Download - REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

Transcript
Page 1: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

20

REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

JAA

RGA

NG

7 N

UM

MER 2

DOLCE VITA? + LICHT AAN HET EIND VAN DE TUNNEL +JAARVERSLAG

Page 2: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

JULI 2005 RAVON 20 JAARGANG 7 NUMMER 2RAVON is het tijdschrift van de Stichting RAVON

(Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Neder-land). Donateurs van RAVON krijgen het blad gratistoegezonden.

Redactie-adres: Stichting RAVON, Postbus 1413,6501 BK Nijmegen.

Redactie: Raymond Creemers, Pedro Janssen,Michaël Steeghs, Jeroen van Delft. Vormgeving + opmaak: Walter LentjesDruk: Drukkerij HPC b.v., Arnhem

U kunt lid worden van RAVON door storting van € 16 per jaar op giro 5167681 van de StichtingRAVON te Nijmegen onder vermelding van “donateurRAVON”.IBAN nr.: NL37 PSTB 0000459725BIC-Code: PSTB NL21

Kopij-wenkenInlevering van kopij dient op CD-rom of e-mail tegeschieden (Word).Inhoud: RAVON is bedoeld voor publicatie van arti-kelen en voor rubrieken-nieuws over in Nederlandvoorkomende vissen, amfibieën en reptielen. In hetbuitenland verricht onderzoek kan gepubliceerd wor-den indien dit relevant geacht wordt voor de inNederland voorkomende soorten.Introductie: Een artikel dient voorzien te worden vaneen leader van maximaal 120 woorden. Verdere struc-turering van artikelen door middel van paragraaftitels.Figuren: Tekeningen, grafieken en kaartjes los bijvoe-gen. Op A4 formaat aanleveren in direct reprodu-ceerbare vorm, bij voorkeur in zwarte inkt en zondergrijstinten. Bij teksten en schaalaanduidingen dientmen rekening te houden met verkleining. Aanleveringin Excel is ook mogelijk.Dia’s en foto’s: Voorkeur voor digitale foto’s met eenhoge resolutie. In overleg met de redactie kunnen ookalgemene dia’s gebruikt worden van soorten en/ofbiotopen.Literatuurverwijzingen: in de tekst alleen auteur enjaartal noemen. Bij twee auteurs beiden vermelden,gescheiden door “&”, bij meer dan twee auteursalleen de eerste gevolgd door “et al.”, in cursief.Literatuurlijst: Vermelding van de geciteerde litera-tuur. Auteur, jaartal en titel, gevolgd door uitgevendeinstantie.

In verband met de overzichtelijkheid wordt de voor-keur gegeven aan korte artikelen platte tekst; 2500woorden en mededelingen van niet meer dan eenhalf A4. De redactie kan, indien nodig, de ingezon-den artikelen en stukken inkorten en kleine, nietinhoudelijke wijzigingen aanbrengen. Inkorting ofinhoudelijke wijziging geschiedt altijd in overleg metauteurs.

REPTIELEN, AMFIBIEËN EN VISSENONDERZOEK NEDERLAND

Voor de omslag is gebruik gemaakt van illustraties van Bas Teunis.Auteursrechten op afbeeldingen berusten bij de makers.

De verspreiding van amfibieën op Texel in relatie 25tot de saliniteit van de binnendijkse wateren

Vincent van Laar

Veilig naar de overkant? 31Bjorn Prudon & Raymond Creemers

UIT HET VELD 36

Hagedissenvreter

Kouwe kikker

BOEKEN 37

Op zoek naar heikikkers in Fryslân

De tocht van een jonge hagedis

RAVON NIEUWS 38

Reptielen inventariseren op de noordelijkeVeluwe van 19 t/m 21 augustus

RAVON vissenweekend 2005

Werkatlas amfibieën en reptielen in Noord-Brabant verschenen

Jaarverslag 2003 & 2004

Waarnemingenoverzicht 2003 & 2004

Page 3: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

2520 7(2) 2005

De oorspronkelijke herpetofauna vanTexel bestond uit vier soorten: de kleinewatersalamander, de bruine kikker, deheikikker en de rugstreeppad.In de periode 1967 t/m 1970 werd deverspreiding van deze amfibieën in rela-tie tot het zoutgehalte (saliniteit) van debinnendijks gelegen wateren onder-zocht. Hoewel het intussen om ’oude’waarnemingen gaat, hebben zij nogsteeds een actuele waarde, omdat er in Nederland maar weinig onderzoeknaar de tolerantiegrenzen van amfi-bieën voor het zoutgehalte van hetwater is verricht. De verspreiding vantwee later door de mens op het eilandgeïntroduceerde soorten, de groenekikker en de gewone pad, werd uiter-aard niet onderzocht.

Uit de literatuur en het materiaal aanwezig in de museum-collecties te Amsterdam en Leiden, valt af te leiden dateind negentiende eeuw, begin twintigste eeuw vier soorten amfibieën van het eiland Texel bekend waren: dekleine watersalamander (Triturus vulgaris), de heikikker(Rana arvalis), de bruine kikker (Rana temporaria) en de rugstreeppad (Bufo calamita). Zo schreef Deuzeman (1898)bij een opsomming van Texelse diersoorten: ’We naderentot de kruipende dieren. Ofschoon de slangen niet voorkomen, vindt men wel de padde, den kikvorsch en dehagedis. Het laatste diertje wordt vooral in de duinstreek gevonden, de kikvorsch in alle slooten’. Met de’padde’ zal waarschijnlijk de rugstreeppad bedoeld zijn,want deze is de enige paddensoort die toen van Texelbekend was. Van de kikkers moeten toen reeds zowel deheikikker als de bruine kikker op het eiland aanwezig zijngeweest, aangezien zich in de collectie van het NationaalNatuurhistorisch Museum te Leiden een in 1898 verza-meld exemplaar van R. temporaria en een R. arvalis uitjuni 1896 bevinden. Volgens Weber (1919) zou R. arvalisreeds in 1895 op Texel zijn gevonden, een opmerking diewaarschijnlijk gebaseerd is op een door C. Ritzema Cz inmei 1895 op het Natte Plak tussen Hoorn en De Koog

verzameld en door Oudemans (1911) vermeld exemplaar. De vraag is echter wat Deuzeman met de ’hagedis’

bedoelde. Een voor de hand liggend antwoord hierop zouzijn dat hier sprake is van de zandhagedis (Lacerta agilis)en/of de levendbarende hagedis (Zootoca vivipara). Maareen van de zoögeografische merkwaardigheden van Texelis juist dat op het eiland geen enkele hagedissoort voorkomt, terwijl de zandhagedis zowel uit de duinen bijDen Helder als van een aantal andere waddeneilanden en de levendbarende hagedis bovendien van Terschellingbekend is (Lemmel & Smit, 1981). Ook op het eiland Wieringen kwam de levendbarende hagedis voor, doch na1916 is deze soort hier niet meer waargenomen (van Laar,1967). Het is dus mogelijk dat het de door Deuzeman vermeldde hagedis vergaan is als de levendbarende hage-dis op Wieringen en dat zij er zo’n honderd jaar geledenis uitgestorven. Er is echter ook reden om aan de juistheidvan Deuzemans vermelding te twijfelen. Zo bleek ons uit navraag bij oude bewoners van Texel dat zij nimmerhagedissen op het eiland hadden gezien en evenmin vananderen ooit over het voorkomen van deze dieren hadden

De verspreiding van amfi-bieën op Texel in relatie tot de saliniteit van de binnendijkse wateren

Vincent van Laar

Voortplantingswatervan de rugstreeppadin de Texelse duinen.

Foto

: A

nn

emar

ie v

an D

iep

enb

eek

Page 4: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

26 20 7(2) 2005

gehoord. Veelzeggend in dit verband is ook dat Drijver(1934) niets schrijft over het eventuele vroegere voorko-men van hagedissen op Texel. J(an) Drijver (1886-1963)was een geboren Texelaar en al in zijn jeugd geïnteresseerdin de flora en fauna van het eiland. Indien de vermeldingvan Deuzeman dat omstreeks 1898 hagedissen op Texelvoorkwamen juist zou zijn geweest, dan had Drijver dithoogstwaarschijnlijk geweten en vermeld. Over het voor-komen en ontbreken van amfibieën en reptielen op heteiland zegt hij: ’De kleine of groene pad (rugstreeppad,red.) is er algemeen, de gewone pad is er nooit waargeno-men. Kleine watersalamanders zijn er genoeg te vinden,den bruine kikvorsch zien wij overal en in kleiner aantalook de heikikker, doch de duinhagedis zoeken wij ertevergeefs, evenals de groene kikvorsch, den hazelworm,de adder en de ringslang’. In de tweede druk van zijnboek, verschenen in 1957, vinden we de zelfde tekst; echter de ’groene pad’ wordt nu vermeld als ’gestreeptepad’. Al met al lijkt het waarschijnlijk dat Deuzemans’hagedis’ een verwisseling met de kleine watersalamanderbetreft, want ook zijn opmerking ’vooral naar den duinen’ kan evengoed op de kleine watersalamander alsop een hagedis betrekking hebben gehad, aangezien voor-al in die tijd het binnendijkse water op Texel een hoogzoutgehalte had en alleen in de duinen en wellicht langs depleistocene zandopduikingen voldoende zoet water aanwezig was om de kleine watersalamander levensmoge-lijkheden te bieden (vergelijk fig. 2). Helaas is uit het eindvan de negentiende eeuw geen bewijsmateriaal aanwezigwaaruit met zekerheid zou blijken dat de kleine water-salamander reeds toen op Texel voorkwam. Het eersteexemplaar schijnt er pas in 1935 verzameld te zijn (collec-tie Zoölogisch Museum Amsterdam).

Een reden om hier zo uitvoerig op de mededelingenvan Deuzeman in te gaan is ook het feit dat deze klakke-loos zijn overgenomen door Kleinkemm (1910) in zijnakademisch proefschrift en daarbij door hem van eenwetenschappelijke naam zijn voorzien: de hagedis vanDeuzeman wordt nu ’die gemeine Eidechse (Lacerta agilis)’, de kikvorsch verandert in ’verschiedene Froschar-ten’ en de ’padde’ in "die gemeine Kröte (Bufo cinereus)",een vroegere benaming voor Bufo bufo, de gewone pad.Hiermee promoveerden de mededelingen van de school-meester uit De Cocksdorp weliswaar naar het walhalla derwetenschappen, maar niet op een manier waar we de promovendus dankbaar voor kunnen zijn.

Hoewel de Texelse herpetofauna tijdens ons veldonder-zoek tussen 1966 en 1970 nog uit de vier zelfde amfibieën-soorten bestond als hierboven vermeld, waren er toen ookaanwijzingen dat als gevolg van het ontsnappen van terra-

riumdieren en pogingen om bepaalde niet op het eilandvoorkomende soorten uit te zetten, veranderingen in desamenstelling van de fauna waren opgetreden of zoudenkunnen gaan optreden. Zo zagen we of hoorden wij over op het eiland geïmporteerde reptielen- en amfibieën-soorten onder andere het volgende:- landschildpadden van het geslacht Testudo, waarschijn-

lijk door zomergasten meegebracht en aan de duinkantvan het eiland ontsnapt of losgelaten.

- smaragdhagedissen (Lacerta bilineata), een mannetje datin de zomer van 1957 in De Koog op straat werd gevan-gen en een exemplaar dat omstreeks 1961 in Den Burg ontsnapte, maar in de daarop volgende winter tijdens het spitten van een tuin onder de grond werd terug-gevonden.

- zandhagedissen (Lacerta agilis), waarvan op 6 juli 1957drie mannetjes en twee vrouwtjes, afkomstig uit de Donkere Duinen bij Den Helder, werden losgelaten bijLoodsmansduin en die zich mogelijk enige jaren wistente handhaven. In augustus 1963 werd een juveniel exemplaar gevangen in De Nederlanden bij De Koog,dat vervolgens weer werd losgelaten.

- ringslangen (Natrix natrix), waarvan er omstreeks 1960 bijDen Burg twee ontsnapten uit gevangenschap.

- vuursalamanders (Salamandra salamandra), behorende toteen zuideuropese subspecies, waarvan er omstreeks 1961,eveneens bij Den Burg, twee ontsnapten

- boomkikkers (Hyla arborea), waarvan wij in de periode1967/1968 bij Den Burg een aantal exemplaren in een terrarium zagen.

Voor zover wij weten hebben deze gevallen niet geleid toteen definitieve vestiging op Texel. Anders is dit echter metde gewone pad (Bufo bufo) en de groene kikker (Ranaklepton esculenta). Van de gewone pad ontsnapten in 1963tenminste drie exemplaren aan de westkant van Den Burgen twee exemplaren in Gerritsland uit terraria. Hierbij ginghet om dieren die afkomstig waren uit de Donkere Dui-nen bij Den Helder. In april 1968 zagen wij bovendien eenexemplaar in een terrarium bij Den Burg, dat afkomstigwas uit Westzaan. In de vrije natuur werden vervolgens in1979 en 1981 zowel eieren als adulte dieren waargenomen(Bergmans & Zuiderwijk, 1986). Van de groene kikker isbekend dat deze in de jaren tachtig bewust is ingevoerd.In 1991 had deze soort zich in noordelijke richting al tot bij de Zaandammerdijk in de Polder Waal en Burg verspreid.

WerkwijzeHet veldonderzoek werd uitgevoerd in juli en augustus1967, april 1968 en eind april-begin mei 1969 en 1970. In1967 en 1968 geschiedde dit in nauwe samenwerking metde malacologen Johan Reydon en George Visser, waarbijde inventarisatiegegevens zo veel mogelijk in verband werden gebracht met de door hen verzamelde bepalingenvan chloridegehalten van de binnendijkse wateren opTexel (zie ook Visser, 1968). Bovendien werden toen gege-vens van anderen, met name van de heer M. Stoepker teDen Burg, ontvangen. In de twee daarop volgende jarenwerd het onderzoek binnen een groep Amsterdamse bio-logen voortgezet, waarbij behalve de verspreiding van deamfibieën op hun voortplantingsplaatsen ook andereaspecten uit het leven, in het bijzonder van de rugstreep-pad, aan de orde kwamen (Daan et al., 1969, 1970). Tevenswerden in 1969 op 163 monsterpunten, verspreid over hetgehele eiland, chloridebepalingen in binnendijks gelegenwateren uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek(fig. 1) pasten grotendeels binnen het door Visser (1968)weergegeven beeld. Waar zij hiervan echter afweken, zijnze in de ondergrond van de figuren 2 t/m 5 verwerkt.

Roepend mannetjerugstreeppad.

