MEIJENDFX MEDEDELINGEN
Informatiebulletin voor het Meijendelonderzoek
Redaktie-adres: Vakgroep Populatiebiologie
Rijksuniversiteit Leiden
Postbus 9516
2300 RA Leiden
Redaktie: H.G.J.M. van der Hagen
T.J. de Jong
E. van der Meijden
J.P. Oppentocht
J.J.M. Otten
Omslag: F. van der Meer
Druk; N.V. DZH en Grafische dienst afd. Biologie RUL
Oplage: 500
Illustraties: F. van der Meer
Opmaak: H. Regeer
REDAKTIONEEL
De aflevering die voor u ligt is een echt Meijendelnummer. rijk aan faunistische en floristische
informatie. De waarneming van een Resedawitje is zeer bijzonder. Dit jaar is bovendien weer een
aantal reeën waargenomen. Er is zelfs een reekalfje geboren. Hoe deze dieren ondanks alle
barrières Meijendel hebben bereikt is onduidelijk. Als we met spontane immigratie te maken
hebben is dat wel hoopvol.
Wij zijn er van overtuigd dat veel belangstelling bestaat voor de invloed die de grote grazers
uitoefenen. In dit nummer zult u hierover een eerste impressie aantreffen.
Toekomstige auteurs wordt vriendelijk doch dringend verzocht de aanwijzingen op de
achterkaft te bekijken. Uiteraard zijn ook beschrijvingen van interessante waarnemingen en opinies
welkom.
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
BEGPAZINGSONDERZOEK: IMPRESSIES NA DRIE JAAR
H.GJ.M. van der Hagen & J.JJ.M. Lucas, DuinwaterbedrUf Zuid-Holland, Postbus 34, 2270
AA Voorburg
Het gebied dat wordt begraasd is ongeveer 270 ha groot (Bakker 1990). In figuur 1 is aangegeven
hoeveel paarden en runderen in de periode september 1990 t/m augustus 1993 in het terrein
aanwezig zijn geweest. Hierbij moet worden opgemerkt dat de aantallen paarden en koeien tot de
vaste bezetting moet worden gerekend; daarboven vormen veulens en kalveren een in de tijd
variabele bezetting.
Bij het instellen van begrazing is de navolgende doelstelling geformuleerd: het bestendigen
van de huidige proc:entuele verhouding in vegetatiestrukturen, zij het dat het patroon waarin deze
voorkomen gevarieerder wordt in het horizontale en vertikale vlak. De verwachting is dat het
aantal plantesoorten m het gebied zal toenemen. Deels zuUen dit storingssoorten zijn, maar ook
scxirten van voor het duin kenmerkende graslanden, zomen en pioniermUieu's. Voor de fauna is de
verwachting dat de variatie toeneemt, met name van insecten (zie ook Van der Meijden 1991;
Bouman & Hinsbergen 1991; Natuurbeschermingsraad 1991), van kleine zoogdieren en van
vogelsoorten die gebonden zijn aan de overgang van lage naar hoge vegetaties.
In Van der Hagen (1992) zijn alle tien aspecten genoemd die in het onderzoek zijn betrokken.
Slechts van enkele aspecten zullen enige getalsmatige impressies worden gegeven. Uit de getallen
is ons inziens nog geen definitieve richting af te leiden; daarvoor is de periode van evaluatie te
kort. Later, na 5 jaar en dus na 1995, is het evalueren van begrazing en het relateren aan tendenzen
m andere min of meer vergelijkbare gebieden in Meijendel wel mogelijk. Een eerste
evaluatierapport met betrekking tot beide aspecten is begin 1996 te verwachten. Een operationeel
Geografisch Informatie Systeem (GIS) speelt een belangrijke rol. Met een GIS is het mogelijk alle
in de computer verwerkte geografische gegevens op kaarten van bijvoorbeeld flora, fauna en
geomorfologie weer te geven, te combineren of met elkaar te vergelijken.
IMPRESSIES VAN EEN AANTAL ASPECTEN
In dit artikel worden drie aspecten beschreven. Dit betreft plantesoorten, muizen en spitsmuizen en
konijnen. De aantallen broedvogels voor het begraasde gebied en de paddestoelen komen in andere
bijdragen aan de orde. Figuur 2 geeft de inventarisatieroutes weer.
BEGRAZINGSONDERZOEK
l l r T ' \ ' ' \ ' ' \ ' T " l " ' 1 ' ' 1 ' T T T ' 1 ' "1" " i " - " ! - " ! ' ' i ' ' i ' ' i i i i I I I I I I I I 9009 9101 9105 9109 9201 9205 9209 9301 9305
9011 9103 9107 9111 9203 9207 9211 9303 9307
Maandaanduiding
Paard Rund Veulen Kalf
Fig. 1. Aantal dieren per maand in de Kijfhoek en Bierlap en omgeving van september 1990 t/m augustus 1993. Het advies voor begrazing was 27 grootvee-eenheden (1 grootvee-eenheid/10 ha).
Monitoring plantesoorten
Docl: Het nagaan hoe de omzetting van monotone, soortenarme duinrietgraslanden van de grote
valleien en de noordhellingen naar soortenrijke duingraslanden verloopL
Eerste resultaten:
Alleen de opvallende verschuivingen van plantesoorten van route 1 zijn in onderstaande tabellen
weergegeven, om een indruk te geven van de resultaten.
De navolgende tendenzen zijn uit de onderstaande tabellen af te leiden:
Helm, Kweek, 2^ndzegge en Duinriet, maar ook Rcxjd zwenkgras laten een dalende tendens
zien. De soorten treden nog steeds op, maar het vergraste beeld van het dum is verdwenen;
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Soorten van open graslanden laten een stabiel beeld zien of gaan ciiigzins m abundantie
vooruit. Het betreft voomamelijk winterannuellen. Uit het pad stuift zand in de omgeving van
het pad waardoor de abundantie van winterannuellen zal stijgen. Muurpeper is een
uitzondering. De door het vee gemaakte bredere paden in het terrem kunnen de oorzaak zijn
van de achteruitgang. De soort verdraagt een grotere üistabUiteit nieL
Ook de diverse soorten van de duingraslanden laten een stijging zien. De soorten zullen
ongetwijfeld onder de dichte mat van grassen nog zijn voorgekomen voordat er begrazing in
het terrein was. Het lijkt echter duidelijk dat de kruiden profiteren van de begrazing;
Het voorkomen van Berk en Kardinaalsmuts is verminderd. Bij de Berk is dit vooral te wijten
aan de afname in de Kijfhoeksprang. De Kardinaalsmuts wordt systematisch door de koeien
"gepakt", maar blijft als laag bij de grond blijvende wortelopslag aanwezig.
Van de vochtmiimende soorten wordt in route 1 de tendens bepaald door de vegetatie in de
Kijfhoek-sprang. De getallen geven een zeer wisselend beeld te zien.
Verder treden een aantal storingsscx)rten op. Met name Slangekmid is hiervan mijns inziens
een aanwijzing. In dit oppervlakkig ontkalkte gebied komt kalkhoudend zand door
bodemroering door het vee naar boven. Slangekmid profiteert hiervan.
Legenda
N O O R D Z E E
• Ts p l o a l s c n a t r a s l s r t n g • B e s l a a n d * a f r a s l e r i n g
• ~ ~ — No luu r l i j t cc a f r a s l e r m g [ w a t e r i L o n d b o u w h e k
^ K l o p h e k • • O v e r s t a p
• Veekraat
Fig.2, Inventarisatie-routes voor plantesoorten (A), muizen en spitsmuizen (1-4) en konijnen (9).
BEGRAZINGSONDERZOEK
Opmerking bij de hieronder weergegeven tabellen.
De opnameschaal is volgens Tansley: 1= ?, 2= aanplant, 3= rare, 4= locale, 5= occasional, 6=
frequent, 7= abundant, 8= codomüiant, 9= dominant
Opvallende en minder opvallende verschillen 1990 - 1993: biotcxip-gerangschikL
Open, zandiee begroeiinEen:
soort 90 91 92 93
Ammo aren 6 6 4 4 Helm
Elym repe 6 6 4 4 Kweek
Open graslanden:
soort 90 91 92 93
Ai ra prae 5 5 6 6 Paashaver
Gali veru 5 6 6 7 Echt walstro
Cers semi 5 5 6 5 Zandboombloem
Phle aren 4 4 5 5 Zanddoddegras
Myos ramo 3 5 5 Ruw vergeet-me-niet e
Aren serp 5 4 Zandmuur
Sedu acre 5 5 Muurpeper
Pest rubr 6 6 4 5 Rcx)d zwenkgras
Gesloten graslanden en kruipwilgstrirweel: 1 soort 90 91 92 93
Anth odor 3 3 3 Reukgras
Myos arve 4 5 4 Middelst vergeet-me-nietje
Vero cham 3 4 5 Mannetjesereprijs
Tara spec 3 4 5 Paardebloem
Sile nuta 3 Nachtsilene
Cera font 4 4 5 6 Gewone hcxDrnbloem
Crep capi 5 4 6 4 Klein streepzaad
Vero arve 6 4 Veldereprijs
Rosa rubi 6 6 4 5 Egelantier
Sene Jac» 6 6 5 7 Jacobskruiskruid
Urti dioi 6 5 5 5 Grote brandnetel
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Struweel en bos:
soort 90 91 92 93
Geum urba 3 3 S Gewoon nagel kruid
Sile dioi 4 4 5 Dagkoekoeksbloem
Gera robe 5 4 Robertskruid
Stac sylv 4 Bosandoom
Dact glom 4 3 Kropaar
Rubu spec 5 3 Braam species
Evon euro 6 6 5 4 Kardinaalsmuts
Betu pend 7 7 5 6 Ruwe berk
Teuc soor 7 7 6 7 Valse salie
Glee hede 6 6 4 6 Hondsdraf
Ajug rept 5 5 5 Kruipend zenegroen
Vochtige vegetaties
soort 90 91 92 93
Cent pulc 3 4 5 4 Fraai duizenguldenkruid
Plan majo 5 5 6 4 Grote weegbree
Rhyn angu 4 5 5 Grote ratelaar
Betu pube 6 6 4 4 2^chte berk
June alpi 5 4 Duinrus
Phra aust 4 3 Riet
Thyp lati 4 3 Brede lisdodde
Equi arve 6 7 5 4 Heermoes
Opmerkelijke bevindingen 1990 - 1993.
Grazige begroeiing en kruipwilg:
soort 90 91 92 93
Gala epig 7 7 6 6 Duinriet
C:are aren 7 7 6 6 Zandzegge
Cory cane 6 6 5 5 Buntgras
Sali repe 7 7 7 6 Kruipwilg
Vochtige vegetatietypen:
soort 90 91 92 93
Ment aqua 5 6 6 4 Watermunt
Ranu bulb 3 3 Knolboterbloem
Anag arve 5 5 S Guic:helheil
BEGRAZINGSONDERZOEK
Reactie droge voorjaren:
soort 90 91 92 93
Orob cary 3 4 5 Walstrobremraap
Storing:
Poa annu S 6 4 4 Straatgras
Lam! albu 3 Witte dovenetel
Echi vuig S S S Slangekruid
Monitoring muizen en spitsmuizen
Doel:
Een beeld verkrijgen van de veranderingen van de scmrtensamensteUing van de muizen en
spitsmuizen onder mvloed van begrazing. (De verwachting is dat meer soorten in lagere aantallen
zullen gaan optreden.) In zowel de Kijfhoek als Bierlap liggen twee transecten, steeds in twee
vegetatietypen. Elk transect bestaat uit 20 vallen (fig. 2). Als nulsituatie is een min of meer
vergelijkbaar gebied in Waalsdorp/Oude Rijs genomen met twee vergelijkbare vegetatietypen. De
methode en lokatiekeuze is tot stand gekomen in samenwerking met G.J. de Bmyn.
Eerste resultaten:
De resultaten van herfst 1990 tot en met voorjaar 1993 zijn weergegeven; de resultaten van herfst
1993 wijken i.v.m. 1 nacht storm en slagregens en 5 nachten vorst sterk af. Het aantal gevangen
Bosmuizen in de Kijfhoek en Bierlap is zeer hoog in de ene nacht met slagregens (m tabel tussen
haakjes). Uit de onderstaande tabellen is het navolgende af te leiden:
van de muizen treden de Bosmuis en Rosse woelmuis regelmatig op. In Waalsdorp/Oude
Rijs komt ook de Veldmuis voor,
de groep van de spitsmuizen wordt incidenteel in de vallen aangetroffen;
in 1991 en 1992 is een scherp)e daling te constateren van de aantallen muizen door de
introductie van begrazing. Waarschijnlijk is dit te wijten aan het wegvallen van de dekking
door Duinriet. Een vergelijking van de aantallen met het referentiegebied is helaas niet
mogelijk; daar is m de herfst van 1990 geen onderzoek gedaan;
in 1993 lijkt zich een licht herstel af te tekenen (de resultaten van het najaar moeten dit
verder uitwijzen). In vergelijking met het referentiegebied Waalsdorp/Oude Rijs is het herstel
echter aanzienlijk lager;
de vallei Kijfhoek wordt minder door vee bezcx:hL Het aantal gevangen muizen in de
Kijfhoek ligt hoger dan in de Bierlapvallei.
Kijfhoek
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
muizen 1990 1991 1992 1993
herfst voorjaar^erfst voorjaar/hetfist voorjaar/herfst
Bosmuis: bos 23 3/19 -/31 25/16(12)
grasland 26 16/22 5/20 22/4(2)
Rosse woelmuis: bos 16 - / 4 -/17 17/5
grasland 13 8/16 3/5 . . / „
Veldmuis: bos - - / - - / - -/--
grasland ~ - / - _/-. - / -
Dwergmuis: bos - - / - - / " . . / „
grasland - - / - _/..
1 spitsmuizen 1990 1991 1992 1993
herfst voorjaar/herÉst voo^jaar^erfst vcMirjaar/heifist
Bosspitsmuis: bos - 4/- - / - - / -
grasland - - / l - / - ~ / l
Dwergspitsmuts: bos ~ -/-- -/-- - / -grasland ~ -/-- - / " _/..
Bierlap
muizen 1990 1991 1992 1993
herbt voorjaar/herfst voorjaar/herfst voorjaar/herÉst
Bosmuis: bos 45 4/8 - / l l 2/13(12)
grasland 5 ~/7 1/8 4/12(11)
Rosse woelmuis: bos 7 ../.. -/-- --/-
grasland 4 ~l" - / - _/..
