s 40 Planologische Geodesie 1 2e jaars college
Januari 1987 Prof.ir. W. van Berk
Faculteit der Geodesie
Technische Universiteit Delft
COLLEGE
PLANOLOGISCHE GEODESIE
diktaat 2e jaars college
s 40
door prof .ir. W. van Berk
Technische Universiteit Delft
Faculteit der Geodesie
januari 1987
INHOUD blz
1. Inleiding 1
2. Van ruilverkaveling naar landinrichting 3 2.1. De aanleiding tot de ruil verkaveling in 3
Nederland 2.2. De landmeter-deskundige 5 2.3. De ontwikkeling van ruilverkaveling 6
naar landinrichting
3. De vier soorten landinrichting 11 3.1. Inleiding 11 3.2. Aanpassingsinrichting 11 3.3. De ruilverkaveling bij overeenkomst 12 3.4. Ruilverkaveling en herinrichting 13
4. Beknopte beschrijving van de herinrichtings- 16 en de ruilverkavelingsprocedure
4.1. De voorbereiding en de besluitvorming 16 4.2.1. De uitvoering van de ruilverkaveling 18 4.2.2. De uitvoering van de herinrichting 21 4.3. De bestuurlijke organisatie voor de 23
landinrichting
5. Het verloop van de voorbereiding bij herin- 26 richting en ruilverkaveling
5.1. Van verzoek om landinrichting naar plaat- 26 sing op het voorbereidingsschema
5.1.1. Het verzoek 26 5.1.2. De zienswijze 26 5.1.3. De plaatsing op het voorbereidingsschema 27 5.2. De landinrichtingscommissie 28 5.3. De inhoud van het landinrichtingsprogramma 29 5.4. De inhoud van het landinrichtingsplan 30 5.5. De bij het opmaken van landinrichtings- '32
programma/plan te betrekken stukken en adviezen 5.6. De ontwikkeling van programma en plan 34 5.6.1. Overzicht van de projectontwikkeling 34 5.6.2. Het schetsontwerp 35 5.6.3. Het voorontwerp 37 5.6.4. De inspraak 42 5.6.5. Vaststelling landinrichtingsplan 42 5.7. De stemming over ruilverkaveling 43
6. De vaststelling van de inbreng 46 6.1. Inleiding 46 6.2. Lijst van rechthebbenden 48 6.3. De eerste schatting 50 6.4. De pachtregistratie 52
7. Het begrenzingenplan 53 7.1. Inleiding 53 7.2. De vaststellingsprocedure 54 7.3. Berekening van de kortingspercentages 57
8. De herverkaveling 60
8.1. Inleiding 60
8.2. De voorbereiding van de toedeling 61
8.3. De wettelijke regels voor de herverkaveling 64
8.4. De richtlijnen voor het plan van toedeling 66
8.5. De wenszitting 67
8.6. Het ontwerpen van het plan van toedeling 68
8.6.1. Overzicht 68
8.6.2. Het opmaken van het plan in geld 69
8.6.3. Het schetsplan 72
8.6.4. Het scherp inrekenen en het toedelen van 72
de kavels 8.7. De vaststelling van het plan van
73
toedeling 8.8. De akte van toedeling
75
9. Het allokatiemodel t.b.v. het praktikum 78
9.1. Inleiding 78
9.2. De strukturering van de wensen 79
9.3. Model formulering 80
9.4. De gewichtenset 84
9.5. Toegepaste optimaliseringstechnieken 87
10. De inrichtingswerken 90
10.1. De kavelinrichtingswerken 90
10.2. De uitvoering van de overige werken 91
ll. De lijst der geldelijke regelingen 93
en de tweede schatting ll.l. Inleiding
93
11.2. Het proces-verbaal van aanwijzingen 94
11.3. De uitvoering van de tweede schatting 95
11.4. De lijst der geldelijke regelingen 96
11.4.1. De inhoud 96
11.4.2. De vaststelling van de lijst der geldelijke 97
regelingen 11.5. De landinrichtingsrente
98 99
11.6. Slot
12. Het projectmanagement 100'
12.l. De afstemming van de procedure op de 100
problematiek 12.2. De netwerkplanning
100
12.2.1. Inleiding 100
12.2.2. De Precedence-methode 101
13. Het landbouwbeleid 104
13.1. Inleiding 104
13.2. De Europese Gemeenschap en de landbouw 105
13.3. De realisering van het EEG-landbouwbeleid 107
13.4. Het nationale landbouwstruktuurbeleid 107
14. De Relatienota llO
14.l. De inhoud van de relatienota llO
14.2. De toepassing van de relatienota lll
14.3. De beheersovereenkomst ll3
15. 15.l. 15.2.
16. 16.l. 16.2. 16.3.
Ruirnteljke ordening en landinrichting Inleiding Het ~tructuurscherna landinrichting en het voorbereidingsschema
Omvang en voortgang van de landinrichting De omvang De investeringen Overwogen aanpassingen in de landinrichting ter verlichting van de budgettaire last
Lijst met afkortingen
115 115 117
120 120 121 123
127
l .
l. Inleiding
Landinrichting is een bij de wet geregelde overheidsmaatregel om bepaalde delen
van het landelijk gebied opnieuw in te richten, opdat ze in economische,
landschappelijke, natuurlijke en recreatieve zin beter tot hun recht komen. Dit
veranderingsproces waarbij de grond anders wordt ingericht en eigendom en
gebruik worden herverkaveld is toevertrouwd aan een daartoe benoemde
landinrichtingscommissie en deskundigen. De belangrijkste deskundigen die de
landinrichtingscommissie bijstaan zijn een districtsingenieur van de
laridinrichtingsdienst en een ingenieur van het kadaster. De districtsingenieur, een ·'
cultuurtechnicus is vooral belast met de coördinatie bij de voorbereiding, het
onderhouden van de bestuurlijke kontakten en de feitelijke inrichting. De ingenieur
van het kadaster fungeert niet alleen als deskundige bij de planvorming en de
uitvoering, maar hij is ook de manager van de landmeetkundige en juridisch
administratieve aktiviteiten die nodig zijn om de herverkaveling van eigendom en
gebruik en de onteigening te kunnen realiseren.
Het doel van dit college is inzicht te geven in de gang van zaken bij de
voorbereiding en uitvoering van landinrichtingsprojecten en te laten uitkomen wat
de bijstand van geodeet inhoudt en hoe die wordt verleend. Daartoe is de stof
opgedeeld in drie delen.
Het eerste deel handelt over de ontwikkeling van de ruilverkaveling naar
landinrichting en de toegenomen belangenbehartiging van natuur, landschap en
openluchtrecreatie. Daarin ligt opgesloten dat de ruimtelijke ordening, waarbij de
onderscheiden funkties voor het buitengebied worden geregeld, het kader voor die
inrichting moet zijn. In de landinrichtingswet zijn vier vormen van landinrichting
geregeld. Uit de aard van de in een bepaald gebied aangetroffen problematiek
vloeit voort, welke vorm het meest geëigend is. In het inleidend deel zijn ook de
hoofdzaken van de planontwikkeling en de uitvoering van de herinrichting en de
ruilverkaveling beschreven, alsmede de bestuurlijke organisatie waarop de
landinrichting drijft.
In het tweede deel, de hoofdstukken 5 t/m 12, is de procedure van herinrichting en
ruilverkaveling beschreven. Dat betreft de planontwikkeling, de besluitvorming, de
uitvoering, de geldelijke afwikkeling en vooral het ontwikkelen van het plan van
toedeling op basis van de inbreng en het begrenzingenplan. Daarbij komt naar
voren hoe de landmeter-deskundige de bijstand invult en hoe hij zijn
1
1
2
vastgoedsysteem opbouwt en gebruikt als instrument voor de rechtsbescherming
en het ontwikkelen van het plan van toedeling. Ten behoeve van het praktikum
waarbij voor een klein gebied een plan van toedeling wordt ontworpen is het
allokatiemodel, één van de geautomatiseerde toedelingssystemen behandeld.
In het laatste hoofdstuk 12 is de netwerkplanning die bij het managen van
landinrichtingsprojecten in gebruik is beschreven.
In het derde deel de hoofdstukkken 13 t/m 16 is aandacht geschonken aan de
maatschappelijke context. Het landbouwstructuurbeleid van ons land met dat van
de europese economische gemeenschap en de ruimtelijke ordening op de drie
overheidsniveau's zijn de twee maatschappelijke brandpunten van de
landinrichtingsellips. Dit deel wordt afgerond met een toelichting op het
structuurschema landinrichting waarin het inrichtingsbeleid voor de middellange
termijn is vastgelegd en een overzicht van hetgeen aan landinrichting is gedaan.
3
2. Van ruilverkaveling naar landinrichting
2.1. De aanleiding tot de ruilverkaveling in Nederland.
In de eerste helft van de vorige eeuw bleef het inkomen van de nederlandse
landbouw achter bij dat in andere sectoren. De belangrijkste oorzaken daarvan
waren de slechte bedrijfsstruktuur, de onkunde van de boeren en ziekten onder het
vee. Pogingen van de boeren om in eigen kring tot verbetering te komen bleven
uit.
Çm de toekomstige opbrengsten van hun grond veilig te stellen hadden de
landeigenaren belang bij renderende boerderijen. Dit was één van de redenen dat
de notabelen uit de steden zich inzetten voor landbouwonderzoek. Zij verenigden
zich daartoe in "Genootschappen van liefhebberen tot den landbouw". Ook de
regering maakte zich zorgen over de deplorabele toestand van de landbouw. Zij
vreesde een te grote afhankelijkheid van het buitenland bij de voedselvoorziening.
Koning Willem III spande zich daarom in alle onderzoekswerk te bundelen in de
"Algemene Koninklijke Vereniging van Landbouw". Helaas mislukte zijn opzet.
Door kortzichtigheid bleven de verschillende organisaties jaren langs elkaar heen
werken zonder de nederlandse landbouw daadwerkelijk betere landbouwmethoden
aan te bieden.
Dit stond in schrille tegenstelling met het succesvolle onderzoek voor de
toenmalige koloniale plantages. Dat vond plaats bij het koloniaal instituut te
Amsterdam, de voorloper van het huidige Koninklijke Instituut voor de Tropen.
Daar is nu nog een agrarische afdeling, die nauw samenwerkt met mondiale
instanties zoals de F .A.O.
Een strukturele oorzaak van de achterblijvende inkomsten bij de landbouw was het
sterk versnipperde gebruik van de landbouwgrond. In het Huisboek voor den
Landman beschrijft dr. W .C.H. Staring in 1852 de nadelen daarvan. Rond 1880
lopen de toch al magere opbrengsten in de landbouw door longziekten onder vee zo
drastisch terug dat de boeren eindelijk zelf een belangenbehartigende vereniging
opzetten. In 1883 wordt het "Nederlandsch Landbouw Comité" opgericht. Een
initiatief van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw om de boerenbelangen
gecoördineerd te dienen.
Het Nederlandsch Landbouw Comité, spande zich o.a. in om duidelijk te maken dat
het platteland onvoldoende was toegerust om tot een lonende exploitatie te
kunnen komen. Het bepleit bij de regering wettelijke maatregelen om, de meest in
het oogspringende tekortkoming, de verspreide ligging van de kavels door
samenvoeging op te heffen. De Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde
(K&L), opgericht in 1834, staat achter het initiatief. Haar leden, de landmeters
van het .kadaster, kennen uit hun dagelijks werk de nadelen die het versnipperde
gebruik van de grond met zich meebrengt. Nadat enige leden van deze vereniging
het ruilverkavelingswerk van hun collega's in Duitsland hadden bestudeerd,
adviseerde K&L in 1899 de Directeur-Generaal van de Landbouw ook in Nederland
"landverlegging" toe te passen om de agrarische struktuur te verbeteren.
Na deze initiatieven nodigde de Directeur-Generaal het Nederlandsch Landbouw
Comité uit de problematiek van de gespreide exploitatie in studie te nemen en
voorstellen tot verbetering te doen. In de daarmee belaste commissie hadden twee
geodeten de heren Hoffman en Boer zitting. Zij publiceerde in 1908 het "Rapport
omtrent Ruilverkaveling" vergezeld van een ontwerp ruilverkavelingswet als
verbeteringsinstrument. Het is voor het eerst dat hier het begrip "ruilverkaveling"
opduikt. De commissie geeft daarvan de volgende de fini tie:
"het ter bevordering van de landbouw naar een bepaald plan samenvoegen
en vervolgens opnieuw indelen van gronden al dan niet gepaard gaande met
aanleggen of verleggen van wegen en waterlopen".
Aanvankelijk wilde de kamer deze definitie ook in de wet opnemen, maar tenslotte
accepteerde ze toch de door de regering aanbevolen doelstelling "de bevordering
van de belangen van de landbouw" teneinde mogelijke ontwikkelingen niet op
voorhand te blokkeren.
Het Nederlandsch Landbouw Comité dat in 1908 het rapport ruilverkaveling
aanbood is één van de drie centrale landbouworganisaties die nu werkzaam zijn.
Tegenwoordig is het koninklijk (KNLC). De twee andere organisaties zijn de
Katholieke Nederlandse Boeren en Tuindersbond (KNBTB) en de Nederlandse
Christelijke Boeren en Tuindersbond (NCBTB).
Het Landbouwschap is het samenwerkingsorgaan van de drie hiervoor genoemde
werkgeversorganisaties en de drie werknemersbonden in de landbouw. Het
Landbouwschap is een publiekrechtelijk orgaan, dat de belangen van de agrarische
bedrijfstak behartigt. In 100 jaar heeft het agrarische bedrijfsleven een
belangenorganisatie weten op te bouwen, die allerwege respect afdwingt en zeer
invloedrijk is.
5
Hoewel het KNLC al in 1908 een ontwerp van wet aanbood, duurde het tot 1924
voor de eerste ruilverkavelingswet tot stand kwam (RvK-wet 1924). In die
tussenliggende periode heeft de kamer lang gediscussieerd over het al dan niet
koppelen van onteigening en ruilverkaveling. In 1921 werd in de onteigeningswet
de mogelijkheid geopend met een vereenvoudigde procedure ten behoeve van het
verhogen van de agrarische opbrengst te onteigenen. Verschillende kamerleden
wilden deze mogelijkheid ook in de ruilverkavelingsprocedure benutten. Wat toen
niet lukte is 60 jaar later onder bepaalde omstandigheden wel mogelijk. In de
nieuwste wet op dit gebied, de Landinrichtingswet 1985, is onder vigeur van de
herinrichtingsvariant onteigening voorzien.
De discussie over de grondpolitiek was echter niet de enige vertragende faktor.
Vergaande staatsbemoeienis was .nog geen gemeengoed en leek hierbij overbodig
omdat de Nederlandsche Heidemij er in slaagde enkele vrijwillige
ruilverkavelingen te realiseren op basis van een tussen de betrokken eigenaren
gesloten overeenkomst. Die noodzaak werd weer manifest toen bleek dat één
tegenwerkende eigenaar een door alle andere belanghebbenden gewenste
vrijwillige ruilverkaveling blokkeerde. Daarmee werd de weg voor een wettelijke
regeling geëffend.
De eerste ruilverkaveling die onder vigeur van de RvK-wet 1924 in uitvoering
werd genomen was het blok Hollumermieden. Daartoe werd in 1925 bij stemming
besloten.
Sindsdien is bijna 800.000 ha opnieuw ingericht en verkaveld.
2.2. De land"rneter-deskundige
Zowel in de RvK-wet 1924 als in alle daaropvolgende versies wordt de uitvoering
van de ruilverkaveling of een landinrichting opgedragen aan een daarvoor
benoemde commissie. Die commissie wordt volgens die wetten bijgestaan door een
landmeter van het kadaster.
Onder de werking van de eerste wet was de landmeter van het kadaster de enige
deskundige die aan de ruilverkavelingscommissie werd toegevoegd. Hij was toen
ook de raadsman voor cultuurtechnische zaken. Niet zo verwonderlijk, want in die
tijd werden de landmeters opgeleid aan de Landbouw Hogeschool in Wageningen.
Dit veranderde in 1935. In dat jaar werd de Cultuurtechnische Dienst opgericht.
De bij die dienst werkzame cultuurtechnici gingen geleidelijk het cultuurtechnisch
werk in de ruilverkaveling verzorgen.
6
De Cultuurtechnische Dienst nam het secretariaat van de Centrale
Cultuurtechnische Commissie (CCC), het adviesorgaan voor de Minister van
Landbouw, belast met de algemene leiding in ruilverkavelingszaken, over van de
Nederlandsche Heidemij. Enerzijds was de versterking van de ruilverkaveling de
kroon op het pionierswerk dat de Koninklijke Nederlandsche Heidemij (KNHM) en
de landmeters hadden verricht, anderzijds moesten zij delen van hun eerdere
werkpakket afstaan. Maar er bleef genoeg te doen. De KNHM groeide als
directievoerende cultuurtechnische maatschappij. De landmeters kregen als
deskundigen voor procedurele en juridisch administratieve zaken meer werk.
Zij het dat het tempo in de eerste jaren niet hoog was. Na de wetswijziging van
1954 en het opmaken van het Meerjarenplan voor de Ruilverkaveling in 1958,
namen het werkpakket en de personeelsomvang sterk toe. Geleidelijk steeg de
jaarlijks te verkavelen oppervlakte tot 40.000 ha om na een piek van 55.000 ha te
dalen tot 36.000 ha per jaar, anno 1985. Bij de kadastrale dienst zijn ongeveer 40
geodeten en 700 andere medewerkers volledig met landinrichtingswerk belast. Bij
de dienst landinrichting zijn dat 800 personen, waarvan ongeveer 100 academici in
hoofdzaak cultuurtechnisch ingenieurs.
Het werk van de landmeter-deskundige ter bijstand van de plaatselijke commissie
is in de loop van de tijd veranderd. Enerzijds omdat steeds meer deskundigen bij
het van ruilverkaveling naar landinrichting verschoven werk zijn ingeschakeld,
anderzijds omdat de taak van de plaatselijke commissie voor de agrarische
ruilverkaveling veel beperkter was, dan die welke een landinrichtingscommissie
thans bij de integrale inrichting heeft. De geodeet werkt nu in een team van
ondersteunende en adviserende ambtenaren-deskundigen. Hij is specialist op
enkele essentiële onderdelen, zoals de vastgoed-informatievoorziening, de
toedeling, de rechtsbescherming en het landmeetkundig werk. Gebleven is .. de
belangrijke vertrouwenspositie als onafhankelijke deskundige tegenover
landinrichtingscommissie en de rechthebbenden. Hij is geen belangenbehartiger
van een bepaalde overheidssector of bepaalde rechthebbenden.
2.3. De ontwikkeling van ruilverkaveling naar landinrichting
De omzetting van de onverdeelde gemeenschappelijke markegrond in particulier
bezit volgens de Marken-wet van 1866, ter bevordering van de ontginning, kan men
als een vroege voorloper van de eerste ruilverkaveling zien. In die Marken-wet
werd geregeld dat een landmeter kon worden aangewezen om de met de
markeverdeling belaste commissie bij te staan. Vele markegenoten waren tegen
! i
~~~---------------------~
7
gelijktijdige ontginning van een groot gebied en stuurden derhalve aan op een
zodanige ondoelmatige kavelstruktuur dat een vlotte ontginning werd belemmerd.
De verkaveling die op tal van plaaatsen in ons land door vererving van grond al
slecht was werd door een ondoelmatige verkaveling van markegronden nog
ongunstiger.
De eerste door de KNHM geëntameerde vrijwillige ruilverkaveling stamt uit 1916.
Het was het blok "Ballurnermieden" op Ameland. Groot 200 ha. Na enkele eerdere"
mislukte pogingen was deze vrijwillige ruilverkaveling de eerste stap tot wat nu,
integrale landinrichting is geworden. Sommige hadden het graag bij de vrijwillige
rwilverkaveling gelaten, maar de uitkomsten waren te zeer afhankelijk van de
volle medewerking van alle eigenaren.
De 1924 in ons land naar Duits model mogelijke gemaakte wettelijke verkaveling
richtte zich vooral op de samenvoeging van de verspreid gelegen en versnipperde
agrarische percelen. De enige doelstelling was het bevorderen van de belangen van
de landbouw in gebieden waar de meerderheid van de rechthebbenden daarmee
instemde.
De eerste ruilverkavelingen kwamen tot stand als ze werden aangevraagd door
tenminste 1/5 van de eigenaren en bij stemming niet meer dan de helft van de
eigenaren tegen stemde. Als bij stemming tot uitvoering werd besloten verleende
de rijksoverheid financiële steun. De blokken waren klein. Tot aan de eerste
wetswijziging in 1938 was een 12.000 ha uitgevoerd, verdeeld over 40 blokken.
De eerste daarvan was Hollumermieden in 1925 groot 340 ha. De daar bereikte
verbetering was spectaculair. Het aantal percelen werd van 5000 teruggebracht
tot 500.
Met de RvK-wet uit 1938 wordt het organisatorische kader uitgebouwd. De CCC
krijgt de algemene leiding en het secretariaat gaat van de Heidemij over naar de
directeur van de Cultuurtechnische Dienst. Voortaan kunnen ook rechtspersonen
een aanvraag indienen. Naast de wettelijke ruilverkaveling wordt de
ruilverkavelingsovereenkomst als tweede ruilverkavelingsvorm geïntroduceerd. De
cultuurtechniek doet zijn intrede. Maar de doelstelling, het bevorderen van de
agrarische belangen, ondergaat nog geen verandering.
De RvK-wet van 1938 bood geen soulaas voor het herinrichten van het door
oorlogshandelingen overstroomde Walcheren en evenmin voor de in 1953 door de
watersnood getroffen gebieden Schouwen-Duiveland, Tholen en Zuid-Beveland.
Ten einde daar snel en afdoende hulp te bieden werden bijzonder
8
herverkavelingswetten tot stand gebracht.
Dankzij de daarmee opgedane ervaring kon de sprong naar de RvK-wet 1954
worden gemaakt. Hoewel de geringe aanpassing van de doelstelling, nu het
'behartigen' van belangen van land- en tuinbouw in plaats van voorheen het
'bevorderen' van die belangen, dat niet doet vermoeden zijn de verschillen in
uitvoering indrukwekkend.
De wetswijziging werd ingegeven door:
de sterke behoefte aan verhoging van de agrarische produktie en verlaging van
de kosten om met het buitenland te kunnen concurreren;
in het binnenland een agrarisch inkomen te verwerven dat gelijkwaardig is aan
dat uit de andere sectoren;
de noodzaak de opééngehoopte aanvragen met een doelmatiger procedure en
een versterkte inzet van rijksdiensten te kunnen afwerken;
de behoefte aan een betere afstemming op de ruimtelijke ordening.
Onder de werking van de RvK-wet 1954 komt de ruilverkaveling in een ongehoorde
stroomversnelling. Het jaarlijkse quotum loopt op tot 50.000 ha, met een
gemiddelde blokgrootte van 7000 ha.
Na 1965 krijgt het landelijk gebied een zo brede belangstelling dat de
belangenafweging tussen enerzijds natuur en landschap en anderzijds de landbouw
moet worden verfijnd. Voor de projecten Midden Delfland en Oost Groningen en de
Gronings-Drentse Veenkolonien zijn, omdat de RvK 1954 ontoereikend is, in 1977
speciale inrichtingswetten ingevoerd die een integrale aanpak garanderen.
Een aanpak, waarrnee zowel de belangen van de landbouw, de natuur, het
landschap als de openluchtrecreatie zijn gediend.
In de projecten die volgens de ruilverkavelingsprocedure worden afgewikkeld kpmt
de inspraak bij de planvorming op gang. Bij de uitvoering kan de zogenaamde
relatienota worden gebruikt orn de knelpunten tussen landbouw aan de ene kant en
natuur en landschap aan de andere kant te verzachten. Maar ondanks deze
aanpassingen schiet de Rvl<-wet 1954 te kort om in de grotere, naar de niet
agrarische sector verschoven landinrichtingsbehoefte te kunnen voorzien.
De tekortkomingen zijn:
een te enge agrarische doelstelling gelet op de verscheidenheid aan functies
die het landelijk gebied moet vervullen. De vorm van de inrichting kan daar
niet op worden afgestemd, terwijl dit om de band met de ruimtelijke ordening
te houden, wel zou dienen te gebeuren;
een inrichting conform de gegeven functies vraagt onttrekking van de grond
9
aan de landbouw en wijzigingen in eigendom en gebruik, die uitgaan boven de
5% die de R vK-wet toestaat; en
de toewijzing van gronden met een publieke bestemming is beperkt tot het
plan van wegen en waterlopen met de daarbij behorende beplanting.
Toewijzing van natuurgebieden e.d. is niet mogelijk.
Deze en enkele technische tekortkomingen zijn neergelegd in een rapport "Balans
Ruilverkavelingswet 1954111) dat in 1968 verscheen. De werkgroep die het rapport
samenstelde bestond uit leden van drie organisaties. De Nederlandse
Landmeetkundige Federatie (NLF), de Vereniging voor Agrarische Recht (VAR) en
van de studiekring Cultuurtechniek. De naam en het ontstaan van de werkgroep
grijpen terug op een gelijknamige voordracht2), die één van de leden, professor
mr. P. de Haan eerder, voor de NLF hield. Mede op grond van dit rapport stelt de
minister van Landbouw een interdepartementale commissie in om een nieuwe wet
voor te bereiden, die voor de naaste toekomst in elke vorm van landinrichting
binnen het kader van de ruimtelijke ordening voorziet. De uit dit initiatief
voortgekomen Landinrichtingswet 1985 voorziet in een samenhangende
planologisch functionele inrichting van het niet-stedelijk gebied, waarbij de
maatschappelijke betekenis van dat gebied tot zijn tot zijn recht kan komen. De
daarbij te treffen voorzieningen zijn in het belang van:
de land-, tuin- en bosbouw;
de natuur en het landschap;
de infrastructuur;
de openluchtrecreatie, en
de cultuurhistorie.
De projectsgewijze inrichting van het landelijk gebied volgens deze wet kan in vier
vormen plaatsvinden:
herinrichting;
ruilverkaveling;
aanpassingsinrichting, en
ruilverkaveling bij overeenkomst.
1) Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, 1968 blz. 269 ev.;
Rapport Werkgroep Balans van de Ruilverkavelingswet.
2) Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, 1964 blz. 109 ev.;
P. de Haan, Balans van de Ruilverkavelingswet.
10
Welke vorm van landinrichting wordt gekozen is afhankelijk van de functies die
het in te richten gebied heeft, de aard van de aangetroffen problematiek en het
karakter van de treffen voorzieningen. Meer daarover in het volgende hoofdstuk.
De vraag naar inrichting gaat de uitvoeringsmogelijkheden te boven. Selectie van
de aangevraagde projecten vindt plaats door de Centrale Landinrichtings
Commissie (CLC). Belangrijke toetsingsstukken zijn de groene struktuurschema's
en in het bijzonder het struktuurschema landinrichting, het planologisch kader en
het aktuele beleid van de betrokken sectoren. Hoe dat werkt is in de volgende
hoofdstukken beschreven.
11
3. De vier soorten landinrichting
3.1. Inleiding
De hoofddoelstelling van het nationale inrichtingsbeleid is: "Het binnen het kader
van het totale overheidsbeleid inrichten van delen van het landelijk gebied
overeenkomstig de daaraan toegekende functies en hun onderlinge samenhang op
een zodanige wijze dat de maatschappeijke betekenis van het gebied zo goed
mogelijk tot zijn recht kan komen".
Het inrichtingsbeleid moet dus passen in de andere overheidsactiviteiten. De
inrichting vindt plaats in het kader van de ruimtelijke ordening. De facetplanning
gaat uit boven de sectorplanning.
De landinrichting is een integrale aktiviteit waarbij zowel de agrarische als de
niet-agrarische belangen gelijktijdig worden behartigd.
De daarbij te treffen voorzieningen zijn in het belang van:
de land-, tuin- en bosbouw;
de natuur en het landschap;
de infrastruktuur;
de openluchtrecreatie; en
de cultuurhistorie.
De projectwijze inrichting van het landelijke gebied kan volgens de LI-wet in vier
vormen plaatsvinden:
aanpassingsinrichting;
ruilverkaveling bij overeenkomst; -.
ruilverkaveling
herinrichting
Welke vorm wordt gekozen is afhankelijk van de functies die het in te richten ge
bied heeft. De aard van de aangetroffen problematiek en het karakter van de te
treffen voorzieningen.
3.2. Aanpassingsinrichting
De bouw van doorgaande wegen, kanalen en spoorwegen kan schade voor de
directe omgeving met zich mee brengen. Te denken valt aan het moeten omrijden
om de aan de andere kant van het werk gelegen grond te kunnen bewerken,
12
verstoring van de waterhuishouding, onderbreking van het wegenpatroon,
ongunstige doorsnijding van het bestaande kavelpatroon, horizonvervuiling enz.
In ruilverkavelingen die toevallig samenvielen met de uitvoering of de planning
van zo'n infrastruktureel werk, werd al het mogelijke gedaan om die schade te
voorkomen door het plan van voorzieningen op het infrastrukturele werk af te
stemmen en de in de tracé's gelegen grond toe te wijzen aan het openbaar lichaam
dat de zorg voor het werk had.
Buiten de ruilverkavelingen kon wettelijk niets aan het opheffen van de negatieve
gevolgen worden gedaan. In die leemte voorziet de Ll-wet met de
aanpassingsinrichting. Het initiatief voor deze vorm ligt bij het bevoegd orgaan,
de instantie die het infrastrukturele werk uitvoert. De uitvoering van de inrichting
is evenals bij de andere vormen toevertrouwd aan een landinrichtingscommissie
(LIC) met haar deskundigen. Ze bevat in elk geval de herverkaveling van eigendom
en gebruik in het betreffende blok en zonodig andere voorzieningen. Omdat de
infrastruktuur in Nederland vrijwel gereed is, komt deze vorm van landinrichting
voor ons land in feite te laat. In Duitsland is ze veel toegepast. De aanleg van de
autobanen en de uitleg van dorpen waren daar vrijwel altijd de aanleiding voor een
ruilverkaveling van de belendende grond. Daar de uitvoering van de lineaire
infrastrukturele werken niet tot de competentie van de minister van Landbouw
hoort, kan hij die ook niet plannen. Dit is de reden dat de daaruit voortkomende
aanpassingsinrichtingen buiten het voorbereidingsschema van de CLC blijven. ,}
Daar de werkwijze bij een aanpassingsinrichting, behoudens de besluitvorming en
de grondverwerving ten behoeve van de voorzieningen, veel lijkt op die bij de ruil:
verkaveling is aan deze vorm. in dit college verder geen aandacht besteed.
3.3. De ruilverkaveling bij overeenkomst
Deze vorm van landinrichting kwam ook voor in de R vK-wet 19 54 onder naam
ruil ver ka velingsovereenkomst.
Daarbij kunnen zich drie of meer eigenaren verbinden hun toebehorende
onroerende goederen samen te voegen, de verkregen massa op bepaalde wijze te
verkavelen en onder elkaar bij notariële akte verdelen.
Uiteraard kan dat ook buiten de landinrichtingswet om. Als evenwel de overeen
komst voldoet aan een aantal in de wet genoemde voorwaarden kunnen partijen de
minister van Landbouw verzoeken een deel van de in de landinrichtingswet
·--------------~~~~
b
13
genoemde bijzondere maatregelen van toepassing te verklaren.
Met name de subsidiering is een wervend gegeven om tot zo'n overeenkomst te be
sluiten. Het initiatief ligt doorgaans bij de directeur Landbouw en
Voedselvoorziening, één van de gedecentraliseerde rijksdiensten van het ministerie
van Landbouw in de provincie.
Tot 1970 kenden we een type overeenkomsten dat met veel cultuurtechnisch werk
gepaard ging. Het initiatief daarvoor lag bij de cultuurmaatschappijen, Heidemij
en Grontmij. Zij konden het risico van de voorbereidingskosten lopen, omdat in de
uitvoering van het cultuurtechnisch werk behoorlijke winstmarges zaten. Toen het
cultuurtechnische werk onder druk van de maatschappelijke opinie steeds verder
afnam, smolten die winsten weg en trokken de ingenieursburo's zich terug. In
totaal is op die manier 60.000 ha verkaveld.
Daarna zijn de ambtelijk ondersteunde kavelruilen met weinig of geen
inrichtingwerk in zwang gekomen. Per 1 januari 1984 beliep de oppervlakte van
deze ruilingen 30.000 ha.
In dit college wordt aan deze vorm van landinrichting verder geen aandacht
besteed.
3.4. Ruilverkaveling en herinrichting
De twee andere vormen van landinrichting zijn de herinrichting en de ruilverkave
ling. Ze zijn veel belangrijker en omvangrijker dan de beide andere vormen. Ze
worden iri dit diktaat al naar gelang het gezichtspunt gezamenlijk of afzonderlijk
behandeld.
In de memorie van toelichting op de LI-wet en in het Structuurschema
Landinrichting (SSLI) is indicatief aangegeven welke gebieden zich lenen voor
ruilverkaveling en welke voor herinrichting. Oi t onderscheid berust op de functies
die het in te richten gebied vervult of moet gaan vervullen.
Volgens de wet zal herinrichting mogelijk zijn in gebieden die ruimtelijk naast een
agrarische functie ook in belangrijke mate een niet-agrarische functie vervullen.
En ruilverkaveling in gebieden die ruimtelijk een overwegend agrarische, doch
n f et in belangrijke mate een niet-agrarische functie vervullen.
Volgens het Structuurschema landinrichting zijn de indicaties:
gebieden met hoofdzakelijk landbouw als regel ruilverkaveling voor kleinere
14
delen, afhankelijk van het provinciaal ruimtelijk beleid, herinrichting;
gebieden met afwisselend landbouw, natuur en andere vormen van
grondgebruik in grotere, respectievelijk kleinere eenheden, afhankelijk van het
provinciaal ruimtelijk beleid ruilverkaveling of herinrichting, de laatste als
regel in de grote waardevolle landschappen;
gebieden met hoofdzakelijk natuur als regel herinrichting voor kleinere delen,
afhankelijk van het provinciaal ruimtelijk beleid, ruilverkaveling;
gebieden onder stedelijke invloedsfeer als regel herinrichting voor kleinere
delen, afhankelijk van de planologische uitvoering, ruilverkaveling.
