Download - Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Transcript
Page 1: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine

Nationale veiligheid en crisisbeheersingStrategische Monitor 2014

pagina 3

Thema: OTOTEL

pagina 9

Economische Veiligheid

pagina 36

Een nieuwe Crisisbeheersingswet

pagina 52

12e jaargang 2014 nr. 3

Page 2: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

StrategiSche Monitor 2014

2 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

INHOUD

Het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheer-sing is een tweemaande-lijkse uitgave van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Het blad informeert, signaleert en biedt een platform aan bestuurders en professionals over beleidsontwikkeling, innovatie, uitvoering en evaluatie ten aanzien van nationale veiligheid en crisisbeheersing.

De uitgever is het niet noodzakelijkerwijs eens met de inhoud van gepubliceerde bijdragen. De verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de inhoud van de artikelen berust bij de auteurs.

Foto Omslag: Crisis Oekraïne zet voorzieningszekerheid hoog op energie-agenda

Strategische Monitor 2014

3 Strategische Monitor 2014 – Column Rob de Wijk4 Assertieve grootmachten en nationale veiligheid6 Een wankele wereldorde; de Clingendael Strategische Monitor 2014

Thema: OTOTEL

9 Wat men moet leren doen, leert men door te doen – Dick Schoof, NCTV10 Visie OTOTEL Rijk12 Jaardag Nationale Academie voor Crisisbeheersing13 Opleiden, trainen, oefenen, evalueren en leren bij de EPAn14 Versterking Civiel – Militaire Samenwerking: Gezamenlijk opleiden, trainen en oefenen16 OTO IenM bouwt professioneel netwerk van adviseurs17 Hebt u de 3 K’s van crisisbeheersing?18 Opleiden, oefenen en ontwikkelingen in het crisismanagement van een wereldluchthaven19 Gasunie: je zit samen in de ellende, samen moet je er weer uit20 Voorbereid zijn is een keuze21 NOS Nieuws in de hoogste versnelling22 Dé CrisisCommunicatieGame - Landelijke oefening SIS23 Mediaplatform communicatieoefeningen Rijk24 Ontwerpprincipes van educatieve spellen voor crisisbeheersing25 War games ‘on the loose’26 Trainen en oefenen voor de rampen en crises van de toekomst28 Reliable Sword – NAVO oefent civiel-militaire samenwerking 29 Rampoefening zonder grenzen 30 Crisisroltrainingen: praktisch handvat voor succesvolle crisisteams! 31 Evalueren = construeren32 Online van en met elkaar leren?33 Crisiscoaching: de weg naar effectief crisismanagement!34 Verbeteren door te Doen: De bijdrage van trainen en oefenen aan de preparatie van de Nationale Politie

Overige onderwerpen

35 Wereldwijde actie tegen antibioticaresistentie - Agenda Versterking Veiligheidsregio’s 2014-201636 Tussen paranoia en naïviteit: Economische Veiligheid - Beter beschermen telecominfrastructuur38 Geheime diensten vergelijkenderwijs – Bob de Graaff40 Veiligheid in een improvisatiemaatschappij – Hans Boutellier42 Grensoverschrijdende misdaad: het sluipende gevaar44 Werken aan continuïteit van veiligheid46 Continuïteit in verscheidenheid: Crisisbeheersing in 22 Europese landen vergeleken48 Rode Kruis maakt ondersteuning burgerhulpverlening tot topprioriteit50 Evenement: een georganiseerde crisis?52 Een nieuwe Crisisbeheersingswet – Erwin Muller53 Herziening van het staatsnoodrecht54 Civiel-militaire samenwerking bestrijding natuurbranden versterkt55 Bijstand en ondersteuning aan de politie 56 Maak rekennormen minder bepalend in het risicobeleid 57 WRR: Risico- en veiligheidsbeleid vereist consistent maatwerk58 Psychosociale ondersteuning bij geüniformeerde beroepen Werkt men volgens de richtlijn?59 Colofon60 Vier vragen aan Henk Kamp, minister van Economische Zaken

Page 3: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 3

INHOUD

Geopolitiek keert teruG – wereldorde wankel

Strategische Monitor 2014

■ Prof. dr. Rob de Wijk Hoogleraar aan de Campus Den Haag van de Universiteit Leiden, verbonden aan het HCSS en algemeen directeur van The Hague Security Delta.

De Strategische Monitor verschaft inzicht in de internationale betrekkingen en de risico’s en kansen die deze met zich mee- brengen. Jaarlijks schrijven de kennisinstituten Clingendael en het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS) voor de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Veiligheid en Justitie zo’n monitor.

Soms wordt er kritisch naar dit soort exercities gekeken. Voorspellen is toch onmogelijk? Wie had bijvoorbeeld de Oekraïne crisis aan zien komen? Och, in de Prioriteitennota 1993, het belangrijkste richtinggevende document van Defensie, werd dit scenario al beschreven. Want als de belangrijkste Russische marinebasis (Sebastopol) door een speling van de geschiedenis (de Europese Revolutie van 1989) in een ander land (Oekraïne) terechtkomt, is een crisis bijna onvermijdelijk. Westerse regeringen schoven dit scenario terzijde omdat een conflict met Rusland “ondenkbaar” zou zijn en bezuinigden fors op hun defensie. De kwestie Oekraïne was relatief simpel te voorspellen. Net zo als crises tussen China en de landen rond de Zuid Chinese Zee. Deze crises passen in de veranderende wereldorde waarin opkomende landen zich assertiever gaan gedragen. Want als het Westen zwakker wordt, zullen deze landen hun positie in het mondiale krachtenveld trachten te versterken. Voor China en Rusland komt daarbij dat er sprake is van sterke nationalistische en antiwesterse tendensen. Dit kan een katalyserende werking op hun assertiviteit hebben.

Uit de Strategische Monitor van HCSS1 blijkt dat de assertiviteit van deze landen daadwerkelijk een stijgende lijn vertoont. Dit is in lijn met de theoretische inzichten van de Realistische denkschool die dominant is bij wetenschappers die zich met internationale betrekkingen bezighouden. Assertiviteit wordt gemeten in termen van diplomatieke, economische en militaire activiteiten. Er is sprake van positieve assertiviteit als een land iets goeds voor elkaar wil krijgen, zoals een klimaatverdrag, en negatieve assertiviteit als eigenbelang prevaleert en een land bijvoorbeeld protectionistisch wordt, zijn gebied uitbreidt of zich toegang verschaft tot schaarse hulpbronnen, zoals China in de Zuid Chinese Zee. Interessant is dat de Russische assertiviteit harder stijgt dan de Chinese en dat Chinezen eerder bereid zijn met wapens te dreigen dan Russen.

Wat moeten we met dit soort wijsheid? Inzicht in de werking van de internationale betrekkingen helpt kansen en risico’s te identificeren en beleidsopties te bepalen. Zo wordt een wereld die multipolair wordt omdat nieuwe spelers de Amerikaanse hegemonie uitdagen, instabieler. Instabiliteit uit zich in diplomatieke, economische en militaire crises die minimaal de economie schaden als die fricties het vertrouwen in de toekomst bij de burger ondermijnen. Voorspellen van het soort conflict is ook mogelijk, bijvoorbeeld omdat voor opkomende machten geo-economie belangrijker wordt. Om hun economische ontwikkeling veilig te stellen, eisen opkomende machten verzekerde toegang tot grondstoffen en energie en zullen protectionistischer worden als het om hun eigen grondstoffen gaat. Het is dus waarschijnlijk dat grondstoffen- conflicten vaker zullen voorkomen.

Maar beleidsmakers en journalisten willen weten waar precies, wanneer en hoe die crises uitbarsten. Dat lukt helaas niet. Vergelijk het klimaat met het systeem van de internationale betrekkingen. Door klimaatverandering neemt extreem weer toe. Extreme stormen en regenbuien worden waarschijnlijker. Het is verstandig daar beleidsconclusies uit te trekken, ook al weet je niet wanneer dat extreme weer losbarst. Als het zo is dat conflicten steeds vaker over grondstoffen gaan, is het verstandig om nu de voorzienings- zekerheid te regelen.De Strategische Monitor helpt discussies te structureren, conclusies te trekken en beleid te maken. Het is bovendien een prachtig voorbeeld van Publiek Private Samenwerking dat Rijksbreed navolging verdient.

1 The Hague Centre for Strategic Studies, Strategic Monitor 2014: Four Strategic Challenges, Den Haag, 2014.

Page 4: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

StrategiSche Monitor 2014

4 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Assertieve grootmachten en nationale veiligheid

■ Joris van Esch en Stephan de Spiegeleire The Hague Centre for Strategic Studies

De laatste tijd halen steeds meer uitingen van spierballentaal en -gedrag de krantenkoppen. We waren dit gewend van de dominante wereldmacht - de VS. Maar de laatste maanden lezen we ook meer gelijkaardige berichten van twee ‘uitdagers’ met eigen grootmachts-tradities en –ambities: China en Rusland. Alleen al in de afgelopen maanden betrof dit onder meer de Blitzanschluss van de Krim, een Russische vliegdekschip dat op 8 mei voor het eerst in twintig jaar voor de Nederlandse kust voer of het optreden van China’s kust-wacht in de Zuid-Chinese zee.

Maar hoe weten we dat deze krantenkoppen niet opgeklopt zijn door overijverige journalisten? Zou het kunnen dat beide landen dit gedrag al langer vertonen en dat we een vertekend beeld hebben van de werkelijkheid? En is Rusland nu assertiever dan China of omgekeerd? Of hoe verhoudt feitelijk gedrag zich tegenover de retoriek?

Om antwoord te vinden op deze vragen heeft HCSS, in het kader van de Strategische Monitor van de overheid, onderzoek gedaan naar de assertiviteit van twee grootmachten: China en Rusland. Assertiviteit definiëren we als een waarneembare stijging in feitelijke of retorische (of beide) uitingen van nationale ‘macht’, in welke vorm dan ook. Om deze twee dimensies van assertiviteit te kunnen analyseren hebben we verschillende bronnen en methodes gebruikt, die ons een systematische en gebalanceerde blik bieden. Een van de bronnen was een nieuwe dataset (GDELT), waarin voor de afgelopen vijfendertig jaar per dag zo’n 150.000 gebeurtenissen op basis van grote hoeveelheden nieuwsberichten uit de hele wereld automatisch geïdentificeerd worden. Een andere bron was de nieuwe HCSS Off-Base, een database die alle webpagina’s bevat van de ministeries van Buitenlandse Zaken van zeven belangrijke grootmachten. Deze multi-perspectivistische analyse leidt tot nieuwe en soms onverwachte bevindingen. We lichten er hier drie uit.

Het belangrijkste inzicht is dat zowel China als Rusland zich in het afgelopen decennium inderdaad ontegenzeggelijk veel assertiever zijn gaan opstellen. Interessant daarbij is dat China’s assertiviteit in deze periode in woord en in daad meer is toegenomen dan die van Rusland, maar dat de absolute aantallen voor Rusland nog steeds hoger liggen dan die voor China.

Een tweede bevinding is dat in beide landen daden (feitelijke assertiviteit) van beide landen luider spreken dan woorden (verbale assertiviteit), wat de internationale stabiliteit niet ten goede komt. Tegelijkertijd moeten we hierbij vermelden dat we in beide landen meer positieve of neutrale dan negatieve manifestaties van assertiviteit waarnemen.

De derde bevinding is dat op het gebied van militaire assertiviteit de gegevens een flinke toename van Chinese macht laten zien. Hoewel voor Rusland het basisniveau van militaire assertiviteit hoger blijft dan dat van China, is de trend hier minder eenduidig.

HCSS maakt zich sinds haar oprichting hard voor een balans tussen de vaak onderschatte positieve en de (vaak beter bekende) negatieve ontwikkelingen in de internationale veiligheidsomgeving. Deze studie is waarschijnlijk de meest verontrustende die we tot nu toe

Russische assertiviteit (rode lijn) en Chinese assertiviteit (gele lijn)

Page 5: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 5

gepubliceerd hebben. De veiligheidsimplicaties van de toename in grootmachtsassertiviteit zijn namelijk aanzienlijk. Grootmachten hebben historisch een buitenproportionele rol gespeeld in internationale betrekkingen. Ze hebben de neiging meer deel te nemen aan gemilitariseerd conflict, kernwapens te bezitten, meer militaire bondgenootschappen te vormen en meer te bemiddelen of te interveniëren in burgeroorlogen en internationale conflicten.

De afgelopen decennia leek het alsof er een einde was gekomen aan openlijke militaire confrontaties tussen de grootmachten. De laatste keer dat dit gebeurde was meer dan 60 jaar geleden, in de Koreaanse oorlog. Zelfs waar belangen met elkaar in conflict kwamen, uitten geschillen zich niet in directe militaire confrontatie. Er waren natuurlijk internationale spanningen. Geografisch gezien bijvoor-beeld met Rusland over de Balkan, Irak, Afghanistan en Syrië en met China over Taiwan, Japan, de Zuid-Chinese Zee en Noord-Korea. Inhoudelijk gezien over controversiële onderwerpen zoals valuta-waardering, vrijhandel en protectionisme, olie en gas, mensenrech-ten, mineralen en grondstoffen. Al deze spanningen werden echter (en worden ook nog grotendeels) getemperd door krachtige corrigerende dynamieken en gedeelde belangen, zoals terrorisme-bestrijding, wederzijdse economische afhankelijkheid (‘Chinamerica’), wederzijdse nucleaire afschrikking, uitwisselen van belangen (‘quid pro quo’), maar ook verdragen en afspraken. Dit alles heeft potentiële ‘uitdagers’ van de bestaande wereldorde er tot nu toe van weerhouden teveel ‘op de rand te lopen’ van conflic-tescalatie – in het Engels aangeduid met de term ‘brinkmanship’.

Onze analyse wijst echter op enkele tendensen, feiten en gebeurte-nissen die dit precaire evenwicht onder druk zetten. In het afgelo-pen jaar is gebleken dat China en Rusland bereid zijn, meer dan in het verleden, ‘brinkmanship’ aan de dag te leggen. Dit blijkt duidelijk uit de data in dit rapport (voor eind 2013), maar meer nog uit recentere ontwikkelingen zoals de crisis in Oekraïne, dat direct grenst aan de Europese Unie. Sinds het einde van de Koude Oorlog is Rusland nooit zó ver gegaan in het riskeren van internationale – zelfs mogelijks militaire – crises. De sterke toename van Russische assertiviteit in het laatste decennium, óók op militair gebied, versterkt het risico dat conflicten in de toekomst – opnieuw – gewild of ongewild escaleren tot het niveau van openlijk geweld. Ook in Oost-Azië zien we gelijkaardige trends. Het gevaar van een ‘21ste-eeuwse Cubacrisis’ neemt sterk toe en het is de vraag of en hoe de escalatie van zulke conflicten beheerst kan worden.

Een intrinsiek gevaar bij assertiviteit is een vicieuze cirkel van opruiende retoriek. Deze creëert een mist van onzekere informatie, vermoedens en speculaties, waarin het moeilijker wordt feiten van fictie te onderscheiden. Vandaar dat we het belang benadrukken van bewijsvoering op basis van harde – en ook vergelijkende – data: alleen dit stelt waarnemers en spelers, zowel de betrokkenen zelf als het bredere publiek, in staat zaken in perspectief te blijven zien.

Maar er is meer aan de hand dan alleen retoriek. Zowel China als Rusland laten een stijgend niveau van feitelijke assertiviteit in hun gedrag zien. Deze manifesteert zichzelf niet alleen in toenemende

defensiebudgetten, maar ook in nieuwe wapenwedlopen in specifieke regio’s of domeinen zoals cyberspace en het in vraag stellen van allerlei fundamentele veiligheidsspelregels. Dergelijke vormen van assertiviteit roepen pijnlijke vragen op voor Europa als geheel en voor kleinere en middelgrote Europese landen in het bijzonder. Hoe moet Europa omgaan met assertieve grootmachts-politiek, de politiek die wij al zeventig jaar lang proberen te onderdrukken – ook in onszelf? Kan zulk gedrag überhaupt worden ingedamd – en zo ja: hoe? Zal dit uiteindelijk overwaaien, omdat het (vanuit onze optiek) gezonde verstand zal zegevieren? Of moeten we ons als ‘Europa’ toch weer meer moeten gaan gedragen als een traditionele grootmacht? Moeten we onze veiligheidscapaci-taire ‘portfolio’ nu gaan hercalibreren in het licht van deze toch wel gevaarlijke scenario’s ? Of moeten we de banden met China en Rusland juist aanhalen?

Wat voor ons vast staat, is dat we het debat rond deze vragen niet langer kunnen ontwijken. Nederland heeft dankzij de Strategie Nationale Veiligheid een ook internationaal nog steeds vrij uniek instrumentarium om het gehele scala aan veiligheidsrisico’s op een zo inclusief en apolitiek mogelijke manier in kaart te brengen en op basis daarvan te bezien wat dat betekent voor de portfolio aan capaciteiten. Wij hopen dan ook dat deze scenario’s op korte termijn in de Nationale Risicobeoordeling opgenomen zullen worden.

STRATEGIC MONITOR 2014 FOUR STRATEGIC CHALLENGES

The Hague Centre for Strategic Studies

The Hague Centre for Strategic Studies

Lange Voorhout 16 [email protected] EE The Hague HCSS.NLThe Netherlands

SECURITY

STRATEG

IC M

ON

ITOR

2014

Page 6: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

StrategiSche Monitor 2014

6 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Een wankele wereldorde; de Clingendael Strategische Monitor 2014

■ Jan Rood Senior-onderzoeker bij Instituut Clingendael en bijzonder hoogleraar Europese integratie in en mondiaal perspectief aan de Universiteit Leiden. Hij is eindredacteur van de Clingendael Strategische Monitor.

In juni van dit jaar is de nieuwste editie van de Clingendael Strategische Monitor verschenen onder de titel ‘Een wankele wereldorde’.1 De Clingendael Strategische Monitor vormt een voortzetting van het interdepartementale project ‘Verkenningen; houvast voor de krijgsmacht van de toekomst’ dat in 2010 zijn eindrapport opleverde. De nu gepubliceerde derde Clingendael Strategische Monitor heeft evenals de ‘Verkenningen’ tot doel om toekomstige ontwikkelingen binnen het internationale bestel in kaart te brengen, in het bijzonder ontwikkelingen die een bedrei-ging kunnen vormen voor de Nederlandse (en Europese) veiligheid en stabiliteit. De Clingendael Monitor – geschreven in opdracht van de Ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie – heeft daarbij expliciet tot doel om beleidsmakers te ondersteunen bij het formuleren van toekomstige beleidsopties.

In de Clingendael Strategische Monitor 2014 wordt op vier thema’s in het bijzonder ingegaan. Als eerste is een ‘scan’ gemaakt van het mondiale systeem. Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen geweest sinds het verschijnen van de vorige editie van de monitor en welke zijn de belangrijkste verwachtingen ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen? Ten tweede is ingegaan op de relatie tussen externe en interne veiligheid, waarbij de vraag centraal stond welke externe dreigingen de komende jaren een doorwerking zullen hebben op de Nederlandse interne veiligheid. Het derde thema betreft de toekomst van vredesoperaties in het licht van het zich ontwikkelende mondiale dreigingsbeeld en de instabiliteit in de omgeving van Europa. Tot slot is ingegaan op de positie van Nederland binnen een veranderend wereldbestel.

In deze bijdrage zal vooral het eerste thema – de brede doorkijk op het mondiale bestel – worden besproken. Die doorkijk is gericht op een viertal dimensies:

1. de ontwikkeling van de mondiale machtsverhoudingen;2. het patroon van internationale/regionale multilaterale

samenwerking;3. de verhouding tussen statelijke en niet-statelijke actoren;4. het mondiale dreigingsbeeld.

1 Zie: Jan Rood (eindredactie), Een wankele wereldorde; Clingendael Strategische Monitor 2014. Den Haag: Instituut Clingendael, juni 2014.

De uitkomsten van deze doorkijk zijn vervolgens afgezet op de scenario’s die ontleend zijn aan de genoemde ‘Verkenningen’. In deze ‘Verkenningen’ is indertijd een viertal scenario’s geformuleerd, die elk een denkbaar beeld van de internationale verhoudingen schetsen. Als eerste een multilateraal scenario waarin staten georganiseerd met elkaar samenwerken. Als tweede een multipolair scenario, waarin de grote mogendheden domineren, en dat door scherpere wedijver wordt gekenmerkt. Als derde een scenario waarin de wereld fragmenteert en door conflict wordt beheerst. Tot slot, een netwerk scenario waarin niet staten domineren, maar een veelheid aan niet-statelijke actoren – al dan niet gewelddadig – de overhand heeft.

De 2014-editie van de Clingendael Monitor laat enerzijds continuï-teit zien indien het huidige mondiale bestel wordt afgezet op deze scenario’s. Het mondiale systeem bevindt zich nog steeds binnen het multilaterale scenario. Staten pogen hun onderlinge conflicten nog altijd op georganiseerde wijze door middel van overleg en afspraken op te lossen. Maar in navolging van de eerdere edities van de Clingendael Strategische Monitor constateert deze editie een verdere verschuiving richting het multipolaire scenario, dat wil zeggen een wereldbestel waarin de machtspolitiek van de grote

Een wankele wereldorde

Jan Roode indredact ie

Clingendael Strategische Monitor 2014

Page 7: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 7

mogendheden beslissend is voor de vraag of conflicten vreedzaam worden beslecht. Deze verschuiving betekent ook dat de onzeker-heid binnen het internationale systeem toeneemt en daarmee de onveiligheid en het dreigingsniveau. Op basis hiervan concludeert deze monitor dat de mondiale orde ‘wankel’ is, dat wil zeggen in toenemende het vermogen ontbeert om dringende vraagstukken betreffende veiligheid, stabiliteit, duurzaamheid en welvaart aan te pakken, weg en er als gevolg zelfs een gevaar van fragmentatie (scenario 3) bestaat.

Deze conclusie plus verwachting zijn gebaseerd op de volgende overwegingen. Alle voorspellingen duiden er, als eerste, op dat het proces van mondiale machtsverschuiving als gevolg waarvan het Westen zijn naoorlogse dominantie zal verliezen, doorzet. Tegelijkertijd kampen veel opkomende landen – o.a. Brazilië en Turkije – met interne problemen c.q. teruglopende – o.a. China – economische groei. De mondiale machtsverschuiving zal dan ook schoksgewijs verlopen. Bij dit alles zijn de VS nog immer de machtigste natie, wat vooral voor het militaire domein geldt. Maar de VS zijn minder in staat en bereid om het mondiale leiderschap op zich te nemen. Verontrustend is echter dat bij een ontbrekend leiderschap de spanningen tussen de grote mogendheden toene-men. Dat geldt voor Azië/Pacific waar sprake is van groeiende rivaliteit tussen de VS, China en Japan (met India op de achtergrond) en in Europa, waar als gevolg van het Russisch optreden tegen Oekraïne de relaties tussen Rusland, de VS en de EU en haar lidstaten onder druk zijn komen te staan. In de vorige edities van de monitor werd in dit verband nog gesteld dat de kans op een gewapend conflict tussen de grote mogendheden zeer klein was. In deze editie wordt een dergelijk conflict, o.a. als gevolg van incidenten en miscommunicatie, niet langer uitgesloten.

Een tweede overweging is dat als gevolg van de oplopende spannin-gen tussen de grote mogendheden en het ontbreken van collectief leiderschap het mondiale multilaterale bestel, waaronder de VN, steeds moeizamer als kader van overleg en samenwerking fungeert. Meer dan in het verleden is overeenstemming tussen de grote mogendheden een voorwaarde om tot de aanpak van problemen te komen. Die overeenstemming wordt belemmerd door directe conflicten, maar ook door tegengestelde opvattingen over de inrichting van het mondiale multilaterale bestel en de waarden en beginselen die er aan te grondslag liggen.

Als derde factor moet op de sterker manifestatie van niet-statelijke actoren als ‘spoilers’ binnen het internationale bestel gewezen worden. Dit geldt voor jihadistisch geïnspireerd terrorisme in grote delen van het Midden-Oosten en Noord- en sub-Sahara-Afrika, georganiseerde criminaliteit en het misbruik van technologie, waaronder cyber, als middel tot ontregeling van samenlevingen. Een belangrijke katalysator bij deze externe dreigingen vormt de totale ontwrichting waaraan grote delen van het Midden-Oosten en Afrika ten prooi zijn gevallen als gevolg van het ineenstorten van staatsstructuren, interne etnische en religieuze conflicten en externe interventie door tal van statelijke en niet-statelijke actoren. Als gevolg hiervan dreigt de directe zuidelijke omgeving van de

Dit beeld, met de broeders Kie, Schek, Horiv en hus zus Libed, nu versierd met Oekraïense vlaggen, staat op het Onafhankelijkheidsplein in Kiev. Dit plein speelde een belangrijke rol tijdens de opstand van de Pro-Europese protestbeweging Foto: Christiaan Triebert

In april van dit jaar ontvoerden leden van de islamitische terreurgroep Boko Haram ruim 200 schoolmeisjes in Nigeria. Als gevolg van de strijd tussen de terreurgroep en de Nigeriaanse overheid vielen er in de eerste maanden van 2014 al meer dan 1500 doden. In mei besloot de VNVR de terreurbeweging op haar zwarte lijst te zetten. Foto: Michael Fleshman

Page 8: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

StrategiSche Monitor 2014

8 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Europese Unie te vervallen tot één grote, samenhangende conflict-zone c.q. boog van instabiliteit, en daarmee tot een bron van externe dreiging voor de interne veiligheid van Nederland.

Daarmee is ook, als vierde, het mondiale dreigingsbeeld geschetst. Naast oplopende spanningen tussen de grote mogendheden, wordt dit immers gekenmerkt door een complex conflictspectrum in wat bekend staat als de ‘Gordel van Instabiliteit’, met als risico dat de spanningen tussen de grote mogendheden verknoopt raken met dit intrastatelijke en regionale conflictspectrum (zie Syrië).

Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat de mondiale orde ‘wankel’ is, en dat er een gevaar van fragmentatie bestaat. Beslissend daarvoor zal vooral zijn of de grote mogendheden (VS, China, Rusland, etc.) in staat zullen zijn tot gemeenschappelijk optreden.

Voor de EU is bij dit alles de destabilisering van de eigen directe omgeving verontrustend. De interne veiligheid van de Unie en haar lidstaten staat als gevolg hiervan scherper bloot aan externe dreigingen. In antwoord daarop is betere afstemming tussen de lidstaten vereist. Daarnaast zullen de lidstaten een grotere verant-woordelijkheid op zich moeten nemen bij de aanpak van dreigin-gen buiten het eigen grondgebied (o.a. via vredes- en stabilisatiemissies).