1 Veldmuis: bos ~ ../.. -/-- -/--
grasland ~ ../.. . . /- _/..
Dwergmuis: bos - ../.. - / - _/..
grasland ~ _/_ _/..
BEGRAZINGSONDERZOEK
spitsmuizen 1990 1991 1992 1993
herfst voorjaar/herfst voorjaar/herfst voorjaar/herfst
Bosspitsmuis: bos - ~/~ -/-- „ / . .
grasland 5 „ / . . -/-- „ / . .
Dwergspitsmuis: bos ~ _ / „ ../.. --/-
grasland 9 _/. . „ / . . . . / -
Waalsdorp/Oude Rijs
muizen 1990 1991 1992 1993
herÉst voorjaar/herfst v(x>rjaar/her&t voorjaar/herfet
Bosmuis: bos ? 6/24 17/32 73/28
grasland 7 2/8 12/19 32/8
Rosse woelmuis: bos ? -122 6/17 24/8
grasland -16 4/- -12
Veldmuis: bos 7 _/. . _ / „ _/ . .
grasland 7 _/. . 11/5 18/6
Dwergmuis: bos 7 ~/~ " / - „ / . .
grasland 7 _/. . ~/2 -/--
spitsmuizen 1990 1991 1992 1993
herEst voorjaar/herfst voorjaar/herfst voorj aar/her&t
Bosspitsmuis: bos 7 _/ . . ~/~ ~ / l
grasland 7 --/ 1 4/- "/2
Dwergspitsmuis: bos 7 - / - -/--
grasland 7 _/ . . ~/~ t/2 1 Monitoring konynen
Doel:
Een beeld verkrijgen van de kwantitatieve ontwikkeling van de konijnenpopulatie die mede
afhankelijk is van de wijzigingen van de vegetatiestmctuur door het instellen van begrazing.
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Eerste resultaten:
Een vergelijking van figuur 3 (Kijfhoek-Bierlap route) en figuur 4 (alle routes in Meijendel) laat
zien dat er globaal in het begraasde gebied geen afwijkingen zijn van het gemiddelde patroon in
Meijendel. Alleen üi najaar 1992 zijn de aantallen in het beweide gebied duidelijk hoger dan over
geheel Meijendel Het ziet er naar uit dat veebegrazmg de vegetatiestmctuur van de graslanden
weer geschikt maakt \oox konijnenbegrazing.
< 12
9 8 ^ c O 6
2-f
vj84 vj85 vj86 vj 87 vj 88 vj 89 vj 90 vj 91 vj 92 vj 93 nj84 njB5 nj 86 nj87 nj 88 nj 89 nj90 nj 91 nj 92 nj 93
PERIODE
Fig. 3. Gïemiddeld aantal getelde konijnen in het transect Kijfhoek-Bierlap (route 9) van het voorjaar 1984 tot en met het najaar 1993.
BEGRAZINGSONDERZOEK
LU
vj84 vj85 vj86 vj 87 vj 88 vj 89 vj 90 vj 91 vj 92 vj 93 nj84 nj85 nj86 nj87 nj88 nj89 nj90 nj91 nj 92 nj93
PERIODE
Fig. 4. Gemiddeld aantal getelde konijnen van alle in Meijendel gelegen routes van het voorjaar 1984 tot en met het najaar 1993.
ONDERZOEKSINSPANNING
Zoals in de inleidmg reeds gesteld zal in 1996 het begrazingsproject worden geëvalueerd op alle
tien aspecten. Dan wordt ook bekeken of begrazing in zijn huidige vorm moet worden
gecontinueerd of bijvoorbeeld dat aanpassing van het aantal en het soort dieren moet plaats vinden
én of toepassing van deze beheersmethode in andere delen van Meijendel voordelen kan bieden.
LITERATUUR
Bakker, Th (1990). Begrazing van Meijendel met paarden cn koeien. Meijendel Mededelingen 20 (november): 21-25.
Bouman, A & A van Hinsbergen (1991). De bodembewonende ongewervelden van Meijendel. Meijendel Mededelingen 22 (november): 39-48.
Hagen HGJM van der (1992). Monitoring van begrazing in Meijendel. Meijendel Mededelingen 23 (april): 51-60.
Van der Meijden, E (1991). De dagvlinders van Meijendel. Meijendel Mededelingen 21 (april): 1-14. Namuibeschermingsraad (1991). Wie het kleine niet eert.... Ongewervelde dieren en het terreinbeheer.
Werkgroep van de Natuurwetenschappelijke Commissie van de Natuurbeschermingsraad. 91 pp.
10
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
HET MONITOREN VAN STUIFKUILEN IN DE NOORDERPAN MET
BEHULP VAN LUCHTFOTO'S EN GIS
P.D. Jungerius*, J.H. Loedeman** en F. van der Meulen*
*: Vaicgroep Fysische Geografie en Bodemlainde, Universiteit van Amsterdam,
**: Valtgroep Landmeetkunde en Teledetectie, Landbouwuniversiteit Wageningen
INLEIDING
Vroegere gebmikers van duinterreinen hadden een grote hekel aan stuivend zand vanwege de
overlast die het bezorgde aan akkers en wegen, en aan wasgoed op de bleek van de talrijke
wasserijen aan de biimenduinrand. Van oudsher bestaan er daarom vcxjrschriften om verstuivingen
vast te leggen. De angst voor verstuiving kwam er vooral halverwege de vorige eeuw goed in, toen
de gedachte postvatte dat verstuiving in de zeereep een verzwakking van de kustverdediging
betekende. Ondanks de technische hulpmiddelen die het mogelijk maken los zand direct vast te
leggen, zit de angst voor de gevaren van het vrije spel van natuurlijke krachten er nog steeds diep
m en het is maar op een paar plaatsen langs de Nederlandse kust dat verstuiving wordt toegestaan.
Eén van die plaatsen is een 40 ha groot dumterrein rondom de Ncwrderpan m Meijendel, waar de
maatregelen voor het vasüeggen van stuifgaten in 1978 zijn gestaakt
De ecologische en financiële voordelen van het toelaten van verstuiving zijn meermalen
beschreven (zie Wanders, 1989). De natuurwinst die met het herstel van de geomorfologische
dynamiek en de daarmee samenhangende pioniersituaties van de vegetatie is te behalen, wordt
thans zelfs door drie ministeries (LNV, VW en VROM) erkend. De besparingen die met het
achterwege laten van vasüegging worden gerealiseerd zijn uiteraard ook aantrekkelijk.
Om na te kunnen gaan of de diverse functies van het duinterrein niet in gevaar komen, is de
ontwikkeling van de verstuivingen m de Noorderpan op diverse wijzen gevolgd (Jungerius & Van
der Meulen, 1989). Eén van de gebmUcte methoden is de sequentiële luchtfoto-analyse. Luchtfoto's
zijn moment-opnamen in de tijd waarmee de ontwikkeling van stuifkuüen uitstekend kan worden
vervolgd. Een andere methode die wij een aantal jaren in de Noorderpan hebben toegepast, maakt
gebmik van erosiepirmen. Dit zijn vaste punten ten opzichte waarvan veranderingen in de
afmetingen van een stuifkuil in het veld kunnen worden gemeten. Deze methode is zeer
nauwkeurig maar ook tijdrovend en gevoelig voor verstoringen. Zij moest worden stopgezet toen
11
HET MONITOREN VAN STUIFKUILEN
bleek dat teveel erosiepmnen door vandalen uit de grond werden getrokken.
Voor de sequentiële luchtfoto-analyse beschikt de NV DZH over een uitstekende collectie
beeldmateriaal. De luchtfoto's zijn verticaal opgenomen met een overlap van 60 %. Dit betekent
dat zij onder de stereosccrop een drie-dimensionaal beeld opleveren. Voor ons doel is belangrijk dat
er sinds 1975 elke 5 jaar zogenaamde false-colour diapositieven 1:2500 zijn gemaakt. Op deze
schaal is zelfs een plant van 50 cm doorsnede op de foto nog herkenbaar. False colour wil zeggen
dat de blauwgevoelige laag in de fUm is vervangen Aoor een laag die gevoelig is voor het nabije
infrarcxKl. Hierdoor wordt de heiigheid van de atmosfeer niet opgenomen, maar wel de levende
biomassa.
METHODEN
Van foto tot eindresultaat
Het onderzoeksgebied beslaat nog geen halve vierkante kilometer. In theorie zouden twee
luchtfoto's genoeg moeten zijn om zo'n gebied volledig te bedekken, want bij een fotoschaal van
1:2500 beslaat één foto ongeveer een kwart vierkante kUometer. In de praktijk waren meer foto's
nodig, deels omdat het gebied een onregelmatige vorm heeft en deels omdat de foto's met de
stereoscx)op bekeken moeten kunnen worden. Iedereen die de duinen kent, is na wat oefenen met
een stereoscoop in staat om de stuifkuilen te zien en nauwkeurig te omlijnen. Op luchtfoto's met
een schaal van 1:2500 kan bij het gebmik van een tekenpen met een dikte van 0,5 mm aldus een
nauwkeurigheid van 1,25 m in het terrein worden gehaald. In feite komt deze werkwijze neer op
karteren, maar het levert jammer genoeg nog niet direct een stuifkuilenkaart op. Om zover te
komen moet eerst heel wat rekenwerk worden verzet. Hoe komt dat? Een luchtfoto die loodrecht
naar beneden is opgenomen lijkt weliswaar op een kaart, maar het is geen kaart omdat er
perspectief in zit, net zoals bij een gewone foto (Buiten, 1990). Het perspectief ontstaat doordat
een afgebeeld voorwerp groter op de foto komt naarmate het dichterbij de camera is. Daardcx)r is
de schaal van een luchtfoto niet overal precies gelijk.
Je kunt de schaalverschUlen zichtbaar maken door een luchtfoto te projecteren op een kaart
die dezelfde schaal heeft. Op het oog past de foto dan precies op de kaart, maar als je goed kijkt
scheelt het hier en daar net een paar mülimeter, vooral aan de randen. Op een foto met een schaal
van 1:2500 is 1 mm gelijkwaardig met 2,5 m in het terrein. Omdat de stuifkuilen tot op de
genoemde 1,25 m nauwkeurig gekarteerd moeten worden, is die 'paar mülimeter' dus te veel.
Bovendien zijn de verschUlen voor iedere foto weer anders, zodat een vergelijking over de jaren
12
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
heen alleen mogelijk is als er iets aan die schaalveischUlen wordt gedaan.
Hoe bij luchtfoto's het schaalprobleem valt op te lossen, is allang bekend. Tot aan het
computertijdperk gebeurde dat met ingewikkelde en kostbare karteringsinstmmenten waarmee
slechts specialisten kunnen omgaan. Met de komst van de digitale computer is het mogelijk de
opname rekenkundig na te bootsen; ook een gewone PC is daarvoor prima te gebmiken. Hoe dat
precies m zijn werk gaat, laten we hier achterwege omdat het al met al een ingewikkeld proces is.
We beperken ons tot de hoofdzaken van het kartermgsproces. Tevens zullen we laten zien dat de
behaalde nauwkeurigheid voldoet aan de gestelde eis.
Het icarteringsproces.
Om te kunnen corrigeren voor de schaalverschUlen m een luchtfoto moeten er twee dingen
gebeuren. In de eerste plaats moeten we er voor zorgen dat de stuifkuUen 'in de computer' komen.
Daarvoor is een digitizer nodig. Zo'n digitizer is te beschouwen als 'elektronisch mitjespapier' met
een maaswijdte van ongeveer 0,1 millimeter. Bij een fotoschaal van 1:2500 komt dat neer op
ongeveer 25 cm in het terrein. Een digitizer is dus voldoende nauwkeurig voor het karteren van de
stuifkuilen. Met de 'muis' van de digitizer wijzen we op de foto de omtrek van elke stuifkuil punt
voor punt aan. Dit digitaliseren komt als het ware neer op elektronisch overtrekken. Na het
digitaliseren zitten de stuifkuUen weliswaar in de computer, maar de schaalverschUlen ook!
Daarom is een tweede stap nodig. Voor ieder punt dat we op een foto hebben gedigitaliseerd,
wordt met de computer berekend tot welk punt in het terrein het behoort. De terreincoördinaten
dmkken we uit üi het RD-stelsel dat ook bij topografische kaarten wordt gebmikt. RD staat voor
Rijks Driehoeksmeting. De computer kan daarna de gedigitaliseerde stuifkuilen voor '80, '85 en
'90 op afzonderlijke kaarten uittekenen. Op de luchtfoto's van 1975 waren de randmerken niet
zichtbaar waardoor zij voor dit doel onbmikbaar waren.
Zulke kaarten zijn echter nog niet het eindprodukt van het karteringsproces. De hele zaak is
begonnen om veranderingen vast te stellen door de computer de kaart van '80 te laten vergelijken
met die van '85 en van '90. Zo'n vergelijking gebeurt met een rekenprogramma dat we een
Geografisch Informatie Systeem noemen, kortweg een GIS. De resultaten kunnen we niet alleen op
kaart laten afbeelden, maar ook in de vorm van grafieken en tabellen. Al met al is dat veel meer
dan met een traditioneel karteringsproces mogelijk is.
13
HET MONITOREN VAN STUIFKUILEN
Ce nauwkeurigheid van de resultaten
Hiervoor hebben we laten zien dat de je met een digitizer tot op 0,1 mm nauwkeurig kunt
digitaliseren. Zoals gezegd komt dit bij een fotoschaal van 1:2500 overeen met 25 cm in het
terrem. Daarmee hebben we alleen duidelijk gemaakt dat de meetnauwkeurigheid voldoende is om
een terreinnauwkeurigheid van 1,25 m te kunnen halen. Of die nauwkeurigheid ook daadwerkelijk
gehaald wordt, hangt van veel meer factoren af. Daarvan zullen we de twee belangrijkste in het
kort bespreken.
