ww
w.g
eo-i
nfo
.nl
• Va
kbla
d v
an
Geo
-In
form
ati
e N
eder
lan
d
2016
• j
aarg
ang
13
• N
um
me
r 2
De wow-factor van de Nederlandse ondergrond
INSPIRE verankert zich in milieubeleid
Interview Marianne Linde:
‘Samen kunnen we veel bereiken’
Unieke hoogte: opnames van vormgeving
en inrichting van het landschap
NedBGT! Dé oplossing voor bronhouders die kiezen voor kwaliteit!
Laanakkerweg 6, 4131 PA Vianen, Tel. (0347) 32 96 00, www.nedgraphics.nl
Op 1 januari 2017 gaat de wettelijke gebruiks-verplichting van de BGT in. Vanaf die datum hebben alle overheids organisaties het gebruik van uw BGT ingebed in hun bedrijfsvoering en werkprocessen.
NedGraphics heeft al menig bronhouder succesvol geholpen in de opbouwfase en adviseert en ondersteunt u graag bij het in gebruik nemen van de beheerfase. Door de ervaringen met een enthousiaste groep koplopers en in goede afstemming met het SVB-BGT en Geonovum heeft NedGraphics inmiddels bewezen hierbij een waardevolle partner voor u te zijn.
NedBGT, dé BGT oplossing, is ontwikkeld om u te onder -steunen in zowel in de opbouw- als in de beheerfase. U kunt met meerdere bronhouders in dezelfde applicatie samenwerken, u kunt uzelf volledig laten ontzorgen . De informatievoorziening zal altijd naar het SVB-BGT en naar uw interne werkprocessen optimaal worden ondersteund.
Een investering in de juiste software leidt tot betere dienstverlening, betere samenwerking en kosten-besparing. Dat is het voordeel van het kiezen voor kwaliteit. Maakt u gebruik van onze adviesdiensten dan heeft u alle zekerheid dat u een rendabele en duurzame investering doet. Bel of mail ons voor een nadere kennismaking!
Redactioneel
Update je profi el op de website door rechtsbovenin in te loggen. Word nog beter vindbaar op de website en zorg dat je voor jou relevante informatie ontvangt.
Op onze afdeling bij de gemeente Amsterdam zwerft een boekje rond genaamd
“funshoppen in het Nederlands”. Het is van de Stichting Nederlands, die zich inzet
voor het behoud van de Nederlandse taal. Het bevat duizenden leenwoorden uit
met name het Engels met een Nederlandse vervanger. Het is niet zo gek dat zo’n
boekje er is, als je bedenkt dat tijdens een werkoverleg de stakeholders, targets
en business cases veelvuldig over tafel gaan. Een dictionary (woordenboek) komt
dan goed van pas. En eerlijk is eerlijk. Wie zegt er nu “even mijn elektronische post
controleren op mijn rekenkast” als “even mijn e-mail checken op mijn computer”
bedoeld wordt.
Ons vakgebied bevat ook een mengelmoes van Nederlandse en Engelse
woorden. Geo-informatie, coördinaten en cartografi e gaan moeiteloos samen
met maps (kaarten), spatial (ruimtelijk) en remote sensing (aardobservatie). Dit is
eenvoudig te verklaren. Geo-ICT en ICT smelten samen. De ICT is een vakgebied,
waar Engelse termen de boventoon voeren. Samensmelting van geo-ICT en
ICT zie je ook terug in de technologie en dan vooral de webtechnologie. Voor
de ontwikkeling van een nieuwe digitale atlas in de gemeente Amsterdam zijn
programmeurs ingehuurd, die de nieuwste technologieën uit de ICT vermengen
met geo-data. Zo wordt een API ontwikkeld die geoJSON en Tile Mapping Services
serveert aan de atlas.
In deze Geo-Info komen ook tal van voorbeelden langs, waaruit blijkt dat geo-ICT
en ICT samensmelten. Big Data is een goed voorbeeld. Big-data (veel data) wordt
vaak met social media geassocieerd, maar in de geo-ICT kennen we ook big-data.
Zoals valt te lezen bij de deformatiemetingen in de Kiltunnel bij Dordrecht, waar
continue monitoring 2 miljoen metingen per uur oplevert. Conventionele geo-
oplossingen zijn vaak niet afdoende en dan ligt de oplossing in de ICT bij de Googles
en Facebooks van onze wereld. En big-data wordt ook gebruikt voor ondersteuning
van eff ectieve prestatiesturing in de brandveiligheidssector, tijdens de CartoSummit
en in de overstap naar 3D.
Gelukkig worden de roots (oorsprong) van de geo-informatie niet vergeten.
Om te weten hoe het heden werkt, moet je terugkijken in het verleden.
De werkgroep ‘Inventarisatie Geodetisch Instrumenteel Erfgoed’ en de Stichting
Hollandse Cirkel hebben hier hun missie van gemaakt. En 200 jaar kaarten maken in
beeld laat de rijke historie van het vakgebied zien.
Ik denk dat Geo-ICT en ICT elkaar steeds meer gaan versterken, maar dat onze
vakspecifi eke geo-kennis altijd nodig zal blijven zijn.
| 12016-2 | Geo-Info
Rob Kromwijk
Vul je profiel in!
Agenda GIN Colofon
Partners Geo-Informatie Nederland
UitgeverGeo-Informatie Nederland www.geo-info.nl
RedactieadresRedactie Geo-InfoPostbus 1058, 3860 BB Nijkerk Telefoon: (033) 247 3415Fax: (033) 246 0470E-mail: [email protected]
HoofdredacteurRoelof Keppel
RedacteurenAdri den Boer, Rob Kromwijk, Ferjan Ormeling, Eric Hagemans, Sytske Postma, Frans Rip, Jonna Bosch, Felix van Veldhoven
BladmanagementMOS bv, Nijkerk
Inzenden kopijIndienen en publiceren van artikelen en berichten in overleg met de redactie.Zie ook www.geo-info.nl onder ‘Geo-Info’.
Advertentie-exploitatieMOS bvJan van de VisTelefoon: (033) 247 3415E-mail: [email protected] of [email protected] op aanvraag
Vormgeving en drukVdR druk & print, Nijkerk www.vdr.nl
Abonnementen/inlichtingenPostbus 1058, 3860 BB Nijkerk Telefoon: (033) 247 3415Fax: (033) 246 0470E-mail: [email protected] Het doorgeven van adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk of via e-mail.Een abonnement of lidmaatschap kan op elk gewenst moment ingaan en wordt voor een jaar aangegaan. Een abonnement of lidmaatschap wordt automatisch verlengd, tenzij dit minimaal twee maanden voor de verlengingsdatum schriftelijk of per e-mail wordt opgezegd.
Abonnementsprijzen per jaar voor 2016Persoonlijk lidmaatschap: € 65,- incl. 6% btw.Abonnement op Geo-Info: € 120,- incl. 6% btw.Organisatielidmaatschap: € 260,- incl. 6% btw.Leden in het buitenland betalen extra kosten voor het toezenden van Geo-Info: binnen Europa € 30,- (excl. 21% btw) en buiten Europa € 55,- (excl. 21% btw). Kijk voor meer informatie op de website www.geo-info.nl.Bij automatische incasso krijgt u een korting van € 2,- per jaar.© 2016. Het overnemen evenals het vermenigvuldigen uit dit tijdschrift is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van redactie en auteur.ISSN 1572-5464 (print), ISSN 2211-0739 (online)IBAN: NL55RABO0395278430
Vrouwen op de Kaart: Missing Maps
Datum: 28 april
Locatie: Geofort Herwijnen
Meer info: www.geofort.nl/agenda/
missing-maps-voor-vrouwen-op-de-kaart/
FIG Working Week 2016
Datum: 2 mei t/m 6 mei 2016
Locatie: Christchurch, New Zealand
Meer info: www.fi g.net/fi g2016/
Geospatial World Forum 2016
Datum: 23 mei t/m 26 mei 2016
Locatie: WTC Rotterdam
Meer info: http://geospatialworldforum.org
GIN West - Regiobijeenkomst West
‘Geo-informatie en de Smart City’
Datum: 26 mei 2016
Locatie: Den Haag
GIN Oost
Datum: 28 mei 2016
Tijd: 14:00-17:00
Locatie: ITC Enschede, Hengelosestraat 99
4th Young Surveyors Europe Meeting
Datum: 7 t/m 10 juni
Locatie: Amsterdam
Meer informatie: www.fi g.net/organisation/
networks/ys/index.asp
ISPRS Symposium
Datum: 12 juli t/m 19 juli
Locatie: Praag, Tsjechië
Meer informatie: www.isprs2016-prague.com
GeoBuzz 2016
Datum: 22 en 23 november 2016
Locatie: Congrescentrum 1931, Den Bosch
Meer info: www.geobuzz.nl
ww
w.g
eo-i
nfo
.nl
• Va
kbla
d v
an
Geo
-In
form
ati
e N
eder
lan
d
2016
• j
aarg
ang
13
• N
um
me
r 2
Column Jong Kadaster - Magdalena Gruns & Daphne Bol:
Is crowdsourcing kinderspel bij het Kadaster?
Open Kaart - Gelukkig, die A4 is niet voor niets verlengd
Interview met Marianne Linde:
‘Samen kunnen we veel bereiken’
Unieke hoogte: opnames van vormgeving
en inrichting van het landschap
Foto cover: Drie IJsselbruggen bij Zwolle; opname © Cloudshots; zie artikel p. 14.
2 | Geo-Info | 2016-2
...en verder
4 Betonnen kolos levert ‘Big data’6 Werkgroep Inventarisatie Geodetisch
Instrumenteel Erfgoed (IGIE)10 Hoe gaat het in Vlaanderen?17 Boek - Geodaten furs Land und
die Welt18 Effectieve prestatiesturingen met
data voor de brandveiligheidssector24 Verslag - Naar Geodata met 5 sterren26 Boek - 200 jaar kaarten maken
in beeld27 Column Jong Kadaster -
Magdalena Grus en Daphne Bol
28 Verslag - Bijeenkomst GIN regio Noord
32 Verslag - Snippergroen: restgrond of nestgrond?
34 Bericht - Internationale schakel: AGRS-station Radio Kootwijk
35 Column - Menno Jan Kraak
36 Open Kaart - ‘Gelukkig, die A4 is niet voor niets verlengd’
37 Persbericht 38 Interactieve Klimaatatlas:
GIS zonder GIS40 Verslag - Hollandse Cirkels
in Duitsland43 Column - Jantien Stoter
48 In Memoriam - Jan van Mierlo
In dit nummer ...
30Interview Marianne Linde:
‘Samen kunnen we veel bereiken’
44INSPIRE verankert zich
in milieubeleid
22Grondruil met België
9Column VODK -
Tirza van Daalen: De wow-factor van de
Nederlandse ondergrond
14Unieke hoogte:
opnames van vormgeving en inrichting van het
landschap
| 32016-2 | Geo-Info
4 | Geo-Info | 2016-2
De tunnel bestaat uit afgezonken elementen
en is in 1977 voor het verkeer opengesteld.
In de loop der jaren heeft al een deformatie
plaatsgevonden. De tunnel is van dezelfde
constructie als de Vlaketunnel in Zeeland.
Één van de elementen van deze tunnel is eind
2010 door een samenloop van omstandighe-
den 15 cm. omhoog gekomen. Dit heeft geleid
tot een lange periode waarin de tunnel niet
beschikbaar was en hoge kosten voor het her-
stel en aanpassing van de constructie van de
hele tunnel. Met dit in het achterhoofd en de
wetenschap dat de bovengrondse belasting
van de Kiltunnel aan de oostelijke ingang zal
wijzigen als gevolg van de geplande werk-
zaamheden, heeft het wegschap besloten om
In opdracht van waterschap
Hollandse Delta voert de
Combinatie Eiland van Dordrecht
een dijkverbeteringproject uit.
Één van de objecten die beïnvloed
worden door de werkzaamheden
is de Kiltunnel. De beheerder
van de tunnel, Wegschap
Tunnel Dordtse Kil, heeft strikte
eisen gesteld aan de mate van
deformatie die als acceptabel
wordt gezien. De combinatie dient
door het aanbrengen van een
monitoringssysteem aan te tonen
binnen de gestelde grenzen te
blijven.
Door Bas van Goor
Betonnen kolos levert ‘Big
Toerit Kiltunnel met gemonteerde deformatiesensoren.
Hoewel Grontmij sinds oktober 2015
onderdeel is geworden van dit grote
bedrijf heet zij vanaf 4 april: Sweco.
Sweco ontwerpt en ontwikkelt de
samenlevingen en steden van de
toekomst. Ons werk leidt tot duurzame
gebouwen, efficiënte infrastructuur
en toegang tot elektriciteit en schoon
water. Met 14.500 medewerkers in
Europa, bieden wij onze klanten voor
elke situatie de juiste expertise. Wij voe-
ren jaarlijks projecten uit in 70 landen
verspreid over de hele wereld. Sweco is
Europa’s grootste ingenieursadvies- en
architectenbureau, met een omzet van
circa 1,7 miljard euro (pro forma 2015) en
is genoteerd aan de Nasdaq Stockholm.
| 52016-2 | Geo-Info
zeer hoge eisen te stellen aan het monitoring-
syteem.
De Combinatie Eiland van Dordrecht,
bestaande uit van Oord en GMB, heeft na
een openbare aanbesteding de monito-
ring gegund aan Sweco. De oplossing die
Sweco heeft gekozen bestaat uit standaard
verplaatsingsmeters. Diverse technieken zijn
onderzocht die voldoen aan de hoge eisen in
nauwkeurigheid (0,01 mm) en meetfrequentie
(10 Hz). De keuze is gevallen op vibrating-wire-
verplaatsingsmeters. Dit is bewezen technolo-
gie die nauwkeurig, stabiel en met een hoge
frequentie kan meten (tot meer dan 100Hz).
Er zijn 60 verplaatsingsmeters geïnstalleerd,
die beweging tussen de oostelijke vijf tunnel-
moten registreren in beide tunnelbuizen.
De hoge meetfrequentie en de hoge meet-
punt-dichtheid helpt om trend veranderingen
in een vroeg stadium te signaleren. De metin-
gen uit het automatische systeem worden
ondersteund en gevalideerd door andere, niet
automatische metingen en technieken. Het
is de totaaloplossing die een volledig beeld
geeft van de bewegingen van de tunnel.
Deze oplossing geeft een zeer grote hoeveel-
heid meetdata. Elke seconde 10 metingen
van 60 sensoren geeft ruim twee miljoen
records per uur. Aangezien het project een
geplande looptijd heeft van twee jaar dient
de ICT-oplossing achter de sensoren 38 mil-
jard records te kunnen verwerken. En deze
dienen ook nog eens beschikbaar te zijn voor
analysedoeleinden.. Daarbij is gekeken naar
hoe in andere branches wordt omgegaan met
grote hoeveelheden data, zoals Facebook en
Netflix. Hierdoor geïnspireerd heeft Sweco een
IT-structuur ontwikkeld, die met speels gemak
en grote flexibiliteit deze grote hoeveelheid
data kan verwerken, bewaren en beschikbaar
houden voor onderzoek.
Deze oplossing past in het uitgangspunt van
Sweco dat het voor monitoringoplossingen
volstrekt onafhankelijk wil zijn in haar keuzes
voor sensoren, datacommunicatie, ICT-net-
werk en informatie-ontsluiting via websites.
ir. Bas van Goor is adviseur
Geodesie bij Sweco Nederland
B.V. Bas is bereikbaar via
data’
Grafiek van de gemeten verticale, relatieve verplaatsing op acht locaties, weergegeven in millimeters
ten opzichte van de stand van oktober 2015 (linker Y-schaal). De groene lijn geeft de temperatuur weer
in graden Celsius (rechter Y-schaal).
Grijze beschermingskisten met onder iedere kist drie sensoren voor het meten van de relatieve verplaat-
sing in drie richtingen.
6 | Geo-Info | 2016-2
Om het ontstaan van de werkgroep IGIE in het
juiste perspectief te plaatsen moeten eerst
een paar kleine stapjes terug in de tijd worden
gezet. De Werkgroep Geschiedenis der Geode-
sie kan als voorloper van de stichting De Hol-
landse Cirkel worden beschouwd. De stichting
is op initiatief van de Nederlandse Commissie
voor Geodesie (NCG) opgericht op 16 juni
1998. Op 12 juli 1999 verschijnt het Projectplan
“Inventarisatie Instrumenteel Geodetisch
Erfgoed”. Hierin staat onder meer: “De stichting
De Hollandse Cirkel ziet de bevordering van de zorg
voor het geodetisch erfgoed als één van haar pri-
maire taken.” En verder: “Het instrumenteel erfgoed
behoeft daarbij de eerste aandacht.”
De start van de inventarisaties had plaats in het
najaar van 1999. Deze inventarisaties werden
uitgevoerd door een inmiddels gevormde
werkgroep onder de bezielende leiding van Jan
Schut. Deze werkgroep “Inventarisatie Geode-
tisch Instrumenteel Erfgoed” werd gemakshalve
de werkgroep IGIE genoemd. Zij bestond des-
tijds uit ongeveer 10 personen en deze groep
vrijwilligers heeft bijzonder veel werk verzet.
Het was natuurlijk van het grootste belang
dat de resultaten van al die inventarisaties ook
zichtbaar werden gemaakt. In november 2000
is daartoe door de heren Grotendorst en Schut
een begin gemaakt met het opzetten van een
database ‘IGIE’. Die database was uiteindelijk
mede de basis voor het opzetten van een
eigen website van de stichting De Hollandse
Cirkel in 2001. Op die website kun je thema-
tisch zoeken met behulp van de zoekvelden
categorie, merk of maker, naam van de col-
lectie en jaartal. Je kunt ook vrij zoeken in de
database door een zoekterm in te voeren en
desgewenst is het ook mogelijk om met een
wildcard te zoeken.
Vanaf 2006
Toen ik in 2006 het stokje overnam van Jan
Schut als projectleider van de werkgroep IGIE
stonden er ongeveer 2000 items op deze
website. Inmiddels is dat uitgegroeid tot een
aantal van ruim 3000. Op dit moment worden
er nog steeds inventarisaties uitgevoerd al zal
het duidelijk zijn dat het aantal steeds kleiner
wordt. Maar we houden ons nog steeds
aanbevolen voor meldingen dat zich ergens in
Nederland een voor ons onbekende collectie
bevindt. De bedrijven en instellingen waar iets
te registreren viel, zijn inmiddels allemaal wel
afgegraasd, maar veel particulieren blijken nog
over verborgen schatten te beschikken. Een
recent voorbeeld daarvan is de collectie van
de heer Kieboom, die uit meer dan 300 prach-
tige stukken bestaat. Wie van ons zou niet in
vervoering raken bij het aantreff en van zo’n
mooie verzameling! En zo zijn er al vele bijzon-
dere pareltjes aangetroff en. Op dit moment
wordt geschat dat er zich nog ongeveer 1000
ongeregistreerde instrumenten ergens in den
lande moeten bevinden.
De stichting De Hollandse Cirkel
heeft een permanente Werkgroep
Inventarisatie Geodetisch
Instrumenteel Erfgoed (IGIE). Vanaf
maart 2016 heeft deze een nieuwe
projectleider. Vrij nieuw is ook een
Keuze-Commissie Geodetisch
Erfgoed.
Door Rob Ruitenbeek
Werkgroep Inventarisatie Geodet
IGIE-leden Pieter van Leijsen en Paul van Schelt bezig met inventarisatie van de particuliere collectie
Kieboom (op website C.P.K.).
| 72016-2 | Geo-Info
Het accent van onze activiteiten heeft zich de
laatste jaren verplaatst van inventariseren naar
onderhouden van de database. In loop van de
tijd hebben er bij eigenaren van collecties veel
veranderingen plaatsgevonden. Bedrijven fuse-
ren, verdwijnen, verhuizen of verbouwen. Parti-
culieren komen helaas te overlijden, veelal helaas
zonder geïnteresseerde erfgenamen. Ook het
gemis aan historisch besef moet in dit verband
zeker genoemd worden. Door dit alles dreigen
collecties uit beeld te raken of zelfs geheel ver-
loren te gaan. Het is dus belangrijk om periodiek
te controleren of datgene wat op onze website
staat nog wel klopt. Ook is het van belang om na
te gaan of de ooit door ons genoteerde contact-
persoon deze rol nog steeds wil of kan vervullen.
Eventueel trachten we een nieuwe contactper-
soon te vinden. Voor deze bijhoudingsrondes
hebben we aanvankelijk een frequentie van vijf
jaar afgesproken. Maar door de grote snelheid
waarop momenteel veranderingen plaatsvinden
hebben we onlangs besloten die periode, waar
mogelijk, te verkorten. Regelmatig blijkt dat een
bedrijf of instelling uit ruimtegebrek een collectie
wil afstoten. Ook particulieren of erfgenamen
van particuliere verzamelaars melden zich om
deze reden steeds vaker bij DHC. Het probleem
dat zich onmiddellijk voordoet is dat de stichting
als beleid heeft om fysiek geen instrumenten
in bewaring of opslag te nemen. Het ontbreekt
daartoe ook domweg aan ruimte en budget. IGIE
spant zich wel maximaal in om te voorkomen dat
instrumenten verloren gaan.
Historische Geodetische Collectie
Nederland
Al in de begintijd van De Hollandse Cirkel is
de wens uitgesproken om vanuit de gehele
database van geïnventariseerde instrumenten
een selectie te maken om zo te komen tot de
vorming van een kerncollectie, die - desge-
wenst verdeeld over verschillende locaties - in
haar geheel een zo volledig mogelijk beeld
geeft van het instrumentele verleden van de
geodesie, en dan specifiek in Nederland en
overzeese gebiedsdelen. In de loop van de tijd
is dit uitgewerkt tot het idee om te komen tot
een zogenaamde Historische Geodetische Col-
lectie Nederland. Daarbij zijn voor de objecten
de volgende selectiecriteria geformuleerd:
1. Is van Nederlands fabrikaat òf buiten
Nederland gefabriceerd, maar hier of
“overzee” gebruikt.
2. Is de ‘mooiste’ en/of de compleetste.
3. Er is veel van bekend.
4. Is verbonden met historische feiten en/of
personen in Nederland.
5. Is markant voor een bepaalde tijdsperiode.
6. Is veel gebruikt in de praktijk (herkenning).
7. Is uniek.
8. Geeft een beeld van de ontwikkeling van
het instrumentarium.
9. ‘Staat veilig’.
Een uit IGIE samengestelde selectiecommissie
heeft geprobeerd hiermee een start te maken.
Maar omdat de meeste leden van de werk-
groep te dicht bij deze materie stonden om
een in hun ogen verantwoorde en verdedig-
bare selectie uit het bestand te maken, is dit
voorjaar besloten om tot een andere werk-
wijze over te gaan. In overleg met het bestuur
zijn een aantal deskundigen van buiten IGIE
benaderd om zitting te nemen in een zoge-
naamde keuzecommissie. Deze commissie is
isch Instrumenteel Erfgoed (IGIE)
Zoekpagina Instrumenten op de nieuwe website www.hollandsecirkel.nl.