De conclusies uit de eerdere versies van de Clingendael Monitor dat Nederland niet in directe zin militair wordt bedreigd, geldt ook voor de Monitor 2014. Maar daartegenover staat een groeiend gevaar van niet-conventionele, niet-militaire, en indirecte dreigingen in de vorm van (jihadistisch geïnspireerd) terrorisme en van internatio-naal georganiseerde criminaliteit in combinatie met het gebruik van o.a. cyber, en van massale migratiestromen, en de effecten ervan op de fysieke veiligheid, de rechtsorde en de maatschappelijke infrastructuur. Op het vlak van de economische veiligheid is Nederland als open economie kwetsbaar voor oplopende internatio-nale spanningen en conflicten, piraterij, cybercriminaliteit, etc. als het gaat om de internationale handel in het algemeen, het financiële verkeer en de aanvoer van (zeldzame) grondstoffen en van energie.

Daarbij laat deze monitor zien dat bij uitstek Nederland gebaat is bij het bestaan van een rule based mondiale orde met sterke multilaterale en regionale instituties (VN, EU, NAVO, etc.). Het belang van een dergelijke orde ligt in het direct verlengde van de positie als relatief klein, open en daarmee kwetsbaar land. Gegeven deze positie is internationale samenwerking, bij voorkeur in multilateraal kader, cruciaal met het oog op de behartiging van de Nederlandse belangen, waarbij de noodzaak van samenwerking in Europees verband (EU, bi-, trilateraal, etc.) voorop staat. Dit alles juist om te voorkomen dat de ‘wankele wereldorde’ nog verder uit het lood slaat.

Nederlandse militairen van de ISAF-missie gaan op patrouille richting de West-Bank bij het plaatsje Ferosia ten zuiden van Khorma. Zij assisteren hierbij de Provincial Reconstruction Team bij het leveren van beveiliging. Foto: Ministerie van Defensie, Arief Rorimandey.

Toeareg-strijders in het noorden van Mali. Ondanks de inspanningen van Frankrijk en een aantal West-Afrikaanse landen om de stabiliteit in deze regio te herstellen, houden de gewelddadigheden tussen de Toearegs en het Malinese leger tot op heden aan. Foto: Magharebia

Page 9: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 9

Wat men moet leren doen, leert men door het doen

Bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) gaan we uit van de kracht van samenwerking om Nederland te beschermen. Die samenwerking strekt zich uit over meerdere beleidssectoren en voorbij geografische grenzen. En naast publieke partijen zoals departementen en veiligheidsregio’s, spelen vitale en private partijen een steeds grotere rol in de respons op (dreigende) crises. Het voorkomen en beperken van maatschappelijke ontwrich-ting staat daarbij voorop, zowel bij klassieke dreigingen als overstromingen, terrorisme en epidemieën, als bij ‘nieuwere’ dreigingen zoals klimaatverandering of cyberaanvallen. We leggen verbinding tussen overheid, bedrijven en kennisinstituten om een schat aan kennis en ervaring te delen. Om samen te werken op de momenten dat dat nodig is. Want zoals Aristoteles al zei: Wat men moet leren doen, leert men door het te doen.

Het moge duidelijk zijn: een crisis manage je niet alleen. Dat geldt ook voor een crisisopleiding en –oefening. Dat vindt u terug in de breedte van het hierna volgende themakatern, dat is gewijd aan Opleiden, Trainen, Oefenen, Testen, Evalueren en Leren (OTOTEL). Bijdragen vanuit de wetenschap, media, vitale sectoren, private partijen, veiligheidsregio’s, nationale politie en departementen. Bijdragen die

variëren van bestuurlijke ervaringen, innovatieve ontwikkelingen en internationale oefeningen tot opleidingsinstrumenten binnen en buiten de overheid. U vindt die gezamenlijkheid ook terug in het brede aanbod van de Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC), onderdeel van de NCTV. De kracht van dit opleidingen-, trainingen- en oefenaanbod is dat het niet alleen is opgesteld vóór u – betrokkenen bij de nationale crisisorganisatie – maar vooral door u en met u. Daar wil ik u hartelijk voor bedanken. Er wordt meer geïnvesteerd in gezamenlijk opleiden, trainen en oefenen en daarvan leren. Met uw hulp en uw suggesties houden we dat zo.

We zetten in op korter, vaker en kleinschaliger oefenen, voor een flexibele en professionele nationale crisisorganisatie. De tijd van de grote op zichzelf staande oefeningen is voorbij. We gaan mensen eerst individueel opleiden en vervolgens leiden we de teams op en trainen we deze. Pas daarna gaan we aan de slag met deze teams in de interne keten door middel van korte, kleinschalige oefeningen en trainingen en tenslotte zijn de oefeningen in de externe keten aan de orde. Dit evalueren we door onszelf en anderen te vragen: wat ging goed? Wat kan worden verbeterd? En met die leerpunten gaan we aan de slag om de crisisorganisatie nog beter te maken. Kennisdeling, netwerken en innovatie, zijn kenmerkend voor onze inzet op dit terrein en zullen dan ook centraal staan op de Jaardag van de NAC op 24 september a.s. Ik hoop u te zijner tijd daar mogen begroeten.

Henry Ford zei ooit over leren: “Anyone who stops learning is old, whether at twenty or eighty. Anyone who keeps learning stays young”. Met dat in gedachten, wens ik u de eeuwige jeugd toe. En veel leereffect en plezier met het lezen van dit themakatern.

■ Dick Schoof Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid

thema: ototel

Page 10: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

10 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Visie OTOTEL Rijk

Hoe zorg je ervoor dat de crisisorganisatie op nationaal niveau wordt opgeleid, geoefend en ook leert van getrokken lessen? En waarom doe je dat eigenlijk? De Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC) staat voor deze uitdagende taak en legt haar visie uit op professionalisering van de crisisorganisatie, het netwerk en de functionarissen.

■ Drs. Mirella M.C. Tijhaar Programmamanager Nationale Academie voor Crisisbeheersing, NCTV

visieDoordat crises diverser en complexer zijn geworden, is niet op voorhand aan te geven hoe deze aangepakt moeten worden. De organisaties en mensen die bezig zijn met een crisis kun je wel duiden. Het is dan ook de kunst om de juiste mensen op de juiste crises in te zetten. Maar hoe krijg je die mensen dan toegerust om de klus te klaren van het beheersen van een crisis waarbij de nationale veiligheid in het geding is?

Ter waarborging van de nationale veiligheid is het de verantwoordelijk-heid van de minister van VenJ om zorg te dragen voor een kwalitatief goede nationale crisisorganisatie, met professioneel toegeruste crisisfunctionarissen en een sterk en flexibel (rijksbreed) crisisnetwerk.

De Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC), onderdeel van de NCTV van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, focust op de verdere professionalisering van de nationale crisisorganisatie, zoals beschreven in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (zie schema), van dreiging tot nafase. Het gaat met name om bestuurlijke en communi-catieve advisering en besluitvorming.

De NAC doet dat door crisisfunctionarissen van alle departementen en bij vitale, publieke en private partners die betrokken zijn bij crises – waarbij de nationale veiligheid in het geding is – adequaat op te leiden, te trainen en te oefenen, door te testen, te evalueren en betrokkenen te laten leren van de getrokken lessen. Daarnaast vervult de NAC een adviserende, faciliterende en innoverende rol naar zowel het ministerie van VenJ als naar de partners in de crisisbeheersing op het terrein van opleiden, trainen, oefenen, testen, evalueren en leren van lessen (OTOTEL).

Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)

Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb)

Nationaal Crisiscentrum (NCC)

Binnenlands bestuur

Veiligheidsregio’s

Landelijke Operationele Staf (LOS)

Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC)

Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC)

Departementale Coördinatiecentra (DCC’s)

Vitale sectoren

Rijks- diensten

Adviesteam (AT)

Crisisbeheersingsstelsel op hoofdlijnen

Page 11: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 11

De gedachte hierachter is dat, door deze mensen op eenzelfde manier op te leiden, te trainen en te oefenen, een gelijk denk- en handelingscultuur en eenduidig esprit de corps wordt ontwikkeld. Tegelijkertijd wordt hierdoor de basis voor een flexibel netwerk van crisisfunctionarissen en organisaties versterkt, waar mensen elkaar in de zogenaamde koude fase in een veilige leeromgeving al hebben leren kennen. Tijdens de crisis kan gezamenlijk, maar wel ieder met zijn eigen kennis, expertise en verantwoordelijkheid op een hoogwaardig en gelijk niveau de crisis worden afgehandeld.

De OTOTEL-cyclus ziet er als volgt uit.

leerprogrammaDe NAC biedt een leerprogramma aan op de volgende niveaus:

1. individueel: opleidingen voor het verkrijgen van kennis en ontwikkelen van competenties voor de verschillende crisisrollen;

2. team: opleidingen en trainingen per team gericht op samenwer-king, werkwijze en processen, bijvoorbeeld teams gericht op besluitvorming, informatievoorziening of communicatie;

3. teams binnen de interne keten: oefeningen en trainingen binnen de interne keten, gericht op samenwerking, inhoudelijke aansluiting en het gebruiken van elkaars output/product;

4. de externe keten: oefeningen met vitale, publieke en private partners in binnen- en buitenland.

Individuen en teams doorlopen de OTOTEL-cyclus waarbij de leerdoelen van de nationale crisisorganisatie vooral zijn gericht op informatievoorziening (tussen rijk en partners [vitaal, privaat en publiek], tussen de departementen en operationeel versus bestuur-lijk), crisiscommunicatie, advisering en besluitvorming.

Uitgangspunt bij het NAC-aanbod is dat we oppakken wat gezamen-lijk moet, om een gezamenlijke nationale crisisorganisatie te kunnen vormen met dezelfde taal, processen en werkwijze. Partners organiseren hun eigen specifiek inhoudelijke OTO-activiteiten.

Aan de hand van thema’s wordt het leerprogramma vormgegeven. In de afgelopen periode waren dat de troonswisseling en de Nuclear Security Summit 2014. Er wordt met thema’s gewerkt omdat alle betrokkenen dan een beeld hebben waar ze naar toe werken en waarom ze dat doen. Een thema, gelinkt aan de actualiteit, geeft urgentie en belang aan en maakt het bovendien gemakkelijker om consistentie in het leerprogramma aan te brengen en te bewaken. De komende periode komen meerdere thema’s aan bod die zijn gelinkt aan het Nederlands voorzitterschap van de EU (in 2016), aan de Gezamenlijke Agenda (met de veiligheidsregio’s) en aan de Nationale Risico Beoordeling. Denk aan thema’s als cyber en vitaal.

Hoe ziet het leerprogramma er concreet uit? Op individueel niveau (1) wordt de interdepartementale basisopleiding crisisbeheersing aangeboden (theorie en crisissimulatie). Herhaling is binnenkort mogelijk via e-learning. Verder worden trainingen aangeboden voor negen rollen die bij crises worden vervuld, zoals voorzitter, secretaris, inhoudelijk adviseur en evaluator. Ook worden opleidingen als politiek-bestuurlijke crisissensitiviteit, scenario’s onder tijdsdruk en psychologie van crisisbeheersing aangeboden. Verder worden masterclasses georganiseerd, bijvoorbeeld aansluiting rijk-regio, internationaal crisismanagement, nucleair, etc. Indien gewenst kan een individueel crisiscoachingstraject worden ingezet.

Page 12: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

12 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Naast niveau 1 worden op teamniveau (2), intern ketenniveau (3) en extern ketenniveau (4) trainingen en oefeningen georganiseerd. Hier spelen met name thema’s een rol, niet perse als inhoudelijk kennisdoel maar vooral als instrument om de werkwijze van teams te verbeteren. Deze teams zijn in- en extern samengesteld en variëren van het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie, de Sectie Informatie Management en het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum/Landelijke Operationele Staf tot het Adviesteam, de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing en de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing. Ook wordt het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding beoefend.

Bij het NAC-leerprogramma staan behoefte, flexibiliteit en maatwerk voorop, bijvoorbeeld door opleidingen toe te voegen of aan te passen door het parallel aanbieden van één of meer leer- niveaus en door mogelijk te maken dat op meerdere momenten op verschillende niveaus kan worden ingestroomd. Naast opleidingen op basisniveau (voor nieuwe medewerkers) worden verdiepende of herhalingsopleidingen aangeboden. Er wordt altijd gezocht naar de meest efficiënte en effectieve inzet van tijd en middelen tegen een zo groot mogelijk leereffect.

netwerkHet leerprogramma wordt opgesteld en uitgevoerd in nauwe samenwerking met de partners, waaronder departementen, vitale, publieke – bijvoorbeeld nationale politie en veiligheidsregio’s – en private partners. Een crisis kan immers niet alleen worden gemanaged, daar zijn vele partners en een flexibele crisisorganisatie voor nodig. Deelname is dan ook op alle niveaus van het NAC-leerprogramma mogelijk.

Het kennisnetwerk van de NAC bestaat uit verschillende OTO-coördinatoren, zowel (inter)departementaal als regionaal. Er wordt samengewerkt met kennisinstituten en opleidingsacademies. Jaarlijks wordt de NAC-Jaardag georganiseerd waar netwerken, kennisuitwisseling en innovatie centraal staan. De NAC-Jaardag 2014 is op 24 september a.s. en zal geopend worden door Minister Opstelten. Het thema van de Jaardag 2014 is de flexibele crisisorga-nisatie mede in relatie tot vitale sectoren. Betrokkenen bij crises op nationaal niveau zijn van harte welkom!

tot slotDaadwerkelijke inzet bij een crisis waarbij de nationale veiligheid in het geding is gebeurt - gelukkig - niet elke dag, maar als het gebeurt is het juist van groot belang om voorbereid te zijn op professionele afhandeling. De ambitie om te komen tot verdere professionalise-ring kent verschillende dimensies. Hiervoor is een gericht en adequaat aanbod van opleidingen, trainingen en oefeningen noodzakelijk. We dienen gericht te zijn op continue procesverbete-ring door evalueren en lessen leren in koude én warme fase en te komen tot een lerende organisatie met – veel meer dan nu – gebruik te maken van lessen. Ook moeten innovatie en technologie toegepast worden. Leren van nationale en internationale keten- en netwerkpartners zorgen voor verbeteringen. Deze zaken zijn cruciaal om het netwerk, de organisatie en de functionarissen in nationale crisisbeheersing nog verder te professionaliseren.

VooraankondiGinG

Jaardag Nationale Academie voor Crisisbeheersing24 september 2014

Wilt u met uw partners in de nationale crisisbeheersing van gedachten wisselen over flexibilisering van de crisisorganisatie? Kom dan op 24 september 2014 naar de Jaardag van de Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC) in het Auditorium van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Hét moment om vooruit te kijken naar het nieuwe leer- programma van de NAC, nieuwe inzichten op te doen en te netwerken. Het belooft een interactieve dag te worden met inspirerende sprekers en publiek van departementen en (vitale) publieke en private partners. Reserveer nu alvast woensdag 24 september van 12.00 tot 17.00 uur in uw agenda. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de NAC via [email protected]

Page 13: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 13

Opleiden, trainen, oefenen, evalueren en leren bij de EPAnAls bestuurder moet je tijdens incidenten kunnen beschikken over een goed opgeleide en getrainde crisisorganisatie. Voor stralingsin-cidenten is een speciale eenheid ingericht voor de beoordeling van een situatie en om te adviseren over de te nemen maatregelen – de zogenaamde Eenheid Planning en Advies nucleair (EPAn). Leden van EPAn beschikken over kennis voor het uitoefenen van hun functie als bijvoorbeeld onderzoeker, beleidsmedewerker of inspecteur en daarnaast over specifieke expertise op het gebied van stralingsbescherming en nucleaire veiligheid. Verder nemen zij deel aan een opleiding-, training- en oefen- (OTO-) programma gericht op de beheersing van stralingsongevallen.

Ervaringen in zowel oefening als incident kunnen het functioneren van de crisisorganisatie verbeteren. Zo vond in oktober 2013 een dreigend stralingsincident plaats waarbij het risico moeilijk was in te schatten en dat mogelijk tot een ongeval zou kunnen leiden waarbij radioactiviteit en straling vrij zouden kunnen komen. Dit leidde tot een (ongebruikelijke) melding van het incident vanuit de handhaving en was aanleiding om de EPAn op te schalen om de radiologische situatie in kaart te brengen. Nadat dit was gebeurd, is EPAn begin november 2013 afgeschaald. Bij de interne evaluatie van dit incident waarbij ook externe partijen zijn bevraagd, kwamen naast een probleem met het informeren van burgemeester en veiligheidsregio door het bedrijf in kwestie, een aantal verbeterpun-ten voor de EPAn naar voren. Zo bleek dat de overgang van een handhavingsactie naar een opschaling van EPAn een bijzondere situatie opleverde omdat daar nog geen procedure voor was. Na deze evaluatie zijn hiervoor criteria opgesteld. Verder bleek dat de opschaling en de melding binnen de crisisorganisatie bij dit incident niet helemaal goed verlopen waren. Dit was aanleiding om extra bereikbaarheidstesten uit te voeren en de procedure voor melding, opschaling en afschaling verder uit te werken.

Het meerjaren OTO-programma van EPAn heeft tot doel alle responsfuncties binnen de EPAn tenminste eens per vier jaar te trainen en te oefenen. Dit kan aan de hand van verschillende ongevalsscenario’s. Eens per vijf jaar wordt er een nationale stafoefening georganiseerd waarbij het hele systeem van kernonge-vallenbestrijding (van brandweer tot minister) wordt getest.

Voor het beheer van het OTO-programma van het Nationaal Plan voor de Kernongevallenbestrijding (NPK) is een OTO-werkgroep ingesteld. Deze werkgroep stelt jaarlijks een OTO-jaarplan voor de EPAn op. Dit jaarplan is gebaseerd op het meerjarenprogramma. Alle EPAn leden worden jaarlijks opgeleid, getraind en geoefend. De deelname hieraan is niet vrijblijvend, iedereen moet ten minste 75% van de aangeboden activiteiten bijwonen. Ook worden er maande-lijks bereikbaarheidstesten gehouden.

Elke oefening wordt geëvalueerd en verbeterpunten worden daarna geïmplementeerd. Voor de EPAn zijn zogenoemde prestatie-indica-toren vastgesteld. Met deze prestatie-indicatoren kan beoordeeld worden of de geformuleerde oefendoelen bereikt zijn. Een voorbeeld van zo’n indicator is: De kernleden van EPAn FO zijn binnen twee uur na de alarmering door de voorzitter of de vergunninghouder (de eerste alarmering) aanwezig. De laatste nationale stafoefening, genaamd Indian Summer, vond plaats in 2011. Een van de verbeterpunten uit de evaluatie hiervan was het harmoniseren van de adviesstructuur ten behoeve van een snellere advisering. Dit heeft ertoe geleid dat dit najaar de Back-Office Radiologische Informatie en de Back-Office Geneeskundige Informatie gaan fuseren tot het Crisis Expert Team straling.

Deze voorbeelden laten zien dat de opgedane ervaringen het functioneren van de crisisorganisatie kunnen verbeteren door te leren van deze ervaringen en zo de Opleiden, Trainen, Oefenen, Evalueren en Leren (OTOTEL-)keten te sluiten.

■ Drs. M.E.P. Dierikx Directeur-Generaal Energie, Telecom en Mededinging, Ministerie van Economische Zaken

Page 14: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

14 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Versterking Civiel – Militaire Samenwerking: Gezamenlijk opleiden, trainen en oefenen

■ Lkol. Ing. Wytze van der Velde EMSD Directie Aansturen Operationele Gereedheid, Defensiestaf, Ministerie van Defensie

■ Drs. Mirella M.C. Tijhaar Programmamanager Nationale Academie voor Crisisbeheersing, NCTV

Simulatie, ‘gaming’ en kunstmatige omgevingen worden steeds belangrijker bij het trainen en opleiden van personeel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat eind 2012 bij de interdepartementale werkgroep – die belast is met het onderzoeken en verder uitwerken van mogelijkheden en programma’s voor het Versterken van de bestaande Civiel Militaire Samenwerking (VCMS) – het thema gezamenlijk opleiden en trainen, oefenen en simulatie wederom op de agenda staat.

VCMS is een interdepartementaal project van de ministeries van Defensie en Veiligheid en Justitie (VenJ) om samenwerking tussen Defensie en crisispartners verder vorm te geven. Het zwaartepunt voor VCMS ligt in de zogenaamde koude fase: voorbereiding, kennisdeling, planvorming en oefenen en trainen zijn hierin aangrijpingspunten. Voor de warme fase werkt onder verantwoor-delijkheid van de NCTV de Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC) aan de interdepartementale ambitie op het gebied van opleiden, trainen, oefenen, testen, evalueren en leren van lessen. Tijdens het bestuurlijk overleg op 30 januari jl. hebben de ministers van Ven J en Defensie het belang onderkend van structurele samenwerking op het terrein van OTO en ingestemd met de oprichting van een civiel-militaire taskforce OTO waarin ten behoeve van VCMS concrete werkafspraken over gezamenlijke inspanningen in 2014 en 2015 worden gemaakt.

wat is er tot nu toe gebeurd?De eerste fase richtte zich op het genereren en uitwerken van ideeën om de huidige civiele militaire samenwerking verder te versterken. De ideeën zijn besproken in samenwerking met onder anderen de Politie Academie, Instituut Fysieke Veiligheid (IFV), Nederlandse Defensie Academie (NLDA), Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en diverse defensieonderdelen. De ideeën hadden onder meer betrekking op:

• het gezamenlijk opleiden en trainen van sleutelfunctionarissen (waaronder toekomstige leiders binnen de crisisbeheersing en rampenbestrijding). Binnen Defensie is bijvoorbeeld een opleiding ontwikkeld voor de officier veiligheidsregio (OVR). De NAC biedt opleidingen aan voor de nationale crisisorganisatie, waaraan Defensie al deelneemt. Inzicht in elkaars opleidings- systemen is een voorwaarde om opleidingen wederzijds aan te bieden.

• Ondersteuning van de Veiligheidsregio’s (VR) door Defensie bij het organiseren en opzetten van systeem- of multidisciplinaire oefeningen. VR’s hebben de wettelijke verplichting om periodiek integraal te oefenen. Voorstel is om voor algemeen gebruik een database met generieke oefenscenario’s te vullen. Defensie ondersteunt de VR met een staf, het IFV ondersteunt met een oefenstaf en borgt de onderwijskundige impact.

• Oprichting van een Landelijke Oefen Ondersteuningsorganisatie (LOOO). Voorstel is om opnieuw te onderzoeken of het oprich-ten van een LOOO levensvatbaar is. Het IFV is bezig met een verkenning van dit initiatief.

• Samenwerking tussen de OTO-activiteiten binnen Defensie en de Brandweer, zoals de opzet van een trainingscarrousel bij de Brandweer. Binnen Defensie worden ook verschillende soorten brandweeropleidingen gegeven. Het ligt voor de hand om nader onderzoek te verrichten naar mogelijke synergiewinst.

• Het inzetten van Defensie-simulatiemiddelen en serious gaming voor civiele partners. Defensie beschikt over unieke simulatie-middelen geschikt voor training van besluitvormers in de crisisbeheersing en specifieke eenheden zoals Arrestatieteams en de Dienst Speciale Interventie (DSI);

• Kennisoverdracht op het terrein van de ondersteuning van commandovoering en informatievoorziening, maar ook over evalueren, innovatie en internationaal.

• Het ontwikkelen van een gezamenlijke Unité de Doctrine. De noodzaak voor eenheid van opvatting wordt benadrukt in het rapport Eenheid in Verscheidenheid.

Page 15: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 15

De vraagsturing vanuit het veld (de veiligheidsregio’s) is in de koude fase divers en ongecoördineerd. Naast bovengenoemde ideeën is dan ook behoefte gebleken aan de inrichting van een loketfunctie/coördinatiepunt voor vraagsturing regio’s – rijk; vooral, maar niet uitsluitend, op het gebied van oefeningen. De bewindslieden hebben hiermee ingestemd. Daarbij heeft het rijk behoefte om met regio’s te oefenen en komt dit nog niet voldoende van de grond. De niet op elkaar afgestemde vraag vormt een knelpunt bij het efficiënt ondersteunen van het veld door bijvoorbeeld Defensie. Verbetering wordt mogelijk geacht bij het gezamenlijk voorbereiden van (crisis)plannen en het houden van multidisciplinaire en interbestuurlijke oefeningen, ook met de Kustwacht. Ook is er nog een slag te maken in het afstemmen van de behoefte van andere departementen op oefeningen met regio’s. Een loketfunctie/coördinatiepunt kan dit probleem ondervangen. Het loket vervult dan een trechterfunctie, waarbij het onder meer door afstemming en planning kan helpen zorgdragen voor een betere verdeling van schaarse rijkscapaciteit (waaronder Defensiecapaciteit) over alle vragende regio’s en andersom. Op het scheidsvlak waar taken en verantwoordelijkhe-den elkaar raken.

hoe nu verder?De civiel militaire samenwerking gaat op veel terreinen al goed, maar voor de nationale crisisorganisatie en haar professionals is het borgen en verder ontwikkelen van de kwaliteit essentieel. Een belangrijk onderdeel van VCMS is dan ook het verder versterken van de samenwerking op het gebied van opleiden, trainen en oefenen. Er is besloten tot intensievere samenwerking tussen VenJ en Defensie op dit dossier door gebruik te maken van elkaars kennis en

kunde. Om de samenwerking concreet te maken heeft VenJ/NCTV bij Defensie een medewerker gedetacheerd voor dit project. Ook wordt nadrukkelijk samenwerking met de veiligheidsregio’s gezocht en wordt gestreefd naar een coalition of the willing.

De komende periode vindt met alle relevante civiele en militaire partners nadere uitwerking van bovengenoemde ideeën plaats, waarbij tot concrete werkafspraken wordt gekomen. Op het gebied van cyber is er reeds een samenwerkingsconvenant afgesloten (met DEFCERT). Voor de crisisorganisatie ligt het accent vooral op nadere uitwerking van bovengenoemde ideeën, waarbij tot concrete werkafspraken wordt gekomen. De gevormde (VCMS) Taskforce OTOTEL Sim is hiermee aan de slag.

Foto-impressie van de Oefening Samen Sterker © Ministerie van Defensie

Page 16: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

16 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

OTO IenM bouwt professioneel netwerk van adviseursHet ministerie van Infrastructuur en Milieu zet nieuwe activiteiten in om de organisatie op te leiden, te trainen en te beoefenen. De verantwoordelijkheid voor het crisisbeheersingsbeleid en OTO is belegd bij het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing IenM (DCC-IenM). Programmacoördinator OTO Sonja Kaskens legt uit hoe het OTO-programma bijdraagt aan het bouwen van het professioneel netwerk van adviseurs om 24/7 een IenM-crisis beheersbaar te maken.

