Tekst (100%)
Inhoud
Actualiteiten Contractenrecht
Actualiteiten Arbeidsrecht
Actualiteiten Burgerlijk Procesrecht
Actualiteiten IPR en IPubR
Tekst + Foto links (50%-50%)
Feiten:
BV (klein admin kantoor) schenkt geld aan Stichting voor koop
grond bouw Mandir
Grond niet geleverd aan Stichting, maar aan lid RvC Stichting
in privé
BV: beroep op dwaling (dacht dat grond aan Stichting geleverd
zou worden)
Verweer Stichting: BV wist van de levering in privé omdat de
feitelijk bestuurder van de BV tevens penningmeester van de
Stichting was
Hof wijst beroep op dwaling (en terugbetaling schenking) toe
HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:467 Mandir (1)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Hoge Raad:
Art. 3:66 (2) BW leer grootste aandeel ook van toepassing in
geval van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
Toerekening wetenschap natuurlijke persoon aan
rechtspersoon: of de wetenschap van de natuurlijke persoon in
het maatschappelijke verkeer heeft te gelden als wetenschap
van de rechtspersoon
HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:467 Mandir (2)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Interne wetenschap: deelneming rechtspersoon aan
rechtsverkeer d.m.v. fysieke persoon (Resort of the World, HR
NJ 2017/124)
Externe wetenschap: fysieke persoon niet voor deelname aan
rechtsverkeer (art. 3:66 (2) BW HR NJ 2007/231 Ontvanger/V
en Babbel-criterium geldt niet HR NJ 2005/576, P&F/Peper);
terughoudende toerekening (Ontvanger/V)
Art. 3:66 (2) BW: leer grootste aandeel (kwalitatief, niet
kwantitatief)
Alleen (schijn van) volmacht
Niet: wettelijke vertegenwoordiger (bestuurder)
Toerekening interne wetenschap (1)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Analogie art. 3:66 (2) BW alleen relevant bij situatie
vergelijkbaar met volmacht (gevolmachtigde handelt met
derde) HR Ontvanger/V (NJ 2007/231)
Perspectief wederpartij (Van den Bergh/Hendriks, NJ
1989/816)
Hoe vrijer gevolmachtigde des te groter aandeel
(GHAMS:2009:1493, rov. 4.4)
Verkeersopvattingen
Kleuterschool Babbel (gedrag) geldt ook voor wetenschap (HR
NJ 2005/576, P&F/Peper)
Toerekening interne wetenschap (2)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Hoge positie functionaris: bestuurder (formeel/feitelijk -
Mandir)(GHARL 2019:1573)
Lagere functionarissen:
kennisverantwoordelijke: zelf doen/doorgeleiden kennis
(GHDHA:2014:996, 81 RO)
Wetenschap rechtspersoon zonder toerekening kennis
natuurlijk persoon: beleid/feitelijke gang van zaken binnen rps
(HR strafkamer NJ 2016/375)
Documentatie- en organisatieplicht kennis (GHAMS:
2016:1541)
Toerekening interne wetenschap (3)
Tekst + Foto links (50%-50%)
VOF-contract: “Art. 10 - De vennootschap eindigt: 1. Drie
maanden nadat een der vennoten schriftelijk (…) aan de
andere vennoot te kennen heeft gegeven dat hij de
vennootschap wil doen eindigen;”
Telefonische opzegging. Mag dat?
HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (1)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Hoge Raad casseert (rov. 3.4.2):
“Dat partijen (…) zijn overeengekomen dat een vennoot
die de vennootschap wil doen eindigen, dat schriftelijk of
bij deurwaardersexploot aan de andere vennoot kenbaar
moet maken, is een omstandigheid die van belang kan
zijn bij de beantwoording van de vraag of de telefonische
uitlating van [de ene vennoot, PJT] redelijkerwijs door [de
andere vennoot, PJT] mocht worden opgevat als
opzegging (…).”
HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (2)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Algemene regel Hoge Raad: NOM staat niet zonder meer
aan totstandkoming/geldigheid rechtshandeling in de weg;
betekenis hangt af van omstandigheden (gerechtvaardigd
vertrouwen wederpartij)
Schelhaas, Contracteren 2019/1, p. 32-40
HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (3)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Commentaar
NOM-clausule: beoogt kostbare en tijdrovende
bewijsperikelen over het bestaan van een mondelinge
afspraak, die afwijkt van de schriftelijke overeenkomst, te
voorkomen. Rb Rotterdam 13 februari 2013,
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2672 (rov. 4.6)
HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (4)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Lagere rechtspraak: NOM-clausule staat in de regel in de
weg aan totstandkoming rechtshandeling. Zie Rb Rotterdam
13 februari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2672 (rov. 4.6),
Gerechtshof Amsterdam 1 maart 2011,
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7025 (rov. 3.8), Rb Den Haag 26
november 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BG9246 (rov. 4.16)
en Rb Arnhem 6 april 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BQ2564
(rov. 4.10)
HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (5)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Anders: Rock Advertising Ltd v Business Exchange Centres
Ltd [2018] UKSC 24: NOM-clausule staat in de weg aan
mondelinge totstandkoming rechtshandeling, tenzij er sprake
is van rechtsverwerking (zo ook art. 29 CISG)
HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (6)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Gezichtspunten naar NL-recht:
de hoedanigheid van partijen
de aard en het financiële belang van de transactie
de wijze van totstandkoming van een NOM-clausule
(boilerplate of uitonderhandeld)
is aan de mondelinge wijziging van een contract uitvoering
gegeven
Zie Gerechtshof Amsterdam 3 juli 2018,
ECLI:NL:GHAMS:2018:2205 (rov. 3.9) en Gerechtshof ’s-
Hertogenbosch 22 augustus 2017, ECLI:GHSHE:2017:3653
(Bique/VDL)(rov. 6.9.11)
HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (7)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Twee situaties
(a) De rechter in eerste aanleg wijst het verzoek van de werknemer af en de rechter in
hoger beroep oordeelt dat het verzoek terecht is afgewezen
(b) De rechter in eerste aanleg wijst het verzoek van de werknemer toe en de rechter in
hoger beroep oordeelt dat het verzoek ten onrechte is toegewezen
“Kritiek op het nieuwe stelsel in situatie (b)”
Materieel geen verschil tussen situaties (a) en (b)
Het wettelijk stelsel bevat een zekere onevenwichtigheid
HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1209 (Wilco) (1)
Tekst + Foto links (50%-50%)
HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1209 (Wilco) (2)
Ontslag Uitspraak Kantonrechter Uitspraak Hof
Periode 1 Periode 2
Periode 1: in beginsel geen recht op loon
Periode 2: in beginsel evenmin recht op loon, maar onder omstandigheden kan de
uitspraak in eerste aanleg toch voor rekening van de werkgever komen
Periode 1 en 2: onder omstandigheden toch recht op loon, bijvoorbeeld als de
werknemer van zijn gedrag geen of slechts een gering verwijt kan worden gemaakt
Tekst + Foto links (50%-50%)
Jaarverslag Hoge Raad 2018
“De advocaat-generaal kwam in een uitvoerig advies aan de Hoge Raad, en niet zonder
aarzeling, tot de slotsom dat het stelsel van de wet de doorslag geeft, dat wil zeggen dat
het loon moet worden doorbetaald zo lang als de arbeidsovereenkomst voortduurt, in dit
geval dus tot de dag na de uitspraak van het hof. De rechter zou volgens de advocaat-
generaal in sprekende gevallen wel loonmatiging kunnen toepassen.
De Hoge Raad heeft in een ruim gemotiveerde uitspraak echter zwaarder laten wegen dat
letterlijke toepassing van de wet zou leiden tot een ongerijmd resultaat.”
HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1209 (Wilco) (2)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Recht op een transitievergoeding bij vermindering arbeidsduur?
De wet voorziet niet in een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst
De wet voorziet evenmin in een aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding in
het geval van een vermindering van de arbeidsduur
“Desalniettemin moet de mogelijkheid van gedeeltelijk ontslag met daaraan gekoppeld
de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding wel worden aanvaard voor het
bijzondere geval dat, door omstandigheden gedwongen, wordt overgegaan tot een
substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van de werknemer.”
Waarom? => Anders zou de werknemer een deel van de transitievergoeding mislopen
De wijze waarop de vermindering van arbeidsduur is vormgegeven is niet relevant
Substantiële vermindering = ten minste 20%
Structurele vermindering = naar redelijke verwachting blijvend
HR 14 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1617 (Kolom)
Tekst + Foto links (50%-50%)
Probleem van de ‘slapende dienstverbanden’
De Wet compensatieregeling transitievergoeding beoogt een einde te maken aan
‘slapende dienstverbanden’
Werkgever moet in beginsel meewerken aan een beëindiging van de arbeids-
overeenkomst als is voldaan aan de vereisten voor beëindiging van de
arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (van art. 7:669 lid 3
sub b BW), tenzij de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding
van de arbeidsovereenkomst:
- wel gerechtvaardigd belang: reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer
- geen gerechtvaardigd belang: werknemer is bijna pensioengerechtigd
De werkgever behoort de werknemer een vergoeding toe te kennen
HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734 (Xella)
Start dienstverband Start ziekte Einde dienstverband104 weken ziekte
Logo/foto slide
HR 22 december 2017, JAR 2018/16 (Meriant)
De rechter is niet verplicht om voorzieningen te treffen voor de periode van
onderbreking.
HR 8 juni 2018, JAR 2018/168
De appelrechter die oordeelt dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is
ontbonden en herstel niet aangewezen acht, is niet verplicht een billijke vergoeding
toe te kennen.
Herstel van de arbeidsovereenkomst
Logo/foto slide
HR 25 januari 2019, JAR 2019/57 (Amsta) (1)
Ook bij herstel zonder onderbreking kan de rechter voorzieningen treffen.
De rechter mag ook voorzieningen treffen die niet zijn verzocht.
De rechter kan bij wijze van voorziening de werknemer veroordelen tot
terugbetaling van de transitievergoeding.
Bij een onderbrekingsperiode van meer dan zes maanden kan de rechter bepalen
dat de ontbonden arbeidsovereenkomst meetelt bij de berekening van de
transitievergoeding na beëindiging van de herstelde arbeidsovereenkomst, maar
die voorziening moet worden getroffen in combinatie met een veroordeling tot
terugbetaling van de transitievergoeding.