Foto

: Pa

ul v

an H

oo

f

Page 5: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

2720 7(2) 2005

Daarnaast werd in 1970 de relatie tussen de verspreidingen de saliniteit van het water op de voortplantingsplaatsenvan de rugstreeppad nader onderzocht aan het verloopvan een saliniteitsgradiënt (877-8552 mg Cl-/l) in een dijk-sloot langs het Nieuwlanderdijkje aan de noordoostkantvan de Polder Het Hoornder Nieuwland. Ook werd in datjaar een eenvoudige proef uitgevoerd in zes (op een latermoment in negen) plastic aquaria, gevuld met zoet water(61,9 mg Cl-/l) afkomstig van een voortplantingsplaats vande rugstreeppad in een duinsloot bij Schilbolsnol, zodat ervan mocht worden uitgegaan dat dit water in elk geval debasisstoffen, met name Calcium, zou bevatten die voor de ontwikkeling van amfibieënlarven noodzakelijk zijn(vergelijk Roth, 1933). In de aquaria werd per liter waterrespectievelijk 0, 0.2, 0.6, 2.0, 3.0, 4.0, 5.0 en 6.0 g zeezouttoegevoegd, alsmede 100 eieren die uit de zelfde sloot als het water afkomstig waren. Zo kon worden nagegaanbij welke chloridegehalten de eieren zich wel of niet ontwikkelden tot vrij zwemmende larven. De aquariastonden achter een venster, geëxponeerd op het zuid-oosten, opgesteld.

Het zoutgehalte van het water en de verspreiding van de amfibieënAmfibieën zijn door de structuur van hun huid, die te vergelijken is met een semi-permeabele wand, in hogemate gevoelig voor vochtverlies. Uitdroging kan behalvedoor een hoge temperatuur, optreden ten gevolge vanosmose in een milieu waar een hogere ionenconcentratiedan in de lichaamsvochten aanwezig is (zij zijn dan hypotonisch). In het algemeen zijn amfibieën hierdoorgebonden aan zoet water. Zoet water bevat volgens DenHartog (1964) tot 300 mg Cl-/l, alle wateren die meer Cl-/lbevatten moeten als brak (mesohalien, polyhalien) of zoutbeschouwd worden. Deze indeling van het brakke water isvoor het onderzoek naar de tolerantie van planten- en

diersoorten voor zoutgehalten van het water goed bruik-baar, aangezien het vrijwel nooit voorkomt dat het zout-gehalte van een water het gehele jaar door constant is.Ook het zoutgehalte van het Texelse binnenwater fluctueert al naar gelang er meer of minder regenwater aanwordt toegevoegd, er zwakke of sterke bemaling plaatsheeft of, zoals vooral vroeger het geval was, gedurendedroge perioden zeewater werd binnengelaten. Tegenwoor-dig tracht men het zoutgehalte in de Texelse polder-wateren door onderbemaling zo laag mogelijk te houden,maar door de lage polderpeilen blijft een sterke kwel vanbrak grondwater optreden (vergelijk ook Visser, 1968). Erzijn echter plannen om de zoetwaterbel op Texel niet verder te laten slinken, onder andere door het regenwater

Figuur 1. Situering van de 163 monsterpunten op Texel waar tussen26 april en 3 mei 1969 chloridebepalingen werden uit-gevoerd (uit Daan et al., 1969).

Figuur 2. Vindplaatsen van de kleine water-salamander.

Figuur 3. Vindplaatsen van de bruine kikker.

TEXEL Triturus vulgaris

Rana temporaria

Page 6: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

28 20 7(2) 2005

minder snel naar zee af te voeren. De meeste saliniteits-bepalingen van de Texelse binnenwateren moeten daarom,zowel in de loop van de jaren als van de seizoenen alsmoment-opnamen worden beschouwd en het is dusmogelijk dat de verspreiding van de amfibieën op Texel inhet verleden (bij voorbeeld voor, respectievelijk na de ruilverkaveling in de jaren zestig) anders was dan tegen-woordig en ook in de toekomst weer anders zal zijn. Daarnaast wil men rechte sloten met steile oevers veranderen in meer kronkelende waterlopen met flauweoevers, wat voor amfibieën, zowel voor de adulten alsvoor hun eieren en larven, zeker belangrijk is. Ook dewaterkwaliteit zal een verbetering ondergaan door hetbeëindigen van diffuse lozingen en het aansluiten vanafvalwater op de riolering of alternatieve zuivering-systemen (van Wijk, 2000). Het in dit artikel gepresenteer-de beeld van de verspreiding van de amfibieën op Texelgeldt dus in de eerste plaats voor de periode 1967 tot enmet 1970. Pas vijftien jaar later, in 1985, werd er door Floorvan der Vliet opnieuw een inventarisatie van de Texelseamfibieënfauna uitgevoerd, waarbij ook gegevens over hetchloridegehalte van het water werden verzameld (zie vanBeusekom & van der Goes, 1996, Schoorl, 1987).

Uit de veldwaarnemingen uit de periode 1967 tot 1971valt af te leiden dat de op Texel voorkomende amfibieënwat betreft hun tolerantie voor de hoogte van het chlori-degehalte van het water in twee groepen uiteenvallen: - stenohaliene soorten, dit wil zeggen soorten die zich niet

gemakkelijk aan grote verschillen in chloridegehaltenaanpassen, zoals de bruine kikker en de kleine watersala-mander en

- euryhaliene soorten, die water met een steeds wisselendchloridegehalte verdragen, zoals de rugstreeppad enmogelijk de heikikker.

Deze indeling berust weliswaar op een beperkt aantaldirekte chloridebepalingen op de verschillende vindplaat-sen, maar zij wordt bevestigd door de correlatie van alle

veldwaarnemingen (daaronder zijn bij voorbeeld ook deals verkeersslachtoffer gevonden dieren) met het verloopvan de isohalienen voor 300 mg Cl-/l en 2000 mg Cl-/l (ziefiguur 2 t/m 5). Volgens van Beusekom & van der Goes(1996) zou uit het in 1985 verrichtte onderzoek zijn geble-ken dat alle soorten een voorkeur hebben voor waterenmet een chloridegehalte van minder dan 100 mg-Cl/l, maar dat zij ook wel hogere gehalten (tot 700 mg Cl-/l)verdragen.

De kleine watersalamanderDe kleine watersalamander is op Texel uitsluitend eenbewoner van zoet water, hij werd het meest in kleine,ondiepe wateren, zoals (vooral oligotrofe) duinkolkjes,duinplassen (de Muy), (tuin)vijvers, schapendrinkpoelen,dijksloten en slootjes langs dekzandhoogten aangetroffen.Het chloridegehalte van deze wateren liep uiteen van 50tot 260 Cl-/l . Ook wat betreft zijn verspreiding buiten hetwater (overwinteringsplaatsen op het land e.d.) lijkt hijzich niet buiten het gebied met zoet water, dat samenvaltmet de duinen en het daarop aansluitende pleistocenezandgebied tussen Den Hoorn en Oosterend, te begeven.De situering van voortplantings- en overwinteringsplaat-sen in elkaars nabijheid is ook elders in Nederland meerdan eens vastgesteld (vergelijk van Laar, 1991, Schoorl,1987).

Redeke (1948) vermeldt dat de kleine watersalamanderbehalve in zoet ook in zwak-brak water voorkomt, maardit is mede een gevolg van het verschil in indeling van deNederlandse watertypen. Volgens Redeke moet onderzoet water verstaan worden water met een chloride-gehalte tot 100 mg Cl-/l, terwijl de in dit artikel gebruikteindeling van Den Hartog (1964) water met een chloride-gehalte tot 300 mg Cl-/l als zoet water wordt beschouwd.Overigens is intussen gebleken dat in andere delen vanNederland (Noord-Kennemerland, Walcheren) de kleinewatersalamander behalve in zoet ook in wateren met eenchloridegehalte tot ca 500 mg Cl-/l kan voorkomen (vanDijk, 1979 in Schoorl, 1987, van de Hoef, 1982).

De bruine kikkerEvenals de kleine watersalamander lijkt de bruine kikkerop Texel uitsluitend voor te komen waar voldoende zoetwater aanwezig is. De chloridegehalten van de hieroponderzochte vindplaatsen lagen tussen 120 en 180 mg Cl-/l. Opmerkelijk is de waarneming van een bruine kikkerop de Nieuwlanderdijk (Polder Het Hoornder Nieuw-land) op 24 juli 1967, het water in de nabijgelegen slotenhad een chloridegehalte van 1100 tot 2000 mg Cl-/l. In dezesloten werden verscheidene malen kikkers waargenomen,maar helaas kon niet worden vastgesteld of het hier om debruine dan wel de heikikker ging. Ook is het mogelijk datmet name de dijksloot in het vroege voorjaar, dus tijdensde voortplantingstijd, als gevolg van het uittreden vanregenwater uit het dijklichaam veel zoeter was dan in dezomerperiode waarin de waarneming werd gedaan. Dat debruine kikker in water met een wat hoger chloridegehaltekan voorkomen dan tot nu toe op Texel is vastgesteld,blijkt uit waarnemingen op het vasteland van Noord-Holland. Zo trof ik op 6 april 1968 in een slootje langs deSt. Aagtendijk bij Beverwijk, waarin het chloridegehaltevan het water 434 mg Cl-/l bedroeg, zowel eieren als adul-ten van de bruine kikker aan, wat overeenkomt met dechloridegehalten (tot 450 mg Cl-/l) die in 1979 elders opvindplaatsen op het vasteland van Noord-Holland werdengemeten (van Dijk, 1979 in Schoorl, 1987). Visser (1970)stelde op de voortplantingsplaatsen van de bruine kikkerop Terschelling chloridegehalten vast die lagen tussen 20en 400 mg Cl-/l.

Figuur 4. Vindplaatsen van de heikikker.

Rana arvalis

Page 7: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

2920 7(2) 2005

Buiten de voortplantingsplaatsen werd de bruine kikkerop Texel vooral in en langs de binnenduinrand (BinnenMuy, De Koog, Westermient, Gerritsland, De Westen,Westerduinen en Den Hoorn) en op de pleistocene zand-gronden (Den Burg, De Hemmer en Oosterend) gezien,veel minder in de lager gelegen gebieden (De Waal). Alsenige kikkersoort komt de bruine kikker op Texel ook inde duinbebossingen, polderbosjes en in de bebouwdekom (van o.a. Den Burg en De Waal) voor.

De heikikkerOver de heikikker, zoögeografisch gezien het parade-paardje van de Texelse amfibieënfauna, werden wat betreftde saliniteit van het (voortplantings)water maar weinigwaarnemingen gedaan. Volwassen heikikkers werden tij-dens het voorjaar waargenomen in slootjes waarvan hetchloridegehalte 584 en 1394 mg Cl-/l bedroeg (bij Zeven-huizen ten oosten van Oosterend). In de zomer werdenheikikkers behalve bij zoet water aangetroffen langs wateren waarvan de saliniteit opmerkelijk hoog was, zoalsop de oever van de Overtoomswaal (waarvan het water opdat moment een chloridegehalte had van 5000 mg Cl-/l) enin een veedrinkput ten noordwesten van Ceres (waarin desaliniteit van het water kan variëren van 1000 tot 2300 mgCl/l). Ook is de heikikker, in tegenstelling tot de bruinekikker, buitendijks aangetroffen en wel in De Slufter, zoalsblijkt uit een in 1937 verzameld collectie-exemplaar in hetZoölogisch Museum (deze vindplaats is niet op het ver-spreidingskaartje aangegeven). Het algemeenst komt deheikikker echter voor in het duingebied, vooral waar zichde natte duinvalleien ("vlakken") bevinden, terreinen metmin of meer natuurlijke grasvegetaties en grond- enoppervlaktewater dat uitgesproken zoet is. In Duitslandwerd volgens Günther et al. (1996) eveneens het voor-komen van de heikikker in brak water vastgesteld, maardeze auteurs vermelden niet bij welke chloridegehalten dat het geval was.

De rugstreeppadDe rugstreeppad is zo niet de algemeenste, dan toch demeest wijd verbreide amfibieënsoort op Texel. Nietteminis ook zijn verspreidingsgebied duidelijk begrensd: hijwerd niet aangetroffen in de polders De Eendracht, HetNoorden en in het overgrote deel van de Polder Eierlanden van de Prins Hendrikpolder. Dat de rugstreeppad hierover het hoofd is gezien lijkt onwaarschijnlijk, omdat hij,afgaande op het ratelende en ver dragende geluid van demannetjes gemakkelijk is op te sporen. In De Eendracht,Het Noorden en de Prins Hendrikpolder zou de hogesaliniteit van het water een beperkende factor in de verspreiding kunnen zijn. In de Polder Eierland ontbreektde rugstreeppad echter ook op plaatsen (met uitzonderingvan een vindplaats tussen De Cocksdorp en de Rogge-sloot) waar het water zoet of zwak-brak is (vergelijk defiguren 1 en 5). Aangezien hij elders op het eiland in watermet een chloridegehalte tot ca 2000 mg Cl-/l is waargeno-men, moet dit gedeelte van de polder om nog andereredenen ongeschikt voor de rugstreeppad zijn, en nietalleen voor hem, want de drie andere amfibieënsoortenwerden hier evenmin waargenomen. Een verklaring kanzijn dat in deze cultuurtechnisch gezien zeer strak aange-legde polder de landbiotopen ver van de voortplantings-plaatsen liggen. In het zuidelijk deel van de eveneens zeer brakke Prins Hendrikpolder, waar deze in de duinenovergaat, bleken zich zowel kleine watersalamanders alsrugstreeppadden in de polderslootjes voort te planten.

Wat betreft de saliniteit van de voortplantingsplaatsen

van de rugstreeppad op Texel kon worden vastgesteld datcopulerende dieren nog voorkwamen in water met eenchloridegehalte van 1094 mg Cl-/l, dat eieren werdengevonden bij een chloridegehalte tot ca 550 mg Cl-/l(slootjes bij Zevenhuizen) en volwassen dieren, hoofd-zakelijk roepende mannetjes, in wateren waarvan het chloridegehalte uiteenliep van 90 tot ca 1895 mg Cl-/l(slootjes bij De Waal). Buiten de voortplantingstijd werden rugstreeppadden waargenomen bij wateren metnog hogere chloridegehalten, zoals op 23 juli 1967 toen erzeer vele juvenielen werden gezien langs de Waswaal (Polder Waal en Burg), waarin het chloridegehalte van het water op dat moment circa 2200 mg Cl-/l bedroeg.Wellicht dat het chloridegehalte van deze kolk in de tijddat de eieren werden afgezet veel lager is geweest.

Teneinde wat nauwkeuriger gegevens te verkrijgen overde uitersten van de saliniteitswaarden op de voortplan-tingsplaatsen van de rugstreeppad, werd hiernaar beginmei 1970 een gericht onderzoek uitgevoerd in de PolderHet Hoornder Nieuwland en het aangrenzende duin-gebied Schilbolsnol. Hier bleek zich in een circa 200 meterlang gedeelte van een dijksloot een vrij grote populatierugstreeppadden voort te planten, terwijl in een aangren-zend, meer dan 500 meter lang gedeelte van deze slootgeen enkele pad aanwezig was.