De eerste factor is de nauwkeurigheid waarmee de omtrek van een kuil kan worden
aangewezen op de foto. Dit hangt onder andere af van de scherpte van de overgang tussen de kuU
en zijn omgeving. Een geleidelijke overgang van 2,5 meter in het terrein geeft op de foto een vage
grens van 1 mm, ook al is de foto nog zo scherp. Uiteraard speelt ook de handvaardigheid van
degene die digitaliseert een rol. Deze factor valt alleen te controleren door het digitaliseren
steekproefsgewijs te herhalen. De tweede factor is de nauwkeurigheid waarmee de
terreincxxirdinaten van elk gedigitaliseerd punt zijn berekend. Voor die berekening is een
wiskundige formule nodig. In die formule zitten niet alleen de onbekende terreincoördinaten, maar
ook nog tal van andere onbekenden. Voordat het karteren van de stuifkuilen kan begirmen, moeten
eerst die onbekenden worden berekend. Dat gebeurt door op de foto een aantal punten te
digitaliseren waarvan de terreincoördinaten van te voren al bekend zijn. We noemen dat paspunten.
Uit de resultaten bleek dat de nauwkeurigheid van de berekening voor 95% van de punten beter
was dan 1 meter.
RESULTATEN
Monitoring van stuifkuUen omvat drie dynamische aspecten: 1) verandering in aantallen, 2)
veranderingen in grootte en afmetingen en 3) veranderingen m ligging. Met de gebmikte methode
konden alle aspecten worden bepaald. De veranderingen die de stuifkuUen in de loop der jaren
hebben ondergaan, verschUlen per aspect.
De aantallen stuiflcuilen
Voor het vaststellen van de aantallen stuifkuilen is de ingewikkelde fotogrammetrtsche procedure
die hierboven is beschreven, niet nodig. Zij kunnen eenvoudig worden geteld op de luchtfoto's
waarop ons terrein voorkomt Van 1975 tot 1980 is er een lichte teruggang in de aantallen te
14
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
2 0 0
Q) O 1 3 c
IOO -
1 9 7 5
J b l o w o u t s f rom 1 9 7 5
1 9 8 0
n e w in
1 9 8 0
1985 1990
new in 1 9 8 5
n e w in 1 9 9 0
Fig. 1. Het verloop in het aantal stuifkuUen.
bespeuren (Fig.l). Dat is merkwaardig als men zich bedenkt dat de zomers van 1975 en 1976 erg
droog waren en men daarom veel verstuiving zou verwachten. Daama blijven de aantallen
nagenoeg gelijk tot 1980 wanneer van een dramatische toename sprake is. Dit is te danken aan de
bijzondere weersomstandigheden van de maand april van dat jaar. In die maand is tijdens een
regenbui, die volgde op een periode met droog weer waarin het grijze duinzand water-afetotend
was geworden, enorm veel van dit grijze zand van de hellingen gespoeld waardoor het eronder
liggende blonde zand aan de dag kwam. Dit blonde zand is stuifgevoelig, en toen het kort daarop
ging waaien, zijn de plaatsen waar het te voorschijn kwam in stuifplekken veranderd. De meeste
van deze verstuivingen zijn intussen alweer door algen vastgelegd en zullen op de luchtfoto's van
1995 niet meer zichtbaar zijn.
Fig.l geeft ook de leeftijdsopbouw van de stuifkuüen weer. Dat vereist meer dan het tellen
van de kuUen op de luchtfoto's: om de leeftijd van een kuU te bepalen moet hij van opnamejaar tot
opnamejaar worden vervolgd. Dit gaat het gemakkelijkst met de beschreven procedure door de
verkregen kaarten over elkaar te leggen. Omdat elke kuil zijn eigen, vaste coördinaten heeft, vallen
de diverse jaargangen over elkaar heen en is onmiddellijk zichtbaar wanneer een kuil verschijnt en
weer verdwijnt.
We zien dat meer dan de helft van de nieuwe stuifkuilen die op een foto wordt geregistreerd.
15
HET MONITOREN VAN STUIFKUILEN
de volgende periode van vijf jaar niet overieeft Het lijkt erop alsof er een 30-tal vaste kuilen is,
met daarboven een fluctuerend aantal tijdelijke kuUen. De toename van de kuilen van 1975 op de
foto's van 1990 is te danken aan het reactiveren van een aantal kuUen dat in de tussenliggende
periode stabiel was.
Wat zijn de eigenschappen van de tijdelijke kuilen? Het zijn vooral de kleinere exemplaren
die een kort leven beschoren zijn. Deze kleine stuifplekken worden snel door algen gekoloniseerd
en daardoor beschermd tegen verdere erosie door de wind (Van den Ancker et al , 1985). Van de
41 smifplekken met een oppervlak van minder dan 30 m^ op de luchtfoto van 1980 konden er nog
slechts 21 temggevonden worden in 1985. Van de 28 grotere kuUen waren dat er 24! De
kolonisatie van grote stuifkuilen door algen heeft mmder kans op succes omdat de grotere
strijklengte de snelheid en daarmee de erosiviteit van de wind doet toenemen (Pluis & De Winder,
1989).
De afmetingen van de stuifioiilen
De frequentieverdeling van de afmetingen van stuifkuilen toont een duidelijke tweetoppigheid
(Fig.2). Verstuivingen krijgen pas het karakter van stuifkuilen wanneer zij groter zijn dan ongeveer
30 m .̂ Tot deze kenmerken behoren een holle vorm, erosie aan de loefzijde en accumulatie aan de
lijzijde, en steilrandjes aan de lange zijden daartussenin. De modale grootte is circ:a 250 m^ en
verandert niet in de loop der jaren. Met een oppervlak van ongeveer 2000 m^ is de groei er wel uit
40
30-
20-
10-
-B— 1980 V 1985 1990
Fig. 2. Het verloop in de afmetingen van de stuifkuüen.
16
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Dat betekent dat er weinig kans is dat de hele Noorderpan in een stuivende vlakte verandert! Bij
afmetingen onder de 30 m^ spreken we liever van stuifplekken. Aan de top in de verdeling van de
stuifplekken moet niet teveel betekenis worden gehecht omdat hij waarschijnlijk voornamelijk
wordt veroorzaakt doordat de kleinste stuifplekken niet meegeteld konden worden.
De evolutie van de vormen
Wat Fig.1 niet Iaat zien, is dat twee of meer kuUen samengegroeid kunnen zijn in de periode
tussen de luchtopnamen, of het omgekeerde, dat één stuifkuil in meer individuen is uiteengevallen.
Door de drie meetkundig gecorrigeerde kaarten over elkaar te leggen kunnen diverse aspecten van
de dynamiek van de stuifkuUen worden gevolgd.
- Fig.3a geeft een voorbeeld van de tendens van stuifkuUen om zich tegen de richting van de
overheersende windrichting in te ontwikkelen, dus naar het zuidwesten. Dit wordt toegeschreven
aan de erosieve kracht van de wind die het grcx)tst is bij het binnenkomen van de kuil en dan
geleidelijk afneemt naarmate meer zandkorrels moeten worden getransporteerd. Aan het einde van
de kuil wordt de last te groot en wordt het zand neergelegd in stmiken of in helm. Is de
accumulatie groot dan ontstaat een waaiduin. Een steilrandje aan het begin van de kuil bevordert
de turbulentie en daardoor de winderosie. Het afvlakken van dit steUrandje met een schop is één
van de simpelste methoden om verstuivmg tegen te gaan.
- De stuifkuil van Fig.3b migreert m zijn geheel tegen de wind in, omdat ook het waaiduin in die 1
richting groeit.
- De stuifkuil van Fig.3c groeit met de wind mee en vormt dus een uitzondering op de
hierboven beschreven gang van zaken. Dit is één van de kuilen die dcxjr Pluis & De Winder (1989)
zijn onderzocht Door de algenkorst aan het begin van de kuil kan de biimenkomende wind geen
zand opnemen zodat alle energie bewaard blijft voor erosie verderop in de kuil.
- De stuifkuil van Fig.3d groeit naar beide kanten. Behalve de erosie aan de ZW kant heeft de
wind zich tijdens een storm een weg kunnen banen om de ac:cumulatiezone aan de lijzijde.
- Grote stuifkuüen kunnen ontstaan door het samengroeien van een aantal kleinere zoals in
Fig.3e wordt getoond.
- Lange en smalle stuifkuilen waarvan Fig.3f een voorbeeld is, zijn echter aërodynamisch niet
gunstig (Jungerius et al , 1981) en worden door helmgroei m het centmm opgesplitst in twee
klemere.
- Fig.3g tenslotte laat zien dat er ook stuifkuilen zijn die nagenoeg niet veranderen in de loop
der jaren.
17
HET MONITOREN VAN STUIFKUILEN
1980 1985 1990
Fig. 3. Voorbeelden van de ontwikkeling van stuifkuUen door de jaren heen.
18
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Veranderingen in het stuivend areaal
De nauwkeurigheid van de methode is zodanig dat met behulp van GIS van elke stuifkuil berekend
kan worden welk deel actief is gebleven in de tijd die verlopen is sinds de vorige luchtfoto
opname, welk deel erbij gekomen is en welk deel is vastgelegd. Door deze oppervlakken bij elkaar
op te tellen en om te rekenen naar het totaal van het 40 ha grote onderzoeksgebied zijn de
percentages van tabel 1 verkregen. Hoewel er sprake is van een gestage toename van het stuivend
areaal, geven deze cijfers geen aanleiding om te vrezen dat de verstuivmg uit de hand zal lopen.
1980 1985 1990
gestabiliseerd n.b. 0,42 0,64
nog actief n.b. 1,21 1,96
nieuw actief n.b. 1,38 2,35
totaal actief 1,63 2,59 4,31
Tabel 1. De veranderingen in het aangetaste oppervlak m procenten van het onderzochte gebied
(n.b. = niet bekend).
U T E R A T U U R
Ancker JAM van den, PD Jungerius, & LR Mur (1985). The role of algae in the sUbilization of coastal dune
blow- outs. Earth Surface Processes and Landforms 10, 189-192.
Buiten HJ (1990). Geometrische en plaatsbepalingsaspecten van remote sensing. In: Buiten HJ & Clevers
JGPW (red.), Remote sensing, theorie en toepassingen van landobservatie. Pudoc, Wageningen, 237-
253.
Jungerius PD, AJT Verheggen, & AJ Wiggers (1981). The development of blowouts in 'De Blink', a coastal
dune area near Noordwijkerhout, The Netheriands. Earth Surface Processes and Landforms 6, 375-396.
Jungerius PD & F van der Meulen (1989). The development of dune blowouts, as measured with erosion
pins and sequential air photos. Catena 16, 4/5, 369-376.
Pluis JLA & GBM de Winder (1989). Spatial pattems in algae colonization of dune blowouts. Catena 16,
4/5, 499-506.
Wanders E (1989). Perspectives in coastal-dune management towards a dynamic approach. In: F van der
Meulen, PD Jungerius & J Visser (red.), Perspectives in coastal dune management. SPC AcadenUc
Publishing, The Hague, The Netherlands, 141-148.
19
HET MONITOREN VAN STUIFKUILEN
20
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26, NOVEMBER 1993
MYCORRHIZA, VOCHT EN DE VERSPREIDING VAN DRIEDISTEL
IN MEIJENDEL
Tom de Jong, Peter Klinkhamer & Hans de Heiden
Instituut voor Evolutionaire en Ecologische Wetenschappen, R.U. Leiden, Postbus 9516, 2300
RA Leiden
In de relatief open randen van KmipwUgstmwelen in de duinen is vaak een grote soortenrijkdom
w.b. hogere planten aanwezig. Weeda e.a.(1985) geven hiervoor als oorzaak op dat het strooisel
veel langzamer verteert dan dat van Duindoorn en Vlier zodat de in de wilgebladeren opgeslagen
voedingsstoffen maar m bescheiden hoeveelheden beschikbaar komen. Dit zou minder
concurrentiekrachtige plantesoorten ten goede komen. Verder merkt hij op dat de Wolfsklauw-,
Addertong-, Wintergroen- en OrchideeënfamUies opvaUend rijk vertegenwoordigd zijn in de
ondergroei van een Kmipwilgstmweel Al deze families zijn geheel of ten dele saprofiet of
parasiet Dit betekent dat ze gedurende een periode in hun leven afhankelijk zijn van fotosynthese
producten uit andere dode of levende planten.
Zoals in een eerdere Meijendel Mededelingen werd beschreven heeft de Driedistel in
Meijendel een opvallend verspreidingspatroon (de Heiden, 1991). In het binnendum langs de Klip
komt de soort vrijwel uitsluitend voor langs de randen van Kmipwilg {Salix repens) en ontbreekt
voUedig in bosjes van Duindoom {Hippophae rhamnoides) of Liguster {Ligustrum vulgare). De
enige uitzondering hierop vormen de plekken rond infiltratieplassen die worden gedomineerd door
het gras Dumriet {Calamagrostis epigejos).
Vanwege deze opvallende associatie met de wUg kozen we Driedistel als onderzoeksobject.
De vraagstellmg is: "Welke factoren verhinderen dat Driedistel zich vestigt buiten wilgebosjes?".
Van veel planten is bekend dat de vestiging van kiemplanten, vooral in relatie tot droogte, een
beperkende factor vormt voor hun voorkomen in de duinen (de Jong & Klinkhamer 1988). Als dit
stadium maar eenmaal gepasseerd is groeien planten verder voorspoedig. De hierboven genoemde
suggesties van Weeda waren voor ons reden om naast water ook schimmels bij het onderzoek te
betrekken. De wortels van de meeste plantesoorten m de duinen zijn doordrongen van
schimmeldraden, zogenaamde vesiculair-arbusculaire mycorrhiza (VAM). Als een wortel in cxintact
komt met een schimmelspore dan kiemt deze en dringt binnen in de wortel. De schimmels helpen
de plant met de voedsel (vooral fosfaat) of wateropname en ontvangen van de plant suUcers. De
associatie is voor de plant facultatief, het kan voordelig zijn voor de groei of overleving maar is
21
MYCORRHIZA, VOCHT EN DE VERSPREIDING
niet nocxlzakelijk. De schimmel daarentegen is meestal geheel afliankelijk van de plant In duinen
is vaak tot 100% van de wortellengte geïnfecteerd (Koske & Halvorson 1981). Bij Driedistel in
Meijendel bleek dit maar 1 tot 20% te zijn. De schimmeldraden zijn eenvoudig zichtbaar te maken
door de kleurstof trypaanblauw in lactophenol aan ontkleurde wortels toe te voegen: alleen de
chitine van de schinmiel kleurt dan blauw en de blauwe schimmeldraden zijn onder bet binoculair
goed waar te nemen.