De rechter kan ook bepalen dat de onderbrekingsperiode van meer dan zes
maanden zelf meetelt bij de berekening van de transitievergoeding na beëindiging
van de herstelde arbeidsovereenkomst, maar ook die voorziening moet worden
getroffen in combinatie met een veroordeling tot terugbetaling van de transitie-
vergoeding.
De rechter is vrij in het bepalen van de hersteldatum.
De rechter mag de arbeidsovereenkomst zelf herstellen.
Herstel van de arbeidsovereenkomst
Logo/foto slide
HR 25 januari 2019, JAR 2019/57 (Amsta) (2)
“Uit de tekst van de wettelijke bepalingen over herstel van een arbeidsovereenkomst
(zie art. 7:682 BW en art. 7:683 BW) volgt dat de rechter de werkgever veroordeelt om
de arbeidsovereenkomst te herstellen. Blijkens de in de conclusie van de Advocaat-
Generaal onder 3.22-3.25 weergegeven passages uit de parlementaire geschiedenis
van de Wwz, is dit overeenkomstig de bedoeling van de wetgever. Uit de
parlementaire geschiedenis van de Wwz blijkt echter niet waarom de mogelijkheid van
herstel door de rechter uitgesloten zou moeten worden. Herstel door de rechter heeft
in elk geval als voordeel dat direct in de procedure, en onder rechterlijk toezicht, komt
vast te staan in welke vorm en met ingang van welk tijdstip de arbeidsovereenkomst is
of wordt hersteld. Daarmee kan tevens worden gewaarborgd dat het herstel aansluit bij
de door de rechter getroffen voorzieningen.”
Herstel van de arbeidsovereenkomst
Logo/foto slide
HR 16 februari 2018, JAR 2018/73 (Bossers & Cnossen)
De mate waarin de verstoorde arbeidsverhouding aan een of beide partijen
verwijtbaar is kan gewicht in de schaal leggen, maar hoeft niet doorslaggevend te
zijn.
HR 16 februari 2018, JAR 2018/72 (Decor)
De rechter zal op grond van de vaststaande feiten en omstandigheden moeten
onderzoeken of in redelijkheid kan worden geoordeeld dat sprake is van
disfunctioneren.
Ontslaggronden
Logo/foto slide
HR 14 juni 2019, JAR 2019/182 (Ecofys)
Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval welke hulp, ondersteuning
en begeleiding van de werkgever mag worden verwacht in het kader van een
verbetertraject. Daarbij gelden als gezichtspunten: (i) de aard, inhoud en het niveau
van de functie; (ii) de opleiding en ervaring van de werknemer; (iii) de aard en mate
van ongeschiktheid; (iv) de duur van het disfunctioneren; (v) de duur van het
dienstverband; (vi) wat er in het verleden reeds is ondernomen ter verbetering van
het functioneren; (vii) de mate waarin de werknemer openstaat voor kritiek en zich
inzet voor verbetering; en (viii) de aard en omvang van het bedrijf van de
werkgever.
HR 18 januari 2019, JAR 2019/54 (Shell)
Herplaatsing is geen resultaatsverplichting: bepalend is “hetgeen in de gegeven
omstandigheden in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd”.
Ontslaggronden
Logo/foto slide
De drie kerntaken van de Hoge Raad zijn het bieden van individuele
rechtsbescherming, het zorgen voor rechtseenheid en het bijdragen aan de
rechtsontwikkeling. “De laatste taak is tegenwoordig de kerntaak van de Hoge
Raad.”
“Op 1 juli 2015 is het ontslagrecht gewijzigd door de invoering van de Wet werk en
zekerheid. (…) Inmiddels heeft de Hoge Raad zich al meerdere keren moeten
uitspreken over vragen die deze nieuwe regels oproepen. Soms is daarbij aan de
wet een uitleg gegeven die op gespannen voet staat met de wettekst of zelfs met
het stelsel van de wet.”
Jaarverslag 2018 van de Hoge Raad
Logo/foto slide
Over Wilco: “Deze uitspraak biedt een goed voorbeeld van het spanningsveld
waarmee de Hoge Raad wordt geconfronteerd als letterlijke toepassing van de wet
leidt tot een ongerijmd of maatschappelijk onwenselijk resultaat. Dat raakt de
rolverdeling tussen de wetgever en de rechter. In sommige gevallen moet de tekst
of het stelsel van de wet de doorslag geven. Dan zal de Hoge Raad hoogstens het
onbevredigende resultaat aanstippen en is het aan de wetgever om het probleem
eventueel te verhelpen. In andere gevallen – zoals hier – ziet de Hoge Raad
aanleiding om zelf een oplossing te bieden door middel van uitleg van de wet met
behulp van argumenten als de wetsgeschiedenis en de gevolgen van de regel.
Welk van de gevallen zich voordoet, hangt af van diverse factoren. Uiteraard speelt
een grote rol of de wetgever zich van het gerezen probleem bewust is geweest.
Ook kan de aard van de materie meebrengen dat de Hoge Raad de oplossing aan
de wetgever moet overlaten.”