“Wij hebben een centraal budget voor de OTO-activiteiten. Voor een passende invulling werkt het DCC-IenM nauw samen met de regionale onderdelen van RWS, ProRail, KNMI, LVNL, ILT en het kerndepartement. Een centraal budget heeft veel voordelen, zoals de kortingen bij de inkoop van trainingen, maar het bevordert ook bijna vanzelfsprekend de samenwerking tussen organisatieonder-delen. En betere samenwerking kan in een ideale situatie weer leiden tot het uniformeren en verbeteren van het crisisbeheersingsproces.”

Quick scan voor selectie en ontwikkeling “We willen de crisisbeheersingsorganisatie van IenM op een hoog professioneel niveau krijgen en houden, gericht op continue verbetering van individuen, teams en organisaties. Het OTO-programma gaat over een nieuwe manier van werken, zoals met de Quick Scans. Zo kunnen wij kijken of personen geschikt zijn voor de crisisrol die zij moeten vervullen, zeg maar een selectiescan. Ook kan de Quick Scan ingezet worden bij ervaren crisisfunctionarissen om te kijken waar ontwikkel- en aandachtspunten op individueel niveau liggen, de ontwikkelscan. Onze kennis en ervaringen willen wij graag delen, bijvoorbeeld via het interdepartementaal samen- werkingsverband voor alle OTO teams (KPIOTO).”

oto-programma voor ienm“De Quick Scan is onderdeel van het bestaande OTO-programma waarbij we IenM breed zoveel mogelijk standaard opleidingen en trainingen aanbieden. Ik merk wel dat IenM een erg brede organisatie is, waarbij het DCC duidelijk een andere rol heeft dan een regionaal onderdeel van Rijkswaterstaat. Uniformiteit kan dus vaak maar deels worden toegepast. De oefeningen en incompany-teamtrainingen zijn maatwerk. Daarin wordt specifiek eerst gekeken waar de organisatie staat, wat de oefendoelen zijn en hoe we daar het beste een oefening of training op kunnen inrichten. Een voorbeeld hiervan is het opschalings- en besluitvormingsproces rondom de uitgifte van een weeralarm. De oefening wordt door het DCC-IenM in samenwerking met het KNMI voorbereid en beoefend met de andere partners in een zogenaamd Weerimpactteam, waarin ProRail, Rijkswaterstaat, NCC en LOCC plaats hebben.

Daarnaast hebben we jaarlijks wisselende onderwerpen die we aandacht geven. Een aantal keer per jaar organiseren we een bedrijfsbezoek om onze kennis van crisisbeheersing en de contacten met de (keten)partners te verbreden. Zo hebben we de afgelopen jaren onder andere bedrijfsbezoeken gehad in de luchtvaart, bij de Shell, ProRail en het KNMI. Binnenkort bezoeken wij de NOS met de specialisten crisiscommunicatie.

goede evaluaties met mceIenM hecht veel waarde aan een goede evaluatie van oefeningen. Daarom worden de crisismanagers van het DCC en enkele crisis- coördinatoren opgeleid tot evaluator bij het IFV. Degenen die de MCE hebben afgerond, worden opgenomen in een landelijke pool van Evaluatoren die bij oefeningen in (bijvoorbeeld) veiligheids- regio’s gevraagd kunnen worden te evalueren. Een aantal crisis- managers heeft dit nu al gedaan en het is een mooie manier om de kennis van veiligheidsregio’s te vergroten om het netwerk te onderhouden. Binnen IenM is er tijdens een oefening naast de externe evaluator ook een crisismanager aanwezig om de evaluatie met extra kennis en expertise van de organisatie aan te vullen.”

■ Manon Nierkes Senior Communicatieadviseur Ministerie van Infrastructuur en Milieu

© Ministerie IenM

Page 17: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 17

Hebt u de 3 K’s van crisisbeheersing?

kennis én een leven lang leren: vakbekwaamheidAls die melding valt waarvan je direct weet “We moeten aan de bak!”, dan is het cruciaal dat iedereen beschikt over de 3 K’s: ‘Kennis’, ‘Kennissen’ en ‘Karakter’. Of het nu gaat om een mono- of multidisciplinair optreden, de inzet valt of staat met de vakbekwaamheid van de mensen die het uitvoeren. Uiteraard vraagt dit als basis om adequate opleidin-gen. Toch is er een tendens zichtbaar van een dalend aantal cursisten bij de opleidingsinstituten. Het actueel houden van de opgedane kennis en vaardigheden is minstens zo belangrijk. Net als voor de makelaar betekent dit voor de politieman, de brandweervrouw, de ambulanceverpleegkundige een leven lang leren. Op dit moment zien wij een toenemende roep om meer oefenen, terwijl het budget, de capaciteit en tijd om mensen op te leiden en te oefenen afneemt. Kritisch kijken naar de wijze van oefenen is goed, maar als Opleiden, Trainen en Oefenen (OTO) een sluitpost op de begroting wordt, dan dienen de risico’s hiervan bewust en bekwaam aanvaard te worden.

kennis: kent u uw eigen kennis?Grootschalige oefeningen trekken veel aandacht en vragen vaak veel voorbereiding. Regelmatig worden gifwolken en botsende treinen beoefend en houden wij bestuurlijke oefeningen met tal van dilem-ma’s. Maar brengen zij ons echt verder? Dagelijkse dilemma’s zoals brand in een verzorgingshuis maar ook zedenzaken komen nauwelijks aan de orde. In de acute fase worden de cruciale besluiten genomen

door de operationele mensen op straat: de bestuurlijke vraagstukken en daarin gelegen dillema’s zitten veel meer in de nazorgfase.Het is van groot belang dat de uitgangspunten van evaluaties tegen het licht worden gehouden; immers ‘een vrienden-rapportje’ levert doorgaans weinig leerpunten op. Het is minder relevant of de vastgestelde procedures wel gevolgd zijn, als de juiste maatregelen maar zijn genomen en daarmee het gewenste resultaat is bereikt. Dit betekent dat de oefeningen meer horen aan te sluiten bij de praktijk en functionarissen getraind moeten worden op rolvastheid. Goede evaluaties met duidelijke leerpunten vormen dan de sleutel om allereerst procedures aan te passen en daarna pas mensen.

kennissen: weet u elkaar te vinden?In onze complexe maatschappij is het onmogelijk om bij elke crisis over voldoende kennis te beschikken. Dat is niet erg zolang wij maar iemand in ons netwerk kennen die wel over die kennis beschikt. De NSS werd aanvankelijk vooral gezien als een klus van de politie en de inlichtingendiensten, waarbij veel diensten zijn aangehaakt. Een mooie uitzondering in een tijd waar partners zich steeds meer concentreren op hun eigen taak, want tijdens de voorbereidingen en tijdens de top is weer gebleken dat diensten elkaar heel goed aanvullen. Het zou een mooi resultaat zijn als deze positieve ervaringen de opmaat zijn om de SGBO- en GRIP-structuur dichter bij elkaar te brengen of zelfs samen te voegen. Zo wordt multidisciplinair optreden meer dan de som van de monodisciplinaire delen.

karakter: bent u uit het juiste hout gesneden?Tijdens de crisis moeten besluiten worden genomen. Na de crisis wordt het optreden geëvalueerd en dan blijkt de scheidslijn tussen

“the hero of the day” en “the fool of the year” flinterdun. De besluitvaardigheid en het situationele leiderschap worden in diverse onderzoeken onder de loep genomen. Selectie aan de poort op “the right person for the job” maar ook bewaken van ‘vakbe-kwaam blijven’ tijdens de loopbaan, zijn elementaire bouwstenen van een goed OTO-beleid. Soms zoeken functionarissen tijdens de actie in alle hectiek naar steun en bevestiging. Zeker in de acute en chaotische fase is hier geen tijd voor. Doortastend optreden is dan van belang. Natuurlijk moet een functionaris hier aanleg voor hebben, maar daarnaast is het nodig om de vaardigheden verder te ontwikkelen. Effectief opleiden, trainen en oefenen zorgen hiervoor. Door samen te oefenen krijg je bovendien vertrouwen in elkaar; dit is de basis voor een betrouwbaar multidisci-plinair optreden. Indien wij in Nederland uitgaan van de doctrine ‘train as you fight, fight as you train’, dan is het cruciaal dat de vraag: “Beschik ik over de 3K’s?” positief beantwoord kan worden. OTO vormt de sleutel tot het beantwoorden hiervan.

■ Maikel Lenssen Regionaal Operationeel Leider Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond tevens Voorzitter landelijk netwerk Multidisciplinair Opleiden, Trainen en Oefenen (MOTO)

Page 18: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

18 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Opleiden, oefenen en ontwikkelingen in het crisismanagement van een wereldluchthavenOp Amsterdam Airport Schiphol kunnen relatief kleine incidenten al snel grote effecten hebben. Dit komt door de hoeveelheid mensen (op een zomerdag circa 175.000 passagiers), de strakke koppelingen tussen de diverse logistieke processen en de verschillende security-, Schengen en EU-grenzen. Naast de kleine incidenten zijn er uiteraard ook grote incidenten denkbaar met bijbehorend grotere effecten. Amsterdam Airport Schiphol bereidt zich hierop goed voor, tezamen met haar ketenpartners.

crisisorganisatieDe crisisorganisatie is vastgelegd in het Crisisbestrijdingsplan Schiphol (CBP-S) en bestaat op Schiphol uit de gebruikelijke crisisstructuur. Deze is voor de luchthaven uitgebreid met het Schiphol Team Plaats Incident (STPI) voor de incidentbestrijding en met de Commissie van Overleg (CVO) voor het zogenaamde effectmanagement. Daarnaast nemen vertegenwoordigers van Schiphol deel aan de crisisteams COPI, OT en BT, zodat de crisisor-ganisatie beschikt over Schiphol-specifieke kennis. De CVO komt bijeen bij elk incident met mogelijk significante gevolgen, en heeft als verantwoordelijkheid enerzijds het direct ondersteunen van de incidentbestrijding en anderzijds het zorgdragen voor de bedrijfs-continuïteit. Indien een OT bijeengeroepen wordt, fungeert het CVO als actiecentrum van dit gremium. De CVO wordt geleid door de Airport Manager en bestaat in de kern uit vertegenwoordigers van de operationele kernprocessen van Schiphol (Airside Operations, Bagage, Terminal, Security). Daarnaast worden voor het incident relevante (externe) partijen gevraagd, zoals bijvoorbeeld de betrokken luchtvaartmaatschappij en de Koninklijke Marechaussee.

opleiden en oefenenGezamenlijk met de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK), de Koninklijke Marechaussee en Airport Medical Services organiseert Schiphol jaarlijks verschillende opleidingsdagen. Dit zijn 12 monodisciplinaire virtuele STPI-COPI oefeningen, 8 multidiscipli-naire STPI oefeningen en 1 grote multidisciplinaire COPI-oefening. Tijdens deze oefeningen wordt ook de CVO ingezet. Daarnaast worden er apart nog CVO, OT en BT oefeningen gehouden.Schipholdeelnemers aan de CVO hebben allen een initiële opleiding gevolgd waar de structuur, kenmerken en organisatie van de crisisbestrijding wordt behandeld. Externe partijen worden ook bij deze opleidingsdagen uitgenodigd. Separate CVO oefeningen vinden 16 keer per jaar plaats. Tijdens deze oefeningen worden,

naast de scenario’s van het CBP-S, ook o.a. grote verstoringen in de bedrijfsvoering van Schiphol beoefend. De CVO oefeningen zijn er op gericht om te leren omgaan met afwijkende omstandigheden. Jaarlijks wordt hiervoor een oefenplan opgesteld waarin zowel hoofddoelen als bijpassende scenario’s zijn vastgelegd. De afzonderlijke oefeningen worden, in detail, aangepast aan de leereffecten uit voorgaande oefeningen en incidenten. Dit om er voor te zorgen dat er een opwaartse leerspiraal ontstaat. Ook is er tijdens de oefeningen speciale aandacht voor de invloed van tijdsdruk en teamrollen op de besluitvorming tijdens crises.

ontwikkelingenDe afgelopen jaren is de variëteit in crisisscenario’s toegenomen. Bij nieuwe dreigingen, zoals cyberterrorisme, past het traditionele systeem met o.a. COPI en OT niet altijd meer. Daar zijn nieuwe methodieken van crisismanagement voor nodig en dus ook nieuwe manieren van teamtraining. Schiphol is het programma CrisisWise gestart om deze nieuwe uitdagingen aan te pakken. Hierbij worden verschillende vernieuwingen doorgevoerd. Zo worden elementen van Crew Resource Management in de trainingen ondergebracht. Daarnaast vindt tijdens oefeningen ‘higher & lower control’ plaats vanuit de dienstdoende functies en piketten met als doel het onderscheid tussen oefenen en de praktijk van alledag kleiner te maken. Uiteindelijk is het de bedoeling dat iedereen crisismanagement als normaal onderdeel van zijn werk ziet en dat de veerkracht (resilience) van de operatie zo hoog wordt dat het meren-deel van de crises afgehan-deld kan worden als business as usual.

■ Ir. Han van den Broek MPS Airport Manager, Amsterdam Airport Schiphol

■ Drs. Ed Oomes MCDM Senior Programmamanager CrisisWise, Amsterdam Airport Schiphol

Page 19: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 19

Je zit samen in de ellende, samen moet je er weer uit

Gasunie Transport Services is als eigenaar en beheerder van het landelijk gasnetwerk rond de klok bezig met het op orde houden van de gasvoorziening. We maken deel uit van de vitale infrastruc-tuur, en dat brengt verplichtingen met zich mee: naast het streven naar een zo efficiënt mogelijk transportproces moeten we ook voorbereid zijn en acteren op verstoringen die dit proces kunnen aantasten. Die discipline beheersen we goed. Grote verstoringen zijn gelukkig zeldzaam, de Worst Case heeft zich nog nooit voorge-daan, maar we willen er wel zo goed mogelijk op voorbereid zijn.

Lokale trainingen en oefeningen met de focus op veiligheid houden we het hele jaar door. Vaak in samenwerking met brandweer, politie, GHOR, etc. Dit zijn oefeningen zoals je die bij BRZO-bedrijven kunt aantreffen. Het scenario is vaak goed te overzien en de oefenpartners zijn ervaren specialisten.

Het acteren op een calamiteit die het proces van gasvoorziening ernstig aantast is van een andere orde: We krijgen dan ook te maken met regionale en landelijke instanties, leveranciers, afnemers, politiek, etc. De aard van ons gastransportproces, de vele betrokken partijen, conflicterende belangen en korte beslistijden leiden gemakkelijk tot een zeer complex scenario met uitdagende (bestuurlijke) dilemma’s. En dan zijn er nog de onderlinge afhanke-lijkheden en keteneffecten met bijvoorbeeld de sectoren Elektriciteit of Telecom. Storingen in die sectoren kunnen ons proces treffen, net zo als overstromingen of extreem weer.

Als je samen in de ellende zit, moet je er samen weer uit. Bij opleiden, trainen en oefenen moet je dus naast hulpdiensten en overheden ook oog hebben voor andere vitale infrastructuren. Daar ligt een grote uitdaging: hoe worden we ons nog meer bewust van

onderlinge afhankelijkheden, hoe ze kunnen veranderen in de tijd, hoe kunnen we kwetsbaarheden vinden en manieren om samen grote verstoringen te lijf te gaan?

Met de komst van de Boven Regionale Liaisons van Defensie Nationale Operaties als schakel tussen de vitale partners en het LOCC/de LOS is hiervoor een goede start gemaakt: het samenbren-gen van deze liaisons heeft geleid tot meer inzicht in onderlinge afhankelijkheden en kwetsbaarheden. Het gecombineerd kennispo-tentieel binnen deze groep is heel waardevol en heeft zich in recente grote oefeningen bewezen. De liaisongroep bestaat uit civiele specialisten van de vitale partners met ruime ervaring in calamiteitenafhandeling, die reserveofficier zijn. Dat laatste is momenteel een verplichting en dat maakt helaas het vullen van vacatures erg lastig. De gezamenlijke kennis van deze groep is echter uniek in Nederland en van cruciaal belang. Dat moeten we koesteren, en waar mogelijk uitbouwen. Voor mij zou de optimale oplossing zijn: een landelijk centrum waarin liaisons, ook civiele, elkaar in de koude fase in vertrouwen kunnen ontmoeten, waar wederzijds kennis kan worden opgedaan, scenario’s kunnen worden ontwikkeld, en gezamenlijke oefeningen kunnen worden voorbereid. Dit centrum zou bij grote (nationale) calamiteiten de liaisons onderdak en een veilige werkplek kunnen bieden. Wat we daarvoor nodig hebben is een facilitator die (om te acteren onder complexe omstandigheden) trainingen en oefenin-gen kan faciliteren – zoals bijvoorbeeld Defensie. Ik heb er alle vertrouwen in dat we dit kunnen realiseren. Het openstellen van de huidige liaisongroep van Defensie voor civiele deelnemers zou een mogelijke invulling kunnen zijn.

■ Auke Doornbosch Coördinator Centrale Commando Post Gasunie Transport Services

Page 20: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

20 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

CrisisoefeninGen finanCiële kerninfrastruCtuur

Voorbereid zijn is een keuzeDe financiële sector is een sector met een hoog risicoprofiel. Binnen de sector is men zich hier terdege van bewust. Onderlinge afhankelijkheden bij diverse processen in de sector zijn groot. Verstoringen in de processen van één instelling kunnen grote gevolgen voor andere instellingen hebben en daarmee direct ook (forse) maatschappelijke impact. De instellingen die verantwoordelijk zijn voor het belangrijkste deel van de verwerking van het betalings- en effectenverkeer vormen de zogenoemde Financiële Kerninfrastructuur (FKI). Deze instellingen hebben vergaande afspraken gemaakt over samenwerking bij sectorbrede operationele verstoringen in dit betalings- en effectenverkeer. Door de FKI wordt frequent gezamenlijk geoefend in de voorbereiding op (operationele) crisissituaties. Dat is bijzonder, zeker voor een sector waarin niet alleen de gezamenlijke, maar ook de individuele en commerciële belangen groot zijn.

■ Dora Horjus Directeur COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, observator Cyberscan II

■ Jaap Jochmann Senior trainer-adviseur COT, projectteam Cyberscan II

■ Leon Strous DNB, projectleider Cyberscan II

oto en de financiële kerninfrastructuurHet scala aan mogelijke verstoringen en incidenten in de financiële sector loopt sterk uiteen. Van grootschalige storingen in het online bankieren, tot grootschalige fraude of (de dreiging van) extreem geweld. In 2009 en 2012 zijn onder leiding van De Nederlandsche Bank (DNB) zogenoemde marktbrede oefeningen georganiseerd met cyber als thema. Anno 2014 is dit wellicht een hot topic, maar in 2009 een veel minder voor de hand liggend onderwerp voor een crisisoe-fening. De grote afhankelijkheid van ICT is echter juist in deze sector een gegeven. De effecten van de digitale en de fysieke wereld komen direct samen: van het niet meer kunnen betalen in winkels tot mogelijke maatschappelijke onrust, het dalen van consumentenver-trouwen en uiteindelijk zelfs de dreiging van een bankrun. Aan de oefeningen in 2009 (Cyberscan) en 2012 (Cyberscan II) deden tactische en strategische teams mee van in totaal 18 organisaties uit de financiële sector. De structuur voor het operationele crisisma-nagement is zodanig ingericht dat tijdens een operationele crisis de financiële sector in relatief korte tijd sectorbrede regie kan pakken en gezamenlijk maatregelen kan treffen ten aanzien van bijvoor-beeld gelddistributie en de continuïteit van online bankieren.

ervaringen van deelnemersOefenen blijft nodig. Goede voorbereiding, uitvoering en begeleiding zijn essentieel voor een optimaal leereffect. Belangrijk effect van oefenen is dat leden van crisismanage-ment teams van verschillende instellingen elkaar “leren kennen” in crisisomstandigheden. Openheid over verbeter-punten erg gewaardeerd.

oog voor het bijzondereNiet alleen de leden van de FKI bereiden zich serieus voor op mogelijke crises. Ook andere, individuele instellingen werken met een stevige ambitie aan professionalisering van hun crisismanage-mentorganisatie. Dit geldt niet alleen voor banken, maar bijvoor-beeld ook voor pensioenfondsen en (steeds vaker) verzekeraars. In veel gevallen bouwt crisismanagement dan verder voort op bestaande werkwijzen en expertise op het gebied van continuïteit, integriteit en communicatie.

De getoonde ambitie proeven wij ook in de manier waarop geoefend wordt. Meer nog dan in andere sectoren zien we binnen de financiële sector de behoefte om te oefenen met die scenario’s die écht pijn doen. Er wordt niet gekozen voor het bekende, maar juist voor het bijzondere: afwijkende maar realistische scenario’s met aandacht voor mogelijke kwetsbaarheden en afhankelijkheden. Voorbeelden hiervan zijn gevolgen van een internationale crisis, uitval van cruciale systemen, integriteitkwesties en scenario’s die het voortbestaan van de organisatie bedreigen. De oefeningen zijn niet zozeer gericht op het vergroten van awareness, maar zijn eerder een toets van het eigen crisisvermogen in alle opzichten en een realistische voorbereiding op ‘het onvoorstelbare’.

Consultatiegroep (CG)

TC-OTripartiet Crisismanagement

Operationeel (MinFin, AFM, DNB)

CMT’s MinFin, AFM, DNB

Adviesgroep(AG) Retail

Permanent Secretariaat (PS)

Adviesgroep(AG)

Effecten

Adviesgroep(AG)

Wholesale

Adviesgroep(AG)

Communicatie

Tot de Financiële Kerninfrastructuur behoren banken, clearing- en settlement-

instellingen en de beurs.

Page 21: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 21

NOS Nieuws in de hoogste versnelling

Crisisbeheersing is een term die bij NOS Nieuws niet bestaat. Wij doen daar niet aan. We verslaan hoogstens een crisis of beter gezegd: we verslaan breaking news. Breaking news vergt iets anders dan tien of twintig jaar geleden, want we verslaan nieuws tegen-woordig as it happens. Dat willen we zelf en dat verwacht ons miljoenenpubliek van ons.Nieuws is er 24/7 en we brengen ons nieuws 24/7, op alle platforms: radio, tv en online. Dat betekent dat als er een vliegtuig van Turkish Airlines neerstort, we al met allerlei onderwerpen bezig zijn. Op zo’n moment doen we een aantal dingen tegelijk: we schuiven die andere onderwerpen aan de kant; we beginnen (letterlijk) onmiddellijk met uitzenden en blijven uitzenden; we gaan zo spoedig mogelijk op het nieuws af met meerdere verslaggevers, redacteuren en allerlei techniek; we garen zoveel mogelijk feiten en achtergronden en we zoeken getuigen.

improvisatieDat lijkt misschien niet heel anders dan anders maar er is toch wel een groot verschil: er is geen voorbereidingstijd en dus zijn er geen of nauwelijks uitgeschreven teksten voor presentatoren en verslaggevers. Het komt dan aan op improvisatie, ongekende scherpte en professionaliteit.Om zulke geïmproviseerde uitzendingen goed te laten verlopen, hanteren we een aangepaste werkwijze, die neerkomt op verdelen van werk over meer mensen dan gebruikelijk. We splitsen taken op om het uitzenden in continuïteit optimaal te faciliteren. We roepen extra collega’s op (redactie en techniek), we halen redacteuren van lopende klussen en we gaan meer in continuïteit werken. Zo worden sommige verslaggevers het gezicht van een ramp en achter de schermen maken coördinatoren en redacteuren erg lange dagen.

alarmeringEen stuk lastiger wordt het als groot nieuws zich ‘s nachts of op zondagochtend 8.00 uur voordoet. De redactie is dan minimaal bezet en om te kunnen uitzenden zijn veel meer collega’s van allerlei disciplines nodig. Alarmeringslijsten liggen klaar, maar dat het langer duurt voordat we op de zender zijn, is onvermijdelijk.In de loop der jaren is deze aparte werkwijze bij breaking news ontwikkeld, bediscussieerd, geëvalueerd, in ons interne Rampenplan gedetailleerd uitgeschreven en steeds weer aangepast.

Opleiding en ondersteuning is daarbij een permanent proces. Er is een presentatiecoach en een grote variëteit aan cursussen en ondersteuning. We oefenen en kijken terug naar hoe we het hebben gedaan. We doen dat nauwgezet, want breaking news vergt extra veel van de collega’s, die uiteindelijk de feiten en juiste toon moeten hebben om de ramp adequaat bij u thuis te brengen.

voorbereidIn een ver verleden hebben we wel eens een breaking news moment op een regenachtige zaterdagochtend met een groot deel van de redactie gesimuleerd en geoefend, maar die tijd ligt ver achter ons. Als het kabinet overmorgen plotseling valt of als er een heftig crisismoment in het Midden Oosten of in de periferie van Rusland is, dan zijn we voorbereid en weten we wat we willen. Op zo’n momenten schakelen we onmiddellijk over op die andere werkwijze en ja, dan is er veel hectiek en dynamiek op de redactie. Het tempo is dan van het ene op het andere moment ongekend hoog. Dan zijn er misverstanden, fouten en communicatiestoornissen. Maar ons interne Rampenplan blijft in de kast en komt er pas uit als we aan de evaluatie toe zijn.

■ Marcel Gelauff Hoofdredacteur NOS Nieuws

Page 22: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

22 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Eerste landelijke oefening SISOp 19 juni vond de eerste landelijke oefening Slachtofferinformatie- systematiek (SIS) plaats. Nijmegen trad op als incidentgemeente, met als scenario: een explosie op het Koningsplein tijdens de Vierdaagse. Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) is sinds 1 juli de beheersorganisatie voor SIS en begeleidt onder andere het Opleiden, Trainen en Oefenen-programma. De pilotoefening is het resultaat van de samenwerking met veiligheidsregio Gelderland-Zuid, het IFV, de GHOR en het LOCC. In Assen deden 50 medewer-kers van de ANWB en vrijwilligers van Slachtofferhulp Nederland mee. Tijdens de calamiteit werd in de alarmcentrale een servicelevel gehaal van 98% (binnen 20 seconden beantwoord) over 500 telefoontjes. Slachtofferhulp was positief over de manier waarop ‘verontruste verwanten’ werden geholpen. SIS, sinds 1 januari 2014 operationeel, moet ervoor zorgen dat bij een crisis in Nederland informatie over niet-zelfredzame slachtof-fers snel en zorgvuldig bij verwanten komt. Doel van de pilot was testen of SIS werkt en inzicht krijgen in specifieke knelpunten. Het is belangrijk om professionals vertrouwd te maken met de uitgangs-punten en processen van SIS. Elk jaar zal het IFV vijf keer een oefening met verschillende veiligheidsregio’s ondersteunen.

landelijk congres sis 24 september 2014Op dit congres delen veiligheidsregio’s hun best practises en ervaringen en stellen organisaties als ANWB, LTFO en LOCC zich nader voor. Minister Opstelten zal degenen die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan SIS bedanken voor hun inzet. Professionals die te maken hebben met slachtofferinformatie zijn van harte welkom op het congres bij het IFV te Arnhem.

