Download - open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

Transcript
Page 1: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

1 De eye-opener-claim

1.1 Geen business-as-usual

1.2 Open innovatie heeft baat bij een open-source-cultuur

1.3 Open source, intellectueel eigendom en exploitatie

1.4 Het totaalplaatje als eye-opener

1.1 Geen business-as-usual

De titel van dit boek, ‘Geen business-as-usual’, roept logischerwijs meteen twee vragen op. De eerste is: waarom geen business-as-usual? Nummer twee luidt vervolgens: wat dan eigenlijk wel? De ondertitel, ‘Open source, eye-opener voor open innovatie’, is heel bondig het antwoord op allebei. Maar waarschijnlijk hebben de begrippen ‘open source’ en ‘open innovatie’ nu al wat uitleg nodig. Daarmee komt de verduidelijking van het eye-opener-antwoord vanzelf.

‘Open source’ is kort voor een vorm van softwareontwikkeling die onder die naam door het leven gaat. In essentie komt ‘open source’ neer op een gemeenschap van mensen die op persoonlijke titel samen aan een computerprogramma werken. Er zijn nog meer aspecten en nuances, maar die volgen later: in deze inleiding, en in de hoofdstukken daarna.

Het andere begrip, ‘open innovatie’, heeft direct één belangrijk raakvlak met de gegeven omschrijving van ‘open source’. Open innovatie staat namelijk voor: businessvernieuwing die meer dan gebruikelijk samen met anderen plaatvindt. Met kennisinstituten, met businesspartners, met klanten. Zelfs de samenwerking met concurrenten is niet uitgesloten. Geen business-as-usual dus.

Open innovatie is tevens een dringend advies. In deze tijd van mondialisering en snelle internetverbindingen is op een open manier innoveren noodzakelijk om business-successen te kunnen blijven boeken. Maar het echt spectaculaire is de claim in de ondertitel: dat wie goed kijkt naar open-source-softwareontwikkeling, eigenlijk wel het inzicht moet krijgen dat open innovatie de way-to-go is over de hele linie. Met andere woorden: de tien jaar terug nog ongebruikelijke samenwerking in de huidige open-source-hoek van de softwarebranche is vanwege haar productsuccessen en vanwege de voortschrijdende verbreiding van de bijbehorende ‘cultuur’ richtingwijzend voor de manier waarop businessvernieuwing in andere economische sectoren zou moeten of kunnen plaatsvinden.

Waarom dus geen business-as-usual?Vanwege ongebruikelijke samenwerkingsverbanden.

Maar wat dan wel?Idem dito: een tot op heden ongebruikelijke samenwerking.

Software ontwikkelen, ofte wel programmeren, associëren we onmiddellijk met computers en dat klopt natuurlijk helemaal. Maar programmeren heeft niet per se met computers te maken te hebben. In zijn algemeenheid betekent programmeren gewoon: zorgen dat een effect in een bepaalde omstandigheid altijd plaatsvindt. Allemaal hebben we bijvoorbeeld wel eens gehoord van NLP, van neuro-linguïstisch programmeren. Dat is: jezelf of anderen zodanig toespreken dat het beoogde effect gegarandeerd plaatsvindt: een vorm van programmeren dus.

1

Page 2: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

De grote overeenkomst tussen computersoftware en zoiets als NLP is de taal. Allemaal zijn we in meer of mindere mate wel gadgetfreaks. Daardoor beleven we het meeste de hardware: de pc’s, de printers, de usb-sticks, noem maar op. Maar in essentie moeten we het gebruik van computer(programma’)s opvatten als een manier om goed te organiseren. De hardware is maar een noodzakelijk vehikel. De kern van de zaak vormen de beschrijvingen en voorschriften die in een programmeertaal als programma zijn opgeschreven. Een computerprogramma is een verzameling toverspreuken en dat is geen grapje. Programmeren is immers een verlengstuk van onszelf. Van onszelf en anderen dingen vertellen of voorschrijven, met als doel automatisch bepaalde resultaten te krijgen.

‘Beperking van menselijke tussenkomst’, kortom, via een kunstmatige taal, zoals in de titel van een Nederlands boekje uit 1964 zo fraai staat verwoord. State-of-the-art simulatiesoftware – zoals Flexsim voor fabriekssimulatie, Simics voor hardwarevirtualisatie, en de FabLab-software (Fabrication Laboratory) van het MIT Center for Bits and Atoms – is hier waarschijnlijk het beste voorbeeld van.

Misschien wordt het u nu een beetje te gortig. Maar deze drie essenties – die van open source, die van open innovatie en die van het harde verband tussen programmeren en organiseren – hebben we nodig voor een plaatje dat ons helpt aantonen dat open-source-softwareontwikkeling inderdaad een eye-opener is voor open innovatie in andere economische sectoren. De kern van het plaatje zijn vier winkelhaken die vier kwadranten vormen. Aan de horizontale uiteinden van het kruis dat zo ontstaat, staan ‘open innovatie’ en ‘open source’ met hun basisdefinities, en aan de verticale uiteinden ‘organiseren’ en ‘programmeren’.

De centrale noemer van het hele plaatje, is de verwevenheid van internet en programmeren. Vandaar dat in het midden ‘Internet Coding Age’ te lezen valt. Er is reden te over om het huidige stuk van het informatietijdperk ‘het programmeertijdperk’ te mogen noemen. Om dit te staven hoeven we maar te verwijzen naar het voor zichzelf sprekende FabLab-voorbeeld van het MIT Center for Bits and Atoms, of naar het genetica/bioinformaticaproject AMOS (A Modular Open-Source whole genome assembler). Toevallig is dat een open-source-softwareontwikkelproject.

2

Page 3: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

Open…? Open!Wat onmiddellijk opvalt aan de ondertitel ‘Open source, eye-opener voor open innovatie’, is de prominente aanwezigheid van het woordje ‘open’. Een korte reflectie daarop is een goede opstap voor de nadere inspectie van de relatie tussen ‘open source’ en ‘open innovatie’.

Open wil zeggen: ‘niet dicht’, ‘niet gesloten’. Denken we aan een deur of aan een raam, dan zien we gelijk de problematiek, want één soort ‘open’ bestaat gewoonweg niet. Onmiddellijk is de vraag: wagenwijd, op een kier, ergens daartussenin, of: nu zus en dan zo, afhankelijk van wie zich aandient. Open en dicht duiden dus om te beginnen een continuüm aan. En daarnaast is wat de een open vindt, voor een ander misschien het omgekeerde. Immers, al staat de deur wagenwijd open, dan is een stikdonkere gang nou niet bepaald een uitnodigende entree.

Met deze continuümsituatie, plus met allerlei perceptieverschillen, hebben we te maken bij alle drie de ‘opens’ uit de titel van dit boek: bij ‘open source’, bij ‘open innovatie’ en bij de claim van ‘eye-opener’. Voor elk van deze drie geven we hier een voorbeeld:

- Open source: op een kier of wagenwijd?Veel bedrijven willen helemaal niet dat iedereen zo maar in de ‘source code’, de broncode van een softwareprogramma kan grasduinen. Maar vaak maakt men graag een uitzondering voor een besloten eigen kring van ontwikkelaars, gebruikers en testers die zich best buiten de bedrijfsmuren mogen bevinden. ‘Open broncode’ wordt dan gebruikt in de zin van ‘shared source’, zoals bij Microsoft, of ‘community source’, zoals bij IBM en bij Sun Microsystems. Het ‘open source’-voordeel van veel verschillende ogen die vanuit verschillende invalshoeken meekijken, wordt dan net zo goed gerealiseerd.

- Open innovatie: op een kier of wagenwijd?

3

Page 4: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

Eigenlijk een mix van wat we net bij ‘open voor business’ en bij ‘open source’ zagen. Met dien verstande dat met ‘innovatie’ nadrukkelijk ‘substantiële vernieuwing’ wordt geambieerd op product-, dienst-, proces-, marktniveau, of een combinatie hiervan. Daarbij beseffen we ons terdege dat er buiten de bedrijfsmuren veel entiteiten zijn (van universiteit tot consument) die een bijdrage kunnen of misschien wel moeten leveren, teneinde de beoogde vernieuwing zo goed en zo snel mogelijk te laten slagen. Een belangrijk verschil met ‘open source’ is dat bij ‘open innovatie’ software hooguit een onderdeel is. Maar tegelijkertijd nemen het aandeel en het belang van software tegenwoordig overal enorm toe.

