Download - Tekst (100%) Inhoud - BarentsKrans...Tekst + Foto links (50%-50%) Interne wetenschap: deelneming rechtspersoon aan rechtsverkeer d.m.v. fysieke persoon (Resort of the World, HR NJ

Transcript

Tekst (100%)

Inhoud

Actualiteiten Contractenrecht

Actualiteiten Arbeidsrecht

Actualiteiten Burgerlijk Procesrecht

Actualiteiten IPR en IPubR

Tekst + Foto (75%-25%)

Actualiteiten Contractenrecht

Rieme-Jan Tjittes

Paul Tanja

Tekst + Foto links (50%-50%)

Toerekening van interne wetenschap

Rieme-Jan Tjittes

Tekst + Foto links (50%-50%)

Feiten:

BV (klein admin kantoor) schenkt geld aan Stichting voor koop

grond bouw Mandir

Grond niet geleverd aan Stichting, maar aan lid RvC Stichting

in privé

BV: beroep op dwaling (dacht dat grond aan Stichting geleverd

zou worden)

Verweer Stichting: BV wist van de levering in privé omdat de

feitelijk bestuurder van de BV tevens penningmeester van de

Stichting was

Hof wijst beroep op dwaling (en terugbetaling schenking) toe

HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:467 Mandir (1)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Hoge Raad:

Art. 3:66 (2) BW leer grootste aandeel ook van toepassing in

geval van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid

Toerekening wetenschap natuurlijke persoon aan

rechtspersoon: of de wetenschap van de natuurlijke persoon in

het maatschappelijke verkeer heeft te gelden als wetenschap

van de rechtspersoon

HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:467 Mandir (2)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Interne wetenschap: deelneming rechtspersoon aan

rechtsverkeer d.m.v. fysieke persoon (Resort of the World, HR

NJ 2017/124)

Externe wetenschap: fysieke persoon niet voor deelname aan

rechtsverkeer (art. 3:66 (2) BW HR NJ 2007/231 Ontvanger/V

en Babbel-criterium geldt niet HR NJ 2005/576, P&F/Peper);

terughoudende toerekening (Ontvanger/V)

Art. 3:66 (2) BW: leer grootste aandeel (kwalitatief, niet

kwantitatief)

Alleen (schijn van) volmacht

Niet: wettelijke vertegenwoordiger (bestuurder)

Toerekening interne wetenschap (1)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Analogie art. 3:66 (2) BW alleen relevant bij situatie

vergelijkbaar met volmacht (gevolmachtigde handelt met

derde) HR Ontvanger/V (NJ 2007/231)

Perspectief wederpartij (Van den Bergh/Hendriks, NJ

1989/816)

Hoe vrijer gevolmachtigde des te groter aandeel

(GHAMS:2009:1493, rov. 4.4)

Verkeersopvattingen

Kleuterschool Babbel (gedrag) geldt ook voor wetenschap (HR

NJ 2005/576, P&F/Peper)

Toerekening interne wetenschap (2)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Hoge positie functionaris: bestuurder (formeel/feitelijk -

Mandir)(GHARL 2019:1573)

Lagere functionarissen:

kennisverantwoordelijke: zelf doen/doorgeleiden kennis

(GHDHA:2014:996, 81 RO)

Wetenschap rechtspersoon zonder toerekening kennis

natuurlijk persoon: beleid/feitelijke gang van zaken binnen rps

(HR strafkamer NJ 2016/375)

Documentatie- en organisatieplicht kennis (GHAMS:

2016:1541)

Toerekening interne wetenschap (3)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Regel of analogie?

Paul Tanja

Tekst + Foto links (50%-50%)

VOF-contract: “Art. 10 - De vennootschap eindigt: 1. Drie

maanden nadat een der vennoten schriftelijk (…) aan de

andere vennoot te kennen heeft gegeven dat hij de

vennootschap wil doen eindigen;”

Telefonische opzegging. Mag dat?

HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (1)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Hoge Raad casseert (rov. 3.4.2):

“Dat partijen (…) zijn overeengekomen dat een vennoot

die de vennootschap wil doen eindigen, dat schriftelijk of

bij deurwaardersexploot aan de andere vennoot kenbaar

moet maken, is een omstandigheid die van belang kan

zijn bij de beantwoording van de vraag of de telefonische

uitlating van [de ene vennoot, PJT] redelijkerwijs door [de

andere vennoot, PJT] mocht worden opgevat als

opzegging (…).”

HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (2)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Algemene regel Hoge Raad: NOM staat niet zonder meer

aan totstandkoming/geldigheid rechtshandeling in de weg;

betekenis hangt af van omstandigheden (gerechtvaardigd

vertrouwen wederpartij)

Schelhaas, Contracteren 2019/1, p. 32-40

HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (3)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Commentaar

NOM-clausule: beoogt kostbare en tijdrovende

bewijsperikelen over het bestaan van een mondelinge

afspraak, die afwijkt van de schriftelijke overeenkomst, te

voorkomen. Rb Rotterdam 13 februari 2013,

ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2672 (rov. 4.6)

HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (4)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Lagere rechtspraak: NOM-clausule staat in de regel in de

weg aan totstandkoming rechtshandeling. Zie Rb Rotterdam

13 februari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2672 (rov. 4.6),

Gerechtshof Amsterdam 1 maart 2011,

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7025 (rov. 3.8), Rb Den Haag 26

november 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BG9246 (rov. 4.16)

en Rb Arnhem 6 april 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BQ2564

(rov. 4.10)

HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (5)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Anders: Rock Advertising Ltd v Business Exchange Centres

Ltd [2018] UKSC 24: NOM-clausule staat in de weg aan

mondelinge totstandkoming rechtshandeling, tenzij er sprake

is van rechtsverwerking (zo ook art. 29 CISG)

HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (6)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Gezichtspunten naar NL-recht:

de hoedanigheid van partijen

de aard en het financiële belang van de transactie

de wijze van totstandkoming van een NOM-clausule

(boilerplate of uitonderhandeld)

is aan de mondelinge wijziging van een contract uitvoering

gegeven

Zie Gerechtshof Amsterdam 3 juli 2018,

ECLI:NL:GHAMS:2018:2205 (rov. 3.9) en Gerechtshof ’s-

Hertogenbosch 22 augustus 2017, ECLI:GHSHE:2017:3653

(Bique/VDL)(rov. 6.9.11)

HR 1 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:819 No oral modification clause (7)

Tekst + Foto (75%-25%)

Actualiteiten Arbeidsrecht

Frank Dekker

Joost Luiten

Tekst + Foto links (50%-50%)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Twee situaties

(a) De rechter in eerste aanleg wijst het verzoek van de werknemer af en de rechter in

hoger beroep oordeelt dat het verzoek terecht is afgewezen

(b) De rechter in eerste aanleg wijst het verzoek van de werknemer toe en de rechter in

hoger beroep oordeelt dat het verzoek ten onrechte is toegewezen

“Kritiek op het nieuwe stelsel in situatie (b)”

Materieel geen verschil tussen situaties (a) en (b)

Het wettelijk stelsel bevat een zekere onevenwichtigheid

HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1209 (Wilco) (1)

Tekst + Foto links (50%-50%)

HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1209 (Wilco) (2)

Ontslag Uitspraak Kantonrechter Uitspraak Hof

Periode 1 Periode 2

Periode 1: in beginsel geen recht op loon

Periode 2: in beginsel evenmin recht op loon, maar onder omstandigheden kan de

uitspraak in eerste aanleg toch voor rekening van de werkgever komen

Periode 1 en 2: onder omstandigheden toch recht op loon, bijvoorbeeld als de

werknemer van zijn gedrag geen of slechts een gering verwijt kan worden gemaakt

Tekst + Foto links (50%-50%)

Jaarverslag Hoge Raad 2018

“De advocaat-generaal kwam in een uitvoerig advies aan de Hoge Raad, en niet zonder

aarzeling, tot de slotsom dat het stelsel van de wet de doorslag geeft, dat wil zeggen dat

het loon moet worden doorbetaald zo lang als de arbeidsovereenkomst voortduurt, in dit

geval dus tot de dag na de uitspraak van het hof. De rechter zou volgens de advocaat-

generaal in sprekende gevallen wel loonmatiging kunnen toepassen.

De Hoge Raad heeft in een ruim gemotiveerde uitspraak echter zwaarder laten wegen dat

letterlijke toepassing van de wet zou leiden tot een ongerijmd resultaat.”

HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1209 (Wilco) (2)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Recht op een transitievergoeding bij vermindering arbeidsduur?

De wet voorziet niet in een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst

De wet voorziet evenmin in een aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding in

het geval van een vermindering van de arbeidsduur

“Desalniettemin moet de mogelijkheid van gedeeltelijk ontslag met daaraan gekoppeld

de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding wel worden aanvaard voor het

bijzondere geval dat, door omstandigheden gedwongen, wordt overgegaan tot een

substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van de werknemer.”

Waarom? => Anders zou de werknemer een deel van de transitievergoeding mislopen

De wijze waarop de vermindering van arbeidsduur is vormgegeven is niet relevant

Substantiële vermindering = ten minste 20%

Structurele vermindering = naar redelijke verwachting blijvend

HR 14 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1617 (Kolom)

Tekst + Foto links (50%-50%)

Probleem van de ‘slapende dienstverbanden’

De Wet compensatieregeling transitievergoeding beoogt een einde te maken aan

‘slapende dienstverbanden’

Werkgever moet in beginsel meewerken aan een beëindiging van de arbeids-

overeenkomst als is voldaan aan de vereisten voor beëindiging van de

arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (van art. 7:669 lid 3

sub b BW), tenzij de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding

van de arbeidsovereenkomst:

- wel gerechtvaardigd belang: reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer

- geen gerechtvaardigd belang: werknemer is bijna pensioengerechtigd

De werkgever behoort de werknemer een vergoeding toe te kennen

HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734 (Xella)

Start dienstverband Start ziekte Einde dienstverband104 weken ziekte

Logo/foto slide

HR 22 december 2017, JAR 2018/16 (Meriant)

De rechter is niet verplicht om voorzieningen te treffen voor de periode van

onderbreking.

HR 8 juni 2018, JAR 2018/168

De appelrechter die oordeelt dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is

ontbonden en herstel niet aangewezen acht, is niet verplicht een billijke vergoeding

toe te kennen.

Herstel van de arbeidsovereenkomst

Logo/foto slide

HR 25 januari 2019, JAR 2019/57 (Amsta) (1)

Ook bij herstel zonder onderbreking kan de rechter voorzieningen treffen.