METHODE
In het voorjaar van 1991 werden 20 plots gekozen in stmwelen van Kmipwilg en 20 vergelijkbare
vlakjes in de Duindoom. Alle plotjes lagen binnen 200 meter van elkaar aan het begin van het
Klippad (ingang Wassenaarse Slag). Per plot waren 2 vakjes van 40x40cm gemarkeerd. In de helft
van de vakjes werden in aprü 50 zaden van Driedistel gestrooid. De eerste kiemplanten werden
gesignaleerd op 12 juni en de kieming liep door tot in juli. Daamaast lieten we zaden kiemen in
het lab en plantten de kiemplantjes uit in de overgebleven vakjes in het veld. De helft van alle
plots ontvmg water gedurende de zomer (maximaal 3x per week). De proef werd beëindigd op 9
oktober met het oogsten van spruit en wortel van alle planten. Hiervan werd na drogen bij 70°C
het gewicht bepaald. Aan de gedroogde wortels werd in het lab bepaald welk percxntage van de
lengte van de wortel doorgroeid was met schimmeldraden. Het watergehalte van de bodem en het
humusgehalte (beiden gemeten van 0-10 cm en 10-20 cm) werden ook per plot gemeten.
RESULTATEN
De belangrijkste resultaten zijn in figuur 1 weergegeven. We bespreken eerst de groei van de plant
onder verschillende experimentele omstandigheden en dan de effecten van mycorrhiza.
1. Bij het uitstrcx)ien van zaden en zonder extra watergift is de overleving van kiemplanten
het hoogste in Kmipwilg, de habitat waarin Driedistel van nature vcxjrkomt.
2. Water geven verhoogt zowel de overleving van kiemplanten als het drooggewicht(DW) dat
planten bereiken. We zien nu dat ook in Duindoom de overleving hoog is. De planten bereiken in
Duindoom zelfs een hoger drooggewicht, per plot én per plant, zodat de totale opbrengst hier een
factor 2 hoger ligt dan in wilg!
3. De kiemplanten die in het lab 'voorgetrokken' waren overleefden goed na uitplanten.
Evenals bij de uitgestrooide zaden die bewaterd werden is hier de groei het sterkst in Duindoorn.
Zelfs zonder extra water groeien de kiemplanten beter onder Duindoom dan onder KmipwUg.
22
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
90
I J
O
90
100 O)
E c iS CL
5 Q
a> > O
120
c i?
O L
W D - -I-W
180
f t i Q
O
900
E
25
t O O
25 r
W • + - + W D
Fig. 1. Resultaten van een experiment met zaden van Driedistel {Carlina vulgaris) (boven) en kiemplanten (onder) die in KmipwUg (W) en Duindoorn (D) werden geplaatst. -: geen extra water, +: drie keer per week extra water. De overleving van zaden (links boven) is berekend van uitgestrooid zaad tot overlevende kiemplanten in oktober '91.
Geheel in tegenstelling met onze verwachting blijkt Duindoom het meest geschikte habitat voor
groei van Driedistel als de initiële problemen van overleving van de jonge kiemplant maar eenmaal
overwonnen zijn.
4. Water geven bleek geen significant effect te hebben op het % mycorrhiza van de wortel. Er
zijn echter wel significante verschillen tussen de habitats: in alle omstandigheden is het %
mycorrhiza van Driedistel veel hoger onder Duindoorn dan onder wilg.
5. Het vochtgehalte van de bovenste 10 cm. van de grond was hoger onder Kmipwilg dan
onder Duindoorn (Fig. 2.). Het humusgehalte van de bovenste 10 cm van de bodem (±
standaarddeviatie) was gemiddeld hoger onder KmipwUg (3.18%± 1.06%) dan onder Duindoom
(1.68%±0.50%). Van 10 tot 20 cm waren de gehaltes ongeveer gelijk: 0.44±0.11% onder
Kmipwilg en 0.43±0.15% onder Dumdoom. De correlatie tussen humus en vochtgehalte is hoog
(80% van de variatie in vochtgehalte wordt verklaard door verschUlen in humusgehalte). Dit
betekent dat de verschUlen in vochtgehalte in de bovenlaag van wilg en Duindoorn geheel te
23
MYCORRHIZA. VOCHT EN DE VERSPREIDING
12-,
(O
OJ ra 5
' O
Juni Juli Augustus ' September' Oktober '
Fig. 2. Seizoensverloop van het watergehalte van de bovenste 10 cm van de bodem onder Kmipwilg (•) en Dumdoom (O)
verklaren zijn uit verschillen in humusgehalte tussen de twee typen. Het is dus niet zo dat de
wilgestmwelen zich op nattere plekken in het duin bevinden, althans niet binnen 't deel van het
Klippad waar wij ons onderzoek uitvoerden.
Alle gegevens wijzen er op dat onder natuurlijke omstandigheden (zonder extra watergift dus)
de overleving van jonge kiemplanten de beperkende factor is voor de dichtheid van Driedistel.
Deze overlevmg wordt weer bepaald door 't watergehalte van de bovenste boaemlaag en deze is
het hoogst onder wilg doordat hier meer humus wordt gevormd. Dit laatste is conform Weeda's
suggestie. Door ons onderzoek is het mechanisme wat betreft het voorkomen van Driedistel echter
een stuk duidelijker geworden. Veel humus gaat niet samen met veel mycorrhiza, immers het
percentage mycorrhiza is het hoogst onder Duindoom, de plek met het laagste humus gehalte. Het
is dus zeker niet zo dat Driedistel zich alleen kan vestigen in een habitat waarm de plant
'geholpen' wordt door een hoog mycorrhiza gehalte. Hoewel deze conclusie wellicht niet de meest
spannende is, biedt zij duidelijke aanknopmgspunten voor natuurbeheer. Driedistel is een soort die
m Nederland als een "Rode Lijst 3" sooxX aangemerkt (van der Meijden 1990). Hermtroductie van
Driedistel lijkt mogelijk als door beheer een geschikt kiemings- en vestigingsmUieu ontstaat
Daamaast zijn er wellicht andere factoren, die we niet bij ons onderzoek betrokken, die van belang
zijn voor het voorkomen van Driedistel, zoals het inwaaien van kalkrijk zand (H. van der Hagen,
mondelinge mededeling).
Is mycx)rrhiza nu helemaal onbelangrijk voor de plant? Zo simpel ligt het niet. Als we binnen
een habitat (Kmipwilg, Duindoom) naar de correlatie tussen gewicht van de plant en %
24
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993 1000
co ü co O) O
E c
100
% Mycorrhiza+1 (log schaal)
Fig. 3. Drooggewicht van Driedistel {Carlina vulgaris) uitgezet tegen het % mycorrhiza in de wortel. De gegevens hebben betrekking op kiemplanten in Duindoom. De rangcorrelatiecoëfficient is 0.55, P<0.005.
mycorrhiza kijken dan blijkt deze altijd positief te zijn. Dit geldt voor onze experimentele groepen,
maar ook voor natuurlijk voorkomende planten die in het duin werden verzameld. Fig. 3 geeft
hiervan een voorbeeld: de spreiding van de punten is weliswaar groot, maar het verband wijkt zeer
significant af van toeval. Mycorrhiza lijkt de plant te helpen met de groei. Deze positieve effecten
zijn in de land- en tuinbouw bekend. Ze zijn echter bijna uitsluitend gedocumenteerd na sterilisatie
van de bodem of onder gecontroleerde omstandigheden in het lab. Er zijn nauwelijks voorbeelden
onder natuurlijke omstandigheden.
DISCUSSIE
In hoeverre verklaren onze resultaten nu het uitsluitend voorkomen van Driedistel in
Kmipwilg in Meijendel? Zoals de Heiden(1991) meldde is het patroon vrij extreem: slechts 11%
van de habitats langs de Klip werd aangemerkt als 'kmipwilg' en in deze oppervlakte stonden
meer dan 90% van alle Driedistel planten. 12% van de habitats werd aangemerkt als 'duindoorn'
en deze oppervlakte bevatte slechts 1-2% van de Driedistelplanten. Ons experiment geeft wel aan
dat zonder toevoeging van water de kiemplantjes zich beter vestigen in Kmipwilg maar dat
25
MYCORRHIZA. VOCHT EN DE VERSPREIDING
verschil is niet zo zwart-wit als de verspreiding. Bovendien verwacht je dat in natte jaren de
kiemplanten wel aanslaan in Duindcx)m. Als extra factoren bekeken we ook zaadpredatie in
verschillende vegetatietype. Deze was wel hoog (43-62% werd, waarschijnlijk door muizen,
opgegeten in drie dagen) maar verschilde niet tussen habitats. Ook metingen van het microklimaat
(temperatuur) leverden geen prominente verschillen op. Het stmweel kan de planten misschien
beschermen tegen vraat door konijnen, maar een Duindoom-stmweel lijkt eerder een hogere dan
een lagere hindemis voor een konijn. Het lijkt dus toch het meest waarschijnlijk dat verschUlen in
bodemvocht tussen habitats, geringe verschillen in vestiging impliceren, dat deze effecten
accumuleren in de tijd en zo leiden tot grote verschillen in dichtheid. Het onderzoek geeft ook aan
hoe moeilijk het, zelfs in zo'n ogenschijnlijk eenvoudige situatie, is om een duidelijk oorzaak te
vinden van het verspreidingspatroon van planten.
DANKWOORD: We willen de NV DZH, met name de afdelmg Uitvoermg Terrembeheer,
hartelijk danken voor het verzorgen van de watervoorziening.
UTERATUUR
Hariey J & EL Hariey (1987). A checklist of mycorrhizae in the British flora. New PhytoI(supplement) 105: 1-102.
Hariey J (1989). The significance of mycorrhizae. Mycol Res 92: 129-139. Heiden JLH de (1991). Onderzoek naar Carlina vulgaris (Driedistel) in het duingebied van Meijendel.
Meijendel Mededelingen 21: 43-56. Jong TJ de & PGL Klinkhamer (1988). Seedling establishment of the biennials Cirsium vulgare and Cynog
lossum officinale in a sand-dune area: the importance of water for differential survival and growth. J. Ecol 76: 393-402.
Koske RE en WL Halvorson (1981). Ecologic:al studies at vesicular-arbuscular mycorrhizae in a barrier sand dune. Can J Botany 59: 1413-1422.
Meijden R van der (1990). Heukels' Flora van Nederiand. Wolters-Noordhoff, Groningen. Weeda EJ, R Westra, C Westra & T Westra (1985). Nederiandse oecologische flora. IVN/VARA, Utrecht.
26
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
RESEDAV/ITJE {PONTIA DAPLIDICE L.) IN MEIJENDEL
Jacques de Raad en Laura Kooistra, Gandhiweg 111, 2807 RD Gouda
Tijdens vlindertellingen in het kader van het vlmdermonitoringproject werd op zondag 15.8.1993 in
traject 18 van de zgn. Scheepje-route onze aandacht getrokken door een krachtig vliegend "bont
witje". In eerste instantie werd op grond van de tekening aan een Dambordje gedacht Na de
vlinder enige tijd met de verrekijker gevolgd te hebben streek deze neer op Jacobskmiskmid,
waaraa meteen de vleugels werden dichtgeklapt Terstond viel de groen/witte tekening van de
onderzijde van de achtervleugel op. Door de combinatie met de bont getekende bovenvleugels
kwam voor het eerst, zij het aarzelend, "het lijkt wel een Resedawitje" over onze lippen, maar ons
bewust van de onwaarschijnlijkheid van deze waameming werd het aktieve dier gevolgd, waarbij
vliegend en in zit de volgende kenmerken werden genoteerd:
-bovenkant voorvleugel aan de punt zwart/wit geblokt
-2 zwarte vlekken op bovenzijde voorvleugel
-de uiteinden van de antenneknoppen wit
-de groene onderzijde van de achtervleugel met de witte tekening (het groen egaal en in zichzelf
niet getekend).
Op grond van de waargenomen kenmerken is de vlinder een vrouwtje Resedawitje en is
verwarring met een vrouwtje Oranjetip uitgesloten (Wynhoff et al. 1990).
Genoemd traject 18 ligt in een mig drcxjg grasland, omzoomd door stmweel en met in de
onmiddellijke nabijheid een rijke groei van de waardplant Wilde Reseda.
Op het moment van de waarneming was het half bewolkt met een ZW wind, kracht 4-5 B en
bedroeg de temperatuur ca. 20 gr. C.
Het nonnale verspreidingsgebied van het Resedawitje strekt zich uit van Oost-Zweden tot
Noord-Afrika en van Oost-Duitsland, Zuidwest-Frankrijk en Portugal tot Oost-Azie (Bink 1992,
Ebert 1991). De gegevens over het recente voorkomen in Nederiand zijn in de literatuur niet
gelijkluidend (Bmk 1992, Tax 1989). Dat laat onveriet, dat de soort tiians als uiterst zeldzaam te
boek staat. Hoewel een overzicht nog ontbreekt, leert navraag bij de Vlinderstichting te
Wagenmgen dat de soort dit jaar echter op meerdere plaatsen is waargenomen.
Hopelijk ontstaat daamit een beeld of we te maken hebben met migranten van oostelijke of
zuidelijke herkomst
27
RESEDAWITJE (PONTIA DAPLIDICE L.)IN MEIJENDEL
L I T E R A T U U R
Bink FA (1992). Ecologische atlas van de dagvlinders van Noordwest-Europa, Haariem
Ebert G (1991). Die Schmetteriinge Baden-Wuerttembergs Band 1 Tagfalter I , Stuttgart. Tax MH (1989). Atlas van de Nederiandse dagvlinders, 's (jiaveland/Wageningen.
Wynhoff I , J van der Made & C van Swaay (1990). Dagvlinders van de Benelux, UtrechtAVageningen.
