderstaand overzicht). Te zien is dat deze over de periode 2001-2003 toenemen maar dat de twee
indicie nauwelijks van elkaar afwijken. Worden de objectgebonden kosten gerelateerd aan de bruto-
huurinkomsten, dan zien we een duidelijk verschil. Dit wordt vanzelfsprekend verklaard door de hogere
huren van het vastgoed in de beleggingsportefeuille.
Objectgebonden kosten 2001-2003 per VHE en in % van bruto-inkomsten
2001 2002 2003
AeDex ROZ/IPD AeDex ROZ/IPD AeDex ROZ/IPD
Objectgebonden kosten € 1.545 € 1.572 € 1.764 € 1.741 € 1.829 € 1.851
Als % bruto-inkomsten 41,7% 25,1% 45,9% 26,7% 46,0% 27,2%
11 | P a g i n a
CFV (2006) deed een vergelijkbaar onderzoek maar relateerde de objectgebonden kosten aan de
huurcategorie.
Uit dit overzicht blijkt dat de kosten per VHE uitgaande van de populatie tot en met huurprijsklasse 2 bij
de woningcorporaties 7,8% hoger liggen. Tot en met de liberalisatiegrens is dit verschil 5,2%. Als
percentage van de huuropbrengsten zijn de verschillen echter groter vanwege de relatief lagere huren
van de woningcorporaties.
Van den Hoogen (2010) maakte zelf eveneens een uitsplitsing van objectgebonden kosten op basis van
recentere en meer gedetailleerde data van AeDex en ROZ/IPD. In deze studie wordt geconcludeerd dat
woningcorporaties fors hogere exploitatielasten hebben dan de institutionele beleggers: gemeten
als percentage van de bruto inkomsten en per m² ruim het dubbele, per VHE zijn de kosten ruim
50% hoger. Voor deze analyse zijn de woningen met een geliberaliseerde huur uit de populatie van
de ROZ/IPD gehaald. Een belangrijkere conclusie is dat het verschil de afgelopen jaren sterk is
toegenomen: de exploitatiekosten van de AeDex woningen stegen van 2003 tot 2008 met 34,2%,
gecorrigeerd voor inflatie met 31,5%! Hoe kunnen deze grote verschillen worden verklaard?
Corporaties zijn vastgoedeigenaar en niet alleen beheerder. Zij richten zij zich op de onderkant van de
markt en hebben doelstellingen die andere beheeractiviteiten met zich meebrengen. Van den Hoogen
draagt andere redenen aan voor de aangetroffen verschillen. Zo kan een verschil in kwaliteit en
samenstelling van de portefeuille tussen corporaties en institutionele beleggers een oorzaak zijn.
Het aandeel oudere woningen in de corporatievoorraad kan kostenverhogend werken. Daarnaast
betreft het grote verschil slechts één jaar van meting (2008). Betreffen de verschillen
weloverwogen uitgaven voor de doelgroep of is er werkelijk sprake van inefficiency? Om de
verschillen beter te kunnen verklaren zullen de indicies en definities van corporaties en
vastgoedbeleggers beter op elkaar moeten worden afgestemd. Een vergelijking van AeDex en de
vastgoedmanagement-index is nog niet eerder gemaakt. Het verdient aanbeveling hier eens goed
naar te kijken.
Objectgebonden kosten 2004 (bron: CFV Vervolgonderzoek bedrijfslasten woningcorporaties; herleid door Van den Hoogen)
Kosten per VHE
In % van de huuropbrengsten
Woningcorporaties € 1.789 41,4%
Commerciële verhuurders (tot liberalisatiegrens € 598) € 1.700 26,8%
Commerciële verhuurders (t/m huurprijsklasse 2 van € 478) € 1.660 31,1%
12 | P a g i n a
2 | Staat het sturen op efficiëntie hoog op de agenda van de woningcorporatie?
Zowel de bestudeerde beleidsdocumenten (zie o.a. CFV, 2012) als de ondervraagde corporaties gaven
aan dat het zuinig omgaan met de middelen steeds belangrijker wordt. Corporaties zijn zich er van
bewust dat er een slag te slaan is in het efficiënt managen van het vastgoed. De heer De Vries van
woningcorporatie Lefier verwoordde het als volgt: “Ook bij ons is er de noodzaak om scherper aan de
wind te zeilen”. De oorzaak van deze actuele wijzigingen komt doordat er in het verleden weinig prikkels
zijn geweest om efficiënter om te gaan met vastgoed (Priemus, 2002). Nu corporaties financieel onder
druk komen te staan, ontstaat deze prikkel wel. Hierdoor ontstaan kansen voor VGMO’s.