De rechter mag ook voorzieningen treffen die niet zijn verzocht.

De rechter kan bij wijze van voorziening de werknemer veroordelen tot

terugbetaling van de transitievergoeding.

Bij een onderbrekingsperiode van meer dan zes maanden kan de rechter bepalen

dat de ontbonden arbeidsovereenkomst meetelt bij de berekening van de

transitievergoeding na beëindiging van de herstelde arbeidsovereenkomst, maar

die voorziening moet worden getroffen in combinatie met een veroordeling tot

terugbetaling van de transitievergoeding.

De rechter kan ook bepalen dat de onderbrekingsperiode van meer dan zes

maanden zelf meetelt bij de berekening van de transitievergoeding na beëindiging

van de herstelde arbeidsovereenkomst, maar ook die voorziening moet worden

getroffen in combinatie met een veroordeling tot terugbetaling van de transitie-

vergoeding.

De rechter is vrij in het bepalen van de hersteldatum.

De rechter mag de arbeidsovereenkomst zelf herstellen.

Herstel van de arbeidsovereenkomst

Logo/foto slide

HR 25 januari 2019, JAR 2019/57 (Amsta) (2)

“Uit de tekst van de wettelijke bepalingen over herstel van een arbeidsovereenkomst

(zie art. 7:682 BW en art. 7:683 BW) volgt dat de rechter de werkgever veroordeelt om

de arbeidsovereenkomst te herstellen. Blijkens de in de conclusie van de Advocaat-

Generaal onder 3.22-3.25 weergegeven passages uit de parlementaire geschiedenis

van de Wwz, is dit overeenkomstig de bedoeling van de wetgever. Uit de

parlementaire geschiedenis van de Wwz blijkt echter niet waarom de mogelijkheid van

herstel door de rechter uitgesloten zou moeten worden. Herstel door de rechter heeft

in elk geval als voordeel dat direct in de procedure, en onder rechterlijk toezicht, komt

vast te staan in welke vorm en met ingang van welk tijdstip de arbeidsovereenkomst is

of wordt hersteld. Daarmee kan tevens worden gewaarborgd dat het herstel aansluit bij

de door de rechter getroffen voorzieningen.”

Herstel van de arbeidsovereenkomst

Logo/foto slide

HR 16 februari 2018, JAR 2018/73 (Bossers & Cnossen)

De mate waarin de verstoorde arbeidsverhouding aan een of beide partijen

verwijtbaar is kan gewicht in de schaal leggen, maar hoeft niet doorslaggevend te

zijn.

HR 16 februari 2018, JAR 2018/72 (Decor)

De rechter zal op grond van de vaststaande feiten en omstandigheden moeten

onderzoeken of in redelijkheid kan worden geoordeeld dat sprake is van

disfunctioneren.

Ontslaggronden

Logo/foto slide

HR 14 juni 2019, JAR 2019/182 (Ecofys)

Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval welke hulp, ondersteuning

en begeleiding van de werkgever mag worden verwacht in het kader van een

verbetertraject. Daarbij gelden als gezichtspunten: (i) de aard, inhoud en het niveau

van de functie; (ii) de opleiding en ervaring van de werknemer; (iii) de aard en mate

van ongeschiktheid; (iv) de duur van het disfunctioneren; (v) de duur van het

dienstverband; (vi) wat er in het verleden reeds is ondernomen ter verbetering van

het functioneren; (vii) de mate waarin de werknemer openstaat voor kritiek en zich

inzet voor verbetering; en (viii) de aard en omvang van het bedrijf van de

werkgever.

HR 18 januari 2019, JAR 2019/54 (Shell)

Herplaatsing is geen resultaatsverplichting: bepalend is “hetgeen in de gegeven

omstandigheden in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd”.

Ontslaggronden

Logo/foto slide

De drie kerntaken van de Hoge Raad zijn het bieden van individuele

rechtsbescherming, het zorgen voor rechtseenheid en het bijdragen aan de

rechtsontwikkeling. “De laatste taak is tegenwoordig de kerntaak van de Hoge

Raad.”

“Op 1 juli 2015 is het ontslagrecht gewijzigd door de invoering van de Wet werk en

zekerheid. (…) Inmiddels heeft de Hoge Raad zich al meerdere keren moeten

uitspreken over vragen die deze nieuwe regels oproepen. Soms is daarbij aan de

wet een uitleg gegeven die op gespannen voet staat met de wettekst of zelfs met

het stelsel van de wet.”

Jaarverslag 2018 van de Hoge Raad

Logo/foto slide

Over Wilco: “Deze uitspraak biedt een goed voorbeeld van het spanningsveld

waarmee de Hoge Raad wordt geconfronteerd als letterlijke toepassing van de wet

leidt tot een ongerijmd of maatschappelijk onwenselijk resultaat. Dat raakt de

rolverdeling tussen de wetgever en de rechter. In sommige gevallen moet de tekst

of het stelsel van de wet de doorslag geven. Dan zal de Hoge Raad hoogstens het

onbevredigende resultaat aanstippen en is het aan de wetgever om het probleem

eventueel te verhelpen. In andere gevallen – zoals hier – ziet de Hoge Raad

aanleiding om zelf een oplossing te bieden door middel van uitleg van de wet met

behulp van argumenten als de wetsgeschiedenis en de gevolgen van de regel.