Vermoed werd dat in deze sloot wellicht een gradiënt inhet chloridegehalte voorkwam. Het chloridegehalte zouhier bepalend zijn voor de mogelijkheden zich succesvolvoort te kunnen planten. Op een onderlinge afstand van30 meter werden op 15 plaatsen in deze sloot saliniteits-bepalingen uitgevoerd. Hierbij werden op het traject waarde rugstreeppadden zich voortplantten waarden gevondentussen 877 en 1985 á 2544 mg Cl-/l, terwijl in het sloot-gedeelte waar geen padden aanwezig waren de waardenopliepen tot 8552 mg Cl-/l. De tolerantiegrens van dezerugstreeppadden lag dus vermoedelijk in de buurt van2550 mg Cl-/l. In de zelfde periode werd in negen aquariamet verschillende chloridegehalten de ontwikkeling van

Figuur 5. Vindplaatsen van de rugstreeppad.

Bufo calamita

Page 8: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

30 20 7(2) 2005

900 eieren tot vrij zwemmende larve gevolgd. De boven-grens waarbij zich nog larven ontwikkelden lag tussen2522 en 2744 mg Cl-/l en kwam dus vrij goed overeen metde saliniteitswaarden die in het veld werden gemeten.

Ook op andere plaatsen in Nederland is onderzoekgedaan naar de mate waarin de rugstreeppad tolerant isvoor chloridegehalten in de voortplantingswateren. OpTerschelling vond Visser (1970) in primaire duinvalleienwaarden tussen 70 en 200 mg Cl-/l, in Noord-Kennemer-land werd de rugstreeppad waargenomen in water met eenchloridegehalte tot 525 mg Cl-/l (van Dijk, 1979 in Schoorl,1987), op Walcheren werden eieren en larven gevonden inwater met een chloridegehalte tot 1130 mg Cl-/l en adultentussen 410 en 2770 mg Cl-/l (van de Hoef, 1982). Overigens bleek zowel uit veld- als laboratoriumonder-zoek in Groot-Brittannië dat de larven hogere chloride-gehalten verdragen dan de eieren (Beebee, 1985; Beebee et al., 1993) en dat pas gemetamorfoseerde rugstreeppadjeseen saliniteit van 2300 mg Cl-/l niet, maar (evenals adulten) in elk geval die boven de 4600 mg Cl-/l wél mijden (Piearce, 1977).

Na de voortplantingstijd verhuizen de rugstreeppaddennaar holletjes in nabijgelegen, hogere (vaak zandige)gebieden. Op Texel zijn dat de duingebieden en pleistoce-ne zandgronden waar onder andere de tuinwalletjes alswoonplaatsen worden gebruikt (vergelijk ook Gleichman,1977). Mogelijk vormen ook de binnendijken in de lagergelegen delen van Texel geschikte zomer- en overwinte-ringsplaatsen, maar hier werden tot nu toe geen holletjesmet rugstreeppadden gevonden. In principe zouden ookde zeedijken langs de Waddenzee, zoals dat ook met devoormalige Zuiderzeedijken langs de randmeren het gevalis (van Laar, 1991) verblijfplaatsen buiten het voort-plantingsseizoen kunnen vormen, maar gezien de te hogechloridegehalten van de aangrenzende binnenwateren zijn hier geen geschikte combinaties van water- en land-biotopen aanwezig.

LiteratuurBeebee,T.J.C., 1985. Salt tolerances of natterjack toad (Bufo

calamita) eggs and larvae from coastal and inland populationsin Britain. Herpetological Journal 1: 14-16.

Beebee, T.J.C., L.V. Fleming & D. Race, 1993. Characteristics ofnatterjack toad (Bufo calamita) breeding sites on a Scottishsaltmarch. Herpetological Journal 3: 68-69.

Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van de Nederlandseamfibieën en reptielen en hun bedreiging. Vijfde herpetoge-ografisch verslag. Stichting Uitgeverij van de KoninklijkeNederlandse Natuurhistorische Vereniging/ Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en Terrariumkunde "Lacerta",Hoogwoud. 177 p.

Beusekom, R. van & H. van der Goes (eds.), 1996. Flora en fauna

van Texel. De huidige situatie en de ontwikkelingen sinds 1985in de polders en op het oude land. Provincie Noord-Holland,Dienst Ruimte en Groen. Haarlem. 88 p., 20 kaartbijlagen.

Daan, N., S. Daan, J. Dorgelo, B.J.G. Flik, K. Kersting, B. R. Kui-pers & V. van Laar, 1969. Texel 1969: saliniteitsbepalingen;lucht- en watertemperaturen; verspreiding van gammariden;verspreiding van amfibieën; populatieopbouw, verplaatsings-en oriëntatieproeven en predatie bij Bufo calamita. Onder-zoekverslag, Amsterdam. 46 p.

Daan, N., S. Daan, B.J.G. Flik, K. Kersting, B. R. Kuipers, V. vanLaar & J. de Rue, 1970. Texel 1970: lucht- en watertempera-turen; lichtmetingen;verspreiding en voortplantingsmilieu inhet duingebied Schilbolsnol e.o., populatieopbouw en ont-wikkeling van de eieren in water van verschillende saliniteit bijBufo calamita. Onderzoekverslag, Amsterdam. 44 p.

Deuzeman, P., 1898. Aardrijkskunde van het eiland Texel. Van derSpoel & Co, Grouw. 85 p.

Drijver, J., 1934. Texel, het vogeleiland. N.V. De Spiegel / N.V. HetKompas, Amsterdam / Mechelen. 302 p.

Drijver, J., 1957. Texel, het vogeleiland. Tweede druk. L.J. Veen'sUitgeversmaatschappij N.V., Amsterdam. 280 p.

Gleichman, J.M., 1977. Een weinig bekend biotoop van de Rugstreeppad. De Levende Natuur 80: 217-218.

Hartog, C. den, 1964. Typologie des Brackwassers. HelgoländerWissenschaftliche Meeresuntersuchungen 10: 377-387.

Hoef, A.W. van de, 1982. Amfibieën en ruilverkaveling. ZeeuwsNieuws 7: 66-68.

Kleinkemm, H., 1910. Die Insel Texel. Dissertatie Ludwigs-Universität, Giesen. 102 p.

Laar, V. van, 1967. De zoogdieren-, reptielen- en amfibieënfaunavan het eiland Wieringen. De Levende Natuur 70: 173-185.

Laar, V. van, 1991. De verspreiding van amfibieën in de Eemdelta.In: G.M. Dirkse & V. van Laar (eds.). Arkemheen te velde.Landschap, flora en fauna van de polder Arkemheen. StichtingUitgeverij van de Koninklijke Nederlandse NatuurhistorischeVereniging, Utrecht. 189 p.

Lemmel, G. & C.J. Smit, 1981. Distribution, ecology and zooge-ography of amphibians and reptiles in the Wadden Sea area. In:C.J. Smit, J. den Hollander, W.K.R.E. van Wingerden & W.J.Wolff (eds.),. Terrestrial and freshwaterfauna of the WaddenSea area. Report 10 of the section "Terrestrial Fauna" of theWadden Sea Working Group: 159-169. Stichting Veth tot Steunaan Waddenonderzoek, Leiden.

Oudemans, A.C., 1911. Onze Amphibien. De Levende Natuur 16:112-116.

Piearce, T.G., 1977. Avoidance of saline substrates by juvenile nat-terjack toads, Bufo calamita. British Journal of Herpetology 5:707-709.

Polderman, P.G.J. & G. van der Velde, 1971. Waarnemingen aan deNollekreken bij Vlissingen. Het Zeepaard 31: 6-9.

Redeke, H.C., 1948. Hydrobiologie van Nederland. De zoetewateren. Uitgeverij v/h C. de Boer jr., Amsterdam. 580 p.

Roth, P., 1933. Influence des constituants salins du milieu sur lamétamorphose expérimentale des Batraciens. Comptes rendusde la Société de Biologie de Paris 113: 342-344.

Schoorl, J., 1987. Amfibieën en reptielen in Noord-Holland. Verslag eerste ronde van de provinciale milieu-inventarisatie1979 - 1985. Provinciaal Bestuur van Noord-Holland. Haarlem.47 p.

Sinsch, U., 1998. Biologie und Ökologie der Kreuzkröte Bufocalamita. Laurenti Verlag, Bochum. 222 p.

Visser, G.J.M., 1968. De binnendijkse mollusken van Texel. 1. Gastropoda: Streptoneura, Euthyneura (Babommatophora)en Bivalvia. Basteria 32: 49-75.

Visser, G.J.M., 1970. Iets over de Bruine kikker en Rugstreeppadop Terschelling. De Levende Natuur 73: 144.

Weber, M., 1919. Beschouwingen over de fauna van Nederland.Bijdragen tot de Dierkunde 21: 175-193.

Wijk, W. van, 2000. Masterplan water houdt Texel zoet. DeWaternieuwsbrief over integraal waterbeheer nr. 67: 10 - 11.

Vincent van LaarMelinF - 21320 Mont Saint JeanFrankrijk

Figuur 6. Dwarsdoorsnede vaneen voortplantings-plaats van de rugstreeppad op Texel (slootje langshet duingebied Schilbolsnol). Rug-streeppadden paaienin water waarvan deoevers flauw aflopenen daardoor zeerondiep zijn. Voor dekwakende mannetjesdient het water zoondiep te zijn dat, ter-wijl de voorpoten opde bodem steunen,de kop voldoendekan worden opgehe-ven en de keelblaasmet lucht kan wordengevuld zonder dat de opwaartse krachtvan het water daarbijhindert. Overdag trekken de dieren zichterug in holletjes inde oever (uit van Laar,1970).

Page 9: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

3120 7(2) 2005

Versnippering is een van de grootstebedreigingen voor natuur in Neder-land. Het aanleggen van faunapassa-ges wordt steeds meer toegepast alsontsnipperende maatregel om (deel)-leefgebieden met elkaar te verbinden.Voor amfibieën worden op tientallenplaatsen tunnelsystemen aangelegd,met name in gebieden waar land-habitats afgesneden worden van voort-plantingswateren. RAVON onderzocht in2003 de wijze van aanleggen en staatvan onderhoud en daarmee de effecti-viteit van de systemen voor amfibieën.

Er zijn verschillende manieren om de versnipperende wer-king van wegen te beperken. Het tijdelijk afsluiten van eenweg, het opleggen van een snelheidsbeperking (Scholte,1982) of het handmatig overzetten van dieren hebbenslechts een beperkt effect (van Amstel & van der Beek,2000). Amfibieëntunnels bieden een permanente en meerstructurele oplossing voor dit migratieprobleem. Voor hetoptimaal kunnen functioneren van een tunnelsysteem ishet van belang dat de voorzieningen in een goede staatverkeren. Het onderzoek is gestart met het achterhalenvan de locaties waar amfibieëntunnelsystemen zijn aan-gelegd. Het onderzoek werd uitgevoerd in de zeven provincies die het onderzoek meefinancierden.

Informatie met betrekking tot de locaties van de voorzie-ningen werd ingewonnen bij provincies, gemeenten, Rijks-waterstaat DWW (Dienst Weg & Waterbouwkunde), loca-le paddenoverzetgroepen en vrijwilligers. Er bleken geenvolledige provinciale overzichten te zijn van locaties.

In totaal zijn 24 afzonderlijke amfibieëntunnelsystemenonderzocht (zie figuur 1). Op deze locaties is gekeken naar de gebruikte materialen, de manier van aanleg en dealgehele staat van onderhoud.

De werking van een amfibieëntunnelsysteem is afhan-kelijk van verschillende onderdelen in het systeem die als één geheel moeten samenwerken. Binnen het amfi-bieëntunnelsysteem kunnen drie onderdelen onderschei-den worden:- de geleidingswand- de aansluiting van de geleiding op de tunnelingang - de amfibieëntunnel

Voor het optimaal functioneren van de getroffen voorzieningen, moeten alle onderdelen aan bepaaldevoorwaarden voldoen. Aan de hand van deze voorwaar-den zijn de onderzochte systemen beoordeeld.

GeleidingswandenGeleidingswanden hebben, indien juist aangebracht, tweefuncties:

- De geleidende werking van een wand zorgt ervoor datamfibieën richting de tunnelingang geleid worden.

- De barrièrewerking van een geleidingswand voorkomtdat amfibieën op de weg terecht komen.

Geleidende werkingOm alle migrerende dieren op te vangen is een geleidings-wand (bij voorkeur) net zo lang als de breedte van demigratiezone. Op plaatsen waar dit, wegens plaatsgebrekof vanwege een zeer brede migratiezone niet mogelijk is,kan gekozen worden om een geleidingswand alleen daaraan te leggen waar de migratiedruk het hoogst is. Wel dienen dan zogenaamde terugkeerelementen geplaatstworden om te voorkomen dat de dieren om de wand heen

Veilig naar de overkant?Bjorn Prudon & Raymond Creemers

Figuur 1. Ligging van deonderzochte locaties(24 locaties in 21kwartblokken van2,5*2,5 km).

Page 10: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

32 20 7(2) 2005

kunnen lopen en alsnog op de weg terechtkomen. Tijdens het onderzoek werden op verschillende locaties

zeer korte geleidingswanden (< 50 meter) aangetroffen.Hoewel de breedte van een migratiezone grotendeelsafhankelijk is van de locale omstandigheden, wordt opdeze locaties aangenomen dat een deel van de migrerendedieren niet opgevangen wordt door deze korte geleidings-wanden. De dieren die de wand mislopen zijn alsnoggedwongen om de weg over te steken. Omdat er slechtsweinig dieren wel door de wand opgevangen en naar detunnelingang geleidt worden, heeft een korte geleidings-wand ook een negatief effect op (het gebruik van) alleoverige voorzieningen. De effectiviteit van een korte geleidingswand (< 50 meter) is dan ook zeer laag (Dexel& Kneitz, 1987, Polivka et al., 1991).

Naast te korte geleidingswanden, werd op bijna 20% vande onderzochte locaties geen geleidingswand aangetroffen(zie foto 1). De kans dat amfibieën zelf de tunnelingangvinden en er ook gebruik van maken is dermate klein dataangenomen wordt dat deze systemen niet kunnen func-tioneren. Mogelijk worden op deze locaties gedurende devoorjaarsmigratie tijdelijke geleidingswanden geplaatst.Het plaatsen van tijdelijke geleidingswanden gedurendehet voorjaar heeft echter weinig tot geen effect op popu-latieniveau omdat ook in zomer en herfst vaak grote aan-tallen dieren alsnog worden doodgereden.

BarrièrewerkingNaast de lengte van een geleidingswand zijn ook de hoog-te en materiaalkeuze bepalend voor de effectiviteit van dewand. Zeer lage geleidingswanden (< 30 centimeter) kun-nen door kikkers oversprongen worden. Lage geleidings-wanden van minder dan 50 centimeter hoog kunnen doorsalamanders en padden overklommen worden. Van deonderzochte geleidingswanden voldoet slechts 33% aan denorm van een minimale hoogte van 50 centimeter.