Per projekt zal de keuze dus sterk worden bepaald door het streekplan en het be
stemmingsplan.Maar in twijfelgevallen zullen ook andere factoren mede beslissend
zijn voor de te kiezen vorm. Bijvoorbeeld de besluitvorming. De beslissing om een
herinrichting uit te voeren nemen provinciale staten. Bij de ruilverkaveling doen
dat de gezamenlijke rechthebbenden via een stemming. Als provinciale staten de
beslissing over de landinrichting liever uit de weg gaan zullen ze zeker op ruilver
kaveling proberen aan te sturen.
Een belangrijk gegeven is ook de hoeveelheid grond die nodig is om de
noodzakelijkste voorzieningen te kunnen treffen. Bij de ruilverkaveling moet die
onder de drie procent van de waarde van het onroerend goed blijven. Als méér
grond nodig is kan alleen her•inrichting uitkomst brengen.
Verder zullen de vermoedelijke tijdsduur van de uitvoering en de verwachte secto
rale rendementen mede een rol spelen.
Eén en ander is te beïnvloeden door de begrenzing van het in te richten gebied, het
plan van voorzieningen en de hoeveelheid grond ~ie het Bureau B.eheer
Landbouwgronden (BBL) in een projekt inbrengt ten behoeve van de realisering van
het plan van voorzieningen.
Het BBL heeft in algemene zin taken, die betrekking hebben op het verkrijgen, tij
delijk beheren en overdragen van land. De algemene leiding en het toezicht op de
werkzaamheden van het bureau berust bij de Commissie Beheer Landbouwgronden.
In de landinrichting is het bureau aangewezen om ter stroomlijning van de
inrichting van het landelijk gebied met rijksmiddelen gronden aan te kopen en die
vervolgens aan te wenden voor geplande voorzieningen. De BBL-aankopen mogen
de grondmarkt niet verstoren. Dat geldt ook voor de verkoop die zoveel mogelijk
plaats vindt tegen de aktuele verkeerswaarde.
In het structuurschema landinrichting is te vinden welke gebieden in principe voor
landinrichting in de vorm herinrichting of ruilverkaveling in aanmerking komen.
l
15
Bij elkaar telt de beleidskaart zo'n 700.000 ha.
Jaarlijks komt daarvan maximaal l.j.0.000 ha voor plaatsing op het voorbereidings
schema in aanmerking. Of die oppervlakte daadwerkelijk in voorbereiding komt is
mede afhankelijk van het landinrichtingsbudget, dat jaarlijks beschikbaar komt.
Bij de keuze van de landinrichtingsprojekten is een beperkte afwijking van de
beleidskaart toegestaan. Te weten 1.000 ha landinrichtingsgebied met een gemid
deld investeringsniveau en 5.000 ha in hoofdzaak op herverkaveling aangewezen
gebied met een extensieve inrichting. De toegestane 5.000 ha administratieve
landinrichting is geheel te danken aan prof. De Haan die tot aan de behandeling
van de LI-wet in de Tweede Kamer heeft gelobbied om deze uitbreiding te be
werkstelligen.
16
4-. Beknopte beschrijving van de herinrichtings- en de ruilverkavelingsprocedure
4-.1. De voorbereiding en de besluitvorming
Beide vormen van landinrichting worden ingang gezet met een verzoek om landin
richting in een bepaald gebied gericht aan de minister van Landbouw. Het verzoek
kan worden gedaan door de overheid, bepaalde belangenbehartigende organisaties
of een groep eigenaren. De CLC geeft binnen twee jaar haar zienswijze aan Gede
puteerde Staten (GS). Het is dan aan provinciale staten de minister van Landbouw
al dan niet voor te stellen het betreffende gebied op het voorbereidingsschema te
plaatsen. De minister neemt daarover een beslissing op voordracht van de CLC.
Bij plaatsing op het voorbereidingsschema benoemen GS een landinrichtingscom
missie (LIC), die belast wordt met de voorbereiding en de uitvoering van de landin
richting. De CLC besluit of de voorbereiding van de landinrichting zal verlopen via
een programma- en een planfase of beperkt blijft tot een li-plan. Bovendien neemt
ze het besluit de voorbereiding te starten als een herinrichting of als ruilverkave
ling. De definitieve beslissing over de vorm ligt verankerd in het li-programma en
in de gevallen dat het programma vervalt in het li-plan.
Bij de gefaseerde voorbereiding vindt de eerste fase z'n afsluiting in de
vaststelling van het li-programma door provinciale staten (PS). De afsluiting van
de tweede fase is de vaststelling van het li-plan.
Met het vaststellen van het programma besluiten PS tevens dat in geval van herin
richting die herinrichting wordt uitgevoerd. Betreft het programma een ruilverka
veling dan besluiten PS tevens dat een stemming wordt georganiseerd waar eige
naren en pachters beslissen of de ruilverkaveling wordt uitgevoerd.
Een ander gevolg van de vaststelling van het herinrichtingsprogramma is dat de
LIC op basis van het programma een herinrichtingsplan ontwikkelt, dat uiteindelijk
door PS wordt vastgesteld. Na deze vaststelling kunnen de in het
herinrichtingsplan beschreven werken worden uitgevoerd. Eventueel is een
versnelling mogelijk door het herinrichtingsplan in gedeelten op te maken en vast
te stellen;
Na de vaststelling van het ruilverkavelingsprogramma door PS kan de LIC de ont
wikkeling van het rvk-plan uitstellen tot na een positieve stemmingsuitslag. In de
wet is alleen bepaald dat na zo'n besluit tot ruilverkaveling een rvk-plan moet vol-
f i 1
' L
17
gen. Gelet op een vlotte voortgang van de procedure en de nooit aflatende vraag
naar informatie door de stemgerechtigden is een plan-ontwikkeling·die direkt aan
sluit op het besluit van PS gewenst.
Bij een éénvoudige voorbereiding is een vaststelling van het li-plan in gedeelten .
niet toegestaan. De vaststelling is dan, anders dan bij de gefaseerde voorbereiding,
voorbehouden aan GS.
Het ziet er naar uit dat de gefaseerde voorbereiding het beste aansluit bij de her
inrichtingsvorm en de eenvoudige bij de ruilverkaveling.
Ter afsluiting van deze paragraaf een overzicht van de voorbereiding.
Overzicht Voorbereiding Landinrichting
Verzoek om landinrichting in een gebied
Zienswijze CLC
Plaatsing gebied op het Voorbereidingsschema
Benoeming LIC en deskundigen
Gefaseerde Voorbereiding Eenvoudige Voorbereiding
Herinrichtings- Ruil verka velings-programma programma
+ + Uitvoerings- Besluit te stemmen besluit
Stemming <)~stoppen
uitvoeren
Herinrichings- Ruil verka velings- Herinrichtings- Ruilverkavelings-plan plan plan plan
+ Uitvoerings- Stemming besluit o~stoppen
uitvoeren
Ui tv oer ing Landinrich tingspro jekt
18
4.2.1. De uitvoering van de ruilverkaveling
Na een positieve stemming staat de LIC voor een nieuwe taak de uitvoering van de
ruilverkaveling. Daarbij zijn de districtsingenieur van de landinrichtingsdienst en
de ingenieur van het kadaster haar belangrijkste adviseurs.
Zodra het ruilverkaveHngsplan is vastgesteld kan de uitvoering van de daarin
beschreven werken starten. De eigenaren en gebruiker moeten dat gedogen. De
schade die het werk voor betrokkenen meebrengt wordt of in geld of in natura,
bijvoorbeeld door het tijdelijk beschikbaar stellen van andere grond, vergoed. Om
te kunnen uitvoeren moet de LIC zorgen voor: het bestek, de aanbesteding, de
financiering, overleg met de toekomstige eigenaar, onderhoudsplichtige en
beheerder van het werk, overleg met de eigenaar en gebruiker van de grond over
de uitgebruikneming en schaderegeling, de aanl_eg- of bouwvergunning. De
administratie van alle met het werk samenhangende zaken verzorgt de
landinrichtingsdienst. Uit de finandële administratie zijn de totalen van de
diverse kostendragers af te leiden. Deze gegevens heeft de landmeter-deskundige
te zijner tijd nodig om de lijst der geldelijke regeling op te maken.
Door de uitvoering van werken verbetert de inrichting. De mate van verbetering,
het nut, is de grondslag voor het toerekenen van de niet gesubsidieerde ruilverka
velingskosten aan de eigenaar. Om die verbetering te kunnen vaststellen moeten
zowel de uitgangssituatie als de eindsituatie van de waterbeheersing en de ontslui
ting worden vastgelegd.
Voorafgaand aan het uitvoeren van wegen, waterlopen en kunstwerken wordt
daarom een eerste schatting uitgevoerd. Daaronder verstaan we het vaststellen
van de produktiefaktoren ontsluiting en waterbeheersing en het bepalen van de
ruilwaarde per hectare.
De bepaling van de ruilwaarde is nodig om het herverkavelingsproces te kunnen
uitvoeren. Het gaat niet aan om een hectare slechte kleigrond te ruilen tegen een
hectare puike lichte zavelgrond of een hectare verdrogende zandgrond. Elke soort
, grond heeft zijn eigen waarde voor het boerenbedrijf. Welnu die agrarische waarde
is de basis voor de herverkaveling.
Om te kunnen ruilen dient verder bekend te zijn wie de eigenaren en de gebruikers
van de grond zijn. Daartoe maakt de LIC een lijst van rechthebbenden op en houdt
ze een pachtregistratie. Omdat niemand onzeker mag zijn over de inbreng in een
ruilverkaveling worden alle noodzakelijke gegevens gepubliceerd, ter inzage
gelegd en na een toegesneden bezwaren behandeling vastgesteld. Bovendien wordt
de blokgrens in detail aangewezen.
19
Recapitulerend bestaat de vaststelling van de inbreng dan uit:
de lijst van rechthebbenden;
de eerste schatting;
de pachtregistratie.
Hoe de gegevensinwinning en vaststelling ervan verloopt, wordt in volgende hoofd
stukken uiteengezet.
De ingenieur van het kadaster heeft daar als deskundige de zorg voor.
De herverkaveling is een essentieel onderdeel van de ruilverkaveling. Alvorens
daar mee kan worden begonnen dient duidelijk te zijn welke grond wel en welke
niet voor de herverkaveling mag worden gebruikt. De grond die buiten de herver
kaveling moet blijven, wordt vooraf vastgelegd in het begrenzingenplan. Dat plan
bestaat uit een kaart met bijbehorende staten. Het betreft elementen die vanwege
hun algemeen belang worden toegewezen door Gedeputeerde Staten. De
toegestane waarde is hooguit 5% van de totale ruilwaarde van de gronden in het
blok. Tot de elementen behoren altijd de wegen en waterlopen met de kunstwerken
en soms voorzieningen voor landschap, natuur en de recreatie. De elementen die
deel gaan uitmaken van het begrenzingenplan zijn al aangekondigd in het ruilver
kavelingsplan. Zonodig kunnen ze ná een afzonderlijke procedure worden
aangevuld.
Zodra het begrenzingenplan is vastgesteld kan het plan van toedeling, de herver
kaveling, worden ontwikkeld. Bij dat proces moeten een aantal wettelijke regels in
acht worden genomen, die de rechthebbenden rechtsbescherming bieden.
Daarnaast worden de doelstellingen die in het ruilverkavelingsplan zijn opgenomen '·
nader uitgewerkt in richtlijnen voor het plan van toedeling. Aan de
rechthebbenden wordt uitvoerig voorlichting gegeven om hen in staat te stellen
hun wensen voor de toedeling zo adequaat mogelijk te kunnen formuleren. Het is
de landmeter-deskundige die met behulp van deze informatie en gegevens het plan
van toedeling ontwerpt. Dit plan komt na tervisielegging en bezwarenbehandeling
vast te staan. Het is de basis voor de nieuwe rechts- en gebruikssituatie.
Via de akte van toedeling die wordt overgeschreven in de openbare registers, en de
nieuwe pachtkontrakten die worden goedgekeurd door de grondkamer, gaat de
nieuwe rechtstoestand in. Met de ingebruikneming van de nieuwe kavels wijzigt
het feitelijke gebruik.
De effectuering van de herverkaveling hangt nauw samen met de andere te treffen
voorzieningen. Als die te treffen voorzieningen het bestaande gebruik grondig ver
storen kan een pré-plan van toedeling zijn nut hebben. De wet voorziet daarin met
een plan van tijdelijk gebruik • Voor de vaststelling geldt een lichtere procedure
dan voor het plan van toedeling
20
Na de uitvoering van de kavelinrichting en de overige werken kan de rekening voor
de ingreep worden opgemaakt. Dit procedureonderdeel wordt aangeduid met de
geldelijke regeling. In de lijst der geldelijke regelingen wordt per eigenaar aange
geven welke verbeteringen zijn bezit per saldo heeft ondergaan.
De daartoe te verrichte handelingen staan bekend als de tweede schatting. Ze
komen neer op het bepalen van de verschillen tussen de inrichtingsfaktoren van de
oude en de nieuwe eigendomssituatie. Ook voor de lijst der geldelijke regeling
geldt dat ze, na een tervisielegging en bezwarenbehandeling, door een besluit van
de rechtbank komt vast te staan. Uit de lijst van geldelijke regelingen is af te
lezen hoe groot de vordering is die de staat op een eigenaar heeft. De inning van
die vordering vindt plaats als landinrichtingsrente. Een bedrag dat de
belastingdienst in 26 jaarlijkse termijnen int. Het bedrag is te vinden in de
kadastrale boekhouding op de eigendom, de legger.
Met de vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen is de ruilverkaveling vol
tooid. De deskundigen blijven in dienst bij hun organisaties.
De LIC stuurt de onder haar berustende stukken naar de CLC en is daarmee van
rechtswege ontbonden.
Alle genoemde procedure onderdelen hebben in principe betrekking op het gehele
ruil ver ka velingsgebied.
Als om welke reden dan ook een splitsing wenselijk is, kan dat door het gebied in
meerdere blokken te splitsen. De omvang van die blokken wordt dan in detail vast
gelegd in de lijst van rechthebbenden. Daarna geldt weer dat alle procedureonder
delen telkens betrekking hebben op een geheel blok.
De twee enige uitzonderingen er op zijn het facultatieve plan van tijdelijk gebruik
en het begrenzingenplan dat in gedeelten kan worden vastgesteld.
De dwingende volgorde van de procedure onderdelen is: vaststelling inbreng - be
grenzingenplan - plan van toedeling - lijst van geldelijke regelingen. Daar waar de
doelmatigheid dit gebiedt kunnen procedure onderdelen gelijktijdig tervisie worden
gelegd. Bij de daarop volgende formele bezwarenbehandeling geldt weer de
hiervoor genoemde volgorde. Zie voor een overzicht van deze onderdelen die later
uitvoerig aan de orde komen het schema aan het eind van 4-.2.2.
21
4.2.2. De uitvoering van de herinrichting.
· Bij de vorm herinrichting is het orgaan dat na vaststelling van het herinrichtings
plan verantwoordelijk is voor de invoering eveneens een LJC.
Om de uitvoering van de herinrichting beter te managen kan het in te richten ge
bied evenals bij de ruilverkavelingsvorm in blokken worden gesplitst. Bij de herin
richtingsvorm kan hetzij voor het gehele gebied hetzij voor een blok nog een keuze
worden gemaakt uit twee varianten. Te weten een herinrichting met
herverkaveling een een herinrichting zonder herverkaveling.
De splitsing van het gebied in blokken en de keuze wel of geen herverkaveling ligt "'
opgesloten in het herinrichtingsplan. Bij een herinrichting zonder herverkaveling
vervalt de beschrijving van de inbreng en daarmee ook de akte van toedeling, de
tweede schatting en de lijst der geldelijke regelingen.
Wat wel blijft bestaan is het begrenzingenplan. De bevoegdheid om tot de daarbij
behorende toewijzing van gronden te besluiten moet stoelen op het kunnen
beschikken over de eigendom. Die zekerheid verschaft het herinrichtingsplan.
Daarin zijn de percelen waarvoor onteigening is voorzien zowel in kaart gebracht
als op bijbehorende lijsten vermeld.
De onteigening van deze gronden zal, als minnelijke aankoop faalt, plaats vinden
uit kracht van een door de Kroon genomen besluit.
De onteigening geschiedt ten name van de Staat. Bij een herinrichting met herka
veling krijgt dat besluit van GS dezelfde afwerking als bij een ruilverkaveling. Bij
een herinrichting zonder herverkaveling, zal een door de LIC aangewezen notaris
een akte opmaken van het besluit waarbij GS de eigendom toewijzen. Door de akte
over te schrijven in de openbare registers gaan de daarin genoemde rechten over.
Voor wegen en waterlopen is dat logisch. Niet duidelijk is wat het nut is van de
toewijzing van de eigendom voor de gebieden en elementen voor natuur landschap
en open lucht recreatie als de eigendom al langs minnelijke weg of door
onteigening is verkregen.
22
De herinrichting met herverkaveling komt overeen met de ruilverkavelingsvorm,
behoudens de grondafstand door de rechthebbenden ten behoeve van het plan van
voorzieningen.
Evenals bij de ruilverkaveling staan de gezamenlijke rechthebbenden grond af. Bij
herinrichting maximaal .396 tegenover 596 bij de ruilverkavelingsvorm. Die drie
procent mag bij herinrichting echter uitsluitend worden gebruikt voor wegen,
waterlopen en kunstwerken. De korting kan tot deze kategorlën uit het plan van
voorzieningen worden beperkt omdat ten behoeve van alle andere voorzieningen
kan worden onteigend. Die onteigening moet plaats vinden voorafgaand aan de
vaststelling van het begrenzingenplan. Uiteraard vallen de onteigende gronden
buiten de herverkaveling.
Tot slot een overzicht van de nu besproken procedure onderdelen in de uitvoering
van de herinrichting en van de ruilverkaveling. Waarbij niet vergeten mag worden
dat de uitvoering van werken veelal een noodzakelijke en soms dominante kompo
nent van de inrichting is, waarvoor de LIC vele deskundigen terzijde staan.
Schema Uitvoering Landinrichtingsproject
HERINRICHTING
- Vaststelling Inbreng * • Lijst van rechthebbenden • Eerste schatting • P achtregistra tie
- Plan van tijdelijk gebruik UE
- Onteigening .
- Begrenzingenplan - Regeling eigendom
beheer onderhoud
- Plan van toedeling 'JE
- Akte van toedeling * - Nieuwe pachtkontrakten * - In gebruikgeving kavels 'JE
- Tweede schatting* - Geldelijke regeling * - Landinrichtingsrente *
* Alleen bij herverkaveling
Anders alleen akte
i:: Q)
~ H Q) :;:
b' i:: •.-l H Q)
0 ::> .µ ·.-l :::>
RUILVERKAVELING
- Vaststelling Inbreng • Lijst van rechthebbenden • Eerste schatting • Pachtregistratie
- Plan van tijdelijk gebruik u
,.
- Begrenzingenplan - Regeling eigendom
beheer onderhoud
- Plan van toedeling - Akte van toedeling - Nieuwe pachtkontrakten - In gebruikgeving kavels
- Tweede schatting - Geldelijke regeling - Landinrichtingsrente
'IE* Facultatief
23
4.3. De bestuurlijke organisatie voor de landinrichting
Omdat landinrichting een bijzonder overheidstaak is, regelt de Landinrichtingswet
de vorming van specifieke organen belast met landinrichting, namelijk de
landinrichtingscommissie en de Centrale Landinrichtingscommissie. Deze zijn
naast de bestaande bestuursniveaus bij de totstandkoming van landinrichting·
betrokken.
De landinrichtingscommissie is het regionale orgaan dat verantwoordelijk is voor
de voorbereiding en de uitvoering van een afzonderlijk project. Tijdens de voorbe
reiding stelt de commissie het voorontwerp van het landinrichtingsprogramma en
van.het landinrichtingsplan op. Zij overlegt daaromtrent met gemeenten en water
schappen en tracht zo nodig overeenstemming te bereiken. Belanghebbende en be
langstellende organisaties en particulieren hebben inspraak op dit voorontwerp.
In het kader van de uitvoering is de commissie belast met de totstandkoming van
de werken en met de voorbereiding van de bestuurlijke regelingen voor de
openbare voorzieningen alsmede met de herverkavelingsprocedures.
De landinrichtingscommissie wordt benoemd door het provinciaal bestuur en
bestaat uit zeven leden bij uitzondering uit meer die doorgaans
vertegenwoordigen:
- regionale organisaties van belanghebbenden, veelal vanuit de land- en tuin
bouw, de natuur en het landschap;
- gemeenten en waterschappen.
De Centrale Landinrichtigscommissie adviseert de regering omtrent het nationale
landinrichtingsbeleid en heeft belangrijke bevoegdheden en taken in het kader van
landinrichting. In dat verband stelt zij een voordracht op voor het Voorbereiding
schema Landinrichting, dat alle in voorbereiding zijnde landinrichtingsprojecten
omvat, en stelt zij de haar door de landinrichtingscommissies toegezonden
programma's en plannen in ontwerp vast. Zij bepaalt daarmee tevens de besteding
van het nationale budget voor landinrichting. De centrale commissie ziet toe op de
uitvoering van de projecten en op de afwikkeling van de herverkavelingsprocedure.
De wet schrijft voor dat deze commissie uit maximaal 20 leden mag bestaan en
dat zij is samengesteld uit vertegenwoordigers van:
24·
- ministers
- overkoepelende organen van provincies, gemeenten en waterschappen
en
- van belangenorganisaties op het gebied van land- en tuinbouw, natuur en
openluchtrecreatie.
Ten behoeve van de uitvoering van het landinrichtingsbeleid beschikt de rijksover
heid over de Landinrichtingsdienst. In de wet is bepaald, dat de
Landinrichtingsdienst de Centrale Landinrichtingscommissie qijstaat in haar
taken. De dienst vervult het secretariaat, bereidt de besluitvorming in de centrale
commissie voor en voert de besluiten uit, zowel de algemene als die voor de
afzonderlijke projecten in de regio.
Naast de Landinrichtingsdienst vervult ook het Kadaster taken, in het bijzonder
met betrekking tot de herverkavelingsprocedures.
Bij de landinrichting worden voorts belangrijke taken vervuld door:
- de rijksoverheid
- het provinciaal bestuur
- het bestuur van de gemeente en het waterschapsbestuur.
De taken van deze bestuursorganen zijn met name gebaseerd op respectievelijk:
het nationale beleid t.a.v. bijvoorbeeld de land- en tuinbouw, de bosbouw, het
natuurbehoud en de openluchtrecreatie;
- het provinciaal planologisch beleid en de bevordering van de regionale
ontwikkeling;
- het gemeentelijk planologisch beleid en de zorg voor de plaatselijke belangen,
respectievelijk de zorg voor de waterhuishouding.
Op nationaal niveau keurt het parlement jaarlijks het budget voor landinrichting
goed en stelt de minister van Landbouw en Visserij het Voorbereidingsschema
Landinrichtings vast, waarvoor de Centrale Landinrichtingscommissie de
voordracht heeft gedaan.
Aan de provinciale besturen komt het initiatief toe, om een landinrichtingsproject
25
te laten beginnen en zij stellen programma's en plannen die hen door de Centrale
Landinrichtingscommissie zijn toegezonden, al of niet gewijzigd, vast.
De gemeenten en waterschappen moeten instemmen met het vermelden op het
landinrichtingsplan van maatregelen en voorzieningen die bij hen in eigendom, be
heer of onderhoud zijn.
26
5. Het verloop van de voorbereiding bij herinrichting en ruilverkaveling
5.1. Van verzoek om landinrichting naar plaatsing op het voorbereidingsschema.
5.1.l. Het verzoek.
Een verzoek om landinrichting kan worden ingediend bij de minister van Landbouw
door de overheid, organisaties die belangen behartigen waarin met landinrichting
kan worden voorzien en door eigenaren die met elkaar 30% van het betreffende
gebied bezitten.
De minister stelt het in handen van zijn permanent adviesorgaan, de CLC. Als het
verzoek onderbouwd is en vergezeld gaat van een kaart waarop het in te richten
gebied is aangegeven, zal de CLC binnen twee jaar haar "zienswijze" daarop ken
baar maken. De CLC stelt de verzoekers, de provincie, de gemeenten en de water
schappen in het gebied van haar zienswijze in kennis.
5.1.2. De zienswijze.
De CLC laat de zienswijze voorbereiden door de vertegenwoordiger van de
landinrichtingsdienst in de betreffende provincie, de inspecteur landinrichting. De
landinrichtingsdienst is het orgaan dat de CLC bijstaat. De Directeur Generaal
voor de landinrichting is q.q. voorzitter en de directeur van de
landinrichtingsdienst is q.q. secretaris van de CLC. Binnen het ministerie van
landbouw is de landinrichtingsdienst een neutrale uitvoerende dienst. Dat geldt
niet voor de twee andere eenheden van het ministerie in de provincie.
De directeur landbouw en voedselvoorziening (LAVO) en de directeur landelij!;ce
gebieden en kwaliteitszorg (LK) zijn beide beleidsdirecteuren. Zij vertegenwoordi
gen de minister op hun werkterrein in de provincie. De inspecteur landinrichting
zal zich voor die beleidsaspecten dan ook verstaan met de directeuren.
De ingenieur van het kadaster heeft géén ambtelijke inbreng bij het opmaken van
de zienswijze.
De zienswijze bevat:
de begrenzing van het gebied en bij herinrichting ook die van de blokken, de
gebiedsdelen waar herverkaveling zal plaats vinden;
een beschrijving van de bestaande inrichtingstoestand;
een aanduiding van de ruimtelijke ontwikkeling;
p
27
de relaties met het strucuurschema;
een beschouwing over de noodzakelijke verbeteringen;
de motivering of landinrichting al dan niet wenselijk is en zoja in welke
vorm (bij een negatief oordeel is er geen verdere voortgang).
en het advies over de wijze van voorbereiding gefaseerd of eenvoudig.
De in de LI-wet en het SSLI opgenomen criteria voor de vormen herinrichting en
ruilverkaveling zijn hiervoor onder 3.4. beschreven.
Voor de voorbereiding zijn geen vaste regels. De systematiek hangt af van de
complexiteit van de landinrichting en niet te vergeten de bestuurlijke
verhoudingen.
5.1.3. De plaatsing op het voorbereidingsschema
Alvorens een landinrichtingsproject in operationele voorbereiding kan komen moet
het een plaats krijgen op het voorbereidingsschema. Jaarlijks stelt de minister van
landbouw dat schema op voordracht van de CLC vast. Voor de verzoekers is dat
een belangrijke beslissing. Met de plaatsing op het schema worden in principe vol
doende rijksmiddelen voor de uitvoering beschikbaar gesteld.
De voordracht van de CLC is een selectie uit de jaarlijkse voorstellen van de pro
vinciale staten voor hun provincie. ·
Als P .S bij hun voorstel blijk geven een andere vorm van landinrichting voor te
staan dan in de zienswijze van een project is vervat dan is een plaatsing op het
voorbereidingsschema geblokkeerd totdat het verschil van inzicht in overleg met
alle betrnkkenen is opgelost.
Om het daaruit voortvloeitend ongenoegen en tijdverlies te voorkomen zal de
inspecteur landinrichting al het mogelijke doen een algemeen aanvaarde
zienswijze te bereiken. De keuze van de blokgrens kan daarbij een subtiel intru
ment zijn.
Als een li-project voor het eerst op het schema verschijnt wordt tevens
aangegeven op welke wijze de voorbereiding zal plaats vinden en in welke vorm.
Bij het afwegen van de provinciale voorstellen zal de CLC acht slaan op het SSLI,
de budgetaire ruimte, een zeker evenwicht in de projecten per provincie en het te
verwachte rendement. Dat laatste is een zwak punt omdat in de zienswijze geen
rendementsbeschouwing is opgenomen. Het is niet onmogeijk dat PS zich, voor
projecten die zij uitgevoerd willen zien, sterk zullen maken door zelf een oordeel
over de te verwachte effecten te geven.
28
5.2. De landinrichtingscommissie
Zodra een li-project voor de eerste keer op het voorbereidingsschema is geplaatst
stellen GS een landinrichtingscommissie (LIC) voor dat gebied in. Zij stellen de be
treffende gemeenten en waterschappen van die benoeming in kennis en uiteraard
de CLC. Dit orgaan informeert op haar beurt de bij de landinrichting betrokken
diensten. Om de LIC te kunnen laten functioneren worden een aantal deskundigen
aangewezen. Zo voegt de minister van landbouw een secretaris toe aan de LIC en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Miliaubeheer (VROM)
wijst een ingenieur van het kadaster aan om de LIC bij te staan. Op dit moment
wordt de landmeter-deskunige formeel bij het li-project betrokken. Dat sluit niet
uit dat er op voorhand geen informeel overleg is tussen de landinrichingsdienst en
het kadaster over de zienswijze.
De LIC is belast met zowel de voorbereiding als de uitvoering van een li-project.
De Staat garandeert de verplichtingen die de voorzitter en de secretaris namens
de LIC aangaan. De LIC bestaat uit zeven leden. Zij worden gekozen uit de organi
saties die de belangen behartigen welke door landinrichting worden gediend. De
voorzitter is veelal een bestuurder. De herkomst van de overige leden korrespon
deert met het belang dat de verschillende sectoren bij de landinrichting hebben.
Voorbereiding en uitvoering duren meestal langer dan 15 jaar. Om in die tijd het
landinrichtingsproject te kunnen beheersen maakt de LIC in overleg met de
districtsingenieur en de ingenieur van het kadaster een netwerkplanning op. In die
planning zijn de belangrijkste onderdelen uit de procedure en de uit te voeren wer
ken opgenomen. Met deze netwerkplanningen kunnen de hoofddirecties van kadas
ter en van de landinrichtingsdienst de voortgang van alle projecten bewaken.
Onder de voorbereiding valt in iedere situatie het li-plan. In meer complexe situa
ties wordt dat li-plan voorafgegaan door een li-programma.
De ontwikkeling van het li-programma verloopt wat de bevoegdheden betreft in
drie stappen:
De LIC stelt, na overleg met de gemeenten en waterschappen,een
voorontwerp op en organiseert een inspraak waarbij zij belanghebbenden
over het voorontwerp hoort.
29
De CLC toetst het voorontwerp aan het nationale beleid en houdt daarbij
rekening met de budgetaire gevolgen. De CLC stelt het li-programma in
ontwerp vast;
Provinciale Staten toetsen het ontwerp li-programma aan het provinciale
planologisch beleid en stellen het definitief vast.
Met de vaststelling besluiten PS tevens tot herinrichting c.q. het houden van een
stemming over de ruilverkaveling.
Uit deze bevoegdheden blijkt duidelijk dat de planontwikkeling gericht op de uit
voering een decentrale aangelegenheid is. Dat wordt nog versterkt door het inten
sieve overleg tussen LIC met de gemeenten en de waterschappen. Het is de LIC
die het programma en later het li-plan opstelt. Noch de provincie noch de CLC
voegen daar iets aan toe. Het zal duidelijk zijn dat zo'n gelegenheidscommissie
daar alleen in kan slagen als zij het vertrouwen geniet van de direct betrokkenen,
de gebruikers van de grond en de bestuurders. Adequate ambtelijke bijstand krijgt,
gevoed wordt met stukken waarin wensen en voorwaarden zijn neergelegd. En goed
geïnstrueerd wordt door de CLC het orgaan dat de algemene leiding bij de landin
richting heeft.
5.3. De inhoud van het landinrichtingsprogramma
Het ligt voor de hand dat het li-programma teruggrijpt op de zienswijze van de
CLC en op het verzoek.
Voorzover het li-programma dezelfde rubrieken bevat als de zienswijze zijn die
uitvoeriger en nauwkeuriger.
Achter de rubrieken die wel in het programma voorkomen rnaar niet in de
zienswijze staat in de hierna volgende opsomming een plus-teken. Het li
programma bevat:
de zo nauwkeurig mogelijk bepaalde grenzen van het gebied en de blokken;
een beschrijving van de bestaande de toestand;
de aanduiding van de ruimtelijke ontwikkeling;
de uitwerking van de uitgangspunten en doeleinden van de gekozen
landinrichtingvorm;
de aanduiding van de te treffen maatregelen en
de voorzieningen en de ruimtelijke aspecten daarvan;
aanduidingen inzake de grondverwerving;
de effecten van de twee vorige onderdelen op:
(+)
(+)
(+)
l
30
* de economische toestand en de werkgelegenheid,
* de natuur en het landschap,
* de gesteldheid van water, bodem en lucht;
een voorlopige kostenraming en de voorgestelde
verdeling van de geraamde kosten;
kaarten waarop het vorige voorzover het
zich daarvoor leent is weergegeven;
en in voorkomende gevallen:
de begrenzing in hoofdlijnen van beheersgebieden
en reservaten;
kaarten waarop de beheersgebieden en reservaten
zoveel mogeijk afzonderlijk worden aangegeven.
(+)
(+)
(+)
(+)
Wat onder beheersgebieden en reservaten wordt verstaan is te vinden in hoofdstuk
14 waar de drie groene nota's zijn behandeld.
Het ziet er naar uit dat de éénvoudige voorbereiding waarbij li-programma en li
plan samenvallen regel zal zijn en dat alléén bij zeer complexe situaties de gefa
seerde voorbereiding nodig is.
In het li-programma wordt altijd een indicatie gegeven van de voor de
voorzieningen noodzakelijke grond uitgedrukt in een percentage van de waarde van
het gebied en bij de vorm herinrichting bovendien een indicatie over de noodzake
lijke onteigeningen.