Wetenschappelijke studies (zie White,2011 en Hayward & Donaugh, 2000) laten zien dat deze prikkel
zich in andere landen al eerder heeft voorgedaan. In deze studies worden voorbeelden genoemd uit
Engeland en Nieuw Zeeland waar (semi-) publieke vastgoedorganisaties succesvol commerciële
methodes als kosten/batenanalyses en aanbestedingen hebben overgenomen om te kunnen sturen op
een efficiëntere besteding van middelen. De door ons ondervraagde corporaties gaven allen aan de
afgelopen 3 jaar structurele maatregelen te hebben genomen om te sturen op efficiënter
vastgoedmanagement. Zo gaven zowel Laurentius als Woonvisie aan nog meer te willen sturen op
eenheidsprijzen om zo de administratiedruk te verlagen. Ook fusies en schaalvergroting in de
corporatiesector worden ingezet met als doel een efficiëntere organisatie in te richten.
3 | Overwegen corporaties beheeractiviteiten uit te besteden met als doel de
bedrijfsvoering efficiënter in te richten?
Elke ondervraagde corporatie besteedt zaken uit. Het gaat echter vaak om specifieke taken die elk apart
worden uitbesteed. Zo hebben eigen onderhoudsdiensten plaats gemaakt voor uitbestedingen aan
onderaannemers en vindt bijvoorbeeld de klachtenafhandeling plaats in callcenters. Andere zaken die
worden uitbesteed zijn het vve-beheer en de inzet van huismeesters. Het gehele beheer uitbesteden
van (delen van) de portefeuille, waarbij de corporatie slechts nog een strategische en controlerende rol
vervult, vindt nauwelijks plaats. Corporaties geven wel aan dat hier steeds meer over wordt nagedacht.
In een enkel geval wordt het gehele beheer van een klein deel van de portefeuille dat buiten de
kernregio is gelegen, uitbesteed. Havensteder heeft hiertoe bijvoorbeeld besloten en koos een collega-
corporatie voor het beheer van enkele complexen. In een vraaggesprek gaf een vertegenwoordiger van
Havensteder aan dat het “not done” is uit te besteden aan een commerciële partij in plaats van een
collega-corporatie waarbij de lijntjes kort zijn. Woningcorporatie Alliantie vermeldde nadrukkelijk alle
kennis en activiteiten in eigen huis te willen houden en geen beheertaken, ook niet het dagelijks beheer
van het niet-DAEB gedeelte van de portefeuille, uit te willen besteden. Alliantie heeft kennis over het
vastgoedmanagement op verschillende beleidsniveaus gebundeld in een adviesgroep. Deze adviesgroep
wordt gezien als een intern adviesbureau die de regio's ondersteund bij het oplossen en uitwerken van
vastgoedvraagstukken. De schaalgrootte van deze corporatie geeft ruimte voor deze zienswijze.
13 | P a g i n a
4 | Zien corporaties een VGMO als een goede uitbestedingspartner?
De vastgoedmanager zoals verenigd in VGM-NL is (nog) geen vanzelfsprekende partner voor de
woningcorporatie. Enkele corporaties experimenteren met het uitbesteden van delen van het beheer
aan commerciële partijen. Zo geeft Sité Woondiensten aan een pilot te starten met het uitbesteden van
het gehele beheer van een klein deel van de portefeuille aan een commerciële vastgoedmanager. Over
het algemeen zijn corporaties zich ervan bewust dat partijen die in opdracht van beleggers het beheer
uitvoeren dit kosten efficiënt doen aangezien zij meer op rendement worden afgerekend. Desondanks is
de uitbestedingsstrategie die de overhand heeft bij corporaties het uitbesteden per taak aan
gespecialiseerde partijen zoals facility managers, aannemers, inkopers, loodgieters, callcenters, etc. Het
lijkt er op dat facilitaire bedrijven, aannemers en gespecialiseerd onderhoudsbedrijven inspringen op de
veranderende vraag van corporaties. Corporaties hebben een ruime keus aan partners waarmee zij
strategisch kunnen samenwerken. Woningcorporatie Laurentius gaf aan ervaring op te doen met
Resultaatgericht Vastgoed Onderhoud (RVGO). Steeds meer onderhoudsbedrijven bieden deze dienst
aan waarbij zij voor langere periodes resultaatgerichte afspraken aangaan met corporaties. VGMO’s
zouden ook in deze behoeften kunnen voorzien.
5 | Hoe kan de VGMO zich richten op de corporatiesector?