Omdat geleidingswanden veelal direct langs een weg aangebracht worden, zijn deze zeer gevoelig voor bescha-digingen. Materialen als polymeerbeton en enkele vormenvan kunststof zijn slagvast (hard) waardoor deze niet snelbeschadigen. Daarnaast voorkomt het gladde oppervlakvan deze materialen dat amfibieën over de wand heen kunnen klimmen, deze vormen een absolute barrière vooramfibieën. Hoewel deze materialen zeer geschikt bevon-den zijn voor geleidingswanden, werden deze tijdens het

onderzoek slechts op enkele locaties aangetroffen. Veel vaker wordt gebruik gemaakt van minder duur-

zaam en goedkoper materiaal als anti-worteldoek (zie foto2), metalen (kippen)gaas en zelfs hout. Deze materialen hebben echter een veel te korte levensduur. In deze gelei-dingswanden ontstaan snel beschadigingen in de vormvan gaten en kieren, waardoor de wand geen barrière meervormt en waardoor amfibieën alsnog op de weg terecht-komen. Door de te grove structuur zijn deze wandenbovendien te gemakkelijk overklimbaar.

In een geleidingswand dient ook rekening gehouden teworden met de aanwezigheid van zijwegen en opritten.Zijwegen en opritten dienen met speciale voorzieningenbeveiligd te worden. Hiervoor kunnen bij een lage ver-keersintensiteit nevenwanden (bij opritten / onverhardewegen) of bij een hoge verkeersintensiteit geleidingsgoten(bij zijwegen) geplaatst worden.

Op 16 van de 24 onderzochte locaties werd de ge-leidingswand onderbroken door een zijweg of oprit. Opmaar liefst 11 van de 16 locaties zijn geen maatregelengetroffen om deze te beveiligen. In deze gevallen zullen dedieren meteen oversteken en nooit bij een tunnelingangbelanden. Op enkele locaties waar de zijwegen wel bevei-ligd zijn, werden vaak gebreken in de aansluiting tussen degeleidingsgoot/nevenwand en de geleidingwand aange-troffen, waardoor de amfibieën en reptielen (zie foto 3)alsnog op de weg terecht konden komen.

Aansluiting van de geleiding op de tunnelingangVoor het optimaal functioneren van een systeem is eennaadloze aansluiting van de geleidingwand op de tun-nelingang van essentieel belang. Amfibieën zijn kleine die-ren die van elke kier, of opening tussen de verschillendeonderdelen gebruik zullen maken om hun oorspronkelijkemigratieroute te vervolgen. Om een naadloze aansluitingtussen de geleiding en de tunnelingang te realiseren en omde doorloop door de tunnel te verbeteren, kunnen enkeletoepassingen gebruikt worden.

Wanneer er voldoende ruimte is, kan door het aan-brengen van zogenaamde ’zwaluwstaarten’ voorkomenworden dat amfibieën de tunnelingang voorbij lopen. Hetaanbrengen van dergelijke aansluitelementen verhoogt deeffectiviteit van een tunnel met maar liefst 15% (Polivka etal., 1991). Op veel locaties is er echter onvoldoende ruim-te voor het aanbrengen van deze zwaluwstaarten en moetde geleidingswand direct op de tunnelingang aansluiten.Om te voorkomen dat amfibieën de tunnelingang danvoorbij lopen kan een zogenaamde ’’scheidingsvin’’geplaatst worden. Zowel zwaluwstaarten als scheidings-vinnen worden haaks op de geleidingswand en in het ver-lengde van de tunnel geplaatst, waarbij een gedeelte vanhet element een stukje de tunnel inloopt (zie figuur 2). Opslechts enkele locaties zijn dergelijke aansluitelementenaangetroffen.

De amfibieëntunnelsDe belangrijkste voorwaarde voor het functioneren vaneen amfibieëntunnel is de hoeveelheid lichtinval aan heteinde van de tunnel. Deze hoeveelheid lichtinval hangtnauw samen met de afmetingen (lengte, hoogte en breed-te) van de tunnel. Daarnaast is voor de werking van hetgehele systeem ook het aantal geplaatste tunnels en hetprofiel van de tunnels van belang.

Wanneer de lengte van een tunnel in een bepaalde ver-houding staat ten opzichte van de diameter (of breedte /hoogte bij een vierkant profiel; zie tabel 1) is er voor eenamfibie licht aan het einde van de tunnel zichtbaar (Ano-nymus, 2002; Hoogerwerf, 2003). Indien deze verhouding

Foto 1: Weg zonder perma-nente geleidings-wanden.

Foto

: B

jorn

Pru

do

n

Page 11: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

3320 7(2) 2005

niet toegepast kan worden, kunnen aan de bovenzijde vande tunnel roosters aangebracht worden in het wegdek omtoch voor voldoende lichtinval te zorgen.

Bij tunnels van < 10 meter lang, met een vierkant profielmoeten de hoogte en breedte minimaal 50 centimeter zijn.In Nederland en Duitsland worden veelal tunnels aange-legd met een hoogte en breedte van 40 centimeter. Dezetunnels kunnen alleen bij een beperkte lengte (< 8 meter)goed functioneren. De effectiviteit en daarmee het gebruikvan een tunnel zal toenemen wanneer gekozen wordtvoor een zo groot mogelijke hoogte en breedte (Vos &Chardon, 1994).

Naast zeer klein gedimensioneerde tunnels zijn openkele van de onderzochte locaties onnodig lange tunnelsaangetroffen. Naast de te beveiligen weg liepen de tunnelsook onder voet- en/of bospaden door, of zijn de tunnelszelfs diagonaal onder de weg door aangelegd. Deze extralengte dient ook gecompenseerd te worden in de hoogteen breedte van de tunnel om voldoende lichtinval te realiseren. Hoewel op verschillende locaties dergelijkelange tunnels zijn aangetroffen werd deze (extra) lengtenergens voldoende gecompenseerd in de hoogte of breedte van de tunnel.

Wanneer de lengte van een tunnel wegens plaatsgebrekniet gecompenseerd kan worden in de hoogte/breedtekunnen aan de bovenzijde van de tunnel, roosters aangebracht worden. Deze roosters zorgen dan voor voldoende lichtinval in de tunnel. Roosters zijn echterniet geschikt voor intensief gebruikte verkeerswegen(Glandt et al., 2003). Omdat de bovenzijde van een tunnelmet roosters halfopen is, treedt er al snel verstoring op en kunnen olie-, rubber- en pekelresten (waar amfibieënzeer gevoelig voor zijn) in de tunnel terechtkomen. Ookzijn tunnels met roosters meer onderhoudgevoelig. De roosters kunnen dichtslibben en de tunnels moetenregelmatig gereinigd worden om ingevallen materiaal(bladeren, zand) te verwijderen. Aangezien het aanbren-gen van roosters meer onderhoud met zich meebrengt en de tunnels bij achterstallig onderhoud een grotere kans hebben op een verminderde effectiviteit, dient bijvoorkeur de gestelde lengte x diameter verhoudingenaangehouden te worden.

Naast lichtinval is ook het profiel van de tunnel vanbelang. In Nederland worden voornamelijk ronde en vier-kante profielen toegepast. Amfibieën hebben bij tunnelsmet een rond profiel, de neiging om tegen de wanden opte lopen hetgeen resulteert in een verminderde effectiviteitten opzichte van tunnels met een vierkant profiel. Om tevoorkomen dat amfibieën tegen de ronding van de tun-nelwand oplopen kan een deel van de tunnel opgevuldworden met zand. Hierdoor ontstaat weliswaar een vlakloopvlak, maar de verkleinde (binnen)diameter van detunnel heeft weer een negatief effect op de lengte/diame-ter verhouding en daarmee op de hoeveelheid lichtinval. Het aantal aangebrachte tunnels is van belang voor dewerking van het gehele systeem. Door meerdere tunnelsaan te leggen kan de onderlinge afstand tussen de tunnelsverkleind worden, waardoor amfibieën minder ver vanhun oorspronkelijke migratieroute hoeven af te wijken.Daarnaast kunnen amfibieën, bij het ongeschikt raken vanéén tunnel, uitwijken naar een volgende. Tijdens hetonderzoek werden op verschillende locaties slechts 1 of 2tunnels aangetroffen. Op deze plekken kunnen amfibieën,bij het ongeschikt raken van één tunnel, veelal niet meeruitwijken naar een volgende tunnel en zijn de dieren alsnog gedwongen de weg over te steken.

Conclusies en aanbevelingenConstructiefouten, onbeveiligde zijwegen, verkeerdemateriaalkeuze en achterstallig onderhoud zijn de hoofd-oorzaken voor niet of nauwelijks kunnen functioneren vangetroffen voorzieningen (Prudon & Creemers, 2004).

Standaardtunnels met een hoogte/breedte van 40 centime-ter worden op veel locaties gebruikt voor tunnels met een

Foto 2:Verkeerde materiaal-keuze van een geleidingswand.

Foto 3:Overreden ringslangbij een onbeveiligdezijweg. Fo

to’s:

Bjo

rn P

rud

on

Page 12: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

34 20 7(2) 2005

lengte van 20 meter of zelfs langer! Wanneer een zijweg opde te beveiligen weg uitkomt, wordt de geleiding vaaksimpelweg onderbroken, waardoor de dieren alsnog op deweg terechtkomen. Vaak worden voor geleidingswandengoedkope, maar weinig duurzame oplossingen gekozen.Eenvoudige en goedkope geleidingswanden van plastic,anti-worteldoek of zelfs houten planken worden op veel plaatsen aangebracht en vertonen nagenoeg overalgebreken. Daarnaast blijkt dat er, bij de aanleg, nauwelijksaandacht wordt besteed aan het onderhoud van de voor-zieningen na de aanleg. Door middel van een regelmatigecontrole (en onderhoud) kunnen gebreken tijdig ver-holpen worden en kunnen amfibieën daadwerkelijk duur-zaam gebruik maken van de aangebrachte voorzieningen.

Op veel locaties zijn de gebreken dermate ernstig dat dewerking van het aangebrachte amfibieëntunnelsysteem tebetwijfelen valt.Op basis van de ’meest voorkomende gebreken’ zijn voorde onderzochte locaties enkele aanbevelingen opgesteld.Omdat vergelijkbare gebreken op zo veel verschillendelocaties werden aangetroffen, kunnen deze aanbevelingenook voor niet onderzochte locaties van toepassing zijn.

1) Bij de aanleg van geleidingssystemen dienen zijwegenen opritten beveiligd te worden met passende voorzie-ningen

2) Bij de aanleg van tunnelsystemen dient het onderhouden de jaarlijkse inspectie (controle op de voorzienin-gen) bij de aanleg geregeld en tevens gebudgetteerd teworden. Voor de materiaalkeuze dient gekozen te wor-den voor duurzame materialen, die hiervoor speciaalontworpen zijn. Pragmatische en vaak goedkopereoplossingen zijn te onderhoudsgevoelig.

3) Het gebruik van tunnelelementen van 40 centimeterdient beperkt te blijven tot tunnels met een lengte vanminder dan 5 meter. Bij langere tunnels dient de lengtegecompenseerd te worden in de hoogte / breedte of diameter. Het gebruik van open roosters kan deacceptatie van smalle tunnels aanzienlijk verhogen.

4) Het diagonaal aanleggen van een amfibieëntunnel dientbeperkt te worden tot plaatsen waar de trekrichtinganders ernstig verstoord wordt, of wanneer er geenruimte is voor voorzieningen om amfibieën door mid-del van geleiding naar de tunnelingang te leidden.Extensief gebruikte bospaden/wandelpaden vormengeen directe bedreiging voor trekkende amfibieën en de lengte van een tunnel hoeft hier niet op aangepast te worden.

5) Wanneer het vanwege plaatsgebrek niet mogelijk is omde hoek van de geleidingswand aan te passen aan demigratierichting, of de hele migratiezone af te scher-men, dienen extra voorzieningen als keerelementen,stopwanden en zwaluwstaarten aangebracht te worden.Deze voorzieningen bevorderen de geleidende werkingvan een systeem en voorkomen dat een deel van demigrerende amfibieën alsnog op de weg terechtkomt.

6) Instelling van een centraal meldpunt met data overonderhoudstoestand en de ligging van de faunavoor-zieningen.

7) Door de aanleg van meerdere tunnels per locatie kunnen amfibieën, bij het niet functioneren van eentunnel altijd uitwijken naar een andere tunnel. Ook zalde migratierichting minder verstoord worden wanneeramfibieën minder ver hoeven af te wijken van de oorspronkelijke migratierichting en gebruik kunnenmaken van de dichtstbijzijnde tunnel.

Hoewel niet alle amfibieëntunnels in Nederland zijnonderzocht, kunnen de resultaten uit dit onderzoek welbeschouwd worden als een representatieve steekproefvoor heel Nederland.

Door advies te geven bij de aanleg van nieuwe voorzie-ningen hopen wij dat er in de toekomst niet alleen naar detechnische en financiële aspecten gekeken wordt, maar dathet functioneren en het gebruik van de voorzieningendoor amfibieën voorop komt te staan. RAVON zal zich inde toekomst meer gaan richten op een adviserende rol bij de aanleg en beoordeling van nieuwe en bestaande voorzieningen.

Figuur 2. Schematische weer-gave van de werkingvan een zwaluw-staart (A) en scheidingsvin (B).

Tabel 1. Verhoudingen tussende afmetingen vaneen tunnel voor voldoende lichtinvalaan het einde van de tunnel.

Lengte (meter) 0 - 5 < 10 10 - 20 20 – 30 30 - 40 40 – 50

Breedte / hoogte(bij vierkant profiel) 40 / 40 50 / 50 100 / 75 150 / 100 175 / 125 200 / 150

Diameter (bij rond profiel) 50 60 100 140 160 200

Page 13: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

3520 7(2) 2005

LiteratuurAmstel, C.A. van & R.J.F. van der Beek, 2000. Amfibieënwerk-

groep en overzetmaatregelen. Stagerapport Stichting RAVON& van Hall Instituut. 61 p.

Anonymus, 2002. Amfibieën onderweg. Maatregelen voor debescherming van amfibieën op onze wegen. Ministerie van de Vlaamse gemeenschap.

Dexel, R. & G. Kneitz, 1987. Zur Funktion von Amphibienschut-zanlagen im Straßenbereich. Forschung Straßenbau undStraßenverkehrstechnik. Heft 516, 93 p.

Glandt, D., N. Schneeweiß, A. Geiger & A. Kronshage, 2003.Beiträge zum Technischen Amphibieenschutz. Zeitschrift fürFeldherpetologie, Supplement 2. 214 p.

Hoogerwerf, G., 2003. Eisen aan amfibieëntunnels. Natuurbalansi.o.v projectleiding Betuwe-route.

Polivka, R., U. Kist, B. Groß & B. Beinlich, 1991. Zur Funk-tionsfähigkeit von ACO-Amphibienschutzanlagen an zweiKreisstraßen im Landkreis Marburg-Biedenkopf. Natur undLandschaft 66.

Prudon, B. & R.C.M. Creemers. Veilig naar de overkant. RapportStichting RAVON, 48 pag.

Scholte, P. 1982. Paddenbescherming door snelheidsbeperking.De Levende Natuur 84(2): 55-59.

Vos, C.C. & J.P. Chardon, 1994. Herpetofauna en verkeerswegen;een literatuurstudie. Rapportnummer w-DWW-94.730; DWWDelft & IBN Wageningen. 104 p.