Verder bevat het programma een beschouwing over de verwachte mogelijkheden
orn grond in minnelijk overleg te verwerven.
5.4. De inhoud van het landinrichtingsplan
Het li-plan is gericht op de verwezenlijking van de te nemen maatregelen en
voorzieningen en van de grondverwerving. Het li-programma daarentegen op de
besluitvorming. Daarom zal het li-plan gedetailleerder zijn dan het programma.
Programma en plan bestaan vrijwel geheel uit dezelfde rubrieken die zich alleen
wat uitwerking betreft van elkaar onderscheiden. Daar zijn twee uitzonderingen
op. Ten eerste de voornemens inzake de regeling van eigendom, beheer en onder
houd van wegen, waterlopen, kunstwerken met wat daarbij hoort en de toewijzing
van de eigendom van gronden voor natuur, landschap en openlucht-recreatie. Deze
voornemens staan alleen in het li-plan. Ten tweede de beschrijving van de effecten
31
van de landinrichting en de motivering van de landinrichtingsvorm. Bij de
gefaseerde voorbereiding maken die alleen onderdeel uit van het programma.
De gedetailleerde beschrijving betreft:
de begrenzing van het gebied en de blok(ken);
de omschrijving van de te treffen maatregelen en voorzieningen zoals:
de wijzigingen in het stelsel van wegen, waterlopen, kunstwerken, dijken
en kaden;
de veiligstelling, aanleg en ontwikkeling van gronden van belang uit het
oogpunt van natuur en landschap en van elementen met landschappelijke,
recreatieve, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
de uitvoering van andere werken van openbaar nut;
de vermelding van de daarvoor benodigde gronden;
de raming van de kosten en de verdeling daarvan
en op kaarten:
de grenzen van gebied en blok(ken);
het te handhaven stelsel van wegen, waterlopen en kunstwerken alsmede
dijken en kaden en de aan te brengen wijzigingen.
de te handhaven en in te richten gebieden en elementen met een niet-agra
risch functie.
Nieuw zijn:
de voornemens inzake de toewijzing van eigendom en de toewijzing c.q. re
geling voor beheer en onderhoud van wegen waterlopen en kunstwerken (De
met deze rubriek gemoeide grond vormt een ar:iarte groep die via een
korting op de inbreng wordt verkregen);
de .. voornemens inzake de regeling van beheer en onderhoud van dijken en
kaden;
de voornemens inzake de toewijzing van eigendom van de gronden van
belang voor natuur, landschap, openlucht-recreatie en andere werken van
openbaar nut.
(De in deze groep opgenornene gronden kunnen bij herinrichting worden
onteigend, bij ruilverkaveling worden ze via een korting op de inbreng ver
kregen).
L
32
Onder vigeur van de rvk-wet 1954 werd de voorbereiding afgesloten met een
stemmingsrapport, waarvoor geleidelijk aan een vaste vorm in zwang kwam.
Vermoedelijk zal een li-plan veel van het stemmingsrapport weghebben. De
belangrijkste verschillen zijn:
de toegestane splitsing van het project in blokken;
de andere wijze van grondwerving;
Het vroegere artikel 13 vervalt, daarvoor in de plaats komen de onteigening
en de algemene korting op de inbreng.
de vermelding van de toekomstige eigenaren beheerders en
onderhoudsplichtigen van de toegewezen gronden.
5.5. De bij het opmaken van het landinrichtingsprogramma/plan te betrekken
stukken en adviezen.
De direct verantwoordelijke voor het ontwikkelen van het li-programma/plan in de I' "'
vorm van een voorontwerp is de LIC. Zij moet een voorontwerp produceren dat:
strookt met de wensen van de verzoekers;
aanvaardbaar is voor het gebied waarvoor landinrichting is gevraagd;
zich verdraagt met de ruimtelijke ordening;
recht doet aan de belangen van de betrokken sectoren;
economisch verantwoord en financieel haalbaar is;
acceptabel is voor de CLC sn het provinciaal bestuur beweegt tot
herinrichting te besluiten c.q. over ruilverkaveling te laten stemmen.
Dit befekent dat de LIC bij de ontwikkeling rekening rnoet houden met:
het planologisch kader
de gemeentelijke bestemmingsplannen voor het buitengebied;
de provinciale streekplannen;
de nota landelijke gebieden, het derde deel van de derde nota voor de
ruimtelijke ordening;
de groene structuurschema's
het structuurschema voor de landinrichting
het struc tuurscherna voor de openluchtrecreatie
het structuurschema voor de natuur- en landschapsbouw.
Een structuurschema geeft voor de betrokken sector de hoofdlijnen van het
nationale beleid op lange termijn met de gevolgen voor de ruimtelijkeordenat
n. Het verwerken van de geregistreerde pacht in het vastgoedsysteem lijkt simpel,
33
ruimtelijke ordening. Het zijn syntheses tussen de sectorale planning en de
planologische facetplanning. De eerst verantwoordelijke is de vakminister, in dit
geval de minister en de staatssecretaris van landbouw en de tweede, de minister
van VROM.
Het structuurschema landinrichting (SSLI) is het belangrijkste instrument
voor de landinrichting.
de relatienota uit 1977.
Een voorloper op het SSLI waarin de regering aangeeft hoe de overheid het
spanningsveld tussen enerzijds de landbouw en anderzijds natuur en
landschap met behulp van reservaten en beheersgebeiden wil oplossen.
, Het landbouwstructuurbeleid
Het nationale sectorbeleid wordt jaarlijks al dan niet gewijzigd
vastgesteld bij de behandeling van de rijksbegroting. Het landbouwstruc
tuurbeleid is echter geen pure nationale aangelegenheid.
• Het gemeenschappelijke EEG beleid gaat daar bovenuit. Het is wat het
structuurbeleid aangaat verwoord in de EEG richtlijnen voor de
landbouw. Het landbouwstructuurbeleid stelt in EEG verband, vergeleken
met het markt- en prijsbeleid voor de landbouw, weinig voor.
en de projectgebonden stukken:
het verzoek
de zienswijze van de CLC
de vier sectorale deeladviezen waarin de wensen voor de inrichting zijn
neergelegd:
het landbouw structuuradvies
• het r8pport van de natuurwetenschappelijke commissie
het advies landschapsbouw
het recreatieadvies.
Het zijn ambtelijke rapporten waarin per sector een beschrijving van de bestaande
en van de gewenste toestand is gegeven. Elke sector laat zich daarvoor bijstaan
door wetenschappelijke instituten.
en tenslotte:
de door de CLC voor de LIC opgestelde instructie; en
de LI-wet.
L
34
5.6. De ontwikkeling van programma en plan
5.6.1. Overzicht van de projectontwikkeling
Bij de voorbereiding zijn vier varianten mogelijk
- gefaseerd herinrichtingsprogramma + herinrichtingsplan
- gefaseerd ruilverkavelingsprogramma + ruilverkavelingsplan
- eenvoudig alleen herinrichtingsplan
- eenvoudig alleen ruil verkavelingsplan
In deze paragraaf wordt alleen de opbouw van het herinrichtingsplan bij de een
voudige voorbereidingen behandeld. Hoewel het vermoedelijk de minst
voorkomende variant zal zijn is ze toch gekozen, omdat bij deze variant alle
activiteiten aan de orde komen. Dus niet alleen die welke zowel in het programma
als in het plan thuis horen maar ook die welke alleen in het programma of alleen in
het li-plan voorkomen.
Het ontwikkelen van het herinrichtingsplan komt op gang met het bedenken en
formuleren van een aantal globale, maar integrale inrichtingsmodellen, alternatie
ven genoemd. Via een optimaliseringsproces, het evaluerend ontwerpen vallen de
alternatieven met de minste effecten af en blijven de twee beste over. Dit deel
van het proces wordt verantwoord in het schetsontwerp. Een onderdeel dat
overigens niet in de Ll-wet is voorgeschreven.
Dan volgt een uitdieping en detaillering van de twee gehandhaafde alternatieven
tot een voortontwerp. Na een daarover gehouden inspraak componeert de LIC één
inrichtingsmodel dat ze als voorontwerp aan de CLC aanbiedt.
Daarmee is de technische voorbereiding afgesloten en kan het provinciaal be:jj:uur
al dan niet tot herinichting besluiten. Het voorontwerp krijgt dan de status van
herinrichtingsplan.
Het verloop van de projectontwikkeling is in het volgende overzicht als inleiding
op de uitwerking schematisch weergegeven.
35
Pro jektontwikkeling
Gegevens schetsontwerQ v66rvoorontwerQ voorontwerQ
1
zienswijze
~JI I l
N GJ s
[2) GJ deeladviezen p
0 R [ A.o.J planologisch kader lf)El A
c..) etc. l II 1 A structµ ursche ma's
~B c~ K
relatienota tj f A.o. j
evaluatie evaluatie evaluatie
f)
vastgelegde alternatieven
niet vastgelegde alternatieven
1 A.o.j autonome ontwikkeling
5.6.2. Het Schetsontwerp
Functie, inhoud. Het schetsontwerp wordt niet in de wet genoemd maar wel in de
door de CLC voor de LIC opgestelde instructie.
Zo'n schetsontwerp bevat in doorsnee:
een aanduiding van de ruimtelijke ontwikkeling
een beschrijving van de hoofdzaken uit de deeladviezen
een analyse van de wensen uit de deeladviezen en hun samenhang
een samenvatting van de evaluaties van de alternatieve opgestelde schetsen
aanbevelingen voor het ingevolge de wet op te stellen voorontwerp.
De LIC zendt het door haar opgestelde schetsontwerp om commentaar aan de
inspecteur landinrichting. In dit commentaar kan de inspecteur de mening van de
beide andere diensten van landbouw LAVO en L&K alsmede het secretariaat van
L
36
de CLC laten doorklinken. Dit is van belang omdat het weinig zin heeft dat de LIC
het bestuurlijk overleg metr de gemeenten en de waterschappen ingaat op basis
va.n een schetsontwerp dat niet strookt met het beleid van de CLC ••
Integratie. De belangrijkste factoren die met een landinrichting zijn te verbeteren
zijn:
de waterbeheersing
de ontsluiting
natuur- en landschapsbouw
verkaveling van eigendom en gebruik ondersteund door vrijwillige bedrijfs-
sanering en boerderijverplaatsing.
Bij het ontwikkelen van het schetsontwerp staat de LIC allereerst voor de taak de
in de vier op zichzelfstaande deeladviezen voorgestelde sectorale verbeteringen,
ter oplossing van de gesignaleerde knelpunten, te inventariseren en in een
integraal inrichtingsalternatief te vangen.
Zo'n alternatief is een beschrijving van de beoogde eindtoestand van elk der
inrichtingsfactoren met de daarvoor noodzakelijke werken en de relevante kosten.
Elk alternatief moet stroken met de aan de grond gegeven planologische functies
en het mag niet strijdig zijn met één der sectoren.
Het primaat van een eerste benadering zal liggen bij die sector die het grootste
belang bij de landinrichting heeft. Zou de optimale oplossing voor de dominante
sector de belangen van een andere sector frustreren dan zal zover op die optimale
oplossing moeten worden teruggekomen totdat de andere belangen niet meer war•
den geschaad.
Aangezien de landbouw de hoofdgebruiker van het landelijk gebied is zullen de
alternatieven in het algemeen vanuit de agrarische belangenbehartiging wqrden
gestart.
Evaluatie. Om de alternatieven naar waarde te kunnen schatten wordt berekend
wat de relevante kosten van elk der alternatieven zijn en tot welke baten die
leiden. Die baten bestaan uit het verschil in effect bij een toestand na
landinrichting en de toestand zonder landinrichting.
De eindtoestand zonder landinrichting is die van de zogenaamde autonome
ontwikkeling. Alle evaluaties bij de planontwikkeling worden volgens dezelfde
methode uitgevoerd. "De Herziening Evaluatie LandinrichtingsPlannen" (HELP).
Maar bij het schetsontwerp is ze globaler uitgewerkt dan bij het uiteindelijke
voorontwerp dat overblijft.
37
De effecten die in de beschouwing worden opgenomen hebben betrekking op:
de economische toestand, de werkgelegenheid, de leef- en werkomstandig
heden.
de natuur en het landschap
de gesteldheid van water, bodem en lucht.
Volgens het structuurschema landinrichting is een landinrichtingsproject
economisch verantwoord als de interne rentevoet van de investeringen ten
behoeve van land- en tuinbouw 10% is. Eventueel kan met een lager percentage
worden volstaan als de belangen in de andere sectoren aanmerkelijk zijn gediend.
Bij de eerste schifting van de alternatieven is de interne rentevoet van de
agrarische investeringen het belangrijkste criterium. Daarbij gaat het om de
waterbeheersing, ontsluiting en de verkaveling. Om de interne rentevoet te kunnen
i!îschatten moet de LIC zich niet alleen een oordeel vormen over de effecten van
de waterbeheersing en de ontsluiting, maar ook over de te bereiken verbeteringen
in de verkaveling van het grondgebruik. Daarvoor heeft de landinrichtingsdienst
een geautomatiseerde interactief toedelingssysteem "INTOVOL" ontworpen.
Het gaat uit van een algemeen toedelingscriterium, de minimalisering van de
afstand tussen de bedrijfsgebouwen en van de daaruit beboerde grond bij elk van
de in ogenschouw nemen alternatieve inrichtingsstructuren.
Desgewenst kunnen in de startoplossing al boven dit algemene principe uitgaande
bijzondere oplossingen worden verwerkt.
De twee beste alternatieven die uit de beschouwing van de interne rentevoeten
van de verschillende alternatieven naar voren komen vormen het sluitstuk van het
schetsontwerp.
Tijdens de inventarisatie fase en het ontwikkelen van het schetsontwerp heéft
districtsingenieur van de landinrichtingsdienst verreweg het belangrijkste aandeel
in de voorbereiding.
De mate waarin de geodeet toch als deskundige bij dit verkennend onderzoek is
betrokken hangt mede af van de gebiedsproblematiek en de capaciteit van de
beide rijksdiensten.
5.6.3. Het voorontwerp
Aan het voorontwerp dat de LIC opmaakt wordt noch door de CLC noch door de
provincie iets toegevoegd. Dit betekent dat in het vooronderzoek alle in de wet
voorgeschreven onderdelen moet bevatten. Zie 5.3. en 5.4. De onderdelen waar de
38
geodeet zich vooral mee bezig houdt zijn:
de begrenzing van het project en de eventuele onderverdeling in blokken;
de begrenzing van beheersgebieden en reservaten;
het toedelingsonderzoek in relatie tot de andere inrichtingsfactoren, de be
drijfsbeëindiging, de boerderijverplaatsing en de aanwending van de BBL-
grond;
de aanduiding van de grondverwerving voor:
- de wegen, waterlopen, kunstwerken en hetgeen daarmee verband houdt.
- de gronden van belang voor natuur-, landschap-behoren;
- de elementen met landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische en
natuurlijke waarden;
- onroerende goederen waarop andere werken zijn gepland.
Bij de ontwikkeling van het voorontwerp zijn niet alleen de leden van de LIC en de
daaraan toegevoegde deskundigen betrokken maar wat de infrastructuur betreft
ook de gemeenten en waterschappen in het gebied. Het is van belang met die or
ganen tot overeenstemming te komen over hun financiële bijdrage en het
toekomstig beheer en onderhoud van wegen, waterlopen en kunstwerken.
Bij de ontwikkeling van het voorontwerp wordt voortgeborduurd op de betere
alternatieven die in het schetsontwerp zijn gehandhaafd. Het daarmee correspon
derende plan van voorzieningen wordt nader uitgewerkt. Tracé's, capaciteit,
begrenzingen en kosten worden scherper bepaald. Aan de hand daarvan zijn de
percentages die de wegen en waterlopen als groep en de percentages die de voor
zieningen uit de andere groep vragen te bepalen. Voor de ruilverkavelingsvariant
mogen zij tesamen niet meer dan 5% zijn van de totale waarde van het blok. Bij
herinrichting moet de waarde van de eerste groep onder de 3% blijven.
Voor de onttrekkking van gronden ten behoeve van natuur, landschap en openlucht
recreatie gelden bij de herinrichting géén wettelijke beperkingen. Toch zal zo'n
onttrekking van gronden aan het agrarisch gebruik bestuurlijk een heet hangijzer
blijken te zijn als daardoor de levensvatbaarheid van de agrarische bedrijven in het
geding komt. Nog niet zozeer bij een algehele liquidatie maar zeker bij een
verkleining die de kontinuiteit van het bedrijf bedreigd. In het voorontwerp moet
de gewenste onteigening tot op perceelsniveau worden aangegeven. De LIC zal er
dan ongetwijfeld naar streven te forse bedrijfsaantastingen te voorkomen door op
voorhand compensatie in grond open te houden of de begrenzingen van de niet
39
agrarische bestemmingen aan te passen. De landmeter-deskundige kan de LIC
daarin bijstaan.
De evaluatie ten behoeve van de inspraak en het uiteindelijke programma zal o.a.
betrekking hebben op de economische toestand van de agrarische bedrijven. Die is
afhankelijk van de waterbeheersing, de ontsluiting en de verkaveling. Daarvan zijn
de toekomstige waterbeheersing en de ontsluiting als fysieke inrichtingsfactoren
goed in kaart te brengen en te beschrijven. Het zijn niet bedrijfsgebonden
voorzieningen, waarover de bestuurders en de rechthebbenden tot een helder oor
deel kunnen komen.
De bedrijfsgebonden verbetering van de verkaveling laat zich minder makkelijk "'
beschrijven. In feite wil iedere rechthebbende al bij de inspraak weten hoe zijn
toekomstige verkaveling er uitziet. Daaraan kan echter niet worden voldaan
omdat:
ten tijde van de inspraak geen beschrijving van de inbreng naar groot te en
waarde voorhanden is;
het opmaken van een plan van toedeling te veel tijd zou vragen in de voor
bereiding;
de rechtstoestand ten tijde van de voorbereiding een andere is dan die ten
tijde van de toedeling bij de uitvoering;
de belangen afweging niet tot zijn recht kan komen.
Om de belanghebbenden en met name de agrarische bedrijfshoofden toch enig hou
vast te geven bevat het ontwerp enkele doelstellingen van de herverkaveling.
Zoals: afstandsverkorting van bedrijfsgebouw naar de van daaruit beboerde grond,
samenvoeging van verspreid gelegen gebruik en bezit en de nagestreefde
verhouding van de huiskavel tot de totale bedrijfsgrootte.
Bovendien worden de vermoedelijke resultaten van die verbetering aangeduid.
Deze indicaties worden ontleend aan een toedelingsonderzoek dat het kadaster
verricht. De basis voor dat onderzoek is de bedrijfssituatie van het moment. Voor
elk project in deze fase zet het kadaster dan ook een afzonderlijk
vastgoedsysteem A(utomatisering) R(uilverkaveling) A(dministratie) K(adaster)
ARAK op.
In eerste aanleg bestaat het administratieve moederbestand uit alle kadastrale
percelen die in het project voorkomen, de zakelijke rechten die erop rusten en de
rechthebbenden daarvan. Het kartografisch deel is een copie van de kadastrale
bijbladen.
Uit dit bestand stelt de landmeter-deskundige een officieus bedrijvenbestand
l
40
samen. De daarvoor noodzakelijke gegevens wint hij in bij de directie landbouw en
voedselvoorziening, leden van de LIC, bedrijfshoofden of hij vindt ze in het
INTOVOL-systeem, dat voor het schetsontwerp is gebruikt. Deze gebruiksgegevens
dienen alleen voor het onderzoek. Ze hebben géén rechtskracht en behoeven dus
niet te worden getoetst. In een latere fase vindt wel een officiële registratie en
vastlegging van de pacht plaats. Het ARAK-systeem is onafscheidelijk met het
project verbonden. Naarmate de procedure vordert worden de dan vereiste
gegevens er aan toegevoegd en bijgehouden. Met behulp van de officieuse
vastgoedgegevens over de afzonderlijke bedrijven enerzijds en de gebiedsverdeling
in blokken van ..:t 250 ha anderzijds kan een denkbeeldige herverkaveling worden
ontworpen, gebaseerd op de hiervoor genoemde doelstellingen of andere
richtlijnen.
Voor het ontwerpen van zo'n toedeling beschikt het kadaster over het
A(utomatisering) T(oedelings) O(ntwerp) R(uilverkaveling). Het A TOR-systeem.
Dit systeem kan allereerst worden gebuikt om de knelpunten die een goede toede
ling in de weg staan te onderkennen. Vervolgens zal de geodeet mogelijkheden
zoeken om die knelpunten alsnog op te lossen of tot de conclusie komen dat de
eerste verwachtingen te hoog waren en die in neerwaartse zin bijstellen.
Mogelijke verbeteringen in de herverkaveling kunnen worden gevonden in:
een andere ontsluiting c.q. tracering van wegen en waterlopen;
andere lokaties voor niet plaatsgebonden natuur- en landschapsbouw;
bedrijfsverplaatsingen;
bedrijfsbeëindigingen en aanwending van de grond voor agrarische
doeleinden (BBL-grond).
Over de twee eerste bijstellingen kan bestuurlijk worden beslist. Voor de twee an
dere bijstellingen is naast de bestuurlijke medewerking ook die van de betrokkenen
vereist. Die van de betrokkenen echter kan ten tijde van de voorbereiding niet
worden gevraagd. De mogelijkheden voor boerderijverplaatsing en sanering worden
daarom geschat. De uitkomsten van het toedelingsonderzoek berusten dus op een
prognose. Dankzij de kontinue ervaringen in al lopende projecten zijn ze echter
redelijk betrouwbaar.
De op basis van de bedrijfsgegevens, doelstellingen, veronderstelde
bedrijfsverplaatsingen en veronderstelde bedrijfsvergrotingen met het A TOR
systeem berekende toedeling bestaat uit de volgende overzichten.
per blokdeel - de daarin geplaatste bedrijfsonderdelen met grootte
per bedrijf - de plaats en de grootte van de huis- en van de veldkavels.
"""""""""""""""""""""""""""""""""" .......................... ~---------------· 1
41 .
- percentage bedrijfsgrond in de huiskavel
- aantal veldkavels
Sta.tistische overzichten van
het percentage bedrijfsgrond in de huiskavel
het aantal veldkavels per bedrijf
één en ander per bedrijfstype en voor een aantal grootte klasse.
Hoewel het A TOR-toedelingsonderzoek gebaseerd is op de afzonderlijke bedrijven
worden alleen de overzichten met kengetallen voor de uitgangssituatie en de eind
situatie voor bepaalde bedrijfsgroepen gepubliceerd. De betrouwbaarheid van die
uitkomsten is groter dan die van het INTOVOL omdat de input en het toedelings
proces de realiteit beter benaderen. Het verschil in de kengetallen voor de oude en
voor de nieuwe toestand geeft een beeld van de verbeteringen tengevolge van de
herverkaveling.
Onder voorbehoud van de juistheid van de veronderstelde boerderijbouw en de be
schikbare BBL-grond voor bedrijfsvergroting kunnen de bedrijfshoofden erop
vertrouwen dat de gemiddelde verbetering van de toedeling in hun bedrijfstype en
-grootte overeenkomt met de in het voorontwerp gegeven prognose.
Nadat de verbeteringen in de waterhuishouding, ontsluiting en verkaveling tenge
volge van de landinrichting zijn gecorrigeerd met de verbeteringen of verslechte
ringen van de autonome ontwikkeling, zijn de uit de landinrichting voortkomende
totale agrarische baten te benaderen. Daartegenover staan de relevante kosten
van de voorgenomen voorzieningen. Confrontatie van baten en kosten levert de in
terne rentevoet. Als die 10% of meer is en de belangen van de NLR-sectoren niet
worden geschaad, voldoet het project aan de norm die hiervoor in het SSLI is
gesteld. In de gebieden met hoofdzakelijk landbouw zal de evaluatie vooral zijn
afgestemd op de marginale effecten van een naast gelegen inrichtings- en investe
ringsniveau. En het streefrendement van 10% of meer. In gebieden met verweven
functies zal de aandacht primair gericht zijn op het verwezenlijken van de
landschappelijke, natuurlijke en recreatieve voorzieningen uit de sectorale visies.
En secundair op het bereiken van een zo hoog mogelijk rendement voor de
agrarische sector binnen de overgebleven ruimte. Helaas is er nog geen methode
om de effecten van de verschillende sectoren onder één noemer te brengen. De
beschouwingen worden samengevat in het evaluatierapport.
In het voorontwerp dienen alle elementen die in het programmaplan thuishoren te
42
zijn beschreven c.q. in kaart gebracht. Duidelijk dient te zijn welke middelen het
Rijk, de provincie, de gemeenten en de waterschappen ter beschikking willen stel
len voor het treffen van de voorzieningen. En. welke verplichtingen zij voor de
eigendom, het beheer en het onderhoud van de infrastructuur op zich kunnen
nemen. Zodra dat voor enkele alternatieven in het voorontwerp is vastgelegd kan
de inspraak worden georganiseerd.
5.6.4. De inspraak
Hoewel de inspraak bij de rvk-wet 1954 géén verplicht onderdeel van de
voorbereiding voor de ruil verkaveling was is er al jaren lang mee gewerkt.
En terecht want de vroegere ruilverkaveling was evenals een landinrichtings
project nu een forse _ingreep in de werk- en leefomstandigheden, de natuur en het
landschap, de eigendoms- en gebruiksverhoudingen en vooral de bedrijfsvoering.
Om de inspraak zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen wordt ook het
evalutatierapport dat bij het voorontwerp hoort gepubliceerd. Welk alternatief de
LIC na de inspraak in het voorontwerp handhaaft en welke aanpassing zij daar
alsnog in aanbrengt is mede afhankelijk van de resultaten van de inspraak. Met het
zenden van het voorontwerp aan de CLC rondt de LIC haar taak in de
voorbereiding af.
5.6.5. Vaststelling landinrichtingsplan
De LIC zendt het voorontwerp, het inspraakverslag, het evaluatierapport en de
aangebrachte wijzigingen aan de CLC.
De CLC stelt, rekening houd.end met de uitkomsten van de evaluatie, het
landinrichtingsplan in ontwerp vast en zendt dit met het evaluatierapport aan GS.
Vervolgens leggen GS beide stukken ter inzage, waarna weer een ieder tegen het
plan, maar nu in formele zin, kan opponeren. Tenslotte stellen GS het li-plan vast,
waarbij eigenaren en pachters, die bezwaren hebben tegen de voornemens tot toe
wijzingen van de eigendom bedoeld in de groep NLR alsnog bij de kroon in beroep
kunnen gaan.
Na de vaststelling van een herinrichtingsplan volgens de eenvoudige voorbereiding
besluiten GS tevens tot uitvoering waarna die uitvoering daadwerkelijk kan begin-
nen.
Zou het een eenvoudig voorbereide ruilverkaveling betreffen dan besluiten GS na
11111~--------------------~~ 43
vaststelling van het ruilverkavelingsplan tevens tot het houden van een stemming.
De uitvoering is dan afhankelijk van de stemmingsuitslag.
Bij een gefaseerde voorbereiding van een herinrichting gaat aan het
herinrichtingsplan een herinrichtingsprogramma vooraf.
Dat geldt ook voor een gefaseerde voorbereiding van een ruil verkaveling. In dat
geval vindt tussen de vaststelling van het programma en de eventuele vaststelling
van het landinrichtingsplan een stemming plaats. Is de uitslag daarvan negatief
dan heeft de vaststelling van het ruilverkavelingsplan geen zin meer.
5. 7. De stemming over ruilverkaveling
Voordat een ruilverkaveling in uitvoering kan komen moeten de belanghebbenden
in het ruilverkavelingsgebied bij stemming besluiten daar in meerderheid voor te
zijn. Stemgerechtigd zijn:
degenen, die bij het Kadaster als eigenaar bekend staan;
degenen, die als pachter geregistreerd zijn.
De lijst van stemgerechtigde eigenaren wordt afgeleid uit de kadastrale
registratie van de zakelijke rechten op onroerend goed.
Omdat er ten aanzien van de pacht geen algemene registratie bestaat, zijn de
stemgerechtigde pachters in het gebied niet bekend. Om de lijst van stemgerech
tigde pachters te kunnen vaststellen zorgt de LIC dat er een registratie
plaatsvindt (de pachtersregistratie). Alleen de pachters, die zich aanmelden voor
de stemming, kunnen een stem ui tb ren gen.
Na een bezwarenbehandeling zendt de LIC de lijst van stemgerechtigde eigenaren
en pachters op aan GS. De stemming ten behoeve van het besluit tot
ruilverkaveling wordt gehouden onder verantwoordelijkheid van het college van GS
en verzorgd door het l<adaster. Iedere stemgerechtigde eigenaar en pachter krijgt
een schriftelijke oproep. Tevens wordt door een openbare kennisgeving de
stemming aangekondigd.
Onder het begrip "eigenaar" in de li-wet 1954 valt niet alleen de houder van een
recht van eigendom, maar ook hij, die een recht van opstal, erfpacht, beklemming,
vruchtgebruik, gebruik of bewoning heeft op een tot het blok behorend onroerend
goed. De genoemde zakelijke rechten leiden tot een bepaalde verdeling van het
stemrecht over de houders van de verschillende zakelijke rechten, die op hetzelfde
µ
44 .
onroerend goed rusten.
Het nemen van een besluit tot ruilverkaveling vereist de toestemming van:
hetzij een meerderheid van de uitgebrachte stemmen;
hetzij een meerderheid, die gezamenlijk meer dan de helft van de totale
kadastrale oppervlakte waarvoor stemmen zijn uitgebracht vertegenwoor
digt.
Er worden nadere regels gegeven tot het stemmen bij volmacht, Wi'lardoor het
slechts mogelijk is voor één persoon als gemachtigde op te treden.
Het oppervlaktestemrecht vereist ook enige nadere regelingen zoals:
mede-eigenaren krijgen een evenredig aandeel in het oppervlaktestemrecht;
de houders van een recht van opstal, erfpacht, vruchtgebruik of gebruik en
bewoning hebben een half aandeel in het oppervlaktestemrecht;
de eigenaar-verpachter en de geregistreerde pachter hebben ieder een half
aandeel in het oppervlaktestemrecht;
de eigenaar in beklemrechtelijke zin heeft geen oppervlaktestemrecht, de
beklemde meier heeft het stemrecht over de volledige oppervlakte.
Onafhankelijk van de omvang en de aard van het oppervlaktestemrecht hebben
houders van een zakelijk recht en de geregistreerde pachters de mogelijkheid een
hoofdelijke stem uit te brengen.
De uitslag van een ruilverkavelingsstemming vertoont derhalve altijd twee uitsla
gen. Eén voor het àantal stemmen en één voor de oppervlakten.
Het vastgoedsysteem ten behoeve van de stemrningsadministratie is doordat er
zoveel rechten mogelijk zijn, nogal gecompliceerd. Het ~<adaster gebruikt hiervoor
het al eerder genoemde geautomatiseerde systeem dat ARAK genoemd wordt
(ARAK= Automatisering Ruilverkavelings-Administratie Kadaster). Dit geautoma
tiseerde vastgoedsysteem verzorgt ook de vervaardiging van de oproepen en de
stembiljetten waarop het oppervlakte stemrecht is vermeld.
Omdat de stemming betrekking heeft op al het tot een blok behorend onroerend
goed moet voorafgaand aan de stemming de blokgrens op perceelsniveau bekend
zijn.
In de Landinrichtingswet is de stemming voor de ruilverkavelingsvorm
gehandhaafd. Men acht het van groot belang dat de "streek" kan meebeslissen over
+ 45
het al of niet doorgaan van zo'n ingrijpende maatregel. De Landinrichtingswet
voorziet echter in meerdere vormen van landinrichting. Zo zijn naast ruilverkave
ling opgenomen herinrichting, aanpassingsinrichting en ook weer de ruilverkaveling
bij overeenkomst.
De besluitvorming over herinrichting en aanpassingsinrichting is in handen gelegd
van het provinciaal bestuur.De eigenaren en pachters hebben daarover geen stem
recht. Desalniettemin ligt het voor hand, dat het provinciaal bestuur op enigerlei
~ wijze het gevoelen van de eigenaren en de pachters uit het gebied wil toetsen. Het
, staat hun vrij daar een eigen oplossing voor te vinden.
De ruilverkaveling bij overeenkomst kan alleen maar uitgevoerd worden als alle
daarbij betrokken partijen met de overenkomst akkoord gaan.
r 46
6. De vaststelling van de inbreng
6.1. Inleiding
De vastgestelde inbreng is de basis voor de herverkaveling bij herinrichting en
ruilverkaveling alsmede voor de bepaling van het nut dat de landinrichting voor de
eigenaar heeft gehad.
De wettelijke voorgeschreven stukken, waarmee de inbreng wordt vastgelegd, zijn:
de lijst van rechthebbenden met vermelding van de aard en de omvang van
ieders recht;
de uitkomsten van de eerste schatting; en
de pachtregistratie.
We hebben dus te maken met twee rechtsfiguren: de eigenaren en de
rechthebbenden.
De eigenaren kwamen we al tegen bij de stemmingsprocedure. Het zijn degene, die
een recht van eigendom, opstal, erfpacht, beklemming, vruchtgebruik, gebruik of
bewoning hebben of een recht van huur. Zij hebben stemrecht en ze betalen
gezamenlijk de niet door subsidie gedekte kosten van de landinrichting. Het zijn
hun rechten die - rekening houdend met de pacht - de verkaveling en toedeling
bepalen. Hun rechten laten zich in een bepaalde ruilwaarde uitdrukken. De
rechthebbenden opgenomen in de lijst van rechthebbenden bestaan uit twee
groepen. De dominante eigenaren en de ondergeschikte rechthebbenden, dat zijn
zij die een niet onder de omschrijving van eigenaar genoemd zakelijk recht of een
recht van huur hebben op tot het blok behorend goed.