Meer informatie: www.snellerinformatieslachtoffer.nl

Dé CrisisCommunicatieGame ■ Josine van der Ven

Projectleider, TNO

Bij een recent asbestincident in een grote gemeente in Nederland communiceerden zowel de gemeente als de betrokken woningcor-poratie richting de bewoners. Zonder de boodschap met elkaar af te stemmen. Het gevolg: bewoners die niet wisten wat ze moesten doen. Dat leidde tot onnodige risico’s, onrust en woede bij de bewoners. Dat kan beter.Crisiscommunicatie bij incidentbestrijding wordt steeds belangrij-ker. En complexer. Gedurende het communicatieproces tekent zich

een netwerk af van partners met een communicatiebelang. Breng dat netwerk zo snel mogelijk in kaart en je kunt samenwer-ken, informatie uitwisselen en boodschappen afstemmen. Burgers krijgen dan sneller betere informatie en kunnen vervolgens adequater handelen.

Dé CrisisCommunicatieGame van The Hague Security Delta (HSD) richt zich met name op dit netwerkaspect van crisiscommunicatie. In dit project dat op 13 maart 2014 van start ging ontwikkelt een team van TNO, T-Xchange, Instituut Fysieke Veiligheid en Crisisplan een serious game voor de training van crisiscommunicatie- adviseurs. In deze game leren ze hoe ze het betrokken netwerk snel in kaart kunnen brengen, informatie op kunnen halen en verspreiden en de boodschap kunnen afstemmen.

Dé CrisisCommunicatieGame maakt het mogelijk groepen vaker te trainen zonder grote responsecellen in te stellen. De randvoor-waarden, leerdoelen en in-game feedback worden samen met experts uit het veld opgesteld. De conceptgame en de training komen naar verwachting beschikbaar in april 2015. Het project wordt mogelijk gemaakt door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling van de Europese Unie, HSD en de Gemeente Den Haag. Op de hoogte blijven kan via: www.decrisiscommunicatiegame.nl

Page 23: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 23

nu ook besChikbaar Voor andere oVerheden

Mediaplatform communicatieoefeningen RijkDe Eenheid Communicatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft in samenwerking met Tappan Communicatie een mediaplatform ontwikkeld om het samenspel tussen burgers, journalisten en overheid bij een crisis zo realistisch mogelijk te beoefenen. Via het platform kunnen fictieve tv-journaals, radio-uitzendingen, nieuwsartikelen en social media op een besloten plek op internet worden ontsloten. Communicatieprofessionals vullen het platform vooraf of tijdens oefeningen. Het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) heeft ondertussen vaak en naar tevredenheid gebruik gemaakt van deze manier van oefenen. Het platform is nu ook beschikbaar voor andere overheden.

■ Jan-Bart van Oppenraaij Senior communicatieadviseur, Eenheid Communicatie, NCTV

vullen van het mediaplatformOm het tegenspel uit de samenleving zo realistisch mogelijk te simuleren op het mediaplatform, is het noodzakelijk een zoge-naamde mediacel in te richten. Redacteuren schrijven in die cel als journalist online krantenberichten over wat er gebeurt in het oefenscenario. Als ‘burgers’ kunnen die redacteuren ook de gefingeerde sociale media vullen, in de vorm van social mediabe-richten bijvoorbeeld. Eventueel kunnen tv-journaals, radio-uitzen-dingen en geschreven nieuwsberichten maar ook social media berichten vooraf worden voorbereid, of zelfs tijdens de oefening worden gemaakt. Deelnemende partijen kunnen hun eigen digitale oefenomgevingen als het ware ‘in het platform hangen’.

inzet van het mediaplatform Het mediaplatform is ingezet bij meerdere (grote) landelijke oefeningen voor het beoefenen van het NKC. De Eenheid Communicatie van de NCTV heeft in samenspraak met de beheerder van het platform (Tappan) besloten het platform ook aan te bieden aan andere overheden. Voor meer informatie over de mogelijk- heden hiervoor kunt u contact opnemen met de Eenheid Communicatie van de NCTV via (070) 751 51 63 of via [email protected]. U kunt ook rechtstreeks contact opnemen met Arthur Brouwer van Tappan Communicatie via (070) 331 48 50 of via [email protected].

nationaal kernteam crisiscommunicatieHet NKC is binnen de rijksoverheid opgericht om de crisiscommuni-catie bij een landelijke crisis vorm te geven. Het NKC fungeert als knooppunt van informatie vanuit de rijksoverheid op het gebied van pers- en publieksvoorlichting. Het kan worden ingezet bij incidenten die mogelijk een landelijke uitstraling hebben (maar waarbij het gezag (nog) decentraal ligt) en bij incidenten die de verantwoordelijkheid van meerdere ministeries raken.

De directeur Voorlichting van het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ), het Hoofd Eenheid Communicatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de Directeur(en) Voorlichting van de meest betrokken departementen en hun coördinator pers- en publieksteam sturen het NKC aan. Gespecialiseerde crisiscommunicatieadviseurs vanuit de Eenheid Communicatie van de NCTV, VenJ en medewerkers van de meest bij de crisis betrokken departementen werken in het Pers- en Publieksteam aan de uitvoering.

De mediacel in actie tijdens oefening Indian Summer

Page 24: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

24 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Ontwerpprincipes van educatieve spellen voor crisisbeheersingVoor training van bestuurders en veiligheidsprofessionals in crisismanagement wordt veel gebruik gemaakt van simulaties en oefeningen. Minder vaak wordt voor een spel als onderwijsmiddel gekozen, terwijl crisis in spelvorm een hele leerzame dynamiek met zich meebrengt. Dat wat spelers zoeken in een spel, een gevoel van controle, is datgene dat bij een echte crisis onder druk komt te staan.

■ Dr.ir. Jan-Paul van Staalduinen1

kenmerken van een leuk spelIs het belangrijk dat een spel leuk is? Ja. Een leuk spel wordt veel en vaak gespeeld en dat is waar het om draait, ook bij educatieve spellen. Een spel geeft een speler de controle over een bepaalde situatie, biedt hem verschillende mogelijkheden om met de uitdagingen in die situatie om te gaan, en laat hem de consequenties van zijn acties zien door middel van feedback. De voornaamste kenmerken van leuke spellen zijn dan ook het gevoel van controle en de vrijheid van keuze die een speler heeft en het krijgen van feedback over de eigen vaardigheid en competenties tijdens het spel.

Vanuit de speler geredeneerd betekent dit dat de speler van het spel wil horen dat hij in staat is de uitdagingen binnen het spel het hoofd te kunnen bieden en dat het zijn eigen beslissingen en competenties zijn die de uitkomst van het spel bepalen. Een speler wil dat zijn acties ‘er toe doen’, want winnen op basis van willekeur geeft weinig voldoening.

leerzame dynamiekWat leuk is aan een spel is precies datgene wat in een crisissituatie onder druk komt te staan. Crisis is reageren op een gebeurtenis, in plaats van zelf te bepalen wat er gebeurt. Het gevoel van controle verdwijnt, keuzemogelijkheden zijn vaak beperkt en – hoewel de feedback blijft – is het bij gebrek aan controle over de situatie nog maar de vraag wat die feedback waard is. Maar dat leidt tot de leerzame dynamiek van een crisisspel: de worsteling van de speler met het spel om de controle te hervinden.

Neem bijvoorbeeld het spel Ambulance control, gemaakt voor de Veiligheidsregio Noord Holland Noord. In dit spel speelt de speler een meldkamer centralist. Doel van het spel is om de beschikbare

1 De auteur promoveerde in 2012 aan de TU Delft op het proefschrift Gamers on Games and Gaming: Implications for Educational Design.

ambulances zo te managen dat deze bij spoedgevallen snel ter plaatse zijn en er levens worden gered. Hoe verder de speler in het spel komt, hoe sneller alles gaat en hoe meer er gebeurt. Het aantal incidenten neemt toe, het aantal beschikbare ambulances neemt af en een speler raakt al snel het overzicht kwijt. De speler voelt zich pas weer ‘in control’ als de reeks met incidenten goed en op tijd is afgehandeld.

kernprincipes voor educatief spelontwerpBij het ontwerp van een educatief spel moet de autonomie van de speler dus het uitgangspunt zijn. Daarnaast moet een speler incentives krijgen (zoals een score) om de uitdagingen in het spel aan te gaan. Duidelijke spelregels en duidelijk afgebakende lesstof geven de spelers helderheid over de kaders waarbinnen ze zich kunnen bewegen. Ondanks dat crisisbeheersing een zeer serieuze aangelegenheid is, mag er binnen een spel ook ruimte zijn voor experimenteren en proberen: fouten maken mag. Nou moeten crisismanagers niet het idee krijgen dat ze zomaar naar GRIP 5 kunnen opschalen, maar het is wel degelijk een bruikbare leererva-ring als iemand dat in een spel doet en vervolgens met de conse-quenties wordt geconfronteerd.

Page 25: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 25

War games ‘on the loose’

Het ging wat verloren in het mediageweld rondom de NSS. Het was niet alleen praten geweest, maar ook actie, zei Obama over de top in Den Haag. Misschien bedoelde hij de war game, die naar verluidt op maandag voor wat commotie had gezorgd. Het was interactief en vernieuwend geweest. Iets te vernieuwend voor sommige wereldlei-ders die zich volgens de New York Daily News, alleen onder protest en onder druk van Obama aan de crisissimulatie zouden hebben gewaagd. Maar na afloop waren ze wat positiever. Zelfs de aanvanke-lijk weigerachtige bondskanselier Merkel.Voor buitenstaanders was het intrigerend en geheimzinnig. ‘Wereldleiders spelen crisissituatie na’ werd op maandag naar buiten gebracht. Het bleek te gaan om Nukes on the Loose, een met video’s ondersteund scenario waarin een ongeïdentificeerd wereldwijd terroristennetwerk, nucleair materiaal uit een ongeïdentificeerd land heeft gestolen. De wereldleiders moesten moeilijke beslissin-gen nemen op een tablet computer. En gelukkig… ze wonnen. Een nucleaire explosie in een wereldstad werd voorkomen.

Premier Rutte weigerde aan Reuters te vertellen wat er precies was gebeurd. “We would never have this type of program again if people felt that what they said or did would be revealed to the press.” Gelijk heeft hij. Maar vanwege de geheimzinnigheid en de verwijzing naar war games – bij het grote publiek vooral bekend van de film - werd het vrij schieten in sommige media. Obama - ‘president strangelove’ volgens de New York Daily News - werd beticht van bangmakerij. Foto’s van paddenstoelen boven Manhattan op de voorpagina. Het beeld van wereldleiders die eigenhandig de detonatie van een dirty bomb probeerden te voorkomen, maakte het misschien allemaal iets té angstaanjagend.Waarom die rare reacties en geheimzinnigheid? Voorbereiden op een crisis in een game – oefenen in een virtuele simulatie – is dagelijkse

praktijk voor vele militairen, politieagenten, hulpverleners op operationeel, tactisch en strategisch niveau. Het NFI onderzoekt en gebruikt ‘game technologie’ voor de virtualisering van plaats delict- en sporenonderzoek. Militairen van vrijwel alle NAVO-landen bereiden zich voor op hun missies in Virtual Battle Space (VBS). Hulpdiensten oefenen multidisciplinaire afstemming – het CoPI – in virtuele omgevingen. Generaals en CEO’s ontwikkelen hun strate-gieën in een digitale sand box. Rampenoefeningen zijn de ultieme test van papieren plannen. Ook in andere landen dan Nederland?

In welke mate zijn onze wereldleiders zich ervan bewust dat games de wereld (kunnen) veranderen? ‘Uitproberen’ en ‘oefenen’ in een game kan de wereld een beetje veiliger maken. Dat is misschien een onverwachte bijvangst van de NSS. De steun van Obama voor de aanpak op de NSS laat zien dat hij in ieder geval gelooft in de kracht van games. “I want you guys to be stuck on a video game that’s teaching you something other than just blowing something up,” aldus Obama in maart 2011. Het was bedoeld als een oproep aan de video game industrie om leerzame games te maken, zoals de door Michelle Obama gesteunde apps for healthy kids. Het hadden ook zomaar zijn woorden op de NSS tegen een paar wereldleiders kunnen zijn.

Check de feiten op:

• NBC http://www.nbcnews.com/politics/first-read/when-war-games-meets-model-un-n61131

• Reuters http://www.reuters.com/article/2014/03/25/us-nuclear-security-wargame-idUSBREA2O1QC20140325

• Dailymail http://www.dailymail.co.uk/news/article-2578170/World-leaders-nuclear-terrorism-war-games-G7-summit-good-news-won.html

• New York Daily news http://www.nydailynews.com/news/politics/obama-warns-russia-ukraine-advance-article-1.1734113

• Telegraph http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/barackoba-ma/10721186/Merkel-miffed-at-Barack-Obama-and-David-Cameron-nuclear-war-game.html

• Whitehouse http://www.whitehouse.gov/blog/2013/12/13/games-can-change-world

■ Igor Mayer Associate Professor TU-Delft en directeur-oprichter Signature Games

■ Theo van Ruijven Consultant Public Security Capgemini Consulting en gastonderzoeker aan de TU Delft.

Page 26: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

26 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

een aGenda Voor Verdere professionaliserinG

Trainen en oefenen voor de rampen en crises van de toekomstIn het domein van nationaal crisismanagement is de afgelopen jaren veel positiefs gebeurd. Het interdepartementaal OTOTEL-beleid voor crisisprofessionals is sterk verbeterd en heeft de professionalisering van het vakgebied kracht bijgezet. We hebben nu een Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC) die serieus wordt genomen door de andere departementen. En terecht: vele collega’s hebben onderwijs en training genoten in de Academie waardoor een heus crisisnetwerk is ontstaan.

■ Werner Overdijk Directeur Crisisplan

■ Arjen Boin Hoogleraar aan de USBO (Universiteit Utrecht) en partner bij Crisisplan

Maar dit mag geen reden zijn om stil te zitten. De crisiswereld verandert en daar moet de toekomstige crisisprofessional voor worden klaargestoomd. Voordat we uitleggen hoe wij denken dat dit kan gebeuren, eerst een paar belangrijke opmerkingen.

• We moeten een onderscheid maken tussen het strategische en het tactisch/operationele niveau. Crisismanagers op de verschillende niveaus worden met geheel andere en andersoor-tige uitdagingen geconfronteerd. We gebruiken vaak de zelfde termen (duiding, coördinatie, besluitvorming etc.), maar ze betekenen iets heel anders naargelang we van het strategische naar het operationele bewegen (en omgekeerd). Het ene niveau is niet belangrijker dan het andere; de complementariteit van beide niveaus vereist wederzijdse kennis van de kritieke uitdagingen en behoeften die op de verschillende niveaus spelen.

• Trainen op strategisch niveau vereist een visie op wat beleidsma-kers op het strategisch niveau moet kunnen. Wij onderscheiden een set van kerntaken waarvan verwacht mag worden dat die worden ingevuld op en door het strategisch niveau:- het herkennen van een crisis (detectie);- het begrijpen van een crisis (sense-making);- het selecteren en nemen van kritieke besluiten;- het organiseren van verticale en horizontale coördinatie;- publieke duiding (betekenisgeving of meaning-making);- communicatie.

• Een goede invulling van die complexe taken gaat niet vanzelf. De crisisprofessionals (en teams) die verantwoordelijk zijn voor deze taken moeten worden getraind, beoefend en geëvalueerd.

• Dit brengt ons tot het belangrijke onderscheid tussen trainen en oefenen – oefenen is niet hetzelfde als trainen! Het is cruciaal dat eerst de vaardigheden (zowel op individueel als op groepsni-veau en tussen verschillende teams) voor de specifieke kerntaken worden bijgebracht. Kleine en gerichte trainingen helpen bij het inslijpen van die vaardigheden. Pas nadat iedereen uitgebreid is getraind, is het nuttig om middels interactieve oefeningen horizontale en verticale samenwerkingslijnen te verkennen en te verstevigen.

• Het nut van oefenen is dus vooral het toetsen van training. Daarnaast kunnen oefeningen gebruikt worden om awareness te genereren (dat is vooral voor beginners belangrijk) of om kwaliteiten en kwetsbaarheden van teams of systemen in beeld te brengen.

Het is nu al lastig genoeg om rollen, kernprocessen en competen-ties goed te trainen en in te slijpen. Doelgericht evalueren is moeilijk door het ontbreken van gevalideerde en objectiveerbare evaluatiecriteria. Trainings- en oefenbudgetten staan constant onder druk door bezuinigingen, gebrek aan tijd (“trainingen in deze periode komen gewoon niet goed uit”) en trainingsmoeheid (“hebben we dat niet al vaak genoeg gedaan?”).

Maar het moet toch alweer anders en beter, want:• nieuwe dreigingen (als cyber, klimaatsverandering, menselijke

fouten of nationale evenementen) vergroten de kans op grootschalige crises;

• crises worden steeds complexer. Door koppeling van kritieke systemen ontstaan transboundary of grensoverschrijdende crises, toename van stakeholders, veranderend medialandschap en een groeiende verantwoordingsdruk;

• de oefenwensen en -praktijken van de verschillende ketenpart-ners die nu met elkaar moeten gaan oefenen, sluiten (nog) niet op elkaar aan.

Page 27: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 27

Wat betekent dit voor de toekomst van het oefenen en trainen? We onderscheiden vier mogelijke ontwikkelingsrichtingen die samen een trainingsagenda voor de toekomst vormen.

1. Gerichte versterking en beoefening van strategische crisistaken, in het bijzonder:a. sense making (het begrijpen van een crisis): de verdere uitbouw

en beoefening van een “All Source Information Cell (ASIC)” die op elk moment opschaalbaar en voor elk type crisis inzetbaar is en die efficiënt en adequaat voor zowel het tactisch als het strategisch niveau het juiste beeld van de situatie kan formuleren en voorzien is van ondersteunende tools, technologieën en faciliteiten. Crisis managers moeten hiermee leren werken;

b. besluitvorming: specifieke trainingen voor het doordenken en nemen van kritieke besluiten op het terrein van het bescher-men van de Nederlandse ICT-infrastructuur, het langdurig aan de grond houden van vliegtuigen en/of grootschalige evacuatie of redding van bewoners van de Randstad als gevolg van verschillende oorzaken (overstromingen, terrorisme of nucleair ongeval of dreiging);

c. coördinatie: het trainen en oefenen van zowel horizontale als ook de verticale samenwerking met ketenpartners waarmee op Rijksniveau weinig of geen ervaring is zoals regionale crisisteams, kerken, vrijwilligersorganisaties, het Rode Kruis en het bedrijfsleven (anders dan de vitale infrastructuren of bedrijven die in het kader van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding zijn betrokken). Hierbij denken wij aan organisaties die de zelfredzaamheid van de bevolking kunnen vergroten zoals bouwmarkten, supermarktketens en warenhuizen, frisdrankproducenten, noodstroomleveran-ciers en transportbedrijven en outdoor winkels: hoe kunnen we zo effectief mogelijk samenwerken met de private sector en NGO’s?

d. meaning making (het duiden van een crisis): trainen van bestuurders op het strategisch niveau om een korte, kernachtige boodschap te formuleren die compassie, hoop, vertrouwen en tegelijkertijd een handelingsperspectief biedt aan doelgroepen. Dit blijkt vaak toch lastig;

e. communicatie: beleidsmakers moeten leren hoe de organisatie van communicatieprocessen,-middelen, en –faciliteiten werkt. Een goed begrip voor de uitdagingen van communica-tiemedewerkers is cruciaal voor de snelle en effectieve verspreiding van de bovengenoemde kernachtige boodschap (meaning making).

2. Training voor grensoverschrijdende crises: beleidsmakers moeten leren om over grenzen heen te denken en te werken. Dit kan door met multinationals (o.a. Internet Service Providers, de AMSIX, de Transmission System Operator, de Nederlandse Gasunie), EU-organisaties of juist met regionale partners (inter-)nationale oefeningen te organiseren.

3. Training voor gebruik en integratie van nieuwe, ondersteunende technologieën. Met behulp van o.a. het Zevende Kader Programma en Horizon 2020 wordt door de EU veel onderzoeks-geld geïnvesteerd om trainingen en oefeningen te ondersteunen met ‘state of the art’ technologie (bijv. INDIGO, VASCO en De CrisisCommunicatieGame). Voordelen van het inzetten van technologie zijn:• wereldwijd met elkaar trainen en oefenen op de bovenge-

noemde kernprocessen zonder dat fysiek bij elkaar gezeten hoeft te worden (dit is goedkoper en bespaart tijd);

• het toepassen van Virtual Reality leidt op operationeel en/of tactisch niveau tot meer levensecht, vaker en efficiënter trainen en oefenen;

• technologie biedt betere mogelijkheden voor evalueren (gesprekken, beelden, maatregelen, besluiten kunnen chronologisch worden vastgelegd en achteraf zowel opgevraagd en uitgeluisterd als uitgelezen worden).

4. Het bevorderen van specifieke competenties op het individuele-, team- en organisatieniveau vraagt om nieuw oefenbeleid dat is afgestemd op crisisprofessionals. Wij denken aan:a. specifieke assessmenttrainingen en tools (het werven van

nieuwe en beoordelen van de reeds geselecteerde crisisprofessionals);

b. versterken van rol-, taak- en producttrainingen (op individu-eel niveau);

c. het houden van team(rol)trainingen middels op crisisteams gerichte Belbinmethode;

d. het houden van ketenoefeningen (zowel voor binnen als buiten de organisatie).

De Nationale Academie voor Crisisbeheersing gaat deze kant al op. Tijdens de voorbereidingen op de Nuclear Security Summit (NSS) zijn individuele roltrainingen, team- en ketentrainingen en een oefening met ketenpartners georganiseerd. Dit is de toekomst van het trainen en oefenen.

Page 28: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

28 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Reliable Sword – NAVO oefent civiel-militaire samenwerking

■ Lkol Peter Houdijk Section Chief CIMIC liasion, G9 Branch, HQ 1 GE/NL Corps

Het Duits-Nederlandse Legerkorps (Engels: 1 GNC), met haar hoofdkwartier in Münster (Duitsland), is al enkele jaren bezig met het implementeren en verbeteren van de civiel-militaire samenwerking. Het hoofdkwartier is multinationaal en is in staat snel te reageren op verschillende crises in de wereld, variërend van het grootschalige conflict tot een humanitaire crisis als gevolg van een aardbeving of overstroming. Het biedt een professioneel en uniek trainingsplat-form voor zowel militairen als civiele partners om met en naast elkaar te trainen en te oefenen. Een logische benadering omdat beide partijen in uitzendgebieden ook samenwerken om crises op te lossen.In de NAVO-oefening “Reliable Sword” van 6 t/m 23 mei die voorname-lijk plaats vond op de Veluwe met een vooruitgeschoven commando-post op het Malieveld in Den Haag, is deze civiel-militaire samenwer-king naar een hoger plan getild. Vele internationale civiele organisaties zoals UNHCR, WHO, ICRC, UNDPKO en diverse NGO’s zoals het Dutch Gender Platform WO=MEN, Duitse Rode Kruis, de Bundespolizei en Cordaid, namen deel aan de voorbereiding en de uitvoering.

Gebaseerd op ervaringen van de laatste decennia zullen militaire missies onder de paraplu van de NAVO, VN of EU niet alleen multinati-onaal zijn, waarbij landmacht, marine en luchtmacht gezamenlijk kunnen optreden tot op het laagste niveau, maar ook gekenmerkt worden door een complexe civiele omgeving waarin de zogenaamde “inter-agency benadering” de sleutel tot succes is. Militairen staan er niet alleen voor, ze zijn één van de vele spelers in het internationale speelveld. Zoals bijvoorbeeld in de nog lopende operatie in Afghanistan en de nieuwe missie in Mali. Het motto van 1 GNC is dan ook: “meet each other before you need each other”. Het is belangrijk om als potentiële speler in een crisisgebied de andere partijen al te kennen, wederzijds begrip en respect voor elkaar te hebben en vooraf gemeenschappelijke doelen te identificeren. In ieder geval is het belangrijk om de dialoog aan te gaan en te onderhouden.

1 GNC heeft een lopend project met de naam “Common Effort” (gezamenlijke inspanning), waarbij de nadruk ligt op gezamenlijke missievoorbereiding, oefeningen, training en onderwijs. Het is een uniek initiatief dat wordt ondersteund door de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken van zowel Duitsland als Nederland, de Duitse en Nederlandse Politie, de Koninklijke Marechaussee en enkele vertegenwoordigers van internationale organisaties en NGO’s. Met elkaar vormen zij de kern van de “inter-agency” werkgroep. Deze werkgroep is een platform dat alle relevante organisaties bij elkaar kan brengen en de uitvoering regelt hoe dit alles handen en voeten te geven. Naast deze kern zijn er nog andere instanties die in het enorme permanente netwerk van 1 GNC optreden zoals academische instituten en universiteiten om informatie te delen en te werken aan kennisontwikkeling om nog beter en slimmer ons werk te doen. Er is nog een lange weg te gaan, maar 1 GNC heeft goed tussen de oren dat de belangrijkste les is dat we weten dat samenwerking kan beginnen voordat we elkaar ontmoeten in een crisis. Meet before you need.

1 GE/NL Corps, ook wel 1 GNC genoemd, is een van de zeven snel uitzendbare hoofdkwartieren die de NAVO kent. Het materieel en het merendeel van de mensen is Nederlands of Duits, maar in totaal werken stafofficieren uit 12 landen dagelijks samen. De voertaal is Engels en iedereen is snel uitzendbaar. Het hoofdkwartier is er op getraind om een missie te kunnen leiden tot ongeveer 60.000 man sterk.In 2015 vormt 1 GE/NL Corps het hoofdkwartier (HQ) voor alle grondtroepen van de Nato Response Force, de snelle reactiemacht van de NATO. De NRF kan overal ter wereld ingezet worden om snel in te grijpen bij een ontkiemend conflict, maar ook voor bijvoorbeeld het coördineren en verlenen van noodhulp.

Page 29: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 29

Rampoefening zonder grenzen Een flinke natuurbrand, een ongeval met gevaarlijke stoffen of een schietincident met achtervolging houden zich niet aan landsgrenzen. Daarom is het belangrijk samen met onze Belgische partners dit soort rampscenario’s regelmatig te beoefenen. Vooral omdat processen als alarmering, communicatie onderling, crisiscommunicatie en gemeentelijke processen als evacuatie en opvang over de grens niet hetzelfde geregeld zijn als hier.