- Eye-opener: op een kier of wagenwijd?Kunnen we daadwerkelijk hard maken dat open-source-softwareontwikkeling in verschillende opzichten een belangrijke eye-opener is voor de toepassing van open innovatie in andere economische sectoren? Om die honderdduizend-euro-vraag te kunnen beantwoorden, moeten we eerst de relatie tussen open source en open innovatie nader bekijken.

‘Open source’ en ‘open innovatie’ vormen één continuümWanneer we ‘open source’ zeggen, dan moeten we daar voor de duidelijkheid eigenlijk steeds onmiddellijk ‘softwareontwikkeling’ achter zetten. ‘Source’ is namelijk kort voor ‘source code’. In goed Nederlands is dat de ‘broncode’ van softwareprogramma’s. Deze broncode is de in een programmeertaal geschreven lijst met opdrachten die samen een computerprogramma vormen of een onderdeel daarvan. ‘Executable’ of ‘uitvoerbare code’ is de uit de broncode ‘opgewerkte’ programmaversie waar de computerprocessor mee werkt. In tegenstelling dus tot de broncode, die door programmeurs wordt geschreven.

We hameren zo op die betekenis van softwareontwikkeling, omdat ‘open source’, na de conceptie in 1998, zogezegd een inflatoir leven is gaan leiden. Steven Weber, hoogleraar aan de University of California, Berkeley waarschuwt daarvoor in zijn boek ‘The Success of Open Source’: het oneigenlijke gebruik van het begrip neemt hand over hand toe!

Pas op: ‘open source’ wordt vaak in oneigelijke zin gebruikt

‘A note of caution: as open source has begun to attract broad public attention over the last few years, the term itself has been overused as a metaphor. There are now experiments with an open-cola alternative to Coke and Pepsi; an ‘openmusic’ registry; an ‘openlaw’ project at Harvard Law School; and any number of ‘open content’ projects to build mass encyclopedias, for example.’

Weber, S. (2004): ‘The Success of Open Source’

Broncode of een idee en zijn uitwerkingMaar juist vanwege de inflatie van het begrip ‘open source’, waar Weber voor waarschuwt, zijn we ook gerechtigd om ‘open innovatie’ op te vatten als de businesspendant van het softwarespecifieke ‘open source’. ‘Open source’, in de veel minder strikte betekenis van ‘een idee en zijn uitwerking’ (dus niet per se de broncode van computerprogramma’s), schuift daarmee immers duidelijk op richting ‘open innovatie’ in de zin van ‘met open vizier businessvernieuwing bedrijven’. En dus lijkt het erop dat we met ‘open-source-softwareontwikkeling’ aan de ene kant, en ‘open business-innovatie’ aan de andere kant te maken hebben met een continuüm met een stevig verband, en niet met zo maar met een tegenstelling.

De continuümsituatie is een duidelijke pijler onder de claim dat open-source-softwareontwikkeling een belangrijke eye-opener is voor open innovatie in andere economische sectoren. Maar van een echt continuüm kan natuurlijk pas sprake zijn wanneer de liefde zogezegd van twee kanten komt. Niet alleen moet ‘open source’ dus als het ware wegbewegen van softwareontwikkeling naar andere businessvormen, maar idealiter moeten we open-source-softwareontwikkeling ook voluit als innovatief mogen

4

Page 5: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

beschouwen. Het liefst natuurlijk in de meest sterke variant, dus als ‘disruptieve’ (ontwrichtende) vernieuwing.

DisruptiefHoewel het innovatieve karakter van open-source-software een punt van discussie blijft, met name wat de functionaliteit betreft, hebben door de tijd heen verschillende gerenommeerde bronnen open-source-softwareontwikkeling zonder voorbehoud als ontwrichtend bestempeld. Dat blijkt uit de volgende drie citaten:

Open-source-softwareontwikkeling zeer zeker disruptief

1999‘Disruptive technologies like open-source software development reduce the margins of existing players, lower the barriers to innovation, and end up expanding the market for players who are able to quickly understand and play by the new rules.’

O’Reilly, T. (1999): ‘Ten Myths about Open Source’opensource.oreilly.com/newms/myths_1199.html

2004‘The disruptive effects of the open source production process could be as great or greater outside the information sector, at first simply because of the increased efficiency of information processing that will effect many other economic activities, and second because of the spread of the model of production itself to other sectors of the economy.’

Weber, S. (2004): ‘The Success of Open Source’

2006‘The great open-source debate [in 2006] will look at how free and open-source technology, as a disruptive technology, has changed the way the software industry does business and the new opportunities it has spawned.’

www.eweek.com/article/OS1895,1896588,00.asp

De slotsom van deze eerste verkenning naar de relatie tussen ‘open source’ en ‘open innovatie’ kan zijn dat beide tegenover en naast elkaar mogen staan in de betekenis van ‘de ongebruikelijk gezamenlijke ontwikkeling’: enerzijds van software en anderzijds van nieuwe business. We zagen dit al in het plaatje hierboven. Indachtig het al behandelde continuümkarakter van ‘open’ kan ‘gezamenlijk’ hier in allebei de gevallen variëren van ‘publiek toegankelijk’ tot ‘een meer besloten grote gemeenschap’. De juridische precisering hiervan komt aan de orde na de volgende paragraaf.

1.2 Open innovatie heeft baat bij een open-source-cultuur

Om goed het punt te kunnen maken dat open innovatie gebaat is bij een open-source-cultuur, bepalen we in deze centrale paragraaf tevens hoe we tegen open source en open innovatie moeten aankijken.

De kwalificatie ‘gezamenlijk’ plus het continuüm tussen ‘publiek toegankelijk’ en ‘een meer besloten grote gemeenschap’ maken ons onmiddellijk nieuwsgierig naar hoe dat verder in elkaar zit. Open-source-softwareontwikkeling, opgevat als de meer methodische kant van de juridisch gemotiveerde ambitie van de Free Software Foundation, was in aanleg een kwestie van gemotiveerde ‘querulanten’, maar inmiddels bekende namen als: Richard Stallman, Eric Raymond en Linus Torvalds. Zij vonden dat de broncode van softwareprogramma’s vrij toegankelijk moest zijn en ergerden zich enorm aan de woekerwinst die er in hun ogen werd gemaakt met steeds weer nieuwe releases van

5

Page 6: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

buggy software door bedrijven die hun broncode afschermden als ware het kroonjuwelen; en die bewust incompatibiliteit creëerden om de eigen positie te verstevigen. ‘Open source’ begon dus met gebruikers die vonden dat ze het beste zelf hun software konden maken, met name omdat ze teleurgesteld waren in de ultracommerciële praktijken van softwareleveranciers in de jaren ’80 en ’90.

De introductie van ‘open source’ als begrip in 1998 was een zelfbewuste coming-out, in een tijd dat het oorsponkelijke free-software-landschap al beslissend was veranderd. In ’98 was de koppeling van ‘open-source communities’ aan commerciële bedrijven reeds begonnen, en sindsdien is die trend sterk doorgezet. Vanuit bedrijven als HP, IBM en Sun zijn momenteel meer ontwikkelaars dan ooit doelbewust ingezet op open-source-softwareprojecten. Dit gebeurt uit concurrentieoverwegingen en niet uit pure onbaatzuchtigheid. Deels wordt het beoogde concurrentievoordeel behaald door de open-source-inspanningen te presenteren als voorbeeldige klantgerichtheid. De argumentatie daarachter is de ontwikkeling van een low-cost standaardinfrastructuur.

Publieke toegankelijkheid is in principe tegenwoordig nog steeds de norm bij open-source-softwareprojecten. Maar je moet nu echt wel over de nodige bagage beschikken om je partijtje te kunnen meeblazen boven de grijze massa van testers en pure downloaders uit. Iconen van ‘de beweging’, zoals Stallman, Raymond en Torvalds, zijn er nog steeds, maar hun Robin Hood-gehalte is aanzienlijk gedaald. To de nieuwe lichting open-source-prominenten behoren onder meer Jason Hunter van het webserverproject Apache en Brian Behlendorf van CollabNet.