Het recht van huur speelt in de landinrichting nauwelijks een rol en blijft
onbesproken. De andere zakelijke rechten waar het hier in de lijst , van
rechthebbenden omgaat zijn de hypotheken, de BP-rechten, de servituten en de
oud-zakelijke rechten.
Hoe de lijst van rechthebbenden wordt vastgesteld is in 6.2. beschreven. De lijst
wordt opgemaakt naar de rechtstoestand op een bepaalde peildatum. Voor het plan
. van toedeling wordt ook zo'n peildata aangehouden die later in de tijd ligt.
In de periode tussen de peildatum wordt de rechtstoestand bijgehouden aan de
hand van de mutaties die het kadaster doorgeeft. Ruilverkaveling en
aanpassingsinrichting gaan altijd gepaard met herverkaveling. Bij die varianten is
altijd een lijst van rechthebbenden nodig. Bij herinrichting kan dat onderdeel
achterwege blijven indien geen herverkaveling plaats vindt.
Als de ruilverkaveling of herinrichting in gedeelten plaats vindt moet de splitsing
-
47
van het gebied in blokken in de lijst van rechthebbenden op perceelsniveau worden
aangegeven.
De tweede component in de beschrijving van de inbreng is de eerste schatting. De
eerste schatting bestaat uit de bepaling van de ruilwaarde van de gronden
gebaseerd op de opbouw van de grond en de maaiveldligging. En uit de vastlegging
van de kwaliteit van de twee objectieve inrichtingsfaktoren waterhuishouding en
ontsluiting, voorafgaande aan de uitvoering van de werken. De andere waarde
bepalende factoren worden bij de eerste schatting niet geklassificeerd. Die komen
pas aan de orde na de vaststellling van het plan van toedeling. Dan is na te gaan
welke' grond ten gevolge van ruiling in andere hand is overgegaan en kan worden
volstaan met het waarderen van die factoren. Men waardeert dus niet meer dan
absoluut nodig is. Men voorkomt zo bovendien een overbodige bijhouding an de met
eigendom, gebruik, bestemming en beheer samenhangende waardebepalende
factoren, zolang die nog niet bekend behoeven te zijn.
De ruilwaarde is als afgeleide van het profiel konstant, tenzij het profiel
veranderd zou worden.
De vaststelling van de ruilwaarde van de onroerende goederen is nodig om iedere
eigenaar en pachter naar rato van zijn inbrengwaarde te kunnen toedelen. De
enige uitzondering hierop vormen de onroerende goederen die voor de
verwezenlijking van het landinrichtingsplan ter onteigening zijn aangewezen.
De derde component uit de beschrijving is de pachtregistratie. Pachtregistratie is
nodig omdat iedere pachter van een iri een blok gelegen en onroerend goed evenal~
de eigenaar recht heeft op het verkrijgen van een waarde in kavels naar rato van
zijn inbreng.
Als gewaarborgd zou zijn dat de verpachter na een herverkaveling zijn pachter een
gelijkwaardig stuk grond in pacht zou geven, zou men met een
eigendomsverkaveling kunnen volstaan.
De pachters zouden dan echter de mogelijkheid missen om hun pacht van
verschillende pachtheren te saneren. Om die mogelijkheden te kunnen benutt.en en
de pachters niet afhankelijk te maken van de verpachter voor het vinden van een
gelijkwaardige kavel is geleidelijk aan de positie van de pachter in de
landinrichting versterkt. Het is nu zelfs zo dat bij de herverkaveling de
belangenbehartiging van de pachter voorgaat op die van de eigenaar-verpachter,
zolang diens belang niet wordt geschaad.
Het verzamelen en het verwerken en presenteren van de gegevens, die nodig zijn
1
L
48
om de inbreng vast te stellen is de taak van de landmeter-deskundige en het
kadaster. Het administratieve deel van het vastgoedsysteem waarin dat plaats vindt is het
ARAK. Het kartografische deel wordt gevormd door de kadastrale plans in het
blok waarop de blokgrens en de uitkomsten van de schattingen zijn aangetekend.
De blokgrens is te vinden in het landinrichtingsprogramma als een zo nauwkeurig
mogelijk op een kaart aangegeven grens van het in te richten gebied. En ook in het
landinrichtingsplan maar daar is ze zo nauwkeurig mogelijk aangegeven op een
daartoe vervaardigde kaart. Op verzoek van belanghebbenden kan een blokgrens
met medewerking van de CLC worden gewijzigd tot aan de tervisielegging van de
lijst van rechthebbenden. Daarna is dat niet meer mogelijk.
De inbreng zoals die is vastgesteld is de onherroepelijke basis voor de toedeling. In
de voorlichting over de tervisielegging moet die konsekwentie nadrukkelijk onder
de aandacht worden gebracht om de rechthebbenden een zo kritisch mogelijke
houding bij te brengen. Elke schroom om bezwaar te maken tegen veronderstelde
tekortkomingen in de beschrijving van de inbreng moet worden weggenomen.
6.2. De lijst van rechthebbenden
Op een door haar te bepalen tijdstip legt de LIC ter visie, de lijst van
rechthebbenden en het register van schattingsuitkomsten met een kaart waarop de
schatting is aangegeven. Verdere vormvoorschriften geeft de wer niet. In de praktijk fungeert het
zogenaamde register van oude toestand als het document waarin alle relevante
administratieve gegevens zijn opgenomen. Met daarnaast de kadastrale kaart
waarop de schatting is aangetekend het zogenaamde werkplan I.
Het register wordt geproduceerd in het ARAK. Dit systeem verzorgt automatisch
de oproepen voor de tervisielegging en levert daarbij een afschrift voor de
hoofdeigenaar en de pachter.
Het register oude toestand zit als volgt in elkaar. Elke eigenaar heeft voor elk
soort zakelijk recht een volgnummer in het register. Onder zijn naam (dat kan ook
een samengestelde tenaamstelling zijn) staan alle in het blok gelegen percelen in
volgorde van gemeente sectie en nummer opgesomd.
Per perceel is vermeld: de vindplaats op de kaart met schattingsgegevens. Het zogenaamde werkplan I.
49
de grootte, de waarde en de aard van het gebruik
en indien bestaand:
de pachter, de hypothecaire bezwaardheid, verwijzing naar BP rechten, servituten en
oud-zakelijke rechten.
Is de eigenaar tevens pachter dan worden na de eigendomspercelen de gepachte percelen
opgesomd met vermelding van de grootte, de waarde en het volgnummer van de
verpachtende eigenaar.
Voor pachters die geen eigenaar zijn worden onder hun naam de gepachte percelen
opgesomd. Het register wordt per volgnummer van eigenaar/pachter afgesloten met een
sommering van
eigen gebruik + pacht in oppervlakte en waarde
verpachte grond in oppervlakte en waarde
Naast het register oude toestand zijn ter completering van de lijst van rechthebbenden
nog nodig, het register van de hypotheeknemers met het in onderpand genomen onroerend
goed en een derde deel waarin de overige zakelijke rechten en oud-zakelijke rechten
staan vermeld.
De gegevens over de eigenaren, de hypotheken en de BP rechten worden ontleend aan de
boekhouding van het kadaster. Aan die kadastrale boekhouding kan ook een deel van de
servituten worden ontleend, maar niet alle. Voor het vinden van de rest van de
erfdienstbaarheden is de landmeter-deskundige afhankelijk van de informatie die hij op
andere wijze weet te achterhalen. Ook voor de oud-zakelijke rechten, die nergens zijn
geadministreerd is hij afhankelijk van toevallige informatie. Of gegevens die door derden
worden aangedragen in de lijst van rechthebbenden worden opgenomen hangt af van de
bewijskracht die de LIC aan de ingewonnen informatie meent te moeten toekennen.
De tervisie gelegde stukken staan, na het verstrijken van de termijn waarin bezwaren
kunnen worden ingediend, vast voorzover ze niet zijn bestreden. Voor de onderdelen die
zijn bestreden tracht de LIC tot overeenstemming te komen met reklamant en de
belanghebbende. ,l\ls die overeenstemming een wijziging van de lijst van rechthebbenden
inhoudt dan past de LIC de lijst aan.
Voorzover de bezwaren blijven bestaan neemt de voor het landinrichtingsprojekt
aangewezen rechtercommissaris de behandeling over. Wat na zijn optreden nog overblijft
aan gehandhaafde bezwaren verwijst hij naar de rechtbank.
De rechtbank is voor het oplossen van de bezwaren niet afhankelijk van de medewerking
van de belanghebbenden wat de LIC en de rechtercommissaris wel zijn. LIC en
rechtercommissaris vonnissen niet, dat is voorbehouden aan de rechtbank. Nadat de
50
rechtbank het laatste bezwaar heeft afgedaan stelt ze de lijst van rechthebbenden met
inachtneming van de ten gevolge van de bezwaren behandeling aangebrachte wijzigingen
vast.
De landmeter-deskundige organiseert de tervisielegging en de bezwarenbehandeling door
de LIC. Hij redigeert het proces-verbaal van die behandeling. Hij verwerkt de korrekties
in het register oude-toestand.
Voor de wijzigingen in de oude-toestand in de periode gelegen tussen de peildatum voor
de lijst van rechthebbenden en de peildatum voor het plan van toedeling kan hij
terugvallen op de administratie van het kadaster. De rechthebbenden krijgen geen bericht
over de mutaties tussen de beide peildata. Zij ontberen daardoor een directe kontrole op
die wijzigingen. Wel kunnen ze achteraf bij de tervisielegging van het plan nog wel die
wijzigingen kontroleren omdat dan ook de inbreng ter visie ligt als basis voor de
toedeling. Om verrassingen bij het plan van toedeling te voorkomen zijn interne kontroles
op de aangebrachte mutaties noodzakelijk.
6.3. De eerste schatting
Gelijktijdig met de lijst van rechthebbenden legt de LIC de uitkomsten van de eerste
schatting ter visie. Uit het voorafgaande stuk blijkt dat die uitkomsten zijn opgenomen in
het register oude toestand en op het werkplan I.
De basis voor de eerste schatting is het stelsel van classificatie, dat door de CLC in
overleg met de LIC wordt vastgesteld.
In dit stuk ook wel proces-verbaal van eerste schatting genoemd, wordt achtereenvolgens
opgenomen
een korte omschrijving van de in het blok gelegen gronden rnet de aard, de
kenmerken en het gebruik;
de indeling in klassen van de te schatten gronden;
voor elke klasse de agrarische waarde per hectare, die als grondslag voor de
toedeling zal dienen.
Verder wordt in dit stelsel van classificatie vastgelegd wat de grondslag en
uitgangspunten zijn voor de waardeveranderingen tengevolge van de landinrichting. Hoe
die veranderingen worden gewaardeerd wordt uiteengezet bij het onderdeel tweede
schatting.
Ten behoeve van die tweede schatting worden de kwaliteit van de waterbeheersing en van
de ontsluiting bij de uitgangssituatie volgens het stelsel van classificatie bij de eerste
schatting vastgelegd.
51
Het proces-verbaal wordt weliswaar vastgesteld door de CLC maar het voorwerk wordt
verricht door de deskundigen, de LIC en de door de LIC benoemde schatters.
De deskundigen zorgen voor de beschrijving van de in het blok voorkomende gronden en
hun profielen. Een bodemkaart van de Stichting Bodemkartering is daarbij onmisbaar.
Ten behoeve van de indeling in klassen wordt de opbouw van de grond in alle delen. van
het blok degelijk onderzocht. Met het doel voor alle karakteristieke gronden het beste en
het slechtste referentie profiel te vinden. Die vindplaatsen, de proefgaten, worden met
het daar gevonden profiel in kaart gebracht.
Vervolgens beraden deskundigen, schatters en LIC zich over de aan deze extreme
profielen toe te kennen ruilwaarde. Daarbij moet de landmeter-deskundige zich er van
overtuigen dat de voorgestelde waarden het ruilproces kunnen dragen. Zou dit niet het
geval zijn dan zijn er bij de herverkaveling onoverkomelijke problemen te verwachten. Na
algemene consensus over de classificatie volgt de formele vaststelling van het proces
verbaal van eerste schatting onder leiding van een vertegenwoordiger van de CLC.
Vervolgens delen de schatters alle grond in klassen in waarbij de proefgaten als
referentiepunten gelden. Gelijktijdig kwalificeren ze de ontsluiting en de
waterbeheersing in slecht, matig, goed, zeer goed.
De schatters verrichten hun werk onder leiding van de LIC die zich daarbij laat bijstaan
door de landinrichtingsdienst en de landmeter- deskundige. De landmeter-deskundige
verzorgt de organisatie en legt de schattingsgegevens nadat ze door de schatters zijn
bepaald vast op een veldkaart. Dit is tevens input voor het werkplan I, en de berekening
van de ruilwaarde per perceel die wordt overgenomen in het ARAK. Uit dit systeem komt
het register oude toestand dat hiervoor onder de lijst van rechthebbenden is beschreven.
Na de tervisielegging van de uitkomsten van de eerste schatting kunnen de
rechthebbenden hun eventuele bezwaren kenbaar maken. De bezwaren-behandeling
verloopt ook vöor dit onderdeel in drie fasen. De eerste behandeling is ten overstaan van
de LIC bijgestaan door een deskundige van de landinrichtingsdienst en de landrneter
deskundige. Hier kan de LIC de uitkomsten van de schattingen als ze de bezwaren
gegrond vindt na overeenkomst met de reklamant en eventuele direkte belanghebbenden
wijzigen. De landmeter-deskundige maakt van die behandeling een proces-verbaal op. De
bezwaren die niet zijn ingetrokken en waarover géén overeenstemming is bereikt
behandelt vervolgens de rechtercommissaris aan de hand van het proces-verbaal van de
behandeling door de LIC. Wat na tussenkomst van de rechtercommissaris nog aan
bezwaren overblijft verwijst hij naar de rechtbank.De rechtbank hoort de reklamant, LIC
en landmeter-deskundige en beslist. Na afhandeling van het laatste bezwaar stelt de
rechtbank de uitkomst van de schattingen vast.
...
52
De landmeter verwerkt de aangebrachte wijzigingen in het ARAK, in het register oude
toestand en op het werkplan I.
6.4. De pachtregistratie
Ter uitoefening van het stemrecht moeten de pachters zich laten registreren (de
pachtersregistratie). Om hun pacht in het plan van toedeling te laten opnemen dienen de
pachters hun pacht te laten registreren door de LIC. Er is geen toegankelijke bron voor
de pachtgegevens in ons land. De pachters dienen dus zelf het initiatief te nemen hun
recht bij de LIC aan te melden. Aan de hand van aangeboden pachtcontracten wordt dan
de pacht geregistreerd. Deze registratie noemt men de pachtregistratie. De verpachter
krijgt daarvan op dezelfde wijze kennis als de pachter en kan de registratie volgens een
bepaalde procedure bestrijden. Na verkregen zekerheid volgt opname van de gegevens uit
het pachtkontrakt in ARAK. In het register oude toestand leidt dat tot:
het openen van een volgnummer onder de naam van de pachter (tenzij deze eigenaar \','\
is) met vermelding van de pachterperc~len etc. gepacht van X;
een aantekening achter de percelen vermeld onder het volgnummer van de
verpachter bestaande uit de naam van de pachter en diens volgnummer in het
systeem.
De registratie valt uiteen in een éénmalige actie op een bepaald tijdstip voor bestaandè
overeenkomsten en een doorlopende actie voor nieuw aangegane overeenkomsten totdat
de registratie wordt gesloten. De pacht iJ evenzeer aan mutatie onderhevig als de
normale zakelijke rechten. Voor de informatie over die mutaties is de LIC echter geheel
afhankelijk van verpachter of pachter. Bij het opmaken van het plan van toedeling is het
noodzakelijk" zich het mogelijke incomplete beeld van de pachtverhoudingen bewust te
zijn. Het verwerken van de geregistteerde pacht in het vastgoedsysteem liH<t simpel,
maar vraagt nogal wat werk omdat de omschrijving van het verpachte vrij is en men zich
niet houdt aan kadastrale omschrijvingen. Voor de vertaling van de vrije omschrijving van
het gepachte naar kadastrale kenmerken en kadastrale maat is dikwijls nadere informatie
van pachter en verpachter nodig.
Door het verschil in doelstelling tussen pachtersregistratie en pachtregistratie zijn de
eerder verzamelde gegevens van de pachtersregistratie niet te gebruiken voor de latere
pachtregistratie. In sommige streken in het land is het bijv. niet "netjes" het stemrecht
als pachter te laten registreren, omdat daaruit een zeker wantrouwen in de relatie van
pachter tot pachtheer zou blijken. Echter voor de bescherming van toedelingsrechten is
de registratie van pacht zo belangrijk, dat men die registratie wel gewoon vindt.
Overigens, ook zonder pachtregistratie blijft de pachtverhouding gehandhaafd en zal de
y
52 A
verpachter alleen al op basis van de Pachtwet van de aan hem toegedeelde kavels weer
een evenwaardig deel in gebruik moeten geven aan zijn pachter. De pachter heeft echter
zonder registratie geen mogelijkheid mee te praten over de toedeling en kavelwerken.
Bovendien mist de LIC dan de mogelijkheid om pachtruil toe te passen bij het plan van
toedeling.
De pachters kunnen onafhankelijk van de verpachter bezwaren indienen tegen· de
uitkomsten van de schatting en later tegen het plan van toedeling. Daar de belangen van
pachter en verpachter wat de schatting betreft samenlopen zullen ze bij zo'n bezwaar
veelal gezamenlijk optreden. Bij de toedeling kunnen ze tegen- strijdige belangen hebben.
l
53
7. Het begrenzingenplan
7 .1. Inleiding
Het begrenzingenplan (bg-plan) is nodig om de eigendom, het beheer en het
onderhoud van de getroffen voorzieningen veilig te stellen. Zonder die
voorzieningen is een bg-plan overbodig en blijft het achterwege.
De eenheden die in het bg-plan voorkomen zijn:
de wegen en wat daarbij hoort
d~ waterlopen en de kunstwerken en wat daarbij hoort
de kaden en dijken
de gebieden en elemenen t.b.v. natuur, landschap,
open luchtrecreatie etc.
groep
Wen W
groep
NLR
De dijken en kaden vormen een buitenbeentje in het bg-plan. Daarvan valt alleen de
regeling van het beheer en het onderhoud onder de werking) van het bg-plan. De
toedeling van de eigendom maakt deel uit van het plan van toedeling.
Dit in tegenstelling tot de eigendom van de eenheden uit de groep W en W en de
groep NLR, die buiten het plan van toedeling valt. De eigendom daarvan wordt
toegewezen in het bg-plan. Door de toewijzing van deze eigendom bewerkstelligt het
bg-plan van projecten met herverkaveling een scheiding tussen de gronden die aan de
inbreng worden onttrokken en de gronden die voor herverkaveling overblijven.
Daarom moet niet alleen de vaststelling van de inbreng, maar o6k de vaststelling van
het bg-plan voorafgaan aan het opmaken van het plan van toedeling. Het bg-plan voor
een blok kan, om een snellere beheersoverdracht te bevorderen, weliswaar in
gedeelten worden vastgesteld, maar het opmaken van ~et plan van toedeling moet
worden uit~esteld totdat het totale bg-plan van een blok is vastgesteld.
Voor de eenheden uit groep NLR is het beheer en het onderhoud in de zelf de hand als
de eigendom: Een afzonderlijke regeling van het beheer en onderhoud heeft dus geen
zin. De toewijzing van de eigendom vindt plaats tegen tenminste de werkelijke
waarde.
Beheer en onderhoud van de wegen en water lopen hoeven niet in de zelf de hand te
zijn als de eigendom. Bij de wegen etc. spreekt men van toewijzing van beheer en
onderhoud. Bij de waterlopen van de regeling van beheer en onderhoud Het beheer is
in zekere zin begerenswaardig. Het onderhoud daarentegen niet. De eigendom is van
geen belang omdat ze geen waarde vertegenwoordigt. De toewijzing vindt om niet
plaats.
;
54
Alles wat in het bg-plan voorkomt moet al zijn vermeld in het li-plan. In het bg-plan
kunnen dus geen verrassingen schuilen. Zou bij nader inzien toch een extra
voorziening nodig zijn, dan dient eerst het li-plan te worden aangepast. Zo'n
herziening is mogelijk tot aan de vaststelling van het bg-plan. De werken die nodig
zijn om de voorzieningen uit de groep W en W te realiseren, kunnen beginnen na de
vaststelling van het li-plan. De rechthebbenden moeten dat tegen schadeloosstelling
gedogen. Het onderhoud van de opgeleverde werken gaat over op de
onderhoudsplichtige bij het besluit waarmee GS het bg-plan vaststellen of zoveel
later als het werk wordt opgeleverd. Voor de vaststelling geldt een vaste procedure die in de volgende paragraaf is
beschreven.
7 .2. De vaststellingsprocedure
De LIC leidt de vaststelling van het bg-plan in met het opmaken van een ontwerp ,,?at
geënt is op het li-plan. Dit ontwerp bevat een kaart, schaal l : 10.000 waarop alle
zelfstandige eenheden van het bg-plan zijn gekaarteerd en met een
referentienummer zijn aangeduid. De LIC zendt dit ontwerp aan de CLC.
Dit orgaan toetst het ontwerp aan het li-plan en verrijkt het met voorstellen voor
eigendom, beheer en onderhoud. Ook voor die voorstellen kan geput worden uit het li
plan. Het ontwerp en voorstel van de LIC en de CLC zijn in feite een vertaling vl.i.n
hetgeen al eerder bestuur lijk is beslist.
De CLC zendt het ontwerp en haar voorstel aan GS die het ontwerp sanctioneren ' .
door het begrenzingenplan vast te stellen. Met dit besluit is de formele 'scheiding
tussen de gronden die géen en die wel deel uitmaken van de herverkaveling een fe'it.
Een ander gevolg is dat alle afgebeelde wegen een openbare functie krijgen en alle
niet opgevoerde wegen hun openbare status verliezen. Het besluit gaat dan ook in
afschrift naar alle betrokken openbare lichamen en de CLC. Iedere burger kan er
kennis van nemen, omdat GS ook een openbare kennisgeving verzorgen.
Het gelijktijdig met het ontwerp ontvangen voorstel moeten GS binnen 6 maanden na
ontvangst afhandelen met een besluit van de toewijzing van eigendom van de
eenheden uit zowel de groep W en W als de groep NLR.
De toewijzing van de groep NLR geschiedt tegen tenminste de werkelijke waarde.
Voor de toewijzing van de eigendom van de groep NLR komt alleen het Rijk in
55
aanmerking tenzij het Rijk en een andere partij, hetzij overheid hetzij een andere
rechtspersoon, met een toewijzing aan die andere partij instemmen.
Naast de toewijzing van de eigendom van W en W wijzen GS het beheer en het
onderhoud van de wegen en wat daarbij hoort toe en regelen zij het beheer en het
onderhoud van de waterlopen met de kunstwerken en wat daarbij hoort. Verder
regelen zij nog het beheer en onderhoud van de dijken en kaden.
Alleen tegen de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van de wegen en wat
daar;:bij hoort staat beroep op de Kroon open. Dus niet tegen de andere toewijzing van
eigendom en de regelingen en evenmin tegen de vaststelling van het bg-plan.
De levering van de toegewezen eigendom vindt plaats met de overschrijving van de
akte in de openbare registers. Bij deze akte hoort een kavelkaart waarop de eenheden
uit de groepen W en W en NLR als kavels staan afgebeeld. In de akte van toedeling is
het beslui) van GS waarin de toewijzing van de eigendom is vastgelegd, opgenomen.
De gegevens voor de akte van toedeling worden verstrekt door de landmeter
deskundige. De akte wordt opgemaakt door een aangewezen notaris en mede
ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de LIC en door de rechter
commissaris. Eventuele correcties in de toewijzing door een uitspraak van de Kroon
worden geeffectueerd door overschrijving van dit besluit in de openbare registers.
Bij een he'iinrichting zonder herverkaveling wordt de toewijzing van de eigendom
bewerkstelligd door de overschrijving van een notariële akte, waarin het besluit van
GS is opgenomen. Deze akte wordt mede getekend door yo_orzitter en secretaris van
de LIC.
l
Uit de kartografische vaststelling van de eenheden op de kaart die bij het ontwerp
hoort kan de werkelijke ligging van de grens niet worden afgeleid. Om daarover geen
misverstand te laten ontstaan worden al die grenzen in het terrein aangewezen en
ingemeten, zoals dat ook met de kavels uit het plan van toedeling gebeurt.
Verder zullen zowel GS als de beheerders en de onderhoudsplichtig en belang hebben
bij een technische omschrijving van wegen, waterlopen en kunstwerken. Hoewel de
LI-wet dit niet regelt, ligt het voor de hand dat de LIC die gegevens met bijstand van
de landinrichtingsdienst levert.
Alle stappen in de formele procedure zijn in het hierna volgende schema opgenomen.
56
Vaststelling Begrenzingen- Regeling van e, b en o plan
W en W N L R W en W N L R
Ontwerp Ontwerp
kaart 1:10000 kaart 1:10000
Voorstel Voorstel Voorstel Vo<Drstel
kaart 1:10000 kaart 1:10000 toewijzing e toewijzing e
techn. omschrijving
Vaststellings besluit
kaart 1:10000
techn. omschrijving
aanwijzing grenzen
Akte
kavelkaart
Vaststellings besluit
kaart 1: 10000
aanwijzing grenzen
van
kavelkaart
toewijzing/ regeling b+o
Besluit
toewijzing e
toewijzing/ regeling b+o
evt. Kroon-beroep e, b en o van wegen
toedeling
GS-besluit ' i
toewijzïng
Besluit
toewijzing e
GS-besluit
toewijzing
Kennisgeving tenaamstelling
T 1
1
Aktoren Adressaat
LIC CLC
CLC GS
GS CLC LIC
Openbare lichamen
Openbare kennis-ge ving
landmeter- Openbare deskundige lichamen
rechtheb-benden
GS CLC LIC
Openbare lichamen
Openbare Kroon lichamen
Notaris Openbare
RC registers
voorz. LIC
secr. LIC
Kadaster Openbare lichamen
"----------------------------------~
•
57
7.3. Berekening van de kortingspercentages
De Ll-wet maakt het mogelijk de rechthebbenden bij een herverkaveling minder toe
te delen dan de waarde van de inbreng. Dat mindere is een procentuele korting die
nodig is om het plan van voorzieningen te kunnen realiseren. Bij ruilverkaveling is de
maximale korting voor de W en W en NLR groepen gezamenlijk 5%. Omdat de
geldelijke verrekening van de korting voor de groep W en W anders ver loopt dan die
voor de groep NLR dienen beide kortingspercentages berekend te worden.
Die berekening ver loopt als volgt:
bereken de waarde van elk ingebracht perceel (produkt van oppervlakte en
waarde per ha);
sommeer per eigenaar de waarde van zijn percelen, dat levert de inbreng per
eigenaar;
sommeer de inbreng van alle eigenaren , dat levert de totale blokwaarde;
meet de begrenzing van alle eenheden uit de groep W en W en de blokgrens
m.b.v. fotogrammetrie en veldmetingen;
kaarteer die op nieuwe kaarten schaal l : 2000 of 1 : 1000, de werkplans II;
benoem alle daardor ingesloten figuren of onderdelen daarvan als blokdeel j;
kaarteer in elk blokdeel j de schattingsgrenzen en geef daarbinnen de ruilwaarde
per ha aan;
kaarteer in de blokdelen alle opgemeten gebieden en elementen uit de groep NLR en noem die elementen NLRjn.
bereken de som van alle elementen NLRjn
j =max n=max
E E NLR j = 1 n=l j n
bereken de waarde van elk blokdeel j, BD W j.
Sommeer de waarde van alle blokdelen
Vi-n
j =max
E BDW j
dit is de voor de toedeling (herverkaveling) en voor de
j = 1
toewijzing van de groep NLR beschikbare waarde •
f
58
Hieruit volgt:
i=max j=max
1: 1 n b reng . - L BDW i=l 1 j=l j
korting % W & W rvk = -.------------------- • l 0 0% 1 =max
r i = l
j=max
2: j = l
korting % NLR = ----
i=max
2: i = l
Inbreng. 1
n=max
r n=l
-----------------·
Inbreng, 1
NLR j n
• 100%
Zodra de percentage's zijn berekend kan met het ontwerpen van het plan van
toedeling begonnen worden.
Bij herinrichting met herkaveling mogen de rechthebbenden eveneens naar rato van
de inbreng worden gekort. Maar hier uitsluitend ten behoeve van W en W tot hooguit
396.
Bij de inbreng waar de korting op van toepassing is blijven de te onteigenen ,, elementen buiten beschouwing. Dus zowel de minnelijk verworven percelen als de
daadwerkelijke onteigende percelen.
Als we de potentieel te onteigenen eenheden aanduiden met:
POPip
dan wordt het
i =max j =max
2: Inbreng, -2: korting% \VenW
HIN
i = 1 1 =------
j = l BDW
j 100%
i=max i=max p=max
L Inbreng i= l i
_r i = l
L POP p=l ip
59
Daar de kortingspercentages een afgeleide zijn van het plan van voorzieningen zoals dat in
het li-programma en het li-plan is ontwikkeld, dient daar tegen een omschrijving van de
wettelijke drempelwaarden te worden gewaakt.
--------------------------------c"
8. De herverkaveling
8.1. Inleiding
Het plan van toedeling bevat:
de kavelindeling;
60
de toedeling van de rechten van de eigenaren als een equivalent voor hun
inbreng;
de toedeling van de pacht aan de pachters als een equivalent voor hun inbreng;
aanvullende regelingen;
bepalingen over de inbezitneming van de kavels.
De herverkaveling van eigendom en pacht is een vast onderdeel van de
aanpassingsinrichting, de ruilverkaveling en ook in de daarvoor aangewezen blok
ken in een herinrichtingsgebied. Bij een ruilverkavelingsovereenkomst heeft de
herverkaveling uitsluitend betrekking op de rechten vn de eigenaren. De daarmee
samenhangende regelingen van de pacht vallen buiten de werking van de LI-wet.
In dit college beperken we ons tot de behandeling van het plan van toedeling (pvt)
voor ruilverkaveling en herinrichting.De vaststellingsprocedure bij deze twee vor
men verloopt op dezelfde wijze, behoudens de onteigening bij herinrichting.
Het doel van de kavelindeling en de herverkaveling is de gronden zo goed mogelijk
volgens de planologische functie te gebruiken en te beheren. Het is daarmee een
·belangrijk onderdeel in het realiseren van de doelstelling van de landinrichting.
Voor de agrarische sector betekent dat onder andere samenvoegen van de
gebruiksgronden en voor de veeteeltbedrijven in het bijzonder concentratie van
het gebruik rondom het bedrijfsgebouw.
De fase van de toedeling is voor het kadaster de meest arbeidsintensieve periode
in het project, hetgeen een goede planning, kwaliteitsbewaking en voortgangscon
trole vereist, die moet passen in de overall-planning van de LIC de netwerk
planning.
Alvorens met de toedeling te starten moet een aantal zaken zijn vastgesteld of
afgewerkt:
61
het begrenzingenplan waaronder de begrenzingen van reservaten;
de begrenzing van beheersgebieden;
de bedrijfsverplaatsingen;
metingen en kaarteringen;
berekening recht op toedeling.
Om tot de vaststelling van het plan van toedeling te komen zijn de volgende stap
pen nodig:
het opmaken en goedkeuren van de richtlijnen voor de toedeling;
het houden van de wenszi tt ing;
het ontwerpen van het plan van toedeling;
de goedkeuring, de tervisielegging en bezwarenbehandeling van de toedeling
uitmondend in de vaststelling.
Na de vaststelling van het plan van toedeling volgen:
de kaveluitzetting;
de kavelinrichtingswerken;
de akte van toedeling;
de kavelovergang.
De strikte afwerking van dit formele circuit strookt niet altijd met de efficiency,
die nodig is om de tijdsduur en de investeringen in de hand te houden. Om het hele
project goed te kunnen managen kan tussentijds een plan van tijdelijk gebruik
worden geëffectueerd, dat later al dan niet gewijzigd in het plan van toedeling
wordt geïncorporeerd. Ten tijde van de voorbereiding kan een strukturele splitsing
in blokken worden opgevoerd om de latere inrichting te vergemakkelijken.
In de volgende paragrafen is allereerst beschreven aan welke algemene wettelijke
voorwaarden de toedeling moet voldoen, welke specifieke doelstelling de LIC
daaraan kan toevoegen en hoe de rechthebbenden in het toedelingsproces
meespelen. Vervolgens is uiteengezet hoe een plan van toedeling destijd werd op
gemaakt. In aansluiting hierop is in het volgende hoofdstuk één van de geautomati
seerde werkwijzen zo gedetailleerd uiteengezet dat die methode in het praktikum
kan worden beoefend.
8.2. De voorbereiding van de toedeling
-----------------------------.... 62
Begrenzingenplan. De vaststelling van het begrenzingenplan, waarbij een scheiding
tot. stand komt tusen de gronden die wel en die niet in de herverkaveling zijn
betrokken, is in het vorige hoofdstuk beschreven.
Onteigening. Alle percelen die in een herinrichtingsplan als te onteigenen zijn
aangegeven kunnen in het bg-plan voorkomen. Als evenwel voorafgaand aan het
voorstel van de CLC ter regeling van de eigendom het orgaan dat de eigendom van
een perceel toegewezen zou krijgen, de eigendom reeds bezit, is dat voorstel
overbodig geworden. Dat geldt ook als het bezit met medewerking van de LIC is
verworven. Die percelen komen dan onder het regiem van de herverkaveling maar
de uitruil daarvan is geblokkeerd.
Beheersgebieden. Binnen beheersgebieden kunnen de eigenaar en gebruiker
enerzijds en BBL anderzijds een beheersovereenkomst afsluiten. Die overeenkomst
beoogt een natuurlijk of landschapsvriendelijk beheer veilig te stellen. De begren
zing van die gebieden vormt geen onderdeel van het bg-plan. Toch moeten die
grenzen voorafgaand aan de wenszitting bekend zijn vanwege de potentiele
veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering ten gunste van natuur en landschap.