■ C.M.A. (Cindy) Brandon-de Jongh Adviseur Veiligheidsbureau Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

Op 3 december 2013 organiseerden de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en de Provincie Antwerpen een grootschalige grens-overschrijdende rampenoefening in Rucphen (NL), Essen (B), Tilburg en Antwerpen. Belgische en Nederlandse partijen die zowel op operationeel als bestuurlijk niveau bij een grensoverschrijdende ramp of crisis betrokken zijn, trokken samen op bij het bestrijden van een grote ramp.

scenario, uitdaging, vragenHet scenario speelt zich af op 21 augustus, bij een temperatuur van 28 graden en met harde wind. In het grensgebied tussen Nederland en België woedt een grote natuurbrand. Campings in het gebied moeten worden geëvacueerd, een gezin is vermist en door ontploffingen vallen er gewonden, mensen willen het gebied uit, ramptoeristen erin. Er is grote paniek. De uitdaging voor partijen is samenwerking. Maar dat is lastig omdat de Belgen een ander portofoon- en informa-tiesysteem voor hun hulpdiensten hebben. Ook de opschaling gebeurt in andere stappen. De Belgen kennen geen ROT. In plaats daarvan wordt vanuit het brongebied opgeschaald naar gemeentelijk of provinciaal niveau. Prangende vragen zijn dan ook: hoe zorg je ervoor dat Belgische hulpdiensten op het juiste moment op de juiste plaats bijstand verlenen als je eigen capaciteit tekort schiet? Of waar en aan welke kant van de grens worden welke mensen opgevangen? En hoe zorg je ervoor dat bewoners en verwanten aan beide zijden van de grens dezelfde informatie krijgen?

voorbereid is effectief Een calamiteit van deze omvang komt gelukkig zelden voor. “Je moet er altijd op voorbereid zijn”, zegt Nico van Mourik, directeur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. “Veel gemeenten in ons werkgebied liggen aan de grens. Doel van de oefening is,” zegt hij, “afspraken maken hoe hulpdiensten en besturen aan beide zijden van de grens moeten reageren bij een dergelijke noodsitu-atie. Uiteindelijk gaat het erom dat je effectief bent. Ik ben erg tevreden over het verloop van deze oefening. We hebben veel geleerd waardoor we de samenwerking in de toekomst nog beter kunnen laten verlopen. Elkaar kennen en kennis over elkaars procedures hebben, is van cruciaal belang.”

Vanuit België wijst Gouverneur Cathy Berx van de provincie Antwerpen en verantwoordelijk voor rampenbestrijding en crisisbeheersing (vergelijkbaar met een voorzitter veiligheidsregio

in Nederland) op de noodzaak van grensoverschrijdende samen- werking. “Bij een grootschalige ramp blijven de gevolgen zelden beperkt tot het eigen grondgebied. Goede afspraken tussen alle niveaus over de landsgrenzen heen, zijn dan ook van levensbelang. Oefening baart kunst: een – gelukkig fictieve – noodoefening zoals deze helpt ons om alle procedures op punt te stellen. Uiteraard kun je niet alle problemen op voorhand nauwkeurig inschatten. Soms word je door de omstandigheden gedwongen om creatief te zijn met oplossingen. Op zulke momenten moet je op elk niveau kunnen terugvallen op een leidraad, op goede contacten, op medewerkers die je kan vertrouwen en die weten welke taak ze op zich moeten nemen.”

Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en de Provincie Antwerpen hebben de afspraak om jaarlijks gezamenlijk te oefenen. Dit gebeurt aan de hand van een driejaarlijkse cyclus bestaande uit een tabletop, een alarmeringsoefening en een operationele oefening. Deze oefening betrof een tabletop ofwel, op z’n Vlaams, een zandbakoefening. Vanwege het grensoverschrijdende karakter was er in Nederland sprake van een GRIP 4. In België gold de Provinciale fase.

Plotter toont effectgebied natuurbrand op kaart tijdens ROT-vergadering

Page 30: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

30 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Crisisroltrainingen: praktisch handvat voor succesvolle crisisteams!

■ Peter van Zanten Sectorleider veiligheid en trainer bij Berenschot

■ Maarten van Noort Managing consultant en trainer bij Berenschot

Een crisisteam is pas effectief als het rolvast is. Naar buiten toe, als collectief, maar ook naar binnen toe, tussen de teamleden onderling. In september 2013 is het herijkte Rollenhuis Crisisbeheersing interdepartementaal vastgesteld. Daarmee is de basis gelegd voor rolgerichte crisistrainingen en daarmee goed functionerende crisisteams.

wat is een crisisrol?Een crisisrol omvat een aantal samenhangende taken, uitgevoerd in een crisisteam. Uit onderzoek blijkt dat teams er in de responsfase van een crisis goed aan doen om dergelijke ‘vaste’ takenpakketten te beleggen. Het ontbreken van een of meer van de basiscrisisrollen vertaalt zich meteen in een suboptimaal teamoptreden. Een crisisrol is niet gebonden aan een persoon. Teamleden kunnen tijdens een ‘kleine’ crisis één of meer crisisrollen vervullen. Bij grotere crises is het mogelijk de taken binnen één crisisrol door meerdere personen te laten invullen.

De volgende crisisrollen zijn in het Rollenhuis beschreven.

Crisisrol Kerntaken

Voorzitter Leiden en coördineren

Secretaris Vastleggen van besluiten en afspraken

Informatiecoördinator Zorgen voor actueel beeld, informeren van andere teams en partijen

Adviseur Crisisbeheersing Adviseren vanuit deskundigheid crisisbeheersing

Adviseur Communicatie Adviseren vanuit deskundigheid communicatie

Inhoudelijk Adviseurs Adviseren vanuit inhoudelijke deskundig-heid, afhankelijk van type crisis

Liaison Verbindingsfunctionaris in een extern, vaak multidisciplinair team

Facility Manager Organiseren van faciliteiten rond ICT, logistiek enzovoorts

Het rollenhuis is met opzet ‘generiek’ beschreven. Elk departement kan het rollenhuis aanpassen voor eigen gebruik. In een crisisteam is immers niet de reguliere functie leidend, maar de crisisrol die men vervult. Juist als de situatie urgent en complex is en de tijdsdruk hoog, biedt het rollenhuis structuur en houvast.

rolgerichte trainingen: ervarend lerenDe crisisroltrainingen gaan uit van de kracht en principes van “Ervarend leren”. Ervarend leren betekent dat deelnemers eerst de kans krijgen een vaardigheid toe te passen, vervolgens feedback krijgen en daarna nogmaals oefenen om hun nieuw verworven inzicht toe te passen. In iedere training wordt op interactieve wijze met oefeningen en simulaties ingegaan op de taken en vaardighe-den van de betreffende crisisrol. De trainingen kenmerken zich door het bieden van praktische, eenvoudige en direct toepasbare handvatten in de eigen praktijk.

Bij crisismanagement is het doorgaans lastig om op voorhand aan te geven wat inhoudelijk gezien de beste oplossing is: dit is meestal afhankelijk van de specifieke situatie. Daarom trainen we in de crisisroltrainingen vooral op het doorlopen van de juiste werkwijze. Het is niet zo zeer ‘making the right decision’, maar eerder ‘making the decision right’. Rode draad daarbij is het werken volgens de ‘BOB’-systematiek, waarbij we nadrukkelijk nagaan wat de verschillende crisisrollen op welk moment in het teamproces van elkaar mogen verwachten. Onderliggende gedachte is dat als het proces goed verloopt, de kwaliteit van het uiteindelijke product ook zal toenemen. Want uiteindelijk gaat het natuurlijk wel om de resultaten die behaald worden. Dat geldt ook voor de trainingen, die door de deelnemers als zeer nuttig worden ervaren. In de toekomst zal de Nationale Academie voor Crisisbeheersing daarom de rolgerichte trainingen niet alleen als basis maar ook als verdiepende trainingen gaan aanbieden.

Page 31: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 31

Evalueren = construeren

Wat is je oefening waard als je níet evalueert? En wat als je op de automatische piloot evalueert?Dat evalueren nodig is wordt breed gedragen in het werkveld van opleiden, trainen en oefenen voor crisisbeheersing en rampen- bestrijding. Immers, via een evaluatie kunnen we ontdekken wat goed gaat en wat beter moet. Hoe komt het dan toch dat evalue-ren nog regelmatig als sluitpost wordt gezien? Dat een evaluatie-opzet regelmatig wordt gekopieerd van een voorgaande oefening of kort voor de oefening in elkaar wordt gedraaid? Dat evaluatoren zweten op evaluatieverslagen die vervolgens in bureaulades verdwijnen? Dat het borgen van evaluatieresultaten nog steeds een knelpunt is?

Naar ons idee wordt evalueren vaak benaderd als een taak, terwijl het een interventie is. Het beoogt namelijk een proces op gang te brengen dat leidt tot nieuwe inzichten die gedeeld worden door belanghebbenden. Om dit te kunnen bereiken is het noodzakelijk dat voor iedere oefening de evaluatieopzet en uitvoering opnieuw wordt opgezet als in de vorm van een interventie. Voor het ontwikkelen van een zorgvuldige en doelgerichte evaluatieopzet kunnen de volgende stappen structuur bieden. Er dient een keuze gemaakt te worden over de doelstelling van de evaluatie. De doel- stelling geeft een antwoord op de waarom-vraag: Gaat het er om een oordeel over de inzet te geven? Moet er verantwoording worden afgelegd? Of gaat het om het ondersteunen van een continu proces van professionele ontwikkeling? Bij beoordelen staan normen centraal en de vraag of die normen gehaald zijn. Bij professionele ontwikkeling gaat het om het ontdekken van wat goed gaat en wat beter kan.

Het gekozen uitgangspunt geeft richting aan het soort informatie dat nodig is en beantwoordt de wat-vraag. Bij oordelen gaat het om informatie die de toetsing van normen mogelijk maakt. Bij ontwikkelen gaat het om informatie die inzicht biedt in welk proces er heeft plaats gevonden met welk resultaat. Het kan gaan over feiten, als ook over belevingen en meningen. Dan volgt het ontwerp van de interventie waarmee antwoord gegeven wordt op de hoe-vraag: op welke manier kan de informatie het beste boven tafel worden gekregen? En wie zouden daarbij een rol kunnen en moeten spelen? Als het uitgangspunt is dat van de evaluatie geleerd moet kunnen worden, dan is het logisch dat iedereen die er iets van moet opsteken een rol speelt bij de evaluatie. We leren immers meer van in gezamenlijkheid analyseren en conclusies trekken, dan van lezen wat door een ander is opgeschreven. Als voorbeeld: het invullen van een vragenlijst leidt tot nauwelijks of geen leereffecten terwijl een feedbackgesprek een rijkdom aan inzichten kan opleveren. Juist betrokkenheid bij het evaluatieproces voorkomt dat evaluatieresul-taten verloren gaan; het toewerken naar een gedeeld beeld van wat behouden moet worden en wat verbetering behoeft is een goede basis voor continue professionele ontwikkeling.Deze visie op evalueren vormt de basis van de trainingen Proces Manager Oefenen (PMO) en de Masterclass Evalueren (MCE) die aangeboden worden door het IFV. Ook het promotieonderzoek van Ralf Beerens stoelt op deze systematische ontwerpvisie. Het handboek Proces Manager Oefenen biedt aanvullende informatie over deze visie1.

1 A. Zonneveld, J. van Lakerveld, S. van der Haar, M. Dekker-Regelink & J. Rozendaal, Oefenen als professie; Handboek Procesmanagement Oefenen voor crisisbeheersing en rampenbestrijding. 2e ed. Antwerpen/Apeldoorn: Garant, 2014.

© Shutterstock

■ Drs. Debora Bakker Projectleider en trainer Masterclass Evaluatoren, Instituut Fysieke Veiligheid

■ Dr. Selma van der Haar Onderzoeker teaminteractie crisisteams en trainer Masterclass Evaluatoren, Universiteit Maastricht

■ Ralf Beerens MSc. Onderzoeker en PhD-candidate evaluatie internationale crisisbeheersing – Instituut Fysieke Veiligheid

Page 32: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

32 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Online van en met elkaar leren? Het bedrijfsleven loopt daarin vooropBij leren denken we nog steeds aan het volgen van een cursus, het lezen van een boek of het bijwonen van een seminar. Maar inmiddels toont onderzoek van onderwijspsychologen aan dat het leereffect hiervan maar tien procent is. Het blijkt effectiever als mensen collectief kennis delen in plaats van solistisch kennis tot zich nemen. Het bedrijfsleven boekt al succes met deze manier van leren. Nu nog de professionals op het gebied van crisisbeheersing en rampenbestrijding?

■ Mireille Beumer en Paul Vossen Learning specialisten bij online onderwijskundig bureau TinQwise

Twee ontwikkelingen vallen op in het bedrijfsleven. Ten eerste worden tegenwoordig medewerkers en managers betrokken bij de ontwikkeling en evaluatie van de lesstof: user generated content genoemd. En ten tweede wordt gewerkt met online leeroplossingen die faciliteren dat mensen van en met elkaar leren, social learning genoemd. Dit is het gevolg van de opkomst van nieuwe devices en technologieën, zoals smartphone, tablet, virtual reality en games. Hierdoor kunnen leeractiviteiten op een andere en vooral veel goedkopere manier gerealiseerd worden.

alter egoEen inspirerend leervoorbeeld is op dit moment gaande bij Van Lanschot Bankiers. Daar liet de afdeling Learning & Development een online leeroplossing op maat ontwikkelen: Alter Ego genaamd. In deze serious game krijgt elke Private Banker – de doelgroep – twee rollen toebedeeld. Je speelt de game in de rol van Banker én in de rol van Klant; je Alter Ego. Vervolgens worden collega’s anoniem aan elkaar gekoppeld. In je rol van Klant daag je dus een collega in zijn rol van Banker online uit. En vice versa. De Bankers stellen elkaar in deze game inhoudelijke, vaak complexe, vragen waarmee ze zelf in de praktijk geconfronteerd worden. En juist omdat deze online leeroplossing zo verweven is met de werkelijkheid, blijken Bankers het geleerde direct toe te passen in de praktijk.

get the codeNog een voorbeeld van effectief leren is de gedragstraining Get the Code van KPN. Dankzij een campagnematige opbouw, ofwel verschillende interactieve leerinterventies op verschillende momenten met praktijkcases en spelelementen, worden medewer-kers steeds opnieuw aan het denken gezet over hun gedrag. In plaats van eenmalig tijdens een eenmalige training. Dit blijkt eraan bij te dragen dat de gedragsregels ook echt verankerd raken in het denken en handelen van de KPN-medewerkers.

samenwerkingsgameVolgens de kenners zijn de principes van user generated conent en social learning bij uitstek geschikt voor het leren over crisisbeheersing en rampenbestrijding. Bijvoorbeeld in de vorm van een samenwer-kingsgame tussen regio’s. Professionals kunnen dan een crisisoefe-ning uitvoeren en ook verschillende rollen als ‘creator’ of ‘evalu-ator’ aannemen. Zo ervaart de professional vanuit verschillende invalshoeken de lesstof wat het leerrendement verhoogt. In een online omgeving wordt immers ineens de kennis van iedereen beschikbaar en niet alleen die van de trainer. De mogelijkheden zijn daardoor groot. Door slimme tests en uitgebreide profielen kunnen professionals op zoek naar kennis of oplossingen en snel de persoon met de juiste competenties vinden. Ze kunnen elkaar vragen stellen of ideeën opperen en gezamenlijk op stellingen reageren om zo tot gezamenlijk de beste oplossing te komen voor ingewikkelde vraagstukken.

succes Bijkomend voordeel? Deze collectieve manier van leren zorgt er ook voor dat mensen zich meer met elkaar verbonden voelen waardoor de bereidheid om informatie en middelen met elkaar te delen enorm toeneemt. Dat zou dus naadloos moeten aansluiten bij de beleving van professionals op het gebied van crisisbeheersing en rampenbestrijding. Want ook daar staat of valt het succes immers met samenwerking.

Page 33: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 33

Crisiscoaching: de weg naar effectief crisismanagement!

■ Drs. S.I.M. (Sigrid) Berk Zelfstandig adviseur veiligheid en crisiscoach

elke crisis is ook een menselijke crisisHoewel de meeste beslissers en managers getraind zijn om besluiten te nemen op basis van informatie, draaiboeken en beleid, blijkt in de praktijk echter vaak dat tijdens een crisis een aantal dynamische factoren van grote invloed zijn. Zo is er dikwijls sprake van onvolledige en onjuiste informatie, het ontbreken van ‘command en control’, chaos, persoonlijke betrokkenheid en overleven. Al deze factoren oefenen invloed uit op de traditionele besluitvormingsprocessen, waardoor het managen van een crisis beslist geen ‘business as usual’ is. Al hebben crises veelal een korte doorlooptijd, de gevolgen van verkeerde beslissingen of het ontbreken van beslissingen, kunnen zowel een grote impact hebben op de eigen organisatie als op de crisisprofessional zelf.Er is een aantal belangrijke aspecten die het verloop van het complexe besluitvormingsproces bepalen. Te denken valt aan de crisiscommunicatie, de effecten van de gekozen strategie en ondernomen acties. Tevens speelt het maatschappelijk belang een cruciale rol. Dit kan ervoor zorgen dat de reputatie en het imago van de organisatie op het spel staan, evenals de carrières van de betrokken crisisprofessionals.

effectiviteit van crisisprofessionalsDat bovengenoemde factoren de effectiviteit van de crisisprofessio-nal in een crisissituatie beïnvloeden, is dan ook niet vreemd te noemen. Iemand die onder grote druk staat, presteert vaak minder goed. Om tijdens crisissituaties toch effectief te kunnen zijn, kan crisiscoaching een uitkomst bieden.

crisiscoaching: kort, effectief en respectvolOp basis van mijn ervaringen is mij gebleken dat coaching het meest effectieve instrument is voor het aanleren of verbeteren van de professionaliteit van de crisisprofessional tijdens een crisis. Een groot voordeel van coaching is dat in een korter tijdsbestek vaak meer wordt bereikt dan bij andere methoden, zoals trainingen en cursussen. Crisiscoaching is persoonlijk en gaat uit van de basisgedachte dat het zinvoller is om de aandacht te richten op het construeren van oplossingen, dan op het doorleven van problemen. Dit wil niet zeggen dat crisiscoaching niet ingaat op problemen. Er wordt wel degelijk naar problemen gekeken, maar dan op een oplossingsgerichte manier.

methodeDe crisiscoach laat de crisisprofessional door middel van zelfreflec-tie inzicht krijgen in diens eigen kennis en ervaringen en leert hem deze gericht in te zetten. Het gaat om de bewustwording van het besluitvormingsproces van de crisisprofessional. Wat is er nodig om een besluit te nemen en hoe worden de eigen competenties benut? Door het geven van eerlijke feedback krijgt de professional inzicht in zijn gedrag en houding en ervaart de crisisprofessional het effect van zijn besluiten. Daar waar cursussen soms drie of vier dagen duren, kan een coachsessie van één uur al concrete effecten sorteren.

ervaring met crisiscoaching“Als burgemeester wordt mij nooit een spiegel voorgehouden of verteld hoe ik overkom. Al ben ik al vele jaren burgemeester en heb ik ruime ervaring als crisisprofessional, ik was me niet bewust van mijn blinde vlekken. Crisiscoaching heeft mij dat wel laten inzien. Ik heb geleerd om objectief naar mezelf te kijken en mijn competenties te benutten. Door crisiscoaching heb ik geleerd om op een ontspannen manier en met zelfvertrouwen mijn eigen crisis te managen.”

© Shutterstock

Page 34: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Thema: OTOTeL

34 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Verbeteren door te Doen De bijdrage van trainen en oefenen aan de preparatie van de Nationale Politie

■ Ella Huisman Nationale Politie, Eenheid Den Haag, Procesverantwoordelijke Opleiden, Trainen, Oefenen NSS

■ Jan Tuinder Nationale Politie, Staf Korpsleiding, Oefenleider NSS

De politie is van nature geen oefenorganisatie. Onderwijs wordt verzorgd door de Politieacademie. Verbeteren en ontwikkelen gebeurt vanuit de praktijk, in de lijn. Grootschalig testen is een fenomeen waarmee voorzichtig ervaring wordt opgedaan. Toch namen honderden politiemensen en leden van de Koninklijke Marechaussee (KMar) in februari 2014 enthousiast deel aan een intensief training- en oefenprogramma, met als ultieme test een 48 uur durende realistische integratieoefening.

Op 24 en 25 maart 2014 organiseerde Nederland de Nuclear Security Summit. Deze top bracht leiders van ruim 50 landen bijeen in het World Forum in Den Haag en is te karakteriseren als het grootste geplande evenement dat in Nederland ooit heeft plaatsgevonden. De Nationale Politie en KMar waren verantwoordelijk voor de ongestoorde doorgang van het evenement, het transport van de vele stoetjes en de beveiliging van delegatieleden.

Voor dit soort grote evenementen heeft de politie een hulpstructuur: een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO). In een SGBO worden alle hoofdprocessen (zoals bewaken & beveiligen, mobiliteit en ordehandhaving) georganiseerd en aangestuurd. Zo’n staf is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van planvorming, voorberei-ding en de uitvoering. Voor de NSS waren 5 staven van de politie en 3 staven van de KMar actief. Van deze acht (dubbel bemenste) staven waren er 6 op lokaal en 2 op nationaal niveau werkzaam.

De complexiteit en het afbreukrisico van de NSS zorgden voor nieuwe inzichten. De politie onderkende de noodzaak van een gecoördineerde en nationale benadering van de voorbereiding, waarbij trainen en oefenen een belangrijke rol zouden spelen. De algemeen commandanten van de staven, verantwoordelijk voor de kwaliteit van het optreden, kregen invloed op het training- en oefenprogramma. Zij bepaalden de oefendoelen. Een voor de NSS ingestelde oefenorganisatie analyseerde de oefendoelen en stelde leerdoelen op. Die werden vervolgens vastgesteld door de comman-danten, waarna de oefenorganisatie de leerdoelen verder uitwerkte in een inspirerend training- en oefenprogramma. Met het program-ma werd planmatig toegewerkt naar een 48 uur durende, strak geregisseerde real-time eindoefening, waarin de commandanten

zichzelf, hun staven en backoffices konden testen op interoperabili-teit en operationele gereedheid. In de eindoefening werden 48 uur uit het draaiboek NSS gesimuleerd, waarbij een ongestoord verloop van het evenement uitgangspunt was. Daaraan werd een aantal realistische verstoringen toegevoegd. Op bepaalde momenten in de eindoefening werd een geregisseerde verbinding aangebracht met parallel lopende oefeningen van het Rijk en de Veiligheidsregio’s.

De 13 koppige oefenorganisatie bestond uit experts van NATO Communications and Information Agency, KMar, Brandweer, Politieacademie en Nationale Politie. Voor de oefeningen werden een responscel, een observatieteam en facilitaire ondersteuning ingericht. Tijdens de eindoefening bestond de oefenorganisatie uit ruim 150 medewerkers en werd vanuit diverse disciplines, waaronder Openbaar Ministerie en Openbaar Bestuur, ondersteuning verleend.

In de trainingen en oefeningen werd focus gehouden op de leerdoelen. Die waren in samenhangende, realistische en herken-bare verhaallijnen uitgewerkt. In een veilige omgeving werden deze herhaaldelijk en gevarieerd aangeboden. Het bleek een effectieve leermethode. De trainingen en oefeningen gaven de staven, naast het testen van de commando- en communicatiestructuur, gelegen-heid de door hen ontwikkelde plannen op een realistische manier te testen en te doorleven. Verbeterpunten werden zo geïdentificeerd en verbetering konden tijdig worden doorgevoerd.

Politie en KMar zijn dan misschien geen oefenorganisaties, maar met het vermogen om te leren en dus te verbeteren, is niets mis.

Responscel 48-uurs eindoefening draaiboek NSS

Page 35: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 35

Schippers en Dijksma: wereldwijde actie tegen antibioticaresistentie

Tijdens een tweedaagse conferentie eind juni in het Vredespaleis in Den Haag hebben bijna 40 landen internationale afspraken gemaakt over de aanpak van antibioticaresistentie, onder leiding van minister Edith Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en staatssecretaris Sharon Dijksma (Economische Zaken). De noodzaak van de aanpak van antibioticaresistentie wordt door landen, zoals de Verenigde Staten, China, Rusland en Indonesië, onderstreept. De landen gaan samen met de WHO, FAO en OIE aan de slag met een Global Action Plan. Daarin komen maatregelen op het gebied van publieke bewustwording, hygiëne, regelgeving, toezicht, wetenschappelijk onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe antibiotica in publiek-private samenwerking. Het wereld-wijde plan is nodig om te komen tot een verantwoord gebruik van antibiotica voor mens en dier.

Minister Schippers: “Antibioticaresistentie is niet een Nederlands, maar een wereldwijd probleem. Het stopt niet bij de landsgrenzen. Er is actie nodig en ik ben blij dat we daarom tot gezamenlijke afspraken zijn gekomen. Nu moet het verhaal verder worden verteld. De experts zijn het erover eens dat antibioticaresistentie een grote dreiging is. Maar veel mensen kennen de gevaren niet en vragen hun huisarts nog steeds om antibiotica als het niet echt nodig is. Mensen moeten weten hoe groot het probleem is.”

Staatssecretaris Dijksma: “Actie om antibioticaresistentie voor mens en dier tegen te gaan is hoognodig. Goed dat wij in Den Haag met

zoveel landen tot grensoverschrijdende afspraken zijn gekomen om het probleem aan te pakken. Geen dag te verspillen, want als er geen actie wordt ondernomen dan kan antibioticaresistentie tot een catastrofe leiden voor mens en dier.”

actiesTussen de aanwezige landen zijn onder andere de volgende afspraken gemaakt. • Er moet gewerkt worden aan publiek-private samenwerking voor

de ontwikkeling van nieuwe antibiotica.• Naast Nederland onderkennen nu ook de aanwezige landen de

relatie tussen het gebruik van antibiotica bij dieren en het ontstaan van resistentie bij mensen.

• Bewindslieden hebben zelf de verantwoordelijkheid om in hun eigen landen maatregelen te treffen om antibioticaresistentie tegen te gaan.

Daarnaast hebben minister Schippers en staatssecretaris Dijksma opgeroepen laatste redmiddelen en nieuwe antibiotica te reserve-ren voor humaan gebruik en dus niet in te zetten in de veehouderij. Daar bestaat echter nog internationale discussie over.

De conferentie werd bezocht door ministers en vertegenwoordigers van Volksgezondheid en Landbouw uit verschillende landen over de hele wereld. Voor het eerst in de geschiedenis waren zoveel bewindslieden van deze specifieke expertisegebieden bij elkaar.

Strategische Agenda Versterking Veiligheidsregio’s In het Veiligheidsberaad van 16 mei is de Strategische Agenda Versterking Veiligheidsregio’s 2014-2016 vastgesteld. In de strategische agenda zijn prioriteiten opgenomen voor de veiligheidsregio’s met als doel een (fysiek) veiliger Nederland door samen te werken aan onder andere verdere versterking van bevolkingszorg en waterveiligheid.