Jaarverslag 2018 van de Hoge Raad
Tekst (100%)
Onderwerpen
1) Spoedwet KEI
2) Recht op eerlijk proces
3) Reikwijdte formele rechtskracht
4) Belang
5) Eiswijziging
6) Bewijsrecht
7) Uitleg grieven
8) Art. 31 en 32 Rv.
Tekst (100%)
1) Spoedwet KEI
Beperkte doorstart mislukt KEI project 1-10-’19 in werking getreden
Niet langer digitaal procederen bij rechtbanken Gelderland + Midden-Nederland
Procesvernieuwingen ter versterking regiefunctie rechter
Vervallen art. 134 Rv recht op pleidooi;
Ex art. 87 Rv kan rechter een mondelinge behandeling bevelen waarin partijen hun
standpunten kunnen toelichten
Ook kunnen getuigen + partijdeskundigen worden gehoord
Als er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, moet de rechter partijen
alsnog gelegenheid bieden voor een mondelinge toelichting als zij daarom verzoeken
Art. 88 lid 1 Rv voorziet in mogelijkheid dat partijen elkaar vragen stellen tijdens de
mondelinge behandeling
Art. 90 lid 7 Rv: proces-verbaal kan worden vervangen door een beeld- of geluidsopname
Tekst (100%)
2) Recht op eerlijk proces (1/3)
Uitspraak door meervoudige kamer na enkelvoudige comparitie mag niet
HR 25 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:111
HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:567
HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:569
HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:571
HR 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1202
Mogelijkheid om ter zitting afstand te doen van meervoudige behandeling
HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1280
HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1242
Tekst (100%)
3) Recht op eerlijk proces (2/3)
HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1281
Een rechterlijke beslissing, die mede wordt genomen op grond van een voorafgaande
mondelinge behandeling, moet in beginsel worden gegeven door de rechter(s) ten
overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden (HR 31 oktober
2014, NJ 2015/181 en HR 15 april 2016, NJ 2016/144)
Van deze hoofdregel mag worden afgeweken als uiterlijk bij de oproeping voor de
mondelinge behandeling aan partijen is medegedeeld dat de mondelinge behandeling
zal plaatsvinden ten overstaan van een rechter-commissaris en partijen gelegenheid
hebben gekregen te verzoeken om behandeling ten overstaan van de meervoudige
kamer die de zaak zal beslissen (HR 22 december 2017, RvdW 2018/86)
Tekst (100%)
2) Recht op eerlijk proces (3/3)
HR 25 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:96
De ‘googelende rechter’ bezondigt zich aan schending van hoor en wederhoor
Het hof heeft de begroting van de schade gebaseerd op feitelijke gegevens
(prijstabellen van verschillende asfalteringsbedrijven) die het zelf op internet heeft
gevonden. Partijen zijn niet in de gelegenheid gesteld van die gegevens kennis te
nemen en daarop te reageren, zodat de uitspraak van het hof in cassatie wordt
vernietigd wegens schending van hoor en wederhoor
Tekst (100%)
3) Bevoegdheidsverdeling bestuursrechter – civiele rechter
HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:738
Reikwijdte formele rechtskracht
Het hof is uitgegaan van inhoudelijke overwegingen van een uitspraak van de CRvB
wegens formele rechtskracht. Eiser klaagt dat de burgerlijke rechter niet is gebonden
aan de inhoudelijke overwegingen van de bestuursrechter. Klacht slaagt. HR: wanneer
de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan over een besluit waarvan beroep bij hem
openstaat, is de burgerlijke rechter gebonden aan het oordeel van de bestuursrechter
over de rechtmatigheid van dat besluit. De burgerlijke rechter is echter niet gebonden
aan de inhoudelijke overwegingen die aan dat bestuursrechtelijke oordeel ten
grondslag liggen
Tekst (100%)
4) Belang
HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590
Belang bij negatieve verklaring voor recht
Dexia vordert een verklaring voor recht, inhoudend dat zij heeft voldaan aan al haar
verplichtingen uit de met een klant gesloten effectenlease overeenkomst en derhalve
niets meer aan de klant is verschuldigd. Is daarmee voldaan aan het vereiste van art.
3:303 BW, dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt? HR: ja. Het
gestelde belang van Dexia om een einde te maken aan onzekerheid over de vraag of
de klant nog vorderingen geldend kan maken, wordt in beginsel aangemerkt als een
voldoende belang voor de gevorderde verklaring voor recht. Dexia heeft voldoende
daartoe gesteld
Tekst (100%)
(5) Eiswijziging
HR 21 juni 2019: ECLI:NL:HR:2019:997
Wijziging van eis en intrekking vordering bij pleidooi in appel: processueel
onderdeelbare rechtsverhouding
In een procedure tussen erfgenamen over de verdeling van nalatenschap probeert
appellant ter zitting in hoger beroep zijn eis te wijzigen, onder intrekking van zijn
eerdere vorderingen. Het hof oordeelt dat de eiswijziging, waarmee geïntimeerden niet
hebben ingestemd, niet wordt toegestaan omdat deze in strijd is met de
tweeconclusieregel. Omdat de overige vorderingen van appellant ter zitting zijn
ingetrokken, resteren volgens het hof geen vorderingen meer die voor beoordeling in
aanmerking komen. Om die reden stelt het hof appellant ook niet in de gelegenheid de
(ten onrechte) niet in hoger beroep opgeroepen erfgenamen alsnog (ex art. 118 Rv) in
de procedure te betrekken. HR: hof zit op verschillende punten fout. Intrekking van
een vordering is een vermindering van eis (art. 129 Rv) tot nihil, die bij conclusie of
akte moet plaatsvinden, eventueel door ter zitting mondeling akte te vragen.