Boerderijverplaatsingen. Ter opheffing van een struktureel tekort aan
gebruiksgrond in de directe omgeving van bedrijfsgebouwen kunnen boerderijen
met subsidie worden verplaatst, mits die verplaatsing het algemene belang in het
landinrichtingsproject dient. De verplaatser verbindt zich in zo'n geval aan de in
vestering en het aanvaarden van een kavel. De LIC aan het verlenen van een sub
sidie en het toedelen van een kavel. De overige rechthebbenden dienen bij de 1
wenszitting van dit soort overeenkomsten op de hoogte te zijn. Zij hebben het
recht tegen zo'n overeenkomst bij de ter visie legging van het plan van toedeling
bezwaren in te dienen. Wellicht moeten de boerderijbouwovereenkomsten onder de
werking van de LI-wet tevens in de vorm van een plan van tijdelijk gebruik worden
gegoten.
Metingen, kaarteringen. Om het plan van toedeling te kunnen maken, dienen kaar
ten in het RD-stelsel beschikbaar te zijn waarop zoals in 7.3. is uiteengezet, de
grenzen van alle onderdelen uit het begrenzingsplan uit een fotogrammetrische, of
terrestrische meting zijn gekaarteerd. Voor bijna alle projecten moeten nieuwe
kaarten worden aangemaakt, omdat het kadaster slechts van enkele gebieden over
~----------------------------------------63
geschikte grootschalige basiskaarten beschikt. Op deze zogenaamde werkplans II
wordt de ruimte tussen de belijningen van het begrenzingenplan verdeeld in
blokdelen ter grootte van 10 à 15 gemiddelde bedrijven, bij voorkeur bestaande uit
grond van dezelfde aard. Om de waarde van deze blokdelen te kunnen berekenen
dienen de grenzen van de gronden met dezelfde waarde te worden aangegeven. Als
binnen de blokdelen een 20-tal kavels zijn te verwachten is het praktisch binnen de
blokdelen een 20-tal door natuur! ijke grenzen omsloten elementen te selecteren en
die aan te geven, te nummeren en er de grootte en de waarde van te bepalen. De
som komt uiteraard overeen met die van de grootte en de waarde van het blok.
Met behulp van deze waardebepalingen zijn de in 7 .3. bedoelde kortingen te bere
kenen.
Recht op toedeling. Het recht op toedeling vertaald in waarde noemen we de
kavelaanspraak KAi voor elke rechthebbende en pachter. Zouden bij het ontwikke
len van het plan van toedeling in de kavelaanspraken van de eigenaren ook de ver
pachte percelen zijn opgenomen, dan zouden de kavelaanspraken groter zijn dan de
blokwaarden, omdat die waarde ook is opgenomen in de kavelaanspraak van de
pachters. Voor het ontwerpen van het plan van toedeling moet eerst beslist worden
of het primaat van de toedeling ligt bij de eigendom of bij het gebruik. Een en
ander is neergelegd in de richtlijnen. In het algemeen is dat het gebruik. Dat bete
kent dat in de kavelaanspraken is opgenornen:de eigendom in eigen gebruik + de
pacht, of alleen de pacht. Het systeem ARAK is daarop geënt. Uiteraard houdt
een verpachter een kavelaanspraak op verpachte grond. Het projecteren van die
verpachte grond in de pachtgrond van de pachters is een laatste tranche in het
opmaken van het plan van toedeling. De berekening van de verpachte
kavelaanspraken geschiedt op dezelfde w_ijze als bij het gebruik.
De kavelaanspraken KAi vertegenwoordigen een bepaalde ruilwaarde en zijn een
afgeleide van de waarde van de inbreng:
KAi = f . Inbrengi
De factor is te ontlenen aan de kortingspercentages waarvan de berekening in 7 .3.
is beschreven.
Bij een ruilverkaveling is deze factor:
frvk = I~o (100 - % W en Wrvk - % NLR)
en KAi = f rvk • Inbrengi
µ
of
KA
64
j=max j=max n=max
L BDW L L; NLR j=l j j=l n=l jn
= ----------------------- • Inbreng. 1
i =max
L Inbreng. i =l 1
Bij herinrichting in deze factor in deze factor
_l_ ( lOO • 100 - % W en WHIN)
p=max
en KA = f ,(Inbreng - L HIN i p=l
of
j=max i=max p=max
1: BDN 1: 1: POP j=l j i=l p=l
KA = - ~~----------------·---~- -----------~----
i=n i=max p=max
L Inbreng - 1: 1: POP i =l i i=l p=l
8.3. De wettelijke regels voor de herverkaveling
POP ) i p
i p
i p
.(Inbreng, -1
p=max
1: p=l
Het moeten toedelen aan eigenaren en pachters naar evenredigheid van de
ingebrachte waarde is de belangrijkste wettelijke regel. Door alle in het blok gelegen
grond op basis van het agrarisch voortbrengende vermogen te waarderen kan alle
grond voor de agrarische bedrijfsvoering worden geruild. Deze schatting is de kurk
waarop het agrarisch ruil proces drijft. Hoe dat in z'n werk gaat is beschreven in 7 .4.
Wel moet nog worden opgemerkt dat niet-agrarische grond zoals wegen, waterlopen,
industrieterrein, bos, rietland, inland etc. niet in dit systeem past. Daarvoor worden
dan ook afzonderlijke classificaties opgesteld.
POP ) i p
65
Het toedelen naar evenredigheid kan door de bestaande natuurlijke begrenzingen niet
tot het uiterste worden doorgevoerd. Daarom laat de wet in het belang van de
landinrichting een inbreuk op dit algemene principe toe van maximaal 5%.
Zou dat nog geen uitkomst brengen dan kan de LIC een afzonderlijke overeenkomst
met een rechthebbende aangaan om het verschil te regelen, mits die overeenkomst
de belangen van de overige rechthebbenden niet schaadt.
De afwijkingen tussen de waarde van de toedeling en de waarde van het recht op
toedeling worden precies berekend om tot de verrekening in geld te kunnen komen.
Omdat de werkelijke waarde van het onroerend goed niet alleen afhangt van het
natuurlijk voortbrengend vermogen, kunnen na de ruiling suppletoire verrekeningen
nodig zijn om rechthebbenden dezelfde vermogenspositie te laten houden.
De wetgever heeft het evenredigheidsprincipe voor de toedeling nog aangescherpt
door te bepalen dat het recht dat aan een eigenaar wordt toegedeeld van gelijke
hoedanigheid en gebruiksbestemming moet zijn als is ingebracht. Verder moet een
toegedeelde kavel over de weg of over een waterweg bereikbaar zijn en een
behoorlijke afwatering hebben. Maar ook hier mag er wat water bij de wijn als het
belang van de landinrichting dat toelaat.
De wet gaat er vanuit dat alleen in uitzonderingsgevallen een pachter een andere
verpachter krijgt. Buiten die uitzondering vallen de uitdunningen in de pachtver
houding. Dat is aan de orde als de pacht vervalt en de pachter kompensatie in
eigendom krijgt. En ook als de pachter minder verpachters overhoudt dan hij had met
dezelfde waarde aan pacht. 1'vlaar voorzichtigheid blijft geboden, want de
pachfverhoudingen hebben verschillende kwaliteiten.
Hypotheken en beslagen gaan met behoud van rang over naar het in de plaats
gekomen onroerend goed, dat geacht wordt tenminste dezelfde waarde als onderpand
te hebben.
Tenslotte schrijft de LI-wet voor dat de CLC voor elk blok specifieke richtlijnen zal
opstellen voor de toedeling en voor het regelen , opheffen of vestigen van zakelijke
rechten, huur en lasten die op de onroerende goederen rusten.
.q
66
8.f./.. De richtlijnen voor het plan van toedeling
De richtlijnen voor het plan van toedeling zijn een uitwerking van de
hoofddoelstellingen voor de herverkaveling uit het li-plan. In de richtlijnen kan
aandacht worden besteed aan: De verhouding tussen eigendom en pacht. Zowel de eigenaren als de pachters
worden naar rato van de waarde toegedeeld. Wanneer verpachter en pachter
strijdige wensen hebben, zal in overigens gelijkwaardige situaties duidelijk
moeten zijn wiens wens in het beleid van de LIC de hoogste prioriteit heeft.
Sinds 1954 is het recht van de pachter steeds dominanter geworden. Het gevolg
daarvan is dat in het algemeen de wens van de pachter een hogere prioriteit
heeft dan die van de verpachter, zolang de verpachter daar geen schade door
lijdt. Het belang van afstandverkorting tussen bedrijfsgebouw en veldkavel, vergeleken
met dat van een samenvoeging van de bedrijfsgrond.
De minimale grootte van veldkavels.
De minimale grootte van de huiskavel in procenten van de bedrijfsgrootte.
De toelaatbaar geachte afwijkingen tussen de oppervlakte van de inbreng en die
van de toedeling.
De beperkingen in het ruilen ten gevolge van de bestemming van de grond.
De toedeling in de beheersgebieden.
De kavels die al zijn toegezegd voor boerderijbouw.
De gevolgen van het plan voor tijdelijk gebruik.
Tevens wordt in de richtlijnen opgenomen voor welke doeleinden en tot welke om
vang de door het Bureau Beheer Landbouwgronden verworven grond (BBLgrond) in het
plan van toedeling wordt gebruikt. Bijvoorbeeld:
kleine overbedelingen ter beperking van het kavelaanvaardingswerk, de zoge-
naamde landmetersgrond, meestal 1 à 2% van de blokgrootte.
vergroting van bedrijven die aan de EEG-norm voldoen.
vergroting van bedrijven die een nieuwe boerderij bouwen, op een plaats die het
rendement van de herverkaveling verhoogt.
kompensatie voor de korting voor NLR en W enW.
De CLC stelt voor elk li-project met herverkaveling de richtlijnen vast. De LIC doet
daartoe een voorstel dat door de landmeter-deskundige, de districtsingenieur en de
landschapsconsulent is voorbereid. Daar de richtlijnen sterk bepalend zijn voor de
...... ----------------------------------67
uiteindelijke toedeling, wordt in de goedkeuringsprocedure scherp toegezien op een
heldere formulering en een uitwerking die in de pas loopt met de integrale
doelstellingen uit het li-plan en het aktuele landinrichtingsbeleid.
Bij de richtlijnen hoort een randvoorwaardenkaart waarop o.a. staan afgebeeld:
de blokgrens
het begrenzingenplan
de verdeling in genummerde blokdelen
de geschematiseerde uitkomsten van de èerste schatting
de te handhaven natuurlijke grenzen
de beheersgebieden
de bijzondere bestemmingen
de kavels die bij de verplaatste boerderijen horen
8.5. De wenszitting
Het houden van een wenszitting waar de rechthebbenden hun wensen ten aanzien van
het plan van toedeling kenbaar kunnen maken was een vast gebruik. Met het in
werking treden van de LI-wet heeft dat gebruik een wettelijke status gekregen.
Nadat de richtlijnen zijn vastgesteld stelt de LIC de eigenaren en gebruikers in de
gelegenheid hun wensen kenbaar te maken.
Voorafgaand aan de wenszitting wordt uitgebreid voorlichting gegeven aan de
rechthebbenden. De voorlichting dient zo tijdig te geschieden, dat de rechthebbenden
zich vooraf op de wensen kunnen beraden.
In die voorlichting dienen aan de orde te komen:
de richtlijnen, het beleid dat de LIC bij het plan van toedeling volgt;
de wettelijke spelregels voor de toedeling, de kortingen en de ruimte waarin
gewenst kan worden;
de door de LIC op voorhand aangegane verplichtingen voor het plan van toede
ling;
de te volgen werkwijze bij het ontwerpen;
de zin van alternatieve wensen;
het plan van voorzieningen en de kavelinrichtingswerken;
het feit dat het bespreken van wensen geen toezegging op inwilliging inhoudt.
De wenszitting is de schakel tussen de bestaande en de nieuwe toestand. Voor de
rechthebbenen, en vooral voor degenen onder hen die een agrarisch bedrijf hebben, is
68
de wenszitting het moment waarop aan de bedrijfsstructuur voor een groot aantal
jaren vorm wordt gegeven. Daarom wordt het gesprek van de rechthebbende met de
landmeter-deskundige over de wensen meestentijds in het bijzijn van een lid van de
LIC gevoerd.
Om het gesprek over de gewenste toedeling verantwoord te kunnen voeren krijgen de
rechthebbenden bij de oproep voor de wenzitting ook toegestuurd:
de richtlijnen met de voorwaardenkaart;
hun volgnummer van het register oude toestand uit het ARAKbestand waarin hun
inbreng en het recht op toedeling in waarde is vermeld.
Bij de wenszitting is het gehele vastgoedsysteem, registers en kaarten,aanwezig
alsmede voor elke rechthebbende een overzichtskaart waarop de inbreng is aange
tekend. Van groot belang als rechthebbenden hun wensen willen combineren.De
inwinning van de wensen is afgestemd op het ontwikkelen van het plan van toedeling.
De belangrijkste konsekwentie daarvan voor de rechthebbende is het verzoek
meerdere wensen voor de toedeling naar voren te brengen en die van een rangorde te
voorzien. Bovendien zullen de landmeter-deskundige en het lid van de LIC proberen
daar direct een zekere struktuur in aan te brengen die aansluit op de richtlijnen en
gemakkelijk in het rekenkundig model voor het ontwikkelen van het plan van
toedeling is over te brengen.
8.6. Het ontwerpen van het plan van toedeling
8.6. l. Overzicht
Zodra de toedelings- of kavelaanspraken KAi en de totale te verkavelen mass,,a ge
vormd door de BDWj bekend zijn en de wenszitting achter de rug is, volgt het
structureren en ordenen van de wensen. Dit is de input voor het rekenkundig model
waarmee het plan in geld wordt berekend. Met het plan in geld is bedoeld het ver
delen van de kavelaanspraken of delen daarvan over de blokdelen. De plaatsingen van
de kavelaanspraakdelen in de blokdelen zijn vormloos. De plaatsing vertegenwoordigt
een waardedeel in een bepaald blokdeel. Door de waarde van de plaatsing een fysieke
vorm te geven en te lokaliseren ontstaat het schetsplan. De kavels in dat schetsplan
zijn globaal. Zodra tussen de LIC en de deskundigen overeenstemming over het
schetplan is bereikt, volgt de laatste stap in het uitwerken, het scherp inrekenen van
de kavelindeling en de predese toedeling van alle rechten. Ook die welke niet in de
kavelaanspraken van het plan in geld meespeelden zoàls de verpachte grond,
hypotheken etc.
69
8.6.2. Het opmaken van het plan in geld
De wensvergelijkingen. We nemen aan dat de rechthebbenden bij de wenszitting een
aantal wensen hebben geformuleerd en van een rang voorzien. Het omzetten van de
wensen van iedere rechthebbende in een voor berekening geschikte vorm resulteert in
een wensvergelijking. De termen van deze vergelijking zijn de gewenste plaatsingen
voor de kavelaanspraakdelen in de blokdelen. De som ervan moet overeenkomen met
de kavelaanspraak. Of wel:
j=max
1: KAD = KA j=l i j
Bij meerdere wensen k van de rechthebbende i is het pakket wensvergelijkingen:
j=max
1: KAD = KA j=l ijk ik
Het toekennen van gewichten aan de wensvergelijkingen. Bij de oudste werkwijze
kwam de waardering overeen met de voorkeur van de rechthebbende. Eerste, tweede,
." .• k-de wens. Het doel van de toekenning is in het plan van toedeling een zo groot
mogelijk aantal wensen met een laag gewicht te realiseren.
Of zo'n toedeling de best denkbare oplossing voor de gezamenlijke rechthebbenden
was, werd niet onderzocht en kon ook niet worden aangetoond. Wel kwam men
vermoedelijk zo dicht mogelijk bij de door de rechthebbende gewenste subjectieve
verbeteringen. Wensen die strijdig waren met de wet of met de richtlijnen werden
buiten beschouwing gelaten of in overleg gemodificeerd.
Het bepalen van de absolute over- en ondervragingen. Een absolute ondervraging doet
zich voor als de som van de door de rechthebbenden in een bepaald blok gevraagde
grootste kavelaanspraakdelen kleiner is dan de blokwaarde. Na plaatsing van alle
gevraagde grootste kavelaanspraakdelen is het blokdeel nog niet gevuld.
Een absolute overvraging doet zich voor als de som van de door de rechthebbenden in
een bepaald blok gevraagde kleinste kavelaanspraakdelen groter is dan de waarde van
p
1
l
70
het blokdeel.
De absolute onder- en overvragingen blokkeren het vinden van een evenwicht tussen
de gevraagde plaatsingen en de waarde van de blokdelen. Zodra die zijn ge
konstateerd worden, bij voorkeur in overleg met de rechthebbenden, vervangende
wensen geformuleerd die de absolute ondervraging opheffen. De rechthebbenden die
daarvoor in aanmerking komen zijn zij die ter plaatse van het ondervraagde blokdeel
een inbreng hebben.Bij absolute overvraging vindt het tegengestelde plaats.
Het zoeken naar een oplossing voor de wensvergelijkingen. Als in elk blokdeel de
plaatsingen juist overeenkomen met de waarde van dat blokdeel, is het plan in geld
gereed. Er is dan voldaan aan:
i=max k=max
2: 2: i = 1 k=l
KAD i j k
= BDW j vj
Het zoeken naar die evenwichtstoestand begint met het kiezen van een startoplos
sing. Daar het de bedoeling is zoveel mogelijk wensen met de laagste rangorde te
realiseren, vormen de plaatsingen uit de eerste wensen de beginoplossing.
Vervolgens bepalen we de sluitfouten die in dit probeersel schuilen.
BDW j
i =max
L KAD = sluitfout i=l ijl jl
-. Deze sluitfouten noemen we over- en onderbedelingen. Ze worden uitgelijst. De som
van de over- en onderbedelingen moet nul zijn, omdat de
i =max
I i = l
KAD = i l
j=max
j = 1
BDW j
Om de sluitfouten weg te werken voert de ontwerper eerste wensen af en alterna
tieve wensen op. Bij het manuele overboeken wordt in het eerst aangetroffen
overvraagde blokdeel de rechthebbende gezocht die daar de minste rechten op
plaatsing kan doen gelden. Diens eerste wensenpakket wordt afgeboekt en vervangen
0
71
door het tweede. Dit vervangen van eerste door tweede wensen stopt als in het
beschouwde blokdeel het totaal van de plaatsingen om en nabij klopt met de waarde
van het blokdeel.
De overboekingen vinden plaats zonder acht te slaan op de gevolgen voor het
evenwicht in de andere blokdelen. Na elke vervanging van een wensenpakket vindt
voor alle in aanraking gekomen blokdelen een herberekening van de sluitfouten
plaats.
Nadat het eerste overvraagde blokdeel sluitend is gemaakt, vinden soortgelijke
overboekingen plaats om het tweede aangetroffen overvraagde blokdeel sluitend te
maken. Gevolgd door herberekening van de sluitfouten van alle blokdelen die bij de
overboeking in aanraking komen. Als na enige overboekingsronde's, waarbij na
uitputting van tweede wensen, ook wensen met een hogere rangorde zijn gebruikt,
blijkt dat de sluitfouten niet kleiner worden stopt de ontwerper met dit
iteratieproces. Hij gaat dan over op een vereffening naar eigen inzicht, waarbij hij
zich houdt aan de richtlijnen voor het plan van toedeling en de wet. Of het uitein
delijk gevonden evenwicht tussen de geplaatste kavelaanspraakdelen en de blok
waarde de beste toedeling is, is niet te bewijzen. Wel is de score aan ingewilligde
wensen naar rangorde te berekenen. Van de verbetering in de bedrijfsstruktuur kan
men zich een beeld vormen door vergelijking van de kengetallen oude en nieuwe
toestand.
Vanaf 1965 is naarstig gezocht naar een zekere automatisering van het tijdrovende
en slecht beheersbare manuele ontwerpen van een plan van toedeling. De laatst
ontwikkelde geautomatiseerde werkwijze is beschreven in hoofdstuk 9.
Het zal duidelijk zijn dat elk toedelingsproces afhankelijk is van de mogelijkheden,
die de LIC door middel van eerste en alternatieve plaatsingen heeft. (Wat niet in
gevoerd wordt, is er nooit uit te krijgen.)
De automatisering van het opmaken van het plan in geld heeft de navolgende
effecten gehad:
systematischer aanpak van de boekhoudkundige en organisatorische aspecten van
het plan van toedeling;
het overboekingsproces verloopt foutloos;
de belangenafweging geschiedt volgens van te voren vastgestelde regels, die
gedurende het gehele toedelingsproces worden gehandhaafd;
door de objectivering van de belangenafweging is het mogelijk met meerderen
tegelijkertijd aan hetzelfde project te werken, zonder dat verschillende
- ... " ...... "" ... " ...... """"""" .....
~? ............ "" .................. "" ... """""" ...
72
persoonlijke interpretaties het plan van toedeling gaan beïnvloeden;
de periode tussen wenszitting en tervisielegging is verkort;
de LIC is al in een vroeg stadium intensief betrokken bij het ontwerpen van de
toedeling.
8.6.3. Het schetsplan
Bij het opmaken van het schetsplan gaat het er om de vormloze kavelaanspraakdelen,
die een zekere ruilwaarde vertegenwoordigen om te zetten in een gelokaliseerde
kavel met dezelfde waarde. Het uitschakelen van het rekenmodel, het plan in geld,
naar de werkelijkheid. Vooralsnog op een kaart, het werkplan II, en globaal. Want de
ontwerper zal niet aanstonds tevreden zijn over z'n eerste ontwerp, later nieuwe
mogelijkheden zien en tot bijstelling komen, omdat de LIC, de landinrichtingsdienst
en staatsbosbeheer zeker hun specifieke visie op het geheel hebben. Ook hier is
',sprake van een iteratieproces waarbij de aansluiting van de waarde van de kavels op
de bestaande topografie voortdurend een rol speelt. Na overeenstemming over de
gebruiksverkaveling op de kaart kan de landmeter beginnen aan het scherp inrekenen
van de grenzen van de kavels met de grootte en de waarde, en het toedelen van alle
rechten die bij de kavelindeling buiten beschouwing bleven.
8.6.4. Het scherp inrekenen en het toedelen van de kavels ,)>
Het scherp inrekenen van de kavels gaat samen met het bepalen van de uitzetge
gevens van de grenzen in het terrein, voorzç)V_er die niet met bestaande grenzen
samenvallen. De kavelgegevens, grootte en waarde en nummer, vormen een ni,euwe
set gegevens voor het ARAK II bestand. Aan de op gebruik toegesneden kavelindeling l
dienen nog de verpachte kavels, de blote eigendom, hypotheken en bijzondere
zakelijke rechten te worden gekoppeld. De kavelindeling dient zover te gaan dat elk
toe te delen recht aan een zelfstandige kavel is te koppelen. Op die manier is na te
gaan of aan iedere rechthebbende een vervangend recht met de vereiste
toedelingswaarde is toegedeeld.
Bij het vergelijken van het recht op toedeling met de toedeling blijkt hoe groot de
eventuele over- en onderbedelingen zijn. Indien ze groter zijn dan de wettelijk
toegestane marge van 5%, moet of de toedeling worden gewijzigd of een overeen
komst tussen de LIC en de rechthebbenden worden gesloten ter regeling van de
onder- of overbedeling.
."" .............................................................................. "4
73
Op de uit de werkplans II afgeleide kavelkaart 1 :5000 staan in elke kavel de volg
nummers van de rechthebbenden uit het ARAK-systeem vermeld. Het met de nieuwe
toestand tot ARAK II aangevulde systeem en de kavelkaart vormen de kern van de
tervisie te leggen stukken van het plan van toedeling.
8.7. De vaststelling van het plan van toedeling
Het door de LIC opgemaakte plan van toedeling behoeft de goedkeuring van de CLC
Door het vereiste van deze, aan de tervisielegging voorafgaande goedkeuring, heeft
de CLC de mogelijkheid na te gaan of het plan aan de door haar vastgestelde
richtlijnen voldoet.
Vooruitlopend op de tervisielegging zet het kadaster alle kavelgrenzen in het terrein
uit, maakt die zichtbaar en wijst ze aan partijen aan. Bij het uitzetten wordt gebruik
gemaakt van de uitzetgegevens die zijn afgeleid van de werkplans II. Ze bevatten de
(uitzet)maten van de nieuwe grenzen en de relatie met de landmeetkundige
grondslag.
Bij de tervisielegging van het plan van toedeling horen:
de goedkeuring van de CLC;
de peildatum van de rechtstoestand waarop het plan is afgestemd;
per rechthebbende een overzicht van inbreng, recht op toedeling en de toedeling;
over- en onderbedeling en eventuele regeling van rechten;
per verpachter een overzicht van de verpachte kavels met vermelding van de
pachters;
per pachter een overzicht van de gepachte kavels met vermelding van de ver
pachter.
Naast bovenstaande administratieve gegevens die ontleend zijn aan het ARAK II
systeem, zijn beschikbaar:
een kavelkaart 1 : 5000 met vermelding van de kavelnummers en de volgnummers
van de rechthebbenden en de pachters;
een kaart van het begrenzingenplan.
En in aanvulling hierop:
overzichtskaarten met per eigenaar en pachter de oude en nieuwe toestand;
overzichtskaart met bijzondere zakelijke rechten, zoals BP-rechten, oud
zakelijke rechten en servituten;
kaart van de beheersgebieden.
74
Voor de terinzagelegging krijgt elke rechthebbende een oproep. Bovendien wordt
openbare kennisgeving gedaan op alle gemeentehuizen en in enkele dag- en streek
bladen. De tervisielegging vindt plaats gedurende een maand. Binnen veertien dagen
na de laatste dag van de tervisielegging kan iedere belanghebbende zijn bezwaren
tegen het plan schriftelijk indienen. Om de afdoening van de ingediende bezwaren
effidënt te laten verlopen worden de bezwaren in kaart gebracht en zo mogelijk
gebiedsgewijs afgehandeld. De bezwarenbehandeling tegen het plan van toedeling is
complexer dan die bij de andere procedure-onderdelen. Inwilliging van een bezwaar
verandert de toedeling van andere rechthebbenden. LIC en RC kunnen de bezwaren
niet zonder medewerking van de belanghebbenden regelen. Inwilliging komt neer op
een ruiling binnen het tervisiegelegde plan van toedeling.
Hoewel de rechtbank wijzigingen zonder medewerking van de belanghebbende kan
doorvoeren is ook zij voor dit onderdeel beperkt in haar bewegingsvrijheid door de
vèrgaande gevolgen die een wijziging met zich mee kan brengen.
In het algemeen kan men dan ook verwachten dat een bezwaar niet zal worden
toegewezen indien de toedeling waartegen men reclameert aan de wettelijke normen
voldoet. Bij de bezwarenbehandeling tegen het plan van toedeling is de landmeter
deskundige de spil waar alles om draait. Het door het kadaster beheerde v.g.s. ARAK
bevat enerzijds de gegevens waarop het ruilproces stoelt, anderzijds biedt het de
rechthebbenden de onmisbare rechtsbescherming.
Nadat alle bezwaren door LIC, RC en rechtbank zijn behandeld staat het plan van
toedeling vast. Dit betekent dat van hetgeen op de peildatum is ingebracht bekend
zijn:
de toedeling in kavels;
de over- en onderb,edelingen;
de kavels, die in de plaats zijn _gekomen voor het met hypotheek belaste
onroerend goed;
de gehandhaafde servituten;
de pachtverhoudingen en de pachtobjecten daarvan;
de eventuele regeling, opheffing of vestiging van zakelijke rechten.
Daarmee is de samengevoegde massa herverdeeld onder de rechthebbenden, waarmee
de onzekerheid over de situering van het onroerend goed is opgeheven.
Het is gewenst in aansluiting daarop zo snel mogelijk de nieuwe zakelijke rechts
toestand te laten ingaan voor de zakelijke rechten door het opmaken van de akte van
toedeling en de overschrijving daarvan in de openbare registers. En synchroon
daarmee voor de nieuwe pacht door het opmaken van de (nieuwe) pachtkontrakten en
de goedkeuring daarvan door de grondkamer.
.... 1
75
In het plan van toedeling is tevens vermeld wanneer de kavels in bezit genomen
kunnen worden, met de sterke arm als machtsmiddel achter de hand.
8.8. De akte van toedeling
Met de vaststelling van het plan van toedeling en de besluiten van G S inzake de
toewijzing van eigendom in het begrenzingenplan is zekerheid verkregen over de
zakelijke rechtstoestand en de pacht tengevolge van de ruilverkaveling of
herinrichting met herverkaveling.
Om deze nieuwe rechtstoestand te laten ingaan moet een notaris een akte van
toedeling opmaken en die laten overschrijven in de openbare registers.
In die akte staat vermeld:
welke percelen in de ruilverkaveling zijn ingebracht;
welke kavels daaruit zijn gevormd;
welke rechten op de kavels worden worden uitgeoefend; u
wie de rechthebbenden zijn;
welke hypotheken op de kavels rusten.
Het noemen van de kavels heeft alleen zin als de ligging van die kavels bekend is.
Daarom wordt aan de akte een kaart toegevoegd waarop de toegedeelde kavels en de
toegewezen wegen en waterlopen met wat daarbij hoort alsmede de NLR-gebieden en
elementen staan afgebeeld.
In de akte zijn het Jelaas van de vaststelling van het plan van toedeling en de toe
wijzingsbesluiten door GS de rechtsgrond voor de nieuwe toestand.
Verschillen tussen een gewone akte voor de overdracht van rechten op onroerend
goed en de bijzondere akte van toedeling zijn o.a.
aanduiding
onroerend goed
aktoren
gewone akte
kad. perceelnummers
(kadastrale) kaart
vervreemder
en verkrijger
als partij
akte van toedeling
kavelnummers
kavelkaart
voorzitter LIC
secretaris LIC
namens de gezamen
lijke rechthebbenden
p
object
tegenprestatie
rechtsgevolg
geen getuigen
notaris gekozen
door verkrijger
76
rechten op onroerend
goed krachtens vroegere
titel
prijs
afhankelijk van
vroegere titels
rechter-commissaris
notaris aangewezen
door de LIC
rechten op onroerend
goed volgens lijst van
rechthebbenden
toedeling uit massa
toewijzing WW om niet
toewijzing NLR tegen
de werkelijke waarde
onafhankelijk van
vroegere titels
In ons zakelijk rechtstelsel neemt de akte van toedeling een bijzondere positie in. Ze
geldt als titel voor de daarin omschreven rechten, ze werkt titelzuiverend. Het is een
originaire rechtsverkrijging die niet voor bestrijding vatbaar is.
De LIC en de RC treden op voor de gezamenlijke rechthebbenden.
Een complicatie bij het opmaken van de akte van toedeling vormen de transacties tussen
de peildatum van het plan van toedeling en de datum van de aktepassering. Als in die
periode een rechthebbende zijn gehele inbreng overdoet aan een derde, treedt de verkrij
gende partij in de plaats van de vervreemder. Vervreemdt een rechthebbende een gedeel
te van zijn inbreng, dan stelt de landmeter-deskundige op aanwijzing van partijen vast
welke gehele of gedeeltelijke kavels daartoe overgaan naar de verkrijger en welke aan de
vervreemder verblijven. Dit wordt in de akte van toedeling neergelegd met vermelding
van de nieuwe rechthebbende en zijn aankomsttitel.
Na overschrijving van een akte in de openbare registers wordt de kadastrale boekhouding
in overeenstemming gebracht met de nieuwe rechtstoestand door overboeking van het on
roerend goed op naam van de verkrijger.
Datzelfde gebeurt na het overschrijven van een akte van toedeling. Het bijzondere hierbij
is dat er, vanwege de toedeling uit de massa, geen directe relatie is tussen de rechten op
ingebracht onroerend goed en het toegedeelde onroerend goed (originaire
rechtsverkrijging) en het feit dat in de akte van toedeling geen kadastrale percelen maar
77
kavels zijn genoemd. De toepassing van de akte van toedeling in het kadastraal v.g.s.
vergt een hercodering van kavels naar kadastrale percelen.
De toedeling en toewijzing uit de massa heeft tot gevolg dat nu gelijktijdig alle
ingebrachte percelen moeten worden afgevoerd en alle nieuwe percelen moeten worden
ingevoerd.
Het streven is het v.g.s. ARAK en de werkplans II van een landinrichtingsproject zo op te
zetten en te beheren dat zoveel mogelijk ervan opgenomen kan worden in het kadastrale
v.g.s. De omzetting naar het kadastrale systeem vergt in elk geval een hercoderen van
kavels naar kadastrale percelen. Het beste lukt dat door de werkplans II met kavels te
bewerken tot kadastrale plans met percelen.
De in de loop van de verkaveling verzamelde gegevens over de ligging van de
kavelgrenzen worden in het kadastrale veldwerkarchief opgenomen en dienen als
reconstructiebestand voor de perceelsgrenzen.
Het ARAK-systeem is inmiddels zo gestructureerd dat het geschikt is voor het opmaken
van de akte van toedeling en als input voor de kadastrale boekhouding kan dienen. (ARAK
UI)
Na de toepassing van de akte in het kadastrale v.g.s. ontvangen de eigenaren een kennis
geving van de tenaamstelling der percelen en de grootte van de percelen. Die
kennisgeving fungeert - omdat er geen titel met kadastrale kenmerken is - als
eigendomsbewijs.
De hypothecaire boekhouding wordt bijgewerkt door de belaste ingebrachte pe.rcelen te
vervangen door de daarvoor toegedeelde ,percelen. Verder wordt de boekhouding op de
servituten bijgewerkt.
Voor de nieuwe pachtverhoudingen worden pachtcontracten opgemaakt en ter
goedkeuring en registratie aangeboden aan de Grondkamer. Zij staan los van de akte van
toedeling.