Op naar Historische
Geodetische Collectie
Nederland
8 | Geo-Info | 2016-2
inmiddels onder de naam Keuze-Commissie
Geodetisch Erfgoed (KCGE) van start gegaan
en staat voor de enorme uitdaging om de
Historische Geodetische Collectie Nederland
vorm en inhoud te geven.
Overaanbod
Tot slot nog even over het eerdergenoemde
probleem van de aangeboden instrumenten
of het afstoten van zelfs gehele collecties. Dit
instrumentarium dient kritisch en deskundig
beoordeeld te worden. Ten eerste omdat DHC
geen zolder heeft waar we alles zo maar even
op kwijt kunnen, en ten tweede omdat vaak rijp
en groen door elkaar lopen. Is het potentieel
materiaal voor de Historische Geodetische
Collectie Nederland, dan verdient het extra
zorg en dient er een veilige bestemming voor
te worden gezocht. Daarbij kun je denken aan
een museum. Een goed onderkomen is ook het
Kadastermuseum in Arnhem, maar dat is in feite
alleen maar bedoeld voor kadaster-gerelateerde
objecten. Daarnaast hebben we natuurlijk
ruimte in Kanaalweg 4 in Delft (het voormalige
Geodesiegebouw) tot onze beschikking. Hier
staat deels ook de zeer waardevolle collectie
van de vroegere faculteit voor Geodesie.
Voor instrumenten die niet dit ‘first class’-
predicaat krijgen moet een andere toekomst
worden gezocht. Daarbij valt te denken aan
Geofort in Herwijnen, onderwijsinstellingen,
bedrijfsdonateurs, donateurs of een ‘veilige’
verzamelaar. Als om wat voor reden dan ook
deze opties vervallen en het instrument te
goed is om in de afvalcontainer te gooien,
dan is er altijd nog de mogelijkheid voor een
advertentie in ons blad, een advertentie op de
website, of een bestemming in een ontwik-
kelingsland (bijvoorbeeld Congo). In sommige
gevallen zal de eigenaar geadviseerd worden
om de instrumenten zelf op www.marktplaats.
nl te zetten.
We prijzen ons gelukkig dat de eerderge-
noemde Keuze-Commissie Geodetisch
Erfgoed op zich heeft genomen ook dit
belangrijke selectiewerk te doen. Dat houdt
ook in dat de aangeboden instrumenten
beoordeeld moeten worden aan de hand van
de genoemde criteria, dat er een beslissing
moet worden genomen over de bestem-
ming van de instrumenten, dat de potentiële
ontvangers benaderd moeten worden en dat
het transport of eventueel tijdelijke opslag
geregeld zullen moeten worden. Het is de
bedoeling dat de werkgroep IGIE hier nadruk-
kelijk bij betrokken wordt.
Toekomst
Activiteiten van de werkgroep IGIE voor de
komende jaren zullen zijn: onderhoud van de
huidige database, waar nodig nieuwe inventa-
risaties, supervisie bij het tot stand komen van
de Historische Geodetische Collectie Neder-
land, supervisie bij het onderbrengen van
aangeboden materiaal en last but not least het
fungeren als vraagbaak voor moeilijke vragen
vanuit het land, maar soms ook daarbuiten,
betreffende het geodetisch instrumenteel
erfgoed.
De werkgroep IGIE bestaat momenteel uit
17 vrijwilligers, waarbij we een zo goed moge-
lijke regionale spreiding nastreven. En hoe gek
het ook klinkt bij zo’n groot aantal medewer-
kers, met onze regionale spreiding is het niet
helemaal goed gesteld! We zoeken momen-
teel nog versterking in de regio Noord-
Holland/Utrecht. De functie van projectleider
is vanaf maart in zeer goede handen. Jan
Ebbinge is namelijk bereid gevonden om na
tien jaar deze functie van mij over te nemen.
Literatuur• Jan Schut, Inventarisatie geodetische instrumenten, in:
De Hollandse Cirkel 2001-3, p. 17
• Jan Ebbinge, Afscheid van Jan Schut als IGIE-voorzitter, in:
De Hollandse Cirkel 2006-1, p. 26
• Nicolàs de Hilster, Oprichting KeuzeCommissie Geode-
tisch Erfgoed, in: De Hollandse Cirkel 2015-3, p. 127
Rob Ruitenbeek is gepensio-
neerd en bereikbaar via
Instrumentnummer 1053, collectie ‘Min.VenW/RWS/
AGI/DID’, Caminada Rotterdam, ca 1870. In jubileum-
brochure 1931-1991 van RWS-MD nog beschreven als
‘Waterpasinstrument (1935)’.
GeoSpatial Awards 2016 op BeGeo
Het congres BeGeo had plaats op 3 maart
2016 in THE EGG in Brussel.
In het kader van deze conferentie, hebben AM/
FM-GIS Belux en FLAGIS de GeoSpatial Awards
2016 georganiseerd. Een van deze “GeoSpatial
Awards” werd toegekend aan een professioneel
initiatief dat gebruik maakt van geografische
gegevens. Het Brusselse BruGIS Team, van de
Directie Administratieve en Financiële zaken
(BSO), had zich ingeschreven met het project
“BruGIS Urbanalyse : stedenbouwkundige inlich-
tingen voor iedereen in 1(3) klikken”.
Als u de tool urbanalyse wilt testen, dan vindt u
die op de site www.brugis.brussels.
www.stedelijke-ontwikkeling.irisnet.be
| 92016-2 | Geo-Info
Amerika heeft de Grand Canyon, een geologie waarmee
het 5 miljoen bezoekers per jaar trekt. Nederland heeft
óók zo’n prachtige geologie en trekt daarmee precies nul
bezoekers per jaar. Waarom? Omdat deze onzichtbaar onder
onze voeten zit. Desalniettemin van onschatbare waarde.
Deze duistere diepte is net zo onmetelijk als die van de Grand
Canyon in Amerika. We kunnen er dan niet doorheen wan-
delen, maar we registreren wel alles wat er gebeurt. In Neder-
land hebben we het modernste registratiesysteem van de
ondergrond ter wereld. En hoe meer je van de ondergrond
weet, hoe beter je weet welke impact de ondergrond heeft
op ons bovengrondse leven. En ontdekken we de wow-factor
van dit onzichtbare fenomeen.
Wow-factor?
Vulkaanuitbarstingen, tsunami’s, aardbevingen, dat vindt
iedereen altijd reuze spannend, maar als het aankomt op de
Nederlandse ondergrond haken de meeste mensen af onder
het mom van ‘te moeilijk’ want ‘niet tastbaar’. Terwijl het net
zo spannend is als het voornoemde. Net als de uitbarstingen
van de Etna én de imposante gesteentes van de Grand
Canyon vallen ook de structuren onder onze voeten onder de
noemer geologie. Dat is wow-factor nummer één. Geologie
vind ik fascinerend, de natuur verrast steeds, het is één grote
puzzel en je blijft maar zoeken naar de ontbrekende stukjes.
Elk puzzelstukje dat we vinden, verandert het beeld van de
ondergrond en die verrast telkens weer. Het houdt mij, en
vele vakgenoten met mij, scherp. Nu de rest van de wereld
nog, want we gebruiken de ondergrond allemaal, dag in dag
uit. Goed zorgen voor het ondergrondse gaat uiteindelijk om
duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid van het boven-
grondse.
‘s Werelds meest moderne ondergrondbeleid
Met Nederland gaat het, geologisch gezien, goed.
We hebben het modernste ondergrondbeleid ter wereld.
Zie hier wow-factor nummer twee. Geologische Dienst
Nederland (GDN), TNO doet daarom al ruim 100 jaar onder-
zoek naar de samenstelling en toepassingen van de onder-
grond. De resultaten staan in databases die voor iedereen
toegankelijk zijn. We kunnen zo voorspellingen doen voor
het slagen van bovengrondse plannen. De data en informatie
kunnen vertellen wanneer de limiet is bereikt van al onze
plannen, wanneer bouwen onveilig wordt, huizen kunnen
gaan verzakken, aanleg van snelwegen vertraagt en een
kostenpost wordt en of je vervuiling in de hand gaat werken.
Je moet altijd een 3D-kaart hebben van het gebied waarop je
iets wilt realiseren en je afvragen ‘wat ga ik doen’ en ‘op welke
diepte’? Informatie dus. En niet ieder voor zich, maar alles bij
elkaar opgeteld. Alleen zo kun je de drukte voorspellen.
Kaarten voor de ondergrondse TomTom
Want die drukte moeten we managen! GDN is in dat
opzicht eigenlijk de Rentmeester van de Nederlandse onder-
grond. De kaartenleverancier van je ondergrondse TomTom.
Er moet gezond water uit de kraan komen en energie moet
zo veilig mogelijk van A naar B. We moeten weten hoe het is
gesteld met onze grondwatervoorraden en wat de effecten
zijn van bijvoorbeeld gaswinning. Alles gebaseerd op deskun-
dig in kaart gebrachte informatie van de ondergrond. De Wet
Basisregistratie Ondergrond (BRO) brengt ons een flinke stap
voorwaarts in het kijken onder ons land. Voor de toekomst
verwacht ik dat in de domeinen ‘ondiepe ondergrond’ en
‘grondwater’ veel gaat veranderen. In de weg- en waterbouw-
sector verwacht ik meters te kunnen maken in voorspellingen
om faalkosten te voorkomen. Dit dankzij de state-of-the-art-
kaarten waarmee we kunnen navigeren door de geologische
structuren van de ondergrond; voor mij wow-factor nummer
drie.
Onze vijf miljoen bezoekers
Waarom word ik hier nou zo enthousiast van? Omdat
de ondergrond ons een verhaal vertelt. De ondergrond waar
we nu bijvoorbeeld gas uit halen is miljoenen jaren oud.
Deze tijdspanne is zo veel groter dan wij ons kunnen voorstel-
len. Wij krijgen de kans om hier, ieder voor zich, maar één
mensenleven goed voor te zorgen. Als je je dit kunt voorstel-
len, dan zie je misschien dezelfde puzzel ontstaan als ik, met
het verhaal dat de eeuwenoude ondergrond ons probeert te
vertellen. Je zou het filosofisch kunnen noemen en tegelijker-
tijd is niets zo hard en realistisch als de data over de onder-
grond. Daarmee trekken we geen vijf miljoen bezoekers per
jaar. Wel kunnen de ruim 17 miljoen inwoners van Nederland
erop rekenen dat ze op een veilige ondergrond wonen,
werken en rijden. En dat is van onnoemelijke waarde.
Tirza van Daalen
Directeur Geologische Dienst Nederland, TNO
Reageren? Mail [email protected]
Column
Tirz
a va
n D
aale
n
De wow-factor van de Nederlandse ondergrond
10 | Geo-Info | 2016-2
Vlaanderen: nood aan geo-ICT’ers
De geo-ICT-sector is al enkele jaren sterk
groeiend binnen de bedrijfswereld. Veel jon-
geren zijn zich hiervan bewust, maar leggen
echter niet de link met het vak aardrijkskunde.
Toch biedt het bedrijfsveld tal van mogelijk-
heden voor pas afgestudeerde geografen.
In Vlaanderen zijn functies zoals landmeter,
GIS-expert en geo-ICT’er namelijk knelpunt-
beroepen. Het project GeoMobiel tracht een
antwoord te bieden op de vraag om meer jon-
geren op te leiden binnen de geo-ICT-sector
en het wil eveneens het ondernemerschap bij
schoolgaande jeugd stimuleren.
Geomatica in de lessen aardrijkskunde
Het GeoMobiel-verhaal startte in 2008. Op
dat moment hebben een aantal enthousiaste
medewerkers van de Universiteit Gent het
voortouw genomen om jongeren warm te
maken voor de wondere wereld van de geoma-
tica. De vakgroep Geografie ontwikkelde vier
educatieve workshops met als doel geomatica
te integreren in de lessen aardrijkskunde van de
derde graad secundair onderwijs. Experts reden
daarbij naar de scholen om de workshops aan
te bieden. Geomatica, als onderdeel van de
geografie, focust op de technieken die een
geograaf kan gebruiken om ruimtelijke objec-
ten te registreren, analyseren en visualiseren
(landmeetkunde, GIS, GPS-metingen).
Deze facetten van aardrijkskunde komen
zelden aan bod in het lessenpakket maar het
praktijkgerichte en technologische aspect van
dit vakgebied spreekt de leerlingen sterk aan.
Destijds werd het project goedgekeurd als
een wetenschapscommunicatieproject (EWI),
gefinancierd door het Vlaamse Departement
Economie, Wetenschap en Innovatie. Na twee
schooljaren rondreizen met de GeoMobiel-
auto in de provincies Oost- en West-Vlaande-
ren werd het project op een lager pitje gezet
wegens gebrek aan financiering. De lespaket-
ten werden nog steeds aangeboden, maar
enkel op de campus van de universiteit.
De geo-ICT-sector biedt
tal van mogelijkheden
voor pas afgestudeerde
geografen
‘Hoe gaat het in Vlaanderen?’
GeoMobiel - een educatief warm te maken voor geo-
Leerlingen gaan aan de slag met waterpastoestellen om hun schoolomgeving op te meten.
GeoMobiel biedt een antwoord op
de toenemende vraag naar geo-
ICT’ers in Vlaanderen. Drie Vlaamse
universiteiten ontwikkelden
educatieve workshops en bij
hore3nde lespakketten die leraren
kunnen integreren in hun lessen
aardrijkskunde voor de derde
graad secundair onderwijs.
Op deze manier wordt er getracht
leerlingen warm te maken voor
geografie, geomatica en in het
bijzonder geo-ICT.
Door Bart de Wit en Lieselot Lapon
| 112016-2 | Geo-Info
Geografie, STEM & ondernemen
In 2013 werd er nieuw leven geblazen in het
GeoMobiel-initiatief, dit door de samenwer-
king van de vakgroepen Geografie van de
Universiteit Gent, Vrije Universiteit Brussel
en KU Leuven. Het concept bleef hetzelfde:
jongeren enthousiast maken voor geografie
door middel van interactieve en uitdagende
workshops. De aanpak werd echter vernieuwd
en de lespakketten werden uitgebreid.
Bovendien werd er meer aandacht besteed
aan het aspect ‘ondernemen’. De drie
universiteiten stonden in voor de ontwikke-
ling van de lespakketten en kregen hiervoor
ondersteuning van twee andere partners:
Agoria, de sectorfederatie van de technologi-
sche industrie, als vertegenwoordiger van de
geo-ICT bedrijven, en AGIV (nu: Agentschap
Informatie Vlaanderen), de Vlaamse over-
heidsdienst verantwoordelijk voor het beheer
van geografische informatie. De ontwikke-
ling van dit initiatief werd mogelijk gemaakt
door de financiële steun van het Agentschap
Ondernemen van de Vlaamse overheid (nu:
Agentschap Innoveren en Ondernemen)
binnen de oproep ‘brugproject economie-
onderwijs’. Deze oproep had als doel jongeren
aan te zetten tot ondernemen. Tegelijk werd
er gebruik gemaakt van de trend om in het
Vlaamse onderwijs meer in te zetten op STEM,
wat staat voor Science, Technology, Enginee-
ring and Mathematics. Het project GeoMobiel
levert een bijdrage aan STEM door niet alleen
wetenschappelijke thema’s voor een breed
publiek te vertalen, maar ook het gebruik van
geo-IT en wiskunde centraal te plaatsen.
Een gloednieuwe GeoMobiel-start
In het schooljaar 2014-2015 was het eindelijk
zover. Het project GeoMobiel werd opnieuw
in de scholen gelanceerd voor de leerlingen
van de derde graad secundair onderwijs, met
een interesse in wetenschappen of IT. Om
zoveel mogelijk leerlingen te bereiken, kreeg
elke universiteit zijn eigen GeoMobiel. De
drie universiteiten stelden daarvoor elk een
medewerker aan en rustten een wagen uit
met (geo-)ICT-materiaal, waarmee Vlaanderen
doorkruist werd. Elke GeoMobiel was voorzien
van een technologische uitrusting bestaande
uit laptops, smartphones, topografische toe-
stellen, een beamer, server, printer, werkbun-
dels en alle andere benodigdheden. Scholen
en leraren dienden enkel een klaslokaal ter
beschikking te stellen waardoor het logistiek
eenvoudig was een GeoMobiel uit te nodigen.
Onderzoeksvragen: didactisch,
praktijkgericht en hedendaags
De leraren konden een keuze maken uit vier
modules van elk vier lesuren: ‘Topografie en
GPS’, ‘Fotogrammetrie’, ‘Teledetectie en milieu’
en ‘GIS en geomarketing’. Elk van de vier modu-
les belicht een onderdeel van de geomatica.
De concrete toepasbaarheid van de oefeningen
was van cruciaal belang. Daarnaast werd er
gefocust op zelfstandig oplossend denken. In
groepjes van twee kwamen de leerlingen tot
een resultaat, als antwoord op een onderzoeks-
vraag, dat nadien gecombineerd en vergeleken
werd met de resultaten van de andere groepjes.
Na elke module kwam er een bedrijfsfilmpje
aan bod. Deze filmpjes legden de link tussen
hetgeen de leerlingen uitgevoerd hadden in
de les en het bedrijfsveld. Zo ontdekten de
leerlingen dat hetgeen ze geleerd hadden
tijdens de workshop wel degelijk gebruikt
wordt in het moderne bedrijfsleven.
Vier lespaketten
In de module ‘Topografie en GPS’ maken de
leerlingen kennis met het beroep van landmeter.
project om jongeren ICT
Hoe kunnen we de hoogte van de Mont Ventoux berekenen aan de hand van twee luchtfoto’s?
GeoMobiel =
aardrijkskunde, STEM
en ondernemen
GeoMobiel: een online
platform met kant-en-
klaar lesmateriaal
12 | Geo-Info | 2016-2
Met topografische toestellen meten ze hun
school(omgeving) op en tekenen ze vervolgens
een plan. Dat plan wordt door middel van GPS-
coördinaten gekoppeld aan een luchtfoto en het
Grootschalig Referentiebestand, een bestand
dat overheden, nutsbedrijven en landmeters
gebruiken in Vlaanderen. Op deze manier kun-
nen de leerlingen hun eigen metingen in een
ruimtelijke context plaatsen. De metingen van
de leerlingen worden geprojecteerd op het GRB.
De basisbegrippen van luchtfotografie en
3D-zicht komen aan bod in de module ‘Foto-
grammetrie’. Met deze theoretische uitleg
gaan ze aan de slag om de hoogte van de
Mont Ventoux te berekenen. Nadien bouwen
ze een 3D-model van hun schoolgebouw aan
de hand van zelfgemaakte foto’s.
In de module ‘GIS en geomarketing’ leren de
leerlingen wat het begrip geomarketing inhoudt
en maken ze kennis met een typisch ruimtelijk
vraagstuk: ‘Waar in België‘ kan ik een nieuw
shoppingcentrum inplannen met een zo groot
mogelijk marktpotentieel?’. Tijdens deze opdracht
zijn klasgenoten elkaars concurrenten want het
groepje met het grootste marktpotentieel wint.
De interpretatie en analyse van satellietbeel-
den staat centraal in de module ‘Teledetectie
en milieu’. De leerlingen gaan aan de slag
met QGIS en satellietbeelden van Brussel om
een vegetatiekaart te maken. De ruimtelijke
verspreiding van groen wordt vergeleken met
kaarten van socio-economische gegevens
zoals bevolkingsdichtheid en inkomen.
GeoMobiel geëvalueerd
door leerlingen en leraren
De sterkte van het project was de grote
draagkracht en het bereik: meer dan 100 scho-
len hebben een GeoMobiel-workshop
aangevraagd en meer dan 5000 leerlingen
hebben actief deelgenomen aan één of twee
modules. Al deze leerlingen werden op het
einde van de workshop bevraagd over hun
visie op GeoMobiel, geografie en geo-ICT.
Welke leerlingen hebben het meest nauwkeurig de schoolomgeving opgemeten?
‘Hoe groen is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest?’: satellietbeelden van Brussel worden bestudeerd in QGIS.
‘Waar in België is er nog marktpotentieel voor een nieuw winkelcentrum, rekening houdende met het marktgebied van de 15 reeds bestaande grote winkel-
centra?’
| 132016-2 | Geo-Info
Dit leverde een grote dataset aan informatie
op. Deze gegevens zijn uiteraard een reflectie
van een momentopname. Enkele cijfers:
• 70% van de leerlingen vindt de gevolgde
module interessant
• 83% van de leerlingen geeft aan iets geleerd
te hebben door het volgen van GeoMobiel
• 10% van de leerlingen overweegt, door het
volgen van GeoMobiel, een studierichting in
het hoger onderwijs die geo-ICT gerelateerd is
• 33% van de leerlingen overweegt zelf een
carrière als ondernemer/zelfstandige
• 7% van de leerlingen zou zelf een onderne-
ming willen starten
De jongens vinden de modules iets vaker
interessant (74% jongens tegenover 64% meis-
jes). De interesse in geo-ICT ligt bij jongens
algemeen een beetje hoger dan bij meisjes.
Als er vergeleken wordt op niveau van de studie-
richting, waarbij zowel de oriëntering op door-
stroming naar hoger onderwijs en de focus op
wetenschappen en techniek in rekening wordt
gebracht, blijkt dat leerlingen in het technisch
onderwijs meer gebeten zijn door de inhoud van
de modules en het ondernemerschap dan de
leerlingen in het algemeen vormend onderwijs.
Daarnaast waren ook de leraren enthousiast:
93% van de leraren gaf GeoMobiel een score
van 8/10 of meer.
Een online platform met lesmateriaal
Ondanks het enthousiasme van leraren,
leerlingen en GeoMobiel-medewerkers werd
er, ten gevolge van besparingen, door de
overheid geen geld meer uitgetrokken om het
aansluitende schooljaar GeoMobiel verder te
zetten. Daarom werd er door de medewerkers
volop ingezet op een online platform waar het
lesmateriaal gratis wordt aangeboden aan de
leraren. De workshops werden herwerkt tot flexi-
bele lespakketten die gemakkelijk op te delen
zijn in verschillende afzonderlijke oefeningen,
om zo tegemoet te komen aan de realiteit van
versnipperde lesuren. De lespakketten worden
vergezeld van tot in detail uitgewerkte inhoude-
lijke en technische handleidingen, PowerPoint-
presentaties, lesmateriaal voor de leerlingen,
verbetersleutels voor de leraren, onderbouwend
beeldmateriaal en andere nuttige links.
Aan de drie universiteiten bieden de vakgroe-
pen Geografie ook nog onderwijsactiviteiten
aan waarbij het lesmateriaal gebruikt wordt.
Dit gaat zowel over leerlingen secundair
onderwijs die op bezoek komen, als over
nascholingen die georganiseerd worden voor
leraren of studenten van lerarenopleidingen
die aan de slag gaan met het materiaal.