Welk van de gevallen zich voordoet, hangt af van diverse factoren. Uiteraard speelt

een grote rol of de wetgever zich van het gerezen probleem bewust is geweest.

Ook kan de aard van de materie meebrengen dat de Hoge Raad de oplossing aan

de wetgever moet overlaten.”

Jaarverslag 2018 van de Hoge Raad

Tekst + Foto (75%-25%)

Actualiteiten Burgerlijk

Procesrecht

Jan-Paul Heering

Tekst (100%)

Onderwerpen

1) Spoedwet KEI

2) Recht op eerlijk proces

3) Reikwijdte formele rechtskracht

4) Belang

5) Eiswijziging

6) Bewijsrecht

7) Uitleg grieven

8) Art. 31 en 32 Rv.

Tekst (100%)

1) Spoedwet KEI

Beperkte doorstart mislukt KEI project 1-10-’19 in werking getreden

Niet langer digitaal procederen bij rechtbanken Gelderland + Midden-Nederland

Procesvernieuwingen ter versterking regiefunctie rechter

Vervallen art. 134 Rv recht op pleidooi;

Ex art. 87 Rv kan rechter een mondelinge behandeling bevelen waarin partijen hun

standpunten kunnen toelichten

Ook kunnen getuigen + partijdeskundigen worden gehoord

Als er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, moet de rechter partijen

alsnog gelegenheid bieden voor een mondelinge toelichting als zij daarom verzoeken

Art. 88 lid 1 Rv voorziet in mogelijkheid dat partijen elkaar vragen stellen tijdens de

mondelinge behandeling

Art. 90 lid 7 Rv: proces-verbaal kan worden vervangen door een beeld- of geluidsopname

Tekst (100%)

2) Recht op eerlijk proces (1/3)

Uitspraak door meervoudige kamer na enkelvoudige comparitie mag niet

HR 25 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:111

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:567

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:569

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:571

HR 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1202

Mogelijkheid om ter zitting afstand te doen van meervoudige behandeling

HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1280

HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1242

Tekst (100%)

3) Recht op eerlijk proces (2/3)

HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1281

Een rechterlijke beslissing, die mede wordt genomen op grond van een voorafgaande

mondelinge behandeling, moet in beginsel worden gegeven door de rechter(s) ten

overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden (HR 31 oktober

2014, NJ 2015/181 en HR 15 april 2016, NJ 2016/144)

Van deze hoofdregel mag worden afgeweken als uiterlijk bij de oproeping voor de

mondelinge behandeling aan partijen is medegedeeld dat de mondelinge behandeling

zal plaatsvinden ten overstaan van een rechter-commissaris en partijen gelegenheid

hebben gekregen te verzoeken om behandeling ten overstaan van de meervoudige

kamer die de zaak zal beslissen (HR 22 december 2017, RvdW 2018/86)

Tekst (100%)

2) Recht op eerlijk proces (3/3)

HR 25 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:96

De ‘googelende rechter’ bezondigt zich aan schending van hoor en wederhoor

Het hof heeft de begroting van de schade gebaseerd op feitelijke gegevens

(prijstabellen van verschillende asfalteringsbedrijven) die het zelf op internet heeft

gevonden. Partijen zijn niet in de gelegenheid gesteld van die gegevens kennis te

nemen en daarop te reageren, zodat de uitspraak van het hof in cassatie wordt

vernietigd wegens schending van hoor en wederhoor

Tekst (100%)

3) Bevoegdheidsverdeling bestuursrechter – civiele rechter

HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:738

Reikwijdte formele rechtskracht

Het hof is uitgegaan van inhoudelijke overwegingen van een uitspraak van de CRvB

wegens formele rechtskracht. Eiser klaagt dat de burgerlijke rechter niet is gebonden

aan de inhoudelijke overwegingen van de bestuursrechter. Klacht slaagt. HR: wanneer

de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan over een besluit waarvan beroep bij hem

openstaat, is de burgerlijke rechter gebonden aan het oordeel van de bestuursrechter

over de rechtmatigheid van dat besluit. De burgerlijke rechter is echter niet gebonden

aan de inhoudelijke overwegingen die aan dat bestuursrechtelijke oordeel ten

grondslag liggen

Tekst (100%)

4) Belang

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590

Belang bij negatieve verklaring voor recht

Dexia vordert een verklaring voor recht, inhoudend dat zij heeft voldaan aan al haar

verplichtingen uit de met een klant gesloten effectenlease overeenkomst en derhalve

niets meer aan de klant is verschuldigd. Is daarmee voldaan aan het vereiste van art.