Bovendien had het hof moeten nagaan of appellant de oorspronkelijke vorderingen
ook wilde intrekken als de beoogde eiswijziging niet zou worden toegelaten. Er is dan
immers sprake van afstand van recht
Tekst (100%)
6) Bewijsrecht (1/2)
HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:572
Bewijslast echtheid handtekening
Hof oordeelt dat voldoende is komen vast te staan dat meerwerkoverzicht is
ondertekend door eiser, nu de betwisting door eiser onvoldoende is gemotiveerd, waar
eiser niet heeft kunnen verklaren waarom bij handschriftenonderzoek is geconcludeerd
dat handtekening echt is. HR: fout. De bewijslast om de echtheid van de handtekening
rust op degene die zich op het stuk beroept. Art. 159 lid 2 Rv stelt geen verdure eisen
aan de betwisting dan de ‘stellige ontkenning’ van de echtheid van de handtekening.
Geen onderbouwing nodig
Tekst (100%)
6) Bewijsrecht (2/2)
HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641
Bewijslast valsheid akte
Hier heeft eiser erkend dat de handtekening onder het stuk van hem is, maar dat de
tekst later is gefabriceerd en dat het geschrift dus vals is (geldlening). Hof: het
geschrift in kwestie is geen akte in de zin van art. 156 lid 1 Rv. Een meer pagina’s
tellend stuk dat uitsluitend aan het slot is ondertekend kwalificeert niet als zodanig.
Egelinck heeft daarom de door hem gestelde lening te bewijzen. HR: fout. Er is wel
degelijk sprake van een akte in de zin van art. 156 lid 1 Rv: een geschrift dat is
ondertekend en dat is bestemd om tot bewijs te dienen. Als de echtheid van de
onderhandse akte wordt betwist, volgt uit art. 150 Rv dat degene die zich op deze
valsheid beroept, de bewijslast ter zake heeft.
Tekst (100%)
7) Uitleg grieven
HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:505
Aan grieven te stellen eisen
Is grief tegen passeren bewijsaanbod tevens grief tegen verwerping stelling ter
onderbouwing waarom het te bewijzen feit diende?
Hof: geen grief aangevoerd tegen oordeel van kantonrechter dat de verhuurder de
woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Wel gegriefd tegen bewijsaanbod,
maar dit kan als irrelevant worden gepasseerd. HR: fout.
Als grieven moeten worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten
betoge dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd.
De grief, waarmee wordt opgekomen tegen het bewijsaanbod om door het horen van
de makelaar te bewijzen dat de verhuurder voornemens is de woning te verkopen, laat
geen andere uitleg toe dan dat daarmee tevens het oordeel wordt bestreden dat de
verhuurder de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Uit de memorie van
antwoord blijkt dat ook de verhuurder de grief in deze zin heeft opgevat.
Tekst (100%)
8) Art. 31 en 32 Rv
HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1276
Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen toepassing OK ex art. 31 Rv
Bij doorbrekingsgrond schending van hoor en wederhoor
HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:699
Mogelijkheid verzoek tot aanvulling vonnis of beschikking alleen ten dienste van partij
die vordering heeft ingesteld of het verzoek heeft gedaan waarop de rechter deels
heeft beslist
Tekst (100%)
Onderwerpen
1) IPR: bevoegdheid en Brussel I-bis
2) IPR: bevoegdheid en art. 7 Rv
3) IPubR: doorwerking 1
4) IPubR: doorwerking 2
5) EU-recht: doorwerking
6) Samenspel tussen IPR en IPubR: immuniteit 1
7) Samenspel tussen IPR en IPubR: immuniteit 2
8) Samenspel tussen IPR en IPubR: bevoegdheid
9) Internationale aansprakelijkheid
Tekst (100%)
IPR: bevoegdheid en Brussel I-bis (1/2)
HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:688 (Hypotheek op Frans huisje)
Nederlander leent van een Nederlandse bank. Schuldenaar verplicht zich
om op eerste verzoek van de bank mee te werken aan het vestigen van
hypotheek op een aan hem toebehorend huisje in Frankrijk.
Bank eist lening terug; Franse rechtbank verklaart sauvegarde van
toepassing zodat géén executiemaatregelen kunnen worden getroffen.
De bank start een procedure in NL om schuldenaar te verplichten mee te
werken aan de vestiging van het hypotheekrecht.
Voorzieningenrechter: Nederlandse rechter is bevoegd.
Hof: Nederlandse rechter is ingevolge Brussel I-bis niet bevoegd, want:
artikel 24 (rechter van de lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen is
bevoegd voor zakelijke rechten) en 35 (óók in kort geding is reële band
nodig); dit geschil gaat over het vestigen van een hypotheekrecht.