Internet, expertise, intrinsieke motivatie en zelfsturing. Is dit feit of fictie?Open-source-softwareontwikkeling is momenteel gearriveerd en wordt omarmd als een navolgenswaardig voorbeeld. Bij zoiets complex en belangrijks als computersoftware komen extra ogen en handen altijd van pas, en is expertise van alle kanten welkom. Niet voor niets verwacht IBM met de stimulering van een open-source-cultuur – die ‘community source’ wordt genoemd omdat een en ander zich afspeelt binnen de organisatie – maar liefst dertig procent sneller software te kunnen ontwikkelen.

Werken via internet, alle mogelijke expertise en ervaring gebruiken, intrinsieke motivatie aanboren en zelfsturing stimuleren zijn de vier algemeen geaccepteerde pijlers waarop zo’n open-source-cultuur is gebouwd. Bij softwareontwikkeling werkt dit uitstekend, zo leert de ervaring. In de zogeheten ‘Halloween-documenten’ spraken medewerkers van Microsoft in 1998 al hun verbazing uit over de productiviteit van de ‘ongeleide’ open-source-gemeenschappen en over de kwaliteit van hun software.

Maar zo vanzelfsprekend zijn de genoemde pijlers misschien toch niet helemaal. De besturing van open-source-projecten kan bijvoorbeeld behoorlijk traditioneel-organisatorische trekken vertonen, getuige de stringente richtlijnen om te kunnen meedoen in het softwareontwikkelomgevingsproject Eclipse (zie www.eclipse.org/legal/committerguidelines.html). ‘De open-source-gemeenschap’ laat zich niet (makkelijk) op een aantal noemers brengen; dat blijkt ook uit verschillende onderzoeken. Zo honoreert het artikel ‘The many meanings of Open Source’ uit 2004 helemaal niet wat meestal wordt beschouwd als de sterke punten van een open-source-aanpak. Zelfsturing bijvoorbeeld – hier afgezwakt tot ‘balance of centralization and decentralization’ – krijgt slechts een soms-wel-soms-niet-vinkje. Hetzelfde geldt voor de vaak genoemde open-source-pluspunten ‘gemotiveerd’, ‘meritocratisch’ en ‘modulair’.

6

Page 7: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

Maar het is nog sterker: in de vergelijking met ‘traditionele’ softwareontwikkeling beschouwen de onderzoekers het kenmerk ‘developers are users’ als onderscheidend voor open source en ‘motivation’ als onderscheidend voor traditionele softwareontwikkeling. Daar moeten we even bij stilstaan.

In de software-infrastructuur van operating systems, databases, webservers en browsers waren inderdaad de ontwikkelaars aanvankelijk ook de gebruikers. Maar met name operating systems en browsers dienen na verloop van tijd te worden ontwikkeld met het oog op eindgebruikers, wil het nodige marktaandeel worden behaald. In de opkomende segmenten ‘desktop productivity’ en ‘business applications’ bepalen van meet af aan al andere gebruikers dan de ontwikkelaars het succes bepalen van de programma’s in kwestie. Ook de goede integratie van productiviteitstools en businessapplicaties met de infrastructuur vereist een goede interactie met andere gebruikers dan de ontwikkelaars. Tot voor kort waren de ontwikkelaars en de gebruikers van open-source-software misschien nog grotendeels één en dezelfde groep, maar met de voortschrijdende penetratie van dit type programmatuur zal dat veranderen.

Saugatuck, december 2005 (www.dmreview.com/article_sub.cfm?articleId=1040264)

7

Page 8: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

‘Motivatie’ opvoeren als onderscheidend kenmerk van traditionele softwareontwikkeling lijkt helemaal vloeken in de kerk. Gemotiveerd zijn wordt namelijk normaal gesproken beschouwd als sterk punt van open-source-softwareontwikkeling. Met name omdat van oudsher de open-source-ontwikkelaars ook de (ontevreden) gebruikers zelf waren. Deze wat vreemd overkomende waarnemingen in ‘The many meanings of Open Source’ moeten we begrijpen als momentopname en bovendien als gemiddelde door vele open-source-projecten heen, waar net als in alle situaties veel kaf onder het koren zit.

Volgens Walt Scacchi, verbonden aan het Institute for Software Research van de University of California, is het merendeel van de open-source-softwareontwikkelprojecten het werk van eenpitters en zit er weinig progressie in. De echte harde kwaliteitskern van ‘de open-source-gemeenschap’ bestaat naar Scacchi’s inschatting uit een relatief klein aantal actieve vaklieden, die ook zorgen voor de kruisbestuiving tussen verschillende vaak spraakmakende softwareontwikkelprojecten. Deze grotere open-source-projecten zijn zeer beperkt in aantal, en tellen vijf tot vijftien kernontwikkelaars.

De kern van de open-source-gemeenschap

‘[Only] a few large projects realize a critical mass of 5-15 core F/OSS developers […]60% or more F/OSS developers participate in two or more projects, and more than 5% participate in 10 or more F/OSS projects.’

Scacchi, W. (2004): ‘When Is Free/Open Source Software Development Faster, Better, and Cheaper than Software Engineering?’(www.ics.uci.edu/%7Ewscacchi/Papers/New/Scachi-BookChapter.pdf, 2004)

Daarmee zijn we via onderzoek naar de kenmerken van open-source-softwareprojecten aanbeland bij een volkstelling van ‘de open-sourcegemeenschap’. We zeiden al dat die zich niet makkelijk op noemers laat brengen, maar met name over het simpele aantal deelnemers bestaat veel onduidelijkheid. Een algemeen misverstand, dat Nick McGrath van Microsoft UK signaleerde, is de hoeveelheid open-source-ontwikkelaars die werkt aan de kernel van Linux. Dat zijn er geen honderduizenden maar slechts honderden, aldus McGrath. Jeff Waugh, die het kan weten omdat hij mede-ontwikkelaar van Ubuntu Linux, Debian en Gnome, beaamt dit, en doelt uitgaande van ‘real kernel internals’ waarschijnlijk op nog minder mensen, zonder direct een aantal te noemen.

De Linux-kernel is het werk van een paar honderd mensen

Nick McGrath:‘There is a myth in the market that there are hundreds of thousands of people writing code for the Linux kernel. This is not the case; the number is hundreds, not thousands.’

www.vnunet.com/news/1160853

Jeff Waugh:‘The core issues are bloody complicated and only a limited number of people are going to have the time, smarts and chutzpah to hack on them. […] There's really only a hardcore few working on real kernel internals.’

www.mail-archive.com/[email protected]/msg17191.html

Dit neemt niet weg dat velen zich verbonden voelen met open-source-software, nieuwe softwareversies downloaden, en feedback geven als dat uitkomt. Uitgaande van zo’n ruime definitie van meewerken kon onderzoeksbureau Evans Data in 2004 concluderen

8

Page 9: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

dat in de Verenigde Staten toen ruim 1,1 miljoen mensen actief waren in open-source-softwareprojecten.

De projectkenmerken uit ‘The many meanings of Open Source’, de aantallendiscussie en de beschouwing van beide roepen de fundamentele vraag op hoeveel er eigenlijk ‘waar’ is van open source. Is het open-source-gehalte van softwareontwikkelprojecten nu feit of fictie? Via empirisch onderzoek daarop antwoord proberen te geven ontstijgt de tijdsgebonden perceptie niet. De kern van open-source-softwareontwikkeling moeten we beschouwen als een voor de hand liggend en bekend ideaal, en een bewezen best practice tegelijk.