3:303 BW, dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt? HR: ja. Het

gestelde belang van Dexia om een einde te maken aan onzekerheid over de vraag of

de klant nog vorderingen geldend kan maken, wordt in beginsel aangemerkt als een

voldoende belang voor de gevorderde verklaring voor recht. Dexia heeft voldoende

daartoe gesteld

Tekst (100%)

(5) Eiswijziging

HR 21 juni 2019: ECLI:NL:HR:2019:997

Wijziging van eis en intrekking vordering bij pleidooi in appel: processueel

onderdeelbare rechtsverhouding

In een procedure tussen erfgenamen over de verdeling van nalatenschap probeert

appellant ter zitting in hoger beroep zijn eis te wijzigen, onder intrekking van zijn

eerdere vorderingen. Het hof oordeelt dat de eiswijziging, waarmee geïntimeerden niet

hebben ingestemd, niet wordt toegestaan omdat deze in strijd is met de

tweeconclusieregel. Omdat de overige vorderingen van appellant ter zitting zijn

ingetrokken, resteren volgens het hof geen vorderingen meer die voor beoordeling in

aanmerking komen. Om die reden stelt het hof appellant ook niet in de gelegenheid de

(ten onrechte) niet in hoger beroep opgeroepen erfgenamen alsnog (ex art. 118 Rv) in

de procedure te betrekken. HR: hof zit op verschillende punten fout. Intrekking van

een vordering is een vermindering van eis (art. 129 Rv) tot nihil, die bij conclusie of

akte moet plaatsvinden, eventueel door ter zitting mondeling akte te vragen.

Bovendien had het hof moeten nagaan of appellant de oorspronkelijke vorderingen

ook wilde intrekken als de beoogde eiswijziging niet zou worden toegelaten. Er is dan

immers sprake van afstand van recht

Tekst (100%)

6) Bewijsrecht (1/2)

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:572

Bewijslast echtheid handtekening

Hof oordeelt dat voldoende is komen vast te staan dat meerwerkoverzicht is

ondertekend door eiser, nu de betwisting door eiser onvoldoende is gemotiveerd, waar

eiser niet heeft kunnen verklaren waarom bij handschriftenonderzoek is geconcludeerd

dat handtekening echt is. HR: fout. De bewijslast om de echtheid van de handtekening

rust op degene die zich op het stuk beroept. Art. 159 lid 2 Rv stelt geen verdure eisen

aan de betwisting dan de ‘stellige ontkenning’ van de echtheid van de handtekening.

Geen onderbouwing nodig

Tekst (100%)

6) Bewijsrecht (2/2)

HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641

Bewijslast valsheid akte

Hier heeft eiser erkend dat de handtekening onder het stuk van hem is, maar dat de

tekst later is gefabriceerd en dat het geschrift dus vals is (geldlening). Hof: het

geschrift in kwestie is geen akte in de zin van art. 156 lid 1 Rv. Een meer pagina’s

tellend stuk dat uitsluitend aan het slot is ondertekend kwalificeert niet als zodanig.

Egelinck heeft daarom de door hem gestelde lening te bewijzen. HR: fout. Er is wel

degelijk sprake van een akte in de zin van art. 156 lid 1 Rv: een geschrift dat is

ondertekend en dat is bestemd om tot bewijs te dienen. Als de echtheid van de

onderhandse akte wordt betwist, volgt uit art. 150 Rv dat degene die zich op deze

valsheid beroept, de bewijslast ter zake heeft.

Tekst (100%)

7) Uitleg grieven

HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:505

Aan grieven te stellen eisen

Is grief tegen passeren bewijsaanbod tevens grief tegen verwerping stelling ter

onderbouwing waarom het te bewijzen feit diende?

Hof: geen grief aangevoerd tegen oordeel van kantonrechter dat de verhuurder de

woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Wel gegriefd tegen bewijsaanbod,

maar dit kan als irrelevant worden gepasseerd. HR: fout.

Als grieven moeten worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten

betoge dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd.

De grief, waarmee wordt opgekomen tegen het bewijsaanbod om door het horen van

de makelaar te bewijzen dat de verhuurder voornemens is de woning te verkopen, laat

geen andere uitleg toe dan dat daarmee tevens het oordeel wordt bestreden dat de

verhuurder de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Uit de memorie van

antwoord blijkt dat ook de verhuurder de grief in deze zin heeft opgevat.

Tekst (100%)

8) Art. 31 en 32 Rv

HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1276

Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen toepassing OK ex art. 31 Rv

Bij doorbrekingsgrond schending van hoor en wederhoor

HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:699

Mogelijkheid verzoek tot aanvulling vonnis of beschikking alleen ten dienste van partij

die vordering heeft ingesteld of het verzoek heeft gedaan waarop de rechter deels

heeft beslist

Tekst + Foto (75%-25%)

Actualiteiten IPR en IPubR

Hugo Kolstee

Guido den Dekker

Tekst (100%)

Onderwerpen

1) IPR: bevoegdheid en Brussel I-bis

2) IPR: bevoegdheid en art. 7 Rv

3) IPubR: doorwerking 1

4) IPubR: doorwerking 2

5) EU-recht: doorwerking

6) Samenspel tussen IPR en IPubR: immuniteit 1

7) Samenspel tussen IPR en IPubR: immuniteit 2

8) Samenspel tussen IPR en IPubR: bevoegdheid

9) Internationale aansprakelijkheid

Tekst (100%)

IPR: bevoegdheid en Brussel I-bis (1/2)

HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:688 (Hypotheek op Frans huisje)

Nederlander leent van een Nederlandse bank. Schuldenaar verplicht zich

om op eerste verzoek van de bank mee te werken aan het vestigen van

hypotheek op een aan hem toebehorend huisje in Frankrijk.

Bank eist lening terug; Franse rechtbank verklaart sauvegarde van

toepassing zodat géén executiemaatregelen kunnen worden getroffen.

De bank start een procedure in NL om schuldenaar te verplichten mee te

werken aan de vestiging van het hypotheekrecht.