Dat woningcorporaties hun bedrijfsvoering efficiënter zullen inrichten is een feit. De stijgende
onderhoudslasten (zie Atriensis, 2011) van de afgelopen jaren zijn een belangrijke aanleiding te zoeken
naar nieuwe wegen voor het organiseren van het vastgoedbeheer zonder dat de kwaliteit van de
dienstverlening hieronder te leiden heeft. Ook het scherpere toezicht op de corporatiesector en de
verslechterde financiële situatie maken dat corporaties met taakstellende bezuinigingsopgaven te
maken krijgen. Het uitbesteden van taken is onderdeel van het uitgebreide pakket van maatregelen die
corporaties inzetten op weg naar een efficiëntere bedrijfsvoering. Corporaties hebben een ruime keus
uit aanbieders, indien zij eenmaal besluiten tot uitbesteding over te gaan. VGMO’s zouden, gezien hun
kerncompetenties, prima in staat kunnen zijn als partner voor corporaties op te treden, bijvoorbeeld om
in de vraag naar huismeesters, vve-beheer of resultaatgericht onderhoud te voorzien. De strategieën
van corporaties voor wat betreft het taakgericht uitbesteden van vastgoedmanagement gerelateerde
activiteiten zijn zeer divers. VGMO’s ondervinden op dit gebied veel concurrentie van andere
aanbieders. VGMO’s die zich op dit terrein willen begeven zullen zich flexibel moeten opstellen en
maatwerk moeten leveren.
De verplichte administratieve scheiding tussen DAEB en niet-DAEB activiteiten van corporaties zou
kunnen leiden tot eveneens een striktere scheiding van het vastgoedbeheer. Dit biedt kansen voor
VGMO’s indien corporaties besluiten het vastgoedmanagement voor het niet-DAEB deel van de
portefeuille complexgewijs uit te besteden. De vastgoedbeheer activiteiten behorend bij het niet-DAEB
14 | P a g i n a
gedeelte, komen sterk overeen met de core-business van VGMO’s. Hoewel corporaties nog nauwelijks
overgaan tot complexgewijze uitbesteding, geeft de splitsing tussen DAEB en niet-DAEB hier een goede
aanleiding toe. Woningcorporatie Lefier vertelde dat het beheer van geliberaliseerde huurwoningen
“een andere tak van sport is”. Huurders in dit segment hebben hogere eisen. Corporaties zullen de
verhuur van duurdere huurwoningen steeds minder als hun kerntaak vinden behoren. Dit geldt ook voor
het beheer van het commerciële en maatschappelijk vastgoed. Een duidelijke administratieve splitsing
van DAEB en niet-DAEB in combinatie met de noodzaak scherper te sturen op de bedrijfslasten, zal een
extra stimulans zijn het vastgoedbeheer van het niet-DAEB gedeelte in het geheel uit te besteden.
Momenteel bezitten woningcorporaties in Nederland 19.862 winkels en bedrijfsruimten met een totaal
oppervlakte van 2,3 miljoen vierkante meter (CFV, 2011). Ter vergelijk: Nederlandse institutionele
vastgoedbellegers verenigd in de IVBN bezitten gezamenlijk circa 9,5 miljoen m2 commercieel vastgoed
(winkels, kantoren en bedrijfsruimten). Van welk deel van het commercieel vastgoed van corporaties in
de toekomst het beheer zal worden uitbesteed, is moeilijk te zeggen. Elke corporatie maakt haar eigen
afweging op basis van schaalgrootte van de organisatie, locatie van het vastgoed, kenmerken van de
portefeuille en andere strategische overwegingen. Verder onderzoek op dit onderwerp wordt
aanbevolen.
Deze notitie heeft laten zien dat ontwikkelingen bij woningcorporaties kansen bieden voor VGMO’s. Dat
deze partijen elkaar in de praktijk ook vinden, en vervolgens strategische samenwerkingsverbanden
aangaan, is geen vanzelfsprekendheid. Ondanks dat de bedrijfsprofielen van corporaties en VGMO’s op
papier complementair zijn, lijken ze in de praktijk in twee verschillende competities te spelen. Net zo
goed als dat niet elke corporatie het vastgoedmanagement van delen van haar portefeuille uit zal
besteden, zal ook niet elke VGMO zich begeven op het terrein van woningcorporaties. Deze strategische
keuzes zijn afhankelijk van meer dan alleen de ontwikkelingen in de woningmarkt.
15 | P a g i n a
Referenties
ABF Research (2009), “Het wonen overwogen: De resultaten van het WoOnonderzoek Nederland 2009”
een gezamenlijk onderzoek van CBS en het ministerie van VROM/WWI,
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/03/23/het-wonen-
overwogen.html
Arcadis Nederland BV (2012), “Tussen wal en schip: Een onderzoek naar de aanpak van gemeenten voor
de huisvesting van middeninkomens”, Bodegraven,
http://www.arcadis.nl/werkvelden/corporaties/Documents/Rapport%20Tussen%20Wal%20en%2
0Schip-Onderzoek%20aanpak%20gemeenten%20huisvesting%20middeninkomens.pdf
Atriensis (2011), “Meer kwaliteit met minder onderhoud?” rapport verschenen op 1 augustus 2011,
Eindhoven.