DankwoordHet onderzoek kon worden uitgevoerd door de financiëlesteun van de provincies Limburg, Zuid-Holland, Gelder-land, Utrecht, Flevoland, Drenthe en Groningen. De subsidiënten en enkele tientallen genodigden waren ookvertegenwoordigd tijdens de rapportpresentatie in juni2004 te Utrecht.

Bjorn Prudon & Raymond CreemersStichting RAVONPostbus 1413, 6501 BK Nijmegentel. [email protected] / [email protected]

Foto 4: Onnodig lange tunnel die doorloopttot onder het voetpad.

Foto

: B

jorn

Pru

do

n

Page 14: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

20 7(2) 200536

HAGEDISSENVRETEROp 13 april 2004 bezocht ik een ven (coör-dinaat 179,1 - 476,1) op het Landgoed Staverden van het Gelders Landschap. Ikwas hier om libellenlarven te inventariserenin het kader van een witsnuitlibellenonder-

zoek voor De Vlinderstichting. Het ven isvoor het grootste deel omsloten met heide.Echter, twee jaar geleden is de gehele venrand grootschalig geplagd. Hierdoorheeft een tapijt van moeraswolfsklauw(Lycopodium inundatum) zich kunnen ont-wikkelen op de minerale bodem. De groot-schaligheid van de plagwerkzaamhedenheeft er voor gezorgd dat er een grote open

vlakte ligt (> 20 meter) tussen de nietgeplagde heide en enkele pollen pijpestro(Molinia caerulea) langs de rand van het ven.In deze pollen pijpestro, die als het wareeilanden vormen op de kale venrand, vondik een levendbarende hagedis (Lacerta vivipa-ra), die aan het zonnen was in de nog zwakke voorjaarszon. Niet veel later vond ikeen braakbal van een blauwe reiger (Ardeacinerea) met daarin vier levendbarende hagedissen, één mannetje, één vrouwtje en twee subadulten. Ik denk dat door degeïsoleerde ligging van de pollen pijpestrolangs het ven de kleine populatie levendba-rende hagedissen in deze pollen een makke-lijke prooi vormt voor de blauwe reiger.Vooral in het voorjaar als het nog niet ergwarm is en de dieren dus traag zijn. Overi-gens heb ik het idee dat de blauwe reigerniet veel voedingsstoffen heeft onttrokkenuit deze ‘gepantserde’ dieren, aangezien dezevrijwel intact via de braakbal weer naar bui-ten kwamen. Mijn dag was geslaagd, wantnaast deze niet alledaagse ontdekking zatenin de braakbal van de blauwe reiger ook nogtwee libellenlarven.

Roelof Jan KoopsRingallee 97

6881 MZ Velp026-3618664

[email protected]

UIT HET VELD

Levendbarende hagedis.

Foto

: Pa

ul v

an H

oo

f

KOUWE KIKKERHet KNMI gaf een weeralarm af voor don-derdag 29 januari 2004: stevige sneeuwbui-en, gladheid en harde wind. Dat was pech,maar te verwachten, want het was al eenpaar dagen slecht weer. Ik moest voor tweevergaderingen naar Wageningen. Overwe-gingen om met de trein of de bus te gaanwaren niet realistisch gezien het vroege uurvan de eerste vergadering. Dan toch maarmet de auto.

Op de binnenweg waaraan ik woon hadde gemeentelijke strooidienst al wel zoutgestrooid, maar dat hielp niet zoveel, gladbleef het, papperig glad. De snelweg wasgoed berijdbaar, alleen werd mijn ruit elkekeer vuil, doorzichtig vuil van het zout endat gaf de ruitenwissers en de sproeier veelwerk.

’s Avonds weer terug. De wegen warenbeter berijdbaar, alleen een dikke sneeuwbuiin de buurt van Wehl maakte het rijden erniet gemakkelijker op.

Thuis gekomen, ging ik met de hondeneerst een stukje wandelen om de spanninguit mijn benen te krijgen, maar ook om onzeviervoeters even te laten rennen. Het was albehoorlijk donker en met de zaklantaarn

kon ik goed zien waar ik wel en niet konlopen. Bij de kolk aangekomen scheen mijnlichtbundel op een eikenblaadje in de nattesneeuw op het ijs. Tot mijn verrassing washet echter geen eikenblaadje maar een vol-wassen bruine kikker. Dat had ik nou nognooit gezien. Koud winters weer en dan eenkikker op het ijs, dat beest moet wel doodzijn en hoe komt dat dier daar nou.

Ik liep terug naar huis, deed mijn laarzenaan en haalde uit de wagenloods een grotehouten hooihark. De kikker zat op het ijs inde bekende kikkerhouding: kop omhoog eneen schuine rug, alleen een van de potenstond wat erg wijd van zijn lijf af. Het dierzat verder op het ijs dan ik dacht en ik stap-te het water in en probeerde het dier naarmij toe te harken. Dat lukte maar het dierbleef als een plastic pop zitten en ook diepoot bleef vreemd opzij staan. Dat beest isdood dacht ik weer en pakte het ijskoudediertje op en liep ermee naar binnen. Doorde warmte van mijn hand kwam er leven inhet koude lijf. De kikker bleek kerngezond,inclusief die rare poot die nu tegen het lijfgetrokken werd. Dan maar weer naar buiten,dat leek me beter dan het dier helemaal opte warmen. Onder een stapel afvalhoutmaakte ik een hol en stopte hem daarin. Ikzocht wat droog gras om het hol af te

sluiten. Toen ik dat gevonden had en het gatwilde vol proppen was de ’kouwe kikker’ uitzich zelf al dieper weggekropen.

Zo bracht deze winterse dag voor mij eenmooie verrassing, maar de vraag blijft waar-om dat dier nu op het ijs van mijn kolk zat.

Jaap ZwierZelhem

[email protected]

Nagekomen aanvulling van auteur: In het stukje "Vroege voorjaarstrek van dekleine watersalamander" (RAVON 19, 7(1):20) moet de achtste volzin worden aange-vuld en als volgt luiden: De voorjaarstrekloopt door tot in de eerste decade van mei,zoals ik in meerdere jaren kon vaststellen, alontbreken wegens omstandigheden hiervanin 2004 gegevens.

Pim Bauwens, Kapelstraat 43, 3572 CJ Utrecht, 030-2733628.

Page 15: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

3720 7(2) 2005

DE TOCHT VAN EENJONGE HAGEDISLevendbarende hagedissen op de Kerkeindsche Heide

De levendbarende hagedis (Lacerta vivipara)is in Nederland (en ook in Noord-Brabant)het meest voorkomende reptiel. Het gaatechter niet goed met deze hagedis. Verwachtwordt dat de soort binnen enkele jaren opde Rode Lijst zal staan. Alle andere inheem-se reptielen staan daar helaas al op. Na tienjaar onderzoek gedaan te hebben naar dezehagedis in het gebied de KerkeindscheHeide (Moergestel), heeft de auteur naaraanleiding van zijn ervaringen een boekjehierover geschreven.De auteur hoopt met deze manier van verslaglegging meer mensen aan te spreken,dan met een droge opsomming van hoeveelhagedissen er per jaar gezien werden. Debelangrijkste doelen van het boekje zijn:meer begrip te kweken voor een relatiefonbekend dier, mensen te stimuleren ommeer op de soort te letten, waarnemingendoor te geven en een bijdrage te leveren aaneen betere bescherming.

De basis van het boekje is een ecologischverantwoord verhaal over de belevenissenvan een jonge hagedis. Gezien vanuit dehagedis zelf. Zonder het diertje ’een broekaan te trekken’ en hem daarmee te betichtenvan menselijke eigenschappen. Wat niet wilzeggen dat een dier geen angst, spanning,stress of een voldaan gevoel zou kúnnenhebben. Van warmbloedige dieren die dich-ter in onze omgeving leven zoals honden,

katten, paarden of zelfs ratten kunnen weons dat wel voorstellen. Maar is dat ook hetgeval bij een in het wild levend koudbloedigdier? De auteur denkt dat het alleen maaronbekendheid is die er voor zorgt dat wedaar een andere voorstelling bij hebben. Natien jaar onderzoek kreeg hij een bepaaldevoorstelling over het leven van zo’n beestje.’Koelbloedig’ in plaats van koudbloedig zouna lezing van dit verhaal misschien een bete-re benaming zijn!

Voor diegenen die behalve de belevenis-sen van een hagedis, ook de resultaten vantien jaar onderzoek, en wetenswaardighedenover de soort en het gebied willen lezen, zijndeze in kaders weergegeven. Ook wordende waarnemingen van planten en andere

dieren vermeld en bevat het boekje foto’svan het gebied en uiteraard van levendba-rende hagedissen.

Auteur: Arnold van RijsewijkUitgave: Stichting RAVON, m.m.v. StichtingBrabants Landschap, 2005, 80 pagina’s, fullcolor, Prijs: € 10,50 + bijdrage verzend-kosten € 2,00Te koop bij: Natuurmuseum Brabant,Spoorlaan 434, Tilburg

Te bestellen bij: RAVON Publicatiebureauwww.ravon.nl e-mail: ([email protected]) en RAVON Werkgroep Monitoring,Postbus 94766, 1090 GT, Amsterdam.www.ravonwm.org

BOEKEN

OP ZOEK NAAR HEI-KIKKERS IN FRYSLÂNIN 2002 EN 2003

Over de heikikker buiten de heide- en hoog-veengebieden in Nederland wordt zeer wei-nig geschreven. Het is dan ook verheugenddat de heikikkerwerkgroep van de WARF,onder de bezielende leiding van dhr. H. vanden Bogert, een zeer compleet rapport heeftafgeleverd, waarin de onderzoeksresultatenvan een groot Fries onderzoek naar dezesoort (120 potentieel geschikte gebiedenwerden onderzocht) uiteen worden gezet.In dat onderzoek zijn ook allerlei meer bijzondere biotooptypen onderzocht enbeschreven. Zo komen onder andere laag-veen, klei op veengronden, broekbossen enoude kliffen langs het IJsselmeer aan bod.Van de verspreiding van de heikikker in

Friesland is nu een zeer gedetailleerd, haastvlakdekkend beeld beschikbaar.

Het 88 pagina’s tellende rapport (exclusiefbijlagen!) behandelt de soort en zijn ecolo-gie en aanbevelingen voor behoud, beheeren uitbreiding van het leefgebied van dezekikker. Het grootste deel van het rapportbevat beschrijvingen van alle onderzochtepopulaties, uitgesplitst naar terreineigenaar.Per gebied wordt informatie gegeven overlandschap, oppervlakte, status, verspreidingvan de heikikker, beheerssuggesties enmogelijke verbindingszones. Ook wordtelke populatie in een categorie ingedeeld(kerngebied of lokale populaties).De soort is in Friesland behoorlijk achteruitgegaan. Toch zijn er nog een aantal zeerbelangrijke kerngebieden aanwezig, diedeels ook nog redelijk tot goed met elkaarverbonden zijn. Uit het agrarisch gebied isde soort nagenoeg geheel verdwenen. In de23 onderzochte wateren in agrarisch gebied,is hij niet aangetroffen.

Uit het onderzoek komt ook naar vorendat, in tegenstelling tot wat velen veronder-stellen, heikikkers wel degelijk binnen enke-le jaren na aanleg, geschikte voortplantings-wateren kunnen accepteren. Dit blijkt uit devele wateren aangelegd in de jaren ‘90, 2000en 2001 die reeds bezet waren.

Dit rapport is voor iedereen met interessein de heikikker of in de Friese natuur beslistde moeite waard.

U kunt het rapport bestellen voor € 12,50bij: Provinciehuis, afdeling Landelijk Gebiedt.a.v. dhr. M. Wesselius, Tweebaksmarkt 52,8911 KZ Leeuwarden, Tel.: 058-2925925.

Jeroen van Delft

Page 16: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

20 7(2) 200538

Het afgelopen RAVON Hemelvaartweekendwerd gehouden op de noordelijke Veluwe.Daarbij is volop gezocht op oude vindplaat-sen van onder meer de zandhagedis. Tijdensdit weekend zijn de zandhagedis, adder enhazelworm op verscheidene locaties nalange tijd weer waargenomen. Maar nogaltijd zijn hier veel terreinen waar al meerdan tien jaar geen reptielen meer gemeldzijn.

In het kader van de Inhaalslag, waarover u al heeft kunnen lezen in RAVON 19, zetten wehet onderzoek naar reptielen op de noor-delijke Veluwe deze zomer voort. Doel daar-bij is de actualisatie van het verspreidings-beeld van reptielen. Daartoe organiseren weeen tweede inventarisatieweekend, waar-voor we nog enthousiastelingen zoeken. Het weekend wordt gehouden van vrijdag-

avond 19 tot en met zondag 21 augustus. Weverblijven in een tweetal bungalows oplandgoed Stakenberg in Elspeet. De zater-dag en zondag worden geheel besteed aanhet bezoeken van oude vindplaatsen vanonder meer de zandhagedis. Te verwachtensoorten zijn verder: adder, gladde slang,levendbarende hagedis en hazelworm. Deel-nemers zullen in kleine groepjes het veld ingaan, om te zoeken naar deze soorten. Enigekennis van reptielen is handig, maar niet vereist. De verblijfskosten worden deels vergoed, er wordt een eigen bijdrage van € 20,- gevraagd.

Er is ruimte voor 12 deelnemers. Meld u dus snel aan! Aanmeldingen vóór 8 augustusbij Frank Spikmans (024-3653258, [email protected]). Na aanmelding ontvangtu nadere informatie.

RAVON VISSEN-WEEKEND 2005Het RAVON vissenweekend 2005 zal van vrijdag 7 tot en met zondag 9 oktobergehouden worden in het uiterste noordenvan de provincie Overijssel. We verblijven in de luxe groepsaccommodatie Kuinre(km-hok 185 - 533). Tijdens het weekend zaler in kleine groepen volop gezocht wordennaar vissen in dit gebied. In de directeomgeving van de accommodatie zijn zeerinteressante plekken te bezoeken. Zo ligt deuitvalsbasis dit weekend tussen de riviertjesde Linde en de Kuunder of Tjonger. Ookligt de accommodatie dicht in de buurt vande Weerribben, Wieden en Rottige Meente.In deze omgeving zijn soorten als de kroeskarper, bittervoorn, kleine en grotemodderkruiper en mogelijk zelfs kwabaal teverwachten. Redenen genoeg om hier eensgoed met een schepnet te gaan kijken! Naasthet gebruik van steeknetten zal ook electrisch worden gevist.

De organisatie van het vissenweekend2005 is dit jaar in handen van RAVON, metmedewerking van de OVB. Het weekend is toegankelijk voor iedereen, ervaring op hetgebied van visinventarisatie is niet nodig. Erzullen voldoende ervaren mensen meegaan,zodat er ook veel te leren valt op dit week-end. Een schepnet en (lies)laarzen zijn deenige, haast onmisbare, attributen die u meedient te brengen. Het weekend begint opvrijdagmiddag 7 oktober en wordt zondag-middag 9 oktober afgesloten. Deelnemerszijn op vrijdag welkom vanaf 16.00 uur. De kosten voor een verblijf op basis van volpension bedragen € 35,-.

