BELDERBOS - DE MAEYER
Orfeo Belderbos
Tom Claes
Ma. Wijsbegeerte
F a c u l t e i t l e t t e r e n e n w i j s b e g e e r t e U n i v e r s i t e i t G e n t
2 0 1 3
Relationele milieu-‐ethiek Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Wijsbegeerte door: Orfeo Belderbos, 00707639, 2013
Promotor: Tom Claes
Commissarissen: Joke Meheus en Gaston Meskens
WORD COUNT:
Word Count 1: 26 213
Word Count 2: 27 973
Relationele milieu-‐ethiek
ii
WOORD VOORAF Dit werk is tot stand gekomen dankzij de steun van mijn famillie en
vrienden.
Er is veel inspiratie geput uit de intense gesprekken met medestudenen
en professoren.
In het bijzonder wil ik mijn dank betuigen aan Tom Claes, Marc Belderbos,
Eva Belderbos, Saul Belderbos, Piero Belderbos, Tadzio Belderbos, Lies
De Maeyer, Siemen Van Helsland, Michelle Elsen en Laila Lanssari. Die
mij gedurende deze moeilijke periode veel steun gaven.
Relationele milieu-‐ethiek
iii
ABSTRACT In dit werk wordt onderzocht wat een milieu-ethiek in de eenentwintigste
eeuw kan inhouden zonder dat er een particuliere formulering wordt
verdedigd. Op basis van de evoluties binnen de discipline wordt een
pragmatische pluralistische methode verdedigd die een relationele milieu-
ethiek impliceert. De diversiteit aan ecologische relaties en de ongelijke
impact van ecologische schade verleent ecologische waarden een
relationeel karakter. Dat hoeft het zoeken naar globale gedeelde
ecologische waarden niet uit te sluiten. Het argument dat in dit werk
verdedigd wordt, vooronderstelt de diversiteit binnen de milieu-ethiek. Er
wordt onderzocht wat de waarde van die diversiteit is en hoe deze kan
samengaan met het formuleren van een globale milieu-ethiek.
Relationele milieu-‐ethiek
iv
INHOUDSOPGAVE
Word Count: i
Woord vooraf ii
Abstract iii
Inleiding 1
Hoofdstuk 1: Ontstaan en evolutie van de milieu-ethiek. 6
1.1 Inleiding 6
1.2 Van ecologie tot milieu-ethiek. 6
1.3 De mens als enige waardenfundament. Waarde van de mens door de mens. 8
1.2.1 Welk antropocentrisme ? 9
1.2.2 Sterk antropocentrisme 11
Het Christelijke antropocentrisme en L.Whites kritiek daarop. 13
Kant, Descartes en het humanisme 16
Sterk en matig antropocentrisme in de milieu-ethiek 18
1.4 Voorbij het antropocentrisme. 21
1.4.1 ontstaan en centrale thema’s 21
1.4.2 Individualisme en consequentialisme 23
1.4.2.1 Peter Singer 25
1.4.2.2 Donald VanDeVeer 26
Relationele milieu-‐ethiek
v
1.4.2.3 Robin Attfield 27
1.4.2.4 Kritieken op individualistisch utilitaristische benaderingen. 28
1.4.3 Individualistische deontologische benaderingen 30
1.4.4 Holistische modellen binnen de milieu-ethiek 32
1.4.4.1 Aldo Leopold 32
1.4.4.2 J.B. Callicott 33
1.4.4.3 J.Lovelock 34
1.4.4.4 Kritieken op holisme in de milieu-ethiek 35
1.4.5 Tussen individualisme en holisme. 36
1.5 Ethisch monisme versus ethisch pluralisme 37
1.6 Voorbij de dichotomie, alternatieve theorieën, ecofeminisme, milieu pragmatisme. 39
1.6.1 Ecofeminisme 40
1.6.2 Milieupragmatisme 41
1.7 Conclusie 42
Hoofdstuk 2: Relationele ethiek en multicentrisme. 43
2.1 De ernst van het probleem 44
Biodiversiteit 44
Klimaat 45
Vervuiling 45
2.2 Milieu-pragmatisme 46
2.2.1 Pragmatisme en intrinsieke waarde 47
2.2.2 Relationele waarden 51
2.3 Pluralisme en multicentrisme 56
2.3.1 Pluralisme 57
2.3.2 Multicentrisme 62
2.4 Praktisch pluralisme 63
Relationele milieu-‐ethiek
vi
2.5 Conclusie 66
Hoofdstuk 3: Diepe relationele milieu-ethiek. 67
3.1 pluralisme en Deep Ecology 68
3.2 De achtplatform principes van de Deep Ecology- beweging. 69
3.3 Een ethiek gefundeerd in een wereldbeeld. 73
3.3.1 Ecologie, ecofilosofie en ecosofie 73
3.3.2 Normatieve evaluatie 75
3.4 Deep Ecology en de pragmatische kritiek hierop. 76
3.5 Globale milieu-etiek, de Earth Charter en de Earth Manifesto. 80
3.6 Imperialisme vs. ecocentrisme 83
3.7 Ontologische problemen vs. Materiële problemen. 85
3.8 Conclusie 88
Hoofdstuk 4: Conclusie 89
Bibliografie 92
Relationele milieu-‐ethiek
1
INLEIDING
De relatie tussen mens en milieu is in de laatste eeuw diepgaand
geëvolueerd. In de tweede helft van de twintigste eeuw groeide het
bewustzijn van een ecologische crisis. De moderne relatie tussen mens en
milieu werd geproblematiseerd. Dat op basis van wetenschappelijke
onderzoeksresultaten die wezen op de bedreiging van moderne
productiewijzen voor het welzijn van verschillende levensvormen.1
De milieu-ethiek ontstond als reactie op de ethische aspecten van de
ecologische crisis. Zowel het kritiseren van bestaande waarden als het
formuleren van nieuwe waarden gaf vorm aan die filosofische discipline.
Gezien de ruime diversiteit aan ecologische problemen en contexten
waren die formuleringen ook zeer divers. 2 Er is geen eenduidige
karakterisering van de ecologische crisis, noch een eenduidig antwoord
daarop. De relaties tussen milieu en ethiek bleken van zowel lokale als
globale aard. Dat resulteerde enerzijds in de erkenning van de diversiteit
aan ecologische waarden en anderzijds in een zoeken naar globaal
gedeelde waarden.
In dit werk wordt onderzocht wat een milieu-ethiek in de eenentwintigste
eeuw kan inhouden zonder dat er een particuliere formulering wordt
verdedigd. Op basis van de evoluties binnen de discipline wordt een
pragmatische pluralistische methode verdedigd die een relationele milieu-
ethiek impliceert.3 Vanuit de diversiteit aan ecologische relaties en de
ongelijke impact van ecologische schade wordt geargumenteerd voor het
relationeel karakter van ecologische waarden. Dat hoeft het zoeken naar
1 Rachel Carson, Silent Spring (Houghton Mifflin, 1962). 2 David Schlosberg, Environmental Justice and the New Pluralism : The Challenge of Difference for Environmentalism: The Challenge of Difference for Environmentalism (OUP Oxford, 1999), 3. 3Zie hiervoor John O’Neill, “The Varieties of Intrinsic Value,” Monist 75 (1992): 119. Hierin worden vershillende vormen van intrinsieke waarden in de milieu-‐ethiek onderscheiden. De waarden van objecten wordt hier gekarakteriseert vanuit hun relationele eigenschappen.
Relationele milieu-‐ethiek
2
globale gedeelde ecologische waarden niet uit te sluiten. Het argument
dat in dit werk verdedigd wordt, vooronderstelt de diversiteit binnen de
milieu-ethiek. Er wordt onderzocht wat de waarde van die diversiteit is en
hoe deze kan samengaan met het formuleren van een globale milieu-
ethiek.
In hoofdstuk één worden het ontstaan en de ontwikkeling van de milieu-
ethiek geanalyseerd, waarbij de klemtoon zal liggen op de spanning
tussen de intrinsieke waarde van de mens enerzijds en die van niet-
menselijke entiteiten anderzijds. Ten eerste wordt de kritiek van
antropocentrische waarden bij het ontstaan van de discipline ontleed.
Daaruit zal blijken dat dit antropocentrisme ingebed is in een bredere
ethische evolutie. Met Aldo Leopold wordt geïllustreerd dat de kritiek op
antropocentrische waarden eerder als een verruiming ervan begrepen
dient te worden.4 Daarbij worden de verschillende invullingen van het
concept antropocentrisme onderzocht.
Vervolgens worden de diverse pogingen tot intrinsieke waardering van
niet-menselijke organismen en entiteiten onderzocht. 5 Er wordt daarbij
een onderscheid gemaakt tussen individualistische en holistische ethische
modellen enerzijds en consequentialistische, utilitaristische en
deontologische modellen anderzijds. Een probleem dat terugkeert bij die
diverse ethische modellen is het bepalen van waardenprioriteiten. Als
zowel aan mensen als aan dieren een gelijke intrinsieke waarde wordt
toegekend, wat moet er dan gebeuren in die situaties waar er een
waardenconflict is tussen beide. Wat heeft prioriteit, het overleven van
individuele mensen of de gehele soort? Vele ecologische problemen
vereisen een reductie in de ontginning van natuurlijke grondstoffen. Maar
4 Aldo Leopold gebruikte de term “antropomorphic” waar men vandaag over “antropocentric” spreekt, dit om te verwijzen naar een waardensysteem dat alle waarden baseert op menselijke motieven. Andrew Light and Eric Katz, Environmental Pragmatism (Routledge, 1996), 100. 5 Kant Immanuel, Duties to Animals and Spirits. Lectures on Ethics. (New York: NY: Harper and Row, 1963), 263–270.
Relationele milieu-‐ethiek
3
wat met die situaties waar dat een beperking van de welvaart van de
mens inhoudt?6
Ik besluit het eerste hoofdstuk met een bespreking van pluralisme,
pragmatisme en ecofeminisme in de milieu-ethiek. Die drie posities
kritiseren een universalistische ethische theorievorming in de milieu-
ethiek. Milieu-pragmatisten wijzen daarbij op de problematische relatie
tussen milieu-ethiek en politieke besluitvorming. De diversiteit in de milieu-
ethiek wordt erkend als waardevol maar een meer praktijkgerichte milieu-
ethiek is nodig. Zowel pragmatisme als pluralisme werd bekritiseerd als
ethisch relativistisch. In hoofdstukken twee en drie zal ik die kritiek verder
onderzoeken.
In hoofdstuk twee wordt een pragmatische methode in de milieu-ethiek
verdedigd. De urgentie van de ecologische crisis is een eerste argument
voor die aanpak. Vervolgens wordt een relationele waardentheorie
verdedigd. Daarin wordt niet gepoogd de intrinsieke waarde van het
gehele ecosysteem of een element ervan te verdedigen, maar wel de
relationele waarde van particuliere elementen. De waarden die in een
milieu-ethiek naar voren worden gebracht, staan in een relationele ethiek
steeds in verhouding tot een particuliere context waarin ze geformuleerd
worden. Het milieu waarover de milieu-ethiek handelt, is dan geen
abstract concept maar een concrete context.
De relationele milieu-ethiek die hier verdedigd wordt, ontneemt intrinsieke
waarden hun absoluut karakter. Een ethiek wordt voorgesteld als een
dynamisch geheel aan waarden die onderling verbonden zijn zonder dat
er één ultieme waarde wordt vooropgesteld. Die relationele waarden zijn
steeds feilbaar, wat een ethisch debat bevordert.
Als alternatief voor het traditionele onderscheid tussen antropocentrisme
en ecocentrisme wordt een multicentrische ethiek voorgesteld. Vanuit een
relationele waardentheorie is er niet één ultieme waarde die het centrum
van een ethiek vormt. Meerdere waardencentra worden erkend en die zijn
6 Holmes Rolston III, “Feeding People Versus Saving Nature,” in Environmental Ethics, ed. Andrew Light and Holmes Rolston III (Blackwell publishing, 2003).
Relationele milieu-‐ethiek
4
niet exclusief. Dat heeft vooral betrekking op het probleem van
waardenprioriteiten dat in hoofdstuk één wordt besproken.
Tot slot van hoofdstuk twee wordt een praktisch pluralisme verdedigd dat
inhoudt dat verschillende formuleringen van een milieu-ethiek niet
exclusief hoeven te zijn. De erkenning van gedeelde waarden bevordert
de relatie tussen theorie en praktijk. De diverse argumenten voor die
gedeelde waarderingen van zowel de mens als zijn milieu representeren
de diversiteit aan contexten waarin die waarden geformuleerd werden. Die
diversiteit dient het zoeken naar gedeelde waarden niet tegen te gaan. Bij
gebrek aan expliciete formuleringen van gedeelde waarden blijft een
praktisch pluralisme open voor de kritiek van relativisme. In hoofdstuk drie
stel ik het formuleren van een platform van gedeelde waarden voor als
een methode om dat relativisme te vermijden.
De zowel globale als lokale schaal van de ecologische crisis vraagt om
zowel globale als lokale veranderingen. In het laatste hoofdstuk
presenteer ik de methode van de Deep Ecology-beweging, die een
beperkt platform van gedeelde waarden opstelt dat vanuit diverse ethische
theorieën ondersteund kan worden. Dat is vergelijkbaar met het praktisch
pluralisme dat in hoofdstuk twee wordt verdedigd.
De Earth Charter en de Earth Manifesto zijn voorbeelden voor de
formulering van een platform van gedeelde waarden. Met de kritieken van
onder anderen R. Guha wordt gewezen op de problemen die daarmee
gepaard gaan. Eén globale milieu-ethiek doet afbreuk aan de diversiteit
aan ecologische relaties en riskeert enkele bevolkingsgroepen te
bevoordelen in het nadeel van andere. Daarom is het noodzakelijk het
relationele en dus feilbare en niet exclusieve karakter van een
waardenplatform te erkennen.
Tot slot wordt de relatie tussen individuele ontologische veranderingen op
kleine schaal en institutionele veranderingen op globale schaal
onderzocht. Er wordt beargumenteerd dat beiden noodzakelijk zijn.
Relationele milieu-‐ethiek
5
Relationele milieu-‐ethiek
6
HOOFDSTUK 1: ONTSTAAN EN EVOLUTIE VAN DE MILIEU-‐ETHIEK.
1.1 INLEIDING
Gezien het belang voor dit werk van de interne ontwikkelingen in de
omgevingsethiek volgt in het eerste hoofdstuk een korte geschiedenis van
die filosofische discipline. Ze dient de lezer vertrouwd te maken met
enkele centrale begrippen en auteurs. De relationele milieu-ethiek die het
hoofdonderwerp is van dit werk zal hier binnen het bredere debat tussen
milieu-ethici gesitueerd worden.
1.2 VAN ECOLOGIE TOT MILIEU-‐ETHIEK.
Omgevingsethiek7 is een sub-discipline van de filosofie. Ze dient niet
verward te worden met de ecologie, een wetenschap die de relatie tussen
een organisme en zijn omgeving bestudeert.8 Beide zijn nauw verbonden.
Ecologisch onderzoek onthult de problemen in de relatie tussen de mens
en zijn omgeving. In de omgevingsethiek evalueert men die relatie.
Omgevingsethiek ontstond in de jaren 70 van de vorige eeuw als
academische discipline. Dat gebeurde als reactie op de ecologische crisis
7 Omgevingsethiek en milieu-‐ethiek zullen in wat volgt als synoniemen gebruikt worden. Met P.Curry merk ik op dat de term ‘omgevingsethiek’ problematisch is. De ethiek van ‘dat wat omgeeft’ plaatst de mens reeds centraal en vooronderstelt zo een vorm van antropocentrisme. Patrick Curry, Ecological Ethics (Polity, 2011). 8 Arne Naess and David Rothenberg, Ecology, Community and Lifestyle: Outline of an Ecosophy (Cambridge University Press, 1990).
Relationele milieu-‐ethiek
7
waar men zich in de jaren 60 van bewust werd. Het crisis gevoel werd
gevoed door wetenschappelijke publicaties die wezen op het gevaar van
de moderne productiewijzen voor het algemeen menselijk welzijn. Zoals
bijvoorbeeld Silent Spring van Rachel Carson.9 Daarin beschrijft Carson
hoe pesticides zoals DDT, aldrin en deildrin die in de landbouw gebruikt
werden zich verspreiden in de voedselketen. Dat vormde volgens Carson
een bedreiging voor de gezondheid van zowel de mens als het milieu. Dat
crisis gevoel vroeg om antwoorden. De ecologie beschrijft enkel het
probleem: er is een ecologische crisis. Wat nu? In de omgevingsethiek
bevraagt men de ethiek die aan de oorsprong van die crisis ligt en poogt
men alternatieve ethische systemen te formuleren.
Welke ethische houding ligt nu aan de oorsprong van de ecologische
crisis? Eén van de voornaamste antwoorden op die vraag was dat een
antropocentrische10 houding de oorzaak van de ecologische problemen
vormde. Milieu-ethici gingen ervan uit dat de toenmalige ecologische
crisis te wijten was aan een dominante houding van de mens ten opzichte
van de natuur. Zie daarvoor bijvoorbeeld het veel geciteerde artikel van
Lynn White jr. dat verscheen in 1967 en waarin hij stelt dat de oorsprong
van de ecologische crisis in de joods-christelijke traditie ligt.11 In het boek
Genesis van de Bijbel zou de superioriteit van de mens boven de rest van
de natuur verdedigd worden. Wat is er slecht is aan die dominante
houding? Draagt de natuur een intrinsieke waarde of heeft ze slechts een
instrumentele waarde voor de mens omdat hij voor zijn overleven
afhankelijk is van de natuur? Is de mens überhaupt in staat de natuur te
domineren of is dat een illusie van een determinering die niet mogelijk is?
Die vragen zullen een centrale rol spelen in de omgevingsethiek.
9 Carson, Silent Spring. 10 Deze term is zeer ambigu en ongenuanceerd. Verder zal ik het specifieker omschrijven als een sterk antropocentrisme. Dat houdt in dat het zowel op meta-‐ethisch, op meta-‐axiologisch en op vlak van morele prioriteiten geldt, in navolging van Paul Gimeno in het werk Mensen onder andere 1998.Paul Gimeno, Mensen Onder Andere. Een Inleiding Tot De Milieuethiek (Leuven: Acco, 1998). 11 L. White, “Historical Roots of Our Ecologic Crisis,” Science 155 (1967): 1203.
Relationele milieu-‐ethiek
8
1.3 DE MENS ALS ENIGE WAARDENFUNDAMENT. WAARDE VAN DE MENS DOOR DE MENS.
Omdat een groot deel van de omgevingsethiek een kritiek betreft van een
antropocentrische ethische attitude zal ik die attitude hier nader
onderzoeken alvorens de ontwikkeling van de discipline te schetsen.
De kritiek op wat men het ‘westers’ antropocentrisme noemt, werd snel
geconfronteerd met kritieken betreffende de verwarring tussen de mens
als enige bron van intrinsieke waarde en de mens als enige soort met
intrinsieke waarde. 12 Dat onderscheid zal ik hier benoemen als
respectievelijk zwak en matig antropocentrisme. Vervolgens zal ik de
kritiek voorstellen van L. White op een sterk antropocentrisme dat centraal
staat in verschillende ethische theorieën. Ik zal dit sterk antropocentrisme
kort illustreren in de christelijke ethos, bij Descartes en in het humanisme.
Daarmee wens ik de lezer vertrouwd te maken met die moraliteit die
enerzijds de exploitatie van de natuur ondersteunt en anderzijds
aangevallen wordt vanuit groene bewegingen en vanuit de milieu-ethiek.
Het zal blijken dat het antropocentrisme zelf een meervoudig geheel van
waardensets inhoudt. Daarbij is deze specifieke vorm van ethiek, die aan
de mens een absolute waarde toekent, ingebed in een bredere evolutie
binnen de menselijke ethiek.
Aldo Leopold, één van de pioniers in de omgevingsethiek, beschreef hoe
het antropocentrisme reeds het gevolg was van een verruiming in de
menselijke moraliteiten.13 De absolute intrinsieke waarde van elke mens is
pas recent erkend en nog steeds wordt die waardigheid aan velen
ontnomen. De onderdrukking van mensen onderling en van andere
diersoorten en levende organismen vertoont vele gelijkenissen. 14 De
kritiek op het antropocentrisme in de milieu-ethiek is dus als een
verruiming daarvan te beschouwen. Ondanks de vele verschillende
12 Gimeno, Mensen Onder Andere. Een Inleiding Tot De Milieuethiek, 31. 13 Aldo Leopold, “The Land Ethic,” in A Sand County Alamanac: And Sketches Here and There (Oxford: Oxford University Pres, 1987), 1. 14 Curry, Ecological Ethics, 58.
Relationele milieu-‐ethiek
9
benaderingen in de discipline gaat het steeds om een kritische reactie
tegen onderdrukking.
1.2.1 WELK ANTROPOCENTRISME ?
Antropocentrisme is een vage term met een zeer ruime betekenis. Heel
wat verwarring binnen de milieu-ethiek is het gevolg van een onduidelijk
gebruik van de term. De kritiek van Lynn White hierboven is gericht tegen
een klassiek westers antropocentrisme.15 Dat zal ik hier in navolging van
C. Palmer een sterk antropocentrisme noemen. Daarnaast onderscheid ik
met Palmer een matig en een zwak antropocentrisme.
Suzan Armstrong en Richard Botzler definiëren een sterk
antropocentrisme als volgt:
(sterk) Antropocentrisme is het filosofische perspectief dat
beweert dat ethische principes alleen op mensen van toepassing zijn, en
dat menselijke behoeften en belangen de hoogste, en zelfs exclusieve,
waarde en belang hebben. Zo is zorg om niet-menselijke entiteiten
beperkt tot die entiteiten die waarde hebben voor mensen.16
In een zwak antropocentrisme daarentegen stelt men dat de mens de
enige is die intrinsieke waarde toekent. Het feit dat enkel mensen
intrinsieke waarden toekennen impliceert niet dat ze andere wezens geen
intrinsieke waarde kunnen toekennen.
Ik geef toe dat vanuit het gezichtspunt van het wetenschappelijk
naturalisme, de oorsprong van waarde het menselijk bewustzijn is, maar
daar volgt op generlei wijze uit dat de locus van alle waarde het
bewustzijn zelf zou zijn of een bewustzijnstoestand zoals rede, genot of
kennis. (…) Een intrinsiek waardevol ding is in deze lezing waardevol
15 White, “Historical Roots of Our Ecologic Crisis.” 16 S.J. Armstrong and R.G. Botzler, Environmental Ethics: Divergence and Convergence (New York: MacGraw-‐Hill, Inc., 1993), 275. Eigen vertaling
Relationele milieu-‐ethiek
10
omwille van zichzelf, voor zichzelf, maar is niet waardevol in zichzelf, d.i.
totaal onafhankelijk van elk bewustzijn.17
Dit toont ons het onderscheid tussen een sterk en een zwak
antropocentrisme. Dat laatste stelt dat de mens de enige oorsprong van
waarden is maar daarom niet de enige locus ervan.
Een derde invulling is het matig antropocentrisme, waarmee verwezen
wordt naar die ethiek die steeds aan de mens prioriteit geeft maar daarom
niet ontkent dat andere organismen ook intrinsiek waardevol kunnen zijn.
Andere organismen kunnen op zich dan wel waardevol zijn, maar in een
overlevingskwestie zal een mens prioriteit geven aan een andere mens
boven een dier. Paul Gimeno verdeelt in Mensen onder andere het
antropocentrisme in de volgende drie categorieën:
Antropocentrisme als meta-ethiek: volgens deze vorm heeft
ethiek uitsluitend haar oorsprong in mensen en is deze enkel naar
mensen en hun moreel gedrag gericht.
Antropocentrisme als morele prioriteit: volgens deze vorm hebben
mensen steeds morele voorrang wat betreft morele behandeling.
Antropocentrisme als meta-axiologie: volgens deze vorm zijn mensen de
enige bron van intrinsieke waarden maar niet noodzakelijk de enige
locus.18
Vanuit die categorisering is alle milieu-ethiek antropocentrisch als meta-
ethiek, aangezien ze steeds op mensen gericht is en door mensen
gemaakt. Gimeno noemt dat bijgevolg zwak antropocentrisch. Dit
tegenover een sterk antropocentrisme dat alle drie de vormen omsluit en
waarin de mens de enige locus en oorsprong is van intrinsieke waarde,
het enige morele wezen en de enige die morele behandeling verdient. Die
benadering van Gimeno verschilt van die van auteurs zoals L. White, A.
Naess en S. Ferret, die enkel het sterke antropocentrisme van Gimeno als
17 J.B. Callicott, In Defense of the Land Ethic (Albany: Sunny, 1989), 147. In het Nederlands vertaald en geciteerd in Gimeno, Mensen Onder Andere. Een Inleiding Tot De Milieuethiek, 31. 18 Gimeno, Mensen Onder Andere. Een Inleiding Tot De Milieuethiek, 32.
Relationele milieu-‐ethiek
11
antropocentrisme beschouwen. 19 Vele milieu-ethici poogden het
antropocentrisme te weren door aan te tonen dat naast de mens ook
andere entiteiten intrinsiek waardevol kunnen zijn. Volgens Nicholas
Rescher levert dat geen tegenargument vermits:
Het kan dat ook intrinsieke waarden moeten wijken voor het overwicht
van andere intrinsieke waarden. (…) De intrinsieke waarde van één soort kan
moeten buigen voor de intrinsieke waarde van een verbetering in het menselijke
welzijn. Het is hier zoals elders een kwestie van waarden tegen elkaar af
wegen.20
Het antropocentrisme dat men wou weren was er één op axiologisch
niveau maar men vergat dat dat niet zomaar ging op het gebied van
waardenprioriteiten. In de formulering van een alternatieve milieu-ethiek
zal het zeer belangrijk zijn duidelijk te omschrijven wat er mis is met de
moraliteit waartegen men zich verzet. Daarom is het noodzakelijk de
verschillende invullingen van het concept antropocentrisme te
onderscheiden.