Open-source-cultuur: common-sense-ideaal en bewezen best practiceAanvankelijk – midden en eind jaren ’90 – voerden wegbereiders als Richard Stallman en Eric Raymond hun tegen het software-establishment gerichte free-software/open-source-offensief. Daarna hebben de concrete prestaties in spraakmakende open-source-projecten als Linux (in verschillende smaken), Apache, MySQL, Mozilla, PHP, Perl, Eclipse en CollabNet open-source-softwareontwikkeling een uitstekende pers gegeven. Een stortvloed aan conferenties, aan academische literatuur (zie bijvoorbeeld opensource.mit.edu), aan artikelen in kranten, magazines en op internet heeft open source gemaakt tot een belangrijk icoon voor softwareontwikkeling. Op die manier is er in de wereld van de traditionele softwareontwikkeling een welkome nadruk ontstaan voor de vier grootste gemene porjectdelers en inmiddels dus geaccepteerde cultuurpijlers die we hierboven noemden:- internet (=gedistribueerd werken)- expertise en ervaring (=ontwikkelaars en gebruikers die ‘boven’ de traditionele softwareontwikkelmethoden staan)- intrinsieke motivatie (=belang hebben bij de ontwikkeling van de software in kwestie)- zelfsturing (=organische organisatie: iedereen kent zijn rol).Softwaretechnisch zijn het belang van modularisatie en van vanzelfsprekende structurering centraal komen te staan. Die zijn namelijk noodzakelijk om goed te kunnen werken in wat tegenwoordig bekend staat als een open-source-cultuur, en maken daar bij gevolg integraal deel van uit. De vraag of een open-source-cultuur feit of fictie is voor softwareontwikkelprojecten, is hiermee van de baan. Open source moeten we begrijpen als de ontwikkeling van een (bekend) common-sense-ideaal en tevens als een bewezen best practice. Deze combinatie van fictie en feit is enorm krachtig. Het succes van open sourceHet ideaal of de ambitie van open-source-softwareontwikkeling, zoals hierboven beschreven, heeft de manier veranderd waarop software de afgelopen decennia werd gemaakt (trefwoorden: hiërarchisch, watervalmethode, monolithisch) en geëxploiteerd (trefwoord: proprietary). Daarmee is aangetoond dat goed gebruik maken van internet, van elke beschikbare expertise en ervaring, van intrinsieke motivatie en van zelfsturing een onverwacht hoog rendement kan hebben. Als dat geldt voor gezamenlijk software maken, waarom zou een vergelijkbare aanpak dan ook niet zijn vruchten kunnen afwerpen bij de gezamenlijke ontwikkeling van nieuwe business? Dat is de centrale vraag in deze paragraaf.

Hierboven, toen we het hadden over disruptief, hebben we in dit verband Steven Weber al aangehaald die ‘the spread of the [open-source] model of production itself to other sectors of the economy’ voorziet en wenst. Het management van organisaties, zo stelt Weber verderop in zijn boek, zou er veel voor over hebben om het potentieel van medewerkers beter te kunnen uitnutten dan de standaard vijfentwintig of hooguit dertig procent:

Die slapende 70 procent, daar moeten we wat mee doen

‘Leaders of organizations […] will often say they feel like they are tapping into 25 or 30% of what their employees have within them, and if only they could find a way to access some of that unused 70%.’

9

Page 10: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

Weber, S. (2004): ‘The Success of Open Source’

Ook in het kader van open innovatie zou het raadzaam kunnen zijn om die zeventig procent van het aanwezige potentieel proberen aan te boren. IBM is daar volledig van doordrongen, getuige zijn community-source-programma. Maar dan gaat het om software-ontwikkeling. En ‘open innovatie’ in andere economische sectoren is in de praktijk toch vooral een kwestie van samenwerking tussen (grote) bedrijven en kennisinstituten in netwerkverband.

Wat is ‘open inovatie’ eigenlijk?Om nu verder te kunnen, hebben we een meer precieze omschrijving van open innovatie nodig dan de ‘ongebruikelijke samenwerking’ waar we in zijn algemeenheid al op waren uitgekomen. Een dia uit een presentatie van Philips, ontleend aan het adviesrapport ‘Vitalisering van de kenniseconomie’ uit 2004, maakt dit duidelijk. Het advies is vanuit het Nederlandse Innovatieplatform geschreven door Herman Wijffels en Thomas Grosfeld (www.rug.nl/tlg/documenten/VitaliseringVanDeKennisEconomie.pdf). Open innovatie staat hier naast drie andere factoren, te weten: ‘internationalisering’, ‘kenniseconomie als lerende economie’, en ‘multidisciplinaire benaderingswijzen bij onderzoek en probleemoplossing’.

Gesloten innovatie Open innovatie

De slimme mensen op ons terrein werken voor ons.

Niet alle slimme mensen werken voor ons; we moeten manieren vinden om deze mensen af te tappen.

Om van R&D te kunnen profiteren moeten we zelf ontdekken, ontwikkelen en produceren.

R&D van anderen kan significante toegevoegde waarde opleveren. Eigen R&D is nodig om ons een deel van deze waarde te kunnen toeëigenen.

Als we het zelf ontdekken, zullen we het eerste op de markt zijn.

Onderzoek hoeft niet van ons te zijn om ervan te kunnen profiteren.

Wie het eerste een innovatie communiceert, is de winnaar.

Een goed business-model is belangrijker dan als eerste op de markt zijn.

Wie de meeste en beste ideeën heeft, wint. Als we het beste gebruik maken van interne en externe ideeën, dan zullen we winnen.

We moeten ons intellectueel eigendom beschermen, zodat andere bedrijven geen gebruik kunnen maken van onze ideeën.

We moeten profiteren van het gebruik van ons intellectueel eigendom, en we moeten intellectueel eigendom van anderen gebruiken als dat past binnen ons business-model.

Open innovatie, dat hier duidelijk als beter wordt voorgesteld dan gesloten innovatie, is dus in feite een combinatie van het adagium ‘Innovation Happens Elsewhere’ (een boektitel uit 2005 van twee medewerkers van Sun Microsystems), van de kennis-kunde-kassa-trits van Philips-CEO Gerard Kleisterlee en van de kennis-kosten-flair-trits van British Telecom-topman Ben Verwaayen. Open innovatie, zoals hier gepresenteerd, is geïnspireerd door Henry Chesbrough, die met zijn gelijknamige boek het begrip in 2003 introduceerde.

Het punt rechtsboven in de Philips-dia (Niet alle slimme mensen werken voor ons; we moeten manieren vinden om deze mensen af te tappen) leent zich goed voor een open-source-aanpak, bestaande uit: goed gebruik maken van internet, van elke beschikbare expertise en ervaring, van intrinsieke motivatie en van zelfsturing. Daar sluit het vertrouwen op aan dat Steven Weber heeft in het open-source-productieproces: ‘The disruptive effects of the open source production process could be as great or greater

10

Page 11: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

outside the information sector’. Maar echt onderbouwen doet Weber zijn buikgevoel verder helaas niet.

We hebben nu een beter gevoel bij ‘open inovatie’ en daar zullen we zo meteen ook nog het nodige aan hebben. Een omschrijving die ‘de gezamenlijke ontwikkeling van (nieuwe) business’ preciseert, staat evenwel nog open. De uitstaande definitie vinden we bij Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid:

De centrale thematiek van open innovatie

De verschuiving van gesloten naar open, collaboratieve, innovatieprocessen betekent de samenkomst van verschillende soorten kennis in keten- en netwerkverband. Dan gaat het niet alleen om technische en sociaal-wetenschappelijke kennis, maar zeker ook om ervaringskennis via eindgebruikers. De innovatie zal daardoor meer betrekking hebben op diensten, ervaringen en gebruik, dan sec op producten.

www.awt.nl/uploads/files/groslijst2005.pdf

Geparafraseerd zijn dit de noemers waarop de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid de open-innovatieontwikkeling brengt in zijn ‘Groslijst van mogelijke onderwerpen’ voor het ‘Werkprogramma 2005’. De AWT zet open innovatie te midden van offshoring van R&D, van de beleveniseconomie en van het cluster ‘cultuur, bestuur, ondernemerschap en innovatie’. Vervolgens stelt de Raad de hamvraag; en die luidt: ‘Is open innovatie inderdaad een nieuw verschijnsel; verlopen innovatieprocessen echt wezenlijk anders dan in het verleden?’ Het antwoord wordt niet gegeven; er worden enkel nog meer vragen gesteld die op Nederland betrekking hebben. Naar onze mening is het antwoord niet zo belangrijk. Inderdaad is open innovatie waarschijnlijk veeleer een pressure-cooker-ontwikkeling dan iets fundamenteel nieuws. Maar dat op zich is schokkend genoeg. De hoge druk ontstaat namelijk in eerste instantie door de voortschrijdende mondialisering, waarbij een snel en breedbandig internet de communicatie- en coördinatie-sine-qua-non is.