Bij een herinrichting zonder herverkaveling of herinrichting buiten de blokken is er geen
akte van toedeling. De eigendomsoverdracht door onteigening en de opvolgende
toewijzing van eigendom door GS in het begrenzingenplan komen tot stand door
overschrijving van het vonnis of de overschrijving van een notariele akte waarin het toe
wijzingsbesluit van GS is verwerkt.
------------------------------------
78
9. Het allokatiemodel t.b.v. het praktikum*)
9.1. Inleiding
Voor het opmaken van het plan in geld beschikt het kadaster over het
A(utomatisering) T(oedelings) O(ntwerp) R(uilverkaveling) systeem ATOR. Met dit
systeem is een automatisch verlopende vereffening mogelijk van de over-en
ondervragingen van de startoplossing. De overboekingen, gericht op een
verkleining van de som van de absolute sluitfouten, worden gestuurd door een
waardefunctie. Deze waardefunctie is een wiskundige vertaling van het
toedelingsbeleid, de richtlijnen. In principe zal deze functie met een zo gering
mogelijk aantal stappen naar een eindoplossing zoeken om de "ideale" beginoplos
sing zoveel mogelijk intact te laten.
Aan deze methode die in het vierde jaars college van de eindstudie aan de orde
komt, kleven enkele bezwaren. Het is een heuristische werkwijze, de gevonden op
lossing hoeft niet de beste te zijn, en de kavelaanspraakdelen in de
wensvergelijkingen hebben een vaste waarde. Het door Lemmen uit het ATOR sys
teem afgeleide allokatie- en vereffeningsmodel heeft deze nadelen niet. Het is
een proces waarbij de realisering van de wensvergelijking met het hoogste gewicht
wordt geoptimaliseerd. Om de oplossingsmogelijkheden te vergroten kunnen de
plaatsingen een zekere bandbreedte meekrijgen. Wat in dit college over het
allokatiemodel wordt gezegd, richt zich vooral op het praktikum.
Het allokatiemodel is een wiskundig model bestaande uit een aantal lineaire
vergelijkingen (randvoorwaarden) en een lineaire doel- of waardefunktie. He~ is
bedoeld om de plaatsing van de kavelaanspraakdelen in de blokdelen met behulp
van een computer zo te bewerkstelligen dat optimaal aan het beleid wordt voldaan
Aangenomen wordt dat:
het juridisch model dat de kavelindeling zal bepalen het gebruik is;
de daaruit voortvloeiende kavelaanspraken voor elke rechthebbende zijn
berekend;
de wenszitting is gehouden, met inachtneming van de mogelijkheden die dit
model voor de toedeling heeft; en
de strukturering van de wensen wordt uitgewerkt zoals hierna is beschreven.
*)Het grootste deel van dit hoofdstuk is van de hand van ir. C.H.J. Lemmen.
79
9.2. De strukturering van de wensen
Om het model te kunnen laten werken zijn in het algemeen per bedrijf
alternatieve wensen nodig t.a.v. de verdeling van de kavelaanspraak in
kavelaanspraakdelen en de plaatsingen over de blokdelen.
Om tot een oplossing te komen worden bij de strukturering van de wensen de
onderstaande regels gevolgd:
De omvang van de kavelaanspraakdelen laat een zekere speling toe tussen
een onder- en overgrens. Wel moet de som van de kavelaanspraakdelen per
bedrijf gelijk blijven aan de kavelaanspraak.
Per uitgebrachte wens wordt een rangorde, een prioriteitsvoorkeur voor de
realisering van de plaatsingen toegekend door de rechthebbende. Daarvan
mag slechts één wens worden gerealiseerd.
Aan elke uitgebrachte wens moet door de ontwerper een gewicht worden
toegekend om tot een geoptimaliseerde toedeling te komen. D.w.z. een
toedeling die zo goed mogelijk overeenkomt met wat de ontwerper, de
geodeet, namens zijn opdrachtgever de plaatselijke commissie voor ogen
staat.
De toekenning van de gewichten kan voorzover die afhankelijk is van de in
gevoerde gegevens automatisch plaatsvinden via een waardefunktie.
Streeft men slechts een mogelijke toedeling na, maar niet een optimale dan
behoeven geen gewichten te worden toegekend.
Het vinden van een absoluut sluitend evenwicht tussen de waarde van de ka
velaanspraakdelen, die in een blokdeel worden geplaatst en de waarde van
het betreffende blokdeel is niét waarschijnlijk. Als toch die eis zou worden
opgevoerd, is er waarschijnlijk geen oplossing te vinden wegens
geconstateerde strijdigheden in de voorwaarden. Daarom moet een sluitterm
tussen de in een blokdeel gevraagde en in een blokdeel beschikbare waarde
worden geaccepteerd. Bijvoorbeeld 5%. Deze toegelaten speling levert een
onder- en bovengrens voor de blokdeelwaarden op.
Ten behoeve van de latere plaatsing van de kavelaanspraakdelen in de
blokdelen kan een deel van de BBL-grond met een onder- en/of bovengrens
als kavelaanspraakdeel worden opgevoerd (landmetershectares).
------------------------------------------
80
Struktureringvan de wensen houdt in:
ordening alternatieven l)
vaststelling interval (boven-ondergrens) l)
toekenning waarderingen aan alternatieven. Z)
Na de strukturering noemen we de wensen in dit model bedrijfsinrichtingsalterna
tieven of -vergelijkingen.
9.3. Modelformulering
Bij de formulering van het model zal konsekwent gebruik gemaakt worden van een
aantal indices ter onderscheiding van variabelen en konstanten:
i: R-nummer, ofwel: bedrijfsindex k: Volgordenummer van een inrichtingsalternatief van een bepaald bedrijf,
ofwel: bedrijfsinrichtingsindex
j : Blokdeelnummer, ofwel: blokdeelindex
Verder worden de volgende notaties gehanteerd:
E : is element van
L : sommatieteken V : al-kwantor (bijvoorbeeld: i, k betekent:voor alle toegelaten i en k)
A : konjunktie (en)
V : disjunktie (én/of)
KA : Kavel Aanspraak
KAD : Kavel Aanspraak Deel.
OGR : Onder GRens
BGR : Boven GRens
BBDW : te Berekenen Blok Deel Waarde
G : Gewicht
Y : Keuzevariabele
1) Conform wensen uitgebracht door de rechthebbenden (inclusief BBL), c.q. nader overleg met rechthebbenden.
2) Uitvloeisel beleid LIC.
""" ......... __________ ..... ____________________ ,
81
Soms komen kombinaties voor, bijvoorbeeld:
OGRBBDW: Onder GRens te Berekenen BlokDeelWaarde
OGRKAD : Onder GRens KavelAanspraakOeel
Voor de getalsmatige afbeelding van een bedrijfsinrichtingsalternatief wordt
gebruik gemaakt van een aantal lineaire vergelijkingen:
bedrijfsinrichtingsvergelijkingen: hierin wordt geëist dat de som van de
kavelaanspraakdelen (elk met plaatsingen in blokdelen j) van alternatief k
voor bedrijf i gelijk is aan de kavelaanspraak van bedrijf i.
plaatsingsvergelijkingen: voor ieder kavelaanspraakdeel met een plaatsing in
blokdeel j binnen alternatief k voor bedrijf i wordt via een onder- en/of
bovengrens aangegeven het interval waarbinnen dit kavelaanspraakdeel in
waarde mag variëren (dus één of twee plaatsingsvergelijkingen per kavelaan
spraakdeel).
Wiskundig:
Ia. bedrijfsinrichtingsvergelijkingen:
Ib. plaatsingsvergelijkingen:
v
Hierin zijn:
KAi, OGRKADik en BGRKAoik konstanten
KADjik variabel
Vi,j,k
Per bedrijf kan slechts één inrichtingsalternatief worden gerealiseerd. Het is dui
delijk dat er een voorziening moet bestaan om deze keuze mathematisch te
L
82
bewerkstelligen. Daartoe worden de zogenaamde keuzevariabelen geïntroduceerd.
Dit zijn binaire variabelen, dus 0-1 variabelen. Indien voor een bedrijf 3
alternatieven zijn gestruktureerd, worden aan dat bedrijf 3 keuzevariabelen toe-
gekend. De som van deze variabelen wordt gelijkgesteld aan l. Met andere woorden: bij
het gerealiseerde alternatief behoort de keuzevariabele die de waarde 1
aanneemt, bij de beide andere alternatieven behoort de variabele die de waarde 0
aanneemt.
Wiskundig:
Ila. keuzevariabelen
llb. keuzevergelijkingen:
Het is duidelijk dat de plaatsingsvergelijkingen en de bedrijfsinrichtings
vergelijkingen aangepast dienen te worden aan dit mechanisme, om het geheel
mathematisch konsistent te houden:
Ia. bedri jfsinrichtingsvergeli jkingen:
ik = y • i 'k
Ib. plaatsingsvergelijkingen:
• v
• Yi, j, k
83
Dus: in~ien een alternatief niet is gerealiseerd, worden OGRKAojik, BGRKADjik
en KA 1 vermenigvuldigd met O, waardoor de kavelaanspraakdelen in dat
alternatief 66k gelijk aan nul worden.
Indien een alternatief wordt gerealiseerd, zullen de waarden kavelaanspraakdelen
zich bevindem tussen onder- en/of bovengrenzen, terwijl de som van die waarden
gelijk is aan de kavelaanspraak.
Per blokdeel dient de som van de gerealiseerde kavelaanspraakdelen zich te bevin
den tussen een door de ontwerper vastgesteld interval; deze eis wordt gesteld in
de
III. evenwichtsvergelijkingen:
CX?RBBDNj ( 1: 1: KAD~k k J
A
BGRBBON. ~ 1: 1: KAD~k vj J k J
Stel de blokdeelwaarde j is f 100.000,--, dan zou geëist kunnen worden dat de som
van de gerealiseerde kavelaanspraakdelen zich dient te bevinden tussen f 95.000,-
(0GRBBDWj) en f 105.000,-- (BGRBBDW/
Hiermee is het randvoorwaardenmodel kompleet.
Het gaat er nu om een oplossing te bepalen wa.arbij de som van de gewichten
toegekend aan de gerealiseerde bedrijsinrichtingsalternatieven optimaal is, dus:
OPTIMALISEER
Daarmee kan het allokatiemodel als volgt worden samengevat:
ik y
r
--
84
HET ALLOKA TIEMODEL
bPTIMALISEER:
Oa Waardef unktie:
r r eik vi k i k •
bNDER DE VOORWAARDEN: Ia Plaatsingsvergelijkingen:
yik. CXRKAD. ik< KAD. ik J - J
v
Yik nrTIV/\T"\ ik Vl\T"\ ik • ~. > lV"'\L.).
J J
Ib Bedrijf sinrichtingsvergelijkingen:
~KAD.ik =Yik.K.A.i J J
Ha Keuzevariabelen:
Ilb Keuzevergelijkingen:
~ yik = 1
m Evenwichtsvergelijkingen:
CXJIBBD,'V. < I [Km.ik J - l J
ErnBeD.V. > J -
r [ I<JD. ik l J
9.4. De gewichtenset
A
v .. k. 1 ' J '
v. k. 1 '
v. k. 1 '
'<:/ •• 1
ij" . J
De gewichtenset is een verzameling getallen, waarvan de elementen (gewichten)
één-één-duidig gekoppeld zijn aan de bedrijfsinrichtingsalternatieven voor een
herverkavelingsblok. De gewichten onderscheiden zich dus door een bedrijfs- en
een bedrijfsinrichtingsindex.
Deze getallen vormen de bouwstenen voor de samenstelling van de doel-of waar
defunktie, met behulp waarvan de , door randvoorwaarden afgebakende,
oplossingsruimte wordt onderzocht. Deze funktie bestaat uit de som van de
produkten van keuzevariabelen en gewichten met betrekking tot de inrichtingsal-
ternatieven.
85
Gelet op de eisen die aan de waarden van keuzevariabelen worden gesteld in kom
binatie met de keuzevergelijkingen waarin deze zijn opgenomen, zal de bijdrage in
deze som voor een bepaald bedrijf in iedere oplossing uit de numerieke waarde van
één, voor dat bedrijf toegekend, gewicht bestaan.
Ieder gewicht afzonderlijk houdt een kwalitatieve en/of kwantitatieve waardering
in voor betreffend alternatief ten aanzien van één of meerdere faktoren in het
kader waarvan een afweging plaatsvindt ten opzichte van andere alternatieven.
Let wel: deze waarderingen hebben betrekking op gestruktureerde wensen, binnen
ieder alternatief als zodanig, is:
het aantal kavelaanspraakdelen;
de minimale en/of maximale waarde van kavelaanspraakdelen;
de lokatie van veldkavels ten opzichte van de bedrijfsgebouwen (bij
benadering)
bepaald en daarmee tevens de "oplossingsruimte per bedrijf". Voor geen enkel al
ternatief is realisering uitgesloten.
Tijdens de struktureringsfase wordt nagegaan of de uitgebrachte wensen strijdig
zijn met de bepalingen in de wet, de uitgevaardigde richtlijnen of het door de LIC
gevoerde beleid ten aanzien van de nieuwe kavelindeling. Ook spelen
billijkheidsoverwegingen een rol, waarbij de situering van de inbreng ten opzichte
van de nieuwe indeling(en) van belang kan zijn. Al dan niet wordt tot aanpassing in
de uitgebrachte wensen overgegaan (aantal kavelaanspraakdelen, plaatsingen,
omvang).
Zodra een alternatief is gestruktureerd, kan een waardering worden toegekend.
Hieronder volgt een, niet limitatieve, opsomming van faktoren tenopzichte waar
van een waardering zou kunnen plaatsvinden:
rechten ontleend aan de inbreng;
de kwaliteit van de grond, bodemgeschiktheid;
ontsluiting;
de afstand van veldkavels tot de bedrijfsgebouwen;
het aantal kavelaanspraakdelen;
de mate van samenvoeging van kavelaanspraakdelen, percentage huiskavel;
de prioriteit die door een belanghebbende aan de realisering van een
uitgebrachte wens is toegedacht.
86
Daarnaast kan de wijze van waardering voor één of meer van deze faktoren
afhankelijk zijn van:
het bedrijfstype;
de bedrijsomvang;
beroepsgroep;
bedrijfsopvolging;
de topografie ("korrelstruktuur")in bepaalde deelgebieden van het
herverkavelingsblok.
Indien een waardering voor meer dan één van genoemde faktoren plaatsvindt,
dient een integratie te worden uitgevoerd tot één numerieke waarde, die kan
worden afgebeeld in de doel- of waardefunktie. Probleem hierbij is, dat er sprake
kan zijn van verschillende schaaltypen (ordinale en verhoudingsschalen) op basis
waarvan de waarderingen voor de verschillende faktoren kunnen worden
uitgedrukt. Hiervoor is nog geen werkwijze ontwikkeld.
Wel kan een tweetal voorbeelden worden gegeven:
a b
Grafisch:
ik G =
KAi kxlOO
64-l-------------------------- k=4 1000 ------------------
27-1-------------- k= 3
s-1--------------------------
-k=2
k-1
500
333 250
Voor gewichtenset ~zal een minimalisering worden uitgevoerd, voor gewichtenset
E. een maximalisering.
100.000
·------------------------------~~~~~~
=1
= 2
=3
=4
0
87
9.5. Toegepaste optimaliseringstechnieken
Oplossingen kunnen worden bepaald door toepassing van:
de Simplex methode in kombinatie met
de Branch & Bound methode.
Met behulp van de Simplex methode kunnen lineaire programmeringsproblemen
worden opgelost, die voldoen aan onderstaande eigenscnappen:
er wordt een lineaire doel-of waardefunktie geminimaliseerd of
gemaximaliseerd;
alle beperkende randvoorwaarden zijn lineaire gelijkheden of lineaire
ongelijkheden;
alle variabelen kunnen slechts niet-negatieve, rëële waarden aannemen.
De beperkende randvoorwaarden bakenen de oplossingsruimte af waarbinnen de
optimale oplossing bepaald kan worden, tenzij de randvoorwaarden met elkaar in
strijd zijn.
Een eigenschap van deze ruimte is, dat ze convex is, dat wH zeggen: een rechte
verbindingslijn tussen twee punten in deze ruimte bestaat alleen uit punten die
binnen de opslagruimte vallen. Voorbeelden in twee dimensies:
Convex
Niet convex
• • • • • • • •
De optimale oplossing voor een lineair programmeringsprobleem kan zich op vier
manieren manifesteren:
er bestaat één optimale oplossing;
er bestaat een (oneindige) verzameling optimale oplossingen, met andere
woorden:
er bestaan alternatieven voor de waarden van variabelen, zonder dat de doel-
88
of waardefunktie een andere waarde aanneemt;
er bestaat géén optimale oplossing, de beperkende randvoorwaarden zijn
strijdig;
de waarde van de optimale oplossing is oneindig, de waarden van de
variabelen zijn daarbij onbepaald.
Bij gebruik van de Simplex methode kan bewezen worden dat, als een lineair
programmeringsprobleem, zoals hierboven in zijn algemene vorm omschreven een
eindig optimum heeft, dat altijd zal worden aangenomen in een hoekpunt van de
oplossingsruimte. In hét geval dat meerdere optimale oplossingen bestaan, is dit
een gevolg van het feit dat in meerdere hoekpunten de optimale waarden
aangenomen worden en dus ook op alle punten op de verbindingslijnen en "
vlakken" tussen die hoekpunten.
Een oplossing die korrespondeert met een hoekpunt wordt een basisoplossing
genoemd. Het toepassen van de Simplex methode houdt nu in dat de hoekpunten
van de oplossingsruimte systematisch onderzocht worden. Daartoe wordt een
basisoplossing bepaald, nagegaan wordt of deze optimaal is, er wordt een nieuwe
basisoplossing bepaald als dit niet het geval is. Voor de mathematische uitwerking
wordt verwezen naar literatuur.
Een komplicerende faktor ligt nu in het feit dat in het allokatiemodel de
keuzevariabelen binaire waarden dienen aan te nemen. Dit betekent dat de
Si_mplex methode niet zonder meer kan worden toegepast omdat hiervoor, zoals.
gezegd, variabelen met een kontinu waardenbereik vereist zijn.
Er is spr?-ke van een zogenaamd gemengd geheeltallig programmeringsprobleem,
waarbij de oplossingsruimte niet convex is.
De toepassing van de Simplex methode verloopt in een aantal fasen, die zeer
globaal, als volgt omschreven kunnen worden.
A. Berekening van een beginoplossing op basis van de gestelde randvoorwaarden,
met uitzondering van de eis dat de keuzevariabelen binaire waarden dienen
aan te nemen. Dit kan met behulp van de Simplex methode.
B. In de beginoplossing nemen (een aantal) keuzevariabelen kontinue waarden
aan.
Dit wordt in de tweede fase gesignaleerd en op grond hervan worden
stelselmatig "afgeleide" lineaire programmeringsproblemen geformuleerd
waarin absolute eisen zijn opgenomen voor één of meer keuzevariabelen.
... ---------------------------------------------89
Hiertoe wordt in de beginoplossing één keuzevariabele geselekteerd die een
kontinue waarde aanneemt.
Vervolgens worden twéé lineaire programmeringsproblemen geformuleerd;
in het eerste krijgt de betreffende keuzevariabele de waarde nul, in het
andere de waarde één. Beide "sub"problemen worden opgelost met behulp van
de Simplex methode. Op grond van een bepaald kriterium wordt één van deze
problemen (indien ze beide oplosbaar blijken te zijn) geselekteerd voor
verdere analyse; het andere wordt tijdelijk opgeslagen in het
achtergrondgeheugen. Binnen het geselekteerde subprobleem wordt wederom
een keuzevariabele gekozen die een kontinue waarde aanneemt, zodat twee
nieuwe lineaire programmeringsproblemen kunnen worden geformuleerd
waarin nu voor twéé keuzevariabelen absolute eisen worden gesteld (waarde
nul of één).
Beide problemen worden opgelost door toepassing van de Simplex methode,
etc.
Indien een subprobleem is opgelost waarin alle keuzevariabelen een binaire
waarde aannemen, is een geheeltallige oplossing bepaald (met andere
woorden! een evenwicht tussen vraag en aanbod van grond). Op dit moment
kunnen alle subproblemen die tijdens het proces zijn opgeslagen in het
achtergrondgeheugen (en waarin bepaalde keuzevariabelen nog kontinue
waarden aannemen) met een slechtere uitkomst voor de doelfunktie dan de
gevonden geheeltallige oplossing afvallen voor verdere analyse Binnen de
resterende subproblemen wordt er dan weer één geselekteerd voor verder
analyse.
Indien de tabel met "wachtende" subproblemen in het achtergrondgeheugen
leeg is, is de optimaal geheeltallige oplossing bepaald. Merk op dat hiervoor
meerdere geheeltallige oplossingen gevonden kunnen zijn. Deze methode
staat bekend als de Branch & Bound methode.
90
10. De inrichtingswerken
10.l. De kavelinrichtingswerken
De kavelinrichtingswerken zijn te onderscheiden in de kavelaanvaardingswerken en
de ka vel verbeteringswerken.
Het kavelaanvaardingswerk vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de LIC
Het zijn die werken die nodig zijn om een toegedeelde kavel tenminste op een met
de ingebrachte percelen vergelijkbaar inrichtingsniveau te brengen. Dat betreft de
grootte, vorm, ligging van het maaiveld en detailontwatering.
De LIC kan het kavelaanvaardingswerk op elk door haar geschikt geacht moment
laten uitvoeren mits, en dat geldt ook voor de andere werkzaamheden, de
inrichtingstoestand voorafgaand aan het werk is vastgelegd.
Verder moet er tijdig voor krediet en bestekken zijn gezorgd.
Bij een kavelinrichting voorafgaand aan het plan van toedeling is er geen directe
vergelijking van de kwaliteit van de ingebrachte percelen met de toegedeelde
kavel(s) mogelijk. Dat brengt met zich mee dat de kwaliteit van de inrichting
wordt opgetrokken tot het beste niveau van de uitgangssituatie. Bovendien loopt
de LIC (bij een voortijdige inrichting) het risico dat de kavelindeling later niet
blijkt te kloppen met de uitkomsten van het plan van toedeling en alsnog
kavelaanvaardingswerk nodig is. Dat zijn twee kostenverhogende faktoren die in
herent zijn aan een vroege inrichting.
Als het kavelaanvaardingswerk zo omvangrijk is dat het meerdere jaren vergt, zal
de LIC dan ook proberen blokken te vormen die op basis van een vast te stellen
plan van toedeling in hooguit twee jaar zijn in te richten. Of plannen van tijdeÜjk
gebruik opstellen, die minder dan één jaar kavel~anvaardingswerk met zich
meebrengen in de hoop dat het tijdelijk gebruik een grote mate van
overeenstemming met het definitieve plan zal hebben.
Eigenaren die op de tijdelijk in gebruik gegeven kavels willen bouwen of
meerjarige gewassen willen planten, maar de ondergrond niet in eigendom hebben
kunnen een beroep doen op de LIC om te bemiddelen in het verwerven van die
grond.
Hoewel de wet dat niet voorschrijft lijkt het verstandig het plan van tijdelijk ge
bruik te ontwikkelen alsof het een plan van toedeling is. Dat wil zeggen het te
enten op richtlijnen en een wenszitting. In tegenstelling tot de herverkaveling van
een blok geldt er voor een gebiedje waar een plan van tijdelijk gebruik op slaat
... " ............ ________________________ ___
91
géén gesloten systeem. Er zullen suppletoire gebruiksregelingen nodig zijn om
gebruik van elders in het gebiedje van het tijdelijk gebruik op te nemen en omge
keerd. Om dat te kunnen realiseren is er wisselgeld nodig dat voor een deel uit een
iets krappere gebruikstoedeling is te halen. Ten behoeve van de rechtszekerheid
dient het plan van tijdelijk gebruik aan het ARAK-systeem te worden gekoppeld.
Gelukkig kan via de procedure van: opmaken plan, goedkeuring door CLC, tervisie
legging door LIC, bezwarenbehandeling door LIC, bezwarenbehandeling door RC,
de RC de beslissing nemen en het plan van tijdelijk gebruik vaststellen.
Vergeleken met de RVK-wet biedt de LI-wet met de opsplitsing in blokken en het
plan van tijdelijk gebruik twee prachtige mogelijkheden om de toedeling en het
kavelwerk te managen. De kosten van het kavelaanvaardingswerk komen voor
zover ze niet zijn gesubsidieerd ten laste van de gezamenlijke eigenaren. De toe
rekening van die kosten is verweven met die van de andere voorzieningen. De basis
voor de toerekening per eigenaar is de mate van het nut dat deze van de
landinrichting heeft.
De kavelverbeteringswerken behoren tot de aktiviteiten van de eigenaar. Het zijn
die werken waarmee hij zijn toegedeelde kavel in een nog betere staat kan
brengen. In de meeste li-projecten wordt dit werk onder bepaalde voorwaarden tot
de helft van de kosten gesubsidieerd. Voor het opmaken van het bestek en de aan
legvergunning geldt behoudens het over leg t.a.v. eigendom, beheer en onderhoud
hetzelfde als bij de overige voorzieningen die in de volgende paragraaf zijn behan
deld.
l 0.2. De uitvoering van de overige werken
Onder de overige werken vallen:
De uitvoering van het plan van wegen en waterlopen met de kunstwerken en
de utiliteitsvoorzieningen.
De natuur- en landschapsbouw en de voorzieningen ten behoeve van de open
luchtrecreatie.
Om de werken te kunnen uitvoeren mag de LIC over de onderliggende grond
beschikken zodra het li-plan is vastgesteld en de kwaliteit van de inrichting
voorafgaand aan de uitvoering is vastgelegd.De eigenaren en gebruikers moeten de
onttrekking gedogen tegen vergoeding van de geleden schade. Over het schadebe
drag kan de beslissing van de rechtbank worden gevraagd.
92
In het algemeen zal het kadaster de vastlegging van de assen van de nieuwe aan te
leggen wegen en waterlopen en de begrenzing van de NLR-elementen verzorgen.
De landinrichtingsdienst formuleert de technische eisen. De directie landelijke ge
bieden en kwaliteitszorg van het ministerie van landbouw specificeert de
landschappelijke en natuurlijke eisen, alsmede die voor de openluchtrecreatie. Het
voor het landinrichtingsproject aangetrokken ingenieursbureau maakt het bestek
op waarin alle voorwaarden zijn vervuld. Als de LIC zich met dit bestek verenigt,
volgt overleg met de publiekrechtelijke lichamen (gemeenten, waterschappen,
provincie) die bij het toekomstig eigendom, beheer en onderhoud zijn betrokken.
Het bereiken van overeenstemming met deze lichamen is van het grootste belang
om een vlekkeloos verlopende overdracht via de GS-besluiten te
bewerkstelligen. Daar waar utiliteitsvoorzieningen worden aangelegd of verlegd is
eveneens overleg en overeensstemming met de nutsbedrijven vereist. Na fiattering
van het bestek en raming door de CLC volgt aanbesteding. De aanbesteding en de
directievo~ring van het werk zijn weer toevertrouwd aan een ingenieursbureau of
een cult~~rmaatschappij. De LIC gunt het werk. De landinrichtingsdienst
financiert. Desgewenst kunnen de werken in opdracht van of namens publiekrech-
telijke lichamen worden uitgevoerd. Om het werk te kunnen uitvoeren is een aanlegvergunning van de gemeente nodig.
Aangezien het werk in overeenstemming moet zijn met het door GS vastgestelde
li-plan, kan GS de gemeente een aanwijzing geven het bestemmingsplan in
overeenste31ming te brengen met het li-plan en zodoende de weg vrij maken deze
vergunning door de gemeente te laten verlenen of bij nalatigheid die zelf te geven.
De overdracht van de gronden voor wegen, waterlopen; kunstwerken en wat
daarbij hoort aan de openbare lichamen geschiedt om niet. De gezamenlijk~ eige
naren ontvangen daarvoor de agrarische waarde die in mindering komt op de totale
landinrichtingskosten. De overdracht van de overige elementen aan de daarvoor in aanmerking komende
lichamen vindt bij ruilverkaveling plaats tegen ten minste de werkelijke waarde.
De opbrengst daarvan komt al dan niet via de lijst der geldelijke regelingen voor
100% ten goede aan de betrokken rechthebbenden.
Bij herinrichting vindt afzonderlijke afrekening plaats met de betrokken eigenaar
en pachter buiten de lijst der geldelijke regelingen om.
..---------------------------------93
ll. De lijst der geldelijke regelingen en de tweede schatting
ll.l. Inleiding
Het Rijk, andere openbare lichamen en de eigenaren dragen de kosten van de
landinrichting. Het Rijk bekostigt in elk geval de kosten die de organisatie met
zich meebrengt en het subsidieert een aanmerkelijk deel van de werken.
Andere openbare lichamen zijn geleidelijk aan meer geld gaan steken in de
waterbeheersing, de ontsluiting en de NLR-voorzieningen.
De gezamenlijke eigenaren tenslotten betalen de niet door subsidie gedekte kosten
van de landinrichting. Die kosten schiet het Rijk voor.
Het doel van de lijst der geldelijke regelingen (lgr) is vast te stellen wat elke
eigenaar aan voorgeschoten landinrichtingskosten moet terug betalen. Op de aan
een eigenaar toegedeelde kavels rust na vaststelling van de lgr een
schuldplichtigheid ten behoeve van het Rijk, de landinrichtingsrente.
Die landinrichtingsrente wordt in 26 jaarlijkse termijnen, overeenkomend met 6%
van de hoofdsom door de belastingdienst geïnd.
De noodzakelijke afrekeningen tussen opkomende en afgaande eigenaren loopt via
de staat. De betreffende bedragen komen in de lgr voor als een vordering op de
staat van de afgaande eigenaar en een schuld aan de staat van de opkomende
eigenaar.
De lgr bevat posten die als onderdeel van de tweede schatting zijn geschat en
posten die rechtstreeks voortvloeien uit de uitkomsten van de eerste schatting. De
peildatum voor de schatting is de datum waarop het plan van toedeling tervisie is
gelegd.
Bij een herinrichting zonder herverkaveling is de lgr overbodig.
Tot slot een schematisch overzicht van de berekening van de landinrichtingskosten
die de gezamenlijke eigenaren moeten opbrengen.
.......
Totaal uitvoeringskosten waarop
het Rijk een subsidie verleent
Rijksbijdrage
Bijdragen derden
Bijdragen individuele recht
hebbenden volgens overeenkomst
Kosten uitvoering niet
gesubsidieerd werk
Saldo verrekenposten
94
Totaal op de gezamenlijke rechthebbenden
te verhalen landinrichtingskosten (TLK)
11.2. Het proces-verbaal van aanwijzingen
f ........... .
f ............ -f--------- -·-· • f •••eoceeco
f eeeeeeeoeciee
f ............ +
.... f .......... -
f ......... .
f .......... +
f ......... . -----
In het stelsel van classificatie, ook wel het proces-verbaal van de eerste schatting
genoemd, ligt het systeem van de tweede schatting opgesloten. De CLC geeft echter
nog nadere aanwijzingen voor de uitvoering van de tweede schatting. Die
aanwijzingen zijn geformaliseerd in het proces-verbaal van aanwijzingen. Dit proces
verbaal wordt in tegenstelling tot dat van de eerste schatting niet tervisie gelegd.
De tweede schatting wordt evenals de eerste uitgevoerd door schattèrs die de LIC
aanwijst. Tijdens hun werkzaamheden worden ze bijgestaan door kadaster en
landinrichtingsdienst.
In het proces-verbaal van aanwijzingen is opgenomen hoe de gekonstateerde
verschillen van de objectieve en van de subjectieve faktoren tussen de ingebrachte
percelen en de toegedeelde kavels moeten worden gewaardeerd.
Over de hoogte van de verrekenposten, betrekking hebbend op niet agrarische
méérwaarde, opstallen, meerjarige gewassen e.d. geeft het proces-verbaal geen
uitsluitsel. Het is een specialistisch werk waarvoor deskundigen een opdracht krijgen.
Voor de verrekening van opgeheven erfdienstbaarheden, oud-zakelijke rechten en
vervallen of toegedeelde SP-rechten bevat het proces-verbaal wel aanwijzingen •
--------------------------~~~~~
95
11.3. De uitvoering van de tweede schatting
Het bepalen van de verrekenposten voor de veranderingen in servituten, SP-rechten
e.d. zal veelal door medewerkers van het kadaster gebeuren, nadat uit het pvt de
veranderingen ten opzichte van de inbreng zijn gekonstateerd.
Bij het bepalen van de waardeveranderingen in de objectieve en de subjectieve
faktoren bestaat altijd de neiging, uit een te overdreven rechtvaardigheidsgevoel,
een schijnnauwkeurigheid na te streven. De verbeteringen in de objectieve faktoren
,;:,aterbeheersing en ontsluiting kunnen veelal zonder terreinbezoek met behulp van
kaarten worden vastgesteld. De oude toestand is vastgelegd bij de eerste schatting en
de nieuwe is uit de kavelkaart en het begrenzingenplan te halen. De waarderingen
van slecht naar matig goed en best worden vertaald in een aantal punten per ha.
Voor de subjectieve faktorer? dienen de schatters de beschikking te hebben over
kaarten waarop de ingebrachte percelen en de toegedeelde kavels per eigenaar zijn
te vinden. De puntenscore in de verbeteringen heeft betrekking op de vorm, de
grootte, de spreiding, de verhouding veld-huis-kavel, de afstand huis-veldkavel e.d.
Ook bij deze vergelijking zullen medewerkers van het kadaster het voorwerk doen en
dat door de schatters laten sanctioneren.
;)
Stel dat de totale geschatte verbetering aan punten per eigenaar Pi is en voor de
i =max
.. gezamenlijke eigenaren 1: i=l
p. = p l
beloopt en dat de vermoedelijke op de gezamenlijke eigenaren te verhalen
landinrichtingskosten TLK zijn, dan is de voorlopige waardeverandering per eigenaar
P. r · TLK. Dit bedrag wordt als basiskostenomslag in de lgr opgenomen. Eventueel
kan dit bedrag gesplitst worden in een komponent voor de subjectieve en voor de
objectieve faktoren.