1.2.2 STERK ANTROPOCENTRISME
In wat volgt zal ik eerst het sterke antropocentrisme of het zogenaamde
westers antropocentrisme illustreren zoals dat door L. White werd
bekritiseerd. Vervolgens zal ik enkele sterk antropocentrische
benaderingen in de omgevingsethiek zelf analyseren.
In het sterke antropocentrisme gaat men ervan uit dat er zonder de mens
geen waarden in de wereld zijn, dat de mens de enige is met een
intrinsieke waarde en dat hij steeds morele prioriteit heeft. We noemen
iets goed of slecht omdat het waardevol of niet waardevol is voor de
mens. Dat wordt ook wel instrumentele waarde genoemd: iets is
19 White, “Historical Roots of Our Ecologic Crisis”; Naess and Rothenberg, Ecology, Community and Lifestyle; Stéphane Ferret, Deepwater Horizon, L’ordre Philosophique (Seuil, 2011). 20 N. Rescher, Unpopular Essays on Technical Change (Pittsburgh: University of Pittsburgh Press, 1980), 87.In het Nederlands vertaald en geciteerd in Gimeno, Mensen Onder Andere. Een Inleiding Tot De Milieuethiek. 34
Relationele milieu-‐ethiek
12
waardevol omdat het een middel is voor een bepaald doel. Alles wat nu
bijdraagt tot het behoud van een mens is dan instrumenteel waardevol
voor de mens. Eten is bijvoorbeeld instrumenteel waardevol voor de mens
om te overleven en gif instrumenteel slecht voor de mens omdat het niet
bijdraagt tot zijn bestaan. Men kan over handelingen zeggen dat ze slecht
zijn omdat ze het leven van de mens in gevaar brengen, bijvoorbeeld
doden. Wanneer men dat nu toepast op het ecosysteem kan men stellen
dat het hele ecosysteem als middel tot het overleven van de mens
waardevol is.
In het artikel The historical roots of Our Ecological Crisis 21 verdedigt Lynn
White dat de huidige ecologische crisis het gevolg is van een dominante
houding van de mens ten opzichte van de natuur in de westerse
christelijke traditie. Dit antropocentrisme gaat samen met een christelijke,
cartesiaanse en humanistische metafysica. De mens wordt voorgesteld
als dominant over de rest van de natuur. Als zodanig is hij de enige drager
van rechten. Die metafysica stelt ons de wereld voor als een dode entiteit
en onderscheidt zich van pantheïstische, animistische en holistische
tradities. 22 In het christendom devalueert men deze wereld als een
tussenfase ten gevolge van de zondeval, het ware paradijs komt na dit
leven23. In het cartesiaanse mechanische model reduceert men de wereld
tot een niet-levend mechanisch geheel24. Het humanisme isoleert de mens
van de rest van het universum en plaatst hem in het centrum van zijn
wereld25. Ik zal die drie aspecten van het sterke antropocentrisme nader
toelichten alvorens in de volgende paragraaf op de niet-antropocentrische
alternatieven in te gaan.
21 White, “Historical Roots of Our Ecologic Crisis.” 22 Ton Lemaire, Filosofie van het landschap (Ambo, 1970). 23 Zie hiervoor ook het artikel ‘de mens aan de grens’ van Jaap Kruidhof 1972.Jaap Kruithof, De Mens Aan De Grens (Brussel: EPO, 1985). 24 De wereld als een horloge is een typische metafoor uit de achttiende eeuw, zie ook “nous rendre comme maîtres et possesseurs de la nature ...” in Descartes werk Discours de la methode. René Descartes, Discours De La Méthode: Pour Bein [sic] Conduire Sa Raison Et Chercher La Verité Dans Les Sciences (University of Notre Dame Press, 1994). 25 Merk op dat men meerdere tegenstrijdige humanismen in deze periode kan onderscheiden: hier verwijs ik naar het radicale humanisme zoals dit van de Newtonisten. Dat onderscheidt zich van het humanisme van minder gekende individuën zoals J.Meslier of J.Toland.
Relationele milieu-‐ethiek
13
HET CHRISTEL I JKE ANTROPOCENTRISME EN L. WHITES KR IT IEK DAAROP.
In de christelijke traditie werd de mens volgens White als het enige
waardenfundament gezien. God heeft de mens zoals zichzelf geschapen
en de mens is niet zoals de andere schepsels. Wat de mens uniek maakt
is, volgens deze traditie, zijn vrije wil. In tegenstelling tot het lichaam is de
geest echter niet volledig gedetermineerd. Bijgevolg kan een mens ook
schuldig zijn en verantwoordelijk gesteld worden voor zijn handelingen.
Die unieke eigenschap maakt de mens tot heerser over de schepping van
God. Daarbij is de mens de enige die over een onsterfelijke ziel beschikt,
in tegenstelling tot alle andere levende organismen.26 Die lezing van het
christendom onderschrijft duidelijk een dominante houding tegenover de
natuur.
Schrijvers als L. White zochten naar een enkelvoudige oorzaak van de
ecologische crisis. White kon zelf niet ontsnappen aan het christelijke
‘schuld’-denken. Hij vroeg zich af of de ecologische crisis een typisch
westerse crisis is. Die vraag vormt de ondertoon voor heel wat verwijten
die sinds de jaren 60 geformuleerd werden. Er was duidelijk iemand nodig
die verantwoordelijk werd gesteld.
De wetenschap en technologie die sinds de zeventiende eeuw een
versnelde ontginning van natuurlijke grondstoffen mogelijk maakten en
daarbij de menselijke populatie ongezien lieten toenemen, zouden de
oorzaak vormen van de huidige ecologische crisis. Daarbij zouden
wetenschap en technologie typisch westerse uitvindingen zijn die gegrond
zijn in een christelijke metafysica. Lynn White argumenteert dat de
christelijke kosmologie de mens buiten de natuur stelt en bijgevolg een
dominante houding ondersteunt waarbij deze natuur slechts een
instrumentele waarde draagt.27 Na veertig jaar milieu-ethiek is de relatie
tussen religieuze kosmologie en ecologische problemen zoals die door
White beschreven werd echter betwist wegens het toenemende
ontwikkelen van een pluralisme wat betreft ecologische strategieën zowel
26 White, “Historical Roots of Our Ecologic Crisis.” 27 Ibid.
Relationele milieu-‐ethiek
14
in de ethiek als in andere domeinen.28 Toch is er in 2011 een werk van
Stéphane Ferret verschenen waarin hij stelt dat de ecologische crisis
samengaat met een overgang van de humanistische metafysica naar de
niethumanistische metafysica.29 Dat werk ligt volledig in de lijn van de
Deep Ecology-beweging van Arne Naess en verdedigt een
decentralisering van de mens zoals dat vanuit een darwinistisch
perspectief reeds verwezenlijkt is.
Alvorens daar dieper op in te gaan, zal ik eerst de structuur van Whites
argument kort bespreken en de problemen ervan aankaarten. De rol van
de christelijke ethiek in de ecologische crisis voor White kan begrepen
worden uit volgend citaat:
what people do about their ecology depends on what they think
about themselves in relation to the things around them.30
Omdat wereldbeelden (‘what people think of themselves in relation to the
things around them’) bepaald worden door de religie en de kosmologie als
fundamenten daarvan, verdedigt White dat de oplossing voor ecologische
problemen het aanpassen van die religie is. Wanneer men dat aanvaardt,
impliceert het dat de ecologische crisis een wereldbeelden-crisis is.31
Bijgevolg opende Whites these een nieuw domein voor onderzoek dat de
evaluering van de natuur vanuit verschillende religies onderzoekt. White
schreef dit artikel voor er een academisch domein als milieu-ethiek
bestond. Echter legde hij reeds een doel vast voor dat domein: het
hervormen van wereldbeelden. In hoeverre dat de taak van de ethici is,
vormt het onderwerp van het volgend hoofdstuk.
De argumenten van White gaan als volgt:
28 Jenkins Willis, “After Lynn White: Religious Ethics and Environmental Problems,” Journal of Religious Ethics 37 (2010): 283–309. 29 Ferret, Deepwater Horizon. 30 David Yencken, John Fien, and Helen Sykes, Environment, Education, and Society in the Asia-‐Pacific: Local Traditions and Global Discourses (Routledge, 2000), 15. 31 Zie voor meer hierover deel 3.6 over ontologische vs. materiele veranderingen.
Relationele milieu-‐ethiek
15
-De judeo-christelijke religie vormt onze gezamenlijke geschiedenis en
bepaalt zelf in een geseculariseerde maatschappij onze relatie tot de
natuur.
-Vanuit deze traditie wordt de mens nog steeds als een dominant wezen
over de natuur begrepen.
-Dit gaat samen met een optimisme ten aanzien van wetenschappen en
technologie die deze dominantie over de natuur versterken.
-De oorsprong van deze dominante houding vindt men in de Bijbel, meer
specifiek in de Genesis, in deze kosmologie is de wereld waarin we
leven een geschapen wereld met een lineaire tijdsvoorstelling.
-Daarbij verweerde het christendom het paganisme en daarmee ook de
animistische kosmologie die de mens in een niet dominante relatie tot
de natuur plaatste32
De these van dominantie ten opzichte van de natuur in Genesis werd in de
jaren 1990 afgezwakt door John Baird Callicott. Hij stelde een nieuwe
interpretatie van Genesis voor waarin de mens wordt voorgesteld als
‘burger’ van de schepping, maar Callicott toont vanuit verschillende
passages dat van een volledige dominantie, zoals door White gesteld,
geen sprake is.33 Callicott werd daarvoor geïnspireerd door John Muir en
Aldo Leopold, de eerste oprichter van de Sierra Club en de tweede vader
van de ‘land ethic’. De interpretatie van Callicott relativeert Whites these
dat enkel religie een oorzaak van de ecologische crisis is, door de
pluralistische interpretaties binnen het christendom zelf te belichten. 34
Voor Lynn White was de ecologische crisis duidelijk een westerse crisis.
Vanuit die lezing hebben andere niet-antropocentrische culturen geen
aandeel in deze crisis.
In de eenentwintigste eeuw blijkt het echter niet alleen een westerse
ecologische crisis te zijn maar een probleem waarmee de hele bevolking
32 White, “Historical Roots of Our Ecologic Crisis” zoals beschreven in Ferret, Deepwater Horizon, 80. 33 Ferret, Deepwater Horizon, 84. 34 Ibid.
Relationele milieu-‐ethiek
16
van de aarde kampt. In de latere omgevingsethiek bevraagt men niet
zozeer de oorsprong van het antropocentrisme maar gaat men op zoek
naar alternatieve houdingen. Toch is de oorsprongsvraag zeer relevant
voor de milieu-ethiek. De ethische geschiedenis van de mens onthult hoe
men steeds grotere groepen en gehelen intrinsiek zal waarderen. Het
antropocentrisme is niet altijd evident geweest. Zoals Aldo Leopold
illustreert, kan men nog steeds recente ethische attitudes beschrijven
waar niet alle mensen als dragers van een intrinsieke waarde werden
erkend.35 In wat volgt toon ik hoe denkers als Kant en Descartes een
antropocentrische houding verdedigden. Schrijvers als Paul Taylor zullen
later volgens dezelfde methode dat antropocentrisme uitbreiden tot een
biocentrisme.36
KANT, DESCARTES EN HET HUMANISME
White kritiseert het antropocentrisme in de religie. In de filosofie kan men
andere wortels van die antropocentrische attitude terugvinden. Hier zal ik
deze ethische houding bij enkele voorname filosofen illustreren bij de
aanvang van de moderniteit. Ik zal ingaan op twee vertegenwoordigers
van de sterk antropocentrische metafysica en ethiek, Kant en Descartes.
Het antropocentrisme van Kant was waardevol voor de mensheid, het ging
voorbij aan de interne verdeling binnen de mensheid en fundeerde de
erkenning van de intrinsieke waarde van elke mens. Intrinsieke waarde
bleef echter beperkt tot de mens. Bij Kant zijn onze plichten om dieren
goed te behandelen indirecte plichten jegens mensen. Dat is zo omdat
een liefdevolle omgang met dieren tot een gelijkaardige omgang met
mensen zou leidden. En omdat een wrede omgang met dieren een wrede
omgang met mensen zou bevorderen.37
35 Leopold, “The Land Ethic,” 2. 36 Zie hiervoor Paul Taylor, Respect for Nature (Princeton: Princeton university Press, 1986). 37 Kant Immanuel, Duties to Animals and Spirits. Lectures on Ethics., 263.
Relationele milieu-‐ethiek
17
In het werk Grundlegung zur Metaphysik der Sitten onderscheidt Kant een
persoon van een ding. Een ding heeft slechts een relatieve waarde als
middel voor iets anders. Een persoon daarentegen beschikt over de rede
en is daarom een doel op zichzelf. Volgens dat onderscheid is de mens de
enige absolute waardendrager. Het is op dat onderscheid dat Kant zijn
categorische imperatief baseert: “Act in such a way that you treat
humanity, whether in your own person or in the person of any other, never
merely as a means to an end, but always at the same time as an end.”.38
Die regel laat ons dus wel toe een dier of enig ander wezen enkel als een
middel of een instrument te gebruiken. De bepaling van wat ons als mens
zo uniek maak, de rede, maakt ook een identificatie mogelijk met alle
andere mensen. Het is op die identificatie dat Kant het intrinsiek
waardevol zijn van alle mensen fundeert.
Ton Lemaire beschrijft in Filosofie van het landschap hoe het denken van
Descartes een andere waardevolle bron is voor de sterke
antropocentrische attitude in de continentale filosofie. Het denken van
Descartes onthult een bijzondere relatie tussen de denker en het
gedachte. Dat denken groeide aan de vooravond van de moderniteit. Een
periode waarin de relatie tussen de mens en de natuur intens zou
veranderen. Het hierboven besproken sterke antropocentrisme dat de
mens centraal aan zijn wereld plaatst, is herkenbaar in Descartes’ denken.
De methodische twijfel brengt hem ertoe het cogito, het denkende ik, als
het ultieme epistemologische fundament te beschouwen.39 Dat is een
sterke wijziging tegenover het middeleeuwse denken waar het teken, de
traditie en de Schrift centraal staan. Denk aan de tegenstelling tussen Don
Quichot en Sancho Panza: de ene laat zich leiden door een blind geloof in
tekens die de vorige generaties hem nalieten en de ander door zijn directe
ervaring. Die verandering in het Europese denken ging samen met
grondige veranderingen in de voorstelling van de natuur, de mens als res-
cogitans is een denkend ding. Enerzijds is er het denkende bewustzijn en
38 Dit betreft de tweede formulering van de categorische imperatief in Immanuel Kant, Grounding for the Metaphysics of Morals: With on a Supposed Right to Lie Because of Philanthropic Concerns, 3rd ed. (Hackett Pub Co, 1993), 30. 39 Lemaire, Filosofie van het landschap, 68.
Relationele milieu-‐ethiek
18
anderzijds de materiële natuur. Om die natuur te kennen kan men zich
enkel op primaire eigenschappen baseren. Zoals Locke later zou doen,
reduceert Descartes de natuurwetenschappen reeds tot de
kwantificeerbare kwaliteiten. Dit leidt ertoe dat men de natuur als een
mechanische machine gaat voorstellen. Later in de twintigste eeuw zullen
filosofen als Husserl en Merleau-Ponty Descartes cogito decentreren. Met
die decentrering zal ook de mens gedecentreerd worden.40
Het werk van zowel Kant als Descartes toont dat het antropocentrisme
niet enkel in de religie gegrond is. Beiden verlichtingsdenkers en
humanisten onderbouwden de autoriteit van de menselijke rede. In die tijd
nam hiermee ook de kracht van de mens over de natuur toe. Hoe men die
kracht zal aanwenden is een vraag van de milieu-ethiek. De kritiek op het
antropocentrisme in de milieu-ethiek is dikwijls gericht tegen een
grenzeloze toepassing van het menselijke meesterschap over de natuur.
Dat vindt zijn oorsprong in het besef van afhankelijkheid en diepe
verbondenheid tussen de mens en de andere levenden op deze aarde.
Men kan dus beter spreken van een kritiek op het antropocentrisme dan
een kritiek tegen het antropocentrisme.
STERK EN MATIG ANTROPOCENTRISME IN DE MIL IEU-‐ETHIEK
Hier zal ik ingaan op enkele hedendaagse pleidooien voor een
antropocentrische milieu-ethiek. Daarbij baseer ik me op het
bibliografische essay van Clare Palmer A Bibliographical Essay On
Environmental Ethics41.
Er is een ruime variëteit aan milieu-ethische opvattingen die men
antropocentrisch in sterke of matige zin kan noemen. De meeste van die
benaderingen gaan ervan uit dat de niet-menselijke wereld het beste
vanuit zijn instrumentele waarde voor de mens geëvalueerd kan worden.
40 Ibid., 75. 41 Clare Palmer, “A Bibliographical Essay On Environmental Ethics’,” Studies in Christian Ethics 7 (1994): 68–97.
Relationele milieu-‐ethiek
19
Wat die instrumentele waarde is, kan opnieuw op zeer verschillende
wijzen ingevuld worden. Zo kan men de esthetische, spirituele, fysieke,…
aspecten instrumenteel waarderen. Zelfs een sterk antropocentrische
milieu-ethiek dient dus geen grenzeloze exploitatie van de natuur te
ondersteunen. Dergelijke extreme vormen van antropocentrische ethos
vindt men vooral terug in economische en politieke praktijken. Binnen de
milieu-ethiek die ontstaan is als reactie op de ecologische crisis vindt men
eerder gematigde of zwakke vormen van antropocentrisme terug.42 Zo
argumenteren denkers als B. Barry en A. Dobson dat natuurlijke
grondstoffen voorzichtig en met zorg behandeld dienen te worden in het
belang van zowel de huidige generaties als toekomstige generaties.43
Dergelijke benaderingen sluiten meer aan bij het eigenlijke internationale
politieke debat betreffende milieubeleid. 44
Indeed a broadly antropocentric approach to environmental
values underpins much international policy making. Most international
discussion of central environmental issues - depletion of stratospheric
zone, global warming, marine and atmospheric pollution, treatment of
toxic waste, destruction of rain forests – focuses ethically on their effect
on human beings.45
Palmer beschrijft enkele belangrijke matig antropocentrische
benaderingen binnen de milieu-ethiek bij John Passmore en Brian G.
Norton. Die zijn echter uiteenlopend. Passmore verdedigt in zijn werk
Man’s responsibility fo nature dat er helemaal geen nieuwe milieu-ethiek
nodig is. Hij argumenteert dat er geen goede gronden zijn om intrinsieke
waarden in de niet-menselijke natuur te erkennen. Daarbij stelt hij dat
waarden steeds door mensen geformuleerd zijn en op mensen gericht
zijn. Dat is dus een antropocentrisme op meta-ethisch en op axiologisch
niveau. Bijgevolg is voor Passmore de traditionele benadering van
42 Ibid., 4. 43 Er bestaat een significante hoeveelheid literatuur aangaande de morele waarde van toekomstige menselijke generaties. Zie hiervoor: A. Dobson, Fairness and Futurity (Oxford: Oxford University Press, 1999). Derek Parfit, Reasons and Persons (Oxford University Press, 1984); Avnēr De-‐Šallîṭ, Why Posterity Matters: Environmental Policies and Future Generations (Routledge, 1995); R. Attfield, The Ethics of Environmental Concern (Oxford: Blackwell, 1983). 44 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 69. 45 Ibid.
Relationele milieu-‐ethiek
20
milieukwesties vernieuwbaar en toepasbaar op huidige ecologische
problemen.46
Een andere zwakke antropocentrische benadering vindt men terug in de
paper Environmental Ethics and weak Antropocentrism van Bryan G.
Norton47. Daarin vindt men een zeer pragmatische invulling van ethiek
terug, Norton meent dat milieu-ethiek geen moeilijk justifieerbare
concepten als intrinsieke waarden nodig heeft om de roekeloze exploitatie
der natuur af te keuren. Zo een benadering is effectiever in concrete
situaties waar onze natuurlijke grondstoffen bedreigt worden. Bijgevolg
zou milieu-ethiek dan voornamelijk gaan over de bescherming van onze
grondstoffen nu en in de toekomst. Norton meent dat het debat
aangaande intrinsieke waarde van niet-menselijke organismen overbodig
is voor de milieu-ethiek.48
The point of this essay, however has been to show that one need
not make questionable ontological commitments involved in attributing
intrinsic value to nature, since weak antropocentrism provides a
framework adequate to criticize current destructive practices to
incorporate concepts of human affinity to nature, and to account for the
distinctive nature of environmental ethics.49
Palmer wijst erop dat dergelijke antropocentrische benaderingen
uitzonderlijk zijn binnen de milieu-ethiek. Die discipline bestaat
voornamelijk uit kritieken op antropocentrische ethische attitudes. Die
stellen dat er een nieuwe waardering van de niet-menselijke natuur nodig
is om een antwoord te kunnen bieden op de huidige ecologische crisis.
Buiten het academische domein, zoals in internationale wetgeving, wordt
echter voornamelijk een antropocentrische ethos toegepast. Milieu-ethiek
ontstond reeds een halve eeuw geleden en de vervuiling, ontbossing,
exploitatie van grondstoffen,… zijn blijven toenemen. De school van het
milieu pragmatisme (environmental pragmatism) poogt de academische
46 J Passmore, Man’s Responsability for Nature (California: Scribner, 1974). 47 Bryan G. Norton, “Environmental Ethics and Weak Antropocentrism,” in Environmental Ethics, ed. Andrew Light and Holmes Rolston III (Blackwell Publishing, 2003). 48 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 70. 49 Norton, “Environmental Ethics and Weak Antropocentrism,” 18.
Relationele milieu-‐ethiek
21
discipline van de milieu-ethiek en het grondstoffen beleid op economisch
en politiek gebied te verenigen.50
1.4 VOORBIJ HET ANTROPOCENTRISME.
Hier zal ik analyseren hoe een niet-antropocentrische houding in de
milieu-ethiek geformuleerd werd en hoe die formulering de discipline bij
haar ontstaan vorm gaf.
1.4.1 ONTSTAAN EN CENTRALE THEMA’S
De ontwikkeling van de milieu-ethiek gebeurde onmiddellijk vanuit
verschillende bezorgdheden betreffende menselijke omgevingen en de
aantasting hiervan. Het is niet toevallig dat die bezorgdheid er kwam in de
laatste helft van de twintigste eeuw. Gedurende die periode
verdriedubbelde de menselijke bevolking en werd de industrialisering
doorgedreven naar de periferie.51 Zoals eerder reeds opgemerkt is, wordt
in de literatuur het artikel van Rachel Carson Silent Spring gepubliceerd in
1962 dikwijls vernoemd als de druppel die de emmer liet overlopen.52
Daaropvolgend vond begin jaren 70 de eerste conferentie over milieu-
ethiek plaats in de Universiteit van Georgia in de V.S.53 Daarop volgden
enkele publicaties die het pad effenden voor de verdere milieu-ethiek. Het
belangrijkste daarvan was het artikel van Richard Sylvan (later Routley) in
het boek Is There need for a New,an Environmental Ethic? Daarin
beantwoordt hij deze titelvraag bevestigend. In hetzelfde jaar publiceerde
A. Naess The Shallow and the Deep, Long-Range Ecology Movements
waarmee hij reeds een onderscheid invoerde tussen een oppervlakkige en
50 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 71. 51 Nathan Keyfitz and Wilhelm Flieger, World Population Growth and Aging: Demographic Trends in the Late Twentieth Century (University of Chicago Press, 1990). 52 Carson, Silent Spring. 53 Deze conferentie getiteld “filosofie en de milieu-‐crisis”, werd beschreven en gepubliceerd in William Blackstone als Philosophy and environmental crisis. De conferentie had plaats van 18 tot 21 februari 1971.
Relationele milieu-‐ethiek
22
een diepe ecologische ethiek. Vervolgens was er de rechtszaak van de
Sierra Club tegen Norton. Het ging daarbij om de aanvechting van het
project van Disney om midden in een natuurgebied een recreatiepark te
bouwen. C. Stone de advocaat van de Sierra Club, pleitte in die zaak als
een van de eersten voor de rechten van niet-menselijke natuurlijke
entiteiten, in dit geval de bijzonder oude bomen in het park. Dat pleidooi
werd gepubliceerd in het artikel Should Trees Have Standing? 54 .
Gedurende de jaren 70 opende het debat van de milieu-ethiek zich. Peter
Singer ontwikkelde in het werk Animal Liberation55 een utilitaristische
benadering aangaande de morele behandeling van dieren. 56
Reeds snel werden de verschillen in milieus of omgevingen waarop
milieu-ethiek betrekking had duidelijk. Daar waar Singer zich beperkte tot
de voelende wezens gingen schrijvers als Naess spreken over de
intrinsieke waarde van het gehele ecosysteem. Het debat vond vanaf
1979 zijn neerslag in het magazine Environmental Ethics uitgegeven door
Eugene Hargrove. Dat is nog steeds één van de meest relevante bronnen
voor milieu-ethiek. Gedurende de jaren 80 zou het debat zich steeds
specifiëren en diversifiëren, en tegen begin de jaren 90 werd milieu-ethiek
een bacheloropleiding in enkele Amerikaanse universiteiten57 . Daarbij
ontstonden er enkele nieuwe magazines zoals Environmental Values in
1992, Worldviews: Environment, Culture, Religion, in 1997 , Ethics, Place
and Environment in 1998. 58
Het domein van onderzoek binnen de milieu-ethiek is zeer gevarieerd en
op te delen in enkele traditionele categorieën die zich onderscheiden
door een verschillende benadering van enkele centrale thema’s. In wat
volgt zal ik elk van die stromingen en hun belangrijkste
vertegenwoordigers bespreken. Maar eerst worden enkele hoofdthema’s
54 Christopher D. Stone, “Should Trees Have Standing? Towards Legal Rights for Natural Objects,” Law Morality, and the Environment 3 (1974). 55 Peter Singer, Animal Liberation: The Definitive Classic of the Animal Movement, Reissue (Harper Perennial Modern Classics, 2009). 56 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 68-‐69. 57 De eerste waren: Colorado State University en University of North Texas. 58 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 68.