Er is plaats voor 31 personen onder hetmotto: 'Wie het eerst komt, die het eerstmaalt' .

Opgeven gaat als volgt U maakt € 35,- over op giro 5167681 t.n.v.RAVON te Nijmegen, o.v.v. ’Vissenweekend2005’. Per post of e-mail ([email protected])geeft u daarnaast uw adres, telefoonnummeren emailadres door. In verband met de planning vernemen we graag op welkedagen u aanwezig zult zijn en blijft slapen eneten, of U vegetarisch eet en of U tijdens het weekend de beschikking hebt over eenauto om de excursiegangers te vervoeren.Uw opgave is pas geldig na overmaking van € 35,-. In de week voor het weekend ont-vangt u nog aanvullende informatie.

Met vriendelijke groeten,namens de organisatie

Elvira [email protected]

024-3653270

RAVON NIEUWS

Reptielen zoeken op de Veluwe.

Foto

: Fr

ank

Spik

man

s

REPTIELEN INVENTARISEREN OP DE NOOR-DELIJKE VELUWE VAN 19 T/M 21 AUGUSTUS

Page 17: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

3920 7(2) 2005

WERKATLAS AMFI-BIEËN EN REPTIELENIN NOORD-BRABANTVERSCHENENOp 4 juni jongstleden is de werkatlas amfi-bieën en reptielen in Noord-Brabant gepre-senteerd tijdens een geanimeerde middag metruim 100 bezoekers. De presentatie werdgehouden in een boerderij van Het BrabantsLandschap nabij de Regte Heide. Na inleiden-de speeches van Tiny Arts (voorzitter RAVONNoord-Brabant) en Toon de Goede (hoofdNatuurverkenningen, Directie Ecologie vande Provincie) was het woord aan GertHoogerwerf. Gert is oud-bestuurslid en wasjarenlang archiefbeheerder van RAVONNoord-Brabant. Hij reikte na het noemen vande nodige genomineerden het eerste exem-plaar uit aan Kees Marijnissen, vanwege zijngrote verdiensten voor deze RAVON-afdeling.

De uitgave van deze werkatlas was alleenmogelijk dankzij de inzet van velen en eenfinanciële bijdrage van de Provincie Noord-Brabant, Stichting het Noordbrabants Land-schap en Staatsbosbeheer. Zo’n 280 waarne-mers leverden de afgelopen decennia hunwaarnemingen bij RAVON in. Hierdoor zijnnu circa 35.000 verspreidingsgegevens uitNoord-Brabant voorhanden, waarmee diteen van de best onderzochte provincies is.Veel vrijwilligers van RAVON Noord-Brabantschreven een soorttekst of algemeen hoofd-stuk en stelden foto’s beschikbaar, die inkleur in het rapport zijn opgenomen. Naastde soortteksten en enkele algemene hoofd-stukken (Gegevens verzamelen in het veld,Landschappelijk Noord-Brabant, Belangrijkegebieden voor de herpetofauna in Noord-Brabant en Dialectwoorden voor amfibieënen reptielen) zijn per soort gedetailleerdeverspreidingskaarten in kleur opgenomen.Het rapport omvat 100 pagina’s.

Met het verschijnen van deze door RAVON uit-gegeven provinciale atlas is een lang gekoes-terde wens van veel Brabantse amfibieën- enreptielenliefhebbers in vervulling gegaan. Ein-delijk is er een goed provinciaal overzicht vanalle verzamelde gegevens over deze diergroe-pen! Wij hopen dat deze werkatlas mensenaanzet tot het waarnemen van amfibieën enreptielen en vooral ook tot het doorgevenvan deze waarnemingen aan RAVON.

De werkatlas kon dankzij de subsidies toe-gestuurd worden aan alle Brabantse dona-teurs van RAVON en aan tal van natuur- enmilieuorganisaties in de provincie. Er is nogeen voorraad van enkele tientallen exempla-ren. Voor € 18,- (incl. verzendkosten) kuntu een exemplaar bestellen bij het Publicatie-bureau van RAVON (Sluiskamp 3107, 6605 SLWijchen of [email protected]).

Jeroen van Delft & Wouter Schuitema(redactie)

Foto

: A

rno

ld v

an R

ijsw

ijk

Werkatlas.

Page 18: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

20 7(2) 200540

In dit jaarverslag over de jaren2003 en 2004 passeren debelangrijkste zaken met be-trekking tot RAVON de revue.Naast dit jaarverslag zal erlater dit jaar ook nog een uitvoeriger versie op de web-site gepubliceerd en verspreidworden.DonateursIn 2003 had RAVON circa 790 donateurs, in2004 groeide het aantal voor het eerst totboven de 800. De donateurs steunen RAVONmet hun jaarlijkse donatie en leveren daar-mee een belangrijke bijdrage aan onsbeschermende werk. Gelukkig zijn ook veeldonateurs actief in het veld met inventarise-ren en monitoren. In 2004 werden opvallendveel gegevens ingestuurd. Er konden ca.18.000, grotendeels door vrijwilligers verza-melde, waarnemingen aan het databestandworden toegevoegd!

WeekendenRAVON organiseert jaarlijks twee inventari-satieweekeinden. Met Hemelvaart gaat deaandacht vooral uit naar amfibieën en rep-tielen. In oktober is er een vissenweekeinde.Dit zijn steevast plezierige, actieve en boven-

al leerzame weekeinden, waarbij vaak ver-rassende vondsten worden gedaan. In 2003vond het Hemelvaartweekeinde in Sallanden Twente (Overijssel) plaats. De organi-satie was in handen van John Habraken. Hetvisweekeinde vond dat jaar plaats in deBetuwe (Gelderland). De organisatie (PietSpaans en Tjeerd du Bois) ontving er 33 deelnemers, waaronder veel ’nieuwe ge-zichten’.

In 2004 werd er een goed bezocht Hemel-vaartweekeinde (33 deelnemers) georgani-seerd door Arnold van Rijsewijk en Jeroenvan Delft in West-Brabant. Ook het vis-weekeinde werd in 2004 in West-Brabantgehouden. De organisatie van dit weekeindewas in handen van Tiny Arts en Romboutvan Eekelen.

Afdelingen en werkgroepenRAVON kent een aantal afdelingen en werk-groepen die actief zijn met inventarisatie,monitoring, onderzoek, bescherming, hetgeven van voorlichting en beheerswerk. Inbijna alle provincies is een RAVON-afdelingactief.

Enkele bijzondere projecten die binnen deafdelingen spelen zijn de nieuwe Limburgseverspreidingsatlas en de werkatlas voorNoord-Brabant die in 2005 verschijnt. De WARD (Drenthe) overweegt ook eenatlasproject. RAVON Gelderland verzorgdecursusdagen voor nieuwe en onervarenleden. Deze zijn succesvol verlopen. Het Publicatiebureau, al weer jarenlang gerunddoor Wim en Jacqueline Dinnessen, wasaanwezig bij diverse lezingendagen. In 2003en 2004 waren dit ondermeer de SOVON-dag,RAVON-dag en een natuurdag in Artis.

De Werkgroep Adderonderzoek Nederland(WAN) is een werkgroep die zich tot doelheeft gesteld om onderzoek te doen tenbehoeve van een duurzaam behoud van deadder in Nederland. De WAN heeft in 2003en 2004 met studenten onder andere aan devolgende onderzoeksprojecten gewerkt:- Populatieonderzoek in een reeks van

gebieden: Meinweg (Limburg), Hijkerveld,Wapserveld, Leggelderveld en GasterseDuinen (Drenthe).

- Een adderbetenonderzoek. - Onderzoek naar overwintering en tempe-

ratuurverloop, naar overwinteringsplaat-sen, telemetrisch onderzoek en genetischvariabiliteitsonderzoek.

Eind 2004 is een voordracht gehouden opde studiedag van de Vlaamse herpetologenin Antwerpen, met als titel: De status van deadder in Nederland.

De werkgroep Poldervissen is opgericht in2000. Het belangrijkste doel van de werk-groep Poldervissen is het onder de aandachtbrengen van vissen die voorkomen in pol-derwateren. Resultaten van onderzoek eninventarisatie moeten hun weg vinden inhet beleid, zodat dit beter afgestemd kanworden op de ecologische eisen die poldervissen stellen aan hun leefomgeving.In 2003 en 2004 heeft de werkgroep Polder-vissen de volgende activiteiten ontplooid: - Aanleveren van data uit visbemonste-

ringen voor de landelijke database vanRAVON. Hiermee worden onder andere de jaarlijkse verspreidingskaarten van vis-soorten gemaakt.

- Expert judgement en data-inbreng bij hetopstellen van een lijst van de beste leefge-bieden voor grote modderkruiper, kleinemodderkruiper, bittervoorn en rivierdon-derpad. Mede aan de hand van de rappor-tage van RAVON hierover zijn door hetMinisterie van LNV Habitatrichtlijnge-bieden voor deze soorten aangewezen.

- 2003: beoordelen van soortteksten eninbreng van data voor de ‘Atlas van deUtrechtse vissoorten’ (de Jong, 2003).

- 2003: voorlichting agrarische natuurvere-niging ‘Waterland’ in Noord-Holland.

- 2000-2003: diverse eendaagse inventarisa-ties onder andere in de Eempolder, DeRegulieren, Bolgerijen en het Rijswijkscheveld.

- 2004: inhoudelijke inbreng voor de specialover de grote modderkruiper in het OVB-tijdschrift ‘Vis & Water Magazine’.

- Eind 2004. Inhoudelijke bijdragen aan RAVON18, een themanummer over ‘Poldervissen’.

RAVON-dagenJaarlijks organiseert RAVON een landelijke lezin-gendag. In 2003 stond deze in het teken van hettienjarig bestaan van het Meetnet Reptielen. DeRAVON-dag van 2004 stond in het teken vanverspreidingsonderzoek. Er kwamen meer dan175 mensen op het gevarieerde programma af.

Bestuur en algemene bestuursvergaderingenHet Dagelijks Bestuur van RAVON vergader-de in 2003 5 keer, het Algemeen Bestuurkwam 3 keer bij elkaar. In 2004 waren er 3vergaderingen van het Dagelijks Bestuur en2 van het Algemeen Bestuur.RAVON kende enkele belangrijke wijzigingenin de samenstelling van haar DagelijksBestuur. Zo traden in 2004 af:Rob Lenders, voorzitterSergé Bogaerts, secretarisTim van den Broek, bestuurslid

Jaarverslag Ravon 2003 & 2004

Zenderonderzoek in het Meinweggebied.

Foto

: Pe

dro

Jan

ssen

Page 19: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

4120 7(2) 2005

Rob Lenders blijft actief in het DagelijksBestuur als bestuurslid. Guus Delger blijftpenningmeester. Het DB gaat in 2005 samenmet de directeur van RAVON op zoek naaruitbreiding van het Dagelijks Bestuur.

SamenwerkingDe Stichting RAVON participeert in enkeleorganisaties op het gebied van natuuronder-zoek en –bescherming te weten de Vereni-ging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF) die onderzoeksactiviteiten door vrijwilligersop het gebied van planten en dieren coör-dineert, het Platform SoortbeschermendeOrganisaties (PSO) dat soortgerichte be-schermingsactiviteiten op landelijk niveaubehartigt, het NCN (Nederlands Centrumvoor Natuuronderzoek), een consortiumvan de Radboud Universiteit Nijmegen,Faculteit der Natuurwetenschappen, Wis-kunde en Informatica, afdeling Dieroeco-logie, afdeling Oecologie, afdeling Milieu-kunde, Stichting Bargerveen, SOVONVogelonderzoek Nederland, VerenigingOnderzoek Flora en Fauna (VOFF) en Stich-ting RAVON en tot slot participeert RAVON inhet Vissennetwerk. Het Vissennetwerk iseen netwerk van personen die informatie,kennis en ideeën uitwisselen, zowel vanuiteen wetenschappelijke als praktische in-valshoek, gericht op vissen, visserij en deomgeving van vissen in het gebied van debinnenwateren (zoet en brak) van Neder-land en Vlaanderen.

In 2003 en 2004 is ook samengewerkt metde volgende organisaties: Naturalis, HeliconOpleidingen Velp, CBS, De Vlinderstichting,Alterra, Bureau Natuurbalans – Limes Diver-gens, Hyla/Natuurpunt (België), BureauMulder, AquaSense, Natuurhistorisch Ge-nootschap in Limburg, Stichting Instand-houding Kleine Landschapselementen,Stichting Staring Advies, Stichting Land-schapsbeheer Zeeland, Stichting Land-schapsbeheer Gelderland, Landschap Over-ijssel, het Drents Landschap, Het BrabantsLandschap, het RIVO, de OVB, Universiteitvan Amsterdam, Rijksuniversiteit Utrecht,Het Natuurloket, Hogeschool Stoas, Hoge-school Larenstein, HAS Den Bosch, Staats-bosbeheer, Vereniging Natuurmonumentenen gemeente Veghel.

KantoorDe werkorganisatie van Stichting RAVON isgehuisvest op de Radboud Universiteit teNijmegen en op de Universiteit van Amster-dam (Werkgroep Monitoring).

Interne organisatieIn 2003 is door enkele medewerkers van hetRAVON-kantoor in Nijmegen en met de vrij-willige en gewaardeerde inzet van MichaelSteeghs een organisatieplan opgesteld. Ditplan is in februari 2004 gereed gekomen eninmiddels geaccordeerd door het AlgemeenBestuur.

Het plan geeft het perspectief weer voor

de inrichting en bedrijfsvoering van dewerk-organisatie van RAVON. Het geeft demedewerkers en het bestuur duidelijkheidover de nabije toekomst en moet de werk-organisatie een solide basis bieden voor dekomende jaren. Bestuur en medewerkersvan RAVON zijn er in geslaagd om in kortetijd, naast de vrijwilligersorganisatie, eenberoepsorganisatie op te bouwen en zo eenextra impuls te geven aan de beschermingvan onze inheemse amfibieën, reptielen envissen. Deze ontwikkeling wil RAVON inieder geval consolideren, en liefst verderdoorzetten. Dat vraagt om een beroepsorga-nisatie, die stevig in haar schoenen staat watbetreft werkwijze en organisatiestructuur,die optimaal samenwerkt met de vrijwilli-gers en ook in financieel opzicht zichzelfgoed staande kan houden.

De Stichting RAVON maakt ook als vrij-willigersorganisatie een belangrijke ontwik-keling door. Het is de bedoeling dat destichting wordt omgevormd in een vereni-ging. De achterliggende gedachte is dat deverenigingsvorm beter past, omdat RAVONeerst en vooral een vrijwilligersorganisatie is.Dit organisatieplan voor de beroepsorga-nisatie moet ook bijdragen tot een goed functionerende Vereniging RAVON.