Voorzieningenrechter: Nederlandse rechter is bevoegd.

Hof: Nederlandse rechter is ingevolge Brussel I-bis niet bevoegd, want:

artikel 24 (rechter van de lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen is

bevoegd voor zakelijke rechten) en 35 (óók in kort geding is reële band

nodig); dit geschil gaat over het vestigen van een hypotheekrecht.

Tekst (100%)

IPR: bevoegdheid en Brussel I-bis (2/2)

HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:688 (Hypotheek op Frans huisje)

Klacht: vordering strekt tot vestiging van zakelijk recht, maar is niet

gebaseerd op zakelijk recht.

Hoge Raad: artikel 24 Brussel I-bis bepaalt dat voor vorderingen over

zakelijke rechten de rechter van de plaats waar de onroerende zaak

gelegen is bevoegd is. Ratio: die rechter is het beste in staat zich op de

hoogte te stellen van de feitelijke situatie.

Hoge Raad: vorderingen over zakelijke rechten strekken ertoe omvang,

hoedanigheid, eigendom of bezit van een onroerend bestaan vast te

stellen. Onvoldoende is dat de vordering verband houdt met een

zakelijk recht. Vereist is dat de vordering is gebaseerd op een recht dat

op een zaak rust, en werking jegens iedereen heeft.

Hoge Raad: Vordering van de bank is persoonlijk, want gebaseerd op

obligatoire overeenkomst. 24 Brussel I-bis is niet van toepassing!

Tekst (100%)

IPR: bevoegdheid en artikel 7 Rv (1/2)

HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443 (Moldavisch conflict)

Moldavische eisers houden middellijk aandelen in een aantal Moldavische

vennootschappen; Moldavische rechter oordeelt dat de middellijke verkrijging ongeldig

was: eisers verliezen hun (economische) gerechtigheid op de aandelen. Verschillende

transacties later geraken de aandelen bij (o.a.) de Moldavische X en zijn Nederlandse

B.V.; die verkopen de aandelen voor USD 80 miljoen aan de Moldavische Y.

Moldavische eisers starten een procedure bij de Rechtbank Amsterdam tegen (o.a.) de

Moldavische X, zijn Nederlandse B.V., en de Moldavische Y. Eisers stellen dat hun

aandelen onrechtmatig zijn ontnomen door toedoen/medewerking van verweerders.

Moldavische verweerders stellen dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is. Artikel 7

Rv vereist voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter voor tegen zowel Nederlandse

als niet-Nederlandse gedaagden samenhang zodat om redenen van doelmatigheid een

gezamenlijke behandeling is gerechtvaardigd. Dat is hier niet het geval.

Rechtbank: onbevoegd, want het gaat om twee conflicten: één Moldavisch conflict en

één Nederlands conflict; geen gevaar voor tegenstrijdige beslissingen bij afzonderlijke

beoordeling.

Hof: deels bevoegd, want verwijten tegen de Nederlandse en Moldavische gedaagden

zijn deels hetzelfde en betreffen deels hetzelfde feitencomplex.

Tekst (100%)

IPR: bevoegdheid en artikel 7 Rv (2/2)

HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443 (Moldavisch conflict)

Klachten: 1) Hof had voor bevoegdheid moeten aanknopen bij stellingen van eiser en,

indien juist, bij de vraag of daaruit bevoegdheid zou voortvloeien; 2) voldoende

samenhang bestaat ook indien een vordering samenhang heeft met een vordering die

op haar beurt samenhangt met een vordering tegen een Nederlandse gedaagde.

Hoge Raad: Artikelen 1-14 Rv sluiten aan bij Brussel I-bis, dus bij de uitleg moet in

beginsel aansluiting worden gezocht bij EU-rechtspraak. Uit EU-rechtspraak blijkt dat bij

een onderzoek naar ‘samenhang’ niet alléén bij de stellingen van de eisende partij dient

te worden aangeknoopt, maar ook bij de betwisting (evenwel zonder bewijslevering).

Bevoegdheid kan dus niet alléén op de stellingen/grondslag van de eisende partij

worden gebaseerd.

Hoge Raad: Toetsing artikel 7 lid 1 Rv – eerst vaststellen of ten aanzien van één

gedaagde bevoegdheid toekomt op een andere grond dan artikel 7 Rv; dan toetsen of

er tussen de vorderingen tegen andere gedaagden voldoende samenhang bestaat met

de eerste vordering.

Dus niet: (gewone) bevoegdheid ten aanzien van gedaagde 1 artikel 7 Rv

bevoegdheid ten aanzien van gedaagde 2 (wegens voldoende samenhang met 1)

óók artikel 7 Rv bevoegdheid gedaagde 3 (wegens voldoende samenhang met 2).

Tekst (100%)

IPubR: doorwerking 1 (1/2)

HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:67 (VN sancties en Libische fondsen)

Libyan Investment Authority (LIA) brengt USD 300 miljoen onder bij Upper Brook, een

investeringsfonds op de Kaaimaneilanden. In 2011 kondigt VN in twee resoluties sancties

aan tegen Libische entiteiten, waaronder LIA.

De VN-resoluties houden een asset freeze in: alle fondsen en financiële en economische

middelen (funds, financial assets and economic resources) van LIA moeten worden

bevroren.

In 2014 tracht LIA de bestuurder Palladyne van het fonds te ontslaan, werknemers van

LIA als nieuw bestuur te installeren, en het fonds te liquideren.