Wat bracht GeoMobiel teweeg?
Op korte termijn kunnen we stellen dat Geo-
Mobiel een positief effect heeft op leerlingen.
De overgrote meerderheid van de leerlingen vindt
het lesmateriaal van GeoMobiel interessant en
leuk. Maar het is onduidelijk wat de invloed van
GeoMobiel op lange termijn zal zijn. De hoop is
dat er meer studenten naar (geo-)IT-gerelateerde
studierichtingen zullen vloeien en dat zij over een
paar jaar een boost zullen geven aan het geo-
ICT-bedrijfsleven. Een eenmalig project van een
schooljaar zal daar echter niet voldoende voor zijn.
Een structurele, langdurige financiering wel!
Bart de Wit is werkzaam als
medewerker GeoMobiel.
Lieselot Lapon is werkzaam als
medewerker GeoMobiel. Bart en
Lieselot zijn bereikbaar via
Het online platform van GeoMobiel.
‘Ik heb iets geleerd door het volgen van deze
module’: 83% van de leerlingen gaat akkoord!
‘Ik zou zelf een bedrijf in de geo-ICT willen starten’:
9% van de jongens en 3% van de meisjes hebben
hier interesse voor.
83% van de leerlingen:
“Ik heb iets geleerd!”
GeoMobiel kwam tot stand samen met de
promotoren: Philippe De Maeyer (Univer-
siteit Gent), An Steegen (KU Leuven) en
Frank Canters (Vrije Universiteit Brussel), en
GeoMobiel-medewerkers: Bart De Wit, Liese-
lot Lapon, Jeroen Stiers en Koen De Munter.
Het lesmateriaal van GeoMobiel is raad-
pleegbaar op www.geomobiel.be.
14 | Geo-Info | 2016-2
Beelden van een RPAS
Het duo liet in mei 2012 Cloudshots ‘low altitude
aerial photographers’ inschrijven bij de Kamer
van Koophandel en voegde student sociale
geografie Herman Vulkers toe aan het team.
Vanaf dat moment voerde dit driemanschap
honderden vluchten uit met een bij leverancier
Aerialtronics aangeschafte, achtmotorige multi-
kopter. Tot juli 2013 ging dat min of meer onbe-
lemmerd omdat er toen nog geen duidelijke en
werkbare regelgeving bestond voor het vliegen
met radiografisch bestuurbare vliegtuigjes op
andere locaties dan bij een modelvliegclub.
Na deze datum veranderde er echter veel voor
iedereen die bedrijfsmatig met een RPAS wilde
vliegen. Kort gezegd mocht vanaf dat moment
niet meer zonder een ontheffing van Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILenT) gevlogen
worden. Om die ontheffing te verkrijgen
moest iedere operator een Operations Manual
opstellen waarin de bedrijfsvoering tot in detail
wordt beschreven. De gebruikte apparatuur
moest verzekerd en volgens Europese normen
gekeurd worden. Daarnaast moest het team
beschikken over een volwaardig opgeleide
piloot. Ben Vulkers werd na een theorie- en
praktijkopleiding bij het Nederlands Lucht- en
Ruimtevaartlaboratorium de eerste piloot van
het team. Het voldoen aan al deze vereisten
heeft veel tijd en investeringen gekost maar
uiteindelijk kon Cloudshots in juli 2015 worden
bijgeschreven in het Luchtvaartregister. Nage-
noeg alles wat bij een luchtvaartonderneming
noodzakelijk is komt in de bedrijfsvoering aan de
orde. Kennis van het luchtruim en de luchtvaart-
regels, kennis van meteorologie en navigatie,
maar ook het bijhouden van logboeken en een
zorgvuldige vluchtadministratie komen dagelijks
Begin 2012 zagen fotografen Marco
Slot en Ben Vulkers uit Zwolle
groeiende mogelijkheden om met
drones extra ‘standpunten’ aan hun
leveringspakket toe te voegen.
Beide fotografen werken al meer
dan 25 jaar voor architecten,
bouwers, waterschappen,
provincies en gemeenten, en
vanuit die hoek kwam steeds vaker
de vraag om hoogtefotografie
en video. Toen de eerste drones
voldoende betrouwbaarheid
lieten zien en ook de prijs van deze
nieuwe apparatuur betaalbaar
werd, besloten de twee tot
aanschaf van hun eerste Remotely
Piloted Aircraft System (RPAS, de
professionele benaming van wat
in de volksmond nog steeds een
drone wordt genoemd).
Door Ben Vulkers
Unieke hoogte: opnames van van het landschap Begonnen met fotografie op de grond, verzamelt Cloudshots nu geo-informatie vanuit
Luchtopname Olst (Cloudshots).
| 152016-2 | Geo-Info
aan bod. Met de Bedrijfsontheffing waarover
Cloudshots nu beschikt, is het nog niet zo dat
alles zomaar kan. Er zijn strenge regels waaraan
een RPAS-operator zich moet houden. Zo mag
er niet gevlogen worden binnen honderdvijftig
meter van aaneengesloten bebouwing en
snelwegen, en niet boven mensenmassa’s.
Bij alle vliegbewegingen dient de RPAS volgens
een ‘Visual Line Of Sight’ gevlogen te worden.
Dat betekent dat het luchtvaartuig te allen tijde
zichtbaar moet blijven voor de piloot. Om een
object heen vliegen en de RPAS even uit het
oog verliezen is dus niet toegestaan. Ook is er
een limiet voor de hoogte vastgesteld, deze
is maximaal 120 meter. Voor ons is dit in bijna
alle situaties meer dan voldoende. Het is hoog
genoeg voor overzicht en context, en laag
genoeg voor detail en menselijke maat. Juist die
‘geringe’ hoogte is interessant. In dit gedeelte
van het luchtruim mag een bemande helikopter
niet komen, maar bevinden zich interessante
perspectieven voor een beeldmaker: een aange-
name blik van kerktorenhoogte. Beide fotografen
in het team hebben zich van het begin af aan
ten doel gesteld dat ook de opnames die zij op
hoogte maken technisch en inhoudelijk moeten
voldoen aan de kwaliteit van de beelden die ze
op de grond maken. Het is beslist niet zo dat een
foto automatisch goed is omdat deze op hon-
derd meter hoogte is gemaakt. Ook bij hoogte-
fotografie draait het gewoon om vakmanschap,
gevoel voor compositie, licht en moment.
Plannen en meldingen
Iedere geplande vlucht wordt van te voren
beschreven in een Operationeel Plan. Dit is een
verplicht document dat vierentwintig uur voor de
operatie wordt ingediend bij ILenT. Hierin wordt
beschreven waar zich de exacte vlieglocatie
bevindt en wat de eventuele risico’s op die plek
kunnen zijn. Van de operator wordt verwacht dat
hij de mitigerende maatregelen beschrijft die
noodzakelijk zijn om risico’s te mijden.
Naast dit Operationeel Plan wordt een Notice
To Airmen (NOTAM) ingediend bij Defensie.
Dit is een officiële melding van de vlucht die
na acceptatie op de website van de Luchtver-
keersleiding Nederland kan worden terugge-
vonden. Deze melding kan door iedere vlieger
tijdens zijn eigen vluchtvoorbereiding worden
ingezien zodat hij met ander luchtverkeer
rekening kan houden. Het team beslist dat er
veilig kan worden gevlogen op de beoogde
locatie als het luchtruim vrij is van vliegverkeer
en obstakels. Uiteraard zijn ook de weersom-
standigheden bepalend of een vlucht kan
plaatsvinden. Doorgaans is een heldere hemel
zonder neerslag en een maximale windkracht
van 4 Beaufort een vereiste. Daarnaast is vliegen
alleen toegestaan tussen zonsopgang en
zonsondergang. Bij Cloudshots zijn de taken
vormgeving en inrichting
de lucht
Luchtopname Deventer (Cloudshots).
Ook bij hoogtefoto gra fie
draait het gewoon om
vakmanschap
16 | Geo-Info | 2016-2
verdeeld over de piloot, die het toestel via een
controller zijn route laat vliegen, de payloadcon-
troller/cameraman, die met zijn eigen controller
de camerabewegingen aanstuurt, en de obser-
ver die het luchtruim en de situatie op de grond
in de gaten houdt. Zowel piloot als cameraman
beschikken over een eigen monitor waarop het
te maken beeld en de vluchtgegevens zoals
hoogte, afstand tot de RPAS, batterijwaarden en
vliegduur kunnen worden beoordeeld.
Vliegpaden en detaillering
Cloudshots maakte de afgelopen jaren veel
beelden van de grootschalige ‘Ruimte voor de
Rivier’-projecten. Het is een onderwerp dat zich
qua schaal en karakter goed leent om met een
blik van boven in beeld te worden gebracht.
Op regelmatige basis worden de vorderingen in
het grondverzetwerk langs de IJssel vastgelegd;
vanuit de lucht is het continue veranderingspro-
ces op een fantastische manier te registreren.
Door te vliegen met vastgelegde waypoints en
GPS-coördinaten kunnen de diverse vluchten
volgens een identieke beweging worden uitge-
voerd en herhaald. Op die manier is een wijziging
in het landschap of de groei van een bouwproces
stapsgewijs te volgen. Met opdrachtgevers als
architecten, bouwers en waterschappen komen
ook de betrekkelijk nieuwe mogelijkheden van
mapping in beeld. Nieuwe software geeft de
mogelijkheid om grote gebieden zeer nauw-
keurig in kaart brengen. Door het gewenste
niveau van detaillering aan te geven berekent
de software automatisch een optimaal vliegpad.
Dit vliegpad kan op locatie met een druk op de
knop geactiveerd worden, waarna de RPAS in
korte tijd de route volledig autonoom aflegt en
onderweg foto’s loodrecht naar beneden maakt.
De hoogte en snelheid waarmee de RPAS het
traject aflegt zijn afhankelijk van de gekozen
detaillering en het gehanteerde objectief.
Lagere vluchten resulteren doorgaans in een
hogere detaillering maar een langere vliegtijd.
Met hoge vluchten is sneller een groot gebied
te mappen, maar verkrijgt men een lagere
detaillering. Deze detaillering loopt uiteen
van ongeveer 1 cm tot 5 cm per pixel. Voor de
berekening van de uiteindelijke kaarten en
modellen is het erg belangrijk is dat er genoeg
overlap in de gemaakte beelden zit. De software
zorgt hiervoor door de vluchtpaden goed op
elkaar te laten aansluiten en met een interval van
een paar seconden foto’s te maken. Dit levert
een serie van tientallen tot honderden beelden
op. De beelden worden vervolgens verwerkt tot
3D-modellen en kaarten. De software gebruikt
GPS-coördinaten uit de metadata van de foto’s en
visuele informatie om de relatieve positie en hoek
van de gemaakte foto’s tot elkaar te bepalen.
Op deze manier worden duizenden punten
gegenereerd die resulteren in een 3D-punten-
wolk. Deze puntenwolk vormt de basis van de
verschillende modellen die het programma kan
creëren. Door de ruimte tussen de punten in te
laten vullen ontstaat er een digitaal model van
het in kaart gebrachte terrein. Ook kunnen er
eenvoudig volumemetingen worden gedaan.
Met behulp van orthorectificatie kan een zeer
nauwkeurige kaart zonder vertekening worden
gegenereerd waarbij afstanden in tact blijven en
er dus geschikt metingen mee kunnen worden
verricht.
Ben Vulkers is waarnemer/
observer bij Cloudshots.
Hij is bereikbaar via
www.cloudshots.nl.
Marco Slot is payload controller bij Cloudshots.
Herman Vulkers is piloot bij Cloudshots.
Vanuit de lucht is het
continue veranderings-
proces op een
fantastische manier te
registreren
Camerahoeken (Cloudshots).
Volumemetingen (Cloudshots).
| 172016-2 | Geo-Info
Rainer Kettemann und Jörg
Hepperle, 150 Jahre Vermessung
1865-2015. Geodäten fürs Land und
die Welt, Hochschule für Technik
Stuttgart, ISBN 978-3-940670-60-1,
176 p.
In 1865 bescheiden begonnen als een Geo-
meterschule als onderdeel van een koninklijk
bouwkunde-instituut heeft het vakstudiedo-
mein Vermessung nu twee master- en twee
bachelorstudies in de Hochschule für Technik
Stuttgart (Bologna-conform). Daarboven is er
aan de universiteit Stuttgart nog een faculteit
voor lucht- en ruimtevaarttechniek en geode-
sie, waar men volgens het jubileumboek goed
mee samenwerkt. De prodekaan daarvan gaat
er voor het HBO vanuit ‘dass diese 150 Jahre
erst den Anfang einer lange Geschichte darstel-
len’. De eerste van de vijftien (!) Grussworte
in het boek maakt trouwens al duidelijk dat
het eind daar niet in zicht is. Minister Theresia
Bauer van de deelstaat Baden-Württemberg
over geodesie: ‘Es ist eine zukunftsträchtige und
hochrelevante Disziplin.’
De voorzitter van DVW Baden-Württemberg
(1954) zag toch ook in het midden van de 19e
eeuw in de door Abraham Fecht opgerichte
‘Württembergische Geometerverein’ zijn
voorganger. Wie vergelijkt de start van zulke
verbanden eens op Europees niveau? Natio-
naal lijkt alle brondata daarvoor al ontsloten.
Een deel van het boek is de zoveelste eigen
geschiedschrijving, uiteraard voor de oude
verhalen met verwijzingen naar voorgaande
jubileumboeken. De illustraties zijn prachtig
en hebben gedegen eigen onderschriften.
Zo werd de eigen RegElta 14 aangekocht in
1976, hun eerste GPS-uitrusting WM102 in 1989
en hun dito laserscanner in 2003. De ‘Copter-
Drohne’ van 2015 leert dat dit instituut kennelijk
ook fi nancieel gezien bij de tijd kan blijven.
Ook andere hoofdstuktitels zoals ‘Ohne smarte
Geodaten keine smarten Städte’ en ‘Bee Smart -
Blüten aus der Crowd’ zeggen genoeg. Gezien
die eerdere jubileumuitgaven zijn er concentra-
ties op recente geschiedenis: hoofdstukken over
tien jaar Mobile Mapping en ’40 Jahre geodäti-
sche Instrumente – Technik im Wandel’ (vooral
elektronische afstandsmeting, GPS, terrestrische
laserscanning en industriële meettechnieken).
Een studente legt uit dat er elk semester
de Duitslandbrede conferentie van geode-
siestudenten KonGeoS is. Steeds is dat bij
een andere hogeschool of universiteit en
zodoende is men daar niet steeds aan de
beurt! In 2013 was Stuttgart dat wel en waren
daar hogeschool en universiteit samen gast-
heer. Succesverhalen van alumni zijn weer een
ander chapiter.
Uit het slothoofdstuk met tabellarische
informatie kan worden doorgegeven dat op
de hele pagina met Partnerhochschule het
toch naburige Nederland en België manke-
ren. Afgaand op de door mij ook verslagen
geluiden op de laatste donateursdag van
DHC in Utrecht denk ik dat menige oudere
geodeet dat manco jammer zal vinden: te
leren was dat in het op vele punten grootste
Europese land het vak een aparte discipline is
en blijft. Een kanttekening? Op die omslagfoto
zonder werkproces lijkt het wel of men voor
een brandweeroefening even buiten moest
wachten…
Adri den Boer
Boek
HFT Stuttgard
150 Jahre Vermessung1865-2015
18 | Geo-Info | 2016-2
In dit artikel nemen wij de brandweer en de
brandveiligheidssector als voorbeeld om de
kansen en valkuilen van prestatiesturing in
de publieke sector te laten zien. Na een korte
schets over het conceptuele kader waarbin-
nen de brandweer werkt aan een systeem van
prestatiesturing en de kracht van data, volgt
een beschrijving van een casus. De casus gaat
over de ontwikkeling van een economisch
perspectief op brandveiligheid en hoe met
data prestatie-indicatoren kunnen worden
ontwikkeld. Tot slot trekken we enkele lessen
over effectieve prestatiesturing die voor alle
publieke organisaties kunnen gelden.
Het Brandveiligheidsmodel
Momenteel is de enige wettelijk vastgelegde
prestatie-indicator voor de brandweer de
opkomsttijd: de tijd die het duurt voordat de
brandweer ter plaatse is vanaf het moment
dat een melding via alarmnummer 112 bin-
nenkomt.
In 2012 concludeerde de Inspectie van Veilig-
heid en Justitie voorzichtig dat door deze
exclusieve aandacht voor de opkomsttijd er
‘overschatting van het belang van opkomst-
tijd’ dreigt. Naar aanleiding van deze conclusie
gaf het Veiligheidsberaad (het bestuurlijk
platform van de 25 veiligheidsregio’s) aan
TNO opdracht om een vooronderzoek te
doen naar een model voor de operationele
en maatschappelijke prestaties van de gehele
brandveiligheidssector. Hieruit volgde het
advies aan het Veiligheidsberaad om een
Brandveiligheidsmodel te gaan ontwikkelen.
Het Brandveiligheidsmodel is bedoeld als een
vorm van prestatiemeting. Dit soort instru-
menten kan een aantal doelen vervullen, zoals:
• Transparantie: feitelijk weergeven van de
prestaties.
• Leren: inzicht geven in de oorzaken en de
effecten van de prestaties.
• Oordelen: onderscheid maken tussen
goede en slechte prestaties.
• Afrekenen: verbinden van straf en beloning
aan de prestaties.
Deze doelen hebben een hiërarchie. Leren
wordt pas mogelijk als er transparantie is,
oordelen wordt pas mogelijk als er inzicht is
en afrekenen zonder oordeel is niet zinvol.
Aangezien de brandweer op dit moment nog
niet beschikt over voldoende betrouwbare
gegevens over de prestaties, en nog minder
over de oorzaken en effecten van de prestaties
is het nu niet mogelijk – en ook niet wen-
selijk – om de prestaties te normeren en de
organisatie af te rekenen. Pas als er voldoende
feiten en inzichten zijn, wordt het zinvol om
specifieke normen te formuleren.
Wel is het wenselijk om deze zienswijze verder
te ontwikkelen en daarom heeft de project-
groep RemBrand in opdracht van het Veilig-
heidsberaad in 2015 een proof-of-concept
opgeleverd van een digitaal Veiligheidsmodel
waar met behulp van big data inzicht wordt
gegeven in de prestaties van de brandvei-
ligheidssector. In de aankomende jaren zal
dit proof-of-concept door zowel Brandweer
Nederland als door individuele korpsen verder
worden verfijnd, gevalideerd en geïmplemen-
teerd.
De kracht van data
De verkenning van de mogelijkheden van big
data voor de brandveiligheidssector is rond
2012 begonnen met datagedreven risicoprofie-
len. Verschillende veiligheidsregio’s begonnen
de risico’s in hun verzorgingsgebied te bere-
kenen met geo-data. Dit was een trendbreuk
met de tot dan toe gehanteerde methode van
risicobeoordeling.
Het ontstaan van grote hoeveelheden,
dynamisch en heterogene data (big data), over
Binnen publieke organisaties
bestaat steeds meer aandacht
voor prestatiesturing. Zowel om
de uitgaven te rechtvaardigen als
om de publieke dienstverlening
te verbeteren. Door de explosieve
toename van data om de
maatschappij en de activiteiten
van de overheid in kaart te
brengen heeft deze ontwikkeling
een extra impuls gekregen.
Effectieve prestatiesturing is echter
niet makkelijk. Regelmatig leidt
het tot frustratie, inefficiëntie en
andere ‘perverse effecten’.
Door Barry van ’t Padje, Michiel Jellema,
Sisi Zlatanova en Ashwan Autar
Effectieve prestatiesturing voor de brandveiligheidsse
Data-gedreven
prestatie sturing
is waardevol
| 192016-2 | Geo-Info
ondermeer maatschappelijke processen en
menselijk gedrag, biedt nieuwe kansen om de
brandveiligheid te leren kennen en te besturen.
Deze kansen worden niet alleen op nationaal,
maar ook op internationaal niveau onderkend.
In dit kader wordt verwezen naar de activiteiten
van de United Nations International Strategy
for Diaster Reduction, het research-programma
IRDR en het op 18 maart 2015 door de United
Nations aangenomen Sendai Framework for
Disaster Risk Reduction 2015-2030.
Big data staat niet alleen voor de explosieve
toename van digitaal vastgelegde uitdrukkin-
gen van feiten, maar volgens datawetenschap-
pers ook voor een nieuw paradigma over
kennis en besluitvorming, en het rationaliseren
en sturen van gedrag. Pentland zegt over dit
rationaliseren en sturen van gedrag bijvoor-
beeld dat we onze maatschappelijke syste-
men, zoals de brandveiligheidssector, met
behulp van big data moeten heruitvinden.
Hiervoor is het nodig om de situatie con-
stant af te tasten met behulp van data, deze
feitelijke waarnemingen te combineren in een
dynamisch vraag-aanbod model, en ten slotte
voorspellingen te doen over waar en wanneer
welk type aanbod het grootste effect heeft.
Vanuit dit perspectief is het Brandveiligheids-
model dus een eerste aanzet om te komen
tot een aftastend, dynamisch en voorspellend
vraag-aanbod-model voor de brandveilig-
heidssector.
De casus (1): economisch perspectief
op brandveiligheid
Economische schade is na persoonlijk leed
waarschijnlijk het belangrijkste effect van
brand. In het Brandveiligheidsmodel is ‘het
voorkomen van directe en indirecte financiële
schade bij brand’ een belangrijk doel van de
brandveiligheidssector. In het proof-of-con-
cept is alleen het ‘voorkomen van de directe
financiële schade’ geoperationaliseerd door
de volgende, in de Verenigde Staten gehan-
teerde formule (zie figuur 1).
De argumentatie achter deze formule is dat
brand in principe alle beschikbare brandstof
verbrandt, tenzij de brand wordt gestopt.
Dus als er brand is in een pand, dan brandt
dat pand in principe tot de grond af, tenzij de
brand passief wordt gestopt door een fysieke
barrière, zoals een muur met een zeer hoge
brandwerendheid, of actief wordt gestopt
door een blusmiddel, bijvoorbeeld water.
Het economisch rendement van het stoppen
van brand is de relatie tussen de voorkomen
directe en indirecte financiële schade enerzijds
en de kosten van het passief en actief stoppen
van brand anderzijds. De kosten van het pas-
sief en actief stoppen van branden bedroegen
voor Nederland in de periode 2007-2009
per jaar ongeveer € 2,8 miljard. Daarvan is
€ 1,7 miljard. besteed aan de brandveiligheid
van gebouwen ten behoeve van het passief
stoppen van brand en € 1,1 miljard. aan de
brandweer voor het actief stoppen van brand.
Om vanuit economisch perspectief te kunnen
bepalen of de brandveiligheidssector econo-
misch toegevoegde waarde levert, is het dus
in ieder geval nodig om te weten of er meer
of minder dan de € 2,8 miljard. aan directe en
indirecte financiële schade is voorkomen.