MedewerkersIn 2004 zijn belangrijke stappen in de verde-re professionalisering van RAVON gezet. Aanhet eind van het jaar werden een secreta-resse (Elvira Werkman) en een nieuwe projectleider (Annemarie van Diepenbeek)aangesteld. Ook kwam het contract met deeerste directeur van RAVON rond. Op 1 janu-ari 2005 is Rob van Westrienen (wasmanager Het Natuurloket) zijn werk voorRAVON begonnen.

In 2003 waren 13 personen werkzaam bijRAVON 4 in Amsterdam en 9 in Nijmegen. In2004 waren 18 personen werkzaam bijRAVON in Amsterdam (6) en in Nijmegen(12). De volgende personen waren in 2003en/of 2004 werkzaam bij RAVON: Annie Zui-derwijk, Ingo Janssen, Gerard Smit, AxelGroenveld, Edo Goverse en Hielke Praag-man, Wilbert Bosman, Ronald Zollinger,Jeroen van Delft, Raymond Creemers, FrankSpikmans, Bjorn Prudon, Arnold van Rijse-wijk, Tjeerd du Bois, Nils van Kessel, JöranJanse, Marjan Verdijk, Elvira Werkman enAnnemarie van Diepenbeek.

ProjectenOok in 2003 en 2004 voerde RAVON weer tal van grote en kleine projecten uit (ziepublicatielijsten). Vaak gaat het hierbij ominventarisaties van gebieden. Ook wordenjaarlijks enkele bureaustudies uitgevoerd,waarbij het databestand, de bibliotheek ende expertise van onze medewerkers onont-beerlijk zijn. Een positieve ontwikkeling iseen voorzichtige toename van opdrachtenwaarbij ook vissen nadrukkelijk onderwerpvan studie zijn. Twee medewerkers hebbeninmiddels ook een cursus elektrovisserijgevolgd.

Werkgroep MonitoringDe Werkgroep Monitoring beleefde in 2003haar tienjarig reptielenmonitoringsjubileum!Met een speciale in kleur uitgegeven nieuws-brief werd hier bij stilgestaan, evenals op deRAVON-dag van 2003. De resultaten van 10jaar Meetnet Reptielen werden in 2003 ookop het SEH-congres in Sint-Petersburg aan

Samenwerking WAN met buitenlandse herpetologen.

Foto

: Pe

dro

Jan

ssen

Page 20: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

20 7(2) 200542

een internationaal gezelschap gepresenteerd.De gegevens worden, door de inmiddelsrespectabele tijdreeks, steeds beter en daar-door bruikbaarder voor natuurbeleid en–bescherming.Inmiddels bestaat het Meetnet Reptielen uit

330 en het Meetnet Amfibieën uit ruim 100actieve plots.

De inhaalslag verspreidingsonderzoekIn 2004 heeft RAVON van het ministerie vanLNV een grote opdracht gekregen in hetkader van de Inhaalslag Verspreidingsonder-zoek. RAVON gaat in samenwerking met

vrijwilligers proberen zo veel mogelijk ver-ouderde waarnemingen van een groot aantalamfibieën-, reptielen- en vissoorten te her-bevestigen. Niet alleen vanuit de soortbe-schermende organisaties, maar ook vanuitde overheid bestaat een steeds groterebehoefte om te komen tot een actuele,betrouwbare en toegankelijke database vanbeschermde plant- en diersoorten. De data-base kan bijdragen aan goed soortenbeleid,ruimtelijke ontwikkelingsplannen en eengedegen invulling van de EcologischeHoofdstructuur.

AtlasIn 2004 werden voor het uitbrengen van de atlas subsidies verkregen van Staatsbos-beheer en de Provincies Flevoland, Noord-Brabant en Groningen. Hiervoor zijn wij degenoemde organisaties zeer erkentelijk!

Er is gewerkt aan het databestand, waarbijmet name veel tijd is gestoken in de contro-le. Samen met de waarnemingscommissiezijn grote aantallen dubieuze waarnemingenkritisch bekeken en beoordeeld. Het be-stand is hierdoor duidelijk verbeterd. Samenmet de universiteit Utrecht is gewerkt aaneen indeling van Nederland in zogenaamdeherpetogeografische districten. Hoewel errelatief weinig soorten amfibieën en rep-tielen in Nederland zijn, tekenen zich opvallend scherpbegrensde districten af. Vandr. R. Hoogmoed ontvingen we een uit-voerige en interessante bijdrage over de zeeschildpadden die uit Nederland bekendzijn. Met de nieuw aan te stellen directeur enhet Dagelijks Bestuur, zal in 2005 wordenoverlegd over de afronding van het atlaspro-ject, zonder de continuïteit van de werkor-ganisatie gevaar te laten lopen. Er wordt danbekeken in hoeverre beide atlasmedewer-kers vrijgesteld kunnen worden van anderetaken; een belangrijke voorwaarde om rustigen efficiënt te kunnen schrijven. Daarnaastzal gezocht worden naar aanvullende finan-ciering.

SoortbeschermingRAVON verricht de coördinatie van de uit-voering van de soortbeschermingsplannenvan de knoflookpad en boomkikker.

SBP Boomkikker.De coördinator heeft in nauwe samen-werking met provinciaal opererende be-schermings- en beheersinstanties invullinggegeven aan de uitvoering van het bescher-mingsplan, niet alleen op het niveau van deplanning van de projecten, maar ook bij deconcrete invulling en uitvoering van de projecten in het veld. In 2003 en 2004 zijn vele basisbiotopen voor de boomkikkeraangelegd en beheersmaatregelen uitge-voerd om bestaande poelen en het land-habitat te verbeteren. In Limburg en inZeeuws-Vlaanderen zijn boomkikkersym-posia georganiseerd om de soort voloponder de aandacht te krijgen. In Zeeuws-Vlaanderen heeft dit bijvoorbeeld geleid

Gladde slang.

Foto

: Pe

dro

Jan

ssen

Page 21: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

4320 7(2) 2005

tot het ondertekenen van een manifest (´t Aogepuut-statuut) voor boomkikkers inWest-Zeeuws-Vlaanderen 2004/2005. Met deBelgen en de Duitsers vinden regelmatigoverleggen en excursies plaats om kennis uitte wisselen en projecten gezamenlijk van degrond te tillen.

SBP Knoflookpad.In 2003 en 2004 zijn in alle provincies waarde knoflookpad voorkomt verdere initiatie-ven gestart om leefgebieden te verbeteren.Het LIFE AMBITION-project is opgesteld ommiddelen te vergaren om maatregelen ookdaadwerkelijk te realiseren. Voor Drenthe(Valthe) is een beheersplan opgesteld doorBuro Bakker waaraan ook monitoring wasgekoppeld. Er werden tijdens deze monito-ring maar liefst vier nieuwe vindplaatsen vande knoflookpad gevonden. Met dit onder-zoek is nu in alle provincies de actuele verspreidingssituatie van de knoflookpadbekend.

In Noord-Brabant is het Rauwven leegge-pompt en ontdaan van zonnebaars. Tegelij-kertijd zijn alle potentiële verkooppuntenvan zonnebaars aangeschreven en gevraagdte stoppen met de verkoop van deze uit-heemse bedreiger van onze inheemse fauna.De actie ging gepaard met de nodige aandacht in de media.

Daarnaast is veel onderzoek verricht naaronder andere het landhabitat van de knoflookpad in een agrarische omgeving.Diverse studenten werkten hier aan mee.Provincies, gemeenten, waterschappen eneventuele andere organisaties waarvan be-kend is dat er landinrichtingsprojectenlopen in gebieden waar knoflookpad voor-komt zijn op de hoogte gebracht van de aanwezigheid van deze soort, zodat daarzorgvuldig mee wordt omgegaan.

In beide jaren zijn contacten gelegd metDuitse en Belgische collega’s die zich bezighouden met de knoflookpad.

In 2003 is RAVON gestart met het opstellenvan een ambitieus LIFE projectvoorstel omuitvoering van de inrichtings- en soortbe-schermingsmaatregelen ten behoeve van deboomkikker, knoflookpad, geelbuikvuur-pad, vroedmeesterpad en kamsalamandergefinancierd te krijgen. Het projectvoorstelAMBITION (Amphibian Biotope Improve-ment in the Netherlands) is gezamenlijkingediend met de volgende organisaties:Staatsbosbeheer (treedt op als hoofdaan-vrager), Natuurmonumenten, LandschapOverijssel, Stichting Landschapsbeheer Gel-derland, het IKL en RAVON. Medefinancierszijn het Ministerie van LNV en de ProvinciesOverijssel, Gelderland en Limburg. In het

voorjaar van 2004 is het projectvoorsteldoor de EU gehonoreerd (in totaal gaat hetom een bedrag van €1,3 miljoen) en in mei2004 is het project van start gegaan. RAVONvoert de technisch-ecologische adviseringuit, de monitoring, verzorgt twee grensover-schrijdende werkbijeenkomsten en maaktfolders.

AmfibieëntunnelonderzoekIn 2003 en 2004 heeft RAVON, met subsidievan zeven provincies (Drenthe, Gelderland,Limburg, Zuid-Holland, Groningen,Utrecht en Flevoland) een onderzoek naarhet functioneren van amfibieëntunnels uit-gevoerd. Gedurende dit onderzoek is opverschillende locaties in Nederland gekekennaar de manier van aanleg, de gebruiktematerialen en het onderhoud van de voor-zieningen. Uit het onderzoek blijkt dat degetroffen voorzieningen veelal niet voldoenaan de gestelde constructie-eisen en dat eronvoldoende rekening gehouden wordt metde acceptatie-eisen van amfibieën.

Aanwijzing HabitatrichtlijngebiedenNederland dient in het kader van Natura2000 en de implementatie van de EU-Habi-

Kamsalamander.

Foto

: Pe

dro

Jan

ssen

Page 22: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

20 7(2) 200544

tatrichtlijn speciale beschermingszones aante wijzen voor soorten die in bijlage 2 vandeze richtlijn staan genoemd. Het Ministerievan LNV heeft een verzoek aan RAVONgericht om een adviesrapport op te stellenover de belangrijkste leefgebieden van kamsalamander, bittervoorn, kleine mod-derkruiper, grote modderkruiper en rivier-donderpad (leefgebieden van de geelbuik-vuurpad waren bekend c.q. al aangewezen). Op grond van het rapport heeft het Minis-terie besloten om een vijftal belangrijkekamsalamandergebieden aan te wijzen, eenvijftal belangrijke leefgebieden van de grotemodderkruiper en een aantal leefgebiedenvan de rivierdonderpad in beeksystemen inOost- en Zuid-Nederland.

GegevensleveringenRAVON krijgt jaarlijks honderden verzoekenom gegevens te leveren, voor een belangrijkdeel via Het Natuurloket dat een centraleloketfunctie voor gegevensaanvragen vervult.RAVON vraagt voor het in bruikleen geven vande data een vergoeding voor de gemaaktekosten en een bijdrage in bestandsonderhouden het coördineren van vrijwilligers. Deze ver-goedingen zijn niet dekkend voor alle werk-

zaamheden die met het invoeren, controlerenen beheren van honderdduizenden waarne-mingen gemoeid zijn.

In 2003 werd 186 maal opdracht voor delevering van gegevens verleend. In 2004 werden 168 opdrachten verleend. Daarnaastzijn in 2004 drie abonnementen (gegevens-levering over een periode van 3 jaar) afgesloten.

De totale omzet van gegevensleveringenvia Het Natuurloket in 2003 bedroeg ruim€60.000,-. In 2004 is deze omzet naar€70.000,- gestegen, het bedrag was in beidejaren circa 13% van de totale jaaromzet.

Wanneer gegevens gebruikt worden voorstudiedoeleinden of voor de verbeteringen/of bescherming van het leefgebied vanreptielen, amfibieën of vissen, worden gegevens onder bepaalde voorwaarden kosteloos geleverd. Het aantal gratis gegevensleveringen is in 2003 en 2004 nietveranderd. Gemiddeld gaat het om 36 leveringen per jaar. Ook wordt een grootaantal telefonische adviezen gegeven. Voorhet geven van deze adviezen wordt ook de databank geraadpleegd, maar wordengeen gegevens geleverd.

Studenten en onderwijsIn 2004 werd middels een college in hetMilieukundevak Natuurbeheer en –ontwik-keling voor het eerst deelgenomen aan het geven van onderwijs op de Radboud Universiteit. Het is de bedoeling om binnenmeerdere cursussen een bijdrage te gaangeven.

Aan de Universiteit van Amsterdam wer-den colleges verzorgd over de ringslang enzandhagedis. Daarnaast waren er bij RAVONin Amsterdam studenten actief in de omge-ving van Gouda, Amersfoort en IJmuidenmet meetnetgerelateerde onderwerpen.In 2003 en 2004 waren er respectievelijk zesen zeven studenten die een stage bij RAVONin Nijmegen uitvoerden.

OpdrachtgeversDe opdrachtgevers (exclusief dataleve-ringen) van RAVON waren in 2003 en 2004: Alterra, Bureau Natuurbalans – Limes Diver-gens, Eco-Groen Advies, Ecologisch Advies-bureau Cools, gemeente Arnhem, gemeenteBeuningen, gemeente Nijmegen, gemeenteVeghel, gemeente Zwolle, Grontmij, Heli-con Opleidingen Velp, Ministerie van Land-bouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Minis-terie van Verkeer en Waterstaat, HetNatuurloket, Oranjewoud, OVO, Poort van

Muurhagedis.

Foto

: Pe

dro

Jan

ssen

Page 23: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

4520 7(2) 2005

Den Bosch, Projectorganisatie Betuweroute,Provincie Flevoland, Provincie Gelderland,Provincie Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Overijssel, PSO, Rijks-waterstaat, RIVM, Staatsbosbeheer, Tauw,Vereniging Natuurmonumenten, VOFF,Waterschap Aa en Maas en WaterschapGroot Salland.

Wij zijn onze opdrachtgevers zeer erken-telijk voor het in RAVON gestelde vertrou-wen en de prettige samenwerking!

FinanciënDe omzet bedroeg voor RAVON Amsterdamen Nijmegen tesamen in 2003 en 2004respectievelijk ca. € 450.000 en € 530.000De reserve van RAVON is in 2003 en 2004gegroeid en zal in 2005 deels ingezet wordenvoor de verdere professionalisering, ver-nieuwing van hardware en investeringen inpersoneel.

WebsiteDe vormgeving van de in 1999 ontworpenRAVON-website is inmiddels gedateerd en deinformatie kan beter geordend worden. Datzijn de redenen waarom RAVON in 2004 isgaan zoeken naar iemand die de site geheelkan herzien. We hopen de vernieuwde website in 2005 te kunnen presenteren.

TijdschriftIn zowel 2003 als 2004 verschenen tweenummers van RAVON. Het gaat om RAVON 15tot en met 18. Er behoren drie nummers perjaar te verschijnen. Om de problemen methet tijdig verschijnen van RAVON in de toe-komst te verhelpen, zijn de redactie, dewerkorganisatie en het Dagelijks Bestuurgezamenlijk bezig om hier oplossingen voorte vinden. In 2005 worden vier nummers uitgebracht, waarmee de achterstand deelsingehaald wordt.