We hebben hier een noodzakelijke uitstap gemaakt om de aard van open innovatie nader te bepalen. Op basis van onze eigen korte omschrijving (‘meer dan gebruikelijk samen businesskansen exploiteren’) hebben we open innovatie nu nader begrepen: uit de Philips-vergelijking en uit de Groslijst van de AWT. De Philips-vergelijking benadrukte R&D die elders plaatsvindt, maar in de AWT-opvatting van open innovatie kwam de rol van de consument duidelijk naar voren.

‘Lead users’: laten we vooral de consument niet vergetenNu is het natuurlijk niet zo dat Philips en anderen zich nooit iets gelegen hebben laten liggen aan consumentervaringen, integendeel. Maar sinds augustus 2005 doet Philips via de website Leadusers.nl nog meer onderzoek op dit gebied. Deze bewuste extra stap naar consumentgeleide innovatie (user-driven innovation) is een direct gevolg van het open-source-geïnspireerde onderzoekswerk van MIT-hoogleraar Eric von Hippel. Begin 2005 publiceerde Von Hippel zijn boek ‘Democratizing Innovation’. Hij is medeoprichter van het adviesbureau Lead User Concepts, dat ook werkt voor onder meer 3M, Kellogg, Nestle, Nortel Networks en Verizon. De invloed van Von Hippel op de (open) innovatiepraktijken van deze ondernemingen is een mooi voorbeeld van hoe een open-source-best-practice ook elders productief kan worden gemaakt: een echte eye-opener dus, die bovendien zijn nut dubbel en dwars bewijst, want 3M heeft er naar verluidt de afgelopen vijf jaar 146 miljoen dollar meer omzet geboekt dank zij een betere leaduser-focus. De bedoelde best-practice uit de open-source-softwareontwikkeling is dat de expertise en ervaring van gebruikers nadrukkelijk wordt meegenomen. Van oudsher waren de open-source-softwareontwikkelaars zelf de gebruikers, en deels is dat nog steeds zo.

11

Page 12: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

Open-source-softwareontwikkeling heeft zich ontwikkeld van een bij uitstek gebruikersgeleide vorm van open innovatie naar een volwassen economische situatie waarin ook grote softwareontwikkelorganisaties meedoen en er nieuwe bedrijven ontstaan. Open innovatie beweegt de andere kant op: de openheid is begonnen met een hechtere samenwerking tussen bedrijven en kennisinstituten; daarna volgde de samenwerking met lead users. Het ligt in de lijn der verwachting dat dank zij nieuwe simulatietools de relatie tussen lead users en bedrijven zich verder zal ontwikkelen. Bedrijven zullen gebruik maken van die relatie, maar ze krijgen er waarschijnlijk ook concurrenten bij in de vorm van communities en nieuwe bedrijven.

Kan open innovatie iets hebben aan een open-source-cultuur?Tot zover open innovatie. Wanneer we nu teruggrijpen op de vraag of een open-source-cultuur – in de zin van goed gebruik maken van internet, van elke beschikbare expertise en ervaring, van intrinsieke motivatie en van zelfsturing – iets zou kunnen zijn voor open innovatie, dan valt in het bovenstaande op dat open-innovatie-initiatieven niet direct aandacht besteden aan een optimaliseringsslag à la IBM’s community-source-initiatief of aan Steven Webers ‘find a way to access some of that unused 70%’. Er wordt dus kennelijk weinig stilgestaan bij productiviteitsverhoging vanuit de eigen medewerkersgelederen. In plaats daarvan richten open innovatoren in andere economische sectoren dan softwareontwikkeling de blik nadrukkelijk naar buiten: naar bedrijven, kennisinstituten en consumenten over de hele wereld, en naar intellectueel eigendom. Dit overschaduwt hoogstwaarschijnlijk de behoefte aan de genoemde optimalisatie. Maar in een situatie waar software en simulatie een steeds belangrijker stempel gaan drukken op de business, lijkt een open-source-optimaliseringsslag navenant interessanter te worden. Zoals we hierboven hebben gezien, heeft open innovatie zich bij Philips ontwikkeld vanuit een focus op R&D en intellectueel eigendom naar meer aandacht voor consumentgeleide businessvernieuwing (de ‘lead users’ van Eric von Hippel). Er is geen beletsel om dit nu nadrukkelijk te combineren met een open-source-cultuur.

De organisatiekant van open source en open innovatie gespiegeldOpen source en open innovatie zijn beide beslist geen enorme paradigmawisseling. Meer samenwerking (openheid) is echter zowel voor softwareontwikkeling als voor businessontwikkeling de way-to-go, dank zij de betere en makkelijkere communicatie en coördinatie die kenmerkend is voor ons internetprogrammeertijdperk. Wie geen grotere openheid overweegt, laat aantoonbaar kansen en ontwikkelingen aan zich voorbijgaan. Bewuste openheid (op een kiertje, wagenwijd, ergens daartussenin, en afhankelijk van moment en context) is tegenwoordig onlosmakelijk verbonden met businesscontinuïteit en concurrentievoordeel.

Wanneer we de kwadranten open-source-organiseren en open-innovatie-organiseren met elkaar vergelijken, dan zien we opvallende overeenkomsten en mogelijkheden tot kruisbestuiving.

12

Page 13: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

1 - Bij open source-software-ontwikkeling waren aanvankelijk de ontwikkelaars tevens de meest veeleisende gebruikers. Zij wisten als geen ander wat er nodig was. Indertijd werd er voornamelijk gewerkt aan een software-infrastructuur (het operating system Linux, de webserver Apache, de browser Mozilla, de programmeertalen PHP en Perl: samen zijn ze de zogeheten LAMP-stack). Het lead-user-concept – dat bij open source een organisch gegeven was en deels nog is – wordt tegenwoordig succesvol toegepast bij open innovatie. Consumentgeleide innovatie mag dan misschien een variant lijken op het aloude ‘de klant is koning’, de structurele proactieve toepassing van onderzoek bij daadwerkelijke lead users is een nadruk die tot voor kort niet voorkwam. Het lead-user-concept is direct terug te voeren op het werk van het hoofd van MIT’s open-source-onderzoek, professor Eric von Hippel. Bij open innovatie in andere sectoren dan softwareontwikkeling gaat de combinatie van ontwikkelaars en gebruikers minder ver. Bij gevolg is er ook minder sprake van een ‘organische organisatie’, waarin iedereen zijn plek kent en weet wat er moet gebeuren (zelfsturing). Maar hoe meer er voor verschillende gebieden simulatietools beschikbaar komen, des te meer ontwerp- en productiemogelijkheden krijgen ook de gebruikers.

2 - Open-source-softwareontwikkeling heeft zich onwikkeld van een bij uitstek gebruikersgeleide vorm van open innovatie naar een volwassen economische situatie waarin ook grote softwareontwikkelorganisaties meedoen en er nieuwe bedrijven ontstaan. Open innovatie beweegt de andere kant op: de openheid is begonnen met een hechtere samenwerking tussen bedrijven en kennisinstituten; daarna volgde de samenwerking met lead users. Het ligt in de lijn der verwachting dat dank zij nieuwe simulatietools de relatie tussen lead users en bedrijven zich verder zal ontwikkelen.

13

Page 14: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

Bedrijven zullen gebruik maken van die relatie, maar ze krijgen er waarschijnlijk ook concurrenten bij in de vorm van communities en nieuwe bedrijven.

3 - Leidende open-source bottom-up-principes, zoals expertise, intrinsieke motivatie en zelfsturing kunnen bij open innovatie in de meeste gevallen waarschijnlijk beter worden uitgenut dan op dit moment gebeurt. Samen met adequaat internetgebruik ten behoeve van communicatie en coördinatie vormen ze de algemeen geaccepteerde vier pijlers van een open-source-cultuur.