Deze prestatie-indicator ‘economisch
rendement’ kan niet alleen de investeringen
in brandveiligheid rechtvaardigen, maar
kan ook helpen bij het vinden van nieuwe,
meer effectieve en efficiënte producten en
diensten. In het kader van de discussie die
in de brandweersector wordt gevoerd over
bijvoorbeeld de meest effectieve inzettactiek
en over variabele voertuigbezetting kan het
economisch rendement helpen bij het vinden
van een passend antwoord.
De casus (2): berekenen van de ‘voor-
komen directe financiële schade’
Gebaseerd op de mogelijkheden van big data
en econometrische datamodellering hebben
de Brandweer Amsterdam-Amstelland en Info-
folio een eerste versie van de berekening van
de ‘voorkomen directe financiële schade’ voor
woningbranden ontwikkeld. Er is gekozen
voor woningbranden omdat ruim 72% van alle
branden plaatsvinden in woningen.
Voor deze berekening is aansluiting gezocht
bij de eerder gegeven formule (figuur 1).
Deze formule kent drie variabelen waarvan de
eerste twee, te weten de vervangingswaarde
gebouw en de vervangingswaarde inboedel
al bekend zijn. Infofolio heeft immers al het
Hermes-model en Iris-model ontwikkeld voor
de bepaling van de vervangingswaarde van
woningen respectievelijk de vervangings-
waarde van de inboedel.
Gerealiseerde schade
De derde variabele, de gerealiseerde schade,
is nog onbekend. Op basis van data over
woningbranden is een model ontwikkeld om
deze derde variabele te kunnen berekenen.
Bij de modelontwikkeling is gebruik gemaakt
van de informatie over 874 brandincidenten uit
de regio Amsterdam-Amstelland. De beno-
digde data is afkomstig van de Brandweer
Amsterdam-Amstelland en Infofolio.
Het model richt zich in eerste instantie op
brandincidenten van enkelvoudige woning-
branden (zie figuur 2) van het type klein en
middelgroot. Ondanks het feit dat de grote
enkelvoudige woningbranden niet zijn mee-
genomen in de modelontwikkeling, heeft het
met data ctor
Figuur 1 - Formule van ‘voorkomen directe financiële schade’.
Big Data voor
brandveiligheid
vervangingswaarde gebouw + vervangingswaarde inboedel - gerealiseerde schade
Figuur 2 - Voorbeelden van enkelvoudige woning-
branden.
20 | Geo-Info | 2016-2
model een bereik van meer dan 85% van alle
enkelvoudige woningbranden.
Het model bestaat uit twee sub-modellen,
waarvan de eerste zich richt op kleine branden
en de tweede betrekking heeft op middel-
grote branden. Beide sub-modellen hebben
het meervoudige regressiemodel als model-
vorm en de significante verklarende variabelen
zijn per model verschillend. Het sub-model
voor kleine branden heeft een hogere
verklaringskracht (R2=80%) dan het model
voor middelgrote branden (R2=71%). Naast
het feit dat de sub-modellen een uitspraak
doen over de gerealiseerde schade, genereert
ieder model per gerealiseerde schade ook een
betrouwbaarheidsmarge. Deze betrouwbaar-
heidsmarge geeft aan binnen welke marge (bv
+/- 20%) de uitspraak over de gerealiseerde
schade ligt.
Prestatie-indicator ‘voorkomen directe
financiële schade’
Nu alle drie de variabelen uit de formule
(figuur 1.) bekend zijn, is het mogelijk de
prestatie-indicator ‘voorkomen directe finan-
ciële schade’ per brandincident te berekenen.
De uitkomst van deze berekening geeft zowel
een waarde (€) als een percentage (%).
Voor 218 geselecteerde brandincidenten
(figuur 3.) binnen de regio van de Brandweer
Amsterdam-Amstelland is de ‘voorkomen
directe financiële schade’ bepaald.
De gemiddelde ‘voorkomen directe financiële
schade’ voor kleine branden bedraagt 87% van
de totale vervangingswaarde van de woning,
en voor middelgrote branden ligt de gemid-
delde ‘voorkomen directe financiële schade’
op 55% van de totale vervangingswaarde van
de woning. Uit navraag bij de brandweer blijkt
dat deze percentages overeenkomen met de
subjectieve ervaringen uit de praktijk.
In figuur 4 is de uitkomst van de ‘voorkomen
directe financiële schade’ in percentages (%)
voor de 218 brandincidenten weergegeven.
De opbrengst van de ‘voorkomen directe
financiële schade’ is op basis van deze 218
brandincidenten gemiddeld 82% van de totale
vervangingswaarde van de woning.
Gezien de hoge verklaringskracht van alle
gebruikte modellen voor de prestatie-indi-
cator ‘voorkomen directe financiële schade’ ,
het belang van het hebben van inzicht en de
huidige blinde vlek in de brandveiligheidssec-
tor omtrent het economisch rendement van
de maatregelen die zij nemen, mag veronder-
steld worden dat dit model een waardevolle
bijdrage kan gaan leveren in het Brandveilig-
heidsmodel.
Doorontwikkeling van de eerste versie van
deze prestatie-indicator zal op meerdere
manieren een vervolg krijgen. Ten eerste zal
de brandweer gaan bepalen hoe zij deze
indicator kan gebruiken om haar transparantie
en leervermogen te versterken. Één van de
mogelijkheden is om de effecten van de
invoering van nieuwe inzettactieken en vari-
abele voertuigbezettingen te objectiveren in
termen van ‘de voorkomen directe financiële
schade’. Een tweede haalbare toepassing ligt
in het nauwkeuriger bepalen van de risico’s
met behulp van de gerealiseerde directe
Figuur 3 - Locatie van de 218 brandincidenten.
Figuur 4 - Verdeling brandincidenten per categorie voorkomen directe financiële schade.
Meer dan 100.000
woningbranden per jaar
| 212016-2 | Geo-Info
financiële schade bij woningbranden. Brand-
weerkorpsen evalueren met risicoprofielen
hun gevoerde beleid. Ten opzichte van de
bestaande expertise gedreven meetmetho-
den om het risico te bepalen is een datagedre-
ven methode meer objectief en nauwkeurig,
en biedt daarom meer leermogelijkheden.
Ten derde zal vervolgonderzoek uitgevoerd
worden naar het gebruik van meer significante
ruimtelijke, bouwkundige en brandincident-
gegevens voor de modelontwikkeling, waar-
door de robuustheid en de verklaringskracht
van de modellen verder kunnen toenemen.
Afsluitende opmerkingen
Huidig overheidsbeleid
Om als organisatie goed te kunnen presteren
moet er duidelijkheid zijn over wat de doelen
zijn. Voor de brandveiligheidssector is dat
onder meer het beperken van economische
schade is. Vanuit de wetgever bestaat echter
een enigszins dubbelzinnige houding ten
opzichte van dit doel. In de Nota van Toelich-
ting bij het Besluit Veiligheidsregio’s staat dat
de ‘normen in dit besluit niet de strekking [heb-
ben] burgers te beschermen tegen vermogens-
schade.’ En in de toelichting van het Bouwbe-
sluit staat min of meer hetzelfde. De wetgever
probeert via deze uitleg de aansprakelijkheid
van de overheid voor de financiële gevolgen
van onder meer een suboptimaal brandweer-
optreden te beperken. Onbedoeld wordt
hierdoor één van de belangrijke doelen, het
beperken van economische schade, van de
brandweer en de brandveiligheidssector op
een zijspoor gezet. Dit heeft allerlei negatieve
neveneffecten. Het verkleint bijvoorbeeld de
mogelijkheden van de brandweer om te leren
welke vernieuwingen leiden tot meer economi-
sche toegevoegde waarde. Voor een even-
wichtig stuurmodel dat helpt bij het vergroten
van de transparantie en het leervermogen van
publieke organisaties is het daarom cruciaal
geen onduidelijkheid te laten bestaan over wat
de doelen zijn.
De rol van de media
De nieuwsmedia zijn, volgens de Raad voor
Maatschappelijk Ontwikkeling, de decorbou-
wers van de publieke zaak geworden: ´door
selectie, interpretatie en ‘framing’ beïnvloeden
ze de ruimte voor politici en burgers om
standpunten naar voren te brengen, debatten
aan te gaan en belangen te behartigen .́ Hier-
bij kiezen de spelers die in de media opereren,
zowel journalisten en experts als politici, met
een zeker gemak frames waarin ‘falen’ en
‘schuld’ centraal staat. In termen van presta-
tiesturing zijn de nagestreefde doelen van de
discussies in de media over publieke zaken,
zoals brandveiligheid, bijna altijd ‘oordelen’ en
‘afrekenen’. Dit bemoeilijkt de introductie van
nieuwe, datagedreven vormen van presta-
tiesturing in publieke organisaties.
Voor de brandweer en de brandveiligheidssec-
tor is het, zoals uit dit artikel blijkt, (nog) niet
zinvol om hun economische toegevoegde
waarde te normeren of hen af te rekenen op
economische targets. Als de ontwikkeling
van het inzicht in de economische toege-
voegde waarde echter te nadrukkelijk in de
media wordt gepresenteerd als een geweldig
nieuw inzicht, dan moet niet vreemd worden
opgekeken als die media daar dan ook gebruik
van gaan maken als er een discussie is over
brandveiligheid. De ontwikkeling van een
evenwichtig stuurmodel voor de brandweer
en de brandveiligheidssector zal daarom
zeer zorgvuldig en beheerst in het publieke
domein moeten worden geïntroduceerd.
Big data
De toenemende stroom aan big data biedt
enorme mogelijkheden om de transparantie
en het leervermogen van de publieke sector
verder te versterken. Het is daarvoor noodza-
kelijk om te investeren in aftastende, dynami-
sche en voorspellende vraag-aanbod-model.
Publieke organisaties moeten regie voeren
op de ontwikkeling en implementatie van
deze modellen, bijvoorbeeld door duidelijk
te zijn over de doelstellingen die gerealiseerd
moeten worden, expliciet aan te geven welke
producten en diensten onderzocht zouden
moeten worden en de resultaten met de
nodige terughoudendheid te presenteren. Als
dit niet gebeurt dan is de kans groot dat het
verkregen inzicht niet de gewenste resultaten
oplevert maar klassieke tegenstellingen, bij-
voorbeeld tussen verzekeringsmaatschappijen
en overheden, en het beeld van de publieke
sector in de media als ‘onderpresterend’ en
‘fouten makend’, juist helpt versterken.
Referenties• Brandweer Nederland, RemBrand, Brandveiligheid is co pro ductie
- Minder branden - minder slachtoffers - minder schade!, 2015.
• Barocas, S., Nissenbaum, H., Big data’s end run around anoni-
mity and consent, in: Privacy, Big Data and the Public Good,
eds. Lane, J., Stodden, V., Bender, S., Nissenbaum, H., 2014,
Cambridge University Press.
• Bruijn, H. de, Prestatiemeting in de publieke sector.
Den Haag, 2006.
• Bruijn, H. de, Prestatiesturing en ketensamenwerking. Tijd-
schrift voor Veiligheid. 6(1), 2007, 51-62.
• Flynn, J.D., Fire Service Performance Measures. Quincy, MA:
National Fire Protection Association, 2009.
• Heij C. et al., Econometric Methods with Applications in
Business and Economics, 2004
• Jellema, M., Autar A., Hermes-Model: Universal Model to Esti-
mate the Rebuilding Costs of Houses, FIG-congress 2015, 2015
• Koonin, S., Holland, M., The value of big data for urban sci-
ence, in: Privacy, Big Data and the Public Good, eds. Lane,
J., Stodden, V., Bender, S., Nissenbaum, H., 2014, Cambridge
University Press.
• Ministerie van Veiligheid & Justitie, Ter Plaatse! Onderzoek
naar de opkomsttijden en dekkingsplannen van de brand-
weer, Den Haag, 2012.
• Pentland, A., Social Physics, 2014, The Penguin Press.
• Pestman, P., NPM Instrumenten in de praktijk: Van ideologisch
debat naar kritische toepassing, 2007. Bestuurskunde. 3, 104-114.
• TNO, RemBrand Fase 1 - Niet harder rijden, maar voorkomen
en slimmer bestrijden, Den Haag, 2013.
• UNISDR, Sendai Framework for Disaster Risk Reduction 2015 –
2030, www.unisdr.org/we/coordinate/sendai-framework, 2015
• Raad voor maatschappelijke ontwikkeling, Medialogica,
2003, Den Haag, pp. 42-43
• Verbeek M., A guide to modern econometrics, 2008
• Vries, M., de, Framing crises – Response patterns to explosi-
ons in firework factories, Administration & Society, vol. 36 /
no. 5, 2004 594-614.
drs. Barry van ’t Padje. Barry is Informatiemana-
ger bij Brandweer Amsterdam-Amstelland en
bereikbaar via [email protected].
dr. ir. Michiel Jellema is directeur van Infofolio BV
en bereikbaar via [email protected].
dr. dipl.-ing. Sisi Zlatanova is Associate Professor
bij de Technische Universiteit Delft en bereikbaar
via [email protected].
Ashwan Autar is Medewerker econometrische
modellen bij Infofolio BV en bereikbaar via
82% aan directe schade
bij woningbranden
wordt voorkomen
GPS voor álle ouderen?
‘Er zijn vele toepassingen voor de GPS-
halsbanden, zoals het volgen van huisdieren.
Dit is met name nuttig als u uw honden vrij
laat lopen of als er kans is dat ze weglopen.
Maar ook kunt u er kinderen, ouderen en auto’s
mee volgen.’
www.trackyourpet.nl/gps-trackers/
22 | Geo-Info | 2016-2
‘Ben benieuwd op welke datasets dat allemaal
invloed heeft’, zo bekende Gert-Jan van der
Weijden, Geo-ICT consultant bij Ordina, daar.
De feiten? Er is nabij de sluis van Ternaaien behoefte
aan een kleine rijksgrenswijziging (betreffende de
talweg in de Maas, het schiereiland L’Illal en de land-
tong Petit Gravier) tussen de Limburgse gemeente
Eijsden-Margraten (van 2010) in Nederland en
een gebied tussen de Sint-Pietersberg en Oost-
Maarland in de Luikse gemeente Visé in België.
Een traktaat uit 1843 dient daarvoor aangepast te
worden. De onderhandelingen hierover begonnen
serieus in 2011, daarvoor wilde Wallonië er niet aan
beginnen al werd er wel over gesproken, zo is te
vinden. In maart 2013 kwamen de direct betrok-
kenen, de gemeentes en de provincies tot een
akkoord. Met een Traktatenblad van Nederland en
een Traktatenblad van België zal het verdrag wor-
den beschreven, waarmee deze rijksgrenswijziging
in werking kan treden, mogelijk per 1 januari 2017.
Nederland krijgt er dan een eilandje bij, waarvan
de boorden soms overstromen met Maaswa-
ter. België krijgt in ruil een kleinere landtong.
Alles onbewoond en onbebouwd. Door het
rechttrekken van de ooit zo bochtige Maas zijn
Belgische gronden in Nederland ‘aangeland’
en vice versa. Arjen Schreuder in de NRC van
7 januari 2016: ‘De geografische verwarring zou
niet problematisch zijn, als een van deze gronden,
het schiereiland L’Illal, de afgelopen decennia niet
was uitgegroeid tot een vrijplaats; „een plaats waar
je kan doen wat je wilt omdat de Belgische politie
Rond de jaarwisseling kwam een
grondruil bij de Grensmaas tussen
België en Nederland op de kaart te
staan dankzij één AP-journalist. Het
kwam zodoende plots in vele media,
terwijl er toch al sinds 2011 aan wordt
gewerkt en de correctie nog niet
rond is. De LinkedIn-groep van GIN
was er na nieuwjaar ook druk mee.
Door Adri den Boer
Grondruil met België
Belgische schetskaart met de hedendaagse en de nieuwe grens tussen de grenspalen 45 en 53, originele schaal 1:4000.
commissie’ in de titel staat onder andere burgemeester Dieudonné Akkermans van Eijsden-Margraten.
| 232016-2 | Geo-Info
er alleen met grote moeite kan komen”, zoals
omwonenden verklaren. Er hebben „hasjboten”
gelegen, vertellen ze, en de laatste jaren is het
eilandje vooral in trek als seksueel „homotrefpunt”,
tot verdriet van onder anderen Peter Skibicki,
eigenaar van een jachthaven en een grandcafé
ernaast. „Mannen komen hier naartoe in auto’s
met de kinderzitjes achterin, om hier hun tweede
leven te leiden. Hun gedrag leidt tot overlast.”
Tot zover die kwaliteitskrant met nog een sterk
gegeneraliseerde kaart van de correcties van de
hand van Maps4News ook.
Kadaster
Huub Bouwmeester, projectmedewerker
Landregistratie en Geografie_Materiebeleid van
het Nederlandse Kadaster, weet er meer van.
Zijn samenvatting: ‘Er gaan vijf stukjes Nederlands
grondgebied over naar België en omgekeerd.
Er worden, zoals je in de pers al hebt kunnen lezen,
stukken rivier en 3 stukjes land zonder gebouwen
(natuur) geruild. Het betreft aan beide zijden geen
privaat bezit, maar overheidsbezit. Voor ons LKI
(Landmeetkundig Kartografisch Informatiesys-
teem) is dit geen probleem. De ‘uitbreiding’ valt
binnen de ingebouwde range/marge van LKI.
Wij splitsen van tevoren de stukjes rivier/land af
die naar België gaan. Met andere woorden: we
maken daar op voorhand afzonderlijke percelen
van, zodat er gehele percelen middels het traktaat
overgaan. Ook voor ons AKR (Automatisering
Kadastrale Registratie)-systeem levert dit geen
probleem op. We kunnen nieuwe percelen
vormen die, zoals we dat kadastraal zeggen, “uit
niets” komen. De stukjes die we van België krijgen,
waar van tevoren de oppervlakten van bekend
zijn, kunnen we natuurlijk nog geen kadastrale
perceelnummers geven. Dit kan pas gebeuren na
1 januari 2017, wanneer de ruil middels het traktaat
en een notariële akte zijn officiële beslag gaat
krijgen.’ Officieel is het overigens op dit moment
nog niet voor 100% zeker of deze grenscorrectie
ook daadwerkelijk zijn beslag zal gaan krijgen.
Van beide zijden zal er, wanneer het eenmaal zover
is, een ministeriële goedkeuring moeten komen.
Slot
Grenspalen zijn ‘in’ om langs te wandelen en ze
te fotograferen. Hier betreft het de palen 45-49.
Hier bij de genoemde talweg van de Grensmaas
staan grenspalen vanouds dubbel: van elk num-
mer eentje op elke oever van de Maas. De grens
loopt immers in de Maas. Ter verduidelijking:
gp45B is grenspaal 45 aan de Belgische zijde en
gp45N die aan de Nederlandse kant, etc.
Adri den Boer is
hoofdredacteur van het
tijdschrift De Hollandse Circel
en redacteur Geo-Info.
Adri is bereikbaar via
Wat is een talweg?
Een talweg is de lijn die de laagste
punten in de vallei van een helling met
elkaar verbindt. Een talweg geeft zo
ook het natuurlijke profiel weer van
een waterloop. Het woord is afkomstig
uit het Duits: Tal (vallei) en Weg (weg,
route). In het internationaal recht wordt
gesproken over de Thalweg Doctrine
(talwegprincipe): het trekken van een
grens tussen twee staten op basis van
een waterweg, waarbij de grenslijn
langs de talweg wordt getrokken.
De tabel bevat de nieuwe grenspunten in coördinaten in LB72 (B), RD (NL) en ETRS89. Bij de adviserende ‘gemengde
Eerdere correctie bij kanaal
Op 23 juni 1999 wijzigde de Belgisch-
Nederlandse grens na de inwerkingtre-
ding van de Overeenkomst tussen het
Koninkrijk België en het Koninkrijk der
Nederlanden tot wijziging van de grens in
het kanaal van Terneuzen naar Gent die op
6 januari 1993 in Brussel werd ondertekend.
Door deze overeenkomst werd een aantal
percelen grond geruild, die voordien door
het kanaal van de rest van het Belgisch
respectievelijk Nederlands grondgebied
waren gescheiden (wikipedia).
Grenspaal 48N.
www.ivn.nl/afdeling/eijsden/de-eijsder-beemden
24 | Geo-Info | 2016-2
Verslag
In februari van dit jaar presenteerde Peter Lentjes (Kadaster) een Linked Data-versie van Top10NL, de
Basisregistratie Topografie. Wat gebeurt er nog meer in Nederland en in Europa? De conferentie Geodata on
the Web deed een poging om dat te presenteren. Georganiseerd door EuroSDR en het Platform Linked Data
Nederland gaf de bijeenkomst een idee van de stand van zaken op zowel strategisch als operationeel niveau.
Wat gebeurde waar?
De conferentie “Geodata on the Web” was
op 10 februari 2016 in Amersfoort, in het
gebouw van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed.
Het programma was opgesteld door EuroSDR,
de Europese organisatie voor Spatial Data
Research, samen met het Platform Linked Data
Nederland. De dag erop was er een workshop
van EuroSDR bij het Kadaster in Amsterdam
over hetzelfde onderwerp.
De combinatie van Europese insteek met
het Nederlandse platform leverde voor het
plenaire deel van de conferentie een deels
internationaal publiek van circa 100 deelne-
mers op. Na de koffiepauze ’s ochtends volgde
een klein deel daarvan de parallelsessie, net als
‘s middags. Die was gewijd aan de resultaten
van de werkgroep ‘OGC/W3C Spatial Data
on the Web’ en uitkomsten van Geonovum’s
‘Spatial Data on the Web Testbed’.
Waarom Linked Data?
Een uiterst compacte beschrijving van wat
Linked Data is staat in het kader Vijf sterren
voor Linked Open Data. Maar waarom ernaar
streven? Volgens Frans Knibbe (Geodan) gaat
het om het ‘smart’ maken van data. Dat doe
je door verbindingen te leggen tussen data.
Pas dan kun je het onbenutte potentieel van
geodata aanboren. Pas dan wordt data goud
waard. Ingo Simonis van OGC formuleerde het
zo: we willen interoperabiliteit bevorderen om
geodata en geokennis te kunnen uitwisselen.
Dat gaat nog niet geweldig. Jeremy Tandy
(UK Met Office) noemde als voorbeeld het
INSPIRE Geoportal, waarin hij niet kan vinden
wat hij zoekt. Volgens hem komt dat voor
een deel doordat het ‘geospatial’-domein
zich te lang als speciaal heeft beschouwd en
de door OGC ontwikkelde standaards voor
webgebruik niet genoeg passen bij hoe de
rest van de web-wereld (W3C) zich ontwikkelt.
Interactie via het web gaat nog niet goed,
als er geodata bij betrokken is. Hij vroeg om
feedback op het ‘Spatial Data on the Web
Best Practices’-document dat in januari 2016
op het web is gezet. Linda van den Brink gaf
een kort overzicht van het door Geonovum
georganiseerde “Spatial Data on the Web
Testbed”. Behalve het titelthema was ook de
komende Nederlandse Omgevingswet met
zijn informatiehuizen daarvoor aanleiding.