Tekst (100%)
IPR: bevoegdheid en Brussel I-bis (2/2)
HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:688 (Hypotheek op Frans huisje)
Klacht: vordering strekt tot vestiging van zakelijk recht, maar is niet
gebaseerd op zakelijk recht.
Hoge Raad: artikel 24 Brussel I-bis bepaalt dat voor vorderingen over
zakelijke rechten de rechter van de plaats waar de onroerende zaak
gelegen is bevoegd is. Ratio: die rechter is het beste in staat zich op de
hoogte te stellen van de feitelijke situatie.
Hoge Raad: vorderingen over zakelijke rechten strekken ertoe omvang,
hoedanigheid, eigendom of bezit van een onroerend bestaan vast te
stellen. Onvoldoende is dat de vordering verband houdt met een
zakelijk recht. Vereist is dat de vordering is gebaseerd op een recht dat
op een zaak rust, en werking jegens iedereen heeft.
Hoge Raad: Vordering van de bank is persoonlijk, want gebaseerd op
obligatoire overeenkomst. 24 Brussel I-bis is niet van toepassing!
Tekst (100%)
IPR: bevoegdheid en artikel 7 Rv (1/2)
HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443 (Moldavisch conflict)
Moldavische eisers houden middellijk aandelen in een aantal Moldavische
vennootschappen; Moldavische rechter oordeelt dat de middellijke verkrijging ongeldig
was: eisers verliezen hun (economische) gerechtigheid op de aandelen. Verschillende
transacties later geraken de aandelen bij (o.a.) de Moldavische X en zijn Nederlandse
B.V.; die verkopen de aandelen voor USD 80 miljoen aan de Moldavische Y.
Moldavische eisers starten een procedure bij de Rechtbank Amsterdam tegen (o.a.) de
Moldavische X, zijn Nederlandse B.V., en de Moldavische Y. Eisers stellen dat hun
aandelen onrechtmatig zijn ontnomen door toedoen/medewerking van verweerders.
Moldavische verweerders stellen dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is. Artikel 7
Rv vereist voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter voor tegen zowel Nederlandse
als niet-Nederlandse gedaagden samenhang zodat om redenen van doelmatigheid een
gezamenlijke behandeling is gerechtvaardigd. Dat is hier niet het geval.
Rechtbank: onbevoegd, want het gaat om twee conflicten: één Moldavisch conflict en
één Nederlands conflict; geen gevaar voor tegenstrijdige beslissingen bij afzonderlijke
beoordeling.
Hof: deels bevoegd, want verwijten tegen de Nederlandse en Moldavische gedaagden
zijn deels hetzelfde en betreffen deels hetzelfde feitencomplex.
Tekst (100%)
IPR: bevoegdheid en artikel 7 Rv (2/2)
HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443 (Moldavisch conflict)
Klachten: 1) Hof had voor bevoegdheid moeten aanknopen bij stellingen van eiser en,
indien juist, bij de vraag of daaruit bevoegdheid zou voortvloeien; 2) voldoende
samenhang bestaat ook indien een vordering samenhang heeft met een vordering die
op haar beurt samenhangt met een vordering tegen een Nederlandse gedaagde.
Hoge Raad: Artikelen 1-14 Rv sluiten aan bij Brussel I-bis, dus bij de uitleg moet in
beginsel aansluiting worden gezocht bij EU-rechtspraak. Uit EU-rechtspraak blijkt dat bij
een onderzoek naar ‘samenhang’ niet alléén bij de stellingen van de eisende partij dient
te worden aangeknoopt, maar ook bij de betwisting (evenwel zonder bewijslevering).
Bevoegdheid kan dus niet alléén op de stellingen/grondslag van de eisende partij
worden gebaseerd.
Hoge Raad: Toetsing artikel 7 lid 1 Rv – eerst vaststellen of ten aanzien van één
gedaagde bevoegdheid toekomt op een andere grond dan artikel 7 Rv; dan toetsen of
er tussen de vorderingen tegen andere gedaagden voldoende samenhang bestaat met
de eerste vordering.
Dus niet: (gewone) bevoegdheid ten aanzien van gedaagde 1 artikel 7 Rv
bevoegdheid ten aanzien van gedaagde 2 (wegens voldoende samenhang met 1)
óók artikel 7 Rv bevoegdheid gedaagde 3 (wegens voldoende samenhang met 2).
Tekst (100%)
IPubR: doorwerking 1 (1/2)
HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:67 (VN sancties en Libische fondsen)
Libyan Investment Authority (LIA) brengt USD 300 miljoen onder bij Upper Brook, een
investeringsfonds op de Kaaimaneilanden. In 2011 kondigt VN in twee resoluties sancties
aan tegen Libische entiteiten, waaronder LIA.
De VN-resoluties houden een asset freeze in: alle fondsen en financiële en economische
middelen (funds, financial assets and economic resources) van LIA moeten worden
bevroren.
In 2014 tracht LIA de bestuurder Palladyne van het fonds te ontslaan, werknemers van
LIA als nieuw bestuur te installeren, en het fonds te liquideren.
Upper Brook procedeert in Nederland over 1) inzage in hoe het vermogen wordt beheerd
en bewaard, en 2) een verbod om betaling uit het fonds te doen aan Palladyne.