Resedawitje j Pontia daplidice
28
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26, NOVEMBER 1993
VOGELRINGSTATION MEIJENDEL 1992
R. Wanders, Boeldiorstlaan 9, 2215 AX Voorhout
INLEIDING
Het vogelringstation Meijendel is niet de vinkenbaan, waar jaarlijks de meeste vogels worden
gevangen. Ook onderscheidt het zich niet door een indrukwekkend aantal bijzondere vangsten van
dwaalgasten. De oorzaak daarvan is tweeledig. Ten eerste ligt de vangplaats van het vogelringsta
tion pal ten zuiden van een grote wateroppervlakte, die vogels op doortrek liever vermijden dan
oversteken, wanneer ze op weg zijn naar hun overwinteringsgebieden in het zuiden. Ten tweede
wordt de vangtijd, die per dag beschikbaar is, niet altijd optimaal benut om vogels te vangen,
omdat het vogelringstation ook openstaat voor scholieren en natuurgerichte recreanten. Dit om te
laten zien, hoe vroeger en nu vinkenbanen werden en worden gebruüct om vogels te vangen.
Derhalve fungeert het vogelringstation Meijendel mede als een soort openluchtmuseum in
bedrijf, waar wordt getoond hoe vogels vangen in heden en verleden heeft bijgedragen tot de
cultuur van de mensen, die toen en nu leefden en leven langs de kust en met name in en nabij de
dumen.
WEER EN VOGELTREK IN 1992
Door de overwegend noordelijke winden in het najaar van '92 bezochten maar weinig vogels uit
oostelijke landen onze streken, waren er weinig uit die streken geregistreerde zeldzame soorten en
werden er ook geen invasies van oostelijke vogels gemeld. De noordelijke stroming had ook tot
gevolg, dat er relatief weinig vogels over de kuststrook van Nederland trokken en dat veel vogels,
waaronder vinken, kepen en spreeuwen direct vanuit Scandinavië, de oversteek over de Noordzee
waagden naar Groot-Brittannië. Derhalve waren er in de duinstreek maar weinig indmkwekkende
trekdagen te zien. Alleen op 2 en 3 oktober, op 10, 13, 20, 26 en 27 oktober was er in de lucht
spectaculaire trek te zien, van eerst graspiepers, daarna vinken en vele andere vogels (20 oktober)
en veldleeuweriken (26 en 27 oktober). Vooral de laatste drie data sprongen emit door een
overweldigend aantal zichtbare vogels vlak boven het duinterrein en ook verder landinwaarts.
Vanaf de derde week van oktober vond er een aanzienlijke doortrek van pimpelmezen plaats,
die vooral te zien was aan het aantal vangsten in de mistnetten van deze soort, maar ook aan een
redelijk aantal overtrekkende pimpelmezen en vele exemplaren, die zeer uitgeput waren en in
29
VOGELRINGSTA TION 1992
Tabel 1. Aantallen geringde vogels.
soort baan mistnet totaal scKtrt baan mistnet totaal
Sperwer 4 - 4 Roodborst 6 119 125
Torenvalk 1 1 2 Nachtegaal - 5 5
Fazant 1 - 1 Merel 24 26 50
Bokje - 1 1 Beflijster 1 - 1
Groene Specht - 1 1 Kramsvogel - 1 1
Grote Bonte Specht 1 1 2 Koperwiek 4 39 43
Veldleeuwerik 99 - 99 Zanglijster 12 19 31
Boompieper 1 - 1 Baardmees - 7 7
Graspieper 327 2 329 Staartmees - 13 13
Oeverpieper 2 - 2 Koolmees 8 143 151
Witte Kwikstaart 1 - 1 Pimpelmees 24 247 271
Heggemus - 102 102 Glanskopmees - 4 4
Sprinkhaanrietzanger - 2 2 Boomkruiper - 2 2
Kleine Karekiet - 63 63 Winterkoninkje 2 53 55
Grote Karekiet - 1 1 Rietgors 24 5 29
Spotvogel - 1 1 Keep 24 3 27
Grasmus - 28 28 Vink 224 8 232
Braamsluiper - 10 10 Goudvmk - 11 11
Tuinfluiter - 49 49 Groenling 85 15 100
Zwartkop - 469 469 Kleine Barmsijs 1 - 1
Fitis 1 33 34 Frater 1 - 1
Tjiftjaf 8 55 63 Ringmus - 26 26
Goudhaantje 1 288 289 Huismus 2 - 2
Vuurgoudhaantje - 18 18 Spreeuw 89 14 103
Bonte Vliegenvanger - 2 2 Vlaamse Gaai - 2 2
Roodborsttapuit - 1 1
Gekraagde Roodstaart 2 15 17 Totaal 980 1905 2885
30
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
slechte conditie. Tot het einde van het vangseizoen verbleven er daarna veel pimpelmezen in de
omgeving van de baan.
VANGSTRESULTATEN
Doordat de begroeiing in Meijendel steeds weelderiger wordt en er steeds meer bossages en
struwelen ontstaan, zijn overtrekkende vogels, die open terrein prefereren steeds minder geneigd de
route over het binnenduin te kiezen en trekken vrijwel allemaal zeewaarts over. Bosmiimende
soorten als vinken en kepen trekken wel veel over, maar vinden overal in het duin geschikte
plaatsen om te landen of te foerageren. De vinkenbaan Meijendel is tegenwoordig slechts één van
de vele plaatsen, waar ze kunnen landen en ziet er zeker niet aantrekkelijker uit, dan de stmwelen
elders in het duin. Alleen een goed arsenaal van lokvogels en lokgeluiden mag vogels nog
verleiden op onze vangbanen neer te strijken. Rond de vangplaatsen van het vogelringstation zelf
verschijnen ook steeds meer stmiken en hogere bomen, zodat het op de open banen steeds minder
aantrekkelijk wordt voor vogels van het open terrem om er neer te strijken.
Wel worden er in de struiken en bomen steeds meer vogels gezien, die na de nachtelijke trek
de omgeving gebmiken als terrem om te foerageren. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat er op
de banen van het vogelringstation met de slagnetten steeds minder vogels worden gevangen en dat
er met de mistnetten steeds meer vogels geringd worden vergeleken met vroegere jaren.
EXCURSIES
Naast het vangen van vogels, werd de baan ook gebruüct om talrijke scholieren van de groepen 7
en 8 van het basisonderwijs, onder begeleiding toe te laten op de vinkenbaan. Vanaf begin
september tot begin november, behalve 20 oktober, stond de baan elke dinsdag open voor drie
scholen. Op zaterdag werd de baan bezocht door gidsen van het I.V.N., door leden van de N.J.N.
en door docenten van de basisscholen uit de regio Leiden. Aan iedereen werd getoond, hoe de
slag- en mistnetten werken, hoe vogels geringd worden en hoe de gegevens genoteerd worden. Ook
de oude lokmiddelen, zoals lokvogels, lopers en lokfluitjes werden getoond. Getuige de reactie van
de verschillende excursiegangers, waren de bezoeken aan onze baan een groot succes.
TERUGVANGSTEN
In de loop van 1992 zijn er veel vogels teruggemeld, of door ons zelf of door anderen.
31
VOGELRINGSTATION 1992
Afgezien van het volgen van de normale trekroutes van vogels, bleek hiemit ook, dat
sommige vogels en heel plaatstrouw zijn en ook zeer oud kunnen worden. Daarnaast werden
enkele pimpelmezen door ons gevangen, die m de Flevopolders waren geringd. Een aantal van de
hieronder vermelde temgvangsten illustreren deze bevindingen (tabel 2).
Tabel 2. Temgvangsten.
Kleine Karekiet
geringd: terug:
10 juni 1984 24 mei 1992
na Ikj vüikenbaan Meijendel na Ikj vinkenbaan Meijendel
Pimpelmees
geringd: terug:
21 okt 1992 23 nov 1992
Ikj wilgenbos-Flevoland Ikj vmkenbaan Meijendel
Zwartkop
geringd: terug:
19 sept 1992 m Ikj vinkenbaan Meijendel 21 sept 1992 Brecht Antwerpen (België)
Graspieper
geringd: terug:
27 sept 1992 9 nov 1992
vgr vinkenbaan Meijendel vgr Sevilla (Spanje)
Rietgors
geringd: terug:
2 okt 1992 m Ikj vinkenbaan Meijendel 8 okt 1992 m vgr Oostvlaanderen (België)
Zwartkop
geringd: terug:
14 sept 1992 v vgr vinkenbaan Meijendel 25 sept 1992 v Ikj Villeton (Frankrijk 916 km)
Zwartkop
geringd: terug:
11 sept 1992 18 sept 1992
V
v vgr vmkenbaan Meijendel vgr Oost Vlaanderen (België)
Kleine Karekiet
geringd: terug:
18 aug 1992 25 aug 1992
Ikj vinkenbaan Meijendel vgr Pas de Calais (Frankrijk)
32
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
De vinkenbaan in Meijendel laat veel mensen genieten van de beleving van de vogeltrek en
vogelvangsten, zoals die ook vroeger plaats vond in en rond de duinstreek in het najaar. Wij stellen
het op prijs, dat dit ook in de toekomst mogelijk wordt gemaakt. Daarom willen wij de vereniging
voor vogelbescherming in Den Haag, het Dumwaterbedrijf Zuid-Holland en de Gemeente Leiden
danken voor hun subsidies, die ons verzekeren van de mogelijkheid om ook in de volgende jaren
weer mensen te laten beleven hoe vroeger en nu vinkenbanen werk(t)en en hoe nu vogels worden
gevangen om ze te ringen om ons te leren hoe het leven van een vogel zich in het verborgene
afspeelt
,1 ^ j ^ ' . - v ^ - ' - ^ ^ ^ "
Veldleeuwerik
33
VOGELRINGSTA TION 1992
34
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
DE BROEDVOGELS VAN MEIJENDEL IN 1992
J.P. Oppentocht, Brasemsloot 5, 2724 E L Zoetermeer.
INLEIDING
In 1992 werd door de Vogelwerkgroep Meijendel een groot gedeelte van het duingebied tussen
Scheveningen en Wassenaar op broedvogels geïnventariseerd. Dit gebeurde, evenals in vorige
jaren, volgens een gestandaardiseerde methode van het Sovon (Van Dijk, 1985). Het aantal
geïnventariseerde kavels steeg tot 35 (Zie fig.1.). Kavel 91 behoort niet tot het beheersgebied van
het DZH. Het betreft het landgoed Voorlinden, van oorsprong een binnenduinrandbos. Het is
eigendom van de P.T.T. In de vorige jaren werd dit gebied apart vermeld. Om praktische reden
Fig. 1. Onderzochte kavels in 1992.
zijn de gegevens van kavel 91 nu zonder onderscheid aan de andere toegevoegd. De kavels 4/5,
10/12/76, 17B, 43 en 62 werden weer in het telprogramma opgenomen. Kavel 4/5 werd in 1987
voor het laatst geïnventariseerd, evenals kavel 10/12/76. De kavels 17B, 63 en 43 waren vanaf
1983 niet meer geteld. De inventarisatie van kavel 7 is in 1992 niet gelukt.
In tabel 1 staat het aantal territoria per kavel, zoals deze werden vastgesteld door 25 leden van
de werkgroep. Bij enkele kavels staat in de tabel een *. Dit geeft aan dat in het betrokken kavel
minder is geteld; nl. 6 keer van + 10 keer voor de overige kavels. In deze kavels kan sprake zijn
35
DE BROEDVOGELS VAN MEIJENDEL IN 1992
van enige ondertelling. Alle kavels, behalve de kavels met * zijn betrokken bij het landelijke
Sovon-BMP-projekt, waardoor ook op landelijk niveau schommelingen in de vogelpopulatie
gevolgd worden.
DE RESULTATEN IN 1992
In tabel 1 zijn de resultaten in 35 kavels verwerkt. In 1992 werden 30 kavels onderzocht die ook in
1991 op het programma stonden. Hiervan zijn 28 kavels gebruüct om de vergelijking tussen 1991
en 1992 te maken. Kavel 65 werd geïnventariseerd voor de MER-procedure (dus minder bezocht)
en wisselde tevens van waamemer. Het verschü met vorig jaar was flink groter dan bij andere
kavels en daarom werd dit kavel niet bij een vergelijking betrokken. Ook kavel 91 is hiervoor niet
gebmikt daar de inventarisatie van 1991 niet geheel compleet was. In 1992 was het weer gunstig
voor de broedvogelinventarisatie, in tegenstelling tot 1991. In dit laatste jaar werd over 26 kavels
een daling van 17,2 % van het aantal territoria vastgesteld. Voor een deel werd dit geweten aan de
slechte waaraemingsomstandigheden. De daling van 1991 is m 1992 niet altijd goed gemaakt
Zoals zal blijken hebben veel soorten zich in 1992 wel hersteld, maar andere gaan nog steeds
achteruit of blijven op het lage niveau van 1991.
In 1991 was het aantal territoria in 28 kavels 5806. Niet meegerekend werden de 104
territoria van de Zilver- en Kleme Mantelmeeuwen; dit gebeurde ook niet bij de vergelijkingen in
vorige jaren. In 1992 bedroeg het aantal territoria (in 28 kavels) 6033. Er is dus een stijgmg van
227 of 3,9 %. Een groot deel van de stijgmg ontstond doordat de Winterkoningenstand zich nog
herstelde na de winterse periode in februari 1991.
Landelijk heeft zich van 1990 op 1991 een neerwaartse trend ingezet bij een flink aantal
vogelsoorten.
(Lezing T. Verstrael van CBS op Meijendeldag dd. 3 april 1993 in Leiden).
Voor het eerst komen in 1992 de ZUver- en Kleine Mantelmeeuwen niet meer op de tabellen
voor. Van territoria was geen sprake meer. Er is nu een eind gekomen aan de bewonmg van het
duin door deze meeuwen, waarvan het begin voor 1912 moet liggen. Toen waren er al omstreeks
200 paar. Dit valt te concluderen uit het boekje van J.P. Bouma (1925).
Het aantal vogelsoorten in 1992 bedroeg 93 tegen 89 in 1991 (inclusief
kavel 91).