De strategische agenda bevat drie prioriteiten die gezamenlijk met het ministerie van Veiligheid en Justitie worden opgepakt en drie die door het Veiligheidsberaad zelf verder worden uitgewerkt en uitgevoerd. De agenda heeft een doorlooptijd van twee jaar. De volgende stap is het uitwerken van de benoemde prioriteiten in uitvoeringsvoorstellen. Deze voorstellen worden het volgende Veiligheidsberaad voorgelegd.

Strategische Agenda Versterking Veiligheidsregio’s 2014-2016

Page 36: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

36 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Tussen paranoia en naïviteit: Economische Veiligheid

■ Imke van der Zwan Senior adviseur, directie Risico’s en Dreigingen, NCTV

De geopolitieke context van de wereldeconomie wordt complexer en risicovoller. Bijvoorbeeld door de machtsverschuivingen naar Azië, de niet meer vanzelfsprekende veiligheidsparaplu van de Verenigde Staten en de toenemende afhankelijkheden van essentiële grondstoffen. De huidige crisis rondom Oekraïne laat bovendien zien hoe actueel en urgent de zorgen over energiezeker-heid en over economische machtsverhoudingen zijn. De vraag die daarbij opkomt is, of Nederland voldoende is geëquipeerd om de nationale veiligheidsbelangen blijvend te borgen. Daar draait het om bij het thema economische veiligheid. Economische veiligheid is geen nieuw fenomeen. Het thema is in 2007 in de rijksbrede Strategie Nationale Veiligheid omschreven als “het ongestoord kunnen functioneren van Nederland als efficiënte en effectieve economie”. Deze definitie is vrij algemeen. Meer concreet gaat het over toegang tot essentiële grondstoffen, bescherming van handelsroutes, piraterij, energiezekerheid, buitenlandse overnames en investeringen en (digitale) spionage. Dat grootmachten economische belangen opnieuw steeds meer als strategische assets zijn gaan zien, die ingezet worden voor geopolitieke doeleinden, is ook niet nieuw. Wel hebben recente ontwikkelingen als de huidige crisis in Oekraïne, de over-name poging van KPN vorig jaar door America Movil en de toename van (economische) spionage bij iedereen het bewustzijn vergroot van de mogelijke risico’s hiervan voor de nationale veiligheid en de urgentie om die risico’s te onderzoeken.

Een interdepartementale werkgroep1 onder leiding van de NCTV en inclusief VNO-NCW heeft één deelaspect van economische veiligheid onderzocht: buitenlandse overnames en investeringen in Nederlandse vitale sectoren. Het rapport “Tussen paranoia en naïviteit; nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames en investeringen in vitale sectoren”, is op 10 juni naar de Kamer verzonden. Daarin wordt geconcludeerd dat Nederland niet paranoïde noch naïef moet zijn bij buitenlandse investeringen en overnames.2 De overheid moet géén remmende verdedigingsmuren opwerpen, maar ook niet met lege handen staan wanneer buiten-landse investeringen de nationale veiligheid schaden. Substantiële buitenlandse investeringen in onze economie kwamen tot enige jaren geleden voornamelijk uit Europa en de Verenigde

1 De werkgroep Economische Veiligheid bestaat uit inhoudsdeskundigen van de ministeries van V&J, AZ, EZ, BZ, de AIVD, DEF (waaronder de MIVD), FIN en de werkgeversorganisatie VNO-NCW. Recentelijk is I&M daar bij aangeschoven.

2 http://www.nctv.nl/Images/rapportage-werkgroep-economische-veiligheid_tcm126-552258.pdf

Staten. Landen die behoren tot hetzelfde geostrategische kamp en dezelfde waarden- en veiligheidsgemeenschap als Nederland. Voor opkomende economieën, is dat niet altijd het geval. De vraag is wat het strategische en veiligheidseffect is van het aangaan van economische afhankelijkheidsrelaties met deze relatief onbekende landen. De Nederlandse open economie met een sterk onderscheid tussen markt en overheid, staat in sommige opzichten op gespan-nen voet met de staat-gestuurde planmatige kapitalistische economische systemen van sommige opkomende economieën. Statelijke en staat-gestuurde bedrijven richten zich op het verkrijgen en vergroten van geopolitieke, strategische en economische macht via het verwerven van informatie, geld, middelen en grondstoffen.

Het uitvoeren van nationale economische agenda’s biedt bovendien kansen voor inzet en misbruik door inlichtingendiensten. Een aantal landen gebruikt dergelijke diensten als versterkend instrument ten bate van de eigen economische agenda. Economische spionage vindt plaats. In een aantal landen is dit zelfs een wettelijke taak van de inlichtingendienst. Daar komt bij dat in veel landen, ook westerse landen met een liberale markteconomie, de inlichtingendiensten worden ingezet ten bate van de economi-sche agenda. In landen waar de inzet van I&V-diensten in de wet verankerd is, zijn nationale veiligheid en economische belangen zowel actief als operationeel-heimelijk aan elkaar verbonden. Economische instrumenten kunnen daar dus samengaan met een heimelijk politiek-operationele dimensie. In Nederland is dit nadrukkelijk niet het geval.

Het aandeel buitenlandse investeringen uit deze ‘nieuwe landen’ zal naar verwachting verder toenemen. Zo is het aantal Chinese investeringen in Nederland de afgelopen vijf jaar verdubbeld. Net als het Chinese aandeel in bedrijven uit de EU en de VS, die op hun beurt weer investeren in Nederlandse bedrijven. Bij de overgrote meerderheid van deze buitenlandse investeringen in Nederland zal geen sprake zijn van een veiligheidsdimensie. Echter, daar waar nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames en investeringen wel in het geding zijn, is voorzichtigheid geboden. In algemene zin is er bij een overname of investering altijd sprake zijn van een nieuwe of aanvullende afhankelijkheidsrelatie van degene die overneemt en van veranderingen in eigenaarschap, invloed en zeggenschap. Of dit een probleem vormt voor de nationale veiligheid hangt sterk af van de situatie, het soort bedrijf en de sector. Bij investeringen en overnames binnen vitale sectoren of van bedrijven die vitale infrastructuur in bezit hebben is eerder sprake van risico’s voor de nationale veiligheid. Risico’s zijn er ten eerste wat betreft de continuïteit van vitale infrastructuur en van productie en levering van vitale diensten en

Page 37: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 37

goederen. Verstoring of uitval van bijvoorbeeld betalingsverkeer, elektriciteit of telecommunicatie kunnen grote gevolgen hebben. Ten tweede zijn er risico’s wat betreft het weglekken van hoogwaardige kennis of vertrouwelijke informatie zoals staatsgeheimen en het screenen van personeel op gevoelige posities. Dit hangt samen met een verhoogde kwetsbaarheid voor spionage, maar ook bijvoorbeeld door het uitbesteden van personeelsadministratie en callcenters. Persoonsgegevens kunnen dan in landen terecht komen die wetten hebben die het mogelijk maken deze gegevens te kunnen inzien, zoals de Patriot Act in de VS. Ten derde gaat het over de risico’s van een al te sterke afhankelijkheid van partijen en landen met wie we niet dezelfde geopolitieke belangen delen. Economische sancties of politieke druk en in ergere gevallen dreiging en manipulatie zijn niet helemaal ondenkbaar. Hoe complex dit in elkaar kan zitten bewijst de huidige crisis rondom Oekraïne. De overheid wil daarom van vitale sectoren bijtijds in kaart gaan brengen wanneer een risico voor de nationale veiligheid aan de orde is en of het huidige instrumentarium dan voldoende uitkomst biedt. Eigenlijk is het de klassieke risicobenadering. Je brengt in kaart welke

veiligheidsbelangen er bij een vitale sector gemoeid zijn, op welke wijze die geschaad kunnen worden bij een buitenlandse overname/investering en welke maatregelen de overheid op dit moment in handen heeft om die schade te voorkomen of tegen te gaan. Alleen als blijkt dat er lacunes zijn, worden aanvullende maatregelen genomen. Het beschermen van de publieke belangen, waaronder veiligheid, is in Nederland veelal per sector in wet en regelgeving vastgelegd. Het is dus altijd maatwerk.Om de verbinding tussen economische- en veiligheidsbelangen te faciliteren wordt ook een publiek-private dialoog tussen economische- en veiligheidspartners opgestart, waarbij tevens kennisinstellingen worden betrokken. Vroegtijdige uitwisseling van informatie is daarbij noodzakelijk. Een goede netwerkgerichte samenwerkingsvorm is nodig om een integrale en samenhangende benadering van vraagstukken en casus te krijgen. Zo heeft de overheid dit eerder ook gedaan voor cyber security. Ten slotte is het ook van belang om aansluiting te vinden bij dialogen over economische veiligheid binnen de EU of de OESO, aangezien veel veiligheidsrisico’s anno 2014 een internationale dimensie kennen.

beter beschermen telecominfrastructuur

■ Ir R.M. (Ronald) van der Luit Directie Telecom, Ministerie van Economische Zaken

Een mooi voorbeeld van het soort maatwerk dat het kabinet voorstaat, is het huidige voorstel binnen de Telecomsector. Na de overnamepoging van KPN door America Movil is onderzocht in hoeverre de huidige maatregelen afdoende zijn, in het specifieke geval van een overname door een kwaadwillende partij. Die analyse heeft geleid tot de conclusie dat extra maatregelen wenselijk zijn, bovenop bestaande wet en regel- geving, die uitgaat van bedrijfseconomische motieven van bedrijven. Daarom heeft de minister van EZ tegelijk met het rapport van de werkgroep economische veiligheid voorstellen gedaan om de overheid extra bevoegdheden te geven om een overname van KPN te voorkomen door partijen die bewust misbruik willen maken van het netwerk om de veiligheid van Nederland te schaden. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat toegang verkregen wordt tot vertrouwelijke informatie of dat de uitvoering van het communicatiesysteem van de hulpdiensten, C2000, in het geding komt. Een boete, zoals nu in de Telecomwet staat wanneer bijvoorbeeld een bepaalde dienst niet wordt geleverd, kan een partij met kwade bedoelingen onvoldoende afschrikken. Een overnamepartij heeft straks een zogeheten ‘verklaring van geen bezwaar’ van de overheid nodig wanneer het Nederlandse bedrijf over infrastructuur beschikt waar bepaalde overheidsdiensten en andere telecombedrijven van afhankelijk zijn. Deze verklaring is nodig vanaf een deelneming van ongeveer 30% in het bedrijf. De verklaring is ook nodig voor de benoeming van de raad van bestuur en van commissarissen. Op dit moment komt alleen KPN daarvoor in aanmerking.

Page 38: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

38 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Geheime diensten vergelijkenderwijs

Bijna twintig deskundigen op het terrein van Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten kwamen in januari van dit jaar bij elkaar op het Kasteel van Breda, de solide huisvesting van de Koninklijke Militaire Academie (KMA). De organisatie was in handen van de Nederlandse Defensieacademie (NLDA). Als medewerker van de NLDA werk ik samen met James M. Nyce, associate professor van Ball State University, aan een bundel met bijdragen over minder bekende Europese inlichtingendiensten. De reden om zo’n overzichtswerk samen te stellen is de behoefte tegenwicht te bieden tegen de overweldigende dominantie van vier landen in de literatuur over intelligence: de Verenigde Staten, Rusland (Sovjet-Unie), het Verenigd Koninkrijk en Israël. Nu steeds meer landen een academische opleiding voor intelligence studies krijgen, groeit de behoefte aan inzicht in de geschiedenis en werkwijze van inlichtin-gen- en veiligheidsdiensten elders. Over de geheime diensten van landen als Polen en Spanje bestaan er bijvoorbeeld nagenoeg geen publicaties buiten de eigen landstaal.

Het verlangen om meer te weten te komen over andere landen dan ‘de grote vier’ bestaat ook bij de staf en studenten van het master-traject Intelligence and Security, waarvoor ik aan de NLDA verantwoor-delijk ben. Samen met James Nyce, die reeds veel onderzoek verrichtte naar en bij de Zweedse militaire inlichtingendienst, besloot ik een poging te wagen deze lacune enigszins te dichten. Wij vonden vertegenwoordigers van de volgende landen bereid te schrijven over hun nationale inlichtingengemeenschap: België, Bulgarije, Denemarken, Finland, Griekenland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Nederland, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Servië, Slovenië, Spanje en Zweden. Op genoemde bijeenkomst kwamen deze deskundigen bijeen om elkaars concept-bijdragen aan de bundel te bespreken en onderling af te stemmen. Aan het eind presenteerden zij vervolgens in vier regionale workshops (Scandinavië, West- en Centraal-Europa, Zuid-Europa en Oost-Europa) hun voorlopige bevindingen aan een gemêleerd publiek van ruim tachtig personen. Een van de uitkom-sten van deze dagen was het besluit vertegenwoordigers van nog meer landen aan te trekken voor de bundel. Inmiddels zijn er toezeggingen voor Albanië, Bosnië-Herzegovina, Ierland, Montenegro, Noorwegen, Portugal, IJsland en Zwitserland. Tevens werd besloten uit deze kring de kern te vormen voor een Europese afdeling van de International Association for Intelligence Education (IAFIE).

Tijdens de drie dagen in Breda werd een aantal overeenkomsten en verschillen duidelijk. De organisatie en cultuur van inlichtingen- en veiligheidsdiensten is vaak gevormd door traumatische gebeurtenis-sen in de sfeer van inlichtingenvergaring. Aan het ontstaan of een belangrijke verandering in de werkwijze van een dienst of een hele inlichtingengemeenschap lag vaak een intelligence failure ten grondslag of een pijnlijke constatering dat inlichtingenarrange-menten vrijwel ontbraken. De oplossing die vervolgens gekozen werd, maakte onderdeel uit van de bredere politieke en veiligheids-cultuur van een land, maar vaak stonden in de inlichtingenwereld de organisatie en werkwijze van andere landen model, in het bijzonder van de Sovjet-Unie in Oost-Europa ten tijde van de Koude Oorlog en van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in West-Europa en, na de Koude Oorlog, ook in Oost-Europa.

Ten aanzien van alle landen is een poging waarneembaar om na de aanvankelijke dominantie van het buitenlands model te ‘dekoloni-seren’ als nationale dienst. Deze trend viel zowel in Oost-Europa ten aanzien van de Sovjet-Unie als in West-Europa ten aanzien van de VS al tijdens de Koude Oorlog vast te stellen. Daarbij ontstond voor inlichtingendiensten herhaaldelijk een spanning tussen nationale en bondgenootschappelijke doelstellingen. Dit verschijnsel werd nog versterkt doordat inlichtingendiensten tijdens de Koude Oorlog niet uitsluitend oog hadden voor, wat de Sovjets noemden, ‘de belangrijkste tegenstander’ in dit conflict, maar ook de intenties en capaciteiten van naburige landen (uit het eigen bondgenootschap) onder de loep namen.

In de organisatiestructuur valt op dat in alle landen er een scheiding is aangebracht tussen civiele en militaire diensten. Ditzelfde geldt voor inlichtingendiensten en politie, al is op dit vlak de laatste jaren een vorm van branchevervaging waarneembaar. Deze vervaging is onafhankelijk van de vraag of criminele inlichtingenvergaring tot de zogeheten inlichtingengemeenschap van een land wordt gerekend, wat in het ene land wel het geval is en in het andere niet. In alle landen is sprake van een dergelijke inlichtingengemeenschap. Soms bestaat die slechts uit twee organisaties (zoals in Nederland met de AIVD en MIVD), maar in andere landen kunnen vijf of zes diensten zo’n gemeenschap vormen. Het wettelijk kader inzake intelligence, dat elk land kent, heeft uitsluitend betrekking op die organisaties die tot die formele of informele inlichtingengemeenschap worden gerekend. Geconstateerd werd dat er vaak ook buiten deze gemeen-schap door overheidsdiensten intelligence wordt vergaard en geanaly-seerd, bijvoorbeeld bij een ministerie van Financiën, een marechaus-see of douane, waarop het wettelijk kader niet van toepassing is. In alle omstandigheden werd coördinatie van de werkzaamheden van de afzonderlijke instanties als een groot probleem gezien.

Het inlichtingenwezen van diverse landen heeft grote hervormin-gen doorgemaakt, in het bijzonder in Oost-Europa na de val van het

■ Bob de Graaff Hoogleraar inlichtingen- en veiligheidsstudies aan zowel de Universiteit Utrecht als aan de Nederlandse Defensieacademie

Page 39: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 39

communisme. Het heeft tot gemengde uitkomsten geleid. Soms is er sprake geweest van een wonderbaarlijk snelle aanpassing aan het democratisch model, zoals in het geval van Roemenië, soms veranderde er nauwelijks iets, zoals in Oekraïne (vóór de jongste revolutie) en soms gloort er met heel veel vertraging enige hoop, zoals in Servië. In alle gevallen echter bleef de erfenis van de voormalige dictaturen zich doen gelden, vooral doordat het denkraam van het zittende personeel en de omringende politieke cultuur niet zo snel veranderde en omdat af en toe schandalen ontstonden rond dossiers uit het verleden.

Wat wel opmerkelijk is, is dat de diensten in Oost-Europa over het algemeen zo snel legitimiteit wisten te verweven bij een bevolking die een kritische houding ten aanzien van het veiligheidsapparaat had ontwikkeld. Transparantie bleek daarbij van grote betekenis. Overigens werd ook in de West-Europese gevallen vastgesteld dat de legitimering van inlichtingen- en veiligheidsdiensten de afgelopen jaren sterk is gegroeid. Dit heeft niet alleen te maken met toegenomen transparantie, maar ook met de instemming van het grote publiek met het optreden van deze diensten in de strijd tegen het terrorisme.

Aan de andere kant plaatst deze nieuwe frontstelling de diensten overal voor problemen. Het blijkt over het algemeen veel moeilijker deze asymmetrische bedreigingen te bestrijden dan de symmetri-sche uit de tijd van de Koude Oorlog. Deze verandering heeft tevens tot gevolg dat de scheidslijn tussen nationale veiligheid op het thuisfront en de noodzaak voor inlichtingenvergaring in het buitenland vervaagt. Terwijl in de twintigste eeuw inlichtingen- en veiligheidsdiensten golden als de schatbewaarders van de nationale soevereiniteit, is er de afgelopen vijftien jaar een ongekende internationale samenwerking tot stand gekomen op het terrein van intelligence. Daarbij is er een wirwar ontstaan van samenwerkingsver-banden en het is vaak moeilijk te schakelen voor de diensten tussen de diverse platforms en te bepalen welke informatie nu met welk land en in welk verband gedeeld mag worden.

Ten slotte werden er grote verschillen geconstateerd in de mate waarin de politiek belangstelling toont voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het gaat hierbij om verschillen tussen landen, maar ook tussen verschillende periodes in één land. Het blijkt moeilijk een balans te vinden tussen een teveel aan politieke belangstelling, die tot politisering van het inlichtingenwerk leidt, en een tekort aan politieke interesse, waardoor inlichtingen- en veiligheidsdiensten ongecontroleerd hun gang kunnen gaan of werk leveren waarmee niets wordt gedaan. In het algemeen betreurden de aanwezige deskundigen het gebrek aan expertise onder politici op het terrein van intelligence, waardoor bijvoorbeeld het debat over de onthullingen van Edward Snowden in hun ogen van zo’n bedenkelijk niveau is. Het zal niet verbazen dat juist deze academische deskundi-gen het jammer vonden dat noch politici, noch – in veel gevallen – het personeel van inlichtingen- en veiligheidsdiensten er blijk van gaven beter te willen worden getraind in een kritische reflectie op het werk van geheime diensten.

Samenvattend werd tijdens deze dagen geconcludeerd dat inlichtin-gen- en veiligheidsdiensten de reputatie hebben bureaucratische organisaties te zijn, maar dat zij in werkelijkheid veel dynamischer zijn dan de kantoorgebouwen waarin zij meestal gehuisvest zijn, zouden doen vermoeden. In het licht van nieuwe dreigingen en van veranderende politieke omstandigheden in eigen land definiëren deze diensten zichzelf en hun werkwijzen steeds opnieuw. Dit doen zij ook door telkens nieuwe combinaties tussen dreigingen en de technologie die de diensten ter beschikking staat. Kortom, inlichtingen- en veiligheidsdiensten vinden zichzelf steeds opnieuw uit in het licht van nieuwe ontwikkelingen. Als men de diensten al bureaucratisch wil duiden, dan misschien toch vooral als bureaucratisch experiment. En het is goed dat er academische deskundigen zijn die een vinger aan deze altijd kloppende pols houden. Hopelijk ligt er in 2015 een mooi handboek dat ook de minder bekende bureaucratische experimenten op dit gebied in kaart brengt.

Page 40: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

40 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Veiligheid in een improvisatiemaatschappijIn de huidige samenleving is iets geks aan de hand. Aan de ene kant zien we steeds meer maatregelen op het terrein van veiligheid. Bevoegdheden worden uitgebreid, straffen verzwaard en – nog meer – camera’s opgehangen. Aan de andere kant staan de media bol van de participatiesamenleving en de zelfredzaamheid daarin van burgers. We willen klaarblijke-lijk meer veiligheidsmaatregelen, maar ook dat civiele samenleving het zelf gaat doen. Dat lijkt enigszins tegenstrijdig. Een blik van een grotere afstand schept duidelijkheid. Er vindt een grote verandering plaats in de wijze waarop sociale orde wordt gerealiseerd.

verlangen naar veiligheidDe vraag hoe mensen tot een maatschappelijke orde komen, gaat terug tot de klassieke filosofen. De sociologie ontleende er zelfs haar bestaansrecht aan. In de loop der geschiedenis zijn er diverse sterke kandidaten als ordenend principe aangewezen: God of een godenrijk, de staat, de markt, de wetenschap, nu zelfs de media. Gegeven de nieuwe condities van de netwerkmaatschappij, is het van belang om de vraag naar sociale orde opnieuw te stellen. Met de digitalisering als driving force is de wereld definitief aan het verande-ren. De samenleving verandert weliswaar altijd al (‘pantha rei’), maar de technologie dwingt tot een grote kwalitatieve sprong.

Het verlangen naar veiligheid is in de afgelopen decennia uitge-groeid tot de nieuwe kandidaat voor de vestiging van sociale orde (zie daarover De veiligheidsutopie, 2005). Daar is een drietal redenen voor aan te wijzen. Om te beginnen met de daadwerkelijk groei van de onveiligheid. Het aantal aangiften tussen 1960 en 2000 steeg met een factor tien. Daarbij ontstonden ook nieuwe gevaren die veel onrust teweeg brachten (van cybercrime tot moderne terreur). Omdat de media incidenten ook nog eens flink uitvergroten, groeit het gevoel van onveiligheid. In de tweede plaats is de politieke inzet hoog. Van oudsher is veiligheid een legitimerende pijler onder het staatsgezag (pax et securitas). De burger betaalt – kort gezegd – belasting in ruil voor bescherming. Als die burger de overheid daarin niet meer vertrouwt ontstaat een legitimiteitscrisis (de opstand der burgers in 2002). Dus het is niet zo gek dat politici zich druk maken over veiligheids-problemen (hoewel ze daarin ook kunnen doorschieten). Veiligheid heeft een funderende functie.

In de derde plaats zegt de grote aandacht voor veiligheid iets over onze cultuur. Deze is open, uitbundig, globaal en geïndividuali-seerd. De samenleving is vooral heel complex geworden, waarbij het vaak aan richting ontbreekt. Dat zie je bij bestuurders, die het vaak niet meer weten, maar ook bij professionals en burgers. Veiligheid dient zich aan als een ordeningsprogramma – het

■ Hans Boutellier Directeur van het Verwey-Jonker Instituut; bijzonder hoogleraar Veiligheid & burgerschap VU1

1 De auteur gaf onlangs een lezing voor de NCTV, die leidde tot een levendige discussie. Voor het magazine schreef hij het verhaal nog eens uit. De tekst is gebaseerd op zijn boeken De veiligheidsutopie en De improvisatiemaatschappij.

Page 41: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 41

organiseert de samenleving, of beter het suggereert de organisatie van de samenleving. In de literatuur spreekt men in dat verband van securitisering: we zien steeds meer door de symbolische veiligheidsbril.

dynamische continuïteitToch is er de laatste tijd nog iets anders aan de hand – noem het ‘de participatiesamenleving’. De discussie daarover is wel gekenschetst als een truc om de bezuinigingen te verkopen. Dat mag zo zijn, maar de term verwijst naar een nieuwe ontwikkeling. De netwerk- samenleving - met de digitalisering als driving force - geeft andere sociale verhoudingen, waarin ook nieuwe burgerinitiatieven ontstaan. Er ontstaan bijvoorbeeld energiecoöperaties, voedsel- banken, buurthuizen in eigen beheer, stadstuinen, zorgcoöperaties en dergelijke. Ook rond het thema veiligheid zien we een groei in initiatieven. Hoe verhouden deze initiatieven zich tot thema’s als publiek-private samenwerking? Wat betekent dit voor het veilig-heidsbeleid? En hoe kan de NCTV zijn coördinerende rol waarmaken in een samenleving die steeds minder stuurbaar wordt?

Het antwoord op dit soort vragen ligt naar mijn mening in het beter begrijpen hoe sociale orde voortkomt uit complexiteit. Een bekend beeld in dit verband is een zwerm spreeuwen (diverse filmpjes zijn te zien op youtube). De patronen die de spreeuwen laten zien zijn tegelijkertijd chaotisch en geordend. In een ogenschijnlijk chaotische samenleving schuilt ook organisatie. Er bestaat de neiging om alles welbewust te verankeren, te verzekeren, te securitiseren. Maar een samenleving kent meer organisatie dan men denkt. Noem het dynamische continuïteit. De spreeuwen leren ons hoe we ons die moeten voorstellen.

Maar ... mensen zijn geen spreeuwen. In een menselijke samenle-ving spelen emotionele toestanden, concurrentie, machtsstrijd, gevoelens van saamhorigheid én vijandschap. Om die reden gebruik ik in mijn laatste boek De improvisatiemaatschappij de metafoor van een jazzorkest om onze tijd te duiden: de ordening van een netwerkmaatschappij vindt plaats in de permanente onderlinge afstemming tussen partijen. Er is sprake van een structuur van thema’s en schema’s, licht leiderschap, hoge professionaliteit, duidelijke rollen en … de bereidheid om naar elkaar te luisteren, te excelleren en bescheiden te zijn.

improvisatie en voetbalWat betekent dit nu voor het veiligheidsbeleid en de rol van de NCTV? Het veiligheidsveld is over het algemeen gestructureerder dan andere beleidsvelden. Er is een hoge (politieke) inzet, een groot belang bij duidelijke bevoegdheden en er is de mogelijkheid van dwang als het erop aankomt. Tegelijk opereren ook veiligheids- organisaties in een buitengewoon complexe omgeving, waarbij de taakverdeling niet altijd even duidelijk is. Hoe kunnen we ons de veiligheidswereld voorstellen?