In het testbed zijn verschillende zaken getest,
waaronder de bruikbaarheid van Spotzi als
geodatapublicatieplatform. Hun rapport komt
uit in maart 2016.
Linked Data in Nederland
In Nederland zijn minstens twee overheids-
organisaties duidelijk actief met Linked Data:
het Kadaster en de Rijksdienst Cultureel
Erfgoed (RCE). Erwin Folmer (Kadaster)
demonstreerde gereedschap om Linked
Data te maken van een Web Feature Service
zoals die in het Nationaal Georegister staat.
Meer voorbeelden: zie het Linked Data
Theatre, data.test.pdok.nl/ldt . Zijn collega
Peter Lentjes gaf een al te korte presentatie,
meer een sneak preview, van de manier
waarop hij de BRT tot Linked Data heeft
omgewerkt. Menno den Engelse (RCE)
toonde kort hoe de woonplaats Hongerige
Wolf gelinkt kan worden naar twee verschil-
lende collecties plaatsnamen: Geonames en
de Getty Thesaurus of Geographic Names
(TGN). Opvallend was dat Hongerige Wolf in
de beide datasets niet op dezelfde locatie
blijkt te liggen. Zie erfgeo.nl/ voor plaatsen
in de tijd (PiTs) en relaties daartussen. Hij gaf
aan dat RCE behoefte heeft aan een dataset
Naar geodata met 5 sterren
Linked Data zijn
goud waard
Vijf sterren voor Linked Open Data
In 2009 stelde Tim Berners-Lee, uitvin-
der van het web, voor om data op het
web vijf sterren te geven als aan vijf
voorwaarden is voldaan: de data moet
op het web staan en ‘Open’ zijn, het
moet machine-leesbaar zijn, niet in een
eigen format, de inhoud moet volgens
de RDF-standaard beschreven zijn en
tenslotte moet de data verbonden zijn
met andere data op het web. Om hier-
aan te kunnen voldoen zijn er natuurlijk
technische, inhoudelijke en organisato-
rische consequenties.
Een belangrijk inhoudelijk aspect
is die RDF-standaard. Het Resource
Description Framework schrijft voor, dat
eigenschappen van objecten (inclusief
relaties tot andere objecten) worden
vastgelegd in een subject-predicaat-
object-structuur, een ‘triple’ . Voorbeeld:
trein – rijdt op – rails. Door het geheel
van zulke relaties krijgt het semantisch
web gestalte.
Verder lezen: zie www.w3.org/DesignIs-
sues/LinkedData.html
Bron: www.cafepress.com/w3c_shop.597992118
| 252016-2 | Geo-Info
met historische straatnamen en ook aan een
dataset met verdwenen gebouwen.
Paul Janssen (Geonovum), niet in het pro-
gramma aangekondigd, hield vervolgens een
verhaal over de vraag of objectoriëntatie com-
patibel is met het paradigma van het seman-
tisch web, of juist complementair daaraan.
Linked Data in Europa
In de tweede helft van de ochtend kwamen
enkele Europese initiatieven aan de orde. Jon
Blower van de universiteit van Reading (UK)
presenteerde kort het Melodies-project. Dat is
gericht op het versterken van het gebruik
van Linked Data in economie en wetenschap.
Resultaten ervan zijn gereedschap en standaar-
den voor het produceren en toepassen van
geospatiale Linked Data. Vindplaats: strabon.
di.uoa.gr . Het ProDataMarket-project werd
gepresenteerd door de Noorse Dumitru Roman.
Het doel daarvan was om geld te verdienen
met open vastgoeddata. Een product ervan is
de Datagraft-software, waarmee van ‘raw data’,
zoals een eenvoudig CSV-bestand, online Linked
Data kan worden gemaakt. Zie datagraft.net .
Tenslotte presenteerde Michael Lutz van het
Europese Joint Research Centre in Ispra (It)
het ARE3NA-project, waarin wordt gewerkt
aan een codering van INSPIRE-gegevens in de
vorm van RDF. Meer toelichting is te vinden op
joinup.ec.europa.eu/community/are3na .
Onvermeld
Met de voorgaande tekst is enkel het ochtend-
programma van de conferentie geschetst.
’s Middags volgden nog acht presentaties. Naast
nog twee verhalen over Europese projecten
(DCAT, ELF) waren er presentaties over ontwik-
kelingen bij het Franse Geografi sch Instituut
(IGN) en bij de kadastrale organisaties in Finland
en Zweden. Die presentaties komen hier verder
niet aan de orde. Alle presentaties zijn echter
te raadplegen via www.pilod.nl/wiki/Spatial_
Data_on_The_Web_Event_10_February_2016.
Tenslotte
Lof voor de organisatoren van deze dag
vanwege hun streven om van de belangrijke
ontwikkeling in de richting van het semantisch
web de stand van zaken weer te geven, zowel
aan een deskundig als aan een minder deskun-
dig publiek. Desgevraagd gaf zeker de helft van
het publiek aan nog niet erg vertrouwd te zijn
met Linked Data. Maar het overvolle programma
bewijst dat er te veel gebeurt (en gebeurd is) om
voor beide kennisniveaus met enige diepgang
het internationale plaatje te kunnen schilderen.
Links• W3C/OGC 2016: Spatial Data on the Web Best Practices, W3C First
Public Working Draft 19 January 2016: www.w3.org/TR/sdw-bp/
Frans Rip is werkzaam bij
GeoDesk van Wageningen UR.
Frans is bereikbaar via
Logo van het Europese Melodies-project.RCE zoekt historische
geografi sche gegevens
‘De wereld op je bord’ met kaart en kompas
Tot en met maart 2017 was er in het Maritiem
Museum in Rotterdam ‘een familietentoon-
stelling om van te watertanden dat het zon-
der de scheepvaart maar een karige boel
zou zijn op ons bord.’
Een tip: ‘Ga op een wonderlijke, levens-
grote wereldkaart met een reuzeschip als
pion op ontdekkingsreis naar de herkomst
van ons eten.’ Naast die enorme vloerprint
met de ‘Nieuwe Wassende Graaden Paskaart
Vertoonende alle de bekende Zeekusten en lan-
den op den geheelen Aard Boodem of Werelt’
naar Gerard van Keulen (1728) zijn er in de
expositie uiteraard ook originele oude kaar-
ten te zien.
Adri den Boer
26 | Geo-Info | 2016-2
Nico Bakker e.a., 200 jaar kaarten
maken in beeld. 1815-2015,
Uitgeverij 12 Provincien, Landsmeer,
2015, 120 p., € 24,95
‘De atlas is ontstaan uit een samenwerking
tussen Kadaster en 12 Provincien. Het Kadaster
heeft de informatie aangeleverd die door ons
bedrijf is omgezet in een fraaie vormgeving’,
aldus de uitgever op zijn website.
Het boek bestaat uit een algemeen informa-
tief gedeelte en een dubbelatlas-gedeelte
van beide circa 60 pagina’s. Het informatieve
gedeelte bevat vijf hoofdstukken. In deze
hoofdstukken wordt ingegaan op het inwin-
nen en het maken van topografi sche kaarten
in de afgelopen 200 jaar. De atlas in totaal
bevat zo de volgende hoofdstukken:
1. Het prille begin van een nationale kartering
(1798-1830)
2. De kaart van het leger (1830-1864)
3. Verdedigingswerken gedetailleerd in kaart
gebracht (1864-1932)
4. Luchtfoto wordt de basis (1932-1975)
5. Een nieuw tijdperk breekt aan (1975-2015)
6. Het kaarten-tweeluik
Wie zich verdiepte in recente tijdschriften-
publicaties en met name het themanummer
‘200 jaar Topografi sche Dienst’ van Caert-Thre-
soor, herkent al veel. Zeker aan foto’s is dat toch
nog niet alles! De niet expliciet genoemde rijke
fotobron is het Kadastermuseum (de inventaris
daarvan staat wel bij de literatuuropgave).
Zodoende ‘mist’ men bijvoorbeeld wel een foto
van 38 TDN-werknemers die eind januari 1987
na ijshakken een koude duik namen als protest
tegen 38 ontslagen. Ze haalden tal van kranten
(zie www.delpher.nl). Ook de omslagfoto met
een waterpasser en baakhouder kwam in de
recente jubileumpublicaties in tijdschriften nog
niet voor. De mooie opname staat binnenin
op pagina 30, daar helaas met het onjuiste
onderschrift ‘Paspuntbepaling in het terrein’.
De hoofdtekst verwijst (elders) correct naar
de nauwkeurigheidswaterpassingen van
Rijkswaterstaat (NAP, vanaf 1891), waardoor het
militaire waterpassen wat minder nodig was.
‘Hoogtemeters van de Militaire Verkenningen
en later de Topografi sche Dienst maakten voor
detailmetingen vaak gebruik van het zakwater-
pasinstrument van Wagner,’ aldus een volzin
over hun eigen waterpassingen van lagere orde
én met een ander plaatje. De begrippenlijst
vermeldt nog dat de gebruiksperiode 1895-1950
was (een aparte bijdrage over dit instrument,
wie Wagner was en wie de fabrikant was, is
welkom in dit tijdschrift!).
Over de relatie met Rijkswaterstaat is er nog
een ander puntje. Wel genoemd en afgebeeld
(op p. 25 helaas wat onscherp) is de Water-
staatskaart 1:50.000, ook qua schaal herkenbaar
als variant van de stafkaart. Niet genoemd
wordt de grootschaligere Rivierkaart van Rijks-
waterstaat, die de Topografi sche Inrichting
slechts graveerde en waarbij ze er toch alleen
haar eigen naam op zette. Zodoende ziet men
voor deze producten nu steeds op Catawiki
staan: ‘Groot formaat weinig voorkomende
kaart Topografi sche Inrichting’; op deze
kaarten werd naast de opdrachtgever ook het
jaartal vaak weggelaten.
De laatste 60 pagina’s van het boek beslaan een
tweeluik. Links ziet men de kaart anno 1930 en
rechts de kaart anno 2011 (door de uitgever ‘nu’
genoemd). De schaal is 1:200.000. ‘Zo is het dus
heel leuk (en soms ook beangstigend) om te
zien hoe enorm Nederland de afgelopen 80 jaar
veranderd is’, aldus die uitgever. Het beeld is niet
alleen anders omdat het terrein anders is, want
vernieuwing geldt ook voor de kaartinhoud
en de kartografi sche vormgeving. De rol van
de topografi e wordt hoog ingeschat in het
voorwoord van de Raad van Bestuur Kadaster:
‘200 jaar geleden is het fundament gelegd
voor een modern Nederland. Wij zijn trots op
de topografen en kartografen, die dat mogelijk
hebben gemaakt, en op de mensen die dagelijks
voortbouwen op dat fundament.’ De jubileum-
atlas zij van harte aanbevolen, in welke omslag
dan ook: het bleek namelijk dat er ook een editie
met een andere voorkant kwam dan die op
internet te koop staat (www.kaartenenatlassen.
nl). Waarom? Ook de voorkant met de waterpas-
sers is toch een typisch topografi sch plaatje, al
deed men dat werk bij het Kadaster nog niet?
Ik ben er blij mee om juist die versie te hebben!
Adri den Boer
Boek
200 jaar kaarten maken in beeld
| 272016-2 | Geo-Info
200 jaar topografie, lazen we in 2015 in Geo-Info. Een behoorlijke tijdspanne waarin technieken
van data inwinnen en kaarten produceren enorm zijn veranderd. Is het Kadaster dan niet een
‘oude grijze heer’ geworden? JongGeo vraagt zich daarom af: hoe is het Kadaster ‘jonggebleven’?
Nieuwe technologie en veranderingen in de maatschap-
pij spelen een cruciale rol in de relatie tussen overheid en
maatschappij. De ouderwetse manier om te denken dat de
overheid het het beste weet is niet meer van toepassing.
De burger wil graag meedenken en meedoen. Crowdsour-
cing (ook bekend als burgerparticipatie) kan in deze
hernieuwde relatie een grote rol spelen.
Het Kadaster heeft op verschillende manieren de inzet
van burgers bekeken voor het verzamelen van geografische
gegevens. Hieruit blijkt dat crowdsourcing een grote bijdrage
kan leveren aan de actualiteit van topografische kaarten en
databestanden. Maar hoe kunnen wij crowdsourced-data op
landsdekkende en duurzame manier in winnen? En wat als
we de burger van de toekomst laten crowdsourcen? Volgens
ons zijn de antwoorden op deze vragen in het onderwijs te
vinden! Dat crowdsourcing niet alleen voor volwassen burgers
is, blijkt uit de enthousiaste reacties van basisschoolkinderen
op ons nieuwe project ‘Crowdsourcing in het onderwijs’. In
dit project oefenen kinderen op een speelse manier met
hun geografische oriëntatie. Ook ontdekken zij hun rol als
‘dataprovider’ door crowdsourcing in de praktijk te brengen.
Het mooie is, het is landsdekkend, want basisscholen zijn door
heel Nederland verspreid. En ook actueel, want elk jaar is er
een nieuwe groep kinderen die met behulp van het lespakket
aan de slag gaat om “nieuwe” objecten in te winnen.
In 2015 heeft het Kadaster een pilotlespakket ontwikkeld
voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Het lespakket
bestaat uit twee lesmodules maar is zo ingericht dat er in de
toekomst meerdere lesmodules (voor een bredere doelgroep)
bij kunnen komen. De eerste lesmodule gaat in op het
Kadaster als organisatie: wat doen we, hoe doen we het en
waarom? De tweede lesmodule gaat over crowdsourcing.
Deze lesmodule heeft als doel om kinderen bekend te maken
met het begrip. Het laat hen zien welke mogelijkheden die
crowdsourcing biedt en hoe belangrijk de rol van kinderen
daarin kan zijn. Kinderen gaan met een online applicatie
aan de slag met het inwinnen van data. Actuele data is
voor hulpdiensten (brandweer, ambulance en politie) heel
belangrijk maar ontbreken vaak op de topografische kaart.
Dit zijn bijvoorbeeld de paaltjes en drempels die vaak een
belemmering zijn voor de voertuigen om op tijd op bestem-
ming te komen. De online applicatie biedt de mogelijkheid
om allerlei objecten toe te voegen, de achtergrond kaarten te
veranderen en in en uit te zoomen. Door deze functionaliteit
oefent het kind aan zijn/haar geografische ontwikkeling en
oriëntatievermogen. Bovendien leren kinderen met andere
ogen te kijken naar hun omgeving en wat anderen-zoals de
hulpdiensten- kunnen hebben aan hun ogen.
Maar zijn basisschoolkinderen een betrouwbare bron van
informatie? Vertrouwen de hulpdiensten de kwaliteit van de
data van de kinderen? Het blijkt dat een tussenstap nodig is
om de geleverde data te valideren en een kwaliteitsstempel
erop te zetten. Bij het Kadaster hebben wij gelukkig veel ken-
nis om deze stap uit te voeren.
De ambitie is om crowdsourcing een onderdeel van
topografie te maken. En om dit uiteindelijk een vaste plek in
het onderwijs te geven. In de toekomst zullen met behulp
van crowdsourcing niet alleen de overheidsorganisaties, maar
de hele samenleving profiteren. De kinderen worden bewust
van het belang van samenwerking en zien het nut om op een
duurzame manier actuele data te verzamelen. ‘Crowdsour-
cing in het onderwijs’ is een goede investering in slimme en
betrokken burgers van de toekomst.
Naast Nederland zijn ook andere landen, zoals Finland
en Frankrijk, op zoek naar methoden om crowdsourcing
een plaats te geven in de maatschappij. Meer dan ooit staat
crowdsourcing op de agenda van veel mapping-agency’s.
De internationale gemeenschap onderkent het belang van
crowdsourcing dat al in het vroegste onderwijs een plekje
moet krijgen. Deze leerlingen zijn tenslotte onze toekomst!
Daphne Bol
Trainee Product- en Procesinnovatie Kadaster, [email protected]
Magdalena Grus
Adviseur Product- en Procesbeheer Kadaster, [email protected]
Lespakket bekijken? www.kadaster.nl/lespakket
Column
Is crowdsourcing kinderspel
bij het Kadaster? Dap
hn
e B
ol
Mag
dal
en
a G
rus
28 | Geo-Info | 2016-2
Verslag
Op 1 februari jongstleden organiseerde de regio Noord van GIN een bijeenkomst in het Provinciehuis van
Fryslân te Leeuwarden. De opkomst was iets geringer dan de vorige editie. De regiocommissie wist echter
met de bijdrage van genoemde sprekers weer een boeiend programma samen te stellen.
Erik Post beet als gastheer het spits af. Hij ging
in op de nieuwe huisvesting van de Provin-
cie na diverse verbouwingen. Ondanks alle
ingrijpende veranderingen werd het oude
gedeelte van het Provinciehuis behouden.
Verder vertelde Erik over diverse aspecten van
de verhuizing. Indruk maakte de hoeveelheid
aanwezige boeken in de bibliotheek en het
feit dat deze ooit allemaal met de hand wer-
den overgeschreven! De originele exemplaren
liggen bij het Tresoar (het provinciale archief).
Erik ronde af door aan te geven dat bij alle
provinciale kerntaken geo-informatie wordt
gebruikt.
Jeen Bruinsma en Jan Glazenburg namen
het stokje van Erik over. Zij gingen in op de
aanleg van de Centrale As en het gebruik van
geo-informatie daarbij. De Centrale As betreft
één van de grote infrastructurele projecten
in Friesland. Het tracé loopt namelijk van
Dokkum via Garyp en Hurdegaryp naar de
Wâldwei te Drachten.
Het project startte in 1995 met een open
planproces. Het eerste PIP in Nederland met
een doorlooptijd van uiteindelijk 5 jaar. Voor
de start van de bouw moesten echter de
contracten worden geregeld wat tevens een
eigen dynamiek en doorlooptijd had. De ople-
vering van het tracé aan zeven beheerders
werd daarin meegenomen.
In 2012 werd met de bouw gestart en 3 oktober
2016 wordt de weg opgesteld. Inclusief sociaal-
economische verbeteringen in het gebied kost
de aanleg bijna een half miljard.
Jan Glazenburg ging in op de vele aanbestedings -
procedures en de afspraken met alle betrokken
aannemers. Ook vertelde hij over de grote
hoeveelheden te realiseren en aan te passen
objecten, zijnde wegsegmenten, kunstwerken,
waterwegen, et cetera.
Om het tracé op de juiste plaats te krijgen,
werd gebruik gemaakt van geo-informatie:
DTM, 3D-animaties en diverse kaartbestanden
zoals de GBKN. Veel aandacht ging uit naar de
te stellen toleranties. Deze werden visueel in
de bouwtekeningen aangebracht. Alle objec-
ten zijn binnen de gestelde toleranties
geplaatst. Een geweldige prestatie.
Jan Jaap Buyse ging in zijn bijdrage in op
waterwinning en droogteschade en de wijze
waarop Vitens GIS daarbij inzet.
Vitens beschikt over een eigen topografi sche
basiskaart om hun leidingnet te kunnen beheren.
Bijeenkomst GIN regio Noord
Selfi e van aandachtig publiek (Dank Paul!).
De Centrale As: weg, gebied en kernen.
| 292016-2 | Geo-Info
Vitens onttrekt ongeveer 343 miljoen m3 water uit
haar gebied, waarvan 48 miljoen m3 uit Friesland.
Jan Jaap gaf aan dat door verzilting, verdro-
ging en weersomstandigheden het quotum
voortdurend aan verandering onderhevig is.
Hij toonde met GIS-visualisaties de veranderingen
in de ondergrond aan. Deze visualisaties zijn het
resultaat van meten, modelleren en analyseren.
Daarbij wordt gebruik gemaakt van het Dino-
loket, AHN en Regis. Het vereist nog wel enige
nabewerking en rekenen.
Op basis van boringen worden GIS-3D-mo-
dellen vervaardigd. Ook daarvoor geldt dat
aanvullende nabewerking en interpretatie
is vereist. Het model bij het intrekgebied
Soestduinen laat het wegvallen van kwel zien.
Dat tast de natuurwaarden van het gebied aan
en compenserende maatregelen moeten dan
ook worden getroff en.
Al met al betreft het enorme hoeveelheden
data. Het toewerken naar één database biedt
Vitens volgens Jan Jaap veel voordelen.
Vervolgens ging Jan Jaap in op droogteschade
en de bepaling daarvan met behulp van GIS.
Droogteschade wordt onder andere veroor-
zaakt door het drinkwaterbedrijf. De schade
ligt tussen 1 en 15% van de gewasproductie en
kost Vitens tussen 1 en 2 miljoen euro per jaar,
afhankelijk van de jaarlijkse weersgesteldheid.
Vitens tracht evenwel de schades te schat-
ten zeker aangezien meteogegevens sneller
beschikbaar komen.
Voor het bepalen van de schade en de scha-
devergoeding wordt gebruik gemaakt van
GIS-modellen. De RVO-percelen worden als
basis gebruikt, welke reeds zijn ontdaan van
bebouwing en wegen. Vitens staat open voor
nieuwe technieken ter bepaling van droogte-
schade. Van remote sensing/satellietbeelden
wordt echter nog geen gebruik gemaakt
vanwege de (nog) te geringe resolutie.
Na de lunch, die tevens door de Provincie
Fryslân werd aangeboden, nam Dirk Aalbers
van Horus het woord. Hij waarschuwde het
publiek voor veel plaatjes. Horus staat namelijk
voor het werken met beelden. Daarvoor heeft
Horus zelf appratuur en software ontwikkeld.
Slim zijn met technologie is Horus’ devies.
De toepassingen zijn ongekend: GIS-platen
mappen op asfaltbeelden, inspecties op beel-
den presenteren, visualisatie van scheefstand
van wegmeubilair, inventarisatie van moeilijk
bereikbare plaatsen, inspecteren van geleide-
rails, bij ongelukken plaats delict vastleggen
en later analyseren enzovoort. Voor al deze
toepassingen heb je in de regel nauwkeurige
GPS-apparatuur nodig. Vervolgens kun je
bestaande datasets over het beeld projecteren.
Ook sensoren worden ingezet, bijvoorbeeld
voor het in beeld brengen van waterbodems en
het uitbaggeren daarvan.
Samenvattend biedt de projectie van datasets
op beelden nieuwe mogelijkheden en toepas-
singen. Een plaatje vertelt over de conditie van
het object en de exacte locatie. Beelden zijn
voor sommige leveranciers en bureaus een
toevoeging op hun bestaande diensten en
producten. Tegenwoordig kun je zelf al tegen
geringe kosten aan de slag!
Alle aanwezigen kunnen terugkijken op een
boeiende en leerzame avond. Het regiobe-
stuur bedankte de inleiders en met name de
Provincie Fryslân voor het beschikbaar stellen
van de locatie en de lunch.