Relationele milieu-‐ethiek
23
besproken om te illustreren hoe milieu-ethiek zich onderscheidt van de
ruimere filosofische discipline der ethiek.
Zoals uit de het vorige deel van dit hoofdstuk reeds naar voren kwam, is
antropocentrisme steeds een punt van kritiek geweest in veel theorieën.
Dat gaat samen met het in vraag stellen van traditionele waarden. Wat is
waardevol buiten de mens en hoe kan men als mens zulke waarden
erkennen? Die vraag leidde tot het onderscheid tussen intrinsieke en
instrumentele waarde. Verschillende ethici poogden een anti-
antropocentrisme te verdedigen door de intrinsieke waarden van niet-
menselijke entiteiten te verdedigen. Een tweede discussiepunt betreft de
oorsprong van intrinsieke waarden. Zijn ze slechts menselijke creaties of
zijn ze natuurlijke eigenschappen los van de mens? Op basis van dat
onderscheid kan men subjectivisten en objectivisten onderscheiden. Beide
posities zullen problematisch blijken. Waardensubjectivisme opent de weg
voor relativisme en waardenobjectivisme voor absolutisme. Een derde
thema betreft de vraag wat nu eigenlijk intrinsiek waardevol is: dieren,
planten, ecosystemen,… ? De diversiteit in antwoorden op die problemen
opende ook het debat tussen monisme en pluralisme in de milieu-ethiek.
In dat debat stelt men zich de vraag of het mogelijk is tot één ethiek te
komen voor de gehele aarde, daarbij stelt men zich ook de vraag in
hoeverre dat nodig is. Ethische pragmatisten en ecofeministen verdedigen
dat men eerder nood heeft aan concrete antwoorden op actuele
problemen en beklemtonen dat die steeds contextueel zullen zijn.
Op basis van de verschillende benaderingen van die problemen worden in
wat volgt kort enkele groepen binnen de milieu-ethiek onderscheiden die
zich afzetten tegen het traditionele westerse antropocentrisme.
1.4.2 INDIVIDUALISME EN CONSEQUENTIALISME
Palmer beschrijft individualistische consequentialistische benaderingen in
de milieu-ethiek als ethische benaderingen die enerzijds het individu als
de locus van ethische problemen stellen, dit eerder dan hele soorten of
Relationele milieu-‐ethiek
24
grotere gehelen zoals ecosystemen. En die anderzijds menen dat het doel
van ethisch gedrag steeds de best mogelijke gevolgen zijn. 59 Die positie
ligt in de lijn van het Utilitarisme van J.Bentham:
Other animals, which, on account of their interests having been
neglected by the insensibility of the ancient jurists, stand degraded into
the class of things. [original emphasis] ... The day has been, I grieve it to
say in many places it is not yet past, in which the greater part of the
species, under the denomination of slaves, have been treated ... upon
the same footing as ... animals are still. The day may come, when the
rest of the animal creation may acquire those rights which never could
have been withholden from them but by the hand of tyranny. The French
have already discovered that the blackness of skin is no reason why a
human being should be abandoned without redress to the caprice of a
tormentor. It may come one day to be recognized, that the number of
legs, the villosity of the skin, or the termination of the os sacrum, are
reasons equally insufficient for abandoning a sensitive being to the
same fate. What else is it that should trace the insuperable line? Is it the
faculty of reason, or perhaps, the faculty for discourse?...the question is
not, Can they reason? nor, Can they talk? but, Can they suffer?60
Die uitspraak toont ons dat Bentham in de achttiende eeuw reeds voorbij
een sterk antropocentrisme dacht. Verder komt hier een essentieel aspect
van vele consequentialistische theorieën naar voren: de waarde vindt haar
oorsprong in de toestand waarin een individu verkeert eerder dan in dit
individu zelf61. In wat volgt worden drie belangrijke vertegenwoordigers
van die positie besproken: Peter Singer, Donald VanDeVeer en Robin
Attfield.
59 Ibid., 69. 60 Lori Gruen, “The Moral Status of Animals,” in The Stanford Encyclopedia of Philosophy, ed. Edward N. Zalta, Winter 2012, 2012, http://plato.stanford.edu/archives/win2012/entries/moral-‐animal/; Jeremy Bentham, Étienne Dumont, and Jean-‐Charles-‐Léonard Simonde Sismondi, Principles of Legislation: From the Ms. of Jeremy Bentham ... By M. Dumont ... (Wells and Lilly, 1830). 61 Zie hiervoor Bernard Williams Utilitarism for and against, Cambridge, Cambridge University Press, 1979
Relationele milieu-‐ethiek
25
1.4.2.1 PETER SINGER
Peter Albert David Singer is een Australisch filosoof die bekend werd als
dierenrechtenactivist. Als utilitarist volgt hij Bentham in het erkennen van
de morele significantie van het lijden in dieren. Zijn positie werd voor het
eerst bekend door zijn werk Animal Liberation en werd later uitgewerkt in
Practical Ethics en het artikel Killing Humans and Killing Animals.62 Daar
neemt Singer een hedonistische utilitaristische positie in, wat inhoudt dat
waarde bepaald wordt door gevoelens van pijn en genot. Bijgevolg is het
doel van ethisch handelen het maximaliseren van genot over pijn. Dat
maakt dat Singers ethiek beperkt is tot die wezens die pijn of genot
kunnen voelen. In tegenstelling tot Stone kent hij geen rechten toe aan
bomen. Wezens die wel pijn of genot kunnen voelen zijn van morele
consideratie. Het zijn echter niet de individuen zelf die een waarde hebben
maar de toestand van pijn of genot waar zij zich in bevinden. 63
When humans change the environment in which we live, we
often harm ourselves. If we discharge cadmium into a bay and eat
shellfish from that bay, we become ill and may die. … The harm that
humans do the environment, however, does not rebound solely, or
chiefly, on humans. It is nonhumans who bear the most direct burden of
human interference with nature.64
Palmer wijst op het volgend probleem met het hedonistisch utilitarisme:
wanneer men een organisme op een pijnloze manier zou kunnen doden,
dan zou dat gerust door een ander vervangen kunnen worden, zonder
enig bezwaar. Het is immers de gehele ervaring, en niet het organisme op
zichzelf, die waarde heeft. Dat wordt het probleem van vervangbaarheid
genoemd. Als oplossing daarvoor gaat Singer in later werk een
onderscheid maken tussen bewuste en zelfbewuste wezens. Zo breidt hij
het hedonistische utilitarisme uit naar voorkeursutilitarisme. Bewuste
62 Singer, Animal Liberation; Peter Singer, “Killing Humans and Killing Animals,” Inquiry 22, no. 1–4 (1979): 145–156; Peter Singer, Practical Ethics (Cambridge University Press, 1982). 63 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 72. 64 Peter Singer, “Not for Humans Only: The Place of Nonhumans in Environmental Issues,” in Environmental Ethics, ed. Andrew Light and Holmes Rolston III (Blackwell Publishing, 2003), 1.
Relationele milieu-‐ethiek
26
wezens zijn hier dan wel vervangbaar vermits ze geen perceptie van
zichzelf hebben en dus ook geen voorstelling van hun toekomstige
toestanden. Zelfbewuste wezens zijn niet vervangbaar vermits ze een
beeld hebben van zichzelf dat zich uitstrekt over een zekere tijd. Bijgevolg
hebben zij verlangens betreffende de toekomst. Zo zijn mensen, apen,
walvissen,… niet vervangbaar maar mieren of koeien wel.65
1.4.2.2 DONALD VANDEVEER
VanDeVeer is net als Singer een consequentialist, hij poogt het maximale
nut te bereiken. Dat houdt in dat hij enkel de toestand van genot of pijn in
een organisme als ethisch relevant zal erkennen. Hoewel zijn positie niet
veel verschilt van die van Singer legt VanDeVeer meer nadruk op
waardenconflicten en poogt hij een tweeledig systeem van
waardenprioriteiten te ontwikkelen.66 Die positie werd uitgewerkt in het
artikel Interspecific justice.67
VanDeVeers positie kampt, net als die van Singer, met het probleem van
vervangbaarheid en de waardeloosheid van niet-voelende wezens zoals
planten, bomen, bossen,… Wel is zijn positie meer uitgewerkt wat betreft
waardenprioriteiten. Wat als men moet kiezen tussen het leven van één
mens of duizend koeien?
Turning to more specific principles, Regan's "Worse-Off
Principle" would allow in certain imaginable trolley-type cases (a la
Judith Thompson) the sacrifice of a million pigs or a thousand dolphins
or all the Siberian tigers on the planet rather than kill one normal human
being. The principle in question attends to the seriousness or magnitude
of the harm inflicted on any one party but refuses to attend to the sum of
the harms, or if one prefers, the number of parties harmed. Although the
principle is admirably specific and does not finesse a difficult issue, I
think we must give more weight to the numbers in any defensible
65 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 73. 66 Ibid., 76. 67 Donald VanDeVeer, “Interspecific Justice,” Inquiry 22, no. 1–4 (1979): 55–79.
Relationele milieu-‐ethiek
27
environmental ethic, i.e., one which avoids such incredible
conclusions. (…) When it comes to substantive conflicts, most theories
of environmental ethics in fact come up considerably short of
commitment to strict "species equality," slogans and banners to the
contrary. The serious question would seem to be what sort of differential
or inegalitarian treatment is permissible and why.68
Als antwoord op die laatste vraag stelt VanDeVeer twee
prioriteitsprincipes voor. Het eerste is gebaseerd op de complexiteit van
het organisme: hoe groter de complexiteit van het organisme, des te meer
prioriteit krijgt het. Het tweede principe richt zich op het belang van de
zaak voor het organisme. Als het om een essentieel belang voor het
organisme gaat, dan zal dat primaire belang meer prioriteit krijgen dan een
secundair belang. Daarmee kritiseert hij een egalitarisme wat betreft
intrinsieke waarde in niet-menselijke wezens en verdedigt hij zelf een in-
egalitarisme. Daar waar egalitarisme het nodeloos lijden van dieren
afkeurt, wijst VanDeVeer op die situaties waar lijden noodzakelijk is. Dat
confronteert ons met een probleem van het toekennen van intrinsieke
waarden aan niet-menselijke wezens, namelijk dat van
waardenprioriteiten.69
1.4.2.3 ROBIN ATTFIELD
Het werk van Robbin Attfield is net als dat van Singer en VanDeVeer
consequentialistisch. Daarbij zijn bij Attfield zowel planten als dieren
moreel relevant. Zijn denken vindt men uitgewerkt in The Ethics of
Environmental Concern en The theory of Value and Obligation.70 Voor
Attfield is de capaciteit tot het ervaren van genot of pijn niet langer het
criterium voor morele relevantie. Het is eerder de mogelijkheid tot bloei en
het uitoefenen van de essentiële capaciteiten van een soort die een
wezen moreel relevant maakt. Bijgevolg zijn vanuit zijn benadering ook
68 Ibid. 69 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics.”77 70 Attfield, The Ethics of Environmental Concern; Robin Attfield, The Theory of Value and Obligation (Routledge Kegan & Paul, 1987).
Relationele milieu-‐ethiek
28
planten van morele consideratie. Vermits zij een zeker potentieel in zich
hebben, is het waardevol als zij dat potentieel kunnen realiseren. Niet
bezielde entiteiten zoals bergen of rivieren dragen vanuit die positie nog
steeds geen intrinsieke waarde. Net als Singer en VanDeVeer is Attfield
een consequentialist. Bijgevolg is het niet het organisme zelf dat
waardevol is maar de toestand van bloei en ontwikkeling waar het zich in
bevindt. Dat stelt Attfields theorie bloot aan dezelfde kritiek die ook geldt
voor Singer en VanDeVeer, namelijk die van vervangbaarheid. (zie
hierboven deel over Peter Singer) Een ander probleem met de uitbreiding
van morele relevantie naar de plantenwereld is dat van morele prioriteit
zoals reeds door VanDeVeer behandeld. Attfields benadering is dan ook
gelijklopend met die van VanDeVeer. Hij voert prioriteitsprincipes in op
basis van complexiteit van het organisme en op basis van de waarde van
een zeker belang voor het organisme. Zo zullen overlevingskwesties
prioriteit krijgen boven volledige bloei kwesties. De bedoeling blijft een zo
goed mogelijke uitkomst te bereiken, die hier wordt gezien als de
maximale ontwikkeling en bloei van alle organismen. 71
1.4.2.4 KRITIEKEN OP INDIVIDUALISTISCH UTILITARISTISCHE BENADERINGEN.
De kritieken op deze posities zijn uitgebreid en het zou ons te ver leiden
om ze hier allemaal te bespreken. Daarom zal ik hier in navolging van
Clare Palmer de voornaamste bespreken.
Een eerste en algemene kritiek op de voorgaande milieu-ethische
theorieën is dat ze niet milieu-ethisch zijn. Singer en VanDeVeer breiden
de traditionele ‘menselijke’ ethiek uit naar dieren. Maar wat met de rest
van onze omgeving? Wat met het Amazonewoud dat een noodzakelijke
habitat is voor vele diersoorten? Wat met de opwarming van de aarde en
de vervuiling der rivieren? Die vormen van pollutie vormen net zo goed
indirecte bedreigingen voor dieren als voor mensen. Die kritiek geldt ook
71 Attfield, The Theory of Value and Obligation; Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 6.
Relationele milieu-‐ethiek
29
voor Attfield. Hoewel hij ook planten als moreel relevant beschouwt, geeft
dat ons geen inzicht in de waarde van het gehele ecosysteem. Meer
holistische alternatieven stellen dat gehele ecosystemen intrinsiek
waardevol zijn. Dat stelt ons echter voor het probleem van
waardenprioriteiten.72 Verder zal ik dieper ingaan op dat probleem en als
antwoord een relationele ethiek voorstellen.
Een tweede kritiek is voornamelijk gericht op Singer en VanDeVeer maar
geldt ook voor Attflield. Het betreft het gelijkstellen van waarde aan
ervaring vanuit een hedonistisch perspectief. Dat zou een
antropocentrische identificatie inhouden vermits het gaat om een
eigenschap die eigen is aan de mens en die de mens dan gebruikt om
andere soorten te beoordelen. Zie hiervoor John Rodman in “Liberation of
Nature”.73 Dat geldt in mindere mate voor Attfield maar ook hij zal zijn
prioriteitsprincipes funderen op psychologische complexiteit wat hem
evengoed aan deze kritiek blootstelt. 74
Een derde kritiek komt van zowel John Rodman als Tom Regan en betreft
de mate van subjectiviteit met betrekking tot de prioriteitsprincipes van
Attfield en VanDeVeer. Voor die indeling zijn geen duidelijke waarden ter
beschikking en ze blijft dus onderhevig aan menselijke vooroordelen. Zo
kan men de vraag stellen of het vangen van muizen een basisbehoefte
van een kat is of niet. Zie voor meer hierover The Case for Animal Rights
door Tom Regan.75
Een vierde kritiek komt van ethische deontologen en holisten. De eersten
verwijzen naar het vervangbaarheidsprobleem, wat volgens hen aantoont
dat individualistische consequentialisten te weinig nadruk leggen op het
individu zelf. Door steeds de toestand van genot of van bloei in het
organisme als argument voor morele relevantie te stellen, laten ze de
mogelijkheid van opoffering open als die voor het geheel tot meer genot of
72 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 79-‐80. 73 John Rodman, “The Liberation of Nature,” Inquiry 22 (1977). 74 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 80. 75 Tom Regan, The Case for Animal Rights (University of California Press, 2004); Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 7–8.
Relationele milieu-‐ethiek
30
bloei zou leidden.76 Holisten daarentegen zullen stellen dat er teveel
klemtoon op het individu wordt gelegd. J.B. Callicott gaat zelfs verder en
verdedigt dat het individu van weinig belang is in de milieu-ethiek.77
1.4.3 INDIVIDUALISTISCHE DEONTOLOGISCHE BENADERINGEN
In navolging van Clare Palmer onderscheid ik individualistisch
deontologische benaderingen als groep binnen de milieu-ethiek.
Daaronder verstaat zij die benaderingen waarin het individu een waarde
op zich heeft en niet zozeer de ervaring van het individu. Daarbij wordt de
klemtoon op individuen gelegd eerder dan op gehele groepen. 78
In een niet-antropocentrische milieu-ethische theorie poogt men een
waarde toe te kennen aan niet-menselijke organismen om een
antropocentrisme te overstijgen. Die theorieën zijn zoals die van Attfield
biocentrisch te noemen in de zin dat ze alle levende wezens op aarde als
intrinsiek waardevol voorstellen. Palmer wijst er echter op dat er een
onderscheid dient gemaakt te worden tussen biocentrisch egalitarisme
enerzijds - zoals men dat terug vindt bij onder andere Paul Taylor en
Kenneth Goodpaster - en hiërarchisch biocentrisme, zoals verdedigd door
Louis Lombardi anderzijds. Zij gaan er allen van uit dat levende wezens
over een intrinsieke waarde beschikken, maar Lombardi stelt dat het ene
levende wezen meer waarde heeft dan het ander. Paul Taylor
daarentegen kent aan alle levende wezens een gelijke waarde toe. 79
Kenneth Goodpaster schrijft in 1978 in het artikel On Being Morally
Considerable :
76 Zie hiervoor Michael Lockwood, “Singer on Killing and the Preference for Life,” Inquiry 22, no. 1–4 (1979): 157–170. 77 Callicott, In Defense of the Land Ethic beschreven in Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 82. 78 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 85. 79 Ibid., 8.
Relationele milieu-‐ethiek
31
X’s being a living thing is both necessary and sufficient for moral
considerability so understood. 80
Paul Taylor werkt die visie verder uit in zijn werk Respect for Nature. 81
Vanuit een aristoteliaanse achtergrond verdedigt hij dat alle organismen
teleologische centrums voor leven zijn. Die telos is de reden waarom alle
organismen een intrinsieke waarde bezitten. Vermits alle levende wezens
die telos bezitten die voor allen even onontbeerlijk is, zijn zij allen van
gelijke waarde. Dat is wat ik met Palmer hierboven een biocentrisch
egalitarisme genoemd heb.82 Omdat de gelijke intrinsieke waarde van alle
levende wezens problematisch is wat betreft waardenprioriteiten werkt
Taylor verdere principes uit die het maken van een keuze bij morele
conflicten tussen mensen en niet mensen mogelijk maakt.83 Ik zal die hier
niet in detail bespreken vermits dat ons te ver zou leiden.
Louis Lombardi vertrekt vanuit dezelfde aristoteliaanse telos als Taylor om
aan alle levende wezens een intrinsieke waarde toe te kennen. Daarbij
maakt hij binnen deze categorie een hiërarchisch onderscheid op basis
van toegevoegde waarde die het gevolg is van extra capaciteiten. 84
Palmer beschrijft dit als volgt:
A plant for instance, has vegetative capacities which gives it little
“value-added”; mammals have vegetative capacities, but are also
sentient, the added capacity to feel pleasure and pain giving additional
value…85
Op die wijze vormt de natuur een piramide van waardenvolheid met de
mens bovenaan. Die benadering is net als de prioriteitspricipes van
VanDeVeer en Attfield onderhevig aan kritiek als antropocentrisme. Men
80 Kenneth Goodpaster, “On Being Morally Considerable,” Journal of Philosophy 75 (1978): 308. Geciteerd in Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 85. 81 Zie Taylor, Respect for Nature. 82 Ibid. 83 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 87. 84 Ibid.87 85 Ibid., 89.
Relationele milieu-‐ethiek
32
selecteert menselijke kwaliteiten en beoordeelt andere organismen op
basis van de mate waarin ze die kwaliteiten bezitten.86
Een andere kritiek op de individualistisch deontologische benadering in de
milieu-ethiek is gelijkaardig aan die tegen individualistische utilitaristen.
Het betreft een kritiek van het individualistische aspect zelf vanuit
holistische posities zoals deze van J.B. Callicott.87 Daarbij kritiseert Singer
het toekennen van intrinsieke waarde aan alle levende organismen: hij
stelt dat gevoel noodzakelijk is voor morele relevantie.88
1.4.4 HOLISTISCHE MODELLEN BINNEN DE MILIEU-ETHIEK
Eén van de problemen met de individualistische posities is dat ze volgens
holisten geen echte milieu-ethiek omvatten. Dat is zo omdat ze steeds
maar betrekking hebben op een beperkte omgeving. Holisten verleggen
de klemtoon dan ook naar de morele consideratie van gehele ecologische
stelsels. Onderling zijn ze het echter niet eens over de schaal van die
gehelen. In wat volgt zal ik ingaan op het werk van Aldo Leopold,
J.B.Callicott en J.Lovelock.
1.4.4.1 ALDO LEOPOLD
It is inconceivable to me that an ethical relation to land can exist
without love, respect, and admiration for land, and a high regard for its
value. By value I of course mean something far broader than mere
economic value; I mean value in the philosophical sense.89
Het bovenstaande citaat is afkomstig uit het werk A Sand Coutny Almanac
van Aldo Leopold. Dat wordt beschouwd als één van de funderende
werken van holistische ethische theorieën in de milieu-ethiek. De land
86Beschreven in Rodman, “The Liberation of Nature.” 87 J. Baird Callicott, “Non-‐Anthropocentric Value Theory and Environmental Ethics,” American Philosophical Quarterly 21, no. 4 (1984): 299–309. 88 Singer, “Not for Humans Only: The Place of Nonhumans in Environmental Issues.” 89 Aldo Leopold, A Sand County Almanac (Oxford: Oxford university press, 1949), 261.
Relationele milieu-‐ethiek
33
ethiek waarover hij schrijft betreft een uitbreiding van de menselijke ethiek
(en niet een vervanging ervan). Daarmee wil hij de grenzen van de
gemeenschap uitbreiden om ook de gronden, dieren, rivieren en het
gehele land te omvatten. Het werk van Leopold begint met een
beschrijving van hoe Odysseus na zijn terugkeer van zijn zwerftocht de
slaven laat ophangen dit om te illustreren hoe de menselijke ethiek
langzaam uitbreidt doorheen de geschiedenis. In het oude Griekenland
waren slaven bezit, net als land, en zij waren bijgevolg volledig aan de wil
van hun meester onderworpen. Doorheen de tijd zijn slaven verdwenen.
Hoewel land tot op heden zoals slaven destijds slechts als bezit werd
gezien, beschrijft Leopold hoe dat land zelf ethisch relevant kan worden.
De land ethiek kan begrepen worden vanuit volgend citaat:
A thing is right when it tends to preserve the integrity, stability and beauty of
the biotic community, It is wrong when it tends otherwise.90
Palmer wijst erop dat in tegenstelling tot de individualistische
benaderingen hier de gemeenschap eerder dan het individu de focus van
morele consideratie is. Daarnaast zijn ecologische kwaliteiten als
integriteit en stabiliteit van primair belang, terwijl die geen enkele rol
spelen in de individualistische benaderingen. Aldo Leopolds ethos was
echter nog onsystematisch en liet ruimte voor vele onduidelijkheden.91
Callicott zou die holistische benadering later dieper uitwerken.
1.4.4.2 J.B. CALLICOTT
J. Baird Callicott is een Amerikaans filosoof die sterk geïnspireerd werd
door het werk van Aldo Leopold. In 1989 schrijft hij het werk In Defence of
the Land Ethic. Hij werkt er de land ethiek van Leopold verder in uit op
systematische wijze.92 Hier en in de paper Animal liberation: A Triangular
Affair gaat hij direct in tegen de individualistische benaderingen binnen de
90 Ibid., 262. 91 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 89. 92 Callicott, In Defense of the Land Ethic.
Relationele milieu-‐ethiek
34
milieu-ethiek. 93 Zoals hierboven reeds opgemerkt wordt beschouwt
P.Gimeno Callicott als een zwak antropocentrist omdat hij verdedigt dat
alle waarden subjectief en antropogenisch zijn.94 Dat houdt in dat de mens
steeds de oorsprong en het doel van ethiek is, wat echter niet wegneemt
dat de mens een intrinsieke waarde aan niet-menselijke zaken of
organismen kan toekennen.
Een ander aspect van Callicotts benadering is zijn stelling dat ethiek een
biologische oorsprong heeft in de gemeenschap. Zo zou ethisch gedrag
instinctief zijn aangezien het overleving in een gemeenschap bevordert.
Bijgevolg wordt ethisch gedrag instinctief opgewekt wanneer men iemand
als lid van de gemeenschap beschouwt. Zo kan Callicott argumenteren
dat wanneer men dieren, planten en andere elementen van de natuur als
deel van de gemeenschap gaat beschouwen, men ook ethisch gedrag
jegens hen zal vertonen. Dat we één gemeenschap vormen wordt daarbij
ondersteund vanuit een darwinistisch perspectief.95
Een derde essentieel aspect van Callicotts holistische positie is platonisch
geïnspireerd en betreft de morele prioriteit van de gemeenschap boven
het individu. Hij argumenteert dat het voor het behoud van de gehele
biologische gemeenschap noodzakelijk kan zijn dat er offers gemaakt
worden. Vanuit die optiek zou het zeker in het belang van de gehele
biotische gemeenschap zijn mocht de menselijke populatie drastisch
verminderen. Die misantropy erkent Callicott: ”the more misanthropy there
is in an ethical system the more ecological it is, and that the human
population should be in total, about twice that of bears.” 96
1.4.4.3 J.LOVELOCK
James E. Lovelock is een Brits wetenschapper geboren in 1919. Hij staat
voornamelijk bekend wegens zijn Gaiahypothese. Daar waar Leopold en
93 J. Baird Callicott, “Animal Liberation A Triangular Affair,” Environmental Ethics 2 (1980). 94 Gimeno, Mensen Onder Andere. Een Inleiding Tot De Milieuethiek, 31. 95 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 89. 96 Ibid., 89.