Bartelmans, E., e.a. (2012), “Naar een duurzame financiering van de woningmarkt”, manifest,
www.dsf.nl
CBS (2011) “Huishoudensprognose 2011–2060: meer en kleinere huishoudens”
CFV (2006), “Vervolgonderzoek Bedrijfslasten Woningcorporaties”, Naarden
CFV (2011), “Corporaties in perspectief, Toelichting”, Naarden,
http://www.cfv.nl/publicaties/publicatie/CiP_2011_toelichting
CFV (2012), “Sectorbeeld voornemens woningcorporaties 2012-2016, Baarn,
http://www.cfv.nl/media_dirs/8446/media_files_data/sectorbeeld_voornemens_woningcorporat
ies_2012.pdf
Cobouw (2009), “Woningverkoop geen cashcow corporaties”, verkregen op 20 Augustus 2009 van
Cobouw.nl
Conijn, J. en Kramer, B. (2010), “Omvangrijke verkoop van corporatiewoningen”, Ortec Finance,
Amsterdam.
Conijn, J. en Schilder, F. (2009), “How housing associations lose their value: the value gap in the
Netherlands”, Property Management, vol. 29, no. 1, pp. 103-119.
Conijn, J en Schilder, F. (2011) “De haalbaarheid van markthuren.” Real Estate Research Quarterly April
2011 (10) 1.
16 | P a g i n a
DTZ (2011) “Zekerheid gezocht: De Nederlandse markt voor woningbeleggingen”, De Nederlandse markt
voor woningbeleggingen oktober 2011.
Hoogen, van den C. (2010), “Exploitatiekosten van corporatiewoningen en beleggershuurwoningen
vergelijking van de aeDex woningen met de ROZ/IPD over 2008”, Discussiepaper ten behoeve van
het ASRE Onderzoeksseminar van 29 april 2010 over het thema ‘Efficiëntie van
Woningcorporaties’, Amsterdam.
IVBN (2011), “Naar een vrije sector huurmarkt”, IVBN visie op de huurwoningmarkt – september 2011
McDonagh, J., Hayward, T. (2000),"Outsourcing corporate real estate asset management in New Zealand", Journal of Corporate Real Estate, Vol. 2 Iss: 4 pp. 351 – 371
Middelaar, G. van (2005), “Kosten van de bedrijfsvoering van woningcorporaties:
Bedrijfseconomische verkenning en vergelijking van de bedrijfslasten in de corporatiesector in
de periode 2000-2003”, Master thesis voor de Amsterdam School of Real Estate.
Priemus (2002) “Effectiviteit en efficiëntie bij woningcorporaties” verkregen van BNG.nl
PropertyNL (2011), “JLL: Woningmarkt loopt 2,5 miljard euro mis door regelgeving”,
http://www.propertynl.com/index-newsletter/jll-woningmarkt-loopt-25-mrd-euro-mis-door-
regelgeving
Rijksoverheid (2011a), “Parameters huurtoeslag, liberaliseringsgrens en inkmoensgrens staatssteun
2012 en een tweetal wetswijzigingen dat gevolgen heeft voor de berekening van de huurtoeslag”
circulaire (MG 2011-05), 31 december 2011.
Rijksoverheid (2011b), “Wijziging besluit huurprijzen woonruimte”
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/besluiten/2012/04/23/ontwerpbesluit-
wijziging-besluit-huurprijzen-woonruimte-monumenten.html
Rijksoverheid (2011c), “Woonvisie 2011”, http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-
publicaties/kamerstukken/2011/07/01/kamerbrief-woonvisie.html
Rijksoverheid (2011d), “Verkoop corporatiewoningen”, circulaire (MG 2011-04), 1 november 2011.
Rijksoverheid (2012) “Herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een
Nederlandse Autoritieit toegelaten instellingen volkshuisvesting”,
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32769-101.html
Vereniging Eigen Huis, Woonbond, Aedes en NVM (2012), “Wonen 4.0, Plan voor integrale hervorming
van de woningmarkt”, http://www.eigenhuis.nl/downloads/nieuws-pers/Wonen_4_0_-
_23_mei_2012_versie_def.pdf
17 | P a g i n a
Vos, S. de (2012), “Potentie in de huidige corporatievoorraad voor institutionele woningbeleggers”,
Afstudeerverslag TU/e, Eindhoven.
White, A. (2011) "A review of UK public sector real estate asset management", Journal of Corporate Real
Estate, Vol. 13 Iss: 1, pp.6 – 15
Top Related