Bert Gerlofs
Mobile mapping
Sports& Entertainment
Safety & Security
horus softwareactionable data or situational awareness
Sheet uit presentatie Dick Albers.
Vlnr Dick Albers (Horus), Jan Jaap Buijse (Vitens) en Erik Post (provincie Fryslân) en op de rug Sieb Dijkstra
(dagvoorzitter GIN Noord).
30 | Geo-Info | 2016-2
Sinds januari 2016 is Marianne
Linde lid van het bestuur
van GeoBusiness Nederland.
Als voormalig innovatiedirecteur bij
TNO en vanuit haar huidige functie
als directielid van Geodan brengt
zij veel ervaring mee op het gebied
van de duurzame en gezonde
leefomgeving. Marianne Linde
volgt Theo Thewessen op die sinds
2008 het bestuur van GeoBusiness
Nederland versterkte, sinds 2013
als vicevoorzitter. Wij spraken met
zijn opvolger over innovatie, ‘smart
cities’ en vrouwen aan de top.
Door Felix van Veldhoven
Marianne Linde (foto: Marcel Israel Fotografie).
“Samen kunnen we Marianne Linde als nieuw bestuurslid van GeoBusiness Nederland
| 312016-2 | Geo-Info
GeoBusiness en de topsectoren
Innovatie staat bovenaan de strategische
agenda van GeoBusiness Nederland.
Als ambassadeur voor innovaties op het
gebied van ‘smart cities’ denkt Marianne Linde
daar graag over mee. Ze benadrukt dat voor
innovatie een prettig ecosysteem cruciaal is.
Het gaat hier dus niet enkel om innovatie in
economische termen, maar ook om zachte
waarden: een ecosysteem waarin verschil-
lende partijen bij elkaar komen en samen
met passie iets willen bereiken. GeoBusiness
Nederland kan bijdragen door aandacht te
vragen voor het belang van innovaties op
het gebied van location intelligence in tal
van investeringsprogramma’s. Belangrijke
aanknopingspunten vormen de topsectoren,
waarvan we als Nederlandse economie heb-
ben gezegd: hier zijn wij goed in. Deze top-
sectoren hebben veel geo-componenten,
denk bijvoorbeeld aan de vraag hoe we in
een bepaalde stad zorg kunnen verlenen aan
ouderen. Lange tijd dachten we dat robots
en slimme technologie in huis, de oplos-
sing zouden zijn. Inmiddels weten we dat
het vooral gaat om een fijne leefomgeving.
Een plek waar mensen niet vereenzamen
en waar snel hulp is; ook hier draait het om
locatie. Belangrijk dus dat wij in gesprek raken
met de topsectoren, daar zitten veel potenti-
ele klanten die zich nog niet bewust zijn van
de waarde van geo-informatie.
Hoe krijg je een stad slimmer?
Naar verwachting woont 70 procent van de
wereldbevolking in 2050 in de stad [Hajer et al,
2014]. Als lid van de taskforce ‘Smart City’ van
het ministerie van I&M denkt Marianne Linde
hier veel over na. Het ‘smart city’-concept is
ontstaan als branding van totaaloplossingen
voor de datastromen door een stad, denk aan
mobiliteit, afval of water. Hoewel de slimme
leefomgeving geen Nederlandse topsector
is, is er gelukkig het EIP (European Innovation
Partnership) over ‘Smart Cities & Communi-
ties’. Nederland zet hier vanuit het Europees
voorzitterschap goed op in. Er ontstaan steeds
meer regionale kennisclusters, denk aan ‘Heal-
thy Urban Living’ in Utrecht, het ‘Amsterdam
Institute for Advanced Metropolitan Soluti-
ons’ (AMS) en ‘Smart Delta City’ Rotterdam.
Als GeoBusiness Nederland willen we met
deze clusters in gesprek zijn.
In Nederland hebben we ontzettend veel
open data over stedelijke systemen. Met een
steeds meer terugtrekkende overheid, zijn het
vaker de burgers die onze stedelijke processen
sturen; individueel of in samenwerkingsver-
banden met bedrijven, de kennisinstellingen
en de overheid. Voortdurend gaat het daarbij
om het verdelingsvraagstuk van leefomge-
vingskwaliteit versus geld. De stad die hierin
een goede balans weet te vinden is een
slimme stad. Marianne Linde voorziet dat dit
voor de geo-branche een hele belangrijke
markt wordt. Investeringsstromen lopen nu
nog vooral via de ministeries of infrabeheer-
ders, denk aan het ‘Meerjarenprogramma
Infrastructuur, Ruimte en Transport’ (MIRT),
de zorg of het watersysteem. Het zijn enorme
geldstromen die uiteindelijk gaan over de
slimme stad. GeoBusiness Nederland wil zich
inzetten om deze markt in de volle breedte te
kunnen benutten. De uitdaging daarbij is om
elkaar voortdurend de vraag te stellen: wan-
neer is het nog precompetitief en werken we
samen, en wanneer gaat het om de belangen
van onze individuele leden?
Precompetitief onderzoek
Een succesverhaal van precompetitief onder-
zoek is Geonovum. Denk aan alles dat mede
dankzij Geonovum is ontstaan, zoals PDOK of
RO-Online. Marianne Linde ziet veel waarde
in het oprekken van het precompetitieve sta-
dium. Naast Geonovum is de emissieregistratie
(1974) hier een goed voorbeeld van. Ook hier is
ontzettend veel geo-business uit voortgeko-
men. Hierbij kun je denken aan het ‘Nationaal
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit’
(NSL) of AERIUS, het rekeninstrument van de
‘Programmatische Aanpak Stikstof’.
Meer vrouwen aan top geo-sector
Theo Overduin schreef ooit in de Geo-Info
dat de geo-sector wordt gedomineerd door
mannen op leeftijd. Het netwerk Vrouwen op
de Kaart (VodK) pleit al lange tijd voor meer
diversiteit en meer vrouwen op topposities.
Als bestuurslid van GeoBusiness Nederland en
directielid van Geodan geeft Marianne Linde
het goede voorbeeld. Ze geeft aan dat als je
dat wilt, je na je studie volledig open moet
staan voor nieuwe leerervaringen en vooral
heel hard moet werken. Zelf heeft ze gelukkig
nooit discriminatie op grond van geslacht
meegemaakt. Één keer, tijdens een sollicitatie-
gesprek bij een softwarebedrijf, kreeg ze de
vraag: “Wat is de kans dat u binnen twee jaar
kinderen krijgt?”. Haar antwoord: “Daarvoor
moet u bij het CBS zijn”.
Referenties[1] Hajer, M. & T. Dassen, Slimme steden. De opgave voor de
21e-eeuwse stedenbouw in beeld. Nai010 uitgevers / PBL
uitgevers, Rotterdam 2014.
Felix van Veldhoven, redacteur
Geo-Info.
Hij is bereikbaar via
Voor innovatie is een
prettig ecosysteem
cruciaal
‘Daarvoor moet u
bij het CBS zijn’
veel bereiken”
32 | Geo-Info | 2016-2
Verslag
Snippergroenpercelen, gemeente-
lijke restgronden, zijn van ‘beperkte’
afmetingen en kennelijk van geen
betekenis meer voor de openbare
ruimte. De bij het Kadaster en soms
in media voorkomende inter pretatie
dat snippergroen slechts door
landjepik van vastgoedeigenaren
ontstaat is fout. Kijk bijvoorbeeld
maar naar advertenties op diverse
gemeentelijke websites.
‘Er is sprake van snippergroen wanneer een
groenstrook, grenzend aan een woning, in
eigendom van de gemeente, geen openbare
functie (meer) heeft en geen noemenswaar-
dige meerwaarde levert aan de beleving van de
woon- en leefomgeving’, aldus de notitie Snip-
pergroen 2013 van de gemeente Enkhuizen.
‘Snippergroen ontstaat meestal als gevolg
van in het verleden uitgevoerde projecten en
veranderde inzichten en/of herinrichtingen van
openbaar gebied,’ aldus een nota uit 2011 van
de fusiegemeente Zuidplas van 2010, één van de
vele harmonisatiestukken vanuit de oude drie
gemeenten daar. Met toen in twee van de drie
gevallen verkoopprijzen van €150/m2. In die regio
waren zulke verkopen al jaren ‘business as usual’
voor die prijs bij gemeentelijke grondbedrijven,
al dan niet extern geassisteerd. Hellendoorn had
volgens BB in 2011 nog herrie bij €70….
Landjepik
Burgers namen soms en minstens gedoogd
gemeentelijk groen, grenzend aan hun perceel,
in gebruik en onderhoud en richtten het vaak in
alsof het privégrond betrof. Overigens bleef dan
nog de gemeente de bestemming (vaak: verkeer,
verblijf of groen) bepalen en al dan niet handha-
ven. Onbekend is welk percentage van alle snip-
pergroen landjepik betreft. Er ontstonden daarbij
wel onduidelijke eigendomssituaties. Logisch
en vooraf al bekend bij een negatief kadastraal
stelsel met verkrijgende verjaring bij - afhankelijk
van de trouw - tien of twintig jaar. Al jaren kan
intussen voor meer kennis zelfs worden verwe-
zen naar Verjaring en Grondzaken op websites als
www.vng.nl. (De DHC-tijdschriftendatabank geeft
van eerder al 111 treff ers met verkrijgende en nog
eens 27 met acquisitieve verjaring.)
Kadaster en externe bureau’s
Voor het Kadaster is volgens hun website snip-
pergroen een maatwerkproduct. (‘Tijdens een
verkennend gesprek geeft u aan wat uw wensen
zijn. Op basis van dit gesprek ontvangt u een
off erte.’) Het hanteert daarbij haar eigen defi nitie,
probleemstelling en oplossing: ‘Regelmatig
nemen burgers of bedrijven stukjes gemeente-
grond in gebruik zonder hiervoor toestemming
te vragen. Het zogenaamde snippergroen.
Vaak hebt u als gemeente maar beperkt de tijd
om de grond terug te vorderen of een beta-
lingsregeling te treff en. Met een juiste aanpak
van snippergroen genereert u inkomsten en
bespaart u op onderhoudskosten.’ Het Kadaster
kan net zoals bureaus een precieze en volledige
inventarisatie maken van snippergroen. Men ver-
gelijkt hiervoor gegevens van de Kadastrale
Snippergroen: restgrond of nestgrond?
Bureau’s en Kadaster
‘premiejagers’?Voorbeeld verkoopadvertentie snippergroen
‘Wanneer is er sprake van uitgeefbaar snippergroen?
U kunt als inwoner van Zuidplas snippergroen kopen tot een grootte van maximaal
100 m2. Dat kan alleen als de groenstrook geen openbare functie heeft. Dat wil zeggen
dat het perceel grond geen verkeersgroen, gebruiksgroen of beeldbepalend groen
is en/of dat het perceel groen niet wordt gebruikt ten behoeve van kabels, leidingen,
rioleringen en overige nutsvoorzieningen en of voor monumentale bomen.
Prijs snippergroen
De prijs voor snippergroen bedraagt € 169,- per m2 (prijspeil 1 januari 2016) kosten koper.
De voorwaarden voor aankoop van snippergroen staan in de beleidsnota snippergroen.’
www.zuidplas.nl
Kadastraal beeld van snippergroen (www.kadaster.nl).
| 332016-2 | Geo-Info
kaart, ‘de Grootschalige Basiskaart Nederland
(GBKN)’ en lucht- en panoramafoto’s. De klant
ontvangt een overzicht met adressen van
gronden die mógelijk door derden in gebruik
genomen zijn, zonder dat hierover afspraken zijn
gemaakt. Per geval levert men een kaart waarop
de geconstateerde situatie, inclusief opper-
vlakte en mógelijke gebruiker zijn aangegeven.
Door het verkopen, verhuren, verpachten of bij
illegaliteit terugnemen van snippers brengen
ook externe bureaus al jaren graag de eigen-
domssituatie voor gemeenten weer op orde.
Hun folders noemen al dan niet dat één van
aspecten van het op orde brengen ook kan
zijn dat de gemeente weet de grond intussen
kwijt (of rijk?) te zijn. Metafoor Vastgoed uit
Lelystad heeft tot op internet toe een expliciete
snippergroenfolder met een stroomschema met
de drié opties: beroep op verjaring, handhaving
en verkoop (inclusief kadastrale afwikkeling).
Dit bureau wordt afgaand op hun presentie bij
programma’s als de Rijdende Rechter en Meld-
punt als ‘expert snippergroen’ gezien. Bureau
Eiff el uit Arnhem als speler in dit adviesveld
haalde in 2012 BB met een conclusie van lands-
breed 1 miljard euro aan illegaal snippergroen
na inventarisaties bij dertig en gesprekken met
meer gemeenten. Gemeenten zouden toen
volgens dat bureau 300 miljoen kunnen verdie-
nen door het verkoopbare deel daarvan van de
hand te doen. (Uiteraard is dat een groter bedrag
door snippergroen bepaald niet alleen van de
hand te doen bij illegaal gebruik. Hiervan is geen
centrale groottedefi nitie of registratie.)
Heisa in Zuidhorn
In 2015 trok een groenverkoop-proefproject
Aduard van de gemeente Zuidhorn daar veel
aandacht. Hun adviesbureau Eiff el toonde
aan dat er op 811 adressen sprake zou zijn van
oneigenlijk onderhoud en soms illegaal gebruik
van gemeentegrond. Geen vreemde score
gezien het oudere gepubliceerde cijfer van
Voorst. Vooral het contrast met de verkoop-
prijzen in Zuid-Holland is groot: €25-€50 per m2
in plaats van richting €200! Wethouder Fred Stol
(CDA) wilde grond verkopen en een dagblad
‘onthulde’ een totaalopbrengst van 8 ton.
Volgens de streekkrant was er een communica-
tieprobleem. Aduarder Herman Bloupot tracht
via de WOB te achterhalen wat de gemeente de
adviseur betaalt en vernam van elders van €500
per verkochte kavel. ‘Daar komen de premieja-
gers aan, wordt over Eiff el gezegd’, zo poneerde
hij in de pers; er kwam een Actiegroep Snipper-
groen Aduard en de gemeentelijke verkoopac-
tie werd daar zelfs stilgelegd.
Slot
Regelmatig zijn er, vooral in het oosten des
lands, hypes rond de verkoop van snipper-
groen na inventarisaties van feitelijk grond-
gebruik en oude eigendomssituaties door of
voor gemeenten. Veel breder lijkt intussen
de gemeentelijke grondhandel in fl exibel-
groot-snippergroen met voor beide partijen
win-winsituaties, met name in de Randstad.
(Gemeenten fi nancierden de aankoop van
plantsoengronden via exploitaties van
bestemmingsplannen al dankzij de huiseige-
naren aan wie ze de snippers later verkopen!)
Zo’n plantsoenverkoop kan bij verder volk wel
tot verzet leiden, zoals halverwege 2015 rond
het Eikenpad in Bunnik nog het geval was.
(Cabaretier Vincent Bijlo: ‘Op 29 december doen
we een speciale Bunnikse eindejaarsshow, die
gaat Snippergroen heten. Waarom? Jaaa, dat
heeft met dorpsperikelen te maken, de Derde
Wereldoorlog was hier bijna uitgebroken.’)
Of en hoe andere overheden dan wel
gemeenten met hun snippergroen omgaan
valt buiten deze bijdrage.
Bronnen• Binnenlands Bestuur (BB) 1-9-2009, 5 juli 2011 en 4 juni 2012
• www.hetwesterkwartier.nl
• De Streekkrant 13 oktober 2015
• Dagblad van het Noorden 30 oktober 2015.
Adri den Boer
Harde scheidingen
beste grond-
inrichtingen?
Maximale snipper-
grootten vrij
Gemeenten hardleers bij verjaringen?
Na eerst haar zaak al bij het Hof Arnhem/Leeuwarden te hebben verloren ging de
gemeente Arnhem recent nog in cassatie bij de Hoge Raad bij het bestrijden van een
verkrijgende verjaring. Deze verwierp het beroep tegen een verkrijgende verjaring
na een onrechtmatig bezit van minstens 20 jaar. Men bood ondanks decennia nalaten
van acties een strook grond ter verkoop aan aan een gebruiker, die zich beriep op die
verjaring. (Hoge Raad 4-9-2015 zaak 14/01834). Blijven voorkomen van rechtsgedingen
ter zake kan te maken hebben met de wijze van betaling van advocaten (AdB).
Gemeentelijk onderhoud snippergroen (5e man buiten beeld).
Bunniks beeld van snippergroen (www.rtvutrecht.nl).
34 | Geo-Info | 2016-2
Internationale schakel: AGRS-station Radio Kootwijk
In de ochtend van 8 maart 2016
hebben de TU-Delft en het Kadas-
ter, na 25 jaar trouwe dienst, het
laatste stukje geodetisch onderzoek
op het voormalige terrein van het
satellietwaarnemingsstation in
Kootwijk om laten vallen.
Hiermee is, zoals met Staatsbosbeheer was
afgesproken, het terrein teruggegeven aan de
natuur. De twaalf meter hoge mast was al in
1981 geplaatst naast het toen nog aanwezige
gebouw van het satellietwaarnemingsstation.
Dit station was een van de eerste stations voor
satellietnavigatie en in de geodetische wereld
bekend als KOSG. Het station heeft ook onderdeel
uitgemaakt van het Europese EUREF-netwerk en
het wereldwijde IGS-netwerk. Deze functies zijn al
enige tijd geleden overgenomen door het AGRS-
station WSRT in Westerbork.
Voordat de mast neergehaald kon worden
moest eerst met de nodige voorzichtigheid
de antenne samen met de antennekabel uit
de mast worden gehaald. Deze antenne moet
namelijk nog gekalibreerd worden om precies
te kunnen nagaan waar het exacte ‘meetpunt’
van de antenne ligt. Begin jaren negentig was
deze methode van heel precies kalibreren
(=ijken) nog niet gebruikelijk.
Ter vervanging van KOSG is in 2013 in Radio
Kootwijk op het gebouw A, ook bekend als
“de Kathedraal”, op ongeveer 700 meter ten
zuidoosten van de oude locatie, het nieuwe
AGRS-station KOS1 gemaakt.
Achter op het gebouw staat een GNSS-
antenne en ook deze data is alweer geruime
tijd beschikbaar voor onderzoek.
Het Kadaster gebruikt de data voor de
realisatie van RD en ETRS89 in Nederland;
het controleren van de footprint én voor de
jaarlijkse certificering van de ruim 150 GNSS-
referentiestations van de verschillende
RTK-providers.
In 2013 zijn door de afdeling GRS uitgebreide
driehoeksmetingen uitgevoerd om heel
nauwkeurig de onderlinge posities (ligging
en hoogte) van beide antennes te kun-
nen bepalen. Deze informatie wordt weer
gebruikt om de tijdreeks van het oude
station KOSG te kunnen koppelen aan de
tijdreeks van het nieuwe station KOS1.
Jaarlijks worden op de nieuwe locatie
ook zwaartekrachtmetingen uitgevoerd.
Deze zijn nodig om een zogenaamd geoï-
demodel van Nederland te kunnen bepalen.
Hiermee kan de landmeter met zijn GPS-
apparaat niet alleen een RD-coördinaat, maar
ook op enkele centimeters nauwkeurig een
NAP-hoogte meten.
Meer info: AGRS zie www.agrs.nl, EUREF zie
www.epncb.oma.be en IGS zie www.igs.org.
Gé Lobé is werkzaam bij het
Kadaster. Hij is te bereiken via
AGRS-mast van 1981 viel in 2016.
Nieuwe AGRS-station KOS1.
| 352016-2 | Geo-Info
Een summit? Een Top? Wanneer landen een top
organiseren doen ze dit om grote problemen zoals de
klimaatveranderingen of de vluchtelingencrises te bespreken,
of om handelsbarrières te slechten. Een CartoSummit? Was
deze bijeenkomst nu juist georganiseerd om problemen of
mogelijkheden te bespreken? Waarschijnlijk beide. Soms kan
een discipline zo in zichzelf gekeerd zijn dat het vergeet om
open te staan voor externe invloeden of andersom anderen
een hand te reiken. Niet dat dit het geval is met de Inter-
national Cartographic Society, maar toch. Drie jaar geleden
tijdens de International Cartographic Conference in Dresden
vond er een ontmoeting plaats tussen het ICA-bestuur en de
keynotespreker Jack Dangermond. Tijdens deze bijeenkomst
werd het idee geboren om een kleine besloten bijeenkomst
te organiseren waar kartografen samen met spelers uit andere
disciplines die veel met kaarten werken de toekomst van het
vak te laten bespreken.
Een besloten bijeenkomst is niet direct iets waar de ICA
zich mee vereenzelvigd. Maar als je echt iets wilt bereiken
kan soms een kleine (besloten) bijeenkomst weleens veel
effectiever zijn dan een bijeenkomst met honderden deelne-
mers. Maar bij besloten duikt onmiddellijk de vraag op wie uit
te nodigen? In zo’n proces spelen allerlei randvoorwaarden
een rol, variërend van agenda’s, interesse, locatie, financiën,
organisatoren, teleurstelling, enzovoort. Ondanks dit hebben
we toch een zeer interessant programma in elkaar gezet, al
waren er natuurlijk klachten over de exclusiviteit van deze
ICA-ESRI-relatie.
Kan zo’n exclusieve top ons vak beïnvloeden? Waarschijn-
lijk maar beperkt, want het beoogde bereik van de top dekt
bij lange na niet alle aspecten van de kartografie. Drie pro-
minente onderwerpen werden gekozen: gegevens, media
en ontwerp. Gegevens omdat dat het momenteel niet het
gebrek aan data is, maar eerder de overvloed ervan die voor
problemen zorgt (het ’big data’ paradigma). Media omdat
kaarten overal gebruikt worden, en ontwerp omdat kaarten
een verhaal te vertellen hebben, en dat ze dit goed moeten
doen. Natuurlijk kunnen de drie onderwerpen niet los van
elkaar gezien worden.
Met het doel in gedachten om met name inzichten van
externe experts in te brengen werden de hoofdsprekers
buiten de ICA-gemeenschap gezocht. Vanzelf moesten
ze affiniteit met kaarten hebben, maar hen werd uitdruk-
kelijk verzocht om de kaart vanuit hun eigen perspectief te
belichten. Iedere hoofdspreker werd ondersteund door twee
kortere bijdragen, met opnieuw één van een buitenstaander
en één vanuit onze kartografische wereld. De presentaties
waren slechts een klein deel van het programma. Veel tijd
was ingeruimd voor discussie in levendige ’breakout’-sessies
opgezet op basis van de sleutelwoorden die de deelnemers
naar aanleiding van de presentaties hadden opgegeven.
Via rapportagesessies werden alle meningen weer bij elkaar
gebracht.