Relationele milieu-‐ethiek
35
Callicott de nadruk leggen op de waarde van gemeenschappen, legt de
Gaiahypothese de klemtoon op de waarde van de aarde in haar geheel.
Lovelock presenteerde zijn theorie voor het eerst in het werk The Ages of
Gaia.97 De kern van de Gaiathese is de stelling dat de aarde in haar
geheel een levend organisme vormt. De elementen hiervan, zoals de flora
en fauna, de zeeën, …, regelen het klimaat opdat de beste
levenscondities behouden blijven. Wegens de vele kritieken en
misinterpretaties voegde Lovelock daaraan toe dat de aarde daarom geen
zelfbewustzijn hoeft te hebben noch dat ze doelgericht handelt. 98
De these dient ook niet begrepen te worden als een argument om Gaia te
beschermen. Integendeel, Gaia is volgens Lovelock sterk en ze heeft in
het verleden reeds vele ecologische crisissen doorstaan, daarbij kan het
echter wel zijn dat er zich een nieuw evenwicht vormt waarbij sommige
organismen uitsterven. Voor het huidige evenwicht zijn vitale organen,
zoals het regenwoud en de fauna en flora in de zee, essentieel. De these
is dus eerder bedoeld om duidelijk te maken dat de bescherming van deze
vitale organen noodzakelijk is voor het overleven van de mens op aarde
eerder dan voor het overleven van de aarde zelf. In die zin betreft het een
antropocentrische theorie.99 De theorie werd echter geherinterpreteerd
door bewegingen zoals Earth First, die wijzen op de zwakheid van de
aarde en haar bescherming als een prioriteit die hoger staat dan de
bescherming van de mensheid zelf.
1.4.4.4 KRITIEKEN OP HOLISME IN DE MILIEU-ETHIEK
De voornaamste kritieken tegen de holistische posities zijn afkomstig van
meer individualistische theoretici. Tom Regan beschrijft milieu-ethisch
holisme als een vorm van milieufascisme100 omdat het holisme prioriteit
geeft aan het geheel boven het individu, met als gevolg dat opoffering in
97 J. Lovelock, The Ages of Gaia (Oxford: Oxford University Press, 1982). 98 Ibid. Beschreven in Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 90. 99 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 92. 100 Ibid., 92.
Relationele milieu-‐ethiek
36
naam van het ‘groter goed’ aanvaardbaar zou zijn. Dat is dikwijls als
ethisch onaanvaardbaar gezien.101
This philosophy regards the individual’s right to be treated with
respect as inviolate. The rights of the individual are not to be violated in
the name of some collective good… Environmental fascism and the
rights view are like oil and water, they don’t mix.102
1.4.5 TUSSEN INDIVIDUALISME EN HOLISME.
Zoals hierboven duidelijk werd, is er binnen de milieu-ethiek steeds een
spanning, in de eerste plaats tussen het welzijn van het individu en de
gemeenschap. In de tweede plaats tussen het overleven van een
organisme en tussen het voortbestaan van de gehele soort. En in de
derde plaats tussen de bescherming van dieren in het algemeen en
concrete gevallen van dieren mishandeling. Wanneer men enkel de focus
op het individu legt, riskeert men ruimere problemen uit het oog te
verliezen die het individu indirect bedreigen, zoals vervuiling. Wanneer
men de klemtoon op de soort of op de gehele gemeenschap legt, riskeert
men concrete particuliere wantoestanden zoals dierenmishandeling uit het
oog te verliezen.
In zijn werk Environmental Ethics ontwikkelt Holmes Rolston III een
tussenpositie.103 In tegenstelling tot Callicott gaat hij ervan uit dat waarden
objectieve eigenschappen zijn. Net zoals Taylor ziet hij elk individueel
organisme als bezittende een finaliteit en bijgevolg als drager van een
individuele waarde. Wat betreft waardenprioriteiten gaat hij ervan uit dat
eigenschappen zoals de mogelijkheid tot het ervaren van pijn of genot en
de mogelijkheid tot zelfbewustzijn een toegevoegde waarde geven.
Rolston gaat voorbij aan dat individualisme door ook aan soorten en aan
101 Ibid., 93. 102 Tom Regan, “Animal Rights: What’s in a Name,” in Environmental Ethics, ed. Andrew Light and Holmes Rolston III (Blackwell publishing, 2003), 72. 103 Zie Holmes Rolston III, Environmental Ethics (Blackwell publishing, 2003).
Relationele milieu-‐ethiek
37
ecosystemen een intrinsieke waarde toe te kennen. Een soort is een
genetische poel die net zo goed eigen is aan het individu als aan de
gehele soort. Daarom zijn soorten ook levende zaken die over een telos
beschikken en pogen te overleven. Bijgevolg bezit een soort op zich ook
intrinsieke waarde.104 Ecosystemen ziet hij niet als individuen maar als
een onderling verbonden matrix die noodzakelijk is voor de ontwikkeling
en groei van leven als dusdanig. Bijgevolg is het ecosysteem als
voorwaarde voor leven moreel relevant. In het artikel Feeding People
vesus Saving Nature maakt hij duidelijk dat er gevallen kunnen zijn waar
het beschermen van dergelijke systemische waarden van het ecosysteem
prioriteit kunnen krijgen boven het beschermen van uitgehongerde
mensen.105
An individual sees at local scale; the farmer wants only to plant
crops on the now forested land. But environmental ethics sees that the
actions of individuals cumulate and produce larger scale changes that
go on over the heads of these individuals. This ethic will regularly be
constraining individuals in the interest of some larger ecological and
social goods.106
1.5 ETHISCH MONISME VERSUS ETHISCH PLURALISME
De verdeeldheid binnen het domein van de milieu-ethiek ten eerste wat
betreft de bepaling van het moreel relevante domein en ten tweede wat
betreft de onderzoeksmethode leidde in de jaren 90 tot de vraagstelling of
er überhaupt één benadering de juiste was. Dat bracht Wenz ertoe te
argumenteren dat alle morele systemen steeds zwak pluralistisch zijn en
dat er niet één juiste benadering is. Ze onderscheidt een extreem van een
matig en een zwak pluralisme.107
104 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 95. 105 Rolston III, “Feeding People Versus Saving Nature.” 106 Ibid., 454. 107 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics.”95
Relationele milieu-‐ethiek
38
Een sterk pluralisme houdt in dat men steeds wisselt tussen verschillende
theorieën zoals utilitarisme of holisme. Een matig pluralisme betekent dat
men wel één ethische theorie aanhoudt maar dat die verscheidene losse
principes bevat die niet afgeleid zijn van één hoofdprincipe. Die vorm is
herkenbaar in het werk van Arne Naess en de Deep Ecology-beweging
die uit verscheidene principes bestaat. Alle aanhangers ervan
onderschrijven het platform van de beweging. Daarover later meer. Een
zwak pluralisme tot slot, “merely lacks a universal algorithmic decision
procedure”108
De pluralistische posities werden onder meer verdedigd door Christopher
Stone, Andrew Brennan en Andrew Light. Zij gaan ervan uit dat ethische
keuzes steeds complex zijn en variëren naargelang de context. Ook komt
men volgens hen nooit tot een ultieme beslissing. Andrew Light gebruikt
dat pluralisme om zijn ethisch pragmatische houding te onderbouwen, zie
hiervoor The Case for a Practical Pluralism:
A practical pluralism however could help to migrate this problem
by providing a non-relative array of answers to the general skepticism
toward the moral dimensions of environmental problems in the language
of a variety of traditional and non-traditional ethical perspectives. 109
Andrew Brennan spreekt net als Christopher Stone over ethische
matrixen: hij verdedigt dat het denken vanuit verschillende matrixen
vruchtbaarder is. Ten eerste is dat zo omdat keuzes steeds context
specifiek zijn en ten tweede omdat er nooit één matrix is die een
superieure set van waarden oplevert. Op die wijze laat ethisch pluralisme
ons toe de complexiteit van situaties in te schatten eerder dan ze te
reduceren tot één benadering. `
The alternative conception toward which I have been inviting
discussion, what I call moral pluralism, takes exception to monism point
by point. It refuses to presume that all ethical activities (evaluating acts,
actors, social institutions, rules, states of affairs , etc.) are in all contexts
108 Ibid., 97. 109 Anderw Light, “The Case for a Practical Pluralism,” in Environmental Ethics, ed. Andrew Light and Holmes Rolston III (Blackwell publishing, 2003), 244.
Relationele milieu-‐ethiek
39
(in normal interpersonal relations, across large and many generations,
between species) determined by the same features (intelligence,
sentience, capacity for emotions, life) or even that they are subject in
each case to the same overreaching principles (utilitarism, Kantianism,
nonmaleficence, etc.)110
Stone verduidelijkt die positie verder in het artikel door te stellen dat het
zeker is dat wezens die pijn kunnen voelen vanuit principes die pijn in
rekening brengen geëvalueerd kunnen worden, maar entiteiten zoals
rivieren of bergen dienen vanuit andere principes benaderd te worden.
Die pluralistische posities gaan als het ware voorbij aan de discussie door
aan de verschillende theorieën krediet toe te kennen. Het probleem
daarmee werd door J.B.Callicott besproken in zijn artikel “The Case
against Moral Pluralism” .111 Daarin kritiseert hij het pluralisme omdat het
geen duidelijke handelingsprincipes oplevert maar vooral omdat men
wanneer twee matrices een tegengestelde waarde opleveren zou kunnen
kiezen voor de waarde die het meest persoonlijke voordeel oplevert.
Daarbij argumenteert hij later dat men vanuit een ethisch monisme
evengoed met complexe ethische situaties kan omgaan. 112
1.6 VOORBIJ DE DICHOTOMIE, ALTERNATIEVE THEORIEËN, ECOFEMINISME, MILIEU PRAGMATISME.
Hier zal ik kort ingaan op enkele theorieën die zich onderscheiden van de
meer populaire benaderingen hierboven. Gezien later in de tekst
uitgebreid wordt ingegaan op de Deep Ecology-beweging, wordt ze hier
niet besproken.
110 Christopher D. Stone, “Moral Pluralism and the Course of Environmental Ethics,” in Environmental Ethics, ed. Andrew Light and Holmes Rolston III, 2003, 197. 111 Light, “The Case for a Practical Pluralism.” 112 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics.”98
Relationele milieu-‐ethiek
40
1.6.1 ECOFEMINISME
Deze school omvat zeer verscheidene opvattingen aangaande milieu-
ethische kwesties. Zoals alle feministische bewegingen is één kernpunt de
strijd tegen onderdrukking. Ecofeministen Karren Warren en Jim Cheney
devalueren de onderdrukking van de vrouw en de onderdrukking van de
natuur en verdedigen dat die twee aan elkaar gelinkt zijn. Er bestaat
echter onenigheid tussen ecofeministen onderling over de beste wijze om
die onderdrukking tegen te gaan. 113
Volgens Warren is ecofeminisme gebaseerd op de volgende stellingen:
- Er zijn belangrijke relaties tussen de onderdrukking van vrouwen en de
onderdrukking de natuur.
-De natuur van deze relaties begrijpen is essentieel voor het begrijpen
van zowel de onderdrukking van de vrouw als van de natuur
-Feministische praktijk moet een ecologisch perspectief bevatten
-Oplossingen voor ecologische problemen moeten een feministisch
perspectief omvatten.114
Een aspect van ecofeminisme is dat er wordt afgestapt van de
rationalistische en universalistische ethische benaderingen. Dat zijn
immers typisch door mannen gedomineerde visies die vooronderstellen
dat men de wereld kan observeren op alle tijden en alle plaatsen als
vanuit het oog van god. Ecofeministen verdedigen daarentegen dat alle
ethische posities steeds het gevolg zijn van bepaalde contexten,
wereldbeelden en locaties. Daarnaast wordt de klemtoon gelegd op het
aspect van zorg tegenover de niet-menselijke wereld toe en tussen
mensen onderling. Ik citeer Plumwood:
113 Ibid.98 114 Eigen samenvatting en vertaling van Warren Karen, “Feminism En Ecology, Making Connections,” Environmental Ethics 12 (1987): 125–146.
Relationele milieu-‐ethiek
41
Reason should find a form which encourages sensitivity to the conditions
under which we exist on earth… and enables us to acknowledge our
debt to sustaining others on earth.115
Ecofeminisme werd bekritiseerd als relativistisch, net zoals het ethisch
pluralisme hierboven beschreven. Warren ging echt in tegen die kritiek
door erop te wijzen dat er wel degelijk grenzen zijn: namelijk het feit dat
het om een feministische ethiek gaat alleen al, sluit onderdrukking en
patriarchale relaties uit.116
1.6.2 MIL IEUPRAGMATISME
Deze school binnen de milieu-ethiek is ontstaan ten gevolge van de
onvrede die auteurs als Andrew Light en Eric Katz ondervonden wegens
de discrepantie tussen de milieu-ethiek enerzijds en de concrete politieke
praktijk van milieuwetgeving anderzijds. Die discrepantie dient volgens
hen tegengegaan te worden door een meer pragmatische milieu-ethiek.
Daarvoor beroepen ze zich op het concept van pragmatisme zoals dat
verdedigd werd door Amerikaanse filosofen als Dewey en Pierce. Andrew
Light bracht de term “environmental pragmatism” voor het eerst naar
voren op een conferentie te Budapest in 1992.117 Methodologisch pleitten
milieupragmatisten voor moreel pluralisme, wat betekent dat ze het debat
aangaande intrinsieke waarde opgeven en eerder ingaan op concrete
situaties. Daarbij pogen ze een milieufilosofie te creëren die bruikbaar en
toepasbaar is voor beleidsmakers en milieuactivisten.
Palmer toont dat milieupragmatisme onderhevig is aan dezelfde kritieken
als ecofeminisme en milieu-ethisch pluralisme, namelijk de kritiek van
relativiteit. Daarnaast wijst men erop dat men geen beleid kan maken
vanuit tegengestelde ethische theorieën. 118
115 Val Plumwood, Feminism and the Mastery of Nature (London: Routledge, 1993). 116 Warren Karen, “Feminism En Ecology, Making Connections.” 117 Light, “The Case for a Practical Pluralism.” 118 Palmer, “A Bibliographic Essay on Environmental Ethics,” 93.
Relationele milieu-‐ethiek
42
1.7 CONCLUSIE
Gedurende de twintigste eeuw werd het debat rond de valuering der
natuur geopend naar aanleiding van de bewustwording van de groeiende
impact van de mens op zijn omgeving. Dat leidde tot het concept van de
ecologische crisis en het ontstaan van de filosofische discipline der milieu-
ethiek. In de geschiedenis van de valueringen der natuur is er duidelijk
een spanning tussen de denkers die slechts aan de mens een intrinsieke
waarde toekennen, zoals Kant, en zij die naast de mens ook andere
wezens een intrinsieke waarde toekennen zoals Bentham. Die
vraagstukken bepalen in grote mate het ethische discours aangaande de
ecologische crisis. Het is duidelijk gebleken dat het antropocentrische
paradigma in de twintigste eeuw sterk in vraag werd gesteld. Er is echter
geen éénduidig alternatief gezien de verscheidenheid aan niet
antropocentrische theorieën. Binnen de niet-antropocentrische theorieën
is er steeds een spanning tussen individualisme en holisme. Denkers als
Holmes Rolston III poogden die spanning te overstijgen. Er blijft echter
een grote discrepantie bestaan tussen milieu-ethiek en het eigenlijke
milieubeleid op politiek niveau. Die discrepantie is deels te wijten aan de
diversiteit binnen de milieu-ethiek zelf. Dat is iets wat filosofen als Andrew
Light en Eric Katz poogden te overstijgen in een meer pragmatische
milieu-ethiek.
Verder zal ik ingaan op twee centrale thema’s, ten eerste de rol van
milieu-ethiek en ten tweede de Deep Ecology-beweging. Daarbij poog ik
een positie in te nemen die aansluit bij het pragmatisme van Light en
Weston zonder in een relativisme te vervallen.
Relationele milieu-‐ethiek
43
HOOFDSTUK 2: RELATIONELE ETHIEK EN MULTICENTRISME.
Nadat ik in het vorige hoofdstuk een algemeen overzicht heb gegeven van
de milieu-ethiek zal ik hier een specifieke milieu-ethische methodologie
verdedigen. Ik zal vanuit een pragmatische houding een relationele
invulling van intrinsieke waarde voorstellen. Daarbij zal ik de relatie tussen
pragmatisme en pluralisme onderzoeken. Ik zal besluiten dat een
pragmatische relationele ethiek nodig is om zowel een relativisme als een
absolutisme op ethisch niveau te vermijden. Die pragmatische relationele
milieu-ethiek zal ik als multicentrisch voorstellen.
Relationele milieu-‐ethiek
44
2.1 DE ERNST VAN HET PROBLEEM
De ecologie is, zoals hierboven wordt opgemerkt, een descriptieve
wetenschap. In de milieu-ethiek worden de waarnemingen geëvalueerd
die uit die wetenschap voortkomen. De ernst van de ecologische crisis is
niet te ontkennen. Zowel vanuit een antropocentrische waardentheorie als
vanuit een biocentrische of ecocentrische waardentheorie wijst men op de
kritieke toestand waarin zowel de mensheid als de natuur verkeert. In
deze paragraaf zal ik vanuit enkele waarnemingen de kritieke toestand
illustreren.
BIODIVERSITEIT
De biodiversiteit daalt aan een ongeziene snelheid. Tussen 1970 en 2003
nam ze af met 31 procent. Aan dat tempo zullen in de komende 30 jaar 12
procent van de vogelsoorten en 25 procent van de zoogdieren uitsterven.
De secretaris-generaal van de VN Conventie over Biologische diversiteit
verwittigt regeringen dat als ecosystemen vernield worden, dat ook het
geval zal zijn voor economieën en culturen. 119 De menselijke populatie
verdriedubbelde in de vorige halve eeuw tot 6.9 miljard, wat in schril
contrast staat met de dalende populatie van zoogdieren. Bijna alle grote,
eetbare en gevaarlijke zoogdieren met economische waarde zijn elk in
aantal gedaald tot enkele tienduizenden of minder. Er blijven slechts
414000 grote apen over in het wild. Slechts 3200 tijgers blijven over en
men schat dat er slechts 20000 Afrikaanse leeuwen overleefden. Bij de
meeste walvissoorten zijn dat er enkele honderdduizenden.120 In 2008
vermoordde men in Kenya de laatste vier overblijvende witte neushoorns.
119 Curry, Ecological Ethics, 16. 120 Ibid., 17.
Relationele milieu-‐ethiek
45
KLIMAAT
De consensus tussen wetenschappers is dat er een duidelijke invloed is
van de menselijke activiteit op het klimaat. Dat is het gevolg van een
ruime overproductie van CO2. De hoeveelheid CO2 in de atmosfeer is nu
het hoogst in de laatste 440000 jaar. Toch is er nog geen daling waar te
nemen in die productie. De twee grootste vervuilers China en de V.S. ,
nemen geen efficiënte maatregelen om de uitstoot te verminderen.121
VERVUILING
Niet alleen CO2 tast het ecosysteem aan, tienduizenden synthetische
chemicaliën worden in het milieu gelost. Ze verstoren het immuun,
endocrine en hormonaal systeem van bijna alle organismen. Daarbij
neemt de hoeveelheid kankers bij de mens en misvormingen bij andere
diersoorten toe. Drinkbaar water wordt steeds schaarser. Plastic afval
zowel op land als op zee is buiten controle. De zogenaamde Great Pacific
Garbage Patch, een drijvend eiland van plastiek afval in de Noordelijke
Pacifiek wordt geschat zo groot te zijn als Texas.122
Die feiten vormen slechts een korte opsomming van een veel langere lijst
en ondanks de toename van groene bewegingen blijven de problemen
toenemen. In een analyse van de ecologische teloorgang kan men vele
verscheidene factoren aanwijzen: overproductie, consumisme,
bevolkingsgroei, levenswijze, ongeremde drang naar groei,… . Het zou on
te ver voeren om daar in deze thesis uitvoerig op in te gaan. De
opsomming is bedoeld om te wijzen op de ernst van het probleem. Het is
deze urgentie die een pragmatische houding in de milieu-ethiek, zoals
verder zal worden verdedigd ,ondersteunt.
121 Ibid., 16. 122 Ibid., 18.
Relationele milieu-‐ethiek
46
2.2 MILIEU-‐PRAGMATISME
Hier zal ik argumenteren voor een pragmatische milieu-ethiek. Die
pragmatische visie ondersteunt de relationele ethiek die ik in een volgende
paragraaf zal verdedigen.
De kritieke toestand waarin het ecosysteem van deze aarde zich bevindt
vereist een grondige aanpassing van het menselijk handelen op deze
aarde. Bryan Norton argumenteerde in 1995 voor een meer “bruikbare”
milieu-ethische aanpak. Daarmee kritiseerde hij de steriele abstracties en
hypothetische benaderingen van morele dilemma’s.123Steeds meer milieu-
ethici keren zich tegen het monisme binnen de discipline.124Nortons werk,
samen met dat van Anthony West, Andrew Light en Eric Katz, leverde
belangrijke bijdragen tot die aanpak.125 De belangrijkste boodschap van
milieu-pragmatisten is dat er enkele grondige veranderingen nodig zijn in
de discipline om ervoor te zorgen dat milieu-ethiek meer invloed kan
hebben op de oplossing van milieuproblemen. Dat stelt echter belangrijke
uitdagingen voor de traditionele onderwerpen binnen het domein. Zo
bijvoorbeeld de debatten over intrinsieke versus instrumentele waarde,
antropocentrisme versus ecocentrisme, monisme versus pluralisme,… .
Die discussies zouden milieu-ethici afleiden van de eigenlijke milieu-
ethische dilemma’s. Milieu-pragmatisten menen dat de focus op het
hervormen van wereldbeelden door traditionele milieu-ethici bijgevolg
dient opgegeven te worden.126
In een pragmatische milieu-ethiek ligt de klemtoon op de onderlinge
verbondenheid van waarden. In tegenstelling tot grote ethische
123 Bryan G. Norton, “Why I Am Not a Nonanthropocentrist; Callicott and the Failure of Monistic Inherentism,” Environmental Ethics 4, no. 17 (1995): 341–385. 124 Ben A. Minter and Robert E. Manning, “Pragmatism in Environmental Ethics: Democracy, Pluralism, and Management of Nature,” in Blackwell Philosophie Anthologies: Environment Ethics, Blackwell publishing (Oxford, 2003), 319. 125 Ibid. 126 Ibid., 320.
Relationele milieu-‐ethiek
47
waardentheorieën wordt er niet één ultieme waarde vast gelegd. Waarden
worden opgevat als dynamisch en afhankelijk van andere waarden,
overtuigingen en axioma’s. Een waarde is bijgevolg steeds betwistbaar en
heeft slechts betekenis in relatie tot een groter geheel van andere
waarden. 127 Bijgevolg bestaat een concrete moraliteit steeds uit een
pluraliteit aan waarden. Daarin kunnen vele verschillende soorten
waarden en bronnen van waarde erkend worden. Die hoeven dan niet
consistent te zijn met of herleid te worden tot één ultieme waarde. De
waarde van niet-menselijke levensvormen of andere elementen uit onze
omgeving dient vanuit een pragmatische benadering niet gefundeerd te
worden in een complexe ethische theorie. Wel kan men dergelijke
waarderingen situeren binnen een ruimere context, zoals bijvoorbeeld
enkele ecologische vaststellingen en andere waarderingen die in een
specifieke context gelden.128
In wat volgt wordt ten eerste de kritiek van A. Weston op het concept van
intrinsieke waarden ontleed en vervolgens wordt het concept van
relationele waarden als alternatief voorgesteld.
2.2.1 PRAGMATISME EN INTR INS IEKE WAARDE
Hier zal ik met A. Weston argumenteren dat het onderscheid tussen
intrinsieke en instrumentele waarde onhoudbaar is in een pragmatische
milieu-ethiek. Het debat tussen antropocentrische, biocentrische en
ecocentrische milieu-ethici betreft het al dan niet intrinsiek waardevol zijn
van niet-menselijke organismen en zelfs gehele ecosystemen. Dat
onderscheid is vanuit een pragmatische benadering overbodig. Eerst zal ik
de traditionele invulling van intrinsieke waarde kritisch analyseren en
vervolgens zal ik een relationele invulling naar voren brengen. Verder in
127 Arne Naess spreekt in deze context over gestalten, een waarde is steeds ingebed in een context waarin deze geuit wordt. Deze context bestaat uit een dynamisch geheel aan onderling verbonden elementen die de waarde zin geven.Naess and Rothenberg, Ecology, Community and Lifestyle, 102. 128 Anthony Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” in Environmental Ethics, ed. Andrew Light and Holmes Rolston III (Blackwell Publishing, 2003), 307.
Relationele milieu-‐ethiek
48
dit hoofdstuk zal ik ingaan op het debat tussen antropocentristen en
ecocentristen en een multicentrisme verdedigen.
Een intrinsieke waarde is in tegenstelling tot een instrumentele waarde
een doel op zichzelf. Zoals in hoofdstuk 1 duidelijk werd is de milieu-ethiek
grotendeels bepaald door de discussie over wat intrinsiek waardevol is.