De rechtbank wijst de vorderingen van Upper Brook af.
Het hof gebiedt Palladyne (o.a.) afschriften te verstrekken van alle overeenkomsten die
met het oog op bewaring van het fonds zijn gesloten met derden.
Tekst (100%)
IPubR: doorwerking 1 (2/2)
HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:67 (VN sancties en Libische fondsen)
Klacht: het hof heeft de VN-sancties verkeerd uitgelegd. De asset freezes moeten ook
het stemrecht op de aandelen in het fonds raken.
Hoge Raad: De VN-sancties zijn in de EU geïmplementeerd middels Verordeningen. In
die Verordeningen valt te lezen dat “tegoeden” (waaronder aandelen) van de LIA worden
“bevroren”, d.i. dat toegang tot en omgang met deze aandelen wordt verhinderd. Er zijn
limitatieve uitzonderingen, dus moet de freeze ruim worden uitgelegd; een beperkte uitleg
zou afbreuk doen aan het doel van de freeze. Ook dient het doel van het
aandeelhoudersbesluit mee te wegen (ontslag bestuurders en het liquideren van het
fonds).
Hoge Raad: Mogelijk valt de uitoefening van het stemrecht op aandelen in een
beleggingsfonds onder de freeze.
Hoge Raad: Het (vermeende) nieuwe bestuur heeft dus geen recht op inzage in de
documenten; het (vermeende) oude bestuur heeft (nog) geen recht op de
managementvergoeding.
Op de Kaaimaneilanden zal moeten worden beslist of het ontslag rechtsgeldig was.
Tekst (100%)
IPubR: doorwerking 2 (1/2)
HR 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1449 (Rookverbod in Horeca)
De Club Actieve Niet-Rokers (“CAN”) vordert een verklaring voor recht dat de
uitzondering op het rookverbod voor rookruimtes onrechtmatig en onverbindend is,
wegens strijd met art. 8 lid 2 van het Kaderverdrag van de World Health Organization
inzake Tabaksontmoediging (het “Kaderverdrag”). De Staat voert verweer.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen: artikel 8 lid 2 van het Kaderverdrag heeft
geen rechtstreekse werking (wat betreft de uitzonderingen), omdat daarin geen
onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige norm is gelegen.
Het hof wees de vordering toe: artikel 8 lid 2 van het Kaderverdrag biedt effectieve
bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook voor eenieder die horecafaciliteiten
betreedt of wil betreden. Dit artikel verplicht dus een bepaald resultaat: dat is
onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig omschreven. Het Kaderverdrag is sinds april
2005 voor Nederland in werking getreden: de Staat heeft dus meer dan genoeg tijd
gehad. Ook is de uitzondering op het rookverbod géén overgangsmaatregel: bij invoering
in 2008 is geen termijn bepaald, en ook uit de bewoordingen blijkt dit niet.
Tekst (100%)
IPubR: doorwerking 2 (2/2)
HR 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1449 (Rookverbod in Horeca)
Klachten: 1) artikel 8 lid 2 Kaderverdrag heeft geen rechtstreekse werking; 2) de Staat
heeft geen redelijke termijn gehad; 3) de bescherming van artikel 8 lid 2 Kaderverdrag
strekt zich niet uit tot horeca.
Hoge Raad: HR heeft eerder overwogen dat artikel 8 lid 2 Kaderverdrag verplicht tot een
effectieve bescherming, voor eenieder die deze ruimte betreedt of wil betreden, en (dus)
ook werking heeft voor kleine cafés. Er is geen reden om tot een ander oordeel te komen
voor horeca in het algemeen. De directe werking geldt dus onverkort.
Hoge Raad: Het feit dat er geen termijn in artikel 8 lid 2 Kaderverdrag staat, betekent juist
dat er een redelijke termijn is om de maatregelen te realiseren, niet een onbeperkte
termijn of een onbeperkte overgangstermijn. Aangezien de termijn in 2005 is gaan lopen,
is de redelijke termijn verstreken.
Tekst (100%)
EU-recht: doorwerking (1/2)
HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1690
De Bulgaarse X is in 2013 door de Turkse rechter veroordeeld tot een celstraf.
In 2014 is X in Nederland komen wonen, inmiddels heeft hij hier kinderen, een
echtgenote en een baan.
In 2016 hebben de Turkse autoriteiten om zijn uitlevering verzocht. De Staat was
voornemens om hem uit te leveren, en hebben de Bulgaarse autoriteiten enkel verzocht
of zij de straf van X wilden overnemen.
X heeft in kort geding een verbod om hem uit te leveren gevorderd, stellende dat zijn
artikel 8 EVRM en artikel 7 Handvest van de Grondrechten van de EU-rechten op een
gezinsleven zouden worden geschonden door uitlevering.
De voorzieningenrechter heeft het verbod afgewezen.
Het hof vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter: de Staat had meer moeten
doen dan alleen de Bulgaarse autoriteiten informeren dat om uitlevering van X werd
verzocht, om de Bulgaarse autoriteiten in staat te stellen een geïndividualiseerd besluit te
nemen.