In dat verband verwijs ik graag naar het model van een voetbalelftal, dat inzicht biedt in de rolverdeling tussen partijen. In de goal staat Justitie. Als niemand het meer weet dan kan Justitie als ultimum remedium sancties opleggen. Het is het hardste middel in nationale samenleving. In de achterhoede staan de partijen die zich met risicobeheersing bezighouden. De politie staat op de positie van centrale verdediger, die controle houdt met ruggensteun van Justitie. Naast de politie staan bijvoorbeeld stadstoezicht, particu-liere beveiliging, reclassering en dergelijke – allemaal partijen gericht op risicobeheersing.

In het middenveld staan organisaties met eigen doelstellingen (het onderwijs, de horeca, de zorg et cetera), die in tweede instantie van groot belang zijn in het veiligheidsveld. Zij hebben een preventieve c.q. normatieve functie. De voorhoede bestaat uit de verbanden van burgers, die uiteindelijk de vitaliteit van een samenleving uitmaken. In een participatiesamenleving ligt de bal zoveel mogelijk voorin. Daar wordt het spel gespeeld. Maar dat kan niet zonder een goede rugdekking van maatschappelijke organisaties, die gesteund worden door een verdediging met als sluitstuk justitie.

De NCTV heeft een coördinerende rol achter in het veld. Deze kan variëren, afhankelijk van de positie van de bal. Vanuit een positie achterin overzie je het veld, zodat je weet waar je moet (bij)sturen om het voorin goed te laten werken. De overheid heeft in zijn algemeenheid een wisselende rol in het veld (als partij), naast het veld (als coach) en is ook scheidsrechter (in de recht handhavende rol). Het is voor een coördinerende rol van belang om te begrijpen wat er gaande is en de dynamiek (van het spel) leidend te laten zijn voor de inzet van rollen, bevoegdheden en middelen. Vergelijk het met licht leiderschap. Het is van het grootste belang dat deze rol door andere partijen ook daadwerkelijk wordt gegund en gerespecteerd.

© Shutterstock

Page 42: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

42 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Grensoverschrijdende misdaad: het sluipende gevaar

■ Regina Joseph Oprichter Sibylink (www.sibylink.com) en één van de 120 aangewezen “Superforecasters” van het Good Judgment Project (www.goodjudg-mentproject.com); v/h Senior Fellow Instituut Clingendael en Associate New York University Center for Global Affairs’ Scenarios Initiative

Grensoverschrijdende georganiseerde misdaad is lang het werkter-rein van wetshandhavers geweest. Al sinds de drooglegging in Amerika in de jaren 20 van de vorige eeuw houden gespecialiseerde politie- en opsporingseenheden zich bezig met het opsporen van misdaadsyndicaten die veel geld verdienen aan de illegale handel in drugs en namaakproducten en de smokkel van mensen, wapens en contrabande. Maar door de technologische, economische en maatschappelijke veranderingen van het afgelopen decennium kan de bestrijding of beheersing van grensoverschrijdende misdaad niet langer alleen op het bord van de politie worden gelegd; de gevaren van de georganiseerde misdaad zouden nu deel moeten gaan uitmaken van de strategieën van de nationale veiligheidsdiensten. Alleen dan kunnen staten hun integriteit in de toekomst bewaren.

Terroristen kunnen de samenleving ernstig schokken en provoceren en krijgen dus een prominente plaats in de evaluaties van de nationale veiligheidsdiensten; de georganiseerde misdaad daarentegen houdt zich juist verborgen - soms in het volle zicht. De grensoverschrijdende misdaad weet steeds vaker binnen te dringen in gerechtelijke, militaire en politieke structuren. Misdrijven nemen de vorm aan van ogenschijnlijk onschuldige activiteiten zoals bereidwillige douanebeambten die helpen containers met drugs, bedreigde dieren of mensen door de haven te loodsen; bestuurders die dankzij witgewassen geld worden gekozen en connecties met bendes hebben; of diplomaten die vervalste visa uitreiken.

Terrorisme steekt in de gruwelijkste vormen de kop op, heeft vaste voet aan de grond gekregen in gebieden waar conflicten en handel hand in hand gaan (met name bij grondstofwinning) en is zowel voor de daders als de mogelijke opdrachtgevers bruikbaar als strategische politieke katalysator. Wereldwijd worden daarom aanzienlijke multilaterale middelen ingezet voor het smoren van het geweld. In de meeste landen vindt de bestrijding van criminele kartels daarentegen op lokaal of nationaal niveau plaats, in weerwil van het grensoverschrijdende karakter van de illegale stromen. Het beeld van 20ste-eeuwse kartels die zich in een bepaalde regio op een bepaald product toeleggen (drugs of wapens bijvoorbeeld) is niet meer van deze tijd. Potentiële nieuwe handelswaar (zoals voedsel, bioware en computervirussen) en klanten (zoals terroristen) vormen nog een extra risicofactor.

Globalisering en technologische connectiviteit hebben de ambities van transnationale syndicaten torenhoog opgeblazen. Ze opereren wereldwijd, in diverse disciplines en zodanig geraffineerd dat ze een regelrechte bedreiging vormen voor de autoriteit van de staat. Denk bijvoorbeeld aan de aanval die het Primeiro Comando do Capital (PCC) in 2006 uitvoerde op de Braziliaanse autoriteiten, die bendeleden naar bepaalde gevangenissen wilden overbrengen. PCC, de grootste criminele organisatie in Brazilië, legde het leven in São Paolo, de financiële hoofdstad van Brazilië met 19 miljoen inwo-ners, gedurende 2 dagen volledig lam. 500 mensen kwamen om het leven. Het werd de Braziliaanse regering dan ook duidelijk dat haar politiemensen en militairen erg kwetsbaar waren.

Door de huidige diversificatie van criminele netwerken kan een terugval van een illegale stroom snel worden opgevangen door opschaling van een andere. Zo blijft de winstgevendheid in stand. Criminele groepen onderscheiden zich tegenwoordig niet door wat ze verkopen maar hoe ze dat doen. Nieuwe logistieke systemen en nieuwe routes zijn kenmerkend voor deze transformatie. Internationale bendes kopiëren de toeleveringssystemen van grote detailhandels als Wal-Mart en Amazon. Door gebruik te maken van de corruptie en conflicten in fragiele staten in bijvoorbeeld West-Afrika en Oost- en Centraal-Europa kunnen internationale bendes nieuwe logistieke routes openen naar de rijke afzetmarkten in Europa en elders.

De kloof tussen de snelheid waarmee internationale bendes gebruikmaken van technologische ontwikkelingen en de traagheid van de politieke besluitvorming om illegale netwerken tegen te gaan, is bepalend voor de wijze waarop de georganiseerde misdaad onze toekomstige nationale veiligheid zal beïnvloeden.Om de dreiging van grensoverschrijdende misdaad in Europa het hoofd te bieden moeten drie belangrijke problemen worden opgelost.

De belangrijkste belemmering voor het aanpakken van grensover-schrijdende criminele activiteiten in Europa is misschien wel het gebrek aan overeenstemming over begrippen en aanpak. Hoewel de EU al in 1993 een eerste poging deed om de georganiseerde misdaad in Europa in kaart te brengen (de Werkgroep Drugs en Georganiseerde Misdaad kreeg daartoe opdracht van de Europese ministers van justitie), zorgen grote verschillen in de manieren waarop EU-lidstaten informatie over georganiseerde criminele groepen definiëren en verzamelen ervoor dat elke poging het probleem aan te pakken verwatert. Zelfs de term “georganiseerde misdaad” wordt steeds vaker vervangen door “zware criminaliteit”.

Page 43: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 43

Europa probeert hiermee de focus te verleggen van de structuur van de criminele organisaties naar het kwaad dat ze aanrichten. Het feit dat de Europese landen het er niet over eens zijn onder welke noemer een probleem moet vallen, maakt het des te moeilijker er de vinger op te leggen.

Het tweede obstakel is het gebrek aan handhaving op regionaal niveau. In Europa houden verschillende organisaties zich bezig met grensoverschrijdende misdaad: INTERPOL, EUROPOL, EUROJUST, CEPOL, FRONTEX, EUROSUR en de Financial Action Task Force (FATF) zijn de prominentste. Maar omdat de Europese lidstaten wetshandhaving en veiligheid het liefst in eigen hand willen houden, heeft geen van de bovengenoemde organisaties de bevoegdheden die bijvoorbeeld het Amerikaanse ministerie van justitie en de onderdelen ervan (bijvoorbeeld de FBI en de DEA) wel hebben. De Amerikaanse en Europese organisaties werken overigens wel regelmatig samen. Deze alfabetsoep van diensten heeft daarnaast te maken met de rol van de militairen in de landen. De gelaagde veiligheidsstructuur van militairen, wetshandhavers en informatiediensten - die weliswaar een zekere mate van interopera-biliteit kent - legt de hiaten en doublures bloot die illustratief zijn voor de huidige frontlinie waar de strijd tegen internationale georganiseerde misdaad plaatsvindt. De capaciteiten van de huidige lappendeken van organisaties die grensoverschrijdende criminele netwerken moeten tegenhouden, staan helaas in geen verhouding tot het gemak waarmee deze criminelen de opsporing en handha-ving kunnen omzeilen.

Het derde probleem vloeit voort uit de vorige twee: zonder een gemeenschappelijke omschrijving van wat grensoverschrijdende misdaad is en zonder gecoördineerde handhaving waarmee de criminele activiteiten effectief een halt kan worden toegeroepen, blijft Europa verstoken van een gemeenschappelijk en allesomvat-tend plan voor de aanpak van criminele netwerken wanneer de leden ervan voor de rechter moeten worden gebracht. Het moei-zame zigzaggen door de wetgeving van de individuele lidstaten en internationale regelgeving en de kosten die deze procedures met zich meebrengen maken het moeilijk dit tot beleid te verheffen. Het ontbreken van een gemeenschappelijk beleid voor de vervolging levert nog meer bureaucratische vertraging op die criminele netwerken kunnen aangrijpen om hun operaties te verfijnen en te perfectioneren.

Om deze drie problemen aan te pakken moeten de EU-lidstaten samen optrekken en snel hun regionale en transcontinentale inspanningen weer nieuw leven inblazen om de groei van grens-overschrijdende criminele netwerken te stoppen. Dit moet worden gezien als een zaak van nationale en regionale veiligheid in plaats van als een wetshandhavingsmaatregel. Tenzij staten en instellingen gezamenlijk willen werken aan het identificeren, verbieden en vervolgen van de grensoverschrijdende misdaad door deze op wereldwijde en multilaterale schaal aan te pakken, zullen we het komende decennium de gevolgen ervaren van de uitbreiding en worteling ervan in Europa.

© Shutterstock

Page 44: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

44 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Werken aan continuïteit van veiligheidContinuïteitsmanagement is vaak een ondergeschoven kindje: het onderwerp waar men tegen wil en dank “ook nog wat mee moet”. En dat terwijl organisaties meer en meer afhankelijk zijn van informatie, software en communicatiemiddelen – en dus in hoge mate kwetsbaar zijn voor uitval van ICT en/of elektriciteit. De continuïteit van de organisatie kan bij uitval daarvan dan ook zwaar onder druk komen te staan.

■ Marije Breedveld Afdeling Risicoaanpak, directie Weerbaarheidsverhoging, NCTV

■ Margreeth van Dorssen Managing consultant Berenschot ([email protected])

■ Frederik van Dalfsen Consultant bij Berenschot ([email protected])

Voor veel organisaties is de kwetsbaarheid voor uitval van ICT en/of elektriciteit buitengewoon vervelend. Voor organisaties die een cruciale rol hebben in de openbare orde en veiligheid of het openbaar bestuur is die kwetsbaarheid eigenlijk onacceptabel. Denk bijvoorbeeld aan veiligheidsregio’s, politie, gemeenten, provincies en waterschappen. En incidenten zoals het Waalhaven-incident (2012, uitval communicatiecentrum), stroomuitval in het centrum van Enschede (2013) en de uitval van ICT en/of 112 maken duidelijk dat die kwetsbaarheid niet alleen op papier bestaat.

modelplan continuïteitVanwege de kwetsbaarheid heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie in 2013 middelen ingezet om organisaties in de sectoren openbare orde en veiligheid en het openbaar bestuur een impuls te geven in het kader van continuïteitsmanagement. Eén van de acties in dat verband is de (verdere) totstandkoming van een modelplan voor continuïteitsmanagement bij uitval van ICT en/of elektriciteit voor organisaties in deze sectoren.

De aandacht voor continuïteit is niet nieuw. In 2010 bijvoorbeeld werd een handreiking verspreid onder de ruim 600 organisaties in de sector openbaar bestuur en veiligheid. In 2011 bleek uit onder-zoek dat maar 19 % van die organisaties beschikte over een continuïteitsplan en dat de kwaliteit van de aanwezige plannen niet al te best was. In 2013 werd zodoende een versnelling ingezet. Het ministerie van Veiligheid en Justitie schakelde Berenschot in om veiligheidsregio’s te ondersteunen bij de totstandkoming van een continuïteitsplan. Met behulp van het modelplan zijn regio’s geholpen met continuïteitsplannen die èn voldoen aan de kwalitatieve eisen én werken in de praktijk.

Het resultaat van die inspanning mag er zijn. Eind 2013 blijkt uit een peiling van Berenschot dat continuïteitsdenken bij vrijwel alle veiligheidsregio’s op de agenda staat. 65% van de regio’s (16) beschikte over een (concept)plan, 15% van de regio’s (4) heeft bestuurlijk besloten in 2014 een plan op te stellen en 20% van de regio’s (5) heeft continuïteit wel op de agenda staan, maar zetten

nog geen concrete stappen. Alles overziend zal naar alle waarschijn-lijkheid 80% van de veiligheidsregio’s in 2014 een waardig plan hebben. Bovendien krijgen met het modelplan ook gemeenten, waterschappen en provincies een hulpmiddel aangereikt om een continuïteitsplan op te stellen.

“alles mag omvallen, behalve dat”Maar hoe doe je dat, een continuïteitsplan opstellen? Belangrijk is om grip te krijgen op de logica achter continuïteitsmanagement. Centraal staat niet: ‘wat kan er allemaal misgaan’ (risico-denken) maar ‘wat heb ik minimaal nodig voor mijn kritieke processen?’ (afhankelijkheids-denken). De kritieke processen zijn het uitgangs-punt: het zijn die processen ‘die niet mogen omvallen’, wat er ook gebeurt. Voor veiligheidsregio’s zijn dat bijvoorbeeld het proces van de meldkamer of de crisisbeheersingsprocessen.

Daarnaast is het belangrijk om inzicht te krijgen in de afhankelijk- heden tussen kritieke processen, software en hardware èn de crisisbeheersing bij uitval te doordenken. Er is samen met TNO een

© Shutterstock

Page 45: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 45

tool ontwikkeld waarmee je per kritiek proces in kaart kan brengen waar dat specifieke proces van afhankelijk is. Daarbij houd je rekening met de maatregelen die je als back-up of work-around neemt. Met deze tool weet je, na een gedegen analyse, of en in hoeverre de kritieke processen van jouw organisatie bij uitval van ICT en/of elektriciteit in de lucht blijven (‘ja, misschien, zeker niet’). Zo wordt ook zichtbaar waar extra maatregelen getroffen dienen te worden.

crisismanagement en continuïteitHet zit er dik in dat bij uitval van ICT en/of elektriciteit de crisisbe-heersingsorganisatie aan de slag moet. Maar hoe zorg je dat je bereikbaar bent voor burgers als de verbindingen zijn weggevallen? Hoe bereik je je eigen medewerkers? Waar laat je je crisisteam als stromend water (een werkend toilet!) afwezig is? Het zijn praktische zaken, die soms zo voor de hand liggen dat je geneigd bent er over heen te stappen. Daarom vragen we daar in het modelplan expliciet aandacht voor.

Als je als crisisfunctionaris aan de slag gaat met continuïteit kan het gebeuren dat je tegen een ‘taalbarrière’ oploopt met de collega’s van de ICT. Zorg er dan ook voor dat je in je team iemand betrekt die de vertaling kan maken tussen de wereld van veiligheid en crisismanagement en de wereld van switches en serverparken, hubs en fiber rings.

Afgelopen jaar werd duidelijk dat de totaliteit van continuïteitsma-nagement intimiderend groot kan zijn. De veelheid aan aspecten en de massieve impact van uitval van ICT en/of elektriciteit op vrijwel álles, werkt dan verlammend. Met als gevolg dat het continuïteitsma-nagement niet van de grond komt. Durf daarom te kiezen voor een ‘lean & mean’-benadering: hou het simpel en doelgericht. Je kunt ook kiezen om één specifieke locatie of één specifiek organisatieon-derdeel op te pakken. Van daaruit kan dan uitgebouwd worden.

netwerk ict continuïteitDe inspanningen in het afgelopen jaar hebben geleid tot een netwerk tussen medewerkers van veiligheidsregio’s onderling die belast zijn met continuïteitstaken. Ook is de relatie tussen het ministerie en de regio’s verstevigd. Een van de punten van aandacht tussen veiligheids-regio’s en ministerie is het NoodCommunicatieVoorziening (NVC). Het NCV is een telecommunicatienetwerk dat specifiek bedoeld is voor gebruik door overheid en hulpdiensten tijdens een crisis als het reguliere openbare telefoonnet geheel overbelast raakt of uitvalt. Het ministerie van VenJ zorgt voor realisatie van deze “last resort-voorzie-ning”. KPN heeft de verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het NVC op zich genomen en zorgt voor voorlichting, monitoring en onderhoud. De deelnemers, onder andere veiligheidsregio’s, pakken de draad op ‘na de router’, zorgen dat er geoefend wordt en motiveren hun relevante (vitale) partners tot aansluiting.

Het modelplan continuïteit uitval ICT en/of elektriciteit is op te vragen via [email protected].

Page 46: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

46 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Continuïteit in verscheidenheid: Crisisbeheersing in 22 Europese landen vergelekenTerwijl de EU haar competenties, haar autoriteit en haar invloed op het terrein van crisisbeheersing in de afgelopen jaren steeds verder heeft uitgebreid (Boin et al, 2013), blijven de verschillen tussen crisisbeheersingsstelsels in de diverse lidstaten onverminderd groot. Nationale en regionale crisisbeheersingssystemen laten een aanzienlijke variatie zien wat betreft beleid, normen, structuren en ideeën die aan crisisbeheersing ten grondslag liggen. Overheden hebben zich op zeer verschillende wijze georganiseerd om invulling te geven aan de bescherming van hun burgers tegen crises en rampen.

Het onderzoeksproject ANVIL (een EU-project binnen het zevende kaderprogramma), dat onlangs werd afgerond, had als doel de stelsels van 22 Europese landen en 8 regionale crisisbeheersingssy-stemen in kaart te brengen. De onderzoekers uit de verschillende landen hebben hun cases beschreven en geanalyseerd aan de hand van een minutieus ‘mapping protocol’ wat resulteert in vergelijk-baar en eenduidig opgetekende landenstudies.

Dit artikel biedt inzicht in zes belangrijke conclusies uit de landenvergelijking. Op http://anvil-project.net/ vindt u de 22 Engelstalige landenstudies, de studies naar de regionale systemen, het onderzoeksdesign en de resultaten van vergelijkende analyses.

Het ANVIL-onderzoeksteam concludeert dat de EU-lidstaten gemiddeld een hoge mate van voorbereiding op rampen en crises kennen. De verschillen tussen de stelsels zijn ingegeven door ervaring met specifieke crises en incidenten, door de politiek-bestuurlijke geschiedenis van het land en door de maatschappelijke context en de cultuur waarin elk stelsel is geworteld. Deze achter-grond is zeer belangrijk voor de legitimiteit van de crisisbeheer-singssystemen (en dus voor de crisisrespons) en voor de aansluiting bij nationale politieke en maatschappelijke instituties. Hoe noodzakelijk en logisch ook voor de inbedding van het crisisbeheer-singssysteem per land, de verschillen tussen de landen leiden volgens het ANVIL-team tot spanningsvelden waarvan ik hier zes spanningsvelden nader wil toelichten.

1. europese convergentie versus lokale diversiteitSinds het einde van de Koude Oorlog hebben alle systemen uit de studie een belangrijke transformatie ondergaan. Bescherming Bevolking en de focus op het “rode gevaar” hebben overal plaats gemaakt voor civiele beheersing van binnenlandse rampen en crises. De diverse landen hebben deze transformatie echter verschillend vorm gegeven. De crisisdefinities verschillen, de focus van het beleid verschilt (multi-hazard versus specifiek), de mate van civiel-militaire samenwerking loopt sterk uiteen en de rol van risicoanalyse en management varieert. Terwijl de Europese integratie voortschrijdt, lijkt van bewuste convergentie op het terrein van crisisbeheersing weinig sprake. De transformatie van elk systeem op zich lijkt niet ingegeven door een streven naar meer eenheid van aanpak binnen Europa, maar vooral door de eigen specifieke politiek-bestuurlijke context van crisisbeheersing in elk afzonderlijk land.

2. de invloed van cultuur op crisisbeheersingDe landenvergelijking van ANVIL had specifiek aandacht voor cultuurverschillen tussen de landen en de invloed daarvan op crisisbeheersing. Een paar typische clusters doken op, zoals decentrali-satie in het Noordwesten van Europa en meer centralisatie in Zuidelijke en Centraal-Europese landen. Daarnaast hadden landen met een traditioneel grote rol voor het maatschappelijk middenveld in andere beleidsdomeinen (zoals Duitsland, Oostenrijk, in mindere mate ook Nederland), ook veel maatschappelijke organisaties ingebed in het crisisbeheersingssysteem (denk bij ons bijvoorbeeld aan het Rode Kruis en de reddingsbrigades). Wat naast deze waarneembare patronen vooral opviel, was echter het verwaarloosbare effect van cultuur op de samenhang tussen crisisbeheersingssystemen. Landen die volgens cultuurstudies zoals van Hofstede (2001; 2010) sterk vergelijkbaar zijn, laten grote verschillen zien in hun systemen, en vertonen op aspecten meer overeenkomsten met hun culturele tegenpolen.

3. eenduidige terminologie en babylonische spraakverwarring

Eenduidige terminologie wordt steeds belangrijker om grensover-schrijdende samenwerking te faciliteren en gezamenlijke inzet van mensen en middelen te coördineren. De NAVO streeft naar standaar-disering van termen, en in de VS is het succes van het Incident Command System gestoeld op een gedeeld raamwerk van begrippen en functies. Behalve van een gedeeld begrip van welke situaties als crisis geduid worden, bestaat echter een enorme verscheidenheid aan begrippen en daarmee samenhangende procedures en bevoegd-heden in de onderzochte landen. Hoewel in de praktijk op operatio-neel niveau veel opgelost kan worden, vormt de verschillende terminologie een potentiële bron van spraakverwarring en hindernis voor effectieve samenwerking tijdens een grootschalige ramp. Meer onderzoek kan duidelijk maken waar de valkuilen en problemen zich zullen voordoen (Stefanelli en Williams, 2011).

4. de rol van defensie in nationale veiligheid en crisisbeheersing

De bevoegdheden voor crisisbeheersing liggen in alle cases in bestuurlijke handen. Sommige landen uit het vroegere Oostblok kennen echter een minder duidelijke scheidslijn tussen een militaire

■ Sanneke Kuipers Onderzoeker Universiteit Utrecht en Crisisplan BV

Page 47: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 47

en civiele organisatie van veiligheid. Niet alle Westerse landen hebben de dienstplicht met dezelfde voortvarendheid afgeschaft. De rol die Europese landen toekennen aan hun Krijgsmacht om bijstand te leveren bij binnenlandse crises verschilt dan ook aanzienlijk. Ook leven in landen verschillende visies met betrekking tot militaire missies bij buitenlandse rampspoed. Tegelijkertijd is Defensie in de meeste landen op zoek naar een nieuwe rol. Bovendien maakt civiele bescherming en samenwerking een steeds groter deel uit van buitenlandse missies in EU-verband.

5. variatie in decentralisatie De ANVIL-landenstudies vonden allerlei vormen van centralisatie en decentralisatie van crisisbeheersing. Beleid en uitvoering van crisisbeheersing lijkt wel relatief meer gedecentraliseerd per land dan andere beleidsterreinen. Nieuwe grensoverschrijdende risico’s en all hazard benaderingen vragen echter om verregaande samenwerking tussen en coördinatie van de aanpak in verschillende jurisdicties. Dat geeft per systeem discussie over de optimale balans tussen subsidiari-teit en centrale sturing. Verschillende aspecten van crisis management vereisen hun eigen mix van centralisatie van gezag. Samenwerking tijdens crisis vraagt daarnaast ook om gelijkwaardige afstemming tussen betrokken netwerkpartners.

6. de meetbaarheid van kwaliteitEen van de ambities van het ANVIL-project was om ook de kwaliteit van voorbereiding en respons op crises in verschillende landen te vergelijken. Geïnterviewde stakeholders per land gaven blijk van een wijdverbreide overeenstemming dat hun crisisbeheersingssy-steem goed is voorbereid en in staat is gebleken om dreigingen en crises het hoofd te bieden. Per land blijkt voldoende legitimiteit voor de wijze waarop crisisbeheersing is georganiseerd, en voor de prestaties van het systeem. Uit de landenvergelijking valt het vooral op hoe moeilijk het is om vergelijkbare indicatoren voor kwaliteit te vinden en overeenstemming te bereiken over wat kwaliteit inhoudt.Het is dan ook lastig om best practices aan de studie te ontlenen waar we in Nederland veel van kunnen leren. Immers de omgeving is mede bepalend voor de effectiviteit en legitimiteit van ‘best practices’. Zo valt bijvoorbeeld op dat verschillende landen in Noordwest-Europa worstelen met het ontwikkelen en implementeren van nieuwe communicatiesystemen, zoals C2000 in Nederland, Antares in Frankrijk, en het DfBOS systeem in Duitsland. Tegelijkertijd rapporte-ren Kroatië, Litouwen, Zwitserland en Roemenië met veel tevreden-heid over de eigen systemen. De eerste twee hebben succesvol geïntegreerde meldkamers en de Zwitsers roemen hun ‘Polycom’-systeem, een beveiligd radiocommunicatie netwerk. In Roemenië noemen respondenten het SMISU crisisbeheersingsinformatiesy-steem (vergelijkbaar met LCMS) als best practice. In hoeverre deze ervaringen te vertalen zijn naar een andere context blijft de vraag.