Upper Brook procedeert in Nederland over 1) inzage in hoe het vermogen wordt beheerd

en bewaard, en 2) een verbod om betaling uit het fonds te doen aan Palladyne.

De rechtbank wijst de vorderingen van Upper Brook af.

Het hof gebiedt Palladyne (o.a.) afschriften te verstrekken van alle overeenkomsten die

met het oog op bewaring van het fonds zijn gesloten met derden.

Tekst (100%)

IPubR: doorwerking 1 (2/2)

HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:67 (VN sancties en Libische fondsen)

Klacht: het hof heeft de VN-sancties verkeerd uitgelegd. De asset freezes moeten ook

het stemrecht op de aandelen in het fonds raken.

Hoge Raad: De VN-sancties zijn in de EU geïmplementeerd middels Verordeningen. In

die Verordeningen valt te lezen dat “tegoeden” (waaronder aandelen) van de LIA worden

“bevroren”, d.i. dat toegang tot en omgang met deze aandelen wordt verhinderd. Er zijn

limitatieve uitzonderingen, dus moet de freeze ruim worden uitgelegd; een beperkte uitleg

zou afbreuk doen aan het doel van de freeze. Ook dient het doel van het

aandeelhoudersbesluit mee te wegen (ontslag bestuurders en het liquideren van het

fonds).

Hoge Raad: Mogelijk valt de uitoefening van het stemrecht op aandelen in een

beleggingsfonds onder de freeze.

Hoge Raad: Het (vermeende) nieuwe bestuur heeft dus geen recht op inzage in de

documenten; het (vermeende) oude bestuur heeft (nog) geen recht op de

managementvergoeding.

Op de Kaaimaneilanden zal moeten worden beslist of het ontslag rechtsgeldig was.

Tekst (100%)

IPubR: doorwerking 2 (1/2)

HR 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1449 (Rookverbod in Horeca)

De Club Actieve Niet-Rokers (“CAN”) vordert een verklaring voor recht dat de

uitzondering op het rookverbod voor rookruimtes onrechtmatig en onverbindend is,

wegens strijd met art. 8 lid 2 van het Kaderverdrag van de World Health Organization

inzake Tabaksontmoediging (het “Kaderverdrag”). De Staat voert verweer.

De rechtbank heeft de vordering afgewezen: artikel 8 lid 2 van het Kaderverdrag heeft

geen rechtstreekse werking (wat betreft de uitzonderingen), omdat daarin geen

onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige norm is gelegen.

Het hof wees de vordering toe: artikel 8 lid 2 van het Kaderverdrag biedt effectieve

bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook voor eenieder die horecafaciliteiten

betreedt of wil betreden. Dit artikel verplicht dus een bepaald resultaat: dat is

onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig omschreven. Het Kaderverdrag is sinds april

2005 voor Nederland in werking getreden: de Staat heeft dus meer dan genoeg tijd

gehad. Ook is de uitzondering op het rookverbod géén overgangsmaatregel: bij invoering

in 2008 is geen termijn bepaald, en ook uit de bewoordingen blijkt dit niet.

Tekst (100%)

IPubR: doorwerking 2 (2/2)

HR 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1449 (Rookverbod in Horeca)

Klachten: 1) artikel 8 lid 2 Kaderverdrag heeft geen rechtstreekse werking; 2) de Staat

heeft geen redelijke termijn gehad; 3) de bescherming van artikel 8 lid 2 Kaderverdrag

strekt zich niet uit tot horeca.

Hoge Raad: HR heeft eerder overwogen dat artikel 8 lid 2 Kaderverdrag verplicht tot een

effectieve bescherming, voor eenieder die deze ruimte betreedt of wil betreden, en (dus)

ook werking heeft voor kleine cafés. Er is geen reden om tot een ander oordeel te komen

voor horeca in het algemeen. De directe werking geldt dus onverkort.

Hoge Raad: Het feit dat er geen termijn in artikel 8 lid 2 Kaderverdrag staat, betekent juist

dat er een redelijke termijn is om de maatregelen te realiseren, niet een onbeperkte

termijn of een onbeperkte overgangstermijn. Aangezien de termijn in 2005 is gaan lopen,

is de redelijke termijn verstreken.

Tekst (100%)

EU-recht: doorwerking (1/2)

HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1690

De Bulgaarse X is in 2013 door de Turkse rechter veroordeeld tot een celstraf.

In 2014 is X in Nederland komen wonen, inmiddels heeft hij hier kinderen, een

echtgenote en een baan.

In 2016 hebben de Turkse autoriteiten om zijn uitlevering verzocht. De Staat was

voornemens om hem uit te leveren, en hebben de Bulgaarse autoriteiten enkel verzocht

of zij de straf van X wilden overnemen.

X heeft in kort geding een verbod om hem uit te leveren gevorderd, stellende dat zijn

artikel 8 EVRM en artikel 7 Handvest van de Grondrechten van de EU-rechten op een

gezinsleven zouden worden geschonden door uitlevering.

De voorzieningenrechter heeft het verbod afgewezen.

Het hof vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter: de Staat had meer moeten

doen dan alleen de Bulgaarse autoriteiten informeren dat om uitlevering van X werd

verzocht, om de Bulgaarse autoriteiten in staat te stellen een geïndividualiseerd besluit te

nemen.