4 - Copyright en het copyleft van de free/open-source-beweging zijn duidelijke tegenpolen. In het internetprogrammeertijdperk hebben ze echter alles met elkaar te maken en beïnvloeden ze elkaar. Dat blijkt uit de volgende twee punten.

5 - Via community-source- (Sun en IBM) en shared-source-programma’s (Microsoft) proberen softwareontwikkelaars een open-source-cultuur in hun mondiale gedistribueerde organisaties tot nut te maken. Copyrightbescherming van hun intellectuele eigendom blijft echter het doel.

6 - Open innovatie draait om eigen R&D en die van andere partijen, gecombineerd met lead-user-onderzoek. In deze context speelt patentmanagement een centrale rol, maar in het internetprogrammeertijdperk is het copyright-denken aan erosie onderhevig. Om te beginnen vragen velen zich af of eerste common-sense-toepassingen wel (lang) patenteerbaar moeten zijn. Ten tweede ondermijnt de kopieerbaarheid van gepatenteerde toepassingen – of althans hun slecht sanctioneerbare reverse-engineer-baarheid – het concurrentievoordeel dat met patenten te behalen is. Deze hete-adem-situatie maakt velen moedeloos en zwakt het belang van patenten/copyright af.

7 - Bij open innovatie wordt veel gebruik gemaakt van open-source-software, immers: waarom zouden we opnieuw het of een bepaald wiel uitvinden wanneer dat er al is?Op een open-source-conferentie in Maastricht in maart 2004 (???) vertelde Michiel van Genugten, verbonden aan Philips en aan de Technische Universiteit Eindhoven, hoe er bij Philips in het kader van de ‘vrije software-garing’ (open-source-software, toegepast om gepatenteerde producten te maken) gebruik wordt gemaakt van tienduizenden regels free/open broncode. Dat gebeurt echter alleen als juridisch volstrekt duidelijk is dat de toepassing van die programmacode het intellectuele eigendom en de exploitatiemogelijkheden van het eindproduct niet (onaanvaardbaar) zullen schaden.

De elementen uit de bovenste kwadranten zijn hiermee behandeld. Voordat we het complete plaatje presenteren, gaan we in de volgende paragraaf kort nog wat dieper in op de relatie tussen open source enerzijds, en intellectueel eigendom en exploitatie anderzijds. Dat doen we door vijf centrale punten te belichten.

1.3 Open source, intellectueel eigendom en exploitatie

Als we open-source-softwareontwikkeling omschrijven als de gezamenlijke ontwikkeling van computerprogrammatuur, dan is dat juridisch beschouwd onzuiver uitgedrukt. Eerder hadden we het gelaten bij de vaststelling dat ‘open’ kan variëren van ‘publiek toegankelijk’ tot ‘een meer besloten gemeenschap’. Dat is juist, maar als die besloten gemeenschap zich te zeer beperkt – bijvoorbeeld tot een traditioneel softwareontwikkelteam – dan is er geen sprake van open-source-softwareontwikkeling: niet methodisch en hoogstwaarschijnlijk ook niet juridisch.

Hier volgt een korte bespreking van vijf centrale eigendom- en exploitatiegerelateerde onderwerpen, te weten:- proprietary- copyleft- delen en gemeenschapszin- vogelvrij,

14

Page 15: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

- eerlijke concurrentie en innovatie.

ProprietaryMethodisch is een open-source-aanpak, zo hebben we gezien, als volgt te karakteriseren: goed gebruik maken van internet, van elke beschikbare expertise en ervaring, van intrinsieke motivatie en van zelfsturing. Beperkt de gemeenschap zich bijvoorbeeld tot een traditioneel softwareontwikkelteam, dan wordt er in elk geval geen gebruik gemaakt van elke beschikbare expertise en ervaring, en is er geen sprake van zelfsturing. Juridisch gezien zal de software die ontwikkeld wordt, in deze situatie meestal vallen onder strikte bepalingen die het intellectueel eigendom en zal de exploitatie voorbehouden zijn aan de onderneming waarbinnen de broncode wordt gemaakt. ‘Proprietary’ noemen we de software in kwestie dan. Methodisch noch juridisch is er dan sprake van open-source-softwareontwikkeling.

Weliswaar wordt de boncode gedeeld binnen het softwareontwikkelteam, en is ze in die zin toch een beetje open. Dat heeft echter te maken met de gewoonte om computerprogramma’s vanwege hun complexiteit en de grote kans op fouten of andere onvolkomenheden eigenlijk nooit te laten ontwikkelen door één afzonderlijk individu.

CopyleftOpen-source-softwareontwikkeling is in 1998 ontstaan vanuit de Free Software Foundation. Eigenlijk zijn ‘open source’ en ‘free software’ dermate identiek dat er vaak wordt gesproken van ‘free/open source software’, zeker in de wat meer academische literatuur. ‘Free’ is hier in eerste instantie bedoeld in de zin van vrijheid, maar in de praktijk komt dat vaak ook neer op gratis: dus in de zin van ‘free beer’. De juridische publieke toegankelijkheid van veel free/open broncode staat beschreven in de Generic Public License, waarvan begin 2006 een derde versie is voorgesteld. Er zijn verschillende andere edities van deze GPL-moederbepalingen over intellectueel eigendom en exploitatie, die vaak een betere commerciële uitnutting van de software mogelijk maken.

De twee belangrijkste zaken die een vrije commerciële exploitatie in de weg staan, zijn: free/open broncode, waarvan de toepassing inhoudt dat toegevoegde programmacode ook onmiddellijk free/open wordt. En daarnaast de bepaling die zegt dat elke verandering van de broncode door derden het eigendom wordt van de initiator van het softwareontwikkelproject. Vanwege dit soort dingen wordt open-source-softwareontwikkeling wel beschouwd als ‘viraal’ (programmacode die in aanraking komt met free/open source is ook onmiddellijk ‘besmet’), als communistisch en als antikapitalistisch. ‘Copyleft’ noemen de free/open broncode-voorstanders hun copyright. Het essentiële aan de juridische aspecten van free/open broncode is dus de simpele vraag wat we er mee mogen en kunnen doen.

Delen en gemeenschapszinVan oudsher was software vrij in de free/open-source-betekenis. Dat blijkt direct uit de naam van de IBM-gerelateerde softwareorganisatie Share (share.org), die nog steeds bestaat, en ook uit de naam van het later opgerichte Common (common.org). In de jaren vijftig en zestig moesten we natuurlijk grotendeels nog echt leren programmeren. Vanuit zo’n pionierssituatie zijn dat delen en die gemeenschapszin dus niet zo verwonderlijk. Bovendien was software indertijd nog geen afzonderlijk economisch goed, maar hoorde het bij een bepaalde machine.

Daarnaast zijn dat delen en die gemeenschapszin te verklaren uit de abstractie die software ontwikkelen is, uit de toenemende verwevenheid van software met en haar impact op de ‘echte’ wereld, en uit de stijgende complexiteit die daarmee gepaard gaat. Softwareontwikkelicoon Edsger Dijkstra zei daar in 1989 het volgende over:

Software ontwikkelen is een ondenkbaar ondankbare taak

‘The programmer is in the unique position that his is the only profession in which such a gigantic ratio [10^9], which totally baffles our imagination, has to be bridged by a single technology. He has to

15

Page 16: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

be able to think in terms of conceptual hierarchies that are much deeper than a single mind ever needed to face before.’

Edsger Dijkstra, 1989 www-128.ibm.com/developerworks/library/l-osbio.html

Gebruiker-ontwikkelaars stemmen daarom dolgraag hun wensen, inzichten en behoeften af om redenen van functionaliteit, compatibiliteit en continuïteit. Dat zelfde gebeurt er bijvoorbeeld bij procesautomatisering en tegenwoordig bij de ontwikkeling van webportals, met dien verstande dat de gebruikers dan meestal niet meer ook de ontwikkelaars zijn. Software bepaalt tegenwoordig grotendeels de functionaliteit en de slagkracht van organisaties.