Toch valt het meest waarschijnlijk te leren op die terreinen waar innovatie en technologie bijna ‘van nature’ vooruit lopen op regulering, preventie en crisisrespons, zoals op het terrein van cybersecurity en kritieke infrastructuren. Lidstaten als Duitsland, Finland, Groot-Brittannië, Italië, Oostenrijk, en Zwitserland hebben ieder platformen gecreëerd voor publiek-private samenwerking,

coördinatie en informatie-uitwisseling in de voorbereiding op, en bij de bestrijding van crises op ICT en infrastructuurgebied. Ook Nederland kent een ICT-response board waarin private partijen samen met het Nationaal Cyber Security Centrum overleggen over de (acute) noodzaak, de coördinatie en implicaties van maatregelen bij een ICT-crisis. De Finse overheid heeft publiek-private samen-werking in crisisbeheersing sinds eind 2012 uitgebreid naar tal van vitale sectoren, met als spin in het web de National Emergency Supply Agency. Met name op het moment dat elektriciteit en/of ICT-verbindingen uitvallen, zijn op voorhand gemaakte afspraken en contacten met de private sector cruciaal. In Polen zijn sinds 2004 uitgebreide afspraken met de nationale post bij wet vastgelegd voor het bevorderen van veerkracht in noodsituaties.

De ANVIL-studie heeft dan ook geen ‘winning design’ opgeleverd, maar benadrukt dat de relatie van crisisbe-heersing tot het omringende systeem beide kanten op werkt. De context en historie bepalen zowel de vorm en inhoud van verschillende stelsels crisisbeheersing als de waardering en instandhouding van die verschillen. Verscheidenheid van crisisbeheersing binnen Europa zou dus ook nog wel een tijdje kunnen voortduren. Met kennis van die verscheidenheid kunnen we op zoek naar adequate vormen van samenwerking en coördinatie voor grensoverschrijdende uitdagingen.

literatuur

A. Boin, M. Ekengren and M. Rhinard, The European Union as crisis manager: Patterns and prospects, Cambridge: Cambridge University Press, 2013.G. Hofstede, Culture’s Consequences: Comparing Values, Behaviors, Institutions, and Organizations Across Nations, 2nd Ed., Thousand Oaks CA: Sage Publications, 2001.G. Hofstede and M. Minkov, Cultures and Organizations: Software of the Mind, 3rd Ed., New York: McGraw-Hill USA, 2010.J.N. Stefanelli and S. Williams, ‘Disaster strikes: Regulatory barriers to the effective delivery of international disaster assistance within the EU’, Journal of international humanitarian legal studies 2 (2011-1), 53-83.

Page 48: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

48 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Rode Kruis maakt ondersteuning burgerhulpverlening tot topprioriteit Steviger positie voor burgerhulp bij rampen

Steeds vaker dienen ze zich aan: burgers die tijdens of na een ramp of incident willen helpen. Bijvoorbeeld met het vullen van zandzakken, met schoonmaakwerkzaamheden na een overstroming of het verlenen van onderdak aan slachtoffers van een woningbrand. Het Rode Kruis, al zo’n 150 jaar dé schakel tussen professionele en particuliere hulp, wil dat deze burgerhulp standaard onderdeel wordt van het hulpverleningsaanbod. Eerste stap is de oprichting van een netwerk van hulpbereide burgers.

■ Merlijn Stoffels Senior Woordvoerder Rode Kruis

Tientallen inwoners uit de omgeving van Utrecht hielpen in het voorjaar van 2013 mee bij de zoektocht naar de vermiste broertjes Ruben en Julian. Ondanks oproepen van de politie om niet op eigen houtje het bos in te gaan, meldden zich iedere dag meer mensen. “Er was veel animo om mee te helpen, de mensen wilden íets doen”, vertelt initiatiefnemer van de zoektocht Wanda van de Bovenkamp. Maar ondanks het grote enthousiasme merkt Van de Bovenkamp de nodige scepsis bij de aanwezige professionals. “Meerdere malen werd ons verteld dat we niet op de ramp plek thuis hoorden, dat we sporen zouden vernielen. Terwijl we juist heel goed samenwerkten met de lokale politiechef.”

Recente voorbeelden illustreren dat door de jaren heen de hulpver-lening bij rampen en incidenten is veranderd. Waar vroeger de overheid het alleenrecht had op het organiseren van de hulp, is burgerhulp tegenwoordig een groot thema. Steeds vaker zijn daar de goedwillende burgers die zichzelf – mede door de komst van sociale media – snel kunnen organiseren. Een prima zaak, zegt ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. In het rapport Vertrouwen in burger (2012) schrijft de Raad dat ‘de kunst van burgerbetrokkenheid is gelegen in het op de juiste wijze uitsteken van een helpende hand: loslaten als het kan, maar sturen wanneer dat nodig is.’

Op een enkele uitzondering na – denk aan Burgernet en Amber Alert – hebben deze spontane burgerinitiatieven echter nog geen vaste plaats in de protocollen van professionals. Dat kan en moet anders, vindt het Rode Kruis. “Burgerhulp is een nieuwe realiteit waar hulpdiensten en overheden zich nog te weinig bewust van zijn”, aldus Rode Kruis-directeur Gijs de Vries (zie foto) in een toespraak tijdens het congres Power to the People op 17 april jl. Die hulp kan volgens hem hulpverleners ter plaatse ontlasten en zo bijdragen aan een betere rampenhulpverlening. Nu de overheid steeds meer van de burger verwacht, worden vrijwilligheid en onderlinge hulpbe-reidheid steeds belangrijker. “Ik zie het als onze verantwoordelijk-heid om de brug te slaan tussen professionele en spontane hulpverlening.”

vormen van burgerhulpHulpverlening door burgers in rampensituaties kan op verschil-lende momenten plaatsvinden en kan diverse vormen aannemen, afhankelijk van de fase waarin de crisissituatie zich bevindt. In de allereerste fase nadat de ramp zich heeft voltrokken en hulpdien-sten nog niet ter plaatse zijn, zijn het burgers die vaak de eerste levensreddende handelingen verrichten. Zo is er het voorbeeld van de verpleegkundige die in de Sprinter zat die in 2012 bij Amsterdam op een intercity botste. Zij deed de eerste triage bij de slachtoffers en coördineerde de eerste ‘onderlinge’ hulpverlening. Burgerhulp in deze fase is niet geheel zonder gevaar, gaf voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid Tjibbe Joustra op hetzelfde congres aan. “De drang om te helpen is vaak erg groot. Dat zorgt er

Page 49: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 49

soms voor dat mensen zichzelf in gevaar brengen. Berucht is het schoonmaken van mestsilo’s, waarbij elk jaar mensen om het leven komen die anderen willen redden. Het enige wat we kunnen doen is via voorlichting duidelijk maken dat je in zulke situaties de hulpverlening toch écht beter aan professionals kunt overlaten. En daarnaast mensen leren wat ze het beste kunnen doen als ze zelf met een crisissituatie te maken krijgen.”

Ook in de fase na aankomst van de hulpdiensten en een eerste triage kan er voor (getrainde) burgers een belangrijke rol zijn weggelegd. De aandacht van de geneeskundige hulpverlening gaat in dergelijke situaties immers vooral uit naar levensgevaarlijk en ernstig gewon-den. Gemiddeld zijn dat, zo laat onderzoek zien, zo’n 30% van de betrokkenen bij een ramp. Voor de 70% die licht of – op het eerste gezicht – niet gewond zijn is er in de protocollen geen aandacht. Zij worden geacht zichzelf te kunnen redden. Dat voorkomt dat op de plek van het incident onnodig een beroep op de professionals wordt gedaan en zorgt er ook voor dat minder zelfredzamen als ouderen en kinderen niet aan hun lot overgelaten worden.

Later na een ramp komen vaak – los van de reguliere hulpverlening – burgerinitiatieven van de grond waarbij de inzet van burgers wordt gevraagd. Het inzamelen van huisraad voor getroffenen na de grote brand in Leeuwarden is er een voorbeeld van, net als het mee helpen zoeken naar de vermiste broertjes. Maar ook het meehelpen bij opruim- en schoonmaakwerkzaamheden na overstromingen (zoals na Sandy en na overstromingen in Australië, Engeland en Duitsland) vindt vaak spontaan plaats na oproepen via reguliere of sociale media. De kunst is dan vaak om het hulpaanbod in goede banen te leiden. Té veel of ongeleide spontane hulp kan immers snel leiden tot chaotische taferelen en een averechts effect hebben op de reguliere hulpverlening.

topprioriteit van het rode kruisDe waarde van hulp van burgers, in al deze fases, wordt steeds meer onderkend. Maar er bestaat nog veel scepsis, zowel bij hulpverle-ners als bij overheden. Het is daarom zaak te zorgen dat burgers goed voorbereid zijn op noodsituaties, dat hulp door burgers liefst goed gecoördineerd wordt en dat professionele en spontane hulp elkaar niet in de weg zitten. Dat kan ook helpen de scepsis van professionals weg te nemen. Daarnaast is het belangrijk dat goedbedoelde initiatieven professionele ondersteuning krijgen om te voorkomen dat ze ten onder gaan aan hun eigen succes. Het Rode Kruis ziet dit alles als topprioriteit en zet maximaal in op de ondersteuning en facilitering van al deze vormen van spontane burgerhulp, voortvloeiend uit zijn (bij Koninklijk Besluit vastge-legde) auxiliaire rol in de noodhulpverlening. Allereerst door mensen beter voor te bereiden op crisissituaties, bijvoorbeeld via verspreiding van EHBO-kennis via cursussen en de populaire EHBO-app. Daarnaast door in opgeschaalde situaties een rol te spelen in de coördinatie van burgerhulp in de fase na een crisis, door met getrainde coördinatoren ter plaatse de hulp aan licht- en niet gewonden in goede banen te leiden. En in de derde plaats door spontane burgerinitiatieven, zonder overnemend gedrag, te ondersteunen. Het Rode Kruis denkt daarbij aan de oprichting van

een social media-team van getrainde vrijwilligers die spontane burgerinitiatieven kunnen signaleren en waar mogelijk faciliteren. En die tegelijk via webcare slachtoffers en andere betrokkenen bij rampen kunnen ondersteunen. Een aanvullend initiatief dat het Rode Kruis op het Power to the People-congres aankondigde is de vorming van een burgerhulpnetwerk waar burgers zich bij voorbaat kunnen aanmelden voor het geval er iets gebeurt. In crisissituaties kan zo veel gerichter gebruik gemaakt worden van dit hulpaanbod, op basis van duidelijke profielen. Zo zijn alleen díe mensen op de ramp plek aanwezig die echt iets kunnen bijdragen en lopen aanwezigen elkaar minder voor de voeten.Voor dit plan om burgers in te zetten deed het Rode Kruis inspiratie op bij de collega’s in Oostenrijk, waar het Rode Kruis onder de noemer ‘Team Österreich’ over een bestand met 35.000 hulpbereide burgers beschikt. Zij kunnen bij rampen benaderd worden om in actie te komen om zandzakken te vullen of onderdak te bieden aan slachtoffers, maar bijvoorbeeld ook om mee te denken over fondsenwerving. Inmiddels vindt ook in enkele Duitse deelstaten het idee navolging.

Het Rode Kruis is druk bezig met de eerste stappen. Momenteel vinden gesprekken plaats met belangrijke spelers in het veld, zoals de overheid. Minister Opstelten reageert alvast positief op de ideeën. “We leven in een andere tijd. De inzet van burgers is van onschatbare waarde; fysiek, materieel én emotioneel. Het is het Rode Kruis eigen om burgers bij werkprocessen te betrekken. Natuurlijk vergt dat oefening, maar ik heb alle vertrouwen in een goede afloop.”

ikbenveilig.nlEen eerste vorm om zelfredzaamheid burgerhulpverlening te faciliteren is de website ikbenveilig.nl. Deze website is al in de lucht en uitgebreid getest tijdens een grootscheepse oefening rampvoorbereiding eind 2013. Het idee ontstond naar aanleiding van de chaos die ontstond tijdens de windhoos op Pukkelpop in het Belgische Hasselt. Het tóen beschikbaar zijn van dergelijke site had festivalgangers in staat gesteld om snel en eenvoudig aan familie te laten weten dat ze zich niet ongerust hoefden te maken. De site is gebouwd naar Amerikaans voorbeeld. Ikbenveilig.nl zal in de toekomst onderdeel worden van het nieuw te vormen netwerk om burgerhulp te faciliteren.

Page 50: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

50 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Evenement: een georganiseerde crisis?Publieksevenementen zijn populair in ons land, maar ze brengen ook veiligheidsrisico’s met zich mee. Op een evenement is de kans dat een incident leidt tot een crisis - met name door de aanwezige mensenmassa - relatief groot. Tijdens de jaarlijkse Studiedag Evenementen en Manifestaties van het Kenniscentrum Evenementenveiligheid (KCEV) was één van de vragen: is het goed om evenementen als georganiseerde crisis voor te bereiden? Het antwoord op deze vraag bleek niet eenduidig, maar leverde wel veel praktische inzichten op. We bespreken vier perspectieven die aan bod kwamen: de veiligheidsregio, de politie, de Antwerpse aanpak en Britse expertise.

■ Syan Schaap Directeur Kenniscentrum Evenementenveiligheid (KCEV)

de veiligheidsregioZeeland kent een aantal bekende grote evenementen, waaronder Concert at Sea en Rescue Vlissingen. Directeur Gerrie Ruijs van Veiligheidsregio Zeeland besprak de wijze waarop er in haar regio wordt samengewerkt tijdens grootschalige evenementen. Kenmerkend voor de aanpak is de centrale rol voor het proces informatiemanagement. Bij een evenement als Concert at Sea is het coördinatieteam van de organisator primair aan zet om de veiligheid te waarborgen. De Veiligheidsregio richtte tot voor kort ook nog een eigen “slapend COPI” op het terrein in. Na de evaluatie van Concert at Sea 2011 is besloten om dit niet meer te doen. De lijnen tussen de organisator, de gemeente en de hulpdiensten worden nu kort gehouden door het strak organiseren van het informatiemanagement. Naast de organisator en verschillende liaisons van overheidsdiensten, zit in het coördinatieteam ook een informatiemanager van de Veiligheidsregio. Het informatiebeeld dat hij bijhoudt wordt gevolgd in de SGBO-ruimte van de politie in Middelburg en in de regionale meldkamer. Wanneer de overheid moet ingrijpen en eventueel opschaling nodig is, staat het informatiebeeld al volledig in LCMS. Zodoende wordt op dit gebied geen tijd verloren. Omdat de aanrijdtijden voor hulpdiensten niet anders zijn dan in andere omstandigheden, wordt van de organisa-tor en zijn team verwacht dat zij kleine incidenten effectief beheersen en (dreigende) grote incidenten tijdig signaleren en melden.

de politieHet oogpunt van de politie op evenementen werd tijdens de studiedag behandeld door de landelijke portefeuillehouder conflict- en crisisbeheersing en eenheid chef van Rotterdam, Frank Paauw. Paauw begon met de stelling dat een evenement als vermaak moet worden behandeld, en niet primair als potentiële crisis. Volgens Paauw moet er meer aandacht uitgaan naar risico- beheersing. Het systeem dat de veiligheid op een evenement waarborgt moet zich kenmerken door resilience (veerkracht): het moet ontwikkelingen en incidenten in eerste aanleg zelf de baas kunnen. Met het ‘systeem’ doelt Paauw op de totale publiek-private samenwerking rond een evenement, inclusief de driehoek van burgemeester, politie en officier van justitie.

Verschillende rellen op evenementen hadden volgens Paauw drie primaire oorzaken:1. de groepsprocessen keren zich tegen de gezagsdragers;2. onjuiste maatregelen om initiële risico’s vroegtijdig te beheersen;3. onvoldoende onderlinge samenwerking tussen veiligheidsdiensten.Uit incidenten zoals Pijnacker 2006, Koninginnedag Apeldoorn 2009, Sunset Grooves 2009 en Haren 2012 haalt Paauw de parallel dat er telkens onvoldoende scherpte en alertheid aanwezig was.

Voor politiechef Paauw zit de mogelijke verbetering in professiona-lisering van de integrale aanpak van evenementen door alle betrokken partijen samen. Dit begint bij een voorbereiding die in verhouding staat tot het risicoprofiel van het evenement. Het houdt ook in dat de driehoek bij risico-evenementen goed in positie wordt gebracht. En het houdt in dat de burgemeester bij incidenten ‘van enige impact’ altijd direct wordt geïnformeerd. De politie maakt zich anno 2014 sterk voor hechte samenwerking met haar partners. Binnen de overheid, maar ook met particuliere partijen. De politie adviseert niet meer simpelweg ‘positief ’ of ‘negatief ’, maar geeft genuanceerd aan onder welke voorwaarden een evenement kan plaatsvinden: ja, mits of nee, tenzij. Ze laat zich ook niet overhalen om haar advies aan te passen zodat dit beter in het straatje van anderen past. De politie staat voor haar advies en doet dit binnen de context van een door alle diensten gedragen multidisciplinair advies aan de gemeente.Paauw had verschillende adviezen aan de partijen die betrokken zijn bij de veiligheid van evenementen. Allereerst: denk niet ‘het gaat al jaren zo’. Luister naar ervaringen van professionals. Deel de dilem-ma’s met elkaar, in plaats van ze te vermijden. Verder adviseerde hij om een relatie te leggen tussen risico’s en de te volgen procedures. De voorbereidingen dienen op het juiste niveau plaats te vinden, op basis van het risicoprofiel van het evenement. Voor goede onderlinge samenwerking is ook inzicht nodig in alle belangen. Tenslotte was zijn advies: schroom niet om tijdig te escaleren naar een hoger niveau, wanneer je er onderling niet goed met elkaar uit komt.

antwerpenSectorcommandant Bert Brugghemans van Brandweer Antwerpen gaf een inkijkje in de Antwerpse aanpak van de noodplanning en samenwerking bij evenementen. Hij benadrukte om evenementen niet als incident aan te vliegen, omdat de organisator wordt geacht primair zelf verantwoordelijk te zijn voor een goed verloop. De bril van ‘incident’ opzetten impliceert in feite een grote rol voor de

Page 51: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 51

overheid. Een evenement draait volgens Brugghemans in eerste instantie om de beleving van de deelnemer. Dit vertaalt zich in taken en verantwoordelijkheden. Het operationeel commando van een grootschalig evenement in Antwerpen staat onder leiding van de organisator. Het bevat daarnaast ook operationeel leidinggevenden van alle hulpverleningsdiensten; zij richten zich primair op de impact van het evenement op de stad. Na opschaling nemen de overheids-diensten de leiding over en vormt dezelfde groep het CP-OPS (in Nederland het COPI).

Brugghemans behandelde onder meer de volgende lessen, gebaseerd op de Antwerpse praktijk.1. Goede intelligence is van groot belang voor effectieve risico-

en crisisbeheersing bij evenementen. Het gaat om verrijkte, bepalende informatie, die goed wordt gevisualiseerd ten behoeve van eenduidige interpretatie en effectief gebruik. Dit punt lijkt nauw aan te sluiten op de aanpak van Zeeland.

2. Bij het voorbereiden van de noodplanning bij evenementen geldt het uitgangspunt dat de normale operatie van hulpdien-sten zoveel mogelijk intuïtief moet kunnen worden uitgevoerd. Een evenement zou al gauw aanleiding kunnen geven voor de nodige bijsturing van de operationele inzet (bijvoorbeeld door omleidingen). Tijdens de operatie is dit moeilijk.

3. Goede terreinkennis is van groot belang voor effectieve noodplan-ning. Omdat de situatie in de stad tijdens een evenement afwijkt van normale omstandigheden, verkennen de operationele diensten in Antwerpen de situatie en houden zij regie op de omgeving en de bereikbaarheid. Terreinkennis helpt hen om proactief met ontwikkelingen om te gaan en incidenten zodoende te kunnen vermijden.

4. Tijdens een crisis vindt een omslag in de coördinatie plaats. De leiding gaat naar de overheid, binnen de daarvoor gestelde en geoefende (crisis)structuren. De organisator wordt ‘partij’. Een belangrijk beslispunt tijdens een crisis is volgens Bruggemans de locatie van de strategische cel (het Beleidsteam), in relatie tot de rol van de organisator daarbinnen.

britse expertiseHet KCEV had de Britse professor Keith Still uitgenodigd om de deelnemers aan de studiedag een aantal out-of-the-box inzichten mee te geven uit zijn internationale onderzoeks- en advieservaring. Still presenteerde een grote lijst van noodlottige incidenten op evenementen in vele landen over de wereld. Juist op de datum van de studiedag (15 april 2014) vond, precies 25 jaar geleden, de ramp tijdens een voetbalwedstrijd plaats in het Hillsborough-stadion.Crises op evenementen worden volgens Still steeds meer voer voor aansprakelijkheidsstelling. Professionals op evenementen moeten zich beseffen welke (persoonlijke) gevolgen een ernstig incident voor hun kan hebben. Een ieder die bij een groot incident op een evenement is betrokken, moet zich daarom eerst afvragen: Wat was mijn taak? Heb ik daartoe voldoende training gehad? Heb ik voldoende middelen ter beschikking gekregen voor mijn taak? Heb ik mijn taak goed uitgevoerd; kan ik dit bewijzen? Heb ik geknipt en geplakt uit het vorige veiligheidsplan? En: heb ik vaker gedacht: het ging deze keer maar net goed?

Een van de belangrijkste verbeterpunten voor de veiligheid op evenementen is volgens Keith Still een beter begrip van de veiligheidsrisico’s. Conventionele modellen van risico’s presenteren zijn ‘plat’. Ze bestaan uit kleurcodes en cijfers voor kans en effect. De informatietheorie leert ons echter dat er veel inzichten verloren gaan door het vastleggen en overbrengen van informatie op een soortgelijke wijze. Zodoende kan het inzicht over risico’s binnen het voorbereidende team van persoon tot persoon sterk verschillen, terwijl zij op grond van dezelfde risico-inventarisatie werken. Daarnaast geven veel modellen onterecht het beeld dat risico’s zijn weggenomen of acceptabel zijn gemaakt.Er bestaat volgens Keith Still een betere manier van met risico’s omgaan. Risico’s op evenementen veranderen constant: de locatie, duur, ernst en ook externe factoren zoals het weer en het gedrag van de ‘crowd’ veranderen. Een dynamisch risicomodel houdt hier rekening mee. Dit moet in de voorbereidingen en tijdens een evenement regelmatig opnieuw wordt toegepast. Daarnaast is het van belang dat de informatie goed wordt gevisualiseerd: op een plattegrond van het evenement, in een tijdbalk, met verschillende kleuren. Deze manier van werken geeft meer inzicht in de veranderlijkheid van risico’s en hun intensiteit. Het risicoanalysemodel dat Still bepleit wordt zowel voor normale omstandigheden als voor crisissituaties ingevuld, in alle fases van een evenement.

rode draad: risicobeheersing met oog voor crisesDe rode draad van de studiedag was dat de focus bij het waarborgen van veiligheid op evenementen vooral bij risicobeheersing moet liggen. Scherpte, alertheid, goede samenwerking en een gedegen risicoanalyse zijn hierbij belangrijke ingrediënten. Tegelijk moeten bij evenementen slimme keuzes worden gemaakt in de organisatie-structuren en processen. Door in normale omstandigheden al rekening te houden met de behoeften die bij een crisis aan de orde zijn, kan de omschakeling naar crisisbeheersing zo effectief mogelijk plaatsvinden.

Code rood tijdens Pinkpop 2014 © Hollandse Hoogte

Page 52: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

52 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Een nieuwe CrisisbeheersingswetCrises zijn van alle tijden. Nederland heeft in de afgelopen eeuw vele crises meegemaakt. Rampen, zware ongevallen, terreuraansla-gen, openbare ordeverstoringen, epidemieën, overstromingen, voedselcrises en vele andere voorbeelden zijn te geven. Niet alleen in het verleden, maar ook tegenwoordig wordt Nederland frequent geconfronteerd met crisissituaties. Het is waarschijnlijk dat zich ook in de toekomst in Nederland regelmatig crises zullen voordoen. Dat is de reden dat ik in een preadvies voor de Nederlandse Juristen Vereniging de huidige wettelijke en andere regelingen voor crisisbeheersing beschouw. Dat is niet alleen van belang voor het verleden en het heden, maar vooral voor de toekomst van de organisatie en functioneren van de crisisbeheersing. Het is zaak als samenleving voldoende voorbereid te zijn op mogelijke crises. Niet alleen door de hulpdiensten zoals brandweer, politie en Genees -kundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (verder GHOR), maar ook door het bestuur, parlement en de wetgever.

In de loop der jaren is in Nederland een brede verzameling wetten en regelingen ontstaan die op een of andere manier bijdragen aan de wijze waarop de crisisbeheersing in Nederland zowel organisatorisch als qua bevoegdheden is vormgegeven. Er zijn enkele bredere wetten zoals de Wet op de veiligheidsregio’s, de Wet tegemoetkoming schade bij rampen, de Wet publieke gezondheid, de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid. Er zijn vele aparte wetten en regelingen voor onderdelen van crisisbeheersing of voor specifieke typen crises of organisaties.

In het preadvies van de Nederlandse Juristen Vereniging concentreer ik mij op de vraag of het wenselijk, effectief, noodzakelijk en juridisch haalbaar is om de afzonderlijke bestaande wettelijke en andere regelingen voor crisisbeheersing bij elkaar te brengen in een integrale Crisisbeheersingswet. Het gaat dan om de vraag of de wijze waarop de wetgeving en regelgeving ten aanzien van organisa-ties en organen in de crisisbeheersing meer geïntegreerd zouden kunnen en moeten worden.Tevens komt de vraag aan de orde of de wijze waarop de bevoegd- heden van de verschillende betrokken organen en organisaties wettelijk of anderszins zijn vormgegeven anders ingericht zouden moeten worden. Na een uitgebreide bespreking van de vele wetten en regelingen op het terrein van crisisbeheersing kom ik tot de conclusie dat het juridische, bestuurlijk, organisatorisch en inhoudelijk wenselijk is te komen tot een kaderwet Crisisbeheersing.

tien redenen voor een kaderwet crisisbeheersingEen kaderwet Crisisbeheersing maakt het mogelijk de randvoor-waarden waaronder alle betrokkenen tijdens een crisis kunnen en mogen functioneren beter te regelen. Meer gedetailleerd zijn er naar mijn oordeel de volgende tien redenen voor een kaderwet Crisisbeheersing:

■ Prof. mr. dr. E.R. Muller Hoogleraar Veiligheid en Recht, Universiteit Leiden en vice-voorzitter Onderzoeksraad voor Veiligheid

• een kaderwet Crisisbeheersing kan het voor alle betrokken organisaties, functionarissen en burgers transparant en duidelijk maken wie op welke manier en met welke bevoegdheden welke maatregelen onder welke crisisomstandigheden kan en mag treffen;

• een kaderwet Crisisbeheersing kan de opschaling, samenwerking en coördinatie tussen betrokken organisaties en functionarissen