Wanneer men in een bos loopt kan men dat bos op meerdere manieren
evalueren. Het kan ons waardevol schijnen wegens esthetische
eigenschappen, wegens het belang dat het heeft voor ons overleven,
omdat het de habitat is van geliefde diersoorten,… . Bij al die
waarderingen is het bos waardevol omdat we iets anders waardevol
vinden en dat de waarde van het bos die andere waarde ondersteunt. Als
we echter het bos waardevol vinden omwille van zichzelf dan hoeven we
geen andere waarden op te noemen als argument voor de waarde van het
bos.
Die opdeling van waarden, als instrumenteel of intrinsiek, is kenmerkend
voor veel milieu-ethische theorieën. In een ethische argumentatie zal men
dikwijls vertrekken van enkele basiswaarden die als algemeen aanvaard
worden gezien. Anders heeft de argumentatie geen vertrekpunt. Wat nu
algemeen aanvaard is blijft steeds open voor discussie.
In de milieu-ethiek wordt het concept van intrinsieke waarde gebruikt om
een onderscheid te maken tussen verschillende theorieën die
antropocentrisch, biocentrisch dan wel ecocentrisch zijn. Weston
argumenteert in Beyond Intrinsic Value dat het concept van intrinsieke
waarde zelf sterk problematisch is. Dat wordt duidelijk wanneer we de
traditionele invulling van intrinsieke waarde onderzoeken. G.E.Moore
omschrijft intrinsieke waarden als zelf-ondersteunend129:
To say that a kind of value is ‘intrinsic’ means … that the
question whether a thing possesses it… depends soley on the intrinsic
nature of the thing in question.130
129 “zelf-‐ondersteunend” is en eigen vertaling van “self-‐sufficient” 130 George Edward Moore, Philosophical Studies (Routledge & Kegan Paul, 1922), 187. Geciteerd in Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics.”
Relationele milieu-‐ethiek
49
Verder in dat werk schrijft Moore dat om te bepalen of iets intrinsiek
waardevol is men dient na te gaan of het ook waardevol is wanneer het op
zichzelf bestaat, in absolute isolatie. Intrinsiek waardevolle objecten zijn
dat enkel en alleen omwille van zichzelf en niet omwille van iets anders.
Theoretisch stelt Moore dat alles intrinsiek waardevol kan zijn, maar later
kwam hij tot de conclusie dat enkel ervaringen intrinsiek waardevol
kunnen zijn. Daartoe kwam hij vanuit een cartesiaanse houding: men kan
van niets zeker zijn dat het correspondeert met iets in de wereld, maar
aan de ervaring zelf kan men niet twijfelen.131Het is die argumentatie die
consequentialisten als argument gebruiken om enkel de ervaringen van
voelende organismen moreel relevant te maken.
Een tweede eigenschap van traditionele intrinsieke waarden is dat ze
abstract zijn. Vele waardentheorieën zijn monistisch: er wordt één waarde
als het ultieme doel voorop gesteld. Alle andere waarden zijn dan
afleidbaar van die ene ultieme waarde. Voorbeelden zijn blijheid of respect
voor personen of zelfrealisatie. Kenneth Goodpaster merkt daarover op
dat132:
(one) has the impression that it just goes without saying… that
there must be some unified account of our considered moral judgments
and principles… a common denominator133
De erkenning van die twee eigenschappen van intrinsieke waarde in de
traditionele ethiek, namelijk dat ze beperkt is tot ervaringen en dat ze
enkelvoudig is, geeft vorm aan een sentieïstische biocentrische milieu-
ethiek. 134 Enkele schrijvers hebben gepoogd de gehele anorganische
natuur als bewust te erkennen vanuit panpsychische theorieën.
Christopher Stone, bijvoorbeeld, stelt voor dat we de gehele planeet als
bewust erkennen. Dat kan dan een sterk ecocentrisme ondersteunen.135
131 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” 308–309. 132 Ibid., 309. 133 K. E. Goodpaster, “From Egoïsm to Environmentalism,” in Ethics, ed. Goodpaster and Sayre, 25. 134 In deontologische en deugdethiek wordt niet enkel de intrinsieke waarde van de ervaring erkend maar ook van het object zelf. Zie hiervoor hoofdstuk 1. 135 Stone, “Should Trees Have Standing? Towards Legal Rights for Natural Objects.”
Relationele milieu-‐ethiek
50
Een derde eigenschap van intrinsieke waarden is dat ze een speciale
verantwoording vereisen. Omdat ze niet afhankelijk zijn van andere
waarden hebben ze een speciale soort van verantwoording nodig, anders
zouden ze arbitrair zijn. Dergelijke verantwoordingen kunnen bevelen van
God zijn, a-priori waarheden, intuïties, gevolgen van de zuivere rede,
eigen aan de menselijke natuur ,… . 136 Omdat er in vele moderne
waardentheorieën wordt afgestapt van traditionele ontologieën en
waarden blijft antropocentrisme dikwijls als de enige optie over. Hoewel
dat niet altijd zo was is de intrinsieke waarde van elke mens een
algemeen aanvaarde grond. Van daaruit kan men dan verder
argumenteren voor de intrinsieke waarde van andere organismen of
gehelen.
Vanuit die analyse van intrinsieke waarde blijkt dat milieu-ethiek een op
zich problematisch concept van de traditionele ethiek heeft overgenomen.
De oorsprong van dat concept bepaalt enigszins de manier waarop men
intrinsieke waarden in de natuur poogt aan te tonen in de milieu-ethiek.
Weston argumenteert dat binnen dat overgeleverde kader van intrinsieke
waarden een niet-antropocentrische ethiek onmogelijk is.137
Vanuit een pragmatische milieu-ethiek zoals geformuleerd door Weston
verdwijnt het onderscheid tussen intrinsieke en instrumentele waarden.
Intrinsieke waarden dienen in de hierboven geschetste lezing als
fundamenten van ethische waardensystemen. Een instrumentele waarde
is een waarde voor iets anders: die tweede waarde is dan ook weer
waardevol in functie van een derde waarde en zo verder. In veel ethische
theorieën wordt er een ultieme waarde vastgelegd. Vanuit pragmatische
invulling zijn waarden ingebed in een relationeel domein, een waarde
wordt ondersteund door een ander waarde en zo verder. Er is echter geen
enkelvoudige ultieme waarde nodig.
We can also understand the notion of instrumental value by
reference to further, but non-intrinsic values. Values may refer beyond
136 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” 310. 137 Ibid., 311.
Relationele milieu-‐ethiek
51
themselves without ever necessitating a value which must be self-
explanatory.138
Merk op dat het argument dat Weston hier naar voren brengt niet zozeer
betrekking heeft op het al dan niet waardevol zijn van dieren, bossen of
ecosystemen maar eerder een kritiek is op een specifieke vorm van
argumentatie in de milieu-ethiek. De argumentatie die hij kritiseert is een
vorm van totaaltheorie. Vanuit pragmatische oriëntatie poogt men niet een
ultieme morele code als oplossing voor de ecologische crisis te
formuleren. In tegenstelling tot niet-pragmatische milieu-ethiek wordt hier
vertrokken van concrete situaties waarin bepaalde hypothesen en al dan
niet conflicterende waarden in de context gegeven zijn. Op basis daarvan
kan men een argumentatie opbouwen die gericht is op de specifieke
context. Zo’n argumentatievorm is dikwijls krachtiger dan argumentaties
die steunen op de abstracte intrinsieke waarde van gehele soorten of
ecosystemen.
Zelf-ondersteunende intrinsieke waarden maken de ethische
theorievorming en argumentatie overbodig. De waarden die niet
beargumenteerd hoeven te worden vormen dan ook het eindpunt van een
ethisch debat. In de volgende sectie wordt het concept van relationele
waarden uiteengezet. Zij bieden een alternatief voor de hier besproken
intrinsieke waarden.
2.2.2 RELAT IONELE WAARDEN
Met de pragmatische kritiek van Weston op het traditionele concept van
intrinsieke waarden wordt de vorm van het ethisch debat binnen de milieu-
ethiek hervormd. De problemen met het concept van intrinsieke waarde
zijn duidelijk vanuit voorgaande analyse. Maar hoe kan men argumenteren
tegen de vernieling van bijvoorbeeld het Amazonewoud als men hieraan
geen intrinsieke waarde toekent? Als zelfs het overleven van de mensheid
niet het ultieme waardenfundament vormt, wat is dan de waarde van het
138 Ibid.
Relationele milieu-‐ethiek
52
Amazonewoud? Een kritiek op het weren van intrinsieke waarden is dat
men snel in een relativisme kan vervallen. In een pragmatische milieu-
ethiek worden intrinsieke waarden echter vervangen door relationele
waarden 139 . In tegenstelling tot intrinsieke waarden zijn relationele
waarden feilbaar en dienen ze wel ondersteund te worden door andere
waarden en hypothesen.
Wanneer ik soms boslucht valueer omdat ik me er gezond door voel, zal ik
in ander situaties gezondheid valueren omdat een goede gezondheid het
mogelijke maakt om in de bossen te gaan wandelen. Die waarderingen
werken dus wederzijds. Een pragmatische ethische argumentatie steunt
niet op één of enkele individuele intrinsieke waarden maar op een geheel
aan onderling verbonden waarden.
Consider a more holistic picture conception according to which
values are connected in a weblike way, so that any value can be justified
by referring to those “adjacent” to it.140
Die vorm van waarden noem ik hier in navolging van A. Weston relationele
waarden. In een relationele ethiek zijn er enkel relationele waarden. Deze
vorm van waardering maakt dat een ethiek niet meer gecentreerd is
rondom één centrum, de ultieme basiswaarde. Daarmee gaan
pragmatisten in tegen G.E. Moores voorstelling van waarden. Een waarde
kan nooit op zichzelf begrepen worden, een waarde is steeds een
eigenschap van een relatie. Dat is typisch voor het ecologisch denken. In
tegenstelling tot de biologie bestudeert men in de ecologie hoe
organismen in relatie staan tot elkaar en niet wat ze op zichzelf zijn. Zo
kan een mens maar mens zijn door de relaties waarin hij staat tot de
andere elementen van het ecosysteem. Vanuit een relationele ethiek kan
men noch aan de mens noch aan een ecosysteem een absolute waarde
toekennen. Beide hebben slechts waarde door de relatie die ze tot elkaar
139 Het concept van relationele waarden ontleen ik aan zowel A. Weston als aan A. Naess. Hoewel deze niet expliciet de term ‘relational values’ gebruiken wijzen ze beiden op het belang van de relaties tussen waarden. Weston schrijft daarover: “Pragmatism insists most centrally on the interrelatedness of our values. The notion of fixed ends is replaced by a picture of values dynamically interdepending with other values and with beliefs, choices and exemplars… .”Ibid., 2. Zie ook het werk van Naess:Arne Naess, Ecologie, Communauté Et Style De Vie (Éditions MF, 2008), 78. 140 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” 311.
Relationele milieu-‐ethiek
53
hebben. Anders was zelf de waarderende daad van de mens niet
mogelijk.
Weston beschrijft hoe Holmes Rolston III en C.I. Lewis een pragmatisch
argument geven voor het behoud van intrinsieke waarden.141 Die kunnen
volgens hen concreet, meervoudig en zelfs inconsistent zijn. Rolston
spreekt over de intrinsieke waarde van point experiences zoals de warmte
van lentezon. 142 Dergelijke ervaringen behoeven geen verdere justificatie
maar zijn simpelweg goed op zichzelf. Rolstons invulling van het concept
van de intrinsieke waarde is in tegenstelling tot de traditionele invulling niet
abstract. Daarbij gaat het om directe ervaringen. De vraag is echter of zo
een invulling van het concept van de intrinsieke waarde iets oplevert.
Volgens John Dewey, bijvoorbeeld, is de overgang van direct genot naar
intrinsieke waarde ongegrond.143 Dat is zo omdat men bij direct genot
geen waardeoordeel maakt en er dus geen sprake kan zijn van waarden.
Een waardering van iets op basis van ‘directe ervaring’ vereist geen
oordeel omdat er geen waardenconflict is en er dus ook geen
verantwoording voor een keuze vereist is.144Dergelijke waardering worden
net los van een referentiekader naar andere waarden en oordelen
geponeerd. Als waarden echter wel in conflict treden, dan is een
argumentatie op basis van een referentiekader wel vereist. Dat men die
waarden dan, zoals Rolston, intrinsiek noemt, bevordert de argumentatie
niet. Integendeel: men zal waarden, door ze als intrinsiek te categoriseren,
net loskoppelen van de specifieke context waarin ze gevormd werden en
betekenis krijgen.145
What Rolston’s defense of the notion of intrinsic values may
finally illustrate, in fact, is the way in which the project of “grounding”
natural values finally cuts itself off from the real-life task of assessment
141 Holmes Rolston III, “Are Values in Nature Subjective or Objective?,” Environmental Ethics 4, no. 2 (1982): 150. 142 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” 313. 143 J. Dewey, “Theory of Valuation.” (n.d.): 41. Beschreven in : Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” 313. 144 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” 313. 145 Ibid.
Relationele milieu-‐ethiek
54
and choice. For assessment and choice we must learn, again, to relate
values.146
Relationele waarden zijn dus in tegenstelling tot intrinsieke waarden
feilbaar en open voor kritiek. Zo kan men iemand die een plan heeft voor
het omkappen van een bos dat huisvesting geeft aan een bedreigde
diersoort ook een empathie ervaren naar deze bedreigde diersoort toe.
Door kritische argumentatie kan men het plan van deze persoon
beïnvloeden. In de argumentatie zal men dus het relationele veld waarin
de bepaalde waarden staan uitbreiden en wijzen op het conflict tussen
waarden of de valsheid van overtuigingen. Norton beschrijft dat als volgt:
‘gevoelde voorkeuren’ die de natuur uitbuiten kunnen dikwijls gekritiseerd
worden op basis van ‘overwogen voorkeuren’.147 Weston wijst erop dat de
wereldbeelden en cultuur die aan de grond van de ecologische crisis
liggen zelf complexe en pluralistische gehelen vormen. Zoals het werk van
Callicott aantoont kan de christelijke waardering van de natuur zowel een
exploitatie van de natuur als een zorg voor die natuur ondersteunen.148
Volgens Weston bevatten onze tradities hun dialectische tegenstelling in
zichzelf.149 Bijgevolg is vanuit een pragmatische benadering geen totale
hervorming van die wereldbeelden nodig om concrete ecologische
problemen aan te pakken. Waarden en voorkeuren zijn steeds dynamisch
en ingebed in een ethische traditie.
Alvorens in de volgende paragraaf de dreiging van relativisme en de
relatie tussen pragmatisme en pluralisme te onderzoeken zal ik eerst een
voorbeeld geven van een pragmatische milieu-ethiek zoals die werd
omschreven door A. Weston.
Een pragmatische milieu-ethiek maakt een groot deel van de traditionele
discussie in de discipline overbodig. Dat gebeurt niet door een nieuwe
vorm van waarden in te voeren maar door de problemen en beperkingen,
die het gevolg zijn van het concept van intrinsieke waarden zelf, te
vermijden. In plaats van intrinsieke waarden zijn gevoelens van respect en
146 Ibid. 147 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics.” 148 Callicott, In Defense of the Land Ethic. 149 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” 314.
Relationele milieu-‐ethiek
55
zorg voor anderen (mensen, dieren, planten, ecosystemen) het
vertrekpunt van een argumentatie voor de waarde van elementen uit het
milieu. Die affecten zijn geen zwakkere substituten voor de notie van de
intrinsieke waarde. In tegenstelling tot intrinsieke waarden zijn ze immers
niet filosofisch gefundeerd in een complexe ethische theorie. Ze krijgen
betekenis door een argumentatie waarin ze in relatie worden gesteld tot
andere waarden van ons verlangenssysteem. Dit steeds in het licht van
concrete problemen. Weston schrijft dat de intrinsieke waarde die in
antropocentrische theorievorming aan de gehele mensheid wordt
toegekend steeds gegrond is in een concreet gevoel van respect en
verbondenheid. Het is op basis hiervan dat er ooit zoiets als een
mensenrechtenbeweging is kunnen ontstaan. Net zo is de waarde van
elementen uit ons milieu gegrond in een gevoel van inleving en zorg.150
Laten we nu een praktisch probleem in de milieu-ethiek analyseren zoals
de bescherming van wilde natuur. In de traditionele milieu-ethiek wordt
het probleem als volgt geformuleerd: welke verdediging kunnen we geven
voor het behoud van wilde natuur die een hoge economische waarde zou
kunnen hebben voor intensieve landbouw? Vanuit een pragmatische
methode is die probleemstelling veel te abstract. “Welke wilde natuur in
welke situatie?” zal een pragmatist vragen. Als men vanuit de intrinsieke
waarde van alle wilde natuur wil argumenteren, dan is een zeer abstracte
argumentatie nodig. Daarbij zal men de intrinsieke waarde van wilde
natuur tegen andere intrinsieke waarden moeten afwegen. Het contrast
tussen de intrinsieke waarde van de mens en die van de natuur zal
onvermijdelijk zijn. Een voorbeeld van zo een argumentatie vinden we
terug in het artikel Feeding People Versus Saving Nature van Holmes
Rolston III.151 Een pragmatische argumentatie vertrekt van een concrete
situatie. Hoewel er veel gelijkaardige situaties kunnen zijn waar een
gelijkaardige argumentatie mogelijk is zal de argumentatie in verschillende
casussen nooit identiek zijn.
150 Ibid., 316. 151 Rolston III, “Feeding People Versus Saving Nature.”
Relationele milieu-‐ethiek
56
Waarom zouden we het Lappersfortbos niet rooien? Ten eerste is het één
van de weinige bossen die overblijven in Vlaanderen. Ten tweede is het
een habitat voor meerdere bedreigde vogelsoorten. Ten derde zijn er
andere gronden die voor hetzelfde doel kunnen dienen en niet aan de
voorgaande eigenschappen voldoen. Die antwoorden zijn concreter en
simpeler. Ze vormen geen argument voor de bescherming van de wilde
natuur op zich maar houden rekening met de specifieke situatie. Het is op
basis van zulke argumenten dat milieuorganisaties zoals de Sierra Club,
Nature Conservancy steunen. In plaats van op abstracte intrinsieke
waarden te steunen zoekt men een gedeelde waarde. Op basis daarvan
kan naar een alternatief gezocht worden dat voor beide partijen plausibel
is. De waarde van de natuur en haar elementen steunt op concrete
ervaringen en op een specifieke cultuur waarmee we in contact
kwamen.152
2.3 PLURALISME EN MULTICENTRISME
Een pragmatische houding in de milieu-ethiek is nauw verbonden met een
pluralistische ethiek. Vanuit pragmatisch perspectief kunnen ecologische
problemen vanuit verschillende waarde theorieën benaderd worden. In het
volgende hoofdstuk zal ik de Deep Ecology-beweging onderzoeken en
tonen hoe die vanuit verschillende waardensystemen ondersteund kan
worden. Hier zal ik de relatie tussen pluralisme en pragmatisme
onderzoeken. Beiden zijn open voor kritiek wegens een gevaar van
relativisme. Ik zal tonen dat een relationele waarde niet volledig relatief is
en daarbij toch een absolutisme vermijdt.
152 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” 317.
Relationele milieu-‐ethiek
57
2.3.1 PLURAL ISME
Het pluralisme in de milieu-ethiek is een zeer ruim thema dat aan veel
kritiek onderhevig is. Hier zal ik slechts enkele aspecten ervan bespreken.
Meer bepaald zal ik de relatie tussen pluralisme en pragmatisme
onderzoeken. Dat staat in verband met de methode van de Deep Ecology-
beweging die in het volgende hoofdstuk besproken wordt. Het zal blijken
dat het domein van de milieu-ethiek niet homogeen is en dat ook niet hoeft
te zijn. Integendeel, de diversiteit binnen het domein is vruchtbaar vanuit
een pragmatisch perspectief. Ook zal ik kort enkele problemen van een
pluralistische milieu-ethiek onderzoeken.
P. Curry beschrijft moreel pluralisme als een ethische attitude die vertrekt
van de stelling dat ons ethisch leven bepaald wordt door meerdere en
diverse principes en waarden. Die kunnen onderling inconsistent zijn en
kunnen niet tot één ultieme waarde herleid worden. 153 Het
tegenovergestelde van ethisch pluralisme is ethisch monisme. Vanuit een
monistische attitude is er slechts één referentie punt van waaruit alle
andere waarden berekend kunnen worden. Zo een monisme is
noodzakelijk ook universalistisch, wat op ethisch niveau betekent dat er
één juiste manier van handelen is die altijd en overal voor iedereen geldt.
De dominante vorm van ethiek in het Westen is monistisch.154 Het gevaar
van ethisch monisme is een intellectueel en politiek totalitarisme.155Eco-
fascisme, bijvoorbeeld, is het gevolg van een milieu-ethisch monisme. Een
illustratie daarvan vindt men terug in het werk Can life prevail van P.
Linkola.156 In dat werk pleit Linkola voor een drastische vermindering van
de menselijk populatie op aarde. De absolute intrinsieke waarde van de
natuur rechtvaardigt voor hem een massale genocide door een
transnationaal lichaam zoals de V.N. .157
153 Curry, Ecological Ethics, 150. 154 Ibid., 151. 155 Barbara H. Smith, Belief and Resistance: Dynamics of Contemporary Intellectual Controversy (Harvard University Press, 1997), 179. 156 Pentti Linkola, Can Life Prevail?, ed. Sergio Knipe, trans. Eetu Rautio (Arktos Media Ltd, 2009). 157 Ibid., 137.
Relationele milieu-‐ethiek
58
P.Curry wijst erop dat de huidige ecologische crisis samengaat met een
monistische ethische attitude. Hij schrijft daarover het volgende:
This worldview , and its operation, is one of the primary causes of
our current ecological crisis, because,(…), the belief that everything can,
at least in principle, be mastered by calculation results in ‘the
‘disenchantment of the world.158
Dat geloof dat alles berekend kan worden, is volgens Curry eigen het
platonische denken, de christelijke interpretatie ervan en vooral de
moderne wetenschappen.159 In het ecologisch fundamentalisme wordt de
absolute autoriteit van de ene God vervangen door de absolute autoriteit
van de natuur. Merk op dat het concept van intrinsieke waarde niet
noodzakelijk een monisme impliceert. Ten eerste omdat er verschillende
vormen van intrinsieke waarde zijn. Ten tweede omdat het aanvaarden
van één ultieme intrinsieke waarde niet impliceert dat er geen discussie
meer mogelijk is over de toepassing hiervan, wat dus een pluralisme zou
inhouden.160
Pluralisme in de milieu-ethiek werd oorspronkelijk verdedigd door
Christopher Stone in het werk Earth and Other Ethics in 1987.161 Callicott
reageerde in The Case against Moral Pluralism tegen Stones
voorstel.162Het zou ons hier te ver leiden om diep in te gaan op dit
debat.163 Ik zal met P.S. Wenz een matig pluralisme verdedigen tegen de
kritieken van Callicott daarop. Vervolgens zal ik een pragmatisch
pluralisme voorstellen zoals verdedigd door A. Light.
Pluralisme ontstond in de milieu-ethiek als reactie op de diversiteit binnen
de milieu-ethische discipline. Milieu-ethiek heeft betrekking op mensen,
dieren, planten, wilde stukken natuur, ecologische processen en gehele
ecosystemen. Pluralisten menen dat de grote verscheidenheid aan morele
158 Curry, Ecological Ethics, 151. 159 Ibid. 160 Ibid., 152. 161 Stone, “Moral Pluralism and the Course of Environmental Ethics.” 162 J. Baird Callicott, “The Case Against Moral Pluralism,” in Environmental Ethics, ed. Andrew Light and Holmes Rolston III (Blackwell Publishing, 2003). 163 Zie voor meer hierover Minter and Manning, “Pragmatism in Environmental Ethics: Democracy, Pluralism, and Management of Nature.”
Relationele milieu-‐ethiek
59
relaties niet vanuit één enkelvoudige ethiek begrepen kan worden.164
Stone definieert pluralisme door het te onderscheiden van monisme. In
tegenstelling tot monisme biedt een pluralistische theorie geen eenduidige
oplossing voor elk ethisch probleem. Men kan dus niet voor elke handeling
bepalen of ze goed of slecht is op basis van de ethische theorie. Callicott
valt deze invulling van pluralisme aan omdat ze als gevolg heeft dat
ethische theorieën ons niet kunnen zeggen wat te doen. Een tweede
argument van Callicott tegen Stones pluralisme is dat het:
might provide a sophisticated scoundrel with a bag of tricks to
rationalize his or her convenience or self-interest165
Het probleem waar Callicott hier op wijst is inconsistentie. Binnen één
ethische theorie verschillende tegengestelde handelingen goedkeuren
leidt tot relativisme. Callicott geeft een voorbeeld uit het werk van Stone.
Wat als een dier vast zit in het ijs in de Yellowstone rivier? Vanuit een
biocentrische ethiek zal men het dier moeten redden. Vanuit een
ecocentrische ethiek moet men de natuur laten begaan om het evenwicht
in het gehele ecosysteem te behouden.166 Wenz merkt daarover op dat
het monisme dat Callicott verdedigt en dat Stone afwijst eigenlijk niet
bestaat in de ethiek. Het monisme dat Callicott lijkt te verdedigen zou
eenduidig moeten bepalen wat de beste handeling is. Wenz toont aan dat
van de typisch monistische theorieën, kantianisme en utilitarisme, geen
enkele aan die vereiste voldoet. In een utilitaristische theorie is het ten
eerste zo goed als onmogelijk om effectief te berekenen welke
handelingen het meeste genot opleveren. En als dat wel mogelijk zou zijn,
dan kan het nog steeds gebeuren dat twee handelingen evenwaardig
blijken. Regelutilitarisme ontwijkt het tweede probleem deels maar steunt
noch steeds op praktisch onmogelijke berekeningen. Wenz toont dat ook
in kantiaanse deontologische theorieën er nooit exact kan bepaald worden
welke handeling ethisch verantwoord is. Hij geeft het voorbeeld van de
leugen. Kant veroordeelt elke vorm van liegen. Hij geeft echter zelf het
164 Peter S. Wenz, “Minimal, Moderate, and Extreme Moral Pluralism,” in Environmental Ethics, by Andrew Light and Holmes Rolston III (Blackwell Publishing, 2003), 220. 165 Callicott, “The Case Against Moral Pluralism,” 209. 166 Ibid.