Internationale zakenRAVON is vooral in Nederland actief, maar zo nu en dan zijn er ook internationale contacten en projecten. Zo stellen The Herpetological Conservation Trust en Alter-ra in opdracht van het ministerie van LNVeen overzicht samen van de belangrijkstegebieden voor amfibieën en reptielen inEuropa. Voor de aanwijzing van gebieden inNederland is RAVON in 2004 door Ton Stum-pel (Alterra) benaderd. In een prettigesamenwerking hebben we de gebieden meteen bijzonder belang voor de Nederlandse herpetofauna geselecteerd.

Eind 2004 kreeg RAVON onverwachts eengroep Chinezen op bezoek van de Chinesetegenhanger van het ministerie van LNV.Vrijwillige inzet voor natuurbescherming enPGO’s zoals RAVON zijn in China nog onbe-kende fenomenen. RAVON heeft de circa 25Chinezen ontvangen en middels een lezingvan veel informatie voorzien.

In 2004 werd een bezoek gebracht aanonze Vlaamse collega’s en zijn zij naar Nijmegen gekomen, ondermeer om infor-

matie uit te wisselen over gegevensopslag en –levering en over samenwerking.

PublicatielijstenIn 2003 en 2004 zijn weer veel rapporten enartikelen bij RAVON verschenen. Ook zijndiverse lezingen en excursies verzorgd. Vooreen volledig overzicht wordt verwezen naarhet kopje ’Publicaties’ op www.ravon.nl.

Vak

man

scha

p vo

or v

eilig

heid

van

men

s en

die

r

Uw specialist in faunavoorzieningen, ook voor amfibieën en reptielen!

AdviesOntwerpRealisatieInspectie en onderhoud

Enkele producten:Arfman Geleidegoot Geleidingswand

Tevens leverancier van Aco Proamfibieëntunnels en geleidingswanden

Arfman Hekwerk b.v.Ondernemersweg 157451 PK HoltenTel 0548 36 29 48Fax 0548 36 50 42Internet www.arfman.nlE-mail [email protected]

Groene kikker.Fo

to:

Ped

ro J

anss

en

Page 24: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

20 7(2) 200546

In de verspreidingskaartjes zijn de waar-nemingen opgenomen van amfibieën, rep-tielen en vissen in 2003 en 2004. In dit overzicht worden per diergroep de meestopvallende zaken besproken.

AmfibieënVan de vuursalamander zijn in het RAVONarchief de afgelopen twee jaar geen nieuwewaarnemingen uit het Bunderbos opgeno-

men. Bij het ter perse gaan van dit nummerhadden we helaas nog geen update van het Limburgs bestand, ongetwijfeld staanhierin meer waarnemingen van deze soort.Bij de alpenwatersalamander is de vondst inwestelijk Zeeuws-Vlaanderen opvallend, desoort was hier nog niet eerder gemeld. Voorde vinpootsalamander zien we weinig ver-rassingen. De in 2005 verzamelde inhaalslag-gegevens geven voor de kamsalamander een herbevestiging van het voorkomen op degrens van Zuid-Holland en Gelderland.

Voor de ingeburgerde Italiaanse kamsala-mander (Triturus carnifex) zijn in beide jarengeen aanvullingen, maar hier vindt in 2005vanuit RAVON soortgericht onderzoek naarplaats. Voor de vroedmeesterpad zien wemaar liefst vijf uurhokken ver buiten hetnatuurlijke verspreidingsgebied. Deze liggenvaak in stedelijke omgevingen waar uitge-zette dieren in staat blijken om zich blijvendte vestigen. De stippen zijn opgenomenwanneer het duidelijk is dat het om voort-plantende, zichzelf in stand houdende populaties gaat. Hiervoor zijn dus waarne-mingen uit meerdere jaren van belang. Deknoflookpad werd vooral in de reeds beken-de uurhokken aangetroffen, maar gelukkigwerd het voorkomen van de soort na jarenook weer herbevestigd op een locatie inMidden-Overijssel.

Het effect van het rugstreeppaddenonder-zoek van RAVON in Flevoland (zie RAVON 19)

is duidelijk terug te zien in de waarnemingen.De Noordoostpolder is in één klap op dekaart gezet als een belangrijk leefgebied voordeze soort. Ook voor gewone pad, bruinekikker, meerkikker en middelste groene kik-ker en de beide stekelbaarzen leverde dezeinventarisatie relatief veel nieuwe vind-plaatsen op. Waarnemingen van de poel-kikker komen vooral van de zandgronden,met vooral veel nieuwe waarnemingen uitNoord-Brabant, Overijssel en Drenthe.Meerkikkers daarentegen werden weervooral in West-Nederland aangetroffen. Vandeze soort bereikten ons veel nieuwe waar-nemingen uit Zuid-Holland en uit deNoordoostpolder. Opvallend zijn ook denieuwe vindplaatsen in Zuidoost-Gelder-land (zandafgravingen, beken en rivieren) enin het Soerendonks Goor in het zuidoostenvan Noord-Brabant. Nog niet opgenomenin deze verspreidingskaart zijn waarneming-en uit Ameland uit 2003, nota bene ontdekt door een Vlaamse collega (RobertJooris). De soort is hier duidelijk uitgezet ende komende jaren zal blijken of de soort zicher zal handhaven en of de waarneming totstip ’verheven’ kan worden.

ReptielenNet als in andere jaren zien we ook nu weervoor de Nederlandse reptielen relatief weinig verrassingen. De verspreidingsbeel-

WAARNEMINGENOVERZICHT 2003 EN 2004

Ringslang.

Foto

: Pe

dro

Jan

ssen

De kaarten geven een beeld van de ver-zamelde gegevens in 2003 en 2004. Per soort zijn met een zwarte stip de uurhok-ken (5 * 5 km) weergegeven waar de des-betreffende soort in 2003 en/of 2004 iswaargenomen. De grijze vierkantjes gevenaan waar de soort in de vijf voorafgaandejaren is waargenomen (1998-2002). Behou-dens enkele uitzonderingen komen dezegrotendeels overeen met de waarnemin-genoverzichten die de afgelopen jaren inRAVON zijn gepresenteerd. Nog niet allegegevens zijn gecontroleerd op betrouw-baarheid.

Nadrukkelijk wordt gesteld dat de kaar-ten niet de volledige huidige verspreidingvan soorten weergegeven. Daarvoor moeteen ruimere periode worden gehanteerden zijn vooral voor de vissen ook veledelen van het land onderbemonsterd.

Page 25: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

4720 7(2) 2005

Car

too

n:

WA

LT

den op uurhokbasis blijven onveranderdzonder noemenswaardige uitbreidingen.Vrijwel alle waarnemingen worden gedaanin reeds bekende leefgebieden. Als er al’nieuwe’ stippen op de kaarten verschijnendan zijn dit meestal bevestigingen van waar-nemingen uit de jaren tachtig en negentig.Vermeldenswaardig is de herbevestiging (nameer dan 10 jaar) van het voorkomen vangladde slangen in het Bunnerveen in hetuiterste noorden van Drenthe, de meestnoordelijke vindplaats voor deze soort inNederland. In Zeeland kwamen vooral vanSchouwen-Duiveland relatief veel waar-nemingen van de levendbarende hagedisbinnen.

VissenHet databestand van vissen is voorlopig nogkleiner dan van amfibieën en reptielen, maargroeit wel gestaag. In 2003 en 2004 kon hetbestand met meer dan 25% worden uitge-breid, waaronder veel waarnemingen vanbeleidsrelevante soorten. Het databestandbevat vooral waarnemingen uit kleine geïso-leerde wateren zoals poelen, vennen, slotenen beken die goed met steeknetten zijn tebemonsteren. De belangrijkste uitbreidin-gen zijn een bemonstering van een gootaantal wateren in Noordoost-Brabant inopdracht van waterschap Aa en Maas, de activiteiten van onze RAVON werkgroep Pol-dervissen en tijdens de RAVON vissenweek-enden in de Betuwe (2003) en in het westenvan Noord-Brabant (2004).

Rivier- en beeksystemenHet verspreidingsbeeld van de beekprik vertoont weinig wijzigingen. Deze soortwordt elk jaar uit dezelfde beken gemeld,maar dit is met zekerheid nog geen com-

pleet beeld voor de soort. Van veel Veluwsebeken en sprengen is de soort ook bekend,maar nog niet in onze archieven opgeno-men. De nauw verwante rivierprik en zee-prik worden maar zelden gemeld, dezekomen in grotere wateren voor. De waar-nemingen aan de paling zijn voor een grootdeel afkomstig van het onderzoek voorwaterschap Aa en Maas.

Er zijn in 2003 en 2004 opvallend veelnieuwe hokken met bermpjes en rivier-gondels gemeld. Dit wijst er op dat waar-schijnlijk heel wat beken door RAVONnerszijn bemonsterd.

Uit het rivierengebied ontvingen we rela-tief veel meldingen van winde en bot, maarook de zeldzame sneep werd voor het eerstin jaren weer gemeld. Vangsten van demeerval kwamen uit de relictpopulatie in deHaarlemmermeer, uit de Rijn en de Roer.De kwabaal werd gemeld uit de Roer. Vandeze soort krijgen we vrijwel nooit waarne-mingen binnen. De elrits is in 2002 voor heteerst weer gevangen in de Roer, hetgeen eenbelangrijke uitbreiding is in het areaal van desoort. In de jaren daarna is de soort ookgevangen. Voor de rivierdonderpad zien weook een groot aantal nieuwe waarnemingen,met name uit kleinere beeksystemen waarde soort sterk is achteruit gegaan.

Exoten en invasieve soortenDe blauwband(grondel) is bezig met eenbescheiden opmars vanuit het zuidoostenvan Nederland. De Amerikaanse hondsvisen de zonnebaars gaan beiden onver-droten voort met hun opmars. In bekenbetreft het kleine aantallen, maar in vennenkunnen beide soorten zeer massaal voorko-men en het gehele ecosysteem op hun kop

zetten. In dergelijke systemen zijn het dezeinvasieve soorten die veel ecologische scha-de toebrengen. Met name de opmars van dezonnebaars is zorgwekkend en betekent eenrechtstreekse bedreiging voor de populatiesvan amfibieën in vennen. De zonnebaarsheeft ook een grote invloed op de macro-fauna in vennen (onder andere libellenlar-ven). In 2003 heeft RAVON in samenwerkingmet andere partijen, de tuincentra benaderdom de verkoop van zonnebaars in te perken.Deze actie heeft lokaal geleid tot een stop inde verkoop, maar in veel tuincentra wordendeze vissen nog steeds verkocht. De roof-blei heeft inmiddels een plaats veroverd inde Nederlandse riviersystemen. We krijgenniet veel waarnemingen van de soort, maarer wordt inmiddels ook door hengelaarsveelvuldig op gevist.

Poldervissen & algemene soortenIn de Betuwe vallen voor een aantal typischepoldervissen de vele vindplaatsen op.Goede voorbeelden daarvan zijn onderandere de zeelt, het vetje, de kroeskarper, debittervoorn en de grote en kleine modder-kruiper. Ook voor de giebel werden relatiefveel nieuwe uurhokken gemeld.

Traditiegetrouw zijn er weer veel waarne-mingen van stekelbaarzen, soorten die veelbij schepnetinventarisaties worden aan-getroffen. De verspreiding van de tien-doornige stekelbaars lijkt wat ruimer dan dievan de driedoornige, maar zeker in Noord-Nederland moeten er veel meer plekkenvoor beide soorten aan te tonen zijn. De verspreidingsbeelden van zeer algemenesoorten als brasem, kolblei, rietvoorn,blankvoorn, karper en baars geven vooraleen beeld van de uurhokken die zijn geïnventariseerd in 2003 en 2004.

Page 26: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

Redactie-adres RAVON:Postbus 14136501 BK Nijmegen

STICHTING RAVONReptielen, Amfibieën en VissenOnderzoek NederlandPostbus 14136501 BK Nijmegentel. 024-3653270e-mail: [email protected]: www.ravon.nl

RAVON PublicatiebureauWim & Jacqueline DinnessenSluiskamp 31076605 SL Wijchentel. 024-6414134 [email protected]

RAVON WERKGROEP MONITORINGAnnie Zuiderwijk, Edo Goverse & Ingo JanssenPostbus 94766 1090 GT Amsterdamtel. 020-5256624

RAVON FlevolandJeroen ReinholdArchipel 35-448224 HK Lelystadtel. 0320-231971

RAVON GelderlandMenno SoesJulianastraat 1316707 DD Wageningentel. 0317-418839

RAVON GroningenWytse Scheepstra De Merodelaan 109721 XA Groningentel. 050-5252090

RAVON Noord-BrabantWouter SchuitemaPeppelbeek 245501 EL Veldhoventel. 040-2538939mob. 06-44584846

RAVON Noord-HollandAxel Groenveld Kuinderstraat 33hs1079 DJ Amsterdam

RAVON OverijsselJaap Braad Campstede 57631 HS Ootmarsumtel. 0541-293450

RAVON UtrechtGerben DijkstraBoekweitland 293833 CL Leusdentel. 033-4948292

RAVON ZeelandKees Musters Kromme Weele 74331 PA Middelburgtel. 0118-633898

RAVON Zuid-HollandMike MelisKortenaerstraat 19 2315 TP Leidentel. 071-5210187

Herpetologische Studiegroep LimburgYkelien DamstraBosstraat 156071 XR Swalmentel. 0475-327601

Werkgroep Amfibieën en Reptielen DrentheRienko Vanderschuur (secretaris)Virgo 749405 RE Assentel. 0592-319369

Werkgroep Amfibieën en Reptielen Friesland (WARF)Postbus 38414 ZK Nieuwehorne tel. 0513-541725fax. 0513-541868

Vissenwerkgroep van het Natuurhistorisch Genootschap LimburgReinier AkkermansWilhelminalaan 476042 EP Roermondtel. 0475-324281

Werkgroep Adderonderzoek Nederland Pavanestraat 155802 LJ Venray tel. [email protected]

Werkgroep PoldervissenRombout van EekelenKruisstraat 394251 CV Werkendam

Page 27: REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN

VOORAANKONDIGING RAVON-DAG

Op zaterdag 12 november 2005 vindt de jaarlijkse RAVON-dag weerplaats. De gehele dag staat dit jaar in het teken van "Beheer in depraktijk". Op het moment zijn wij nog op zoek naar sprekers welkegezocht worden bij de terreinbeherende organisaties, waterschap-pen en binnen eigen gelederen.

De RAVON-dag wordt zoals gewoonlijk gehouden in de collegezaalN2 van de B-Faculteit van de Radboud Universiteit te Nijmegen,gelegen aan het Toernooiveld 1. Iedereen is vanaf 9.30u. van hartewelkom en om 10.00u. zal de dag officieel geopend worden. Metde laatste lezing zal ook de dag rond 16.00u. beëindigd worden.

U wordt op de hoogte gehouden van het definitieve programma.Het definitieve programma en de routebeschrijving naar het Toer-nooiveld 1 worden ook op de website van RAVON (www.ravon.nl)geplaatst.