VogelvrijComputersoftware, en alle digitale waar zoals bijvoorbeeld muziek en film, is natuurlijk ook vrij in de zin van vogelvrij, dus: makkelijk kopieerbaar. Dit hoeft verder geen betoog maar het is erg belangrijk, omdat de economische waarde van digitale waar daarmee sterk afneemt. Digitale ‘vervluchtiging’ beperkt de mogelijkheden voor commerciële exploitatie door de eigenaar enorm. In de praktijk zien we dat aan allerlei vormen van piraterij. Dit ‘fact of life’ drukt een stempel op de copyright-opvatting, immers: waarom zouden we proberen te handhaven en te sanctioneren wat toch niet mogelijk is.

Eerlijke concurrentie en inovatieEen bijzondere vorm van open source is de afgedwongen publicatie van broncode om een eerlijke concurrentie te kunnen garanderen en een (bijna-)monopoliepositie af te zwakken. Op 25 januari 2006 moest Microsoft naar eigen zeggen het DNA van het Windows-besturingssysteem openbaar maken, onder druk van de Europese Commissie en het Amerikaanse ministerie van justitie. Het Financieele Dagblad berichtte hier als volgt over:

Microsoft geeft DNA van de Windows-broncode vrij

‘Op verzoek van de Commissie heeft Microsoft de afgelopen jaren 12.000 pagina’s gepubliceerd over de werking van de eigen software. [Daarnaast krijgen] klanten et een licentie ook nog eens gratis 500 uur technisch advies ter waarde van $100.000, omdat dit effectiever is dan bestudering van al die pagina’s. Door nu ook een deel van de broncode van de besturingsprogramma’s te geven, kan iedereen zien wat en wanneer de computer moet doen en hoe hij dat doet. […Het] gaat om de broncode van het Windows server operating system. In de VS wordt voor een vergelijkbaar onderdeel de broncode vrijgegeven: het desktop operating system.’

Innovatie‘Microsoft hoopt […] hiermee de zaak met de Europese en Amerikaanse autoriteiten voor eens en voor altijd te begraven, om [zich] in 2006 te kunnen richten op waar het om gaat: wereldwijde innovatie in [zijn] en alle andere sectoren.’

Het Financieele Dagblad, 26 januari 2006, p.1

[Lawrence Lessig staat op het standpunt dat een overdreven nadruk op patenten, intellectueel eigendom en commerciële exploitatie belangrijke vernieuwingen aantoonbaar veel te veel in de weg staat.]

1.4 Het totaalplaatje als eye-opener

Hierboven zagen we hoe een vergelijking van de twee bovenste kwadranten (open-source-organiseren en open-innovatie-organiseren) opvallende overeenkomsten en

16

Page 17: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

mogelijkheden tot kruisbestuiving opleverde. Tot besluit van dit eerste hoofdstuk is het tijd om alle vier de kwadranten te beschouwen in hun samenhang.

De behandelde organisatiekwadranten wierpen licht op het wederzijdse hoe van open source en open innovatie. De onderste kwadranten, over coderen/programmeren, behandelen het wat.We zien dan dat programmeren steeds belangrijker wordt: AMOS, A Modular Open-Source whole genome assembler, de migratie naar en de mix met open content via nieuwe media, de sterke opkomst van simulatiesoftware en de mogelijkheden daarvan voor lead users zijn voorbeelden hiervan. Het demonstreert eens te meer de centrale rol van internet en programmeren in de ontwikkeling van zowel open source als open innovatie. Beide, ook dat zagen we al, zijn de way-to-go en houden nauw met elkaar verband.

Open innovatie en open source zijn de noemers van organiseren en programmeren in de Internet Coding Age. In het kwadrant linksonder worden businessapplicaties en state-of-the-art-simulatiesoftware genoemd als de belangrijkste voorbeelden van hoe ver we in ons programmeertijdperk zijn gevorderd. Tot besluit van dit hoofdstuk maken we allebei concreet. We behandelen Web 2.0, en daarna met vier voorbeelden het thema simulatie.

Web 2.0: modulair programmeren met internetMet alle aandacht voor open-source-softwareonwikkeling is het belang van modularisatie en van vanzelfsprekende structurering (extra) centraal komen te staan. Die zijn namelijk noodzakelijk om goed te kunnen werken een open-source-cultuur, en maken daar bij gevolg integraal deel van uit. Zonder een heldere ‘modulaire systeemarchitectuur’ kunnen de programmeerprofessionals niet lekker doorwerken (ze zijn dus minder

17

Page 18: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

productief) en zal onnodige complexiteit het beoogde resultaat van een goed werkend softwareprogramma enorm frustreren. IBM heeft dat aan den lijve ondervonden met Lotus Notes, Microsoft weet het van Longhorn (tegenwoordig Windows Vista), en voordat de Mozilla-browser ge-opensourced kon worden, moest de hele code worden ontrafeld en gemodulariseerd.

Steeds meer ondernemingen en individuen krijgen nu vingervlugheid in het goed omgaan met organiseren door te programmeren. Businessvernieuwing op basis van een open-source-cultuur (internet, expertise, motivatie, zelfsturing), waarin modulaire broncode en vanzelfsprekende structuren doodnormaal zijn, is momenteel een onmiskenbare trend:

Voor nieuwe businessapplicaties draaien we straks onzehand niet meer om

‘[Bill Gates and Ray Ozzie warn] that the latest phase of online innovation [is] likely to be “very disruptive” to the industry’s established powers. “This next generation of the internet is being shaped by its grassroots adoption and popularisation model.” [...]

“tremendous software-and-services activity is occurring within startups and at the grassroots level.”[...]

To those who are in the midst of it, it amounts to an entirely new way of producing and delivering software. [...]

The Web 2.0 crowd has dicovered how to create internet services with mass market appeal on a shoestring. The watchwords of this approach: wherever possible, develop “lightweight” software from standard technology building blocks that can be released quickly over the web, then learn from the experience of early users to refine the service. [...]

“With Web 2.0 you can be talking about just a couple of engineers building something interesting and compelling.” ’

Nuttall, C.: ‘Way of the web: start-ups map the route as big rivals get Microsoft in their sights’ In: Financial Times, 17-11-2005, p.15

Steeds beter zijn we dus in staat om door de juiste softwareonderdelen aan elkaar te knopen in korte tijd krachtige en aansprekende internetapplicaties te bouwen. Met name de webservices-aanpak van Amazon en Google zijn daar goede voorbeelden van. In deze context deed onderzoeksbureau IDC de volgende voorspellingen voor de ontwikkeling van de IT-sector in 2006. Vijf centrale ingrediënten komen samen in de vooruitblik van IDC, te weten: ontwrichting, open innovatie, open source, gemeenschappen en het moderne internet (het ‘Google-effect’ ofwel Web 2.0):

IDC over de IT-sector in 2006

‘A critical new ingredient we'll see is the acceleration of disruptive business models – open innovation in IT product and service development (the open source effect) and online delivery of IT as a service (the Google effect). These disruptive shifts will force most vendors to perform a strategic gut check as they enter the year.

The go it alone model of innovation is an endangered species in the IT industry, and incorporating a community-based innovation model (e.g., open source) is quickly becoming an important ingredient for market leadership. In 2006, IDC believes that building more open innovation communities will be a big focus for IT leaders – including Microsoft.’

Gens, F.: IDC Predictions 2006: It's Gut-Check Time, As Disruptive Business Models Gain Traction

18

Page 19: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

www.linuxelectrons.com/article.php/20051201222935677

Fabriekssimulatie, hardwarevirtualisatie, genetica en gamingWe leven tegenwoordig in een tijd waarin de overvloedige aanwezigheid van (bron)code en daarmee de mogelijkheid van informatiemanipulatie het grote verschil uitmaakt. De boventoon voert momenteel nog steeds de instrumentele toepassing van software voor hardware- en netwerkbesturing (1), gekoppeld aan de manipulatie van gegevens in databases (2) en uitmondend in de besturing van administratieve en primaire bedrijfsprocessen (3). Waarschijnlijk is dat de reden waarom er nog maar weinig aandacht wordt besteed aan de verdere verbreiding van informatiemanipulatie, hoewel die op uiteenlopende gebieden al een opmerkelijk grote impact heeft. Behalve aan het Web 2.0-fenomeen (4), dat we hierboven behandelden, denken we bijvoorbeeld aan de automatisering en de integratie van tekst-, geluid- en beeldcommunicatie (5).