Relationele milieu-‐ethiek
60
voorbeeld van een situatie waar een leugen wel verantwoord en zelfs
verplicht is om het leven van een derde te redden.167 In de deugdethiek
ontkent men dat een ethische theorie algoritmisch een antwoord kan
bieden op elk ethisch dilemma.
Ethics deals with a multitude of particular concrete situations,
which are themselves so variable that they resist all attempts to
generalize about them in universal therms.168
Wenz besluit dat het monisme dat Stone aanvalt en Callicott verdedigt niet
bestaat. Het pluralisme dat Stone verdedigt noemt Wenz een minimaal
pluralisme. Elke ethische theorie is in die definiëring minimaal pluralistisch
omdat er geen enkele ethische theorie voor elke situatie kan bepalen
welke handeling vereist is. Het pluralisme dat Stone op andere plaatsen
verdedigt noemt Wenz extreem pluralisme. Dat houdt in dat men afwisselt
tussen verschillende ethische theorieën. Naargelang de context zal men
bijvoorbeeld utilitaristisch of deontologisch redeneren. Callicott en Wenz
wijzen een extreem pluralisme af omdat ze menen dat personen nood
hebben aan consistentie en samenhang in hun persoonlijke en gedeelde
kijk op de wereld en op henzelf in relatie tot elkaar.169 Anders resulteert
pluralisme in een opgesplitst ethisch leven wat het handelen onmogelijk
maakt.
Als alternatief op een extreem en een minimaal pluralisme stelt Wenz een
gematigd pluralisme voor. Dat houdt in dat men één ethische theorie
aanhoudt maar dat die theorie verschillende onafhankelijke principes
bevat. Naargelang de context zal men meer gewicht toekennen aan het
ene principe boven het andere.170 Dat sluit een volledig relativisme uit en
vermijdt de problemen van een extreem pluralistische ethiek. Wenz
argumenteert dat de Landethiek die Callicott verdedigt matig pluralistisch
is. Dit omdat deze plichten jegens het milieu toevoegt aan de reeds
167 Peter S. Wenz, “Minimal, Moderate, and Extreme Moral Pluralism,” 222. 168 Albert R. Jonsen en Stephen Toulmin, The Abuse of Casuistry (University of California Press, 1988), 19. 169 Peter S. Wenz, “Minimal, Moderate, and Extreme Moral Pluralism,” 223. 170 Ibid., 225.
Relationele milieu-‐ethiek
61
bestaande plichten tegenover onze medemensen.171 Daarbij is er een
zekere mate van waardenprioriteit.
Family obligations in general come before nationalistic duties and
humanitarian obligations in general come before environmental duties …
As a general rule, the duties correlative to the inner social circles to
which we belong eclipse those correlative to the rings farther from the
heartwood.172
Dit kan gemakkelijk geïnterpreteerd worden als een antropocentrische
positie, men kan ervan uitgaan dat de plichten naar de mensheid toe
steeds prioriteit zullen hebben op de plichten tegenover dieren of het
ecosysteem. Wenz argumenteert dat dat niet het geval hoeft te zijn omdat
de prioriteit van de verplichting afhankelijk is van het object van de
verplichting. Zo zou het onverantwoord zijn om je geliefde op te offeren
voor een beer maar evengoed onverantwoord om de vernieling van een
berenhabitat voor de bouw van een recreatiepark te ondersteunen.173 Dat
illustreert een gevoeligheid in het debat over antropocentrisme tegenover
ecocentrisme. Het pluralisme dat Wenz verdedigt is net als dat van Stone
een poging om dit debat te hervormen. 174 Echter blijft het ook vanuit
Wenz’ definitie van matig pluralisme onduidelijk welke plichten wanneer
prioriteit zullen krijgen. Als men slechts waarde aan dieren of andere
elementen uit het milieu zou toekennen waar dit niet ingaat tegen de
waarde van naasten of van de mensheid dan zouden de milieuproblemen
onderaan het politieke agenda komen.
Het onderscheid dat Wenz maakt tussen een minimaal, matig en extreem
pluralisme is nodig om een relativisme of absolutisme op ethisch niveau te
vermijden. Toch blijft deze ethische theorie dusdanig abstract dat ze
moeilijk bruikbaar is voor de benadering van concrete milieuproblemen.
De kritiek van pragmatisten als Anthony Weston geldt dus ook voor deze
171 Ibid. 172 J. Baird Callicott, “The Conceptual Foundations of the Land Ethic,” in Technology and Values: Essential Readings (Wiley-‐Blackwell, 2010), 208. 173 Zie hiervoor een voorbeeld hiervan de rechtzaak van de Sierra Club tegen het plan van Disney om een recreatiepark te bouwen in een Natuurreservaat met eeuwen oude bomen. Deze zaak werd beschreven in het artikel Stone, “Should Trees Have Standing? Towards Legal Rights for Natural Objects.” 174 Peter S. Wenz, “Minimal, Moderate, and Extreme Moral Pluralism,” 226.
Relationele milieu-‐ethiek
62
vorm van pluralisme. Toch is ook Westons pragmatische milieu-ethiek
matig pluralistisch in Wenz’ interpretatie. Hij ontkent dat er één universele
basiswaarde is waar alle andere van afgeleid kunnen worden maar verzet
zich ook tegen waardenincoherentie en relativisme.175 In de volgende
sectie zal ik met A. Light tonen dat een pragmatisch pluralisme zowel de
problemen van een matig pluralisme als die van een pragmatisme
vermijdt. Maar eerst analyseer ik het concept multicentrisme van A.
Weston als alternatief voor zowel ecocentrisme als antropocentrisme.
2.3.2 MULTICENTRISME
Multicentrisme werd verdedigd door Anthony Weston en is vergelijkbaar
met het matige pluralisme zoals verdedigd door Wenz. Daarbij legt hij een
pragmatische klemtoon op het relationele176aspect van waarden waardoor
het probleem van de onbepaaldheid van waardenprioriteiten wordt
vermeden. Relationele waarden steunen op de stelling dat we slechts een
adequaat idee kunnen hebben van een ander wezen wanneer we er een
relatie mee hebben. Daarbij is die waarde bepaald door de andere relaties
waarin men staat.
Once other centers are acknowledged, always somewhat opaque
to us as we are to them, there is no alternative but to work things out
together, as far as possible, when all are affected by the descisions
taken.177
Hier wijst Weston op de spanning tussen waarden zowel wat betreft
individu versus geheel als antropocentrisme versus ecocentrisme.
Multicentrisme is dan te zien als een decentrering.178 De relatie tussen de
mensheid en de natuur vereist zo een decentrering. Die relatie is eigen
aan deze tijd en blijft dynamisch. Noch de mensheid noch haar omgeving
hebben een waarde op zich en beide zijn afhankelijk van elkaar in deze
tijd. Multicentrisme houdt in dat leven bestaat uit vele waardencentrums
175 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics.” 176 Relationele waarde vervangt de concepten van intrinsieke en instrumentele waarde. Zie deel 2.1 177 Anthony Weston, “Multicentrism: A Manifesto,” Environmental Ethics 26, no. 1 (2004): 19. 178 Curry, Ecological Ethics, 157.
Relationele milieu-‐ethiek
63
en bijgevolg relaties, niet enkel tussen mensen. Hoewel het dus om een
decentrering gaat is een afwezigheid van ethische centrums ondenkbaar.
Multicentrisme neemt echter in acht dat er meerdere centrums zijn en
bijgevolg ook verschillende ethische relaties. Dat staat tegenover een
ethiek waarin men de mensheid of het individu aan het centrum van de
ethische consideratie plaatst, maar ook tegenover een ecofascisme
waarin men de gehele natuur als centrum voorstelt. De relaties waarin
men staat zullen ook de waarden die men aanneemt bepalen. Dat
ondersteunt een pluralisme. De waardenprioriteiten die men verdedigt zijn
evengoed door die relaties bepaald.
Men kan niet buiten de relaties waarin men staat. Het in acht nemen
daarvan maakt dat een ethisch discours ten eerste feilbaar is wegens de
gebondenheid aan een particuliere context. Ten tweede vermijdt het
waardenrelativiteit want men kan niet buiten de context treden. Elk van de
elementen van een context kan een waarde dragen en zo een centrum
vormen. Die mogelijke centra staan steeds in spanning tot elkaar. In een
pragmatisch ethisch discours zal men de belangen van de verschillende
ethische centrums tegen elkaar afwegen om zo de spanning op te heffen.
2.4 PRAKTISCH PLURALISME
Het pluralisme dat hierboven wordt beschreven is een theoretisch
pluralisme. In alle drie de vormen die Wenz onderscheidt, gaat het hem
om de inhoud van een ethische theorie. Vanuit pragmatisch oogpunt is
een theoretisch matig pluralisme waardevol omdat het rekening houdt met
de verscheidenheid aan relationele waarden die ons ethische leven
bepalen en bijgevolg relevant zijn in een ethisch dilemma. Toch kan ook
Wenz’ matige theoretisch pluralisme niet verantwoorden welke waarden
prioriteit hebben in welke situaties. Dat laat de weg naar een zekere mate
van relativisme open.
Relationele milieu-‐ethiek
64
In The case for a practical pluralism verdedigt Andrew Light een andere
vorm van pluralisme, niet theoretisch maar praktisch.179 Dat verschilt van
een theoretisch pluralisme in die zin dat het niet zozeer betrekking heeft
op de inhoud van specifieke ethische theorieën, als wel op de rol van die
theorieën in relatie tot de praktijk. Vanuit pragmatisch standpunt kan een
gedeelde waarde, zoals de waarde van het Amazonewoud, vanuit
verschillende theorieën verdedigt worden. Zowel de instrumentele waarde
voor de mens als de intrinsieke waarde kunnen als argument dienen. Het
gedeelde doel is zo efficiënt mogelijk de vernietiging van het
Amazonewoud tegengaan. Als er verschillende morele attitudes zijn die
dat doel ondersteunen, dan dienen ze volgens een praktisch pluralisme
hun krachten te bundelen. Light omschrijft het gezamenlijke doel van de
milieu-ethiek als volgt:
Environmental philosophy, broadly speaking, and environmental
ethics itself, is the attempt to bring the traditions, history, and skills of
philosophy to bear in the questions of how to maintain the long-term
sustainability of a diversity of life on this planet.”180
Het debat tussen monisten en pluralisten is in de eerste plaats een meta-
ethisch debat. Light merkt op dat het belangrijk is te bepalen wat het doel
en de methode van de discipline zijn, maar wijst erop dat veel van de
milieu-ethiek daartoe beperkt blijft. Als pragmatist wijst Light erop dat een
praktisch pluralisme bedoeld is om de bijdragen in de milieu-ethiek te laten
toenemen die meer direct gericht zijn op het oplossen van milieu
problemen.
De kritiek van relativisme die Callicott op het theoretisch pluralisme van
Stone geeft wordt vermeden door een praktisch pluralisme. Een praktisch
pluralisme vertrekt van een specifieke waarde in een specifieke situatie en
poogt dan verschillende manieren te ontwikkelen om die waarde te
ondersteunen.181
179 Light, “The Case for a Practical Pluralism,” 230. 180 Ibid., 231. 181 Ibid., 234.
Relationele milieu-‐ethiek
65
For example, my pluralist (a practical one) would not worry too
much whether an agent adopts weak anthropocentric or
nonanthropocentric reasons for endorsing a particular policy, such as
saving old growth forests to protect the habitat of endangered spotted
owl so long as saving the spotted owl was defensible within her
preferred moral framework. … The point to focus on practically is that
the differing theoretical bases of these views need not be resolved
further for the pluralist so long as they offer reasons for achieving the
same policy.182
Twee zaken kan men opmerken uit dat citaat. Ten eerste heeft een
praktisch pluralisme niet als gevolg dat er binnen een theorie sprake is
van inconsistentie en incoherentie. Dat was wel het geval met het
theoretisch pluralisme zoals dat wordt verdedigd door Stone. 183 Ten
tweede gaat het hier om een grondige heroriëntatie van de gehele
discipline. In tegenstelling tot Callicotts geünificeerde milieu-ethiek is het
doel niet theoretische consensus, zowel wat betreft waarden als ethische
funderingen. Nee, het doel van de discipline voor praktische pluralisten is
enkele gedeelde waarden zo goed mogelijk te beargumenteren voor een
breder publiek. Daarvoor is het noodzakelijk daar waar mogelijk 184
theoretische discussies terzijde te laten.185De praktische pluralist moedigt
verschillende theoretici aan om samen te werken aan diverse argumenten
om een zelfde doel te ondersteunen.
A. Light wijst duidelijk op de convergentie tussen praktisch pluralisme en
milieu-ethisch pragmatisme. Wil men een ethisch relativisme vermijden,
dan is het nodig een duidelijk onderscheid te maken tussen enerzijds
theoretisch pluralisme en anderzijds praktisch pluralisme. Die vorm van
pragmatisch pluralisme in de milieu-ethiek heeft als gevolg dat vele
diverse krachten gebundeld worden voor eenzelfde doel. Ik ben dit
hoofdstuk begonnen met te wijzen op de urgentie van de ecologische
182 Ibid. 183 Stone, “Moral Pluralism and the Course of Environmental Ethics.” 184 A.Light merkt op dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn. Als bijvoorbeeld een groep mensen het Amazonewoud wil redden in functie van een totalitair fascistisch beleid kan de tijdelijke concesus verbroken worden.Light, “The Case for a Practical Pluralism,” 235. 185 Ibid.
Relationele milieu-‐ethiek
66
problemen. Welnu het is die urgentie die een pragmatisch pluralistische
milieu-ethiek verantwoordt.
Een probleem met de pluralistisch pragmatische methode is dat ze
volledig steunt op een gemeenschappelijk doel van de verschillende
milieu-ethici. Hoewel Light dat doel vaag omschrijft als het oplossen van
milieuproblemen, is een meer specifieke omschrijving nodig indien men
echt in dezelfde richting wil werken. In het werk van Arne Naess vindt men
daar een voorbeeld van. In het volgende hoofdstuk verdedig ik Naess’
methode van het vooropstellen van acht platform principes als een
strategie voor het vermijden van het relativisme dat een pragmatische
milieu-ethiek bedreigt.
2.5 CONCLUSIE
De ecologische crisis confronteert de mensheid met enkele zeer urgente
problemen. In een pragmatische milieu-ethiek richt men zich op de relatie
tussen theorie en praktijk. In plaats van grote complexe totaaltheorieën op
te bouwen als antwoord op alle ethische problemen vertrekken
pragmatisten van een specifiek probleem in een specifieke context. Dat
heeft een aantal implicaties voor de inhoud en de methode van de milieu-
ethiek. Ten eerste verschilt de probleemstelling: in plaats van de
intrinsieke waarde van het gehele ecosysteem te bepalen poogt men de
relationele waarde van een particulier element ervan te verdedigen. Ten
tweede aanvaardt men dat een waarde vanuit verschillende theorieën
ondersteund kan worden en dat dat de argumentatieve kracht versterkt.
Ik heb in dit hoofdstuk een praktisch pluralisme en een relationele
waardentheorie verdedigd in de lijn van A. Light en A. Weston. Verder zal
ik ingaan op het werk van Arne Naess als een voorbeeld hiervan. Ik zal
de stelling verdedigen dat expliciete formuleringen van waarden zoals de
acht platformprincipes van de Deep Ecology-beweging nodig zijn om een
relativisme in de milieu-ethiek te vermijden.
Relationele milieu-‐ethiek
67
HOOFDSTUK 3: DIEPE RELATIONELE MILIEU-‐ETHIEK.
Deep Ecology is een beweging van groene activisten. Haar inhoud wordt
gevat in acht platformprincipes die de leden delen vanuit verschillende
overtuigingen. In dit hoofdstuk zal ik de beweging kort voorstellen. In het
eerste deel van dit hoofdstuk zal ik tonen hoe de methodologie van Arne
Naess vergelijkbaar is met het pragmatisch pluralisme dat ik in hoofdstuk
twee verdedigde. Vervolgens zal ik ingaan tegen de enge interpretatie van
de beweging door pragmatisten als A. Light, E. Katz en A. Weston. In
tegenstelling tot hun lezing zal ik tonen dat Naess’ gebruik van intrinsieke
waarde wel gegrond is. Naess is pragmatisch in de zin dat zijn milieu-
ethiek instrumenteel is voor de intrinsieke waarde van ons ecosysteem.
Dat staat in tegenstelling tot de lezing van Weston die meent dat Naess'
ecosofie steunt op de vooronderstelling van intrinsieke waarden. Daaruit
zal ik besluiten dat de Deep Ecology-beweging pragmatisch is zonder in
een relativisme te vervallen. Tot slot analyseer ik enkele pogingen om een
gedeelde waardenset te formuleren en behandel ik de problemen die
daarmee gepaard gaan.
Relationele milieu-‐ethiek
68
3.1 PLURALISME EN DEEP ECOLOGY
In het vorige hoofdstuk verdedigde ik een pragmatisch pluralisme in de
milieu-ethiek. Volgens A. Light is de Deep Ecology-beweging opgericht
door Arne Naess een voorbeeld van een metatheoretisch pluralistische
ethiek. 186 Deze beweging steunt op acht platformprincipes die vanuit
verschillende ethische waardentheorieën ondersteund kunnen worden.
Naess zelf geeft aan dat ten minste drie bronnen van diep ecologisch
denken kunnen worden aangewezen. Die bronnen zijn christelijk,
boeddhistisch en filosofisch. Geen enkele van deze drie vormt de unieke
basis voor het aanvaarden van de acht principes.187 Het is cruciaal voor
Naess dat men de acht basisprincipes kan aanvaarden vanuit
verschillende bronnen. De drie bronnen die hij zelf erkent zijn bijgevolg
niet exclusief. In het artikel The encouraging richness and diversity of
ultimate premises in environmental philosophy verdedigt Naess dat één
van de hoofdtaken van milieu-ethici het bestuderen van verschillende
posities is zonder te proberen die posities te reduceren tot de ultieme
verschillen. 188 Dat kadert in een cultureel pluralisme wat betreft
benaderingen van ecologische problemen.
Sinds 1980 is cultureel pluralisme een belangrijk onderwerp in de milieu-
ethiek. Dat is voornamelijk zo wegens kritieken van bijvoorbeeld
Ramachandra Guha en Vandana Shiva, die stellen dat veel van de milieu-
ethiek bijna exclusief op de eerste wereld gericht is.189 David Rothenberg
schrijft daarover: “As environmental concerns become increasingly
multicultural, the challenge is to find ways to continue cultural diversity
within a framework of world consensus, especially when it comes to the
governance of nature that crosses national boundaries.”190 Dat staat in
186 Ibid., 238. 187 Ibid., 239. 188 Arne Naess, “The Encouraging Richness and Diversity of Ultimate Premisses in Environmental Philosophy,” The Trumpeter: Journal of Ecosophy 9, no. 2 (1992): 2. 189 Light, “The Case for a Practical Pluralism,” 242. 190 David Rothenberg, “Non-‐violence in Practice in Norway,” in Environmental Pragmatism, ed. Andrew Light and Eric Katz (Routledge, 1996), 259.
Relationele milieu-‐ethiek
69
verband met een kosmopolitische ethiek. De globale schaal van
ecologische problemen vereist volgens denkers als Attfield een globale
aanpak.191 Het zou ons te ver leiden om daar dieper op in te gaan. De
acht algemene principes van de Deep Ecology-beweging zijn echter wel
bedoeld om een transculturele consensus te formuleren.192
Volgens Light geeft Naess zelf twee redenen voor een pragmatisch
pluralisme. Ten eerste wijst hij erop dat diversiteit in de valuering van de
natuur een stagnatie van de discipline tegengaat.193Ten tweede is Naess
sceptisch over de mogelijkheid van een logisch complete en funderende
milieu-ethiek die definitief de waarde van de natuur en onze verplichting
ertoe kan vatten.194 Toch stelt Naess in tegenstelling tot Light expliciet
enkele basiswaarden voorop. Zij vormen de acht platformprincipes van de
Deep Ecology-beweging. Dat is een expliciete keuze op basis van Naess’
eigen wereldbeeld dat hij beschrijft in ecosophy T.
In de volgende paragraaf zal ik de acht principes onderscheiden van de
‘funderende’ rol die Weston aan intrinsieke waarde toeschrijft.
3.2 DE ACHTPLATFORM PRINCIPES VAN DE DEEP ECOLOGY-‐ BEWEGING.
Arne Naess presenteerde de naam “Deep Ecology movement” in 1972 in
relatie tot de reeds bestaande ecologische bewegingen. Hij noemde deze
grass-root-bewegingen, wat betekent dat deze van beneden naar boven
groeien in de sociale piramide en niet van bovenaf opgelegd worden. Met
de publicatie van het werk Silent Spring van Rachel Carson en het werk
van Lynn White ontstonden in de jaren 1960 meerdere van die grass-root-
191 Robin Attfield, Environmental Ethics: An Overview for the Twenty-‐First Century, 1st ed. (Polity, 2003), 159. 192 Ibid., 4. 193 Light, “The Case for a Practical Pluralism,” 240. 194 Ibid., 241.
Relationele milieu-‐ethiek
70
bewegingen.195 In een artikel dat gebaseerd is op zijn voordracht op een
conferentie in Boekarest beschrijft Naess de geschiedenis van deze
ecologische bewegingen.
Naess onderscheidt vier niveaus van discours in zijn vergelijkende studie
van deze ecologische bewegingen, hij poogt een analyse te leveren die
het culturele kader overstijgt. De grass-root-bewegingen vormen samen
een globale transculturele beweging van milieu-activisten. Het Deep
Ecology-platform is een poging om een gedeeld kader te formuleren voor
al deze bewegingen.196 Dat vormt het tweede niveau, waar er een grote
mate van overeenkomst is. De platformprincipes op het tweede niveau
worden ondersteund door onze eigen ecosofieën op niveau één, die grote
verschillen kunnen vertonen en gegrond zijn in een bepaald wereldbeeld
of een specifieke religie. Niveau één is dus het gevolg van een diepe
bevraging van de principes op het tweede niveau. Zo kunnen de
platformprincipes op het tweede niveau van de Deep Ecology-beweging
bijvoorbeeld ondersteund worden door mahayana-boedhisten, door
taoïsten, door aanhangers van ecosofie T, … . Die verschillende
wereldbeelden delen dus een bepaalde attitude ten opzichte van de relatie
tussen mens en natuur. Vanuit het tweede niveau kan men concrete
wetsvoorstellen verdedigen die het derde niveau vormen. Op het vierde
niveau komt men tot de afleiding van praktische acties.197
Die gelaagdheid in Naess zijn ecofilosofie verleent haar waarden een
relationeel karakter, ze zijn onderling verbonden en gerelateerd aan een
bepaalde context (niveau 1). Bij diepe bevraging zal men zoeken naar de
ultieme hypothesen en normen die de principes op niveau twee
ondersteunen. In verschillende contexten zullen die principes dus in
verschillende wereldbeelden gegrond zijn en dus ook tot verschillende
beleidsvoorstellen en acties leiden. Op die manier trachtte Naess een
195 Alan Rike Drengson, “‘An Ecophilosophy Approach, the Deep Ecology Movement, and Diverse Ecosophies’,” The Trumpeter: Journal of Ecosophy Vol 14 (1997): 111. 196 Alan Drengson and Yuichi Inoue, The Deep Ecology Movement: An Introductory Anthology (North Atlantic Books, 1995), 58. 197 Drengson, “‘An Ecophilosophy Approach, the Deep Ecology Movement, and Diverse Ecosophies’,” 110.
Relationele milieu-‐ethiek
71
vruchtbaar platform te creëren voor een interculturele benadering van
ecologische problemen zonder in een totalitaire ethiek te vervallen.
We do not all have to subscribe to the same ultimate ecological
philosophy in order to work cooperatively for the benefit of the planet
and its communities of beings. The front is very long and we each have
values to contribute to realizing higher qualities in life as a whole. We
must work on many different levels.198
De pluraliteit van de Deep Ecology-beweging maakt dat ze een vruchtbaar
kader vormt om een ruime verscheidenheid aan ecologische problemen
vanuit een breed perspectief te benaderen. Toch erkennen allen die de
platform principes ondersteunen een intrinsieke waardering van de natuur
en van de mensheid. Dit vanuit een erkenning van de tekortkomingen van
het antropocentrische wereldbeeld in de mate dat dit een verdere
industrialisering en exploitatie van de natuur rechtvaardigt.
Veel kritiek op Naess’ ecofilosofie is het gevolg van verwarring tussen
enerzijds de platform principes op het tweede niveau en de ecosofie T op
het eerste niveau. In de ecosofie T beschrijft Naess zijn eigen wereldbeeld
dat hem ertoe bracht de principes op het tweede niveau te ondersteunen.
Men verwijt hem dan dat hij zijn eigen filosofie als geldend voor de alle
grass-root-bewegingen voorstelt. Het is daarom dat hij de acht
platformprincipes formuleerde en ze expliciet onderscheidde van zijn
eigen ecosofie T.199 De principes zijn dus niets meer, maar ook niets
minder dan de gedeelde doelen van de beweging die de leden met dikwijls
verschillende achtergronden en wereldbeelden verbinden.