Tekst (100%)
EU-recht: doorwerking (2/2)
HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1690
Principale klacht: de Staat hoefde niets meer te doen dan de Bulgaarse autoriteiten te
informeren.
Incidentele klacht: de Staat moest méér doen, namelijk onderzoeken in welk land X met
het oog op zijn re-integratie zijn straf kon uitzitten, bijvoorbeeld Nederland of Bulgarije,
maar in ieder geval niet Turkije. Daarin moet de Staat rekening houden met het non-
discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU, in het licht van uitspraken van het HvJEU
over uitlevering ten behoeve van berechting (Pisciotti en Petruhhin).
Hoge Raad: Inmiddels heeft het HvJEU het arrest Raugevicius (HvJEU 13 november
2018, ECLI:EU:C:2018:898) gewezen, waaruit blijkt dat de Staat geen informatie hoeft te
delen met de lidstaat van herkomst van een EU-burger vóórdat deze wordt uitgeleverd
voor de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf.
Hoge Raad: uit het arrest Raugevicius volgt ook dat, indien het gaat om uitlevering van
een EU-burger aan een derde land, onderzocht moet worden of de EU-burger permanent
in Nederland verblijft. Criterium daarvoor is een zekere mate van integratie in de
samenleving. Omdat de Staat Nederlanders niet uitlevert, dient te worden onderzocht of
Nederland de straf kan en moet overnemen.
Tekst + Grafiek slide
Aanknopingspunten tussen geschil en forumstaat, en
immuniteit (van jurisdictie en executie)
HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:292 (Supreme
Site Services c.s. / Supreme HQ Allied Powers Europe)
Samenspel IPR en Publiekrecht
Tekst + Grafiek slide
Beslag op rekening Militair Hoofdkwartier NAVO in België
HR verwijst zaak naar HvJ EU; prejudiciële vragen over
Brussel 1bis;
valt het geschil onder materieel toepassingsgebied EU-
recht (‘burgerlijke en handelszaken’) en
welke rol speelt beroep op immuniteit (internationaal
publiekrecht) bij vaststelling bevoegdheid rechter (naar
internationaal privaatrecht) en
was Nederlandse rechter (die verlof verleende) bevoegd
in KG tot opheffing beslag in België? Of Belgische rechter
exclusief bevoegd? (art. 35 of art. 24 Brussel 1bis)
Beslag en immuniteit van executie IOs
Tekst + Grafiek slide
HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:732 (Central Bank of
Irak / Siemens AG)
Beslag en Staatsimmuniteit
Tekst + Grafiek slide
Forum arresti gebruikt voor bevoegdheid NL rechter - via conservatoir
derdenbeslag op tegoed CBI bij DNB
CBI: er geldt ‘categorische’ immuniteit van beslag en executie
eigendommen centrale bank (cf. art. 21 VN Verdrag 2004)
Verschijnen in rechte aanvaarding rechtsmacht ondanks tijdig beroep
op immuniteit (26 lid 1 Brussel 1bis; 11 Rv)?
HR wijst ambtshalve toetsing immuniteit van executie af; partijdebat
beslissend (uitgelegd als beperkt tot immuniteit van jurisdictie).
N.B.: vaststellen rechterlijke bevoegdheid = openbare orde; en: afstand
van Staatsimmuniteit van executie alleen uitdrukkelijk, niet impliciet.
Beslag en Staatsimmuniteit
Tekst + Grafiek slide
HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566 (Stichting x / X)
Ambtshalve vaststellen bevoegdheid (ook) in appel
Tekst + Grafiek slide
Openbare orde: HR maakt nog eens duidelijk dat rechter
steeds alle mogelijke aanknopingspunten voor
rechtsmacht ambtshalve onder ogen moet zien, en wel
aan de hand van alle hem ter beschikking staande
gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande
rechtsverhouding en de stellingen van eiser en verweerder
Hier was forum arresti door hof over het hoofd gezien,
terwijl er conservatoir vreemdelingenbeslag was gelegd en
de eis in de hoofdzaak binnen de termijn ingesteld.
Ambtshalve vaststellen bevoegdheid (ook) in appel
Tekst + Grafiek slide
HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1223 (Staat der Nederlanden /
Mothers of Srebrenica c.s.)
Staatsaansprakelijkheid enkel v.z.v. feitelijke zeggenschap cf.
direction and control / effective control (art. 8 DARS 2001); ultra vires
niet aan Staat maar aan IO (VN) toegerekend (art. 8 DARIO 2011)
Relevante wetenschap Dutchbat en Staat in kader art. 2 en 3 EVRM
Schadevergoeding alleen voor nabestaanden van de mannelijke
vluchtelingen die op 13 juli 1995 vanaf de compound van Dutchbat
zijn geëvacueerd
Schade – onthouden overlevingskans – geschat op 10%
NB: in internationaal recht geen ‘hard and fast rules’ over slachtoffer-
compensatie
Srebrenica (2019): ‘nationale’ schadebegroting o.g.v. internationale aansprakelijkheid
Afsluiting
Bezoekadres
Lange Voorhout 3
2514 EA Den Haag
T. 070 – 376 06 06
Postadres
Postbus 30457
2500 GL Den Haag
T. 070 – 376 06 06
F. 070 – 365 18 56
Top Related