Zo we er al bij stilstaan, beschouwen we de genoemde vijf vormen van digitale informatiemanipulatie tegenwoordig hooguit als een fundamentele maar niet echt opzienbarende infrastructuur. De reden daarvan is waarschijnlijk dat de ontwikkeling van deze vijf de afgelopen decennia niet echt gladjes is verlopen, maar in een pionierssituatie is dat niet verwonderlijk.

Om een echt open oog te krijgen voor de spraakmakende mogelijkheden van nog verdere verbreiding van informatiemanipulatie dan de vijf vormen die we hebben genoemd, moeten we ons het virtuele karakter van digitale informatiemanipulatie realiseren. Het voordeel daarvan is dat we kunnen ontkoppelen met de echte wereld en virtueel kunnen ontwerpen en testen alvorens zaken operationeel te maken. Bij ordinaire elektronica is dit al jaren heel normaal: de voorspelbare werking van weerstanden, transistoren en condensatoren leent zich prima voor virtueel ontwerpen met behulp van een computerprogramma. Maar in zijn algemeenheid kan virtueel ontwerpen natuurlijk overal worden toegepast waar kan worden gemodelleerd. Fabriekssimulatie is hiervan een goed voorbeeld, zoals duidelijk wordt op www.factory-simulation.com. Daar zien we dat veel toonaangevende bedrijven uit uiteenlopende sectoren hier baat bij hebben: Boeing, Braun, DHL, Exel, Fedex, Gillette, Goodyear, Honda, Lockheed Martin, Mattel, Nissan, Northrop-Grumman, Siemens, TNT, de US Air Force, de US Army, de US Navy, Volkswagen en Whirlpool. Ook het state-of-the-art virtuele testlab van Virtutech, dat onder meer wordt gebruikt bij Iridium Satellite, spreekt in dit verband tot de verbeelding.

Onvolkomenheden virtueel elimineren scheelt tijd en geld

Voorbeeld: fabriekssimulatie met Flexsim

‘Factory simulation can make the gears of a particular manufacturing outlet run a lot more smoothly. There are lots of ways in which a factory can lose valuable production time, from incorrect employee deployment to insufficient availability of resources. Different sectors of a factory must also be made to work in tandem with one another, lest one unit get too far ahead of another, a situation which can lead to bottlenecks very quickly.

Bottlenecks are, after all, what every manufacturer seeks to avoid. One way in which administrators seek to eliminate such problems involves factory simulations. These simulations shed light on the way a particular factory works, leading to the potential for improvement in terms of performance. The more one knows about the specifics of a given operation, the better one can manipulate the relevant components in order to stamp out problems.’

www.factory-simulation.com

Voorbeeld: het virtuele testlab van Virtutech

‘Systems companies today face increasingly complex and expensive

19

Page 20: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

testing challenges that require innovative solutions. One approach to address the problem uses full-system simulation with virtual hardware early on and throughout the development process. Recent technological advances in virtualization now satisfy the demands of software development, enabling the construction of a software model of the complete system that can run on the developer's desktop PC. Virtualization is so accurate it can run the fabled golden code - the actual binary that ships in the final product. A virtual test laboratory can simulate not only the system being tested but also the other systems it interacts with.’

Magnusson, P.S.: ‘The virtual test lab’ In: IEEE Computer, May 2005, Vol. 38, 5; p.95-97

‘Iridium Simulates Space Software with Simics

Simics is designed to allow software developers to model hardware so accurately that the software can’t tell the difference. Any code, from aplication code to real-time operating systems and device drivers can run on these simulations. Iridium uses Simics to […] exemine how both existing and new flight software operates on the satellite, and it provides developers with a means of recreating performance issues for in-depth inspection an diagnosis.’

www.adtmag.com/print.asp?id=12020

De trend van de steeds verdere verbreiding van informatiemanipulatie via domeinspecifieke simulatie rechtvaardigt de vaststelling dat we ons midden in het ‘programmeertijdperk’ bevinden: de ‘Coding Age’. Overal waar gemodelleerd kan worden, en overal waar (bron)code overvloedig voorhanden is, biedt programmeren per definitie meerwaarde.

Behalve bij fabriekssimulatie en in de high-tech-omgevingen die worden bediend door Virtutech – beide als aanvulling op de vijf meer traditionele automatiseringsgebieden die we hierboven noemden – neemt domeinspecifieke simulatie ook zienderogen toe in onder meer de genetica en de medicijnontwikkeling. Daar begint open-source-samenwerking een steeds belangrijker rol te spelen, en dat is logisch, want bij genetica en medicijnontwikkeling hebben we te maken met echte code en met thema’s die sterk als ‘algemeen belang’ worden beschouwd. Vier voorbeelden zijn:- AMOS (A Modular, Open-Source whole genome assembler) op amos.sourceforge.net- de stand van zaken rond ‘Web-Based and Open-Source Tools for Bioinformatics and Genome Analysis’(zie: bioinfo.ucr.edu/~tgirke/HTML_Presentations/Gen240B/Gen240B_29Jan05.pdf)- het Economist-artikel ‘An open-source shot in the arm?’ uit juni 2004 (zie: www.cptech.org/ip/health/rnd/economist06122004.html).- Het werk van Ewan Birney, winnaar van de Overton Prize 2005:

2005 Overton Prize Winner: Dr. Ewan Birney

‘Dr. Ewan Birney […] was awarded the 2005 Overton Prize in honor of his advocacy of open source bioinformatics, and his generous contributions to the BioPerl community. Perhaps even more important to biology is his leadership of the Ensembl genome annotation project […]. Dr. Birney […] credits the success of the Ensembl project to the open source development model.’

www.iscb.org/overton.shtml

Yochai Benkler, hoogleraar aan de Yale Law School, spreekt in dit verband van ‘non-proprietary peer-production of information-embedding goods’. Dat is zijn ruimere benaming van een open-source-aanpak in het continuüm tussen open-source-

20

Page 21: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

softwareontwikkeling aan de ene kant en ‘open’ businessvernieuwing in andere economische sectoren aan de andere kant.

Een andere richting op gaan de ontwikkelingen die we in eerste instantie zullen zien in het kader van gaming. Ze borduren voort op het vijfde ‘traditionele’ programmeergebied waar we deze balans mee begonnen, namelijk de verdere verbreiding van informatiemanipulatie via ‘automatisering en integratie van tekst, geluid en beeld’. De vraag is misschien of dit soort mediamanipulatie nog wel ‘programmeren’ mag heten.

‘Mediamanipulatie’: programmeren in ruimere zin

‘The Xbox 360 will increasingly encourage developers to let their players add on to worlds, and even sell their creations though a central Xbox store system.

[Says Microsoft’s J. Allard:] “We're going to take on the Wikipedia model. We're going to take on the open-source model, if you will, for gaming.”

Indeed, the idea that consumers have a virtually infinite appetite for customized entertainment and are willing to invest both time and money in tailoring their own experience is rippling through the media world.’

Tomorrow’s games, designed by gamers, 3-2-2006news.cnet.co.uk/gamesgear/0,39029682,49249232,00.htm

21

Page 22: open innovatie: bedrijven, kennisinstituten, eindgebruikers ...

Geen business-as-usual. Open source, eye-opener voor open innovatieGezamenlijk vormen internet, programmeren en open-source-samenwerking de stuwende kracht achter de open-innovatie-boom waarvan we nu het begin meemaken. Het volume en de intensiteit van communicatie en coördinatie, die we via vast en mobiel breedbandinternet momenteel kunnen bereiken, is historisch, en faciliteren de trend naar meer openheid. De komende tijd zal programmeren in engere en ruimere zin binnen bereik komen van nog meer mensen. De toenemende bekendheid daarmee en het toenemende gemak daarvan zullen ervoor zorgen dat nieuwe domeinen zich snel zullen ontwikkelen. Zowel instrumenteel als primair zullen daardoor het volume en de impact van programmeren op businessvernieuwing in andere economische sectoren toenemen. Centraal daarin staan een open-source-cultuur, open inovatie, lead users en simulatie. Duidelijk is geworden dat open-source-softwareontwikkeling in alle opzichten een inspirerende zwengel heeft gegeven.

22