Een bijzondere ervaring voor mij, niet al te actief op
sociale media, was het feit dat de gebeurtenis live werd
gestreamd en getwitterd. Zoiets kan tot interessante situaties
leiden. Het publiek van de stream hoort alleen de stem van
de spreker en ziet de slides. Context van opmerkingen kan
verloren gaan en op Twitter een eigen leven gaan leiden. Wat
ook mis kan gaan, is dat de resultaten of afbeeldingen die je
presenteert en die normaal in het besloten gezelschap van
de zaal blijven, viraal gaan op het net, en uit context gebracht
irritatie kunnen oproepen omdat bijvoorbeeld niet voldoende
informatie over de rechten is gegeven. Nu realiseer ik me
waarom politici altijd zo vaag zijn. Dat is veel veiliger. Aan de
andere kant is het nieuws over een kartografische bijeen-
komst waarschijnlijk nog nooit zo snel de wereld rond gegaan.
In ieder geval sneller dan via deze column. De hier genoemde
voorbeelden waren ook de reden dat de discussies en
breakout-sessies niet gestreamd werden, zodat men zich toch
enigszins onbezwaard kon voelen tijdens de discussies.
Hier een paar quotes van de bijeenkomst en van Twitter:
“de toekomst van de kaart is divers - daar komen ze nooit uit”,
“een goede discussie om cartografie verder te brengen, en
beter dan je zou verwachten van die gemeenschap”, “een elite
groepje”, “we vergeten het genot van het kijken naar de kaart”,
en “een goed ontwerp is onzichtbaar”.
De CartoSummit was op gezet als een eenmalige
gebeurtenis. Het belangrijkste doel van de top was het bijeen
brengen van de kartografische gemeenschap met onder
andere de vaak jonge slimme ’geocomputational big data
visualizers’. Wij kunnen van hen leren, en zij hebben kunnen
ervaren dat kartografen toch niet zo saai zijn als ze misschien
voorheen dachten. Voor een meer inhoudelijk verslag van de
top zie mijn presidential-blog op de ICA-website (icaci.org/
presidents-blog-cartosummit-a-report/) en de summit-
website (www.esri.com/events/cartographic-summit/) waar
de streams zijn terug te kijken. Voor diverse meningen kijk op
Twitter #cartosummit.
Prof. dr. Menno-Jan Kraak
ITC International Institute of Geo-Information Science
and Earth Observation
Department of Geo-Information Processing
E-mail: [email protected]
Column
Me
nn
o-J
an K
raak
De CartoSummit
36 | Geo-Info | 2016-2
“Wat is het effect van de A4?”,
vraagt het NRC zich af in haar
de digitale editie. Geen gekke
vraag, gezien de langdurige
aanleggeschiedenis. Pogingen
om de 7 km tussen Delft-Zuid
en het Kethelplein aan te leggen
liepen keer op keer op niets uit
en er werd uiteindelijk meer dan
40 jaar over de aanleg gepraat.
Het doorgaande verkeer kon niet
anders dan gebruik maken van de
parallelle A13 waar het verkeer, met
160.000 tot 180.000 voertuigen
per etmaal, regelmatig van begin
tot eind vaststond. Om het effect
van de openstelling van de
verlengde A4 op de snelwegen
rond om Rotterdam te kunnen
laten zien, visualiseerde het NRC
meetgegevens van de Nationale
Databank Wegverkeersgegevens
in de vorm van een dynamische
kaart met de verkeersstromen van
zaterdag 12 december tot en met
woensdag 20 januari.
www.nrc.nl/nieuws/2016/02/03/
wat-is-het-effect-van-de-a4
Jan-Willem van Aalst
(imergis.nl en opentopo.nl):
Altijd leuk om de tijddimensie in een kaart
te zien. Het “data verzamelen” beginnen we
in Nederland goed onder de knie te krijgen.
“Data betekenisvol presenteren” is de volgende
uitdaging, en dat is hier heel aardig geprobeerd.
De spitstijden op de doordeweekse dagen
worden goed zichtbaar. Gevoelsmatig zou het
misschien logischer geweest zijn om standaard
groen te gebruiken voor het verkeer, en het
rood alleen voor de snelheden die ver onder de
bedoelde snelheid liggen. Verder zou het tonen
van de bebouwde kom vlakken iets meer hou-
vast geven. Tot zover over visualisatie. Dan over
de zin van het kaartje: wie kijkt op van wat we
hier zien? Er komt een snelweg bij en die wordt
zowaar gebruikt. Gelukkig, die hebben we niet
voor niets aangelegd! Bestuurders kunnen weer
rustig gaan slapen. En ja, dat het effect zuid-
waarts wat minder groot is dan verwacht, kan
allerlei redenen hebben. Misschien moet de A4
eerst verder verlengd worden tot aan Numans-
dorp, want pas dàn is de route Amsterdam
– Antwerpen echt voltooid. En laten we de weg
ook wat meer tijd gunnen: ze ging 18 december
open, vlak vóór Kerst, en de animatie stopt
alweer op 20 januari. Als het filmpje tot medio
maart had geduurd, was het beeld misschien
alweer positiever. Kortom: een leuk idee; mis-
schien iets te snel conclusies getrokken.
Tjeerd Nijeholt
(adviseur geo-informatie en auteur
‘Handboek Geo-visualisatie’):
Deze dynamische kaart maakt deel uit van een
interessant achtergrondartikel, inclusief een
serie grafieken. De kaart is functioneel, met zijn
prachtige vorm, als publiekstrekker. Maar de
leek uit het publiek, die op deze manier (kort)
geraakt wordt, is misschien niet de doelgroep.
De grafieken bij het artikel hebben allen een
eenduidige boodschap, mede door hun
eenvoud. De kaart daarentegen bevat zoveel
informatie, dat de lezer, zeker die leek, alleen
data ziet en nauwelijks in staat is om te zien wat
veel of weinig, afwijkend, snel of langzaam, laat
of vroeg is. Je ziet alleen minder of meer. Maar of
iets, ten opzichte van een gemiddelde weg, de
wegen er omheen, heen of terug, voor en na de
aanleg, boven of onder een norm, is? Geen idee.
Dat er niet gewerkt wordt met (verschillende)
kleuren en dat een legenda met echte getal-
len ontbreekt helpt ook al niet. Jammer, want
de software en de data zijn prima. De enige
conclusie die ik kan trekken is dat de Nationale
Databank Wegverkeersgegevens inderdaad
“Gelukkig, die A4 is niet voor niets verlengd”
OPEN k a a r t
| 372016-2 | Geo-Info
mooie gegevens heeft. En dat een statische
(verschil-) kaart, twee kaarten naast elkaar of een
staafdiagram met de drukste locaties, grootste
snelheden of meeste toename meer kan zeg-
gen. De kaart is in deze vorm enkel geschikt voor
de intrinsiek zeer gemotiveerde analist.
Winifred Broeder
(zelfstandig kartograaf):
12 december stond ik in de ochtend in mijn
hardloopkleren op het nieuwe asfalt van de
verlengde A4 te wachten op het startschot
van de hardloopwedstrijd die in het kader van
de publieksdag werd georganiseerd. De weg
was af en het informatiecentrum zou de
woensdag erop sluiten. Maar wanneer de weg
geopend zou worden was onbekend. Er bleek
meer grondwater omhoog te komen dan
vooraf was berekend en dat moest worden
weggepompt om de deels verdiepte weg
droog te houden. De laatste hobbel zo bleek,
want op 18 december ging de A4 volgens
planning open voor het verkeer. Uit de
dynamische kaart blijkt dat de automobilist
de weg vrijwel direct weet te vinden en ook is
goed te zien dat er meer verkeer in noordelijke
dan in zuidelijk richting gaat. Ook erg mooi
is het patroon dat wordt getoond, als een
kloppend hart zien we drukte komen en gaan.
De spitsen haal je er zo uit. En het patroon is in
het weekeinde duidelijk anders. Ook erg leuk
vind ik het meelopende klokje. Wat ik jammer
vind is dat de interface geen mogelijkheid
biedt de data preciezer te verkennen. Een tijds-
lijn boven de afspeellijn zou al veel helpen.
Maar ook het kunnen klikken door de tijd met
een bepaalde interval (een uur, een dag) zou
de interpretatie van de gegevens beduidend
beter mogelijk maken.
Wageningen, 15 maart 2015
Alterra Wageningen UR, Nexpri en Ruimteschepper ontwikkelen de Benchmark Kwaliteit Geodata
Nexpri, Ruimteschepper en het
Expertisecentrum Kwaliteit van
ruimtelijke data (onderdeel van
Alterra Wageningen UR) hebben
een convenant ondertekend waar-
mee de doelstelling en samenwer-
king van de te ontwikkelen en te
beheren benchmark is vastgelegd.
Deze Benchmark Kwaliteit Geodata heeft
tot doel om de inrichting en het proces rond
de kwaliteit van geodata bij organisaties te
meten, te vergelijken en te verbeteren.
Het hogere doel is te zorgen voor een struc-
turele betere datakwaliteit op basis waarvan
de organisatie haar analyses, planvorming en
beslissingen kan baseren.
Het doel is om na de zomer de benchmark
als product klaar te hebben voor gebruik
waarmee organisaties direct kunnen starten
met deelname. Dit houdt in dat deelnemers
gefaciliteerd worden bij het verwerken en
invullen van de inventarisaties om vervolgens
de resultaten in vergelijking met andere
organisaties te bespreken. De uitkomsten en
de besprekingen leiden tot het advies voor
verbeteringen.
Om de kracht van benchmarken uit te nutten
is het wenselijk met regelmaat de benchmark
uit te voeren. Dat levert de deelnemende
organisatie zowel een meetbaar leer-en verbe-
tertraject op door de vergelijking met andere
organisaties, alsook de absolute voortgang
van de eigen organisatie.
De Benchmark Kwaliteit Geodata is mede
gebaseerd op de ervaringen uit de Benchmark
Geo van Nexpri. De combinatie van de jaren
ervaring van Nexpri met de Benchmark Geo,
de kennis en expertise op het gebied van
kwaliteit van ruimtelijke data van Alterra (het
Expertisecentrum Kwaliteit van Ruimtelijke
data) en het brede netwerk van Ruimteschep-
per heeft geleid tot deze nieuwe Benchmark.
Over Alterra
Alterra is hét kennisinstituut voor de groene
leefomgeving. Alterra maakt deel uit van
Wageningen University & Research centre en
levert expertise op het gebied van de groene
ruimte en het duurzaam maatschappelijk
gebruik ervan: kennis van water, natuur, bio-
diversiteit, klimaat, landschap, bos, ecologie,
milieu, bodem, landschap, land- en ruimtege-
bruik, stedelijk groen, recreatie etc. Het werken
met geo-data, geo-informatie en remote
sensing maakt een belangrijk onderdeel van
ons werk uit.
Over Ruimteschepper
Ruimteschepper - specialist in geo-kennis
& kunde - is een projecten- en adviesorga-
nisatie. Als kennisnetwerkbedrijf wordt de
collectieve intelligentie van vele tientallen
aangesloten zelfstandige en ondernemende
geo-professionals voor opdrachten ingezet.
Ruimteschepper is een betrokken partner
voor haar opdrachtgevers en verbindt vraag
en aanbod binnen het gehele geo-domein.
Daarbij worden tevens kennisproducten en
opleidingsdiensten geboden.
Over Nexpri
Nexpri helpt haar opdrachtgevers met het
opstellen en invoeren van visie, strategie en
beleid voor de geo-informatievoorziening
en het geo-informatiemanagement. Nexpri
slaat een brug tussen geo-technologie en
de gebruikers in de verschillende domeinen.
Door ruimtelijke informatievraagstukken en
informatiebehoeften te inventariseren en te
vertalen naar concrete toepassingen.
Persbericht
38 | Geo-Info | 2016-2
Klimaatverandering grijpt in op heel veel
verschillende processen. Wat deze processen
delen is dat ze allemaal ruimtelijk van aard zijn.
Toch ontbreekt vaak een overzicht: de kaarten
zijn gefragmenteerd over verschillende institu-
ten. Een interactieve Klimaateffectatlas is een
middel om de bestaande klimaatgegevens
voor een gebied overzichtelijk bij elkaar te
brengen en zo te verkennen waar problemen
en kansen liggen. Op dit moment wordt er in
het kader van het Deltaplan in Bangladesh [1]
een interactieve Klimaateffectatlas opgesteld
om de effecten voor Bangladesh in kaart te
brengen.
Om meer inzicht te krijgen in de verschillende
processen wordt in de Klimaateffectatlas
onderscheid gemaakt naar verschillende
niveaus (zie figuur 1). De primaire effecten zijn
de drijvende kracht achter klimaatverandering:
de veranderende patronen van neerslag,
temperatuur en wind. Maar dat zegt nog niet
wat dit voor een gebied betekent. Om dit in
beeld te brengen moet de combinatie worden
gemaakt met de kenmerken van het gebied:
de secundaire effecten. Reliëf, bodemtypen
en verharding bepalen waar extra neerslag
tot wateroverlast of overstromingen kan
leiden. Naast overstromingen vanuit de zee
en rivieren is men in Bangladesh ook beducht
op flash floods. Deze treden vaak onverwacht
en zeer lokaal op, door hevige regenval in de
naburige bergen in India. Als eenmaal bekend
is waar deze flash floods optreden, zegt dit
nog niet of dit ook tot problemen leidt. Dit
hangt af van kwetsbare functies die zich in
het gebied bevinden. Dit zijn de zogenoemde
tertiaire effecten. Daarbij is het aspect tijd ook
van belang. Flash floods blijken vooral schade-
lijk in de korte periode vlak voor de oogst van
de Boro-rijst (zie figuur 2). In gebieden waar
verzilting optreedt door zeespiegelstijging
zijn vooral plekken met de armste agrarische
Dat het klimaat verandert mag
inmiddels duidelijk zijn, maar waar
leidt dat precies tot problemen?
Het meest herkenbare effect
van klimaatverandering is de
zeespiegelstijging, maar er
verandert meer: het wordt heter,
de kans op droge perioden neemt
toe en er is vaker sprake van
hevige neerslag. Dit is althans het
geval in Nederland. De effecten
van klimaatverandering zijn echter
overal anders: in Bangladesh
is men bijvoorbeeld ook
geïnteresseerd in het effect van
klimaatverandering op de paden
van cyclonen, het verschuiven van
de moessonperiode in verband
met de rijstoogst en het effect op
riviererosie.
Door Arjen Koekoek
Interactieve Klimaateffectatlas: GIS zonder GIS
Figuur 1 - De verschillende niveaus van klimaatverandering.
Een startpunt voor
het verkennen van
adaptatiemaatregelen
| 392016-2 | Geo-Info
bevolking kwetsbaar omdat ze over weinig
alternatieven beschikken. Gezamenlijk geven
de drie effecten inzicht in de opgaven die
ontstaan en bieden ze een startpunt voor het
verkennen van adaptatiemaatregelen. In een
land waar de verstedelijking nog in rap tempo
doorgaat, biedt dit ook inzicht in de (on-)
geschiktheid van gebieden voor ontwikkeling.
In de interactieve atlas kan de gebruiker zelf
combinaties maken van kaartlagen om zo
tot inzichten te komen over de opgaven
in het gebied. Hoewel je als gebruiker
verschillende kaarten en tabbladen kunt
aanklikken is het eigenlijk geen GIS. Enkel het
voorbereidende werk vindt in GIS plaats: de
uiteindelijke Atlas wordt als interactieve PDF
opgemaakt in Indesign. Dit gaat ten koste
van GIS-functionaliteiten als inzoomen, maar
het voordeel hiervan is dat je vrijer bent in
het vormgeven van het geheel. Zo kun je
eenvoudig toelichtingen, figuren en grafie-
ken een plek geven. Door met de muis over
knoppen te bewegen kunnen scenario’s snel
worden vergeleken of bepaalde gebieden
worden uitgelicht. Het format dwingt ook
om selectief te zijn: er is alleen ruimte voor de
meest urgente kaarten en een beperkt aantal
klimaatscenario’s. Waar wij dat als GIS’ers mis-
schien als beperking zien, maakt dit het juist
een interessant en laagdrempelig instrument
voor beleidsmakers.
Referenties[1] Zie www.bangladeshdeltaplan2100.org
[2] Zie ook www.climateadaptationservices.com
Arjen Koekoek is werkzaam
bij Climate Adaptation Services en
bereikbaar via
Figuur 2 - Voorbeeld uit de Interactieve klimaatatlas voor Bangladesh [2].
Een interessant en laag-
drempelig instrument
voor beleidsmakers
Waterliniemuseum in Fort Vechten (Bunnik)
Zeer de moeite waard. Veel relatie met De Hol-
landse Cirkel en Geofort. Mooie oude instrumenten,
verwijzing naar Kraijenhoff en zijn landmeetkundige
werk aan de waterlinie met mooie kaarten erbij.
Alles mooi gepresenteerd in een oud fort. De uitleen
van het Kadastermuseum ligt er mooi bij. Zie foto’s.
Richard Witmer
40 | Geo-Info | 2016-2
Verslag
De Hollandse Cirkel is een instrument waar landmeters vanaf de zeven-
tiende eeuw mee gewerkt hebben om in het open veld nauwkeurig hoe-
ken op te meten of uit te zetten. De Hollandse Cirkel is uitgevonden door de
landmeter Jan Pieterszoon Dou. Het instrument is door hem beschreven in
een boekje uit 1612. In 1988 werd het instrument de naam van een stichting
voor de geschiedenis van de geodesie. Er bleven ook in Duitsland exempla-
ren van het instrument museaal bewaard.
Een Holländischer Kreis van Petrus à Call (Nijmegen
1676) in het Vermessungstechnisches Museum in
Dortmund kreeg aandacht voorop nummer 2011-3
van het tijdschrift De Hollandse Cirkel. De aanlei-
ding was een donateursexcursie naar dat museum
op 28 juni 2011 (ook verslagen in Geo-Info 2011-9.)
Naar een daar ook presente Hollandse Cirkel van
De Steur (Leiden ‘um 1655’) werd slechts in tekst
verwezen, want die stond al op hun museale
website. Maar er is meer bij de oosterburen.
In Jena…
Het museum Ernst-Haeckel-Haus in Jena heeft
volgens het portaal www.museen.thueringen.de
zelfs een Holländischer Kreis in - let wel - haar col-
lectie ‘Experimentelle Wissenschaftsgeschichte’
(EWG). De beschrijving: “Der Holländische Kreis
stellt die Weiterentwicklung des Astrolabiums dar
und dient als geodätisches Messgerät. Das Objekt
selbst ist auf einem hölzernen Ständer angebracht,
der durch einen Stab oder Ständer zum Einsatz
im Gelände ausgetauscht werden kann. Auf dem
Kompass sind die französischen Abkürzungen der
Himmelsrichtungen eingraviert.’”
…en München
Het grote Deutsches Museum in München pronkt
op haar website www.deutsches-museum.de nog
met een ‘Vollkreisinstrument von Franziskus Fiebig,
1. Hälfte 17. Jahrhundert‘, ook met een kompas,
maar met verzwijgen van de naam ‚Holländischer
Hollandse Cirkels in Duitsland
“Holländischer Kreis” van Petrus à Call, Nijmegen 1676, in Dortmund (foto Adri den Boer).
“Holländischer Kreis” in Jena (www.museen.thueringen.de).
‘Theodolite of Dutch Design’
Of het door het Engelse begrip ‘Dutch
Circle Party’ komt is onbekend, maar
nota bene in Zuid-Afrika heet het instru-
ment ook anders: “Late 17th Century
Theodolite of Dutch Design as used by
early surveyors is housed in the National
Geo Spatial Offi ce in Mobray, Cape Town.”
www.commons.wikimedia.org
| 412016-2 | Geo-Info
Kreis‘. De website www.pinterest.com nam het
plaatje over en noemde het instrument slechts een
‚Cirkumferentor‘….
Bovendien is het Deutsches Museum ’indirect
onaardig‘ tegen onder meer (!) het bij de stichting
De Hollandse Cirkel zo geliefde Vermessungstech-
nisches Museum in Dortmund uit 1985: „1925 wurde
die Geodäsie zum ersten Mal in einer eigenen Aus-
stellung im Deutschen Museum gezeigt. Die im Krieg
zerstörten Räume wurden nur provisorisch wiedereröf-
fnet und 1973 geschlossen. Nach der Sonderausstel-
lung ‚175 Jahre Bayerische Vermessungstechnik‘ wurde
die Geodäsie 1993 in der jetzigen Form aufgebaut,
sie ist die größte Ausstellung Deutschlands für diesen
Themenbereich.“
Slot
Deze korte bijdrage pretendeert natuurlijk geen
inventaris van alle Holländischer Kreise in musea
bij de oosterburen te zijn. Toch lijkt pakweg het
masculiene Wenninger Museum für Vermessungs-
technik und Geoinformation in Aschheim-
Dornach, vlakbij München trouwens, er al niet één
te hebben: „Wir sind eine Gruppe von Vermessungs-
ingenieuren die zum Leidwesen unserer Frauen der
Sammelleidenschaft verfallen sind. Gottseidank gibt es
einige Sponsoren die uns dabei helfen. Aktuell haben
wir ca. 200 Ausstellungsstücke zusammengetragen
und im Rahmen unserer Möglichkeiten restauriert.“
Overigens tonen de heren op internet toch veel
leuks, zie www.wenninger-geo-museum.com.
Adri den Boer
‘Vollkreisinstrument‘ van Franziskus Fiebig in München (www.deutsches-museum.de).
Vul je profiel in op MIJNGIN!Wist je dat…
• Je binnen de website van Geo-Informatie Nederland je persoonlijke gegevens zelf kunt beheren?
• We slechts van 47% van onze leden een e-mailadres in ons systeem hebben?
• Je vast niet bij die andere 53 % wilt horen?
• We vaker digitaal informatie gaan delen in nieuwsbrieven, interessante berichten,
uitnodigingen voor bijeenkomsten en dergelijke?
• Daarvoor tenminste jouw e-mailadres nodig hebben?
Wil je ook op de hoogte blijven van de activiteiten
van, voor en door GIN, vul dan je profi el in op MIJNGIN.
Vul je profiel in!
42 | Geo-Info | 2016-2
Prisma GeoCensus is dé partij die de
Nederlandse rijksoverheid, provincies
en gemeentes helpt met de omgeving
in kaart brengen en het bijhouden
van BGT-mutaties. Dat doen we met
bekende en innovatieve middelen:
van tachymeter tot helicopter drone.
En van GPS tot mobiele scanner.
Zo houdt u als opdrachtgever,
in een continu veranderende omgeving,
altijd het overzicht.
WWW.PRISMA-GEOCENSUS.NL
PRISMA GEOCENSUS VORMT SAMEN MET PRISMA METENEN PRISMA VAN STEENIS DE PRISMA GROEP
Wij houden het bijWij houden het bij
Ook Geo-expositie in museum in Korea
Tijdens m’n vakantie eind september 2015
in Zuid-Korea, bezocht ik in Gyeongju het
Silla Science and History Museum. Daarin
een expositie van astronomische en land-
meetkundige onderwerpen.