36
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Tabel 1 Broedterritoria 1992
Nr. Soort IA IB 2 3 4/5 6 8 10/12 12A 13 13S 14 76
003 Dodaars 5 8 4 3 7 6 1 2 004 Fuut 8 7 6 3 4 4 4 1 9 007 Geoorde fuut 2 6 3 7 008 Aalscholver 016 Knobbelzwaan 1 1 2 2 1 1
446 Nijlgans 1 1 2 025 Bergeend 1 2 1 1 1 1 1 027 Krakeend 1 4 4 2 3 9 1 2 8 028 Wintertaling 1 029 Wilde Eend 4 4 4 4 2 5 10 2 7
032 Slobeend 3 1 1 1 5 5 034 Tafeleend 7 6 5 5 9 1 9 3 11 035 Kuifeend 15 12 11 14 9 7 20 2 22 052 Sperwer 053 Buizerd 1
056 Torenvalk 1 1 1 1 058 Boomvalk 1 1 1 061 Patrijs 063 Fazant 5 5 4 3 2 5 4 7 6 1 2 1 064 Waterral 1 1
065 Porseleinhoen 1 067 Waterhoen 5 1 3 3 1 5 3 1 5 068 Meerkoet 23 14 28 15 19 28 44 6 3 23 070 Scholekster 1 078 Kievit
089 Houtsnip 1 093 Wulp 1 1 105 Stormraeeuw 2 1 4 11 7 114 Holenduif 1 1 115 HoutduK 13 14 22 9 5 12 13 32 20 3 9 5
117 Tortelduif 6 3 3 1 5 1 1 1 2 118 Koekoek 3 3 3 1 1 4 1 3 l l l l 121 Bosuil 1 122 Ransuil 129 Groene Specht 2 1 2 2 3 4 1
130 Zwarte Specht 131 Grote Bonte
Specht 1 1 1 1 2 132 Kleine Bonte
Specht 134 Booraleeuwerik 138 Boerenzwaluw
139 Huiszwaluw 141 Boorapieper 2 142 Graspieper 1 4 2 148 Witte
Kwikstaart 152 Winterkoning 23 7 13 13 10 16 8 9 10 2 3 8
37
DE BROEDVOGELS VAN MEIJENDEL IN 1992
Nr. Soort \ IB 2 3 4/5 6 8 10/12 12 \ 13 13S 14 76
153 Heggemus 29 13 35 14 9 14 25 24 : .1 5 26 10
154 Roodborst 11 6 1 2 3 8 8 3 9 1 1 155 Nachtegaal 17 12 20 14 3 25 15 9 : !7 3 8 5 156 Blauwborst 1 158 Gekraagde
Roodstaart 2 1 4 5 3 10
159 Paapje 1
160 Roodborsttapuit 2 2 1 2 161 Tapuit 1 1 3
1 163 Merel 11 8 3 2 2 7 3 3 3 1 1
165 Zanglijster 1 1
167 GroteLijster 169 Sprinkhaan
rietzanger 2 2 6 1 4 2 1 3 1 171 Rietzanger 2 3 172 Bosrietzanger 1 2 20 1 1 5 2 4 7 173 Kleine
Karekiet 68 39 72 43 13 50 8 4 2 19 48
176 Braamsluiper 3 4 6 1 2 2 2 5 2 1
177 Grasraus 7 9 16 9 3 13 13 20 22 6 21 10 178 Tuinfluiter 2 1 7 5 1 1 1 179 Zwartkop 13 4 5 3 2 7 5 2 3 2 180 Fluiter
181 Tjiftjaf 16 6 5 7 5 9 9 3 15 2
182 Fitis 71 50 41 42 27 45 59 47 85 7 32 17 183 Goudhaantje 185 Grauwe
Vliegenvanger 188 Staartraees 5 3 3 3 2 3 2 8 4 1 2
189 Glanskop 3 2 1 3 1 4 1
190 Matkop 1 2 1 1 1 191 Kuifmees 1 1 193 Pimpelraees 3 5 1 3 4 S 9 3 1 1 194 Koolraees 8 6 5 S 7 10 25 28 30 4 1 4
195 Boomklever 196 Boorakruiper 1 2 1 197 Wielewaal 200 Vlaamse Gaai 2 2 2 2 3 4 3 3 6 2 1 1
201 Ekster 2 1 7 3 3 3 4 6 8 2 5 4
203 Kauw 2 3 3 8 2 205 Zwarte Kraai 2 3 2 3 2 2 3 1 4 2 1 1 208 Spreeuw 1 1 209 Huisraus
210 Ringmus 1 1 1 211 Vink 1 1 214 Groenling 2 1 1 215 Putter 217 Kneu 2 2 7 1 6 2 1 13 1
38
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Nr. Soort IA IB 2 3 4/5 6 8 10/12 12A 13 13S 14 76
219 Barmsijs 2 221 Goudvink 3 2
1763 Roodmus 1 227 Rietgors 9 5 11 3 1 6 8 2 1 4 8
Totaal per kavel 424 275 403 241 178 351 226 377 346 61 191 252 Aantal soorten/kavel 48 42 43 31 45 46 29 42 48 30 33 42
Nr. Soort 15 16 17 17B* 31 43' 45 46 51 52 61 62 63 64 65*
003 Dodaars 3 5 3 3 1 004 Fuut 1 3 2 5 1 007 Geoorde fuut 5 6 1 008 Aalscholver 20 016 Knobbelzwaan 1 1 1 1
446 Nijlgans 1 1 025 Bergeend 1 2 3 027 Krakeend 1 3 5 4 1 028 Wintertaling 2 029 Wilde Eend 1 3 3 1 2 8 2
032 Slobeend 1 8 034 Tafeleend 2 5 8 3 7 2 035 Kuifeend 10 5 7 1 13 4 052 Sperwer 053 Buizerd
056 Torenvalk 1 058 Boomvalk 1 061 Patrijs 1 063 Fazant 1 2 4 2 2 7 4 2 11 5 2 3 3 2 4 064 Waterral 1
065 Porseleinhoen 067 Waterhoen 1 4 2 1 068 Meerkoet 6 10 14 10 5 21 4 1 070 Scholekster 1 2 1 1 078 Kievit 1 2 1
089 Houtsnip 3 093 Wulp 1 105 Stormmeeuw 2 3 114 Holenduif 1 1 115 Houtduif 7 13 7 6 10 23 9 4 13 9 7 46 3 6 13
117 Tortelduif 2 4 3 1 1 3 1 118 Koekoek 1 2 2 1 1 2 1 2 2 2 121 Bosuil 2 1 2 1 122 Ransuil 1 129 Groene Specht 1 1 3 1 2 3 2 3 1 2 1
39
DE BROEDVOGELS VAN MEIJENDEL IN 1992
Nr. Soon 15 16 17 17B* 31 43* 45 46 51 52 61 62 63 64 65»
130 Zwarte Specht 1 131 Grote Bonte
Specht 1 1 1 4 1 2 2 1 2 132 Kleine Bonte
Specht 134 Boomleeuwerik 138 Boerenzwaluw 2
139 Huiszwaluw 141 Boompieper 1 142 Graspieper 3 4 4 148 Witte
Kwikstaart 152 Winterkoning 1 1 10
153 Heggemus 12 16 25 154 Roodborst 155 Nachtegaal 4 5 12 156 Blauwborst 1 2 158 Gekraagde
Roodstaart
159 Paapje 160 Roodborsttapuit 1 2 2 161 Tapuit 2 1 1 163 Merel 1 1 2 165 Zanglijster
167 GroteLijster 169 Sprinkhaan
rietzanger 1 3 171 Rietzanger 1 1 172 Bosrietzanger 1 1 1 173 Kleine
Karekiet 13 15 25
176 Braamsluiper 1 1 1 177 Grasraus 8 14 14 178 Tuinfluiter 1 2 179 Zwartkop 1 2 180 Fluiter
181 Tjiftjaf 1 2 4 182 Fitis 9 18 55 183 Goudhaantje 185 Grauwe
Vliegenvanger 188 Staartmees 1 2
189 Glanskop 1 190 Matkop 191 Kuifmees 193 Pimpelmees 1 3 194 Koolmees 2 2 3
195 Booraklever 196 Boomkruiper 197 Wielewaal 200 Vlaamse Gaai
1 5 14 5 7 14 5 9 17 4 10 8
14 12 12 13 17 9 6 11 11 18 12 5 14 4 9 26 11 15 21 12 15 12
4 6 14 7 10 12 6 9 14 8 12 11
1 4 1 5 6 2 5 6 10 11
1 2 1 1 1 1 3
4 18 4 5 7 6 8 13 6 3 1 1 1 1 1 1
2 1 1
1 2
13 10 9 2 2
1 4 2 3 1 2 1 3 1 7 6 4 17 18 3 2 5 3 3 5 8
1 5 3 1 1 11 4 2 7 7 6 6 1 3 2
1
1 3 9 2 4 16 9 8 9 4 S 10 16 23 44 30 22 36 21 11 30 23 20 22
1 5 2 1 5 2 8 1 2 2 3
3 6 3 4 1 2 3 3 1 1
3 8 5 5 17 14 17 8 2 2 3 5 8 9 9 35 22 20 20 7 12 15
1 9 2 1
1 3 1 2 4 4 4 3 2 3 3
40
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Nr. Soort
201 Ekster 203 Kauw 205 Zwarte Kraai 208 Spreeuw 209 Huismus
15 16
4
1
17 17B*
4 2
3 1 1
31 43* 45
5
3
46
2
51
7 52 3
15 4
52
3 26 2
11
61
4
4
62
7
1
63 64
2 3 2
65*
210 Ringmus 211 Vink 214 Groenling 215 Puner 217 Kneu
219 Barmsijs 221 Goudvink
1763 Roodmus 227 Rietgors
1 7
Totaal per kavel 100 179 282 112 96 240 232 158 336 191 170 242 112 144 150 Aantal soorten/kaveI33 44 50 31 22 31 39 40 34 26 30 29 23 29 25
Nr. Soort
003 Dodaars 004 Fuut 007 Geoorde fuut 008 Aalscholver 016 Knobbelzwaan
71 72 73 74 75
1 1
83
1
84 91 Totaal
53 61 30 20 12
incl.KV7:31
446 Nijlgans 025 Bergeend 027 Krakeend 028 Wintertaling 029 Wilde Eend
16 52
1 79
032 Slobeend 034 Tafeleend 035 Kuifeend 052 Sperwer 053 Buizerd
056 Torenvalk 058 Boomvalk 061 Patrijs 063 Fazant 064 Waterral
26 85
162 1 1
6 4 1
132 3
065 Porseleinhoen 067 Waterhoen 068 Meerkoet 070 Scholekster 078 Kievit
089 Houtsnip 093 Wulp 105 Stormraeeuw 114 Holenduif 115 Houtduif 11
1 31 14 10
1 15
10 6 2 2
5 16
1 52
294 9 7
5 5
30 12
439
41
DE BROEDVOGELS VAN MEIJENDEL IN 1992
Nr. Soort 71 72 73 74 75 83 84 n Toual
117 Tortelduif 3 41
118 Koekoek 1 2 1 1 1 45 121 Bosuil 1 1 1 1 11 122 Ransuil 1 129 Groene Specht 2 1 4 1 3 3 49
130 Zwarte Specht 1
131 (jrote Bonte Specht 2 1 1 2 4 31
132 Kleine Bonte Specht 1 1
134 Booraleeuwerik 1 1 138 Boerenzwaluw 2
139 Huiszwaluw 6 6
141 Boompieper 3 3 2 1 12 142 Graspieper 18 148 Witte
Kwikstaart 1 1 1 3 152 Winterkoning 9 2 10 1 8 6 12 22 303
153 Heggemus 11 1 23 1 10 12 12 13 501
154 Roodborst 13 8 10 5 8 7 27 270 155 Nachtegaal 10 19 14 11 13 359 156 Blauwborst 4 158 Gekraagde
101 Roodstaart 5 2 2 4 5 4 3 101
159 Paapje 1
160 Roodborsttapuit 15 161 Tapuit 1 1 18 163 Merel 8 7 1 4 6 14 29 192 165 Zanglijster 2 2 5 16
167 Grote Lijster 2 2
169 Sprinkhaanrietzanger 5 35
171 Rietzanger 7 172 Bosrietzanger 1 1 2 53 173 Kleine
Karekiet 1 9 465
176 Braarasluiper 1 1 3 4 1 1 60
177 Grasmus 11 2 31 4 13 5 10 342 178 TuinOuiter 1 1 3 1 3 2 3 45 179 Zwartkop 3 1 4 1 1 3 3 12 127 180 Fluiter 1 2
181 Tjiftjaf 5 5 12 6 6 6 4 208
182 Fitis 23 4 57 45 36 30 1098
183 Goudhaantje 1 3 4
185 Grauwe Vliegenvanger 1 2 3
188 Staartraees 4 3 2 1 4 85
189 Glanskop 3 1 4 43
190 Matkop 1 3 2 1 2 23 191 Kuifmees 2 1 5 193 Pimpelraees 2 2 5 9 7 1 24 173 194 Koolmees 9 8 16 1 12 11 10 27 396
42
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Nr. Soort 71 72 73 74 75 83 84 91 Totaal
195 Boomklever 196 Boomkruiper 197 Wielewaal 200 Vlaarase Gaai
201 Ekster 203 Kauw 205 Zwarte Kraai 208 Spreeuw 209 Huisraus
8
11
2
2 1 1
4 5 3
11
12 7
8 54 5 7
10
14 26
1 83
139 167 72 56 14
210 Ringmus 211 Vink 214 Groenling 215 Putter 217 Kneu
11 20 6 5
74
219 Barmsijs 221 Goudvink
1763 Roodmus 227 Rietgors
8 22
1 75
Totaal per kavel 153 67 288 24 206 195 200 377
Aantal
soorten/kavel 31 24 34 16 35 40 44 49 Totaal aantal soorten: 93
7579
. „ „ „ l l l „ . .,vw,./|l|„AM;''."
Grauwe Klauwier
43
DE BROEDVOGELS VAN MEIJENDEL IN 1992
INVLOED BEHEER OP VOGELSTAND
In het najaar van 1991 werd in de kavels 15 en 16 het grootste gedeelte van de moerasjes ontdaan
van bomen en struikgewas, terwijl de omgeving kort werd gemaaid. Het is een ander landschap
geworden. Deze mgreep wordt (mede) in stand gehouden door een extensieve veebezetting. Voor
enkele vogelsoorten betekende dit biotoopverlies en daardoor vermindering van het aantal.
Natuurlijk is het onmogelijk om heel precies de vermindering aan te geven. De vogelstand is
immers elk jaar weer iets anders. Een schatting kan wel worden gemaakt, waarbij dus wordt gelet
op de territoria die zich in vorige jaren in het bewuste terrem bevonden.