De Deep Ecology-beweging die Naess oprichtte, onderscheidt zich dus
expliciet als een beweging van activisten die niet enkel uit eigenbelang
maar vanuit een diepere motivatie voor ecologische veranderingen
pleitten. Die diepere motivatie is het gevolg van een toekenning van
intrinsieke waarde aan het gehele ecosysteem, wat zich uit in het
volgende platform van acht principes:
198 Ibid., 103. 199 Drengson, “‘An Ecophilosophy Approach, the Deep Ecology Movement, and Diverse Ecosophies’.”
Relationele milieu-‐ethiek
72
1.The well-being and flourishing of human and nonhuman life on Earth
have value in themselves (synonyms: intrinsic value, inherent value).
These values are independent of the usefulness of the nonhuman world
for human purposes.
2.Richness and diversity of life forms contribute to the realization of
these values and are also values in themselves.
3.Humans have no right to reduce this richness and diversity except to
satisfy vital human needs.
4.The flourishing of human life and cultures is compatible with a
substantial decrease of the human population. The flourishing of
nonhuman life requires such a decrease.
5.Present human interference with the nonhuman world is excessive,
and the situation is rapidly worsening.
6.Policies must therefore be changed. These policies affect basic
economic, technological, and ideological structures. The resulting state
of affairs will be deeply different from the present.
7.The ideological change is mainly that of appreciating life quality
(dwelling in situations of inherent value) rather than adhering to an
increasingly higher standard of living. There will be a profound
awareness of the difference between big and great.
8.Those who subscribe to the foregoing points have an obligation
directly or indirectly to try to implement the necessary changes.200
Ik zal de acht principes hier niet uitgebreid bespreken. Voor het onderwerp
van dit werk is het belangrijk op te merken dat, alhoewel er niet naar de
intrinsieke waarde van de aarde wordt verwezen het hier wel om een
ecocentrische waardenset gaat.
Deep ecology could well be identified as biocentric or mid-green… however…
the import of Deep Ecology is ecocentric nonetheless 201
200 Naess and Rothenberg, Ecology, Community and Lifestyle. 201 Curry, Ecological Ethics, 102.
Relationele milieu-‐ethiek
73
3.3 EEN ETHIEK GEFUNDEERD IN EEN WERELDBEELD.
In het eerste deel van het tweede hoofdstuk van het werk Ecology,
community and lifestyle presenteert Naess enerzijds een methodologische
benadering tot ecologie en milieu-ethiek en anderzijds een specifieke
ontologie die de relatie tussen de mens en de natuur tracht te verruimen
tot meer dan de beperkte wetenschappelijke voorstelling ervan. Meer
bepaald verdedigt Naess een waardensysteem dat de intuïtieve ervaring
van de natuur vanuit secundaire kwaliteiten tracht te omvatten.202 Ik stel
dat dat vergelijkbaar is met de pragmatische relationele waarden die
Weston verdedigt.203 Ik zal dat verder argumenteren in deel 3.4. .
3.3.1 ECOLOGIE, ECOFILOSOFIE EN ECOSOFIE
Methodologisch is het onderscheid tussen ecologie, ecofilosofie en een
ecosofie essentieel in Naess’ werk. Hij definieert die drie domeinen in
Ecology, Community and Lifestyle als volgt:
-Ecologie is de discipline die levende organismes in relatie tot hun
omgeving bestudeert. Reeds hier staat het relationele aspect centraal.
Ecologie onderzoekt de relaties waarin organismen staan en hoe die
essentieel zijn voor het bestaan van de organismen zelf. Een vis blijft
geen vis zonder water, een mens geen mens zonder lucht. Dat betreft
dan zowel interne als externe relaties, bijvoorbeeld: een vis staat in
externe relatie tot een mug die hij opeet maar de daad van het opeten is
een wijziging in interne relaties van de omgeving.204
-Ecofilosofie is deze discipline die de gedeelde problemen van de
filosofie en de ecologie onderzoekt. De ecologie beperkt zich tot een
beschrijving van de relaties tussen een organisme en zijn omgeving.
202 Naess and Rothenberg, Ecology, Community and Lifestyle, Hoofdst 2. 203Deze werden beschreven in hoofdstuk twee, zie ook het artikel van Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics.” 204 Eigen vertaling van Naess and Rothenberg, Ecology, Community and Lifestyle, 70.
Relationele milieu-‐ethiek
74
Daarbij toont ze ons hoezeer alles onderling verbonden is, waardoor ze
ook raakt aan essentiële problemen van de filosofie zoals de relatie
tussen de mens en zijn omgeving. Daarnaast onthult zowel de ecologie
als de ecofilosofie normatieve vraagstukken: naast een beschrijving van
de relatie tussen organismen stelt zich ook de vraag in hoeverre de
mens deze relaties beïnvloedt en hierdoor beïnvloed wordt. Wanneer er
zich dus vanuit de ecologie of ecofilosofie een bepaald probleem stelt,
zoals bijvoorbeeld de uitsterving van een bepaalde diersoort, dan dient
men waarden prioriteiten te stellen voor het voeren van een
pragmatische argumentatie. Die prioriteiten expliciteert men in een
ecosofie, dit is dus een concrete positionering binnen de ecofilosofie.205
-Een ecosofie is een filosofische voorstelling van de wereld op basis van
de bekende levenscondities in de concrete ecosfeer.206
Het is opvallend dat Naess erop wijst dat een ecosofie meer is dan een
concrete morele code zoals een wetsvoorstel – het gaat hem om een
filosofische voorstelling van de wereld. Zo een voorstelling betreft dus
zowel het ethische, het metafysische als het epistemologische domein en
alle andere aspecten van een filosofisch wereldbeeld. Naess bespreekt al
die domeinen vanuit de overtuiging dat de ecologische crisis een
fundamentele verandering van attitude vereist, samen met de overtuiging
dat de crisis het gevolg is van een bepaalde antropocentrische attitude.
Dat onderscheidt de Deep Ecology-beweging van oppervlakkige ecologie,
die tracht vanuit het huidige paradigma een concreet probleem op te
lossen. De Deep Ecology-beweging bepleit dat het volledige paradigma
vernieuwd moet worden. Daarnaast is het een essentieel aspect van een
relationele ethiek dat ze de context omvat waarin ze geformuleerd wordt.
Anders wordt die context als a-priori gegeven beschouwd, wat de
specifieke ethische valueringen tot absolute waarheden herleidt. Dat
maakt op zijn beurt een ethische dialoog bij waardenconflicten onmogelijk.
Het is daarom dat het onderscheid tussen ecologie, ecofilosofie en
ecosofie zo belangrijk is. Alhoewel zij onderling innig verbonden zijn,
beperken ecologie en ecofilosofie zich tot het descriptieve aspect en gaat
205Eigen vertaling van Ibid., 71. 206Eigen vertaling van Ibid. 71.
Relationele milieu-‐ethiek
75
een ecosofie verder naar het normatieve domein. Ecologie op zichzelf
schrijft geen enkele handeling voor: uit het feit dat een meer vervuild raakt
door een bijstaande fabriek (waardoor het leven in dat meer bedreigd
wordt) kan men niet afleiden dat de fabriek weg moet.207
De ecosofie T die Naess voorstelt, is dus een pluralistische pragmatische
ethiek doordat ze gefundeerd is in die drie domeinen. Ze is zowel
descriptief als prescriptief. Alle normen zijn echter feilbaar vermits ze
gebonden zijn aan hun specifieke context.
3.3.2 NORMATIEVE EVALUATIE
Centraal in het werk van Naess staat het weerleggen van de mens als
atomistisch individu: de relaties waarin een mens staat zijn essentieel voor
zijn identiteit. Dat relationisme betreft ook het ethische domein. Waarden
zijn onderling verbonden, iets is goed voor iets anders en dat andere op
zijn beurt weer voor iets anders en zo verder. Nooit komt men tot een
ultieme waarde.208
Een normatief systeem bestaat zowel uit waarden als uit hypothesen. De
waarden worden afgeleid van hypothesen en van normen van een hoger
niveau. Het is steeds noodzakelijk dat er één hypothese gesteld wordt om
het hypothetische en dus feilbare karakter van de afgeleide waarden te
verzekeren. Naess poogt de directe en spontane ervaring van de natuur te
integreren in zijn ecosofie. Het gaat hem dus om meer dan een
beschrijving van wat er is, onafhankelijk van de waarnemer. Daarnaast
beperkt hij zich niet tot een fenomenologische positie waar enkel een
beschrijving van de waarnemer mogelijk is. Opnieuw staat het relationele
aspect centraal: wanneer ik links van de Eifeltoren sta, dan is dat noch
een eigenschap van de Eifeltoren, noch van mij, maar van onze relatie tot
elkaar. Op die manier tracht Naess secundaire kwaliteiten te integreren in
207 Deze vorm van Humes ‘naturalistic fallacy’ is beschreven in hoofdstuk 2 van ‘Naess and Rothenberg, Ecology, Community and Lifestyle. 208 Naess and Rothenberg, Ecology, Community and Lifestyle, 77.
Relationele milieu-‐ethiek
76
zijn ethische discours. Hij doet dat door proposities van de vorm “A is B” te
vervangen door “A is B in relatie tot C”. Het belang van secundaire
kwaliteiten in een relationeel perspectief ligt daarin dat die een niet
instrumentele inhoud van onze ervaring van de natuur onthullen. Dat is de
voorwaarde om relationele waarden in de natuur te erkennen.209
Door die relationele theorie verkrijgen sensoriële aspecten van onze
ervaring een ontologisch statuut. Een dergelijke ontologie maakt dat
organismen niet meer als isoleerbaar van hun omgeving begrepen kunnen
worden: ”Speaking of interaction between organisms and their
enivironment gives rise to false ideas, this because an organism is an
interaction. The organisms and the environment are not two things (…).
The organisms presuppose an environment.’’210 Vanuit die voorstelling
van de mens in de natuur, namelijk als een relationele schakel in het
gehele proces, zal de ecosofie T vertrekken. In deze ecosofie T gebruikt
Naess de ethische theorie van Spinoza om te tonen hoe men zich
identificeert met de natuur door de relaties te ontdekken die ons bepalen.
Die relaties verbinden ons met ons milieu. De waarden die in ecosofie T
verdedigd worden, zijn gerelateerd aan een actuele context die zowel een
globale als een lokale dimensie heeft. Verder in dit hoofdstuk onderzoek ik
deze twee dimensies van zowel ons milieu als de daaraan verbonden
milieu-ethiek.
3.4 DEEP ECOLOGY EN DE PRAGMATISCHE KRITIEK HIEROP.
In de vorige paragraaf schetste ik kort de structuur van de Deep Ecology-
beweging. Hier zal ik specifiek ingaan op de verschillen tussen het
pragmatisme van schrijvers als E. Katz, A. Weston en A. Light enerzijds
en de ecofilosofie van A. Naess anderzijds. Ik zal stellen dat het concept
van intrinsieke waarde in de theorie van Naess een andere functie en
209 Ibid., 72. 210 Ibid., 78.
Relationele milieu-‐ethiek
77
betekenis heeft dan in het werk van de voorgaande milieu-pragmatisten.
Naess’ gebruik van intrinsieke waarde is vergelijkbaar met de relationele
waarden die ik in hoofdstuk twee verdedigde.
In het artikel Beyond intrinsic value verzet Weston zich tegen een milieu-
ethiek die ‘gegrond’ is op intrinsieke waarden. 211 In hoofdstuk twee
illustreerde ik zijn kritiek op dat ‘verouderde’ concept uit de traditionele
filosofie. Het probleem waar Weston op wijst is dat de waarden die men
intrinsiek noemt zelf-ondersteunend zijn. Als pragmatist meent Weston dat
ze bijgevolg overbodig zijn. Een milieu-ethiek moet volgens hem
oplossingen bieden voor concrete problemen. Weston stelt voor een
pragmatische milieu-ethiek te baseren op de relationele waarden die
hierboven werden beschreven. Eric Katz reageert in het artikel Searching
for Intrinsic Value op Weston. “A pragmatic value theory and ethics would
produce an environmental ethic that is irredeemably anthropocentric and
subjective”212 Als alternatief stelt hij a workable environmental ethic voor.
Die is ook begaan met particuliere ethische problemen, maar rust niet op
de pragmatisch waarden van Weston. Weston antwoordt terug op Katz dat
pragmatisten “ethische waarheden” als een incoherent concept
beschouwen. Weston wijst op de diversiteit aan ‘natural values’. Hij meent
een common ground voor een milieu-ethiek te vinden in een bestaande
ethische cultuur.213 ”We can draw on what I have called the ‘dissonant’
parts of our inherited system of values to call into question the dominant
ones”214
De discussie tussen Weston en Katz situeert zich in de ontstaansfase van
het pragmatisme in de milieu-ethiek.215 Beiden stellen dat het verdedigen
van de intrinsieke waarde van het ecosysteem of haar elementen niet
noodzakelijk en zelf overbodig is, net omdat een ethiek niet gefundeerd
kan worden op één of zelf meerdere intrinsieke waarde(n).216 In dit debat
211 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics.” 212 Light and Katz, Environmental Pragmatism, 307. 213 Weston verwijst naar John Muir, H. Thorreau, … en de poezie. Hij wijst erop dat een niet-‐antropocentrische cultuur leeft en een bron van ecologische waarden biedt.Ibid., 322. 214 Ibid. 215 Ibid., 326. 216 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics,” 317.
Relationele milieu-‐ethiek
78
is er duidelijk enige verwarring tussen ‘een ethiek’ enerzijds en ‘ethiek’
anderzijds. Naess spreekt over ecofilosofie en een ecosofie. Weston stelt
dat er vele verschillende ecosofieën zijn en verzet zich tegen een reductie
daarvan tot één overheerwende ecosofie. Hij somt enkele biografieën op,
zoals die van Henry Thorreaux, maar neemt geen positie voor een
bepaalde ecosofie.217 Katz daarentegen gaat ervan uit dat alle milieu-
ethiek niet-antropocentrisch is. Naess neemt nog een andere weg: hij
vertrekt van een gedeelde set van waarden die hij op basis van een
vergelijkende cultuurstudie opmaakt.218 Dat zijn de achtplatform principes.
De filosofische aspecten van zijn wereldbeeld die deze ondersteunen, met
andere woorden zijn ecosofie T, bestaat uit een kritische argumentatie
voor die gedeelde waarden. Anders geformuleerd: de milieu-ethiek is een
bron en fundering van de intrinsieke waarde van het ecosysteem en zijn
elementen. Dat staat tegenover Westons en Katz’ interpretatie waarin
intrinsieke waarden de fundering van een milieu-ethiek zijn.219
Sessions merkt op dat “very few supporters of the Deep Ecology
movement are professional philosophers who would work out, or
subscribe to, the intricacies of a logically derived level I philosophical
position, such as Naess’ ecosophy. But everyone using the deep
questioning proces, should attempt to make their worldvieuw and ultimate
commintments clear.”220 De acht platformprincipes zijn het manifesto van
een politieke beweging. De intrinsieke waarde van het ecosysteem en het
leven op aarde die hierin vermeld worden zijn de beschrijving van een
zekere attitude. Net zoals de pragmatisten pleit Naess voor een praktische
milieu-ethiek. Hij vertrekt echter van een concrete waardenset waardoor
hij een relativisme vermijdt. Die waardenset is bepaald door een
particuliere context, namelijk de huidige toestand van het ecosysteem.
Naess schrijft: ”The decisive difference between a shallow and a Deep
Ecology, in practice, concerns the willingness to question, and an
appreciation of the importance of questionng, every economic and political
217 Ibid. 218 Drengson and Inoue, The Deep Ecology Movement. 219 Light and Katz, Environmental Pragmatism. 220 Drengson and Inoue, The Deep Ecology Movement, 58.
Relationele milieu-‐ethiek
79
policy in public.”221 Ik zal hier niet dieper ingaan op de argumenten voor
een ecocentrisme omdat dat voorbij het thema van dit werk gaat. Hier wil
ik er enkel op wijzen dat het ecocentrisme van de Deep Ecology-beweging
geen willekeurige stellinginname is, maar een beschrijving van een
bestaande ethische cultuur. Dat is vergelijkbaar met de relationele
waarden die Weston erkent in de literatuur en in biografieën.222 Wat de
Deep Ecology-beweging onderscheidt van de pragmatische milieu-ethiek
van Weston is dat ze zich expliciet positioneert in de bestaande ethische
cultuur. Dat is wat ontbreekt in de pragmatische milieu-ethiek en wat haar
openstelt voor de kritiek van relativisme en subjectivisme.223
Het Amerikaans pragmatisme werd in het begin van de twintigste eeuw
bekritiseerd door B. Russell en G. Santayana wegens antropocentrisme.
G.Session beschrijft de onkritische bevestiging van de ‘American industrial
unlimited-growth society’.224 Session wijst erop dat de diepere oorzaak
van de ecologische crisis door milieu-pragmatici verwaarloosd wordt. De
focus op lokale oplossingen voor particuliere problemen ontwijkt de
globale schaal van ethische problemen. De Deep Ecology-beweging pleit
al sinds haar ontstaan voor diepe sociale verandering als enige
realistische oplossing voor de globale ecologische crisis.225 Dat vereist
een expliciete formulering van gedeelde waarden. De intrinsieke waarden
die vermeld worden in de acht platformprincipes gelden als gedeelde
waarden. Ze zijn intrinsiek omdat ze door verschillende wereldbeelden,
religies en ecosofieën gedeeld worden. Naess en Sessions baseerden
hun formulering op het boeddhisme, op de christelijke religie en op
Spinoza en Whitehead’s filosofieën. “Those engaged in the Deep Ecology
movement have so far revealed their philosophical or religious homes to
be mainly in Christianity, Buddism, Taoism, Baha’i, or in various
philosophies.”226 Dat wijst op het belang dat Naess en Session hechten
221 Rolston III, Environmental Ethics, 268. 222 Weston, “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental Ethics.” 223 Callicott, “The Case Against Moral Pluralism.” 224 George Sessions, “David Rothenberg, Pragmatism, and the Crowley/Deep Ecology Controversy,” ISEE Newsletter no. 2 (2008): 39–50. 225 Ibid., 41. 226 Rolston III, Environmental Ethics, 271.
Relationele milieu-‐ethiek
80
aan een globale gedeelde ethiek die niet beperkt blijft tot particuliere
ethische problemen. In wat volgt zal ik enkele suggesties voor de inhoud
van een globale milieu-ethiek voorstellen.
3.5 GLOBALE MILIEU-‐ETIEK, DE EARTH CHARTER EN DE EARTH MANIFESTO.
De Deep Ecology-beweging werd zowel intern als extern bekritiseerd. Het
zou ons hier te ver leiden om al die kritieken grondig te onderzoeken. In
hoofdstuk twee schetste ik de pragmatische milieu-ethiek en wees op het
belang van een praktijkgerichte ethiek. Het probleem daarmee was echter
de dreiging van relativisme en subjectivisme. Ook toonde ik dat een
tegenovergestelde ‘objectieve’ ethiek gevaarlijk en totalitair is.227 In dit
hoofdstuk toonde ik hoe de Deep Ecology-beweging pragmatisch is, maar
een relativisme vermijdt door het vooropstellen van enkele
platformprincipes. In wat volgt zullen enkele recentere gelijkaardige
pogingen worden voorgesteld. Het is mijn stelling dat het formuleren van
deze platformprincipes noodzakelijk is maar dat het contextuele en
feilbare aspect ervan benadrukt moet worden om een ethisch absolutisme
in de milieu-ethiek te vermijden.
Hier zal ik twee alternatieve versies van Naess’ platformprincipes
presenteren. De Earth Manifesto en de Earth Charter zijn beide bedoeld
om enkele gedeelde waarden van een ecocentrische milieu-ethiek te
poneren. In een volgende paragraaf zal ik ingaan op de kritiek op dat soort
‘universele waardensets’. Die kritiek wijst op het belang van het
benadrukken van het contextuele karakter van deze waarden.
De Earth Manifesto werd uitgewerkt door twee Canadese ecologen, Ted
Mosquin en Stan Rowe. Het is bedoeld als een ecocentrisch platform voor
de milieufilosofie. Het werd gepubliceerd in 2004. Men poneert in dit
manifesto een wereldbeeld en een corresponderende ethiek met een
227 Linkola, Can Life Prevail?.
Relationele milieu-‐ethiek
81
bijhorend actieprogramma. Die ethiek verschuift de focus van de
mensheid naar de ecosfeer. De ecosfeer wordt beschreven als de ‘leven
gevende matrix’ die de bron is van haar organismen, hen in stand houdt,
en waar allen naar terug keren.228 Net zoals Naess ‘Schallow’ en ‘Deep’
onderscheidt keert het Earth Manifesto zich tegen een homocentrische
ethiek.
Het Manifesto stelt het herstellen van de diversiteit en de schoonheid van
de aarde als doel.229 De hoofdprincipes zijn de volgende:
CORE PRINCIPLES:
���Principle 1. The Ecosphere is the Center of Value for Humanity
���Principle 2. The Creativity and Productivity of Earth's Ecosystems
Depend on their Integrity
Principle 3. The Earth-centered Worldview is supported by Natural
History ���
Principle 4. Ecocentric Ethics are Grounded in Awareness of our Place
in Nature
���Principle 5. An Ecocentric Worldview Values Diversity of Ecosystems
and Cultures
Principle 6. Ecocentric Ethics Support Social Justice
ACTION PRINCIPLES ���
Principle 7. Defend and Preserve Earth's Creative Potential ���
Principle 8. Reduce Human Population Size ���
Principle 9. Reduce Human Consumption of Earth Parts
���Principle 10. Promote Ecocentric Governance ���
Principle 11. Spread the Message230
In het Earth Charter verwoordt men, net als in het Earth Manifesto, een
ecocentrische attitude. Het bestaat uit 16 ethische principes ’for building a
228 Curry, Ecological Ethics, 122. 229 Ibid. 230 Ibid.
Relationele milieu-‐ethiek
82
just, sustainable and peaceful global society in the 21st Century’231 De 16
principes worden als wereldwijd gedeelde waarden gepresenteerd. Ze zijn
bedoeld om een basis te bieden voor ‘defining sustainable development in
terms of global ethics’.232 Het Charter werd aanvaard door UNESCO en
toegepast door IUCN/World Conservation Union.233
In het Earth Charter wijst men op de achteruitgang en het verval van
zowel menselijke als natuurlijke samenlevingen. Men stelt als doel voor
onze tijd het vormen van een ‘global partnership’ voorop met het oog op
de hervorming van onze waarden, instituties en levenswijzen. Daarbij
wordt opgeroepen tot een identificatie met de hele aarde zowel als met
lokale gemeenschappen. 234 Net als Naess stelt men dat de globale
schaal van de ecologische crisis een globale oplossing vereist. Meer
concreet dan bij Naess wordt de nood aan een globale ethiek verdedigd.
De principes kunnen worden samengevat onder vier punten:
1. Respect en zorg voor de gemeenschap van leven
2. Ecologische integriteit
3. Sociale en economische rechtvaardigheid
4. Democratie, niet-gewelddadigheid en vrede.235
Er zijn twee fundamentele problemen met de Charter. Ten eerste biedt het
Charter geen antwoord op die situaties waar de verschillende waarden
conflicteren. De belangensconflicten van niet-menselijke en menselijke
leden van het ecosysteem kunnen niet over het hoofd gezien worden.236
Ten tweede kritiseert P.Curry de afstand tot concrete situaties: ‘It is
difficult to believe that what approaches being a progressive wish-list
which includes nature and social justice and peace and diversity wil have
much impact in and on the world of concrete particulars.’237
231 Ibid., 124. 232 S. W. Lynn, “Situating the Earth Charter: An Introduction,” Worldviews 1, no. 8 (2004): 1–14. 233 Curry, Ecological Ethics, 124. 234 Ibid., 125. 235 Lynn, “Situating the Earth Charter: An Introduction,” 8. 236 Rolston III, “Feeding People Versus Saving Nature.” 237 Curry, Ecological Ethics.
Relationele milieu-‐ethiek
83
De twee ecocentrische waardensets die ik hierboven presenteerde geven
een richting aan de milieu-ethiek. Op die wijze wordt een relativisme in de
milieu-ethiek vermeden. Toch zijn deze waardensets nog steeds zonder
argument. Net als de platformprincipes van de Deep Ecology-beweging
zijn ze gefundeerd in concrete hypothesen uit de wetenschap van de
ecologie en andere sociale wetenschappen. Ze sluiten echter
antropocentrische en meer matig biocentrische ethische attitudes uit. De
ecosofie T van Arne Naess verbindt de acht platformprincipes aan een
specifieke context en een specifiek wereldbeeld. Dat verleent hen een
relationeel aspect, waardoor ze niet als universeel geldend worden
gepresenteerd. In wat volgt zal ik een kritiek op die ecocentrische attitude
formuleren.
3.6 IMPERIALISME VS. ECOCENTRISME
Ramachandra Guha kritiseerde in de jaren 90 van de vorige eeuw de
Deep Ecology-beweging.238 Hoewel zijn kritiek deels weerlegd werd, kaart
hij toch enkele belangrijke problemen aan. Hij wijst op de incongruentie
tussen verschillende vormen van milieubeleid in verschillende contexten.
Deze kritiek toont ons dat een milieu-ethiek steeds gebonden is aan de
context en het wereldbeeld waarin deze wordt geformuleerd.