Koning Sejong (1397-1450) liet zijn astro-
nomen de Koreaanse kalender, die destijds
uitging van de geografische lengte van de
Chinese hoofdstad, hervormen. In het vervolg
werd de geografische lengte van Seoul, de
Koreaanse hoofdstad, gebruikt voor het nauw-
keurig bepalen van zon- en maan eclipsen.
Koning Sejong stimuleerde de wetenschap en
in zijn tijd zijn verschillende astronomische en
landmeetkundige instrumenten ontwikkeld.
Met het instrument op de foto’s werden de
posities van sterren bepaald. Tevens prijkt er
een waterpassende landmeter.
Siebe Stellingwerff Beintema in: De Hollandse
Cirkel 2016-1
| 432016-2 | Geo-Info
Vorige week bezocht ik de OGC-meeting in Washington.
Veel presentaties startten met de wens voor het realiseren
van die ene, allesomvattende virtuele blik op de werkelijkheid
waarin alle informatie wordt geïntegreerd: over de onder-
en bovengrond; over de fysieke, door mensen gebouwde
omgeving en natuurlijke processen zoals wind en klimaat;
over objecten en netwerken (transport, energie, water, com-
municatienetwerken); en natuurlijk ook over allerlei aspecten
die voortdurend worden opgemeten via sensoren. Het is
voor velen evident dat 3D-geo-informatie een integrerende
rol zou moeten spelen in de wereld van de smart cities, big
data en linked data. Veel gegevens hebben immers een
directe of indirecte locatiecomponent. Deze integrerende rol
van geo-informatie sluit naadloos aan bij de ambities van de
Omgevingswet welke momenteel wordt uitgewerkt in het
DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet).
Maar hoe kunnen we dit dynamische, geïntegreerde,
actuele 3D-model voor Nederland realiseren? Bij 3D denken
we snel aan dakvormen en textuur en zeer nauwkeurige, op
werkelijkheid-gelijkende representaties. En veel Pilots over de
Omgevingswet spelen zich af op hoge detailniveaus (voor de
kenners onder u: LOD2 of LOD3). Maar voor de adoptie van
3D als integrerende factor hierin, zal het niet werken om op
het hoogste detailniveau te beginnen. Iedereen die ooit een
product heeft ontwikkeld weet: als je begint bij het formule-
ren van eisen voor het fijnste detailniveau, dan komt er nooit
een product dat werkt. Natuurlijk moet het uiteindelijke DSO
gedetailleerd zijn. Maar we hebben nauwelijks of geen erva-
ring met een geïntegreerde 3D-aanpak waarbij gegevens over
domeingrenzen heen worden gecombineerd. Als we klein
beginnen op basis van wat er al is, kunnen we het aanbod van
3D-basisdata (inwinning en beheer) in relatie tot het gebruik
ervan in de vele mogelijke toepassingen snel (en goedkoop!)
concreet maken. En zo verder bouwen richting meer detail en
meer semantiek.
Via open data is Nederland volledig in LOD1 te genereren
op BGT/BAG-niveau. Deze modellen zijn voldoende voor de
globale, wettelijk voorgeschreven standaardrekenmethode 1
(SRM1) om gevolgen van geluid en luchtkwaliteit te bepalen
zoals gebruikt binnen MER-achtige studies. Verderop in de
planfase zijn meer gedetailleerde studies nodig. Onderzoek-
slasten voor de huidige MER-studies zijn gigantisch. Niet in
de laatste plaats door het ontbreken van een geïntegreerde
3D-aanpak waarbij 3D-inputdata landelijk wordt opgebouwd
en beschikbaar is. Deze lasten kunnen door het gebruik van
landsdekkend LOD1 voor SRM1 significant worden geredu-
ceerd. Dus waarom niet beginnen met dat wat er al is en vanaf
daar kijken wat er nog meer nodig is en prioriteiten stellen?
En ook voor BIM/GIS-integratie kan een klein-naar-groot-
aanpak uitkomst bieden. De integratie van deze twee domei-
nen biedt veel nieuwe mogelijkheden bijvoorbeeld voor de
bijhouding van 3D-stadsmodellen en voor het automatisch
checken van BIM-modellen op 3D-gebaseerde restricties uit
het omgevingsplan. Maar BIM/GIS-integratie klinkt makkelijker
dan het is. Beide domeinen bevatten een andere blik op de
werkelijkheid en daarmee andere informatie op verschillend
detailniveau. De bouwer van een brug moet weten waar het
betonvlechtwerk zit en waar welke bout komt; voor veel geo-
applicaties zijn alleen de afmetingen van grotere delen van
belang. Een ander verschil is dat data in de geo-wereld veelal
bestaat uit “ingemeten” data (over constructies die je kunt
zien) en de BIM-wereld uit “ontwerp”-data (over constructies
die niet per se zichtbaar zijn). Hierdoor wordt geometrie fun-
damenteel anders opgeslagen. Het nader tot elkaar brengen
van deze twee werelden zal een enorme doorbraak beteken
voor 3D. Maar ervaring met BIM/GIS-integratie op funda-
menteel niveau (dus niet alleen ad hoc) is er nog nauwelijks.
En als je start met het op aannames gebaseerde, gewenste
eindresultaat is het risico groot dat er een integratie komt die
theoretisch werkt, maar praktisch niet omdat het niet aansluit
bij de praktijk van BIM’ers en GIS’ers. Dus ook hier is klein en
concreet beginnen en op basis van “lessons learned” verder
ontwikkelen de deur naar succesvolle integratie. Volgens de
productontwikkelingsfilosofie van Spotify: “managing risk by
prototyping early and cheaply”. Bijvoorbeeld door eerst maar
eens elkaars bril te gebruiken bij het vastleggen van de eigen
data. Zo ontstaat een geo-friendly BIM en een BIM-friendly
geo-model. Veel makkelijker op elkaar aan te sluiten dan data
die onafhankelijk van elkaar worden verzameld. Vanuit daar
kunnen we stapjes nemen richting verdergaande integratie.
Steeds meer domeinen maken de stap van 2D-kaarten
naar 3D. Als we niets doen en de 3D-ontwikkelingen laten
gebeuren, zitten we straks met 3D-modellen die niet op elkaar
aan te sluiten zijn. Het integreren van al deze informatie en
processen in een allesomvattende 3D-model is (ook financi-
eel!) haalbaar als we klein beginnen op basis van wat we al
hebben. De overheid zal hier moeten coördineren en stapjes
durven zetten richting meer detail in 3D, hogere actualiteit en
het toevoegen van meer domeinen op basis van wat we leren
van de “gewoon doen” aanpak. Pas dan wordt de droom die
voor “geospatial”-isten zo evident is, haalbaar.
Jantien Stoter
Hoogleraar 3D GeoInformatie TU Delft en
tevens werkzaam bij Kadaster en Geonovum
Column
Jan
tie
n S
tote
r
De haalbare stap
naar 3D
44 | Geo-Info | 2016-2
De wet INSPIRE beschrijft hoe de Europese lid-
staten gegevens over de fysieke leefomgeving
uitwisselen. Denk aan gegevens over de topo-
grafie, vervoersnetwerken, bevolkingssamen-
stelling, emissie van vervuilende of gevaarlijke
stoffen, waterkwaliteit en energiebronnen.
Deze gegevens zijn nodig voor het opstellen
en monitoren van Europees milieubeleid.
INSPIRE is een horizontale EU-milieurichtlijn
die algemene voorschriften bevat voor de vele
verticale milieurichtlijnen waarin gegevensuit-
wisseling met de EU plaats heeft. Uitwisseling
van milieugegevens zal in toenemende mate
plaatsvinden via de principes en componen-
ten van INSPIRE. In de richtlijn Luchtkwaliteit
en de richtlijn Mariene Strategie is het gebruik
van INSPIRE nu al wettelijk verankerd. Wat dit
in de praktijk betekent, beschrijven we aan de
hand van de richtlijn Luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit en INSPIRE
De luchtkwaliteit heeft grote impact hebben
op de gezondheid van mens en het milieu.
Het lastige van lucht is, net als veel andere
leefomgevingsthema’s, dat zij zich weinig
aantrekt van landsgrenzen. Vervuilde lucht uit
Duitsland of België kan – afhankelijk van de
windrichting – ook in Nederland impact heb-
ben en vice versa. Het is daarmee bij uitstek
een onderwerp om ook grensoverschrijdend
onder de loep te nemen.
Om de luchtkwaliteit te bepalen, monitoren
en erover te rapporteren en te communice-
ren zijn diverse gegevensbronnen relevant.
Deze gegevensbronnen vormen de basis voor
de levering van informatieproducten voor
Europese rapportageverplichtingen. In de EU-
regelgeving voor luchtkwaliteit (AQD 2008/50/
EC, Artikel 26) is nu opgenomen dat de richtlijn
INSPIRE moet worden toegepast (zie figuur 3).
Voor de uitvoering van de richtlijn Luchtkwali-
teit heeft de Europese Commissie samen met
domeinexperts een nieuw informatiemodel
gemaakt. Dit informatiemodel beschrijft welke
informatie je moet uitwisselen om aan de
vereiste informatieproducten van de richtlijn
Luchtkwaliteit (zie figuur 4) te voldoen en hoe
je dat doet. INSPIRE draagt bij aan dit informa-
tiemodel met een ISO-19156-standaard voor
observaties en metingen (zie figuur 3) en door
de voor luchtkwaliteit relevante gegevensty-
pes te integreren vanuit verschillende INSPIRE-
thema’s (onder meer ‘milieubewakingsvoor-
zieningen’ en ‘menselijke gezondheid’).
In het kader van de INSPIRE-
richtlijn realiseren de Europese
lidstaten een netwerk voor
het uitwisselen van gegevens
over de leefomgeving. Nu de
basis van het digitale netwerk
staat, kan ook het gebruik ervan
vorm krijgen. Zo gaat Europa
het INSPIRE-netwerk gebruiken
voor het aanleveren van data
voor de verplichte Europese
milieurapportages. De data voor
rapportages in het kader van de
richtlijn voor Luchtkwaliteit zijn als
eerste aan de beurt.
Door Michel Grothe
INSPIRE verankert zich in
INSPIRE
In het kader van de INSPIRE-richtlijn maken overheidsorganisaties in de Europese lidstaten informatie over 34 thema’s (figuur 1)
vindbaar en downloadbaar. Ook harmoniseren de lidstaten hun datasets, zodat de gegevens binnen en over landsgrenzen heen
vergelijkbaar worden. En zij zorgen voor leveringsvoorwaarden die het gebruik niet onnodig belemmeren. Hierdoor is Europese
milieu-informatie van goede kwaliteit beschikbaar, vindbaar en bruikbaar en is de inhoud ervan, ook over de landsgrenzen heen,
op elkaar afgestemd. Alle Europese INSPIRE-data komen bij elkaar in het Europese INSPIRE-portaal [1].
Figuur 1 - De 34 INSPIRE-thema’s onderverdeeld in basisgegevens en thematische gegevens leefomgeving.
| 452016-2 | Geo-Info
milieubeleid
Figuur 2 - Europese milieuwetgeving (verticaal) en de raakvlakken met INSPIRE (horizontale wetgeving).
Figuur 3 - Overzicht relevante wetgeving (links) en deel van het informatiemodel voor luchtkwaliteit (rechts).
46 | Geo-Info | 2016-2
Naast voorschriften voor content en structuur,
schrijft INSPIRE voor hoe de gegevensuit-
wisseling moet plaatsvinden. Dat gaat via
diensten (services) op het Internet. Er zijn
protocollen voor het bekijken en downloaden
van geografische datasets. Maar ook voor het
downloaden van tijdreeksen (metingen) en
tabellen (bijvoorbeeld geaggregeerde gege-
vens en statistische informatie). Voor zover nu
bekend, kunnen alle informatieproducten ver-
eist in de richtlijn voor Luchtkwaliteit, worden
geleverd via de door INSPIRE gehanteerde
technische protocollen. Deze protocollen zijn
gebaseerd op internationale, open standaar-
den van de standaardisatieorganisaties OGC,
ISO en W3C.
Gegevens voor de milieubeleidscyclus
De gegevensstromen en informatieproducten
die Nederland en de andere lidstaten leveren
voor Europese milieurapportages, maken deel
uit van een groter geheel: de milieubeleidscy-
clus. De milieurapportages geven inzicht in de
stand van het milieu (monitoringsfase). Van-
uit die monitoring ontstaat een dynamische wis-
selwerking tussen beleid, doelen, planontwikke-
ling en de uitvoering. Bij elke stap is er behoefte
aan onderliggende gegevens. Voor Luchtkwali-
teit, biedt INSPIRE-gegevens vanuit verschillende
INSPIRE-thema’s (zie figuur 5):
• De luchtkwaliteit uit het thema Menselijke
gezondheid en veiligheid;
• Luchtkwaliteitsmetingen en beschrijving
van meetnetten en –programma’s in het
thema Milieubewakingsvoorzieningen;
• De ligging en functie van industriële com-
plexen en landbouw voor de emissieregis-
tratie, te vinden in Faciliteiten voor productie
en industrie en Faciliteiten voor landbouw en
aquacultuur;
• Wegen, spoorwegen, luchtvaartnetwerken
en waterwegen uit het thema Transportnet-
werken;• De atmosferische en meteorologische
omstandigheden uit de thema’s Atmosfe-
rische omstandigheden en Meteorologische
geografische kenmerken;
Figuur 4 - Overzicht informatieproducten richtlijn Luchtkwaliteit en uitwisseling via INSPIRE.
INSPIRE en REFIT
De Europese richtlijn INSPIRE helpt om de beschikbaarheid, kwaliteit, toegang
tot en uitwisseling van gegevens en informatie over het leefmilieu van mens, dier
en plant in Europa te standaardiseren en daarmee te verbeteren. INSPIRE wordt
door de EU gepositioneerd als mechanisme om de gegevensuitwisseling voor
de vele milieurapportageverplichtingen van de lidstaten te harmoniseren en
standaardiseren. En daarmee ook te vereenvoudigen en zo bij te dragen aan de
REFIT-doelstellingen van de commissie; minder regelgeving en het stroomlijnen
van de EU-regelgeving. INSPIRE zal gegevensuitwisseling voor de toezicht- en
rapportageverplichtingen voor diverse milieuthema’s vergemakkelijken en
stroomlijnen door:
• Basisinformatie over het milieu beschikbaar, vindbaar en bruikbaar te maken,
waarvan de inhoud over de landsgrenzen heen, op elkaar is afgestemd;
• Een gestandaardiseerde basis en een kwaliteitsraamwerk te bieden voor het
uitwisseling van gegevens;
• Diverse generieke modellen (o.a. Networks, Activity Complex en Observation &
Measurements) te leveren voor het modelleren van de informatiebehoefte;
• Een generieke infrastructuur te bieden die als basis dient voor monitoring en rap-
portage over de stand van het milieu.
| 472016-2 | Geo-Info
• Luchtkwaliteitszones; gebieden waarover
te rapporteren uit het thema Gebiedsbeheer;
Bovendien biedt INSPIRE gegevens waarmee
je impactanalyses in het luchtkwaliteitsdo-
mein kan uitvoeren. Een vraag als: hoeveel
mensen en welke bevolkingsgroepen
hebben last van te hoge concentraties fijnstof
kan je demografische gegevens gebruiken
die onder het INSPIRE-thema Spreiding van
bevolking, demografie te vinden zijn. En: waar
zijn de kwetsbare gebieden? Zijn er gebie-
den in de buurt waar een strenger regime
geldt ten aanzien van luchtkwaliteit? kan je
vinden in Beschermde gebieden en Habitats en
biotopen.
Uitdaging voor uitvoeringsexperts en
beleidsmedewerkers
De ervaringen met het informatiemodel voor
Luchtkwaliteit leren dat het de nodige kennis
van zowel het milieuthema als INSPIRE vergt
om een informatiemodel te maken waarin de
INSPIRE-services worden “verbonden” met het
milieuthema. Niet alle milieuthema’s hebben
een directe relatie met één INSPIRE-thema.
Vaker is er sprake van een relatie met meer-
dere INSPIRE-thema’s. Daardoor ontbreekt een
duidelijke en overzichtelijke aanwijzing hoe
INSPIRE in een milieuthema moet worden toe-
gepast. Bovendien loop je tegen verschillende
interpretaties aan. Het vraagt veel aandacht
en input vanuit de praktijk om hier de juiste
richting te vinden. Zowel op Europees als
nationaal niveau is hiervoor structurele betrok-
kenheid van uitvoeringsexperts en beleidsme-
dewerkers noodzakelijk.
Referenties[1] http://inspire-geoportal.ec.europa.eu/
Michel Grothe is Geo-informa-
tion architect bij Geonovum.
Michel is bereikbaar via
Doelgebied in kaart
Sommige pakketdiensten maken naast
geavanceerde barcodes op te verzenden
stukken ook gebruik van een visualisatie van
het land van bestemming. De ontwerper van
dit kaartje is niet bekend. Wel dat er nog een
en ander kan worden aangepast aan het rea-
liteitsgehalte van zijn wereldbeeld.
Doelgebied in kaart.
Figuur 5 - INSPIRE-thema’s en de informatiebehoefte luchtkwaliteit (bron: GMES BICEPS 2004).
48 | Geo-Info | 2016-2
Op 12 juni 2015 stierf Prof. Ir. Johannes van
Mierlo op de leeftijd van 79 jaar in zijn woon-
plaats Waldbronn-Reichenbach (bij Karls-
ruhe). Jan van Mierlo was van 1979 tot 2000
hoogleraar aan het Geodetisch Instituut
van de Universiteit Karlsruhe (tegenwoordig
Karlsruhe Institute of Technology).
Jan van Mierlo werd op 27 september 1935
geboren in Rotterdam. In Delft ging hij naar
school en haalde hij in 1954 het einddiploma
Lyceum. Hij begon in hetzelfde jaar de
studie Geodesie aan de TH Delft, waarin hij
in 1960 afstudeerde als geodetisch ingeni-
eur. Daarna vervulde hij twee jaar militaire
dienstplicht.
Zijn eerste beroepservaring deed hij op in
het buitenland, tot 1963 als landsurveyor
bij het Department of Lands in Sydney.
Daarna was hij tot 1979 wetenschappelijk
medewerker in de Vakgroep van Prof. Baarda
aan de TU Delft.
In nauwe samenwerking met Baarda werkte
hij aan landmeetkundige thema’s, waarbij
de nadruk lag op de elegantie van de
wiskundige vormgeving. Een hoeksteen
van zijn werk in Delft was de puntsbepaling
door schrankingscoördinaten, en verder het
gebruik van de quaternionalgebra voor het
beschrijven van geodetische netwerken -
een destijds sterk onderschat onderwerp.
Talrijke publicaties ontstonden samen met
Prof. Baarda. Van Mierlo’s werk heeft duidelijk
mede vormgegeven aan de ‘Delftse School’,
en onderscheidde zich door streng theo-
retische oplossingen die tegelijk de prakti-
sche toepassing als uitgangspunt hadden.
Daarvan profiteerden vooral de technische
landmeetkunde, en in het bijzonder de
bestudering van recente aardkorstbeweging.
Van Mierlo’s wetenschappelijke loopbaan
had als hoogtepunt zijn benoeming aan
het Geodetisch Instituut van de Universiteit
van Karlsruhe in 1979. Hier bracht hij een
opleving van de vereffeningstheorie en de
statistiek. In het bijzonder legde hij een basis
voor de statistische analyse van geodetische
netten. Prof. van Mierlo bewoog zich met
groot overwicht in de thema’s complexe
algebra, mathematische statistiek, vereffe-
ningsberekening en betrouwbaarheidstheo-
rie. Door toepassing daarvan op de gebie-
den datasnooping, deformatieanalyse en
modellering van recente aardkorstbeweging
gaf hij zijn theoretische producten betekenis
voor de praktijk.
Ook buiten Karlsruhe werden zijn weten-
schappelijke kwaliteiten gewaardeerd: te
noemen is zijn redacteurschap van het NGT
(Nederlands Geodetisch Tijdschrift): nadat hij
dit orgaan een nieuwe vorm had gegeven
werd het internationaal bekend onder de
naam NGT Geodesia.
Reeds in het jaar na zijn benoeming werd
hij lid van de DGK (Deutsche Geodätische
Kommission), waarvan hij na zijn emeritaat
in 2000 corresponderend lid werd. Zijn des-
kundigheid inzake deformatieanalyse bracht
hij in de toenmalige werkgroep ‘recente
hoogtevariatie en aardkorstbeweging’.
Naast zijn wetenschappelijke prestaties
mogen Van Mierlo’s kwaliteiten als docent
niet vergeten worden. Na het afscheid van
zijn collega Kuntz nam hij de statistiek, de
waarnemingsrekening en de landmeet-
kunde voor bouwkundigen over; later
verrijkte hij de masterstudie Recources
Engineering door het geven van cursus-
sen. Hij slaagde er in de studenten op
ongecompliceerde wijze te bekwamen tot
wetenschappelijke exactheid, en hen tevens
ingenieursmatig denken bij te brengen.
Beide zullen voor velen van zijn studenten
een waardevol fundament blijven.
Niet alleen herinneren wij ons zijn capacitei-
ten als hoogleraar maar ook de waardevolle
impulsen die hij de geodesie gaf door zijn
werk in commissies. Zij werden gevormd
door zijn brede blikveld en strategisch
inzicht. In talloze probleemsituaties heeft
Jan van Mierlo er, door zijn ietwat afwij-
kende maar altijd doelgerichte gezichtshoek,
toe bijgedragen een elegante en gedragen
oplossing te vinden, waarbij hij overtuigde
door zijn typische bondige, humoristisch-
kritische inbreng. Het ging hem altijd om de
zaak, niet om eerbetoon. Met Jan van Mierlo
hebben wij een authentiek mens verloren,
wie het belang van de geodesie tot aan zijn
dood na aan het hart lag.
Prof. Dr.-Ing. Maria Hennes, Universiteit Karlsruhe
(vertaling uit het Duits: Dr. Ir. Herman Quee)
Jan van Mierlo (1935-2015)
In Memoriam
Nadat hij NGT een
nieuwe vorm had
gegeven werd het
internationaal bekend
onder de naam
NGT Geodesia
Dat is de Trimble Gebruikersdag!Laat u op donderdag 2 juni informeren over de
laatste product ontwikkelingen en de nieuwste
meettechnieken voor landmeet kundige,
geografi sche en hydrografi sche
toepassingen.
Professionals uit het vak geven
inspirerende presentaties over hun
ervaringen en visie. Ook kunt u zien hoe
de apparatuur werkt tijdens verschillende
interactieve demonstraties.
Dit en meer... Meten met beelden.
Nauwkeurig meten met uw
smartphone of tablet.
BGT- oplossingen met Trimble
Access.
Luchtfotogrammetrie met UAV’s.
Meet & creëer een 3D-model uit
foto’s met DatuGram.
Ondergrondse infrastructuur in
kaart brengen met de Opera Duo.
AANMELDEN: GEOMETIUS.NL/TGD2016
DONDERDAG2 JUNI 2016BUNNIK
Top Related