De geschatte vermindering is als volgt:
Fitis
Rietgors
Rietzanger
3 a 5 paar
2 a 3 paar
1 a 2 paar
Kleine Karekiet
Grasmus
Heggemus
4 a 6 paar
1 a 2 paar
3 a 5 paar
Het terrein werd geschikter voor Kieviten; het aantal steeg van 1 naar 3.
Voor steUlopers op doortrek is het gebied aantrekkelijker geworden. Het aantal fouragerende
Tureluurs, Watersnippen, Groenpootruiters, enz. is groter geworden. Jammer is dat daar
verblijvende vogels bijna dagelijks worden opgeschrikt doordat DZH-personeel het vee moet
controleren.
Dc invloed van begrazing in het gebied van de Bierlap en de Kijfhoek is duidelijk zichtbaar aan
de kort gegraasde kruidlaag en de vele bijtsporen aan de bomen.
Het is het tweede broedseizoen dat daar door vee wordt gegraasd.
Er werd min of meer verwacht dat de invloed van de begrazing op de vogelstand in 1992 ook
zichtbaar zou worden. Toch is dit in ons onderzoek nog niet of maar nauwelijks aantoonbaar het
geval. Het enige waarnaar zou kunnen worden verwezen, als bewijs dat begrazing soorten verjaagt,
Ls de Boompieper.
Deze grondbroeder gaat in het hele terrein achteruit, maar is ineens in het centrale deel (waar
wordt gegraasd) geheel verdwenen.
Van twee andere grondbroeders, de Fitis en de Nachtegaal, is het aantal territoria in begraasde,
gedeeltelijk begraasde en niet begraasde kavels vergeleken met het vorige seizoen. Hieruit konden
geen conclusies worden getrokken, want het bleek dat in niet begraasde gebieden de
aantalsschommelingen niet te waren onderscheiden van die in de begraasde gebieden.
Als er emstige nadelige effecten van de begrazing voor deze soorten zouden zijn, dan zou dat
44
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
(doordat er geen jongen groot komen) na 3 of 4 jaar moeten blijken. Het is nu in elk geval
minstens nog een jaar te vroeg om uitspraken te doen. In de kavels 6 en 7 stapt het vee geregeld
rond in de oeverzones van de plassen wat verstoring van broedsels kan opleveren. Van de Geoorde
Fuut werden in de kavels namelijk geen jongen gezien. In het jaar daarvoor echter wel. Dergelijke
waarnemmgen zijn geen bewijs, hoogstens een aanwijzing. Bij de discussie over de invloed van
begrazing op de vogelstand moet altijd worden bedacht dat begrazing de zoveelste factor is die van
invloed kan zijn op de vogelstand.
VERGELIJKING MET 1991
In tabel 3 worden de aantallen territoria vergeleken in de kavels die in 1991 en 1992 zijn
geïnventariseerd. Het gaat hierbij om 28 kavels: IA, IB, 2, 3, 6, 8, 12A, 13, 13S, 14, 15, 16, 17,
31, 45, 46, 51, 52, 61, 62, 64, 71, 72, 73, 74, 75, 83 en 84.
Grasmus
45
DE BROEDVOGELS VAN MEIJENDEL IN 1992
Tabel 2. Vergelijking 1991-1992 in 28 dezelfde kavels. Percentages naar keuze toegevoegd
Toename:
Soort 1991 1992 + % Soort 199 1 1992 + %
Dodaars 31 41 10 32.2 Winterkoning 14 D 245 105 75
Fuut 34 50 16 47 Roodborst 16: 2 199 37 22.8
Geoorde Fuut 20 31 11 55 Blauwborst 2 4 2
Aalscholver 1 20 19 Paapje - 1 1
Knobbelzwaan 8 10 2 Zanglijster 9 10 1
Krakeend 30 40 10 333 Rietzanger 6 7 1
Slobeend 10 20 10 100 Bosrietzanger 29 51 22 75.9
Kuifeend 123 124 1 Kl.Karekiet 333 421 88 26.4
Boomvalk 2 4 2 Braamsluiper 43 50 7 16.2
Patrijs - 1 1 Grasmus 24 7 297 50 20.2
Watenal - 3 3 Tuinfluiter 17 37 20 117.6
Porseleinhoen - 1 1 Zwartkop 61 97 36 59
Waterhoen 33 36 3 Fluiter 1 2 1
Meerkoet 205 215 10 Tjiftjaf 102 172 70 68.6
Kievit 1 4 3 Goudhaantje - 1 1
Houtsnip 3 5 2 Grauwe
Stormmeeuw 24 28 4 Vliegenvanger - 1 1
Tortelduif 31 39 8 25.8 Staartmees 13 61 18 41.9
Koekoek 34 39 5 Matkop 7 17 10
Bosuil 8 9 1 Kuifmees 4 5 1
Ransuil - 1 1 Kauw < )6 103 7
Groene Specht 33 37 4 Zwarte Kraai )5 59 4
Grote Bonte Specht 17 23 6 Vink 10 14 4
Graspieper 16 18 2 Kneu 65 19 41
Witte Kwikstaart - 2 2 Roodmus - 1 1
Rietgors 54 63 9 16.7
46
MEUENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Crelijk:
Soort 1991 1992 -I-/- % Soort 1991 1992
Wintertaling 1 1 Roodborsttapuit 14 14
Wilde Eend 58 58 Glanskop 33 33
Sperwer 1 1 Pimpelmees 124 124
Buizerd 1 1 Boomklever 2 2
Zwarte Specht 1 1 Boomkruiper 19 19
Boomleeuwerik 1 1 Putter 1 1
Boerenzwaluw22
Afname:
Soort 1991 1992 - % Soort 1991 1992 %
Nijlgans 8 6 2 Tapuit 15 14 1
Bergeend 16 15 1 Merel 158 135 23 14.5
Tafeleend 72 64 8 U . l Sprinkhaan
Torenvalk 7 5 2 rietzanger 33 29 4 12
Fazant 114 111 3 Snor 1 - 1
Scholekster 9 6 3 33.3 Grote Karekiet 1 - -
Wulp 6 5 1 Fitis 1043 919 124 11.8
Kleine Mantelmeeuw 79 - 79 Koolmees 352 304 48
Zilvemieeuw 25 - 25 Wielewaal 3 1 2
Holenduif 10 7 3 VlaamseGaai 72 66 6
47
DE BROEDVOGELS VAN MEIJENDEL IN 1992
Soort 1991 1992 - % Soort 1991 1992 - %
Houtduif 377 357 20 Ekster 134 116 18
Turkse Tortel 1 - 1 Spreeuw 54 48 6
Kleine Bonte Specht 2 - 2 Huismus 16 4 12
Boompieper 23 12 11 47.8 Ringmus 16 6 10 62.5
Heggemus 409 406 3 Groenling 6 4 2
Nachtegaal 332 310 22 6.6 Ba mis ijs 18 7 11 61
Gekr. Roodstaart 82 73 9 10.9 Kruisbek 3 - 3
Goudvink 28 21 7 25
50 soorten gingen voomit, 13 bleven gelijk en 34 gingen achteruit.
Paapje 48
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
BESCHOUWING OVER DE TOE- OF AFNAME BIJ E N K E L E SOORTEN
Het blijkt dus dat een flink aantal soorten zich herstelde van de inzinking in het seizoen 1991. In
het vorige jaarverslag werd de mogelijkheid onder ogen gezien dat de inzinking bij veel soorten
schijnbaar was omdat veelvuldig slecht weer de waarnemingen in seizoen 1991 bemoeilijkte.
Opvallend is dat een aantal trekvogels uit Afrika, bijvoorbeeld Braamsluiper, Grasmus,
Tumfluiter en Bosrietzanger, flink in aantal toenam en terugkeerde naar het niveau van 1990 of
zelfs daarboven uitkwam.
De Fitis blijft echter dalen. Het aantal van deze soort begon in 1990 licht te dalen, in 1991 was
er een sterke daling van bijna 19% en dan nu weer 12%.
Een verklaring kan zijn dat in zuidelijk Afrika langdurige droogte heeft geheerst Als dit de
oorzaak is dan zou het broedseizoen 1993 hogere aantallen van de Fitis moeten hebben omdat in
1992-1993 het overwinteringsgebied van de Fitis weer natter is geworden.
De Geoorde Fuut is met 31 paar nog nooit zo veelvuldig in het dum geweest.
In tabel 2 staat het totaal van deze soort op 30, doch in het niet geïnventariseerde kavel 7 heeft
ook een paar gezeten. De heidevennen in 1992 waren minder droog dan in beide voorafgaande
jaren, dus het uitwijkeffect naar het duin zal minder van invloed zijn geweest De soort nam
landelijk in aantal toe (Hustings 1991), doch had in 1990 en 1991 slechte jaren behalve m het
dumgebied. De sterke stijging van de Fuut duidt op herstel na de winterse periode in februari 1991.
De Aalscholvers hebben voor het eerst een kolonie gevestigd, na het eerste geslaagde broedgeval
van vorig jaar.
De toename van de Kievit is te danken aan het beheer, namelijk het maaien waardoor meer open
terrein ontstond.
De verdubbeling van het aantal Blauwborsten geeft aan dat deze soort zich nog steeds uitbreidt
Het stmikgewas bij moerassige plekjes is het favoriete biotoop. Als de waterstand zou dalen,
bijvoorbeeld in het kader van de regeneratie duingebieden, dan zal de soort weer verdwijnen.
De achteruitgang van de Boompieper is eerder in dit verslag besproken.
De Ringmus is mogelijk verminderd doordat er geen nieuwe nestkasten worden geplaatst.
De Barmsijs dreigt uit het dum te verdwijnen, een ontwikkeling die in
1989 begon. Ook de Goudvink ging weer terug; het aantal is slechts de helft van een paar jaar
geleden.
Hiervoor zijn geen oorzaken bekend.
49
DE BROEDVOGELS VAN MEUENDEL IN 1992
(OPNIEUW) VERSCHENEN SOORTEN
Patrijs
De patrijs werd vastgesteld in kavel 64. De laatste opgave van een broedgeval is uit 1982 (kavel
74). Patrijzen zijn in het duin schaarse onregelmatige broedvogels. In 1974 en 1975 werden 3
broedgevaUen in kavel 74 gemeld. In de jaren 1960-1970 werd af en toe ook een broedgeval uit de
Zeereep gemeld. Vanaf 1966 lopen de aantallen waargenomen Patrijzen in het terrein af. In
West-Nederland is de Patrijzenstand nog maar een fractie van vroeger.
Waterral
De Waterral is weer terug als broedvogel. Het terrein was weer wat drassiger na de droge
voorjaren van 1990 en 1991.
Porseleinhoen
Deze zeldzame soort was voor het laatst in 1984 geconstateerd, eveneens in kavel 6. Daarvoor nog
een keer in 1982.
RansuU
Voor het laatst in 1989 in kavel 64 evenals nu.
Paapje
Kwam in 1989 voor met 3 paar in het onderzochte gebied.
In 1990 en 1991 ontbrak de soort Nu weer een paar in 13S.
Goudhaantje en Grauwe Vliegenvanger
Deze soorten werden de vorige jaren al wel uit kavel 91 (Voorlinden) gemeld.
In het DZH-gebied was het Goudhaantje voor het laatst in 1990 als broedvogel vastgesteld in de
kavels 72 en 73, daarvoor nog in 1985. Nu dus weer in kavel 72. De Grauwe Vliegenvanger werd
in het DZH-gebied voor het laatst vastgesteld in 1987 in kavel 54.
Roodmus
Heel bijzonder is het territorium/broedgeval van deze voor ons land vrij nieuwe soort De
waamemer m kavel 2 nam de soort viermaal tussen 3 juni en 24 juni waar. Voor zover bekend
broedde de Roodmus voor het eerst op Texel in 1990. Het is niet uitgesloten dat de soort nog iets
eerder in ons land broedde (Flevoland).
In 1991 waren er op Terschelling 6 territoria, waarvan 3 nestvondsten. Ook op Schiermonnikoog
kwam een territorium voor (Limosa 1991 : 4). De Roodmus is afkomstig van de Baltische landen
en Midden-Europa. Dc afgelopen tientallen jaren breidde het broedareaal zich naar het westen uit
In Denemarken en Duitsland broedt de soort al jaren (Atlas 1987).
50
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Roodmus
(OPNIEUW) VERDWENEN SOORTEN
Turkse Tortelduif en Kleine Bonte Specht
Deze soorten werden in 1992 niet in het onderzochte terrem vastgesteld.
Ze zijn echter wel in de naaste omgeving aanwezig.
Snor
Deze zeldzame en onregelmatige broedvogel in het duin ontbrak in 1992 nadat de soort in 1991
wel werd vastgesteld. Vanaf 1958 tot heden viermaal.
Grote Karekiet
Verdween als broedvogel na in 1990 en 1991 wel te hebben gebroed.
Daarvoor ook in 1976, 1986 en 1988. Vanaf 1958 dus vijfmaal vastgesteld.
51
DE BROEDVOGELS VAN MEUENDEL IN 1992
Kruisbek
Na de 3 broedgevallen in 1991 weer verdwenen. Daarvoor in 1983 en 1989.
BIJZONDERE WAARNEMINGEN TIJDENS BMP-SEIZOEN (1 MAART - 1
SEPTEMBER)
Van een Roerdomp wordt enkele malen in de maand maart melding gemaakt Op 17 maart waren
er twee in kavel 6. Een Kleine Zilverreiger bevond zich op 4 juli in kavel 4/5. Op 8 aprü cirkelde
langdurig een Ooievaar boven de Zeereep. Er waren geen rmgen aan de poten te zien. Op 22 en 31
mei werden respectievelijk 1 en 2 mannetjes Zomertaling gezien in IB en 17.
Een Rose Stekelstaart was op 23 augustus in kavel 2. (Zie ook deel II). Tijdens deze periode werd
geregeld een Havik gezien. Van maart tot en met juni kwamen meldingen uit de kavels 15, 13S,
14, 8, doch vooral uit kavel 72/73 en omgevmg. Veelal wordt meldmg gemaakt van een vrouwtje.