Nu de waterschappen geleidelijk aan het niet door het Rijk gesubsidieerde deel van
de waterbeheersing vrijwel geheel voor hun rekening zijn gaan nemen, is het niet
langer reëel de absolute verbetering van de waterbeheersing in de tweede schatting
96
De bepaling van de verrekenposten door deskundigen voor grondgebonden zaken die
ten gevolge van het pvt in andere hand overgaan, hoeft voor de eerste en de tweede
eigenaar niet altijd tot dezelfde uitkomst te leiden. Een onderbemaling die in het
nieuwe waterbeheersingssysteem overbodig wordt, had voor de eerste eigenaar wel
waarde, maar niet voor zijn opvolger. Datzelfde geldt voor een veestalling die aan
een akkerbouwer is toegedeeld. In de verrekenposten schuilt altijd een behoorlijk
verlies dat de gezamenlijke rechthebbenden moeten dragen. Verrekenposten brengen
een grote kans op het indienen van bezwaren met zich mee. Vooral als er sprake is
van niet agrarische meerwaarde. Als de LIC veel problemen verwacht bij de
vaststeling van verrekenposten, zal ze de herverkaveling van gronden met bijzondere
waarden afhankelijk stellen van het op voorhand verkrijgen van overeenstemming
over de hoogte van de verrekenposten met de afgaande en opkomende eigenaar.
11.lt. De lijst der geldelijke regelingen
11.lt.1. De inhoud
De lijst der geldelijke regelingen (lgr) is ingedeeld in twee rubrieken.
Onder de eerste vallen de verrekeningen ten gevolge van:
Over- en onderbedelingen.
Deze verrekeningen zijn in eerste instantie uitgedrukt in de ruilwaarde,
voortvloeiende uit de eerste schatting. Ten tijde van de eerste schatting
correspondeert die waarde met de verkeerswaarde. Als de verkeerswaarde bij de
tervisielegging van het plan van toedeling hoger of lager is geworden, wordt de
ruilwaarde omgezet in de aktuele verkeerswaarde door vermenigvuldiging met
een zekere faktor.
Grondverbeteringswerk (wijziging van het profiel).
Hiervoor geldt eenzelfde aktualisering als bij over- en onderbedeling.
De overgang van gronden met gebouwen, werken, beplantingen en een niet
agrarische meerwaarde.
Opheffing, vestiging of regeling van zakelijke rechten of lasten op de onroerende
goederen.
Geleden schade, die nog niet eerder met wederzijdse instemming is geregeld.
Na aktualisering van de eerste twee posten handelt het hier om rêële bedragen.
Onder de tweede rubriek vallen:
.... -----------------------------------97
De voorlopige bedragen voor de verbetering in de objectieve produktiefaktoren,
ontsluiting en waterbeheersing.
De voorlopige bedragen voor de verbetering in de subjectieve produktiefaktoren,
perceelsvorm, perceelsgrootte, de afstanden van bedrijfsgebouw naar
bedrijfsgrond etc. (de effecten van de herverkaveling).
Deze voorlopige bedragen worden de basiskostenomslag genoemd.
De definitieve bedragen zijn eerst te berekenen als alle werken gereed zijn en de
geldelijke gevolgen van de bezwarenbehandeling tegen de lgr bekend zijn.
Het saldo van de verrekeningen en van de voorlopige bedragen wordt in de lgr
verdeeld over de aan de eigenaren toegedeelde kavels naar rato van de ruilwaarde die
deze hebben. Dit saldo mag de absolute waardestijging niet te boven gaan.
Ook de lgr kan met behulp van het ARAK-systeem (ARAK IV) worden aangemaakt,
nadat de daarvoor noodzakelijke gegevens in het systeem zijn ingevoerd.
Indien het landinrichtingsgebied in te herverkavelen blokken is ingedeeld, wordt
daarvoor een afzonderlijke inventarisatie; begrenzingenplan, plan van toedeling en
lijst geldelijke regelingen opgemaakt.
In de lijst is de peildatum waarop de schattingen zijn gedaan vermeld.
11.4..2. De vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen
De vaststelling van de lgr verloopt volgens dezelfde principes als bij de andere
procedure-onderdelen. Tervisielegging en een bezwarenbehandeling in drie stappen
uitmondend in de vaststelling door de rechtbank.
Bij de tervisielegging van de lgr, waarvoor de rechthebbenden een oproep krijgen,
zijn informatief beschikbaar:
de vereiste goedkeuring van de CLC;
het proces-verbaal van aanwijzingen;
de werkplans I;
de werkplans II;
de kaarten die zijn gebruikt bij de bepaling van de verrekenposten en de
basiskostenomslag
Vooraf kunnen de eigenaren zich laten voorlichten. De oproep voor de tervisielegging
98
gaat vergezeld van een toelichting op het formulier dat de lgr vormt. De
hoofdeigenaren krijgen een kopie toegestuurd. Binnen 14- dagen na afloop van de
terinzagelegging kunnen bezwaren worden ingediend tegen de lgr
Er zijn bij deze bezwarenbehandeling géén individuele belanghebbenden. De
belanghebbenden zijn altijd de gezamenlijke rechthebbenden, vertegenwoordigd door
de LIC.
Dit betekent dat de LIC met de reclamanten tot overeenstemming kan komen over
de hoogte van de bedragen of alsnog te verrichten werk. Wel zal de
vertegenwoordiger van de landinrichtingsdienst de LIC van te vlotte toezeggingen die
bezwarend voor het Rijk zijn, afhouden. De landmeter-deskundige zal op handhaving
van de richtlijnen toezien. De RC kan bij de gehandhaafde bezwaren géén regelingen
treffen, tenzij LIC en reklamant zijn voorstel accepteren. De rechtbank kan dit wel
en wijst vonnis. Zij sluit ook als haar geen bezwaren worden voorgelegd de l.g.r. In
het op de sluiting van de lijst volgende jaar gaat de betaling van de rente in. Het Rijk
heeft er dus belang bij de sluiting van de lijst te bevorderen.
11.5. De landinrichtingsrente
Als de lgr is gesloten is het wachten op de berekening van de definitieve kosten door
de landinrichtingsdienst. Met dit gegeven kan de voorlopige basiskostenomslag
omgezet worden in de definitieve, waarna voor iedere rechthebbende, rekening
houdend met de korrekties ten gevolge van de bezwarenbehandeling, de
landinrichtingskosten vaststaan.
Per rechthebbende volgt dan een verdeling van zijn kosten over de toegedeelde
kavels. De sleutel daarvoor is de ruilwaarde van de kavels per eigenaar. Desgewenst
kan een rechthebbende een andere verdeling vragen. Ekonomisch bezien is' het kopen
van percelen in een landinrichting wat riskanter dan daarbuiten, omdat niet duidelijk
is hoe hoog de erop rustende landinrichtingskosten zullen zijn. Het is raadzaam bij
aankoop van een perceel met de kanttekening "gelegen in een landinrichting" niet
alleen op de informatie van de verkoper af te gaan, maar ook de landmeter
deskundige te raadplegen.
Op de toegedeelde kavels (in de lgr is het daarmee korresponderende kadastrale
perceelsnummer al aangegeven) rust onder de naam landinrichtingsrente (vroeger
ruilverkavelingsrente) een schuldplichtigheid ten behoeve van het Rijk.
Ze wordt door het kadaster berekend en in de kadastrale legger aangetekend. Bij
verkoop van een gedeeltelijk perceel wordt de landinrichtingsrente naar rato van de
oppervlakte over de nieuw gevormde percelen verdeeld.
99
De inning van de schuld vindt plaats in 26 jaarlijkse termijnen gelijk aan 6% van de
hoofdsom. Niet vervallen termijnen kunnen op verzoek van de schuldplichtige in één
bedrag worden betaald. Dit is eerst interessant als de rente lager is dan
3 5/8%.
De rente is verschuldigd door degene die het genot heeft van het perceel krachtens
recht van bezit of enig ander zakelijk recht. Zo is bijvoorbeeld de erfpachter
schuldplichtig en niet de blote eigenaar.
Evenmin de pachter. Zijn pacht zal echter hoger zijn, omdat de Pachtwet verhoging
toestaat indien bepaalde faktoren zijn verbeterd.
11.6. Slot
De eerste en tweede schatting en de lgr volgens de Ruilverkavelingswet 1954,
de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, en
de Reconstructiewet Midden-Delfland
vertonen grote overeenkomst met die uit de Landinrichtingswet.
Met de vaststelling van de li-rente is het landinrichtingsproject voltooid. De LIC
draagt alle stukken die bij haar berusten over aan de CLC Na die aktie is de
commissie van rechtswege ontbonden en is ook de taak van de deskundigen in het
project afgelopen.
De door het kadaster beheerde projectbestanden hebben geen funktie meer, ze zijn
afgeschreven. Om de kosten van de projectbestanden te drukken is een directer
relatie tussen het ARAK-bestand en de in gang zijnde A(utomatisering) K(adastrale)
R(egistratie) dringend gewenst.
Hetzelfde geldt voor de koppeling van ARAK aan A TOR of een ander
toedelingssysteem.
En uiteraard de uitbouw van het ARAK-systeem naar de diverse vormen van
landinrichting.
100
12. Het projectmanagement
12.l. De afstemming van de procedure op de problematiek
Elk type landinrichtingsproblematiek kan met één van de vier vormen van
landinrichting worden opgelost. Verder biedt de LI-wet de mogelijkheid het gebied
deelsgewijs aan te pakken. Het voordeel daarvan is dat de procedure-onderdelen
beter beheersbaar zijn en de plaatselijke kennis van de commissieleden effidënt is
te gebruiken. Een nadeel kan zijn dat het aantal rechtsgangen (tervisielegging, be
zwarenbehandeling en vaststelling) toeneemt. Maar dat nadeel is in belangrijke
mate te ondervangen door gelijktijdige tervisieleggingen van bijvoorbeeld alle in
ventarisatiestukken of alle plannen van toedeling. De wet verzet zich daar niet
tegen. Of een gecombineerde tervisielegging van inventarisatie, plan van toedeling
en lijst geldelijke regelingen. Mogelijkheden die uitdrukkelijk in de wet zijn opge-
nomen.
Daarnaast biedt de wet nog de mogelijkheid een plan van tijdelijk gebruik op te
maken. Dit kan de organisatie van het kavelinrichtingswerk aanzienlijk vereenvou
digen en levert de betrokkenen een vroegtijdig profijt van de landinrichting.
12.2. De netwerkplanning
12.2.1. Inleiding
Landinrichtingsprojecten hebben,
menigmaal een looptijd van 12
betekent vele wisselingen in het
voorbereiding en
jaar, maar 20 jaar
deskundigenbestand.
uitvoering meegerekend,
is geen uitzondering. Dat
En de noodzaak de LIC bij
haar installatie met jonge mensen te bemannen. Leden die geen van alle ervaring
met landinrichting hebben. Landinrichting is kapitaalintensief. Een gebied van
7000 ha kost gemiddeld 30 miljoen en zeker nog 10 miljoen aan ambtelijke
bijstand. De uitvoering van de infrastruktuur vraagt veel overleg met de toekomstige
beheerders en onderhoudsplichtigen. Met het oog op de rechtszekerheid zijn vele
rechtsgangen nodig.
De CLC en de directies van de landinrichtingsdienst en van het kadaster hebben
behoefte aan een gelijksoortige informatie t.a.v. planning en voortgangskontrole.
Een handvol redenen om voor elk landinrichtingsproject met zijn vele onderling
..... --------------------...--------------101
samenhangende aktiviteiten, waarbij meerdere organen en uitvoerende eenheden
zijn betrokken, een planning volgens een vast stramien op te zetten.
Na enkele jaren te hebben gëëxperimenteerd is sinds 197 5 de Precedence-methode
als netwerkplanning in gebruik.
De afbeelding en de berekening van het netwerk worden verzorgd door de afdeling
planning van de dienst landinrichting, die daarvoor een computerprogramma
beheert. De opzet wordt verzorgd door de districtsingenieur van de dienst landin
richting en de landmeter-deskundige, het ingenieursbureau dat de bestekken ver
zorgt en de landschapsconsulent.
Met het opmaken van een netwerkplanning wordt beoogd:
in een vroeg stadium inzicht te krijgen in het verloop van het gehele project;
een goed leesbaar aktiviteitenplan met onderliggende relaties te verkrijgen;
een beter inzicht te krijgen in de personeels- en kredietbehoefte;
de duur van de projecten, gegeven mankracht en middelen, zo veel mogelijk te
bekorten en leegloop te voorkomen;
de voortgangskontrole te vereenvoudigen;
de vrije speling bij het managen van het project (en andere projecten) te
benutten;
de gevolgen van onvoorziene vertragingen en wijzigingen snel te overzien en
door herschikking van de aktiviteiten in de tijd te verzachten;
participanten een basis te geven om eigen aktiviteiten tijdig te starten en af
te ronden.
Bij landinrichting ent de LIC het door haar jaarlijks op te stellen werkplan op deze
netwerkplanning.
12.2.2. De Precedence-methode
Het netwerk
Het netwerk is opgebouwd uit elementen die aktiviteiten voorstellen en door rela
ties zijn verbonden.
De aktiviteit wordt weergegeven door een rechthoek.
De relaties tussen de aktiviteiten bestaan uit 3 soorten.
1. de eind-start relatie
Als de voorafgaande aktiviteit is bëëindigd kan de volgende starten.
01---~
102
2. de start-start relatie
De tweede aktiviteit kan starten zodra de eerste is begonnen.
3. de eind-eind relatie De tweede aktiviteit kan worden afgerond zodra de eerste is bêëindigd.
Aan de relaties kan een bepaalde duur worden gegeven. In dat geval wordt de duur
bij de verbindingslijnen met pijl geschreven.
In de rechthoek die een aktiviteit weergeeft worden aangetekend:
1. de omschrijving van de aktiviteit
2. de duur van de aktiviteit D
3. het vroegste begin VB
4. het vroegste einde VE
5. het laatste begin LB
6. het laatste einde LE
7. de totale speling TS
Boven de aktiviteit wordt het nr. geplaatst. De aktoren zijn niet vermeld.
Het geheel wordt op een tijdschaal getekend.
De aktiviteiten volgen uit de aard van het werk. De compositie van de relaties
ook. D~or de aktiviteiten verstandig te groeperen kan een zo kort mogelijke
projectduur, weergegeven door het kritieke pad, worden berekend.
De berekeningen van de tijdstippen en de totale speling
V Ben V E Het Vroegste Begin van een aktiviteit wordt berekend vanuit het Vroegste Einde
van de voorafgaande aktiviteit, vermeerderd met de duur der verbindende relatie.
Het Vroegste Begin van een aktiviteit is gelijk aan het Vroegste Einde van de
voorafgaande aktiviteit, vermeerderd met de duur van de relatie. Als er meer uit
komsten zijn dient de hoogste te worden aangehouden.
De berekening start bij de eerste aktiviteit.
... """" ....................................... ... 103
L Ben LA
Het Laatste Begin van een aktiviteit wordt berekend uit het Laatste Einde,
verminderd met de duur van die aktiviteit. Het Laatste Einde van een
voorafgaande aktiviteit is gelijk aan het Laatste Begin van de opvolgende, vermin
derd met de duur van de relatie. Als er meerdere uitkomsten zijn geldt de laagste
waarde. De berekening start bij de laatste aktiviteit.
De spelingen
De speling van een aktiviteit is het verschil tussen het Laatste Begin en het
Laatste Einde van een aktiviteit, verminderd met de duur van de aktiviteit. De
Vrije Speling van een aktiviteit is de speling die bij het benutten ervan geen
invloed heeft op de speling van andere aktiviteiten. De Gebonden Speling is een
speling in een keten van aktiviteiten die maar voor één der aktiviteiten kan wor
den aangewend. Meestal spreekt men van Totale Speling, als het geheel van vrije
en gebonden speling.
Het kritieke pad
het kritieke pad is die keten van aktiviteiten waarvan de speling 0 is. Zij bepaalt
de kortst mogeljke duur van het project. Overschrijding van de tijdsduur van één
der aktiviteiten leidt tot een langere duur van het project en soms tot een nieuw
kritiek pad.
Capaciteitsplanning
De duur van de handelingen hangt o.a. af van de personele inzet. Bij de opbouw is
van een bepaalde bezetting uitgegaan. Na konstruktie van het netwerk kan de ar
beidsfilm worden opgesteld die na toetsing tot bijstelling noopt. Een in tijd bezien
evenwichtig beroep op mankracht is een plezierige optie. De planning wint aan
waarde als de prestaties per persoon teruggaan op gegevens uit vroegere
ervaringen.
Kredietplanning
Zowel voor de vroegst mogeljke afwikkeling als voor de laatst mogeljke afdoening
is de kredietbehoefte te becijferen. Het is noodzakelijk die behoefte in beeld te
brengen opdat bij niet toewijzing van de geplande kredieten de gevolgen voor de
voortgang zo goed mogelijk kunnen worden vereffend.
104-
13. Het landbouwbeleid
13.1. Inleiding
Door de tijden heen is het lage hoofdelijke inkomen van de boeren een probleem
geweest. De oorzaak ervan is te zoeken in de inelasticiteit van de vraag naar
voedsel, de slechte struktuur van de landbouw en de inelasticiteit van de
produktie.
De boeren produceren voor een markt, maar hoeveel er van een bepaald produkt
wordt aangeboden, is bij de start van het produktieproces niet bekend. Tijdige bij
sturing om uit een slechte marktsituatie te geraken is onmogelijk. Daarom tracht
elke agrarische ondernemer een zo groot mogelijke opbrengst per oppervlakte
eenheid te bereiken. De gezamenlijke ondernemers creëren daarmee een
fundamentele onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod. Bij het doorschieten van
het aanbod ten opzichte van de marktbehoefte is het surplus vrijwel waardeloos.
Zowel de agrarische crisis uit 1820 als die uit 1880 kwamen voort uit een
verstoring van de graanmarkt. Graan is een geducht wapen in de ekonomie. Geen
land kan het zich veroorloven blijvend en in grote mate afhankelijk te zijn van het
buitenland voor zijn basisvoedsel. Als reaktie op een te grote afhankelijkheid
zorgden Engeland en Rusland na de Napoleontische tijd voor een grote
graanproduktie. Dit leidde rond 1820 in beide landen tot een overschot aan graan,
dat voor een appel en een ei op de buitenlandse markt werd aangeboden. De
andere importerende landen werden daardoor genoodzaakt invoerre_çhten op de
import te heffen ter bescherming van hun nationale landbouw. Het duurde tot de
vijftiger jaren van de vorige eeuw, voordat er een nieuw evenwicht op de
graanmarkt was bereikt. Met het afschaffen van de Corn Laws luidde Engeland in
184-6 een periode van vrijhandel in. Vele Europese landen volgden het Engelse
voorbeeld.
Door het in exploitatie nemen van nieuwe gronden in Amerika werd daar in de
zeventiger jaren van de l 9de eeuw steeds meer graan geoogst. De opkomst van de
stoomscheepvaart maakte verscheping ervan naar Europa mogeljk en het
Amerikaanse graan werd te koop aangeboden voor prijzen die ver onder de
Europese kostprijs lagen. Omstreeks 1880 was de volgende landbouwcrisis een feit.
Opnieuw werden de landen in Europa gedwongen hun landbouwers te beschermen.
Welke oplossing een land koos was afhankelijk van de betekenis die handel en
industrie er hadden. In het algemeen hielden Denemarken, Engeland, Nederland en
105
België vast aan de vrijhandel ten nadele van hun akkerbouwers. Terwijl in Centraal
en Zuid-Europa de graanteelt door het belasten van de graanimport werd
beschermd.
Dankzij de landbouwcrisis van 1880 kwam het in 1883 tot de oprichting van de
eerste landbouworganisatie, het "Nederlands Landbouw Comité". Wat later
ontstonden de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB) en de
Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond (NCBTB). In de twintiger jaren
startte het periodiek overleg tussen de drie centrale landbouworganisaties. Thans
wer.ken ze met de voedingsbonden van de werknemersbonden samen in het
Landbouwschap dat in 19 54 is ingesteld. Het is een belangenbehartigende koepel
organisatie die regelmatig overleg voert met de Minister van Landbouw en
Visserij.
In elke provincie is er een gewestelijke raad van het Landbouwschap. Het grondge
bruik en de ruimtelijke ordening zijn belangrijke aandachtsvelden van het
landbouwschap in het overleg met de provinciale en plaatselijke autoriteiten.
Om enerzijds de inkomsten uit de landbouw op een aanvaardbaar niveau te brengen
en te houden en anderzijds de voedselvoorziening veilig te stellen moet een land
bouwbeleid gevoerd worden. De elementen daarin zijn een markt- en prijsbeleid en
een landbouwstruktuurbeleid. Het nationale markt- en prijsbeleid heeft een
directe invloed op de in- en uitvoer. Daarom zijn voor een stabilisatie bovennatio
nale regelingen of een gemeenschappelijk beleid gewenst.
13.2. De Europese Gemeenschap en de landbouw
In 19 51 sloten 6 Europese staten het verdrag voor de Europese Gemeenschap voor
Kolen en Staal (EGKS). Tussen 1952 en 1954 hebben 17 landen getracht tot en
Europees landbouwbeleid te komen. Dat is niet gelukt. In 1957 werd dat EGKS
verdrag uitgebouwd tot dat van de Europese Economische Gemeenschap de EEG en
voor de Euratom.In dit verdrag van 1957, met een wijdere economische strekking,
is wel een aanmerkelijk deel van de eerder ontwikkelde gedachten ter oplossing
van de landbouwproblematiek opgenomen.
De algemene doelstelling van het verdrag, neergelegd in artikel 11 O, luidt: "door
106
tezamen een douane-unie op te richten beogen de lidstaten een bijdrage in
overeenstemming met het gemeenschappelijk belang te leveren tot de
harmonische ontwikkeling van de wereldhandel".
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is in artikel 39 als volgt verwoord:
a. de produktiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische
vooruitgang te bevorderen en door zowel de nationale ontwikkeling van de
landbouwproduktie als een optimaal gebruik van de produktiefaktoren met
name van arbeidskrachten te verzekeren;
b. aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren met
name door verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw
werkzaam zijn;
c. de markten te stabiliseren;
d. de voorzieningen veilig te stellen;
e. redelijke prijzen bij de levering aan de verbruikers te verzekeren.
Het landbouwbeleid kon niet zonder meer op één noemer worden gebracht. De na
de crisis van de dertiger jarren en de tweede wereldoorlog doorgevoerde nationale
landbouwpolitiek is sterk verweven met de nationale economieën. De boeren
vormden toen t deel van de beroepsbevolking in de EEG
In 1958 komen de vertegenwoordigers uit de landbouw in Stresa bijeen om een van
het EEG-verdrag afgeleid landbouwbeleid te formuleren dat voor alle lidstaten ac
ceptabel is. Eerst in 1962 werd een package deal gesloten waarbij de grootste
tegenstellingen werden overbrugd. Vanaf dat moment heeft het Europese
landbouwbeleid 3 pijlers, te weten:
1. eenheid van de markt;
2. communautaire preventie;
3. financiële solidariteit, via het Europese Odënterings- en Garantiefonds voor
de landbouw (EOGFL).
Vanuit die optiek zijn de diverse bes lui ten op landbouwgebied tot stand gekomen.
De EEG kent als besluiten: verordeningen, richtlijnen, beschikkingen,
aanbevelingen en adviezen.
De eerste drie zijn verbindend, de overige niet. De verordeningen scheppen recht
streekse rechten en plichten voor elke burger in de gemeenschap. De beschikking
geldt alleen voor hen tot wie ze is gericht. De richtlijn is een soort raamwet en is
bedoeld om tot harmonisatie van wetgeving in de EEG te komen. De nationale re
geringen geven uitvoering aan de richtlijnen.
·------------------------~~~~
107
13.3. De realiseering van het EEG-landbouwbeleid
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft vele ups en downs gekend. Bij elke
crisis blijkt dat de politieke grondslag te zwak is om tot optimale regelingen in de
politiek gevoelige landbouwsector te komen. De toetreding van nieuwe leden
schept steeds extra problemen. De jaarlijkse marathon-zittingen van de ministers
van landbouw voor de regeling van het prijs- en marktbeleid zijn een steeds terug
kerend strijdtoneel waar oplossingen worden gevonden om het E.E.t. landbouwbe
leid in stand te houden, die primair het agrarische belang dienen en steeds meer
kriJiek uit de andere sectoren oproepen. Het belangrijkste onderdeel is het markt
en prijsbeleid. Het leeuwedeel van de EOGFL-gelden wordt besteed aan het
ondersteunen van de markten. Het aandeel in de zuivelmarkt is groot en staat
regelmatig ter discussie.
Door toedoen van de Nederlandse EEG-commissaris Mansholt is in 1972 na heftige
discussies ook het landbouwstruktuurbeleid van de grond gekomen met het formu
leren van de sociaal-strukturele richtlijnen.
Zij komen neer op:
de modernisering van de landbouwbedrijven;
de bevordering van de bedrijfsbêëindiging en aanwending van cultuurgrond tot
verbetering van de struktuur;
de sociaal-economische voorlichting en de scholing van degenen die in de
landbouw werken.
De nadere uitwerking ligt o.a. vast in de EEG moderniseringsrichtlijn uit 1972 en
de zogenaamde bergboerenregeling uit 197 5. De laatste is bedoeld om de landbouw
in streken met rlatuurlijke handicaps en enkele andere probleemgebieden in stand
te houden door het verlenen van toeslagen op het inkomen. Deze richtlijn zal ook
voor enkele gebieden in Nederland gelden.
De nationale regeringen geven uitvoering aan de richtlijnen. Voor zover een aan
gemelde landbouwstruktuur verbeterende maatregel als EEG-belang wordt
aanvaard kan daarvoor een subsidie uit het EOGFL-fonds worden verstrekt.
13.4. Het nationale landbouwstruktuurbeleid
De landinrichting in Nederland is duidelijk een struktuurverbeteringsmaatregel.
Sinds het EEG-struktuurbeleid tot ontwikkeling is gekomen behoren projecten op
nationaal niveau in het EEG-landbouwstruktuurbeleid te worden ingepast.
Voor zover een beroep op mede-financiering door de gemeenschap wordt gedaan,
108
dienen de projecten ook te voldoen aan de daarvoor geldende voorwaarden. Zo is
met name van belang de EEG-moderniseringsrichtlijn van 1972. Op basis hiervan
heeft de CLC besloten landinrichtingsprojecten te bevorderen waarvan verwacht
mag worden, dat na voltooiing van de herverkaveling de cultuurgrond:
hetzij voor tenminste 70% wordt gëëxploiteerd door bedrijven die beantwoor
den aan het moderniseringsdoel;
hetzij voor tenminste 40% wordt gëëxploiteerd door bedrijven met een goed-
gekeurd ontwikkelingsplan.
Onder het moderniseringsdoel wordt verstaan het bereiken c.q. het behouden van
een arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht, dat tenminste gelijk is aan het
zogenaamde "vergelijkbare inkomen" bij een arbeidsduur van niet meer dan 2210
uur per jaar. Het "vergelijkbaar inkomen" is afgeleid uit inkomens buiten de land
bouw en wordt telkenjare vastgesteld.
De uitvoering van de Brusselse sociaal-strukturele richtlijnen kon in Nederland aan
bestaande organisaties worden toevertrouwd. Naast de al genoemde Centrale
Landinrichtings Commissie en de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds zijn
dat het Bureau Beheer Landbouwgronden en de Stichting Borgstellingsfonds voor
de Landbouw. In al deze organisaties is het Landbouwschap vertegenwoordigd.
In het midden van de zeventiger jaren heeft de Minister van Landbouw zijn visie
op het landbouwstruktuurbeleid in een nota vastgelegd. De visie diende als de sec
torale inbreng voor het opstellen van het derde deel van de derde nota over de
ruimtelijke ordening, ·ofwel de nota landelijke gebieden. Verder heeft de visie
dienst gedaan bij het opstellen van het Struktuurschema Landinrichting dat in .1981
is gepubliceerd. De hoofdlijnen in deze visie lopen in de pas met het EEG-beleid.
Ze stoelen op drie gedachten:
het bedrijven van landbouw is een economische aangelegenheid.
de mate waarin landschappelijke en natuurlijke waarden de economische
exploitatie kunnen reguleren is neergelegd in de relatienota;
de toepassing van het sociale en fiscale beleid in de landbouw.
De algemene uitwerking ervan komt aan de orde in het hoofdstuk over de relatie
nota en dat over het struktuurschema landinrichting en in de te behandelen wet
agrarisch grondverkeer.
Verder zijn de projectgebonden uitwerkingen te vinden in de landinrichtingsplan-
nen. Zie daarvoor hoofdstuk 4.3.
....
109
De slogan "boerengrond in boerenhand" uit vroeger jaren vindt opnieuw gehoor.
Ten behoeve van infrastrukturele voorzieningen, volkshuisvesting en
reservaatsvorming verliest veel grond zijn agrarische funktie. De aanwinning van
nieuwe grond met een agrarische bestemming blijft daarbij achter. Ten gevolge
daarvan is de grond schaars en navenant duur. Weliswaar behoren de prijzen van
45.000,- per ha. zoals in 1979 golden, alweer tot het verleden, maar bij het
aantrekken van de economie zal de prijs ongetwijfeld weer boven de f 30.000,- per
ha stijgen. Een niveau dat voor een rendabele agrarische exploitatie te hoog is.
Sinds 1981 heeft de Minister van Landbouw de mogelijkheid in te grijpen in het
agrarisch grondverkeer als de grondmarkt door te hoge prijzen wordt verstoord.
De Wet Agrarisch Grondverkeer (WAG) is een raamwet, de persoonsgebonden en
de bedrijfsgebonden toetsingscriteria zullen afhankelijk van de prijsontwikkeling
bij Algemene Maatregel van Bestuur worden ingevoerd. De grondkamer toetst de
criteria. De gemeenten verzorgen de vaststelling van het werkingsgebied. Als een
eigenaar1 zijn grond wil verkopen kan dit resulteren in een koopplicht voor de
overheid.
Aangezien de minister vindt dat de prijzen op een aanvaardbaar niveau liggen
wordt vooralsnog de landbouwkundige toetsing niet ingevoerd. Over het nut van
de wet zijn zelfs in het Landbouwschap en de boerenorganisaties de meningen
verdeeld.
110
11.j.. De Relatienota
11.j..l. De inhoud van de relatienota
In 1975 bracht de regering een drietal nota's uit die betrekking hadden op natuur
en landschap en op de relatie tussen landbouw enerzijds en natuur en landschap
anderzijds. Ze staan bekend als de groene nota's.
De nota over de nationale parken handelt over aaneengesloten gebieden van ten
minste 1000 ha, die een zo bijzondere natuurlijke en landschappelijke gesteldheid
hebben, dat ze geheel in overheidshand dienen te zijn om aantasting te voorkomen.
In de nota over de nationale landschapsparken gaat het om grotere aaneengesloten
gebieden met een eigen karakter, waarin deels de belangen van natuur en
landschap, deels die van landbouw prevaleren. De uitwerking van het meest
gewenste beheer kan niet los gezien worden van de belangen van de daar wonende,
werkende en recrëërende bevolking.
De relatienota richt zich op de problematiek van die gronden die een
landbouwkundige funktie hebben maar tevens waardevol zijn uit een oogpunt van
natuur of landschap. In de relatienota is uiteengezet hoe de regering zich voorstelt tot een beheer te
komen waarbij die dubbelfunktie tot zijn recht kan komen, en voor welke gebieden
het beschreven of te ontwikkelen beleidsinstrumentarium moet gelden.
De uitgangspunten van de géïntegreerde visie zijn:
a. dat de agrarische aktiviteit in de waardevolle agrarische cultuurlandschappen
met het oog op het landschapsbeeld zoveel mogelijk dient te worden behouden;
b. dat, waar nodig, in de waardevolle cultuurlandschappen een inrichtingsbeleid
wordt gevoerd gericht op het scheppen van een verantwoorde beheerssituatie,
zowel uit het oogpunt van natuur en landschap als uit het oogpemt van de land-
bouw; c. dat een agrarische bedrijfsvoering dient te worden bevorderd die mede is af-
gestemd op doeleinden van natuur- en landschapsbeheer. Dat houdt in dat de
boer een aantal handelingen verricht onder omstandigheden, in een vorm en op
een tijdstip passend in de uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud ge-
formuleerde beleidsvisie;
d. dat het noodzakelijk is de boer die zodanige beheershandelingen verricht voor
die prestatie te belonen. Deze inkomsten zullen, tezamen met het inkomen uit de produktie, de boer
uitzicht moeten bieden op een maatschappelijk verantwoord bestaan. Derhalve
111
zal de beloning voor beheershandelingen zodanig moeten zijn dat het niet uit
maakt of een boer "producerend" of "beherend" aktief is. De beloning zou de
vorm kunnen krijgen van:
een vergoeding voor het verrichten van duidelijk omschreven onderhouds
en beheerswerkzaamheden;
een vergoeding vanwege permanent aanwezige natuurlijke handicaps, op
basis van de EEG-bergboerenregeling;
een vergoeding voor konkreet omschreven aanpassingen in de bedrijfsop
zet en bedrijfsvoering ten behoeve van het natuur- en landschapsbeheer
(beheerdersinkomen);
een bijdrage in de kosten van een verzwaard welstandstoezicht;
e. dat, in situaties waar het beheer van natuur en landschap zodanig gaat over
wegen dat de produktiefunktie op de achtergrond raakt, naar een andere dan
de bovenbedoelde beheersvorm dient te worden omgezien. Het beheer kan in
dergelijke gebieden het beste worden verricht door gespecialiseerde
instanties. Daartoe dienen deze gebieden als reservaat verworven te worden.