Guha kritiseert de focus die Deep Ecology legt op de nood om biologische
integriteit te beschermen eerder dan de belangen van mensen. Hij
verwelkomt de overgang naar een niet-antropocentrische attitude in zowel
de wetenschapen als in de religie. Hij wijst er echter op dat de
belangrijkste ecologische problemen niet het gevolg zijn van
antropocentrisme maar van overconsumptie en van toenemende
militarisatie. 239 “The proximate causes of ecologically wasteful
characteristics of industrials society and of militarisation are far more
mundane (…) these causes cannot be reduced (…) to a deeper
238 Ramachandra Guha, “Radical American Environmentalism and Wilderness Preservation. A Third Wold Critique.,” Environmentl Ethics 11, no. 1 (1989): 71–83. 239 Ibid., 73.
Relationele milieu-‐ethiek
84
antropocentric attitude towards nature”240 Guha wijst erop dat de huidige
ecologische maatregelen een bedreiging vormen van antropocentrische
waarden. Hoewel Guha’s kritiek later door Naess werd beantwoord zal ik
hier ingaan op één aspect ervan. Guha kritiseert de nadruk die Deep
Ecology legt op behoud van wilde natuur.241
Project Tiger is een internationaal project dat bedoeld was om de tijger te
beschermen. Guha stelt dat de internationale gemeenschap hier de
belangen van de tijger hoger achtte dan die van de arme bevolking die in
de getroffen gebieden woonde. Het project werd ondersteund door
vertegenwoordigers van internationale agentschappen zoals WWF,
IUCN,… . Guha ziet dat als een poging om het Amerikaanse systeem van
nationale parken uit te breiden naar Indisch grondgebied. Hij verwijst ook
naar de grote wildreservaten in Afrika waar de belangen van de lokale
populatie verwaarloosd werden. 242
Hoewel voorstellen als het Earth Charter de klemtoon leggen op
environmental justice blijft het de vraag of een globale milieu-ethiek
mogelijk is zonder tekort te doen aan de culturele diversiteit en zonder
imperialistisch te zijn.243 Het is duidelijk dat er zowel lokale als globale
problemen zijn en, zoals ik in hoofdstuk 2 toonde, is een pluralistische
pragmatische milieu-ethiek gevormd door die diversiteit aan ecologische
problemen. De kritiek van Guha wijst erop dat er nog lang geen sprake is
van gelijkheid onder de mensen. De intrinsieke waarde van de mens is
eerder een theoretisch paradigma dan een eigenlijke realiteit. Het steeds
opnieuw formuleren van waardensets zoals het Earth Charter en
dergelijke bevordert echter de kritische argumentatie. Ze presenteren in
een context en gerelateerd aan een specifiek wereldbeeld, zoals Naess
doet, ontneemt hun absolutistische karakter.
240 Ibid. 241 Zie voor een uitgebreide bespreking van restauratie vs. conservatie Rolston III, Environmental Ethics, 380–411. 242 Ramachandra Guha, “Radical American Environmentalism and Wilderness Preservation. A Third Wold Critique.,” 75. 243 Dit wordt uitgebreid besproken in Schlosberg, Environmental Justice and the New Pluralism.
Relationele milieu-‐ethiek
85
3.7 ONTOLOGISCHE PROBLEMEN VS. MATERIËLE PROBLEMEN.
Tot slot van dit werk zal ik met A. Light ingaan op de discussie tussen
ontologisten en materialisten. Die discussie gaat over de relatie tussen
persoonlijke aanpassingen aan onze ecologische situatie tegenover
sociaal-politieke aanpassingen. Ik zal verdedigen dat beiden noodzakelijk
zijn. Zowel de persoonlijke relatie met ons milieu, als onze gezamenlijke
relatie hiertoe, dient aangepast te worden indien men de ecologische
teloorgang van deze planeet wil tegengaan. Dat heeft te maken met de
lokale en globale dimensie van ons milieu. Ik zal verdedigen dat een
pragmatisch kader, zoals beschreven door A. Light, in de milieu-ethiek het
vruchtbaarst is voor een debat hierover.
In Compatibilism in political ecology244 beschrijft A. Light hoe M. Bookchin
en H. Marcuse stellen dat de ecologische teloorgang en bijgevolg ook het
lijden van de mens dat eruit volgt, noodzakelijke elementen zijn van de
kapitalistische economie. Daarmee verwijzen die auteurs ook naar de
technologische en politieke aspecten van onze economie. Ze vertrekken in
hun analyse van ecologische problemen bij de materiële condities
waardoor die problemen bepaald zijn. De desbetreffende materiële
condities zijn, onder andere, de verdeling van bezit, wie bezit en wie de
technologische processen controleert die gebruikt worden om
economische groei te ondersteunen, om markten uit te breiden en om
natuurlijke grondstoffen uit te putten. Oplossingen voor ecologische
problemen vereisen volgens materialisten een aanpassing van zulke
materiële condities. Veranderingen in individueel bewustzijn zullen volgen
op de daarmee samenhangende materiële veranderingen.245 Bookchin
verzet zich tegen elk politiek systeem dat natuurlijke grondstoffen als een
instrument voor ongelimiteerde economische groei beschouwt. Dat heeft
dus zowel betrekking op de hedendaagse globale vrijemarkteconomie als
244 Light and Katz, Environmental Pragmatism, 161–186. 245 Ibid., 162.
Relationele milieu-‐ethiek
86
op de geplande politieke economieën. Hij toont aan dat een grenzeloze
economische groei incompatibel is met een ecologisch herstel.246
Naast deze materiele oorzaken van de ecologische crisis wijzen denkers
als Naess op de ontologische oorzaken. Bijgevolg pogen zij hij een
alternatieve ontologie te formuleren. Deze ontologie stelt de mens niet
voor als een apart organisme maar als een geïntegreerd deel van een
groter levenssysteem. Light noemt Naes een ‘environmental ontologist’,
wat inhoudt dat hij een definitie van het ‘zelf’ grondt op concepties van de
natuur om daaruit enkele gedeelde waarden af te leiden waarop politieke
en sociale acties gebaseerd kunnen worden.247 De klemtoon ligt, volgens
Light, in tegenstelling tot materialisten op individuele
bewustzijnshervormingen wat betreft de relatie tussen mensen en hun
omgeving, en niet op een hervorming van materiële condities.248Dat geldt
voor Naess zijn vroege formuleringen van de Deep Ecology-beweging
zoals in zijn artikel uit 1973, The Shallow and The Deep, Long-range
Ecology Movements 249 , in zijn latere werk Ecology, Community and
Lifestye besteedt hij meerdere hoofdstukken aan de sociale en
economische veranderingen die nodig zijn voor het toepassen van de
platformprincipes. Hij legt de klemtoon op het onderscheid tussen
economische groei en toename van levenskwaliteit. Toch is bij Naess in
tegenstelling tot bij Bookchin een wijziging in attitude prioritair aan de
materiële veranderingen. Dat was echter niet het geval voor alle leden van
de Deep Ecology-beweging. In de V.S. voerde de Earth First-beweging
(gegroeid uit de Deep Ecology-beweging) veel directe politieke acties.250
Bookchin valt de Deep Ecology-beweging aan wegens haar spirituele
dimensie. Hij argumenteert dat er te weinig of niet wordt gerefereerd aan
de sociale wetenschappen. Dat maakt Deep Ecology volgens hem
incompatibel met zijn sociale ecologie.
246 Murray Bookchin, Toward an Ecological Society (Montreal: Black Rose Books, 1980), 15. Geciteerd in Light and Katz, Environmental Pragmatism, hoofdst. 8. 247 Light and Katz, Environmental Pragmatism, 164. 248 Ibid., 166. 249 Drengson and Inoue, The Deep Ecology Movement. 250 Curry, Ecological Ethics, 113.
Relationele milieu-‐ethiek
87
It has become primarily the task of American eco-anarchists to
develop a sustained resistance to these primitivistic, misanthropic, and
quasi-religious tendencies.251
Ten eerste merk ik hierover op dat die kritiek het gevolg is van een
verwarring tussen Naess' eigen ecosofie T enerzijds en de Deep Ecology-
beweging anderzijds. Ten tweede wijst dat op een breuk tussen het
praktische en het filosofische domein in de milieu-ethiek. Bookchin
kritiseert voornamelijk de gelijkstelling van mensen aan niet-mensen.252
Ecosofie T en de andere wereldbeelden waarop de acht platformprincipes
gebaseerd zijn, kennen een intrinsieke waarde toe aan zowel menselijke
als niet-menselijke organismen. Die toekenning gebeurt vanuit het idee
dat “we can make no firm ontological divide in the field of existence: that
there is no bifurcation in reality between the human and non-human
realms…to the extent that we perceive boundaries, we fall short of deep
ecological consciousness.”253
Net zoals R. Guha hierboven, wijst Bookchin daarmee op sociale en
menselijke aspecten van ecologische problemen. Het verwaarlozen van
sociale verschillen tussen klassen geeft alle mensen evenveel
verantwoordelijkheid voor de vernieling van het milieu. Sociale ecologen
stellen dat de onderdrukking van de natuur het gevolg is van dezelfde
mechanismen die hebben geleid en leiden tot de onderdrukking van de
armen. Dat is vergelijkbaar met het ecofeministische argument dat de
onderdrukking van de vrouw en van de natuur het gevolg zijn van dezelfde
factoren.254
Een pragmatische milieu-ethiek zoals deze van A. Light stelt dat er zowel
individuele ontologische veranderingen nodig zijn als materiele sociale
veranderingen. Deze pluraliteit aan verschillende voorstellen is dus
waardevol om de relatie met de praktijk te bevorderen.
251 David Goodway, For Anarchism: History, Theory and Practice (Taylor & Francis, 1989), 273. 252 Light and Katz, Environmental Pragmatism, 167. 253 Ibid., 23. 254 Robert Sessions, “Deep Ecology Versus Ecofeminism: Healthy Differences or Incompatible Philosophies?,” Hypatia 6 (1991): 90–107, doi:10.1111/j.1527-‐2001.1991.tb00211.x.
Relationele milieu-‐ethiek
88
3.8 CONCLUSIE
In hoofdstuk twee verdedigde ik een pragmatische aanpak in de milieu-
ethiek wegens de urgentie van het probleem. Ik besloot dat die aanpak de
relatie tussen theorie en praktijk bevordert maar dat hij te relativistisch is.
In dit hoofdstuk presenteerde ik Naess’ methode en de platformprincipes
van de Deep Ecology-beweging. Het opstellen van een waardenplatform
verdedigde ik als een vruchtbare methode om ethisch relativisme te
vermijden zonder in een ethisch absolutisme te vervallen. Andere
voorbeelden van ecocentrische waarden platformen zijn het Earth Charter
en het Earth Manifesto. Met de kritiek van Guha toonde ik dat dergelijke
waardensets niet zonder meer veralgemeend kunnen worden, maar dat ze
gebonden zijn aan de context waarin ze geformuleerd worden. Het
onderscheid tussen ontologisten en materialisten wijst erop dat de
ecologische crisis zowel gezamenlijke materiële veranderingen als
persoonlijke ontologische aanpassingen eist. In een pluralistische
pragmatische context kan men naar gedeelde waarden zoeken en die in
relatie stellen tot een bepaalde ontologie.
Relationele milieu-‐ethiek
89
HOOFDSTUK 4: CONCLUSIE
De ecologische problemen die door wetenschappers en milieu-filosofen
worden beschreven, hebben zowel een globale als een lokale dimensie.
Die grote schaal en een diversiteit aan ethische problemen leidden tot een
zeer versnipperde ontwikkeling van de milieu-ethiek als discipline. Er
werden verscheidene argumenten ontwikkeld tegen een antropocentrische
attitude tegenover ons milieu en alle leden daarvan. In plaats van het
antropocentrisme poogde men alternatieve ethische waardensystemen te
ontwikkelen die vertrokken van de stelling dat de intrinsieke waarde die in
het antropocentrisme aan de mens wordt toegekend, ook aan niet-
menselijke organisme kan worden toegekend. Schrijvers als Callicott,
Singer, Naess en Taylor gaven argumenten voor een zoöcentrisme,
biocentrisme en ecocentrisme. Elk van die posities vormt een verdediging
voor de morele relevantie van bepaalde elementen uit het ecosysteem,
zowel individuele dieren, planten en rivieren enerzijds en volledige soorten
en ecosystemen anderzijds. Pragmatisten verdedigden dat elk van die
theorieën nodig is wegens de diversiteit aan ecologische problemen en
ethische attitudes.
Relationele milieu-‐ethiek
90
In dit werk heb ik niet gepoogd een positie in te nemen voor een
particuliere milieu-ethiek. In hoofdstuk twee heb ik een pragmatische
pluralistische methodologie verdedigd. Ten eerste heb ik getoond dat het
concept van intrinsieke waarden in een pragmatische ethiek een
relationele betekenis krijgt, wat inhoudt dat ze niet als absoluut geldende
waarden worden voorgesteld, maar als feilbare contextgebonden
waarden. Het formuleren van de inhoud van die context is een belangrijk
element van een pragmatische milieu-ethiek gebleken. De waarden van
mensen enerzijds en van dieren, planten, soorten en ecosystemen
anderzijds vormen zo een onderling verbonden matrix van waarden die
niet los van elkaar begrepen kunnen worden. Ik gebruikte daarvoor, met
Weston, de term multicentrisme. Daarmee onderscheidt een pragmatische
methode in de milieu-ethiek zich van totalitaire waardentheorieën en
misantropie. Die methode bevordert ook de dialoog binnen de discipline
van de milieu-ethiek.
In het tweede deel van hoofdstuk twee onderzocht ik de argumenten voor
een praktisch pluralisme in de milieu-ethiek zoals verdedigd door A. Light.
Ik besloot dat, om een relativisme te vermijden, een gelaagde ethiek nodig
is en het zoeken naar ‘gedeelde waarden’ noodzakelijk is. Daarnaast
bevorderd dit de relatie tussen de milieu-ethiek en de praktijk. Die
gedeelde waarden dienen expliciet geformuleerd te worden en worden
vanuit verschillende theorieën ondersteund om tegemoet te komen aan de
globale schaal van ecologische problemen.
In hoofdstuk drie onderzocht ik de methodologie van Naess waar Light
naar verwijst. Ik ging niet diep in op Naess' eigen ecofilosofie en ecosofie
T maar argumenteerde dat zijn methode bruikbaar is voor een
pragmatische milieu-ethiek. Het opstellen van een platform van principes
en waarden maakte het mogelijk om verschillende bewegingen te
verenigen en zo de Deep Ecology-beweging op te richten. Die methode
van formulering van intrinsieke waarden stelt ze in relatie tot verschillende
particuliere wereldbeelden. De verschillende ecocentrische milieu-
ethieken bevatten dan diverse argumenten voor het aanwenden van
enkele gedeelde waarden. Meer algemene formuleringen zoals in het
Relationele milieu-‐ethiek
91
Earth Charter en het Earth Manifesto zijn andere voorbeelden. Zij
vervullen een richtinggevende functie. De globale problemen vereisen een
zoektocht naar een ‘global ethic’. Dat dient niet in de weg te staan van
lokale oplossingen voor milieuproblemen.
Een belangrijk probleem met een pragmatische milieu-ethiek zoals
verdedigd door Weston is dat hij vatbaar is voor de kritieken van
relativisme en subjectivisme. Door het opstellen van een platform aan
gedeelde waarden vermijdt men dat probleem. Die waarden zijn steeds
feilbaar en vormen steeds een vertrekpunt voor kritische argumentatie.
.
Relationele milieu-‐ethiek
92
BIBLIOGRAFIE
Attfield, R. The Ethics of Environmental Concern. Oxford: Blackwell, 1983.
Attfield, Robin. Environmental Ethics: An Overview for the Twenty-First
Century. 1st ed. Polity, 2003.
———. The Theory of Value and Obligation. Routledge Kegan & Paul,
1987.
Bentham, Jeremy, Étienne Dumont, and Jean-Charles-Léonard Simonde
Sismondi. Principles of Legislation: From the Ms. of Jeremy Bentham ...
By M. Dumont ... Wells and Lilly, 1830.
Botzler, S.J. Armstrong and R.G. Environmental Ethics: Divergence and
Convergence. New York: MacGraw-Hill, Inc., 1993.
Bryan G. Norton. “Why I Am Not a Nonanthropocentrist; Callicott and the
Failure of Monistic Inherentism.” Environmental Ethics 4, no. 17 (1995):
341–385.
Callicott, J. Baird. “Animal Liberation A Triangular Affair.” Environmental
Ethics 2 (1980).
———. “Non-Anthropocentric Value Theory and Environmental Ethics.”
American Philosophical Quarterly 21, no. 4 (1984): 299–309.
———. “The Case Against Moral Pluralism.” In Environmental Ethics,
edited by Andrew Light and Holmes Rolston III. Blackwell Publishing,
2003.
———. “The Conceptual Foundations of the Land Ethic.” In Technology
and Values: Essential Readings. Wiley-Blackwell, 2010.
Callicott, J.B. In Defense of the Land Ethic. Albany: Sunny, 1989.
Carson, Rachel. Silent Spring. Houghton Mifflin, 1962.
Relationele milieu-‐ethiek
93
Curry, Patrick. Ecological Ethics. Polity, 2011.
De-Šallîṭ, Avnēr. Why Posterity Matters: Environmental Policies and
Future Generations. Routledge, 1995.
Descartes, René. Discours De La Méthode: Pour Bein [sic] Conduire Sa
Raison Et Chercher La Verité Dans Les Sciences. University of Notre
Dame Press, 1994.
Dobson, A. Fairness and Futurity. Oxford: Oxford University Press, 1999.
Drengson, Alan, and Yuichi Inoue. The Deep Ecology Movement: An
Introductory Anthology. North Atlantic Books, 1995.
Drengson, Alan Rike. “‘An Ecophilosophy Approach, the Deep Ecology
Movement, and Diverse Ecosophies’.” The Trumpeter: Journal of
Ecosophy Vol 14 (1997): pages 110–111.
Ferret, Stéphane. Deepwater Horizon. L’ordre Philosophique. Seuil, 2011.
Gimeno, Paul. Mensen Onder Andere. Een Inleiding Tot De Milieuethiek.
Leuven: Acco, 1998.
Goodpaster, K. E. “From Egoïsm to Environmentalism.” In Ethics, edited
by Goodpaster and Sayre, 25, 1979.
Goodpaster, Kenneth. “On Being Morally Considerable.” Journal of
Philosophy 75 (1978).
Goodway, David. For Anarchism: History, Theory and Practice. Taylor &
Francis, 1989.
Gruen, Lori. “The Moral Status of Animals.” In The Stanford Encyclopedia
of Philosophy, edited by Edward N. Zalta. Winter 2012, 2012.
http://plato.stanford.edu/archives/win2012/entries/moral-animal/.
Kant Immanuel. Duties to Animals and Spirits. Lectures on Ethics. New
York: NY: Harper and Row, 1963.
Kant, Immanuel. Grounding for the Metaphysics of Morals: With on a
Supposed Right to Lie Because of Philanthropic Concerns. 3rd ed.
Relationele milieu-‐ethiek
94
Hackett Pub Co, 1993.
Keyfitz, Nathan, and Wilhelm Flieger. World Population Growth and Aging:
Demographic Trends in the Late Twentieth Century. University of Chicago
Press, 1990.
Kruithof, Jaap. De Mens Aan De Grens. Brussel: EPO, 1985.
Lemaire, Ton. Filosofie van het landschap. Ambo, 1970.
Leopold, Aldo. A Sand County Almanac. Oxford: Oxford university press,
1949.
———. “The Land Ethic.” In A Sand County Alamanac: And Sketches
Here and There. Oxford: Oxford University Pres, 1987.
Light, Anderw. “The Case for a Practical Pluralism.” In Environmental
Ethics, edited by Andrew Light and Holmes Rolston III. Blackwell
publishing, 2003.
Light, Andrew, and Eric Katz. Environmental Pragmatism. Routledge,
1996.
Linkola, Pentti. Can Life Prevail? Edited by Sergio Knipe. Translated by
Eetu Rautio. Arktos Media Ltd, 2009.
Lockwood, Michael. “Singer on Killing and the Preference for Life.” Inquiry
22, no. 1–4 (1979): 157–170.
Lovelock, J. The Ages of Gaia. Oxford: Oxford University Press, 1982.
Lynn, S. W. “Situating the Earth Charter: An Introduction.” Worldviews 1,
no. 8 (2004): 1–14.
Minter, Ben A., and Robert E. Manning. “Pragmatism in Environmental
Ethics: Democracy, Pluralism, and Management of Nature.” In Blackwell
Philosophie Anthologies: Environment Ethics, p.319–329. Blackwell
publishing. Oxford, 2003.
Moore, George Edward. Philosophical Studies. Routledge & Kegan Paul,
1922.
Relationele milieu-‐ethiek
95
Murray Bookchin. Toward an Ecological Society. Montreal: Black Rose
Books, 1980.
Naess, Arne. Ecologie, Communauté Et Style De Vie. Éditions MF, 2008.
———. “The Encouraging Richness and Diversity of Ultimate Premisses in
Environmental Philosophy.” The Trumpeter: Journal of Ecosophy 9, no. 2
(1992).
Naess, Arne, and David Rothenberg. Ecology, Community and Lifestyle:
Outline of an Ecosophy. Cambridge University Press, 1990.
Norton, Bryan G. “Environmental Ethics and Weak Antropocentrism.” In
Environmental Ethics, edited by Andrew Light and Holmes Rolston III.
Blackwell Publishing, 2003.
O’Neill, John. “The Varieties of Intrinsic Value.” Monist 75 (1992): 119.
Palmer, Clare. “A Bibliographical Essay On Environmental Ethics’.”
Studies in Christian Ethics 7 (1994): 68–97.
Parfit, Derek. Reasons and Persons. Oxford University Press, 1984.
Passmore, J. Man’s Responsability for Nature. California: Scribner, 1974.
Peter S. Wenz. “Minimal, Moderate, and Extreme Moral Pluralism.” In
Environmental Ethics, by Andrew Light and Holmes Rolston III, 220–228,
220–228. Blackwell Publishing, 2003.
Plumwood, Val. Feminism and the Mastery of Nature. London: Routledge,
1993.
Ramachandra Guha. “Radical American Environmentalism and
Wilderness Preservation. A Third Wold Critique.” Environmentl Ethics 11,
no. 1 (1989): 71–83.
Regan, Tom. “Animal Rights: What’s in a Name.” In Environmental Ethics,
edited by Andrew Light and Holmes Rolston III. Blackwell publishing,
2003.
———. The Case for Animal Rights. University of California Press, 2004.
Relationele milieu-‐ethiek
96
Rescher, N. Unpopular Essays on Technical Change. Pittsburgh:
University of Pittsburgh Press, 1980.
Rodman, John. “The Liberation of Nature.” Inquiry 22 (1977).
Rolston III, Holmes. “Are Values in Nature Subjective or Objective?”
Environmental Ethics 4, no. 2 (1982): 125–151.
———. Environmental Ethics. Blackwell publishing, 2003.
———. “Feeding People Versus Saving Nature.” In Environmental Ethics,
edited by Andrew Light and Holmes Rolston III. Blackwell publishing,
2003.
Rothenberg, David. “Non-violence in Practice in Norway.” In
Environmental Pragmatism, edited by Andrew Light and Eric Katz.
Routledge, 1996.
Schlosberg, David. Environmental Justice and the New Pluralism : The
Challenge of Difference for Environmentalism: The Challenge of
Difference for Environmentalism. OUP Oxford, 1999.
Sessions, George. “David Rothenberg, Pragmatism, and the
Crowley/Deep Ecology Controversy.” ISEE Newsletter no. 2 (2008): 39–
50.
Sessions, Robert. “Deep Ecology Versus Ecofeminism: Healthy
Differences or Incompatible Philosophies?” Hypatia 6 (1991): 90–107.
doi:10.1111/j.1527-2001.1991.tb00211.x.
Singer, Peter. Animal Liberation: The Definitive Classic of the Animal
Movement. Reissue. Harper Perennial Modern Classics, 2009.
———. “Killing Humans and Killing Animals.” Inquiry 22, no. 1–4 (1979):
145–156.
———. “Not for Humans Only: The Place of Nonhumans in Environmental
Issues.” In Environmental Ethics, edited by Andrew Light and Holmes
Rolston III. Blackwell Publishing, 2003.
———. Practical Ethics. Cambridge University Press, 1982.
Relationele milieu-‐ethiek
97
Smith, Barbara H. Belief and Resistance: Dynamics of Contemporary
Intellectual Controversy. Harvard University Press, 1997.
Stone, Christopher D. “Moral Pluralism and the Course of Environmental
Ethics.” In Environmental Ethics, edited by Andrew Light and Holmes
Rolston III, 193–203, 2003.
———. “Should Trees Have Standing? Towards Legal Rights for Nartural
Objects.” Law Morality, and the Environment 3 (1974).
Taylor, Paul. Respect for Nature. Princeton: Princeton university Press,
1986.
Toulmin, Albert R., Jonsen en Stephen. The Abuse of Casuistry.
University of California Press, 1988.
VanDeVeer, Donald. “Interspecific Justice.” Inquiry 22, no. 1–4 (1979):
55–79.
Warren Karen. “Feminism En Ecology, Making Connections.”
Environmental Ethics 12 (1987): 125–146.
Weston, Anthony. “Beyond Intrinsic Value: Pragmatism in Environmental
Ethics.” In Environmental Ethics, edited by Andrew Light and Holmes
Rolston III. Blackwell Publishing, 2003.
———. “Multicentrism: A Manifesto.” Environmental Ethics 26, no. 1
(2004): 25–40.
White, L. “Historical Roots of Our Ecologic Crisis.” Science 155 (1967):
1203.
Willis, Jenkins. “After Lynn White: Religious Ethics and Environmental
Problems.” Journal of Religious Ethics 37 (2010): 283–309.
Yencken, David, John Fien, and Helen Sykes. Environment, Education,
and Society in the Asia-Pacific: Local Traditions and Global Discourses.
Routledge, 2000.
Relationele milieu-‐ethiek
98
Top Related