Een broedgeval in één der landgoederen of Ganzenhoek is niet uitgesloten. Op 21 april was een
Slechtvalk & in kavel 15. Een Visarend op voorjaarstrek was er op 26 april. Het was het jaar van
de Roodpootvalken. Nog nooit zijn er zo veel en zo lang in het duin gezien. Al op 26 april was er
een $ in kavel 12A. De invasie begon echter op 15 mei en duurde tot 14 juni. v'aak waren er 3 tot
6 exemplaren te zien, vooral 's avonds. Op 11 juni was een groep van 12 stuks aan het insecten
jagen boven de kavels 16 en 17. Een paar had een vaste overaachtingsplek van 24 mei tot 11 juni
op de grens van de kavels 16 en 17. Na 14 juni werden deze valken niet meer gezien, echter op 16
juli nog een exemplaar jagende boven de plas in kavel 4. Op 7 juni werd een Strandplevier op het
dienstpad gezien en op 17 juni waren er 2 Bosruiters in kavel 16. Een Kleine Jager (lichte fase)
joeg op 8 april in de kavels 16 en 17 op de daar aanwezige meeuwen. Overvliegende
Zwartkopmeeuwen werden gemeld op 12 april en 26 mei over het zeeduin. Steeds 2 exemplaren.
Op 24 juni werd een Sneeuwuil in kavel 2 gezien. Misschien een exemplaar dat vanaf een schip is
gekomen (Canada of Noord-Europa). Een Velduü was op 19 maart m kavel 16 en op 29 mei in
kavel IA. Van 1 juni tot en met 7 juni was een Noordse Nachtegaal in kavel 3. Een
Roodkeelpieper en een Noordse Gele Kwikstaart werden respectievelijk op 15 mei en 28 mei
trekkend over de zeeduinen gezien. Op 28 juni was een Grauwe Klauwier ? in kavel 13S.
Een Kruisbek zong op 28 maart in kavel 71.
TELLING VAN KUIFEENDENFAMILIES
Deze waamemingen, die vooral in juli en augustus moeten plaatsvinden, zijn zeer onvolledig
52
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
omdat het merendeel van de waamemers dan met vakantie is.
Het beeld is ongeveer gelijk aan vorig jaar, alleen worden nu enkele dezelfde families op meer
dan een datum vastgesteld. Het blijkt dat de famUies die er zijn goed op aantal blijven, zodat
voedselgebrek geen rol speelt bij het grootbrengen van Kuifeendenpulli.
Voorts blijkt dat het aantal steeds op het water aanwezige paren in juni, juli en augustus
aanzienlijk is, waarbij men zich kan afvragen of aüe Kuifeendparen wel aan broeden toekomen.
De volgende tomen pulli werden gesignaleerd door slechts 5 waamemers
in 4 kavels.
Kavel 4/5: 1 toom, 2 pulli, datum 21 juni
Kavel 6: 1 toom, 7 pulli, datum 13 augustus
Kavel 16: 1 toom, 8 pulli, datum 9 juli en 20 juli
Kavel 17: 1 toom, 4 pulli, datum 3, 6 en 12 augustus
Kavel 17: 1 toom, 8 pulli, datum 3 en 12 augustus
Kavel 14: Op een rondgang op 4 augustus werden geen pulli gezien.
Op 15 juni verd in kavel 3 een door een vos aangebeten ei van een Kuifeend gevonden.
Roodpootvalken 's avonds boven een plas
53
DE BROEDVOGELS VAN MEUENDEL IN 1992
LITERATUUR
Bouma JP (1925). Het Haagsche Vogelboek, Deel I , Noord. Publicatie nr. 1 van de Vereniging voor
Vogelbescherming 's-Gravenhage en Omstreken.
Dijk AJ van (1984). Handleiding Broedvogel Monitoring Project (BMP) Sovon, Amhem
Hustings F (1991). Explosieve toename van broedende Geoorde Futen in 1983-1989 in Nederland. Limosa 64
pag. 16-23 ,NederIandse Onüthologische Uiue.
Kwint N (1991). Succesvolle broedgevallen van de Roodmus op Terschelling in 1991. Limosa 64 pag. 172
Nederiandse Ornithologische Unie.
Ommering G van & JNC van der Salm (1990). Ontwikkelingen in de Broedvogelbevolking van Meijendel
1959-1983. Bureau Duin en Kust Leiden.
Sovon (1987). AUas van de Nederlandse Vogels.
Vogelpopulatieonderzoek in Meijendel, Jaarverslagen 1958-1985.
Vogelwerkgroep Meijendel Jaarverslagen 1986-1991
Blauwborst zingend bij nacht
54
MEUENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
FLORA VAN MEIJENDEL
H.GJ.M. van der Hagen, N.V. Duinwaterbedr^f Zuid-Holland, Postbus 34, 2270 AA
Voorburg
In 1991 is de derde editie verschenen van de Flora van Meijendel (Van der Hagen, 1991). Deze
lijst is een totaalbestand van plantesoorten, die middels karteringen vanaf de jaren '50 in Meijendel
zijn aangetroffen. Aan deze lijst kunnen nieuwe plantesoorten worden toegevoegd. Vanuit diverse
kanten bereikten me berichten over bijzondere vondsten.
De nieuwe plantesoorten voor de bovengenoemde lijst betreffen:
* Akkerklokje {Campanula rapunculoides): Kievietsduin, grens met HGCC, Groenstrook TNO-
gebouwen en Waalsdorp.
* Bergroos {Rosa glauca): diverse plaatsen w.o. Bierlap, Pan 11, omgevmg PSS
* Bezemkmiskmid {Senecio inaequidens): verspreiding zie Van der Meer, 1992
* Italiaanse populier {Populus nigra 'Italica'): Waalsdorp oost van TNO-gebouwen
* Bitterkruidbremraap {Orobanche picrid'is): observatiehut pan 26.1; Pan 12 (versmalling)
* Boerenworrrücmid {Tanacetum vulgare): Harstenhoek stadsrand
* Brede lathyrus {Lathyrus latifolius): omgeving De Kuü
* Duitse lis {Iris germanica): Harstenhoek- Musschenberg- Waalsdorp noord van TNO-gebouwen
* Fran«:e roos {Rosa gallica): Vallei Meijendel (Klein Meijendel)
* Gele ganzebloem {Chrysanthemum segetwn): Prinseweg t.h.v. pan 12
* Ingesneden dovenetel {Lamium purpureum var. incisum): hoofdader th.v. in 1990 geplagde
kwelplas
* Moeraswespenorchis {Epipactis palustris): duinvallei.
* Struikheide {Calluna vulgaris): Vlakte van Waalsdorp, Vallei Meijendel (Klein Meijendel),
* Vlakke dwergmispel {Cotoneaster horizontalis): noordgerichte kant van dumtop De Klip /
Wassenaarse Slag, langs fietpad richting De Piek (ingang Meijendel)
* Weegbreezonnebloem {Doronicum plantagineum): Waalsdorp, oost van TNO-gebouwen
* Wit vetkruid {Sedum album): Kievietsduin
Niet nieuw, maar opmerkelijke vondsten betreffen:
* Addertong {Ophioglossum vulgarum): joumalistenpad pan 11/12 in 1993 ±500 exx;
journalistenpad pan 11 ±700 exx..
55
FLORA VAN MEIJENDEL
* Bosanemoon {Anemone nemorosa): Vallei Meijendel
* Gevlekte scheerling {Conium maculatum): th.v. de Vmkenbaan
* Kuifhyacint {Muscari comosum): na 1990 (Van der Hagen 1990) is de soort op een aantal andere
plaatsen in de Helmduinen op tweede zeereep aangetroffen
* Rode ogentroost {Odontites verna s.1.): zuidwestelijk van het Pamassiapad
* Zandviooltje {Viola rupestris): zuidoostelijk van Pamassiapad; voor het laatst gedocumenteerd
middels vegetatieopnamen aangetroffen in 1966 m PQ 22.
De vondstmeldingen zijn gedaan door H. van der Meer, F. en J.W. Hooijmans, Th.J. van Leeuwen
en J. Oppentocht in het kader van hun onderzoek. Met name H. van der Meer heeft een grote
bijdrage geleverd.
Het voorkomen van voorgaande soorten moet verschillend worden beoordeeld. Zo is het
aantreffen van Bergroos, Franse Roos en Vlakke dwergmispel zeer waarschijnlijk door aanplant in
het duingebied terecht gekomen. Door het aanbrengen van heidehumus in de plantgaten van bomen
is op de Vlakte van Waalsdorp Struikheide tot ontwUdceling kunnen komen; het voorkomen heeft
dus niets te maken met het min of meer dagzomen van de kalkloze Oude Duinen aldaar. In Klem
Meijendel hebben de eerste huizen gestaan van de villabouw van de gemeente Wassenaar van de
twintiger jaren. Mogelijk dat Stmikheide door aanplant daar terecht is gekomen. Soorten als
Boerenwormkruid en Weegbreezonnebloem (als ook het veelvuldig optreden van Pastinaak
{Pastinaca sativa) zullen in het duin voorkomen door een niet-opzettelijk menselijk toedoen. Ook
soorten uit tuinen treffen we m duinen aan; dit betreft onder andere Wit vetkruid en de Wilde
kaardebol {Dipsacus fullonum).
Daarentegen kunnen we zeer verheugd zijn op het aantreffen van soorten als Zandviooltje (zie
ook Weeda 1992), Addertong, Rode ogentroost en Bitterkmidbremraap. Verder is het voorkomen
van Bosanemoon in de vallei Meijendel opmerkelijk. Het is een SOOTI die zijn hoofdverspreiding
kent in de bossen van de landgoederen van het Oude Duinlandschap. Mogelijk is de bodem van de
bossen van de Meijendelvallei in het Jonge Duinlandschap reeds zo ver ontwikkeld, dat deze
plantesoort optreedt.
LITERATUUR
Hagen H van der (1990). Kuifhyacint {Muscari comosum): een nieuwe plantesoort voor Meijendel? Meijendel Mededelingen 20: 73-74. Hagen H van der (1991). Flora van Meijendel. NV Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, Den Haag.
56
MEIJENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
Meer H van der (1992). Bezemkruiskruid: een rüeuwe soort voor Meijendel. Meijendel Mededelingen 24: 63-
64.
Meijden R van der (1990). Heukels' flora van Nederiand. 21e druk, Wolters-NoordhofL
Weeda, EJ (1992). Zandviooltje {Viola rupestris) in de duinen van Noord-Kennemeriand. Wetenschappelijke
Mededeling KNNV nr. 206.
m kosü nallicu.
Seduni album. Pieris hieracioides.
57
OUDE NUMMERS
OUDE NUMMERS
Bijgaand treft U een overzicht aan van het aantal onder de abonnees te verdelen overgebleven exemplaren van Meijendel Mededelingen afl. 1-25. In de vorige aflevering van de Meijendel Mededelingen (afl. 25) is de inhoud van elk exemplaar opgenomen. Daar kunt u de inhoud van elk nummer temgvinden. U kunt reserveringen doen door de los in dit nummer bijgevoegde lijst in te vullen en te sturen naar: N.V. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, t.a.v. H. van der Hagen, Postbus 34, 2270 AA VOORBURG. De exemplaren zullen worden verdeeld op volgorde van binnenkomst van de ingevulde lijst.
A f l . Meijendel Mededelingen aantal*
1 jg. 1 afl. 1 (1972) geen
2 jg. 2 afl. 1 (1972) 24 3 jg. 2 afl. 2 (september 1973) 55
4 jg. 2 afl. 3 (december 1973) 154
5 jg. 3 afl. 1 (augustus 1974) 11
6 jg. 3 afl. 2 (december 1974) 2
7 jg. 4 afl. 1 (april 1975) 79
8 jg. 4 afl. 2 (december 1975) geen
9 jg. 5 afl. 1 (mei 1976) geen
10 jg. 5 afl. 2 (november 1976) 111
11 jg. 6 afl. 1 (april 1978) 62
12 jg. 6 afl. 2 (augustus 1978) 134
13 jg. 7 afl. 1 (mei 1979) 123 14 jg. 8 afl. 1 (juli 1980) 66
15 jg. 8 afl. 2 (december 1980) 159
16 augustus 1983 125
17 augustus 1985 79
18 maart 1986 55
19 aprü 1990 107
20 november 1990 33
21 april 1991 100
22 november 1991 30
23 april 1992 73
24 november 1992 51
25 april 1993
Bij kleine aantallen te verdelen exemplaren waar een grote behoefte voor blijkt te zijn zal worden overwogen kopieën te maken en toe te zenden.
58
MEUENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
1 afl. aantal gewenste exemplaren
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
Bedrijf: Naam: Adres:
59
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
In Meijendel Mededelingen verschijnen tweemaal per jaar Nederland-stalige artikelen over de
biologie van het duin, m.n. over de terreinen die in beheer zijn bij de NV DZH. Tekst inleveren
in tweevoud: op floppy in Word Perfect (liefst versie WP 5.1) en op papier. Lay out liefst
aanpassen aan MM, d.w.z. lettertype Times Roman 11 punts, kopjes in hoofdletters en vet,
soortsnamen cursief, regelafstand 1,4, regelhoogte 0,42 cm, links uitvullen. Indien dit problemen
oplevert platte tekst inleveren, d.w.z. zonder verborgen codes die wij moeten zoeken en verwij
deren! Tabellen maken met TAB's (geen spaties) en na de tekst zetten. Literatuurlijst conform het
gebruikelijke format (voorletters niet gevolgd door puntjes). Vermijd "Inspringen" (F4). Figuren
uitsluitend op papier aanleveren en in direct reproduceerbare vorm, dus niet als WP-plaatje of
slide-write file. Ook geen grafische tabellen. Toezending aan een van de redaktieleden of direkt
aan het redaktieadres: Postbus 9516. 2300 RA Leiden.
MEUENDEL MEDEDELINGEN AFL. 26. NOVEMBER 1993
INHOUD:
H.G.J.M. van der Hagen. Begrazingsonderzoek: impressie na driejaar 1-10
P.D. Jungerius, J.H. Loedeman & F. van der Meulen. Het monitoren van stuifkuilen in de Noorderpan met behulp van luchtfoto's en GIS 11-20
T. de Jong, P. Klinkhamer & H. de Heiden. Mycorrhiza, vocht en de
verspreiding van Driedistel in Meijendel 21-26
J. de Raad & L. Kooistra. Resedawitje {Pontia daplidice L.) in Meijendel 27-28
R. Wanders. Vogelringstation Meijendel 1992 29-34
J.P. Oppentocht. De broedvogels van Meijendel in 1992 35-54
H.G.J.M. van der Hagen. Flora van Meijendel 55-57
Oude nummers 58-59
Top Related