Het valt niet steeds precies aan te geven waar de grens tussen de mogelijkheid tot
hantering van beheersovereenkomsten en de mogelijkheid van reservaatvorming.
ligt. Een aantal overwegingen speelt bij deze keuze een rol. In de eerste plaats is
van belang of de te beheren waarden zo bijzonder of zo kwetsbaar zijn dat zij een
specifiek beheer behoeven. In de tweede plaats moet worden overwogen of het
economisch verantwoord is het agrarisch bedrijf op de betrokken gronden voort te
zetten. Ook dient te worden overwogen of het beheer door de boer op basis van
beheersvergoedingen uit kostenoogpunt nog een reëel alternatief is, dan wel dat
voor beheer door een gespecialiseerde organisatie moet worden gekozen.
Verondersteld is dat in totaal 200.000 ha cultuurgrond aan waardevolle agrarische
cultuurlandschappen voor toepassing van het ontwikkelde beleid in aanmerking
komen. In de derde nota van de ruimtelijke ordening is de relatienota verder uit
gewerkt.
llt.2. De toepassing van de relatienota
Ter uitvoering van de relatienota is een aantal beheersvoornemens en regelingen
opgesteld. Te weten:
de globale aanwijzing van beheers- en van reservaatgebieden;
de vaststelling van de concrete grens;
112
het afsluiten van beheersovereenkomsten op basis van een beheersplan.
De globale aanwijzing van de reservaten en van de beheersgebieden komt tot stand
als de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening na advies van de
RPC en het College van Gedeputeerde Staten van een provincie het daarover eens
zijn. De nadere uitwerking, de vaststelling van de concrete grens, kan met mede
werking van de provinciale besturen tot stand komen in:
het kader van een nog lopende ruilverkavelingsprocedure of
landinrichtingsprocedure;
de vaststelling van een bestemmingsplan;
anderszins.
De Commissie Beheer Landbouwgronden (CBL) zal de overeengekomen begrenzing
formeel juridisch vastleggen en deze beschikking van toepassing verklaren.
Een belangrijk eleme!îJ in de beschikking is het voor elk beheersgebied op te
maken beheersplan. Het bevat de relevante gegevens om de vergoeding, voor een
op natuur- en landschapsbehoud aangepast beheer, vast te stellen. Een daaraan ten
grondslag liggend conceptplan wordt opgemaakt door een provinciale adviescom
missie, waarin ook vertegenwoordigers uit de diverse sectoren zitting hebben. Par
tijen in de beheersovereenkomsten zijn enerzijds de gebruikers en de eigenaar, an
derzijds het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). ,)
Bij de landinrichting zijn mede de belangen van natuur en landschap in het geding.
Dit vraagt een voortdurende afweging met de belangen van de landbouw. Betere
verkaveling, perceelsvergroting, betere waterbeheersing en aanleg van wegen • ,1,
komen de natuur en het landschap niet ten goede. Het instrumentarium dat nu als
uitvloeisel van de relatlenota is ontwikkeld biedt een uitweg om de belangen van
beide sectoren te behartigen.
De kosten ervan worden gedragen door het Ministerie van Landbouw en Visserij.
Daar waar landinrichting plaatsvindt of is voorzien, geschiedt de vaststelling door
de CLC in overeenstemming met GS en in overleg met de LIC.
Voor gebieden die bui ten een ruilverkaveling of landinrichting zijn gelegen doen
GS een voorstel tot concrete begrenzing van het relatienotagebied. De concrete
begrenzing wordt vastgesteld door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening gehoord de Rijks Planologische Commissie.
Als beheersgebieden of reservaten zijn aangewezen, behoort dat uit de
bestemmingsplannen te blijken. Een beheersgebied zou de bestemming agrarisch
113
gebied met natuurwetenschappelijke waarde moeten hebben. Dit betekent dat
regelingen inzake waterpeil, veranderingen, bodemverbetering, dempen van sloten
e.d. in een bestemmingsplan kunnen worden opgenomen en niet afhankelijk
behoeven te zijn van een vrijwillige beheersovereenkomst.
14.3. De beheersovereenkomst
Het BBL is met het uitvoeren van de beheersovereenkomsten belast. In iedere pro
vincie is er een Provinciale Commissie Beheer Landbouwgronden die op verzoek
van het BBL ontwerp-beheersplannen opstelt voor de concreet begrensde
beheersgebieden. Daarna stelt de CBL het beheersplan vast en kunnen eigenaren
en gebruikers op vrijwillige basis een beheersovereenkomst met het BBL afsluiten.
Die overeenkomst kan bestaan uit:
het plegen van onderhoud;
het mede richten van de agrarische bedrijfsvoering op de verwezenlijking van
doeleinden van natuur- en landschapsbeheer;
het afzien van verbeteringen in de externe produktie-omstandigheden.
Bij een analyse van de afgesloten beheersovereenkomsten constateerde J.H. Enter,
medewerker van de RPD, dat de onderhoudsbepalingen nauwelijks een rol spelen.
De tweede en derde categorie vormen de hoofdmoot. Merkwaardigerwijs komen in
de beheersovereenkomsten ook bepalingen voor die een verbetering van het milieu
beogen.
Bij een nadere uitwerking van het bestemmingsplan met een aantal verboden zoals
verlaging van het waterpeil, bodemverbetering, ontginning e.d. zouden deze ver
boden niet in de beheersovereenkomst behoeven te worden opgenomen. De uit het
bestemmingsplan voortvloeiende schadevergoeding zou dan volgens artikel 4-9
WRO kunnen worden afgewikkeld.
Het provinciebestuur van Utrecht is van mening dat een bestemming tot
agrarische grond met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke waarde en
daartoe strekkende verbodsbepalingen alleen acceptabel is wanneer de middelen
voor eventuele schadevergoedingen zijn gereserveerd.
De verbodsbepalingen gelden dan uiteraard voor een ieder in het beheersgebied. In
de af te sluiten beheersovereenkomsten kunnen dan het onderhoud en beheer gere
geld worden.
Het aanwijzen van reservaten en beheersgebieden kan een onderdeel zijn van de
landinr ich tingsp roced ure.
Tot nu toe biedt de wet geen mogelijkheid beheersovereenkomsten tegen de wil
114
van eigenaar of gebruiker op te leggen. Wel krijgt het aangewezen gebied een
inrichting die aan de belangen van natuur en landschap tegemoet komt. En zal de
LIC bij het aangaan van beheersovereenkomsten bevorderen. Bij de herverkaveling
van eigendom en gebruik is een beheersgebied een extra randvoorwaarde. De daar
ingebrachte gronden kunnen alleen met medewerking van een binnenkomende en
een uitgaande rechthebbende buiten het beheersgebied worden toegedeeld.
Realisering van een reservaatsgebied in een ruilverkaveling is mogelijk door
toewijzing binnen de marge van 5% of door ruiling met BBL-gronden. In een herin
richting is in principe onteigening de aangewezen vorm om het reservaat toe te
kunnen wijzen.
115
15. Ruimtelijke ordening en landinrichting
15. l. Inleiding
De ruimtelijke ordening in Nederland heeft zich ontwikkeld uit de Woningwet van
1901. In deze wet kwam een ruimtelijk plari voor, de reservering van gronden voor·
de aanleg van straten in een stedelijke uitbreiding. In 1965 werd de Wet op de
Ruimtelijke Ordening van kracht. In deze wet hebben de gemeenten de
bevoegdheid gekregen om bestemmingsplannen vast te stellen. In deze plannen
wordt de bestemming van de grond vastgelegd en worden voorschriften gegeven
voor:" het gebruik van de grond en de opstallen. Dit plan is het enige ruimtelijke
plan dat de burger bindt. Een inrichting die daar van afwijkt is niet toegestaan.
Voor werken die overeenkomen met het bestemmingsplan moet een
aanlegvergunning worden verstrekt.
Provincies kunnen streekplannen vaststellf'n. De provincie heeft de bevoegdheid ·'
om onderdelen van het streekplan bindend te maken door een aanwijzing te geven
aan de gemeenten ten aanzien van de bestemmingsplannen. De nationale overheid
voert een regeringsbeleid inzake de ruimtelijke ordening met de Minister van
Ruimtelijke Ordening als cdördinerend minister. De Minister van Ruimtelijke
Ordening heeft de bevoegdheid om onderdelen van het beleid bindend te maken
door een aanwijzing te geven aan de provincies ten aanzien van de streekplannen.
De ruimtelijke ordening is een aktief proces.}waarin de drie bestuurslagen de ruim
telijke ontwikkeling geleiden. Een streven naar de best denkbare wederkerige aan
passing van ruimte en samenleving, zulks terwille van die samenleving.
Onder sectorplanning wordt een concrete programmering van een overheidsaktivi
teit verstaan bijvoorbeeld de landinrichting öf de verzorging van rijkswegen.
De ruimtelijke ordening is een facetplanning die zich richt op de ruimtelijke
aspecten van de beleidssectoren. In Nederland kennen we drie facetplanningen, nl.
de economische, de sociaal-culturele en de ruimtelijke.
Voor elk bestaat een nationaal planbureau, een onderraad uit de Ministerraad en
een adviesraad. Voor de ruimteljke ordening zijn dat de Rijks Planologische Dienst
(RPD) en de Raad voor de Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (RROM) en de
Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening (RARO).
Als facetplanning en sectorplanning in één plan samengaan, spreekt men van inte
grale planning, bijv. Integraal Structuurplan Noorden des Lands en de
Herinrichting Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.
116
Het regeringsbeleid inzake de ruimtelijke ordening is beschreven in de derde nota
over de ruimtelijke ordening. Deze is opgebouwd uit:
le deel de or1ënteringsnota;
2e deel de verstedelijkingsnota, en
3e deel de nota landelijke gebieden.
De Nota landelijke gebieden bevat de algemene lijnen voor de ruimtelijke ordening
in het landelijk gebied. In de bij de nota behorende structuurschets is het beleid
voor de afzonderlijke landsdelen nader uitgewerkt. De schets is tevens het kader
voor de uitvoering van het beleid. Aan de hand van die schets zijn de "groene"
schema's voor het landelijk gebied uitgewerkt. Het zijn:
Het Structuurschema landinrichting;
Het Structuurschema voor de openluchtrecreatie, en
Het Structuurschema voor natuur en landschapsbehoud.
Ze bevatten de sectorvoorzieningen die op termijn nodig zijn. Zowel de derde nota
voor de ruimtelijke ordening als de structuurnota's doorlopen voor hun definitieve
vaststelling de procedure van de planologische kernbeslissingen (pkb).
Het is de bedoeling dat de pkb's doorwerken in de streekplannen van de provincie
en in de structuur- en bestemmingsplannen van de gemeenten. Omdat de invloed
van de op rijksniveau genomen beslissingen merkbaar is tot op het laagste niveau ,
is het gewenst die rijksbeslissingen een zo breed mogelijk draagvlak te geven.
Om de kans daarop te vergroten kan een ieder die dat wenst, zich via de inspraak
procedure bij de besluitvorming laten betrekken. Na de inspraakprocedure die door
de RARO wordt verzorgd en het bestuurlijk overleg legt de regering de pkb al dan
niet aangepast aan de Kamer ter behandeling voor. De tekst van de na de parle
mentaire behandeling door de regering vastgestelde pkb wordt gepubliceerd.
Inmiddels zijn verschillende structuurschema's vastgesteld. Of het
planningssysteem tot het beoogde consistente beleid op alle bestuursniveaus zal
leiden of in te lange procedures zal verzanden is nog niet te zeggen. Zeker is wel
dat er een veel fundamenteler denken over de inrichting van ons land in gang is
gezet en dat het strutuurschema landinrichting en blijvende invloed op de
landinrichting zal hebben.
117
15.2. Het Structuurschema landinrichting en het voorbereidingsschema
Het Structuurschema landinrichting is opgesteld door de voor deze sector verant
woordelijke staatssecretaris van Landbouw en Visserij, terwijl de Minister van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening mede verantwoordelijk is voor de
inhoud. Het Structuurschema is het eerste dat in een wet, de aanstaande
Landinrichtingswet, wordt geregeld. Het Structuurschema is een bestuurlijk hulp
middel bij het verwezenlijken van het landinrichtingsbeleid voor de jaren 1985 tot
de eeuwwisseling. Het bevat de beleidskaders voor de rijksoverheid om de aanvra
gen voor concrete landinrichtingsprojecten te kunnen toetsen.
De drie "groene" structuurschema's zijn op elkaar afgestemd en nagenoeg gelijk ' verschenen. Wel wordt door sommige niet agrarische groepen gevreesd dat het
Structuurschema landinrichting te dominant is hetgeen nog wordt versterkt door
de wettelijke status via de landinrichtingswet.
De structuurschema's moeten doorwerken in de streekplannen en
bestemmingsplannen. De minister van VROM ziet daarop toe, maar de sectormini
ster heeft daar ook belang bij. Voor VROM verzorgt de Inspecteur ruimtelijke or
dening (IRO) het overleg met provincie en gemeente. Voor de Minister van
Landbouw is de directeur landelijke gebieden en kwaliteitszorg (L & K) de verte
genwoordiger in bestuurlijke aangelegenheden. Het Structuurschema landinrichting
is verder het kader voor de effectuering van de landinrichting op landelijk niveau
tot 199 5 met een doorkijk tot het jaar 2005. Het vindt zijn doorwerking in het
Voorbereidingsschema Landinrichting waarin het middellange- termijnbeleid (5
jaar) vorm krijgt.
Onder de Landinrichtingswet zijn vier vormen van landinrichting mogelijk. Het
voorbereidingsschema geldt voor de twee belangrijkste vormen, de'ruilverkaveling
en de herinrichting. De twee andere vormen, de aanpassingsinrichting en de kavel
ruilovereenkomst, staan er los van. De aanpassingsinrichting volgt op een
infrastructureel werk om de nadelige gevolgen daarvan op te heffen. Deze aktivi
teiten laten zich niet op voorhand plannen. Datzelfde geldt voor de kavelruilover
eenkomsten die geheel afhankelijk zijn van een overeenkomst tussen een aantal
belanghebbenden.
De inrichting zal zich richten op vier faktoren te weten: ontsluiting, waterbeheer
sing, verkaveling en landschapsbouw. De gebieden die voor de integrale inrichting
volgens de variant ruilverkaveling of de variant herinrichting in aanmerking komen
zijn de volgende:
uit het oogpunt van het landbouwstruktuurbeleid:
118
gebieden waar de inrichtingssituatie aanmerkelijk kan worden verbeterd en die
aanmerkelijke achterstand hebben in inkomen en werkomstandigheden. De
oppervlakte is bijna 500.000 ha;
uit het oogpunt van het verstedelijkingsbeleid:
gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer en in het bijzonder die welke zijn
gereserveerd voor verwezenlijking van de Randstadgroensstruktuur en de
handhaving van de bufferzones, in de Structuurschets stedelijke gebieden
1983.
De randstad-groenstruktuur is daarvan het urgentst. De oppervlakte is bijna
300.000 ha;
uit het oogpunt van het beleid voor natuur- en landschapsbehoud:
gebieden waar de landinrichting in belangrijke mate kan bijdragen aan het op
heffen of verminderen van een grote disharmonie in het landschap vergeleken
met de toegekende funktie. Bijvoorbeeld de grote landschappelijke eenheden.
De oppervlakte is ruim t+00.000 ha.
De voor deze drie hoofdlijnen samengevoegde beleidskaart geeft de drie gebieds
typen aan. Door onderling overlapping is de totale oppervlakte inrichtingsbehoef
tige grond geen 1.200.000 ha maar ca. 700.000 ha.
Alleen deze gebieden komen na plaatsing op het voorbereidingsschema voor land
inrichting in aanmerking. Jaarlijks kunnen buiten de beleidskaart nog projecten
met een oppervlakte van hooguit 1000 ha worden opgevoerd, voor zover ze aan de
hoofdlijnen van het beleid voldoen. En gemiddeld nog 5000 ha aan projecten met
een administratief karakter, die niet aan de hoofdlijnen van het beleid
voldoen.Deze opppervlakte krijgt een low budget, één vijfde van het gemiddelde
per ha. Naar schatting is dat iets minder dan f 1000,- per ha •.
In de afgelopen jaren was het beleid van de regering er op gericht jaarlijks een
t+0.000 ha integrale inrichting ter hand te nemen. Dit streven blijft gehandhaafd
doch kan om budgetaire redene worden verlaagd. De oppervlakten van de deelge
bieden uit de bijzondere projecten "Midden Delfland" en "Oost Groningen c.a." tel
len mee in de jaarlijkse oppervlakte.
De administratieve projecten, waarvoor prof. De Haan zich sterk maakte, tellen
daar voor èèn vijfde van de oppervlakte in mee.
Welke gebieden jaarlijks in aktieve voorbereiding komen wordt geregeld via het
Voorbereidingsschema landinrichting. Daarop worden die projecten opgevoerd
welke na aanvraag door Gedeputeerde Staten worden gesteund, door de Centrale
Landinrichtingscommissie worden voorgesteld en tenslotte door de minister van
119
landbouw worden geaccepteerd na toetsing aan o.a. de beleidskaart.
De afstemming tussen het Structuurschema landinrichting en het Structuurschema
Natuur- en landschapsbehoud is verzekerd met de regel dat in grote
landschapseenheden herinrichting de aangewezen vorm is.
Die met het Structuurschema Openluchtrecreatie met de regel ook in nationale
landschappen de herinrichting toe te passen als vorm van landinrichting.
De instandhouding en versterking van bestaande natuur- en landschapswaarden is
de eerste hoofdlijn van het regeringsbeleid voor deze sector.
De tweede richt zich op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en de derde op
de bëinvloeding van het gedragspatroon, gericht op respect voor natuur en land
schap en het natuurlijk milieu.
120
16. Omvang en voortgang van de landinrichting
16.l. De omvang
In 1958 stelde de toenmalige CCC voor het eerste een meerjarenplan op. Op dat
moment was
gereedgekomen
in uitvoering
aangevraagd
125.000 ha
200.000 ha
1.300.000 ha
Het meerjarenplan voor de periode 1960-1970 ging uit van een jaarlijkse instroom,
die opliep van 40.000 ha in 1960 tot 48.000 ha per jaar in 1968. Door
regeringsmaatregelen werd het plan opgevoerd tot een stemmingsscore van 55.000
ha in 1970.
In 1972 werd die opgaande trend door gewijzigde maatschappelijke budgettaire
overwegingen omgebogen en daalde de jaarlijkse instroom tot 40.000 ha per jaar,
inclusief de herinrichtingsplannen in Midden Delfland en Oost Groningen.
Het in 1981 aan de Kamer aangeboden Structuurschema landinrichting gaat voor
de periode 1985-1995 eveneens uit van een jaarlijkse instroom van 40.000 ha tegen
gemiddelde kostprijs, resp. 44.000 ha waarvan 5000 ha tegen één vijfde van de ge
midddelde kostprijs.
Naar de stand van maart 1981 was er
in uitvoering
in voorbereiding
aangevraagd
578.000 ha verdeeld over 94 projecten
363.000 ha verdeeld over 74 projecten
70.o·oo ha herinrichting Oost Gronir1gen +
Veenkoloniën
6.600 ha reconstructie Midden Delfland
1.040 ha reconstructie Oude Glastuingebieden
608.000 ha.
Voor de aangevraagde oppervlakte ligt een aanzienlijk deel in de 700.000 ha die
volgens het gepubliceerde structuurschema voor landinrichting in aanmerking ko
men. Met de invoering van de LI-wet vervallen alle aanvragen van voor 197 5. Van
de overige is voor 1987 een zienswijze te verwachten. Daardoor zal de
aangevraagde oppervlakte vermoedelijk tot 300 à 350.000 ha teruglopen.
De geplande afdoening van de lopende projecten was:
voor de periode 1981 t/m 1985
en voor 1986 t/ m 1990
na 1990
121
216.000 ha
267.000 ha
95.000 ha
578.000 ha
Dit betekende dat rond 1992 alle lopende blokken konden zijn afgehandeld mits de
toegezegde kredieten in het vereiste temop beschikbaar kwamen. De gemiddelde
uitvoeringsduur zou dan 13 jaar zijn.
16.2. De investeringen
De omvang van de totale investeringslast is telkens bepaald door de nog te
verrichten investeringen in de blokken die in uitvoering zijn. Hoe de investerings
last op een later tijdstip is hangt af van de opnieuw aangegane verplichtingen door
positieve stemmingsuitslagen en het restant van de verplichtingenstand in de
lopende projecten.
Gegeven de huidige verplichtingenstand van de lopende projecten is de totaal toe
komstige investeringslast gelijk aan de huidige last vermeerderd met de
toegevoegde investeringslast, maar verminderd met de over die periode gedane in
vesteringen in de lopende verkavelingen. De toegevoegde investeringslast is
bepaald door de oppervlakte van de in uitvoering genomen blokken en de
intensiteit van de voorzieningen.
De met elk project gemoeide kosten zijn te vinden in de kostenraming van het
stemmingsrapport, bedoeld in de rvk-wet of de landinrichtingsplannen in de LI-wet
na een positieve stemmingsuitslag of besluit tot herinrichting ontstaan financiële
verplichtingen voor het rijk, die overeenkomen met de bedragen uit die
kostenraming.
Hoe die verplichtingen over de toekomstige jaren worden verdeeld wordt
vastgelegd in de werkplannen van de LIC. Deze werkplannen behoeven de goedkeu
ring van de CLC. Het totaal van die goedkeuringen vindt zijn begrenzing in de
voor het onderhavige jaar op de rijksbegroting voor landinrichtingsaktiviteiten op
gevoerde bedrag.
Anderzijds is het zo dat de werkplannen van de landinrichtingscommissie mede van
invloed zijn op de begroting.
Bij ruime staatsmiddelen is de invloed van de landinrichtingscommissies groter. Is
de overheid krap bij kas dan zullen de commissies zich moeten aanpassen aan de
mogelijkheden.
Het bedrag dat door het Ministerie van Landbouw en Visserij aan een LIC op basis
van de kostenraming ter beschikking wordt gesteld is de som van: de rijksbijdrage,
de voorfinanciering en het werkkapitaal voor het Bureau Beheer
Landbouwgronden:
De rijksbijdrage is een subsidie.
De voorfinanciering is een lening aan de gezamenlijke rechthebbenden. De le
ning wordt na het gereedkomen van de ruil verkaveling over de rechthebbenden
versleuteld naar de mate van het nut dat het project hen bracht.
Terugbetaling geschiedt in 26 jaarlijkse termijnen tegen 6% voor rente en af
lossing.
Het werkkapitaal van het BBL is bedoeld voor het verwerven van gronden. Het
kapitaal komt weer vrij na toedeling in eigendom of door verkoop. Als de
grond in erfpacht wordt uitgegeven wordt het geïnvesteerde kapitaal
rentedragend door de inning van de erfpachtscanon.
Behalve de door het Ministerie van Landbouw en Visserij verzorgde investeringen
kent de landinrichting investeringen door derden waarmee wezenlijke onderdelen
van de landinrichting worden uitgevoerd.
Om de budgettaire last op langere termijn te beheersen werden en worden aan de
voorzieningen in de afzonderlijke projecten investeringslimieten per ha gesteld. In
de jaren 1970 t/m 1973 was dat voor het rijksaandeel gemiddeld f 8.000,-.
Dat daalde tot f 6.500,- in 1979. Sindsdien heeft die daling zich voortgezet tot
f 4.500,- à f 5.500,- per ha nu. Daartegenover staat dat de bijdragen doör de
waterschappen aanziènlijk zijn verhoogd.
Hoe het profijtbeginsel in de ruil verkavelingen geleidelijk aan is versterkt blijkt
uit onderstaande tabel:
Stemmingsdatum
vóór 1972
in 1972
in 1979
Rijksaandeel
rijks
bijdrage
69.6
61.9
61. 7
voorfinan
ciering
24.8
22.6
9.5
Contante bijdrage
derden
5.6
15.5
28.8
Totaal
100
100
100
123
Die derden zijn belanghebbende organisaties zoals waterschappen, Ministerie van
CRM, gemeenten of direct belanghebbende eigenaren.
De totale budgettaire last voor het Ministerie van Landbouw en Visserij voor de.
nog uit te voeren voorzieningen in de lopende verkavelingen bedroeg l januari
1981
f 1730 miljoen, verdeeld over f 1220 miljoen aan rijksbijdragen en f 510 miljoen
aan voorfinanciering. Inclusief werken die door derden worden gefinancierd belie
pen de toen komende investeringen f 2180 miljoen. Overeenkomend met 16.000
manjaar in de GWW-sector. Dit alles exclusief de ambtelijke bijstand.
Tot 1993 vergde de verplichtingenstand een gemiddeld jaarl!ijks budget van
1730 : 13 = 133 miljoen. In 1981 was 186 miljoen beschikbaar. Bij ongewijzigd
beleid zou derhalve jaarlijks f 55 miljoen aan nieuwe verplichtingen kunnen
worden aangegaan.
De regering heeft echter het voornemen de investeringen terug te brengen. Een
ambtelijke commissie heeft in 1981 verschillende overheidstaken geanalyseerd en
wegen tot bezuinigingen aangegeven. De door haar aangegeven mogelijkheden voor
de landinrichting komen in de volgende paragraaf aan de orde.
16.3. Overwogen aanpassingen in de landinrichting ter verlichting van de
budgettaire last
Evenals Nederland houden Duitsland, Frankrijk en België door landinrichting de
produktie-omstandigheden voor de landbouw op peil.
De groeiende wereldbevolking vraagt een hogere agrarische produktie. Zo:wel de
aanvragen voor ruilverkaveling als de in de vergelijkbare landen plaatsvindende
landinrichtingen wijzen erop dat de landinrichting niet kan worden gemist. Gelet
op de in de praktijk gegroeide multisectorale aanpak is er geen reden de integrale
werkwijze als een in vergeljking met afzonderlijke sectorale voorzieningen
kostenbesparende aanpak te verlaten. Overheveling van de overheidsaktiviteiten
naar particulieren komt vanwege de onderling afhankelijke doelstellingen en de
tegenstrijdige belangen van de rechthebbenden niet in aanmerking. Alleen de
overheid kan de projecten "leveren". Door wettelijke regelingen is de bestuurlijke
betrokkenheid, de bijstand van ambtelijke diensten en de rechtszekerheid van de
rechthebbenden gewaarborgd.
De complexiteit van landinrichting leidt ertoe dat het doorvoeren van beleidswij-
124
zigingen niet los kan worden gezien van het huidige beleid en de daaruit
voortvloeiende juridische en bestuurlijke verplichtingen. Indien men voor de nood
zaak komt te staan structureel op de uitgaven voor landinrichting te bezuinigen
dan zijn er in verband met het bovenstaande slechts beperkte mogelijkheden tot
beleidsaanpassingen. Of die in de praktijk zijn te effectueren is sterk
projectgebonden.
Het feit dat de uitvoering van plannen vele jaren vergt, bre~gt met zich mee dat
de marges voor de periode 1981-1985 buitengewoon klein waren. In de eerste
plaats vormden de aangegane verplichtingen het overgrote dèel van de in die jaren
te verrichten uitgaven.In de tweede plaats zijn de voorbereidingen voor de projec
ten, die de eerstkomende jaren in stemming zouden worden gebracht, gelet op de
lange en complexe voorbereiding, nauwelijks te verdagen.
De enige door de commissie mogelijk geachte aanpassingen om de budgettaire last
te ver lichten waren:
op korte termijn het verlengen van de uitvoeringsduur van de projecten;
op lange termijn het jaarlijks in uitvoering nemen van een kleinere
oppervlakte,
het achterwege laten van bepaalde onderdelen uit de plannen, en
het opnieuw wijzigen van de financiële modaliteiten.
Gelet op de al in de jaren zeventig doorgevoerde wijzigingen in de subsidie en
voorfinancieringsnormen vond de commissie een versterkte toepassing van het
profijtbeginsel niet haalbaar.
De door .de regering gewenste onmiddellijke vermindering van de budgettaire last
is alleen te bereiken door temporisering van de uitvoering, dus door verlenging van.·
de procedure.
Tegen deze achtergrond kwam de commissie op de volgende twee alternatieven:
1. verlenging van de uitvoeringsduur, op termijn gecombineerd met het laten
vervallen van de reconstructie van bestaande verharde wegen;
2. verlenging van de uitvoeringsduur gecombineerd met beperking van de
jaarlijks in uitvoering te nemen oppervlakte.
Voor beide alternatieven werkten ze twee rekenvarianten uit, namelijk één met
een besparing van l 0% en één met een besparing van 20% per 1985.
Uit de bijgestelde begroting voor 1982 blijkt dat voorlopig werd gekozen voor
alternatief 1 met op termijn een structurele besparing van 20%. Voortzetting van
dit bezuinigingsbeleid zou bij handhaving van een jaarlijkse instroom van 40.000 ha
de gemiddelde proceduretijd van de in uitvoering zijnde blokken op 18 jaar
brengen.
125
De nadelen van een langere proceduretijd zijn:
het effect van uitgevoerde werken laat langer op zich wachten;
de doelstellingen en het planologisch kader zijn aan verandering onderhevig;
de tijd tussen besluit tot ruilverkaveling en afsluiting van de ruilverkaveling is zo
lang dat de identificatie met de besluitvorming vervaagt;
de projectorganisatie en de administratie blijven langer bestaan en vergen daardoor
meer ambtelijke manjaren, maar leveren geen hoger nut;
de terugvloeiing van de ruil verkavelingskosten komt een 5-tal jaren later op gang en
betekent voor het rijk renteverlies;
de onzekerheid over de toekomstige rechts- en gebruikstoestand duurt langer;
de verbetering van de agrarische structuur en de veiligstelling van natuur en
landschap valt later en soms te laat;
de schade tengevolge van werken duurt langer;
het verlies aan arbeidsplaatsen in de GWW-sector wordt geschat op 100 à 150.
Een en ander is uitvoerig beschreven en met tabellen toegelicht in het deelrapport 18
Heroverweging collectieve uitgaven, Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16625, nr.23.
Wat niet met zoveel woorden in het deelrapport staat, is het schamele bedrag dat
jaarlijks voor nieuwe projecten overblijft bij een afbouw van het budget tot 150 miljoen
per jaar vanaf 1985. Om dat beeld voor ogen te krijgen volgt op de volgende bladzijde een
tabel waarin het voor nieuwe projecten beschikbare geld bij een looptijd van 14 resp. 18
jaar is vermeld.
Uit deze tabellen blijkt overduidelijk dat een verlaging van het budget tot 150 miljoen
een ontwrichting van het landbouwstructuurbeleid en de integrale landinrichting
betekent. Voor de jaren 1983 t/m 1985 is die bezuiniging dan ook niet doorgezet. Met een
budget van 130 miljoen voor lopende projecten en 65 miljoen voor nieuwe en een
gelijkblijvende of dalende marktprijs voor GWW-werk bleef een uitvoering binnen 14 jaar
en een jaarlijks nieuw programma van ca. 40.000 ha mogelijk.
126
gemiddelde looptijd gemiddelde looptijd
14 jaar 18 jaar "
Beg roting s- budget verplichtingen- investering ruimte verplichtingen- investering ruimte
jaar stand voor het in blokken voor stand voor het in blokken voor
rijk ouder dan nieuwe rijk ouder dan n.ieuwe
1901 proj. 1981 proj.
1 2 3 4 5 6 7 0 1
1901 186 1730 130 56 1730 100 86
1982 177 1600 130 47 1630 100 77
1983 168 1470 130 38 1530 100 60
1904 159 1340 130 29 1430 100 59
1985 150 1210 130 20 1330 100 50
1986 150 1080 130 20 1230 100 50
1987 150 950 130 20 1130 100 50
1988 150 820 130 20 1030 100 50
1989 150 690 130 20 930 100 50
1990 150 560 1 JO 20 830 100 50
1991 l
150 430 130 20 730 100 50
1992 150 JOO 130 20 630 100 50
1993 1 50 170 llO 70 SJO 100 50
1994 150 90 90 60 430 100 50
1 ! IJIJ5 150 150 330 100 50
1996 15û 150 230 100 5 ll
1997 150 150 130 100 50
199U 150 150 30 30 ...
1 20
1999 150 150 1 'iO -
L
Afkortingen
FAO
K&L
KNLC
KNBTB
NCBTB
RvK-wet
ccc CLC
LIC
KNHM
VAR
LI-wet
SSLI
BBL
GS
PS
LAVO
LK
HELP
INTOVOL
ARAK
ATOR
NLR
bg-plan
li-plan
EEG
RC
LGR
PVT
BP-rechten
TLK
127
Food and Agriculture Organization
Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde
Koninklijke Nederlands Landbouw Comité
Koninklijke Nederlandse Boeren en Tuindersbond
Nederlands Christelijke Boeren en Tuindersbond
Ruilverkavelingswet
Centrale Cultuurtechnische Commissie
Centrale Landinrichtings Commissie
Landinrichtingscommissie
Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij
Vereniging voor Agrarisch Recht
Landinrichtingswet
Structuurschema voor de landinrichting
Bureau Beheer Landbouwgronden
Gedeputeerde Staten
Provinciale Staten
dienst Landbouw en Voedselvoorziening
dienst Landelijke gebieden en Kwaliteitszorg
Herziening Evaluatie Landinrichtings Plannen
Interaktief Toedelings Onderzoek Voorbereiding
Landinrichting
Automatisering Ruil verkavelings Administratie Kadaster
Automatisering Toedelings Ontwerp Ruilverkaveling
Natuur Landschap en Openlucht Recreatie
begrenzingenplan
landinrichtingsplan
Europese Economische Gemeenschap
Rechter Commissaris
Lijst der Geldelijke Regelingen
Plan van Toedeling
Rechten zoals bedoeld in de wet Belemmeringen
Privaatrechten
op de gezamenlijke rechthebbenden te verhalen totale
landinrichtingskosten
Top Related