Tekst (100%)

EU-recht: doorwerking (2/2)

HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1690

Principale klacht: de Staat hoefde niets meer te doen dan de Bulgaarse autoriteiten te

informeren.

Incidentele klacht: de Staat moest méér doen, namelijk onderzoeken in welk land X met

het oog op zijn re-integratie zijn straf kon uitzitten, bijvoorbeeld Nederland of Bulgarije,

maar in ieder geval niet Turkije. Daarin moet de Staat rekening houden met het non-

discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU, in het licht van uitspraken van het HvJEU

over uitlevering ten behoeve van berechting (Pisciotti en Petruhhin).

Hoge Raad: Inmiddels heeft het HvJEU het arrest Raugevicius (HvJEU 13 november

2018, ECLI:EU:C:2018:898) gewezen, waaruit blijkt dat de Staat geen informatie hoeft te

delen met de lidstaat van herkomst van een EU-burger vóórdat deze wordt uitgeleverd

voor de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf.

Hoge Raad: uit het arrest Raugevicius volgt ook dat, indien het gaat om uitlevering van

een EU-burger aan een derde land, onderzocht moet worden of de EU-burger permanent

in Nederland verblijft. Criterium daarvoor is een zekere mate van integratie in de

samenleving. Omdat de Staat Nederlanders niet uitlevert, dient te worden onderzocht of

Nederland de straf kan en moet overnemen.

Tekst + Grafiek slide

Aanknopingspunten tussen geschil en forumstaat, en

immuniteit (van jurisdictie en executie)

HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:292 (Supreme

Site Services c.s. / Supreme HQ Allied Powers Europe)

Samenspel IPR en Publiekrecht

Tekst + Grafiek slide

Beslag op rekening Militair Hoofdkwartier NAVO in België

HR verwijst zaak naar HvJ EU; prejudiciële vragen over

Brussel 1bis;

valt het geschil onder materieel toepassingsgebied EU-

recht (‘burgerlijke en handelszaken’) en

welke rol speelt beroep op immuniteit (internationaal

publiekrecht) bij vaststelling bevoegdheid rechter (naar

internationaal privaatrecht) en

was Nederlandse rechter (die verlof verleende) bevoegd

in KG tot opheffing beslag in België? Of Belgische rechter

exclusief bevoegd? (art. 35 of art. 24 Brussel 1bis)

Beslag en immuniteit van executie IOs

Tekst + Grafiek slide

HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:732 (Central Bank of

Irak / Siemens AG)

Beslag en Staatsimmuniteit

Tekst + Grafiek slide

Forum arresti gebruikt voor bevoegdheid NL rechter - via conservatoir

derdenbeslag op tegoed CBI bij DNB

CBI: er geldt ‘categorische’ immuniteit van beslag en executie

eigendommen centrale bank (cf. art. 21 VN Verdrag 2004)

Verschijnen in rechte aanvaarding rechtsmacht ondanks tijdig beroep

op immuniteit (26 lid 1 Brussel 1bis; 11 Rv)?

HR wijst ambtshalve toetsing immuniteit van executie af; partijdebat

beslissend (uitgelegd als beperkt tot immuniteit van jurisdictie).

N.B.: vaststellen rechterlijke bevoegdheid = openbare orde; en: afstand

van Staatsimmuniteit van executie alleen uitdrukkelijk, niet impliciet.

Beslag en Staatsimmuniteit

Tekst + Grafiek slide

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566 (Stichting x / X)

Ambtshalve vaststellen bevoegdheid (ook) in appel

Tekst + Grafiek slide

Openbare orde: HR maakt nog eens duidelijk dat rechter

steeds alle mogelijke aanknopingspunten voor

rechtsmacht ambtshalve onder ogen moet zien, en wel

aan de hand van alle hem ter beschikking staande

gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande

rechtsverhouding en de stellingen van eiser en verweerder

Hier was forum arresti door hof over het hoofd gezien,

terwijl er conservatoir vreemdelingenbeslag was gelegd en

de eis in de hoofdzaak binnen de termijn ingesteld.

Ambtshalve vaststellen bevoegdheid (ook) in appel

Tekst + Grafiek slide

HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1223 (Staat der Nederlanden /

Mothers of Srebrenica c.s.)

Staatsaansprakelijkheid enkel v.z.v. feitelijke zeggenschap cf.

direction and control / effective control (art. 8 DARS 2001); ultra vires

niet aan Staat maar aan IO (VN) toegerekend (art. 8 DARIO 2011)

Relevante wetenschap Dutchbat en Staat in kader art. 2 en 3 EVRM

Schadevergoeding alleen voor nabestaanden van de mannelijke

vluchtelingen die op 13 juli 1995 vanaf de compound van Dutchbat

zijn geëvacueerd

Schade – onthouden overlevingskans – geschat op 10%

NB: in internationaal recht geen ‘hard and fast rules’ over slachtoffer-

compensatie

Srebrenica (2019): ‘nationale’ schadebegroting o.g.v. internationale aansprakelijkheid

Afsluiting

Bezoekadres

Lange Voorhout 3

2514 EA Den Haag

T. 070 – 376 06 06

E. [email protected]

Postadres

Postbus 30457

2500 GL Den Haag

T. 070 – 376 06 06

F. 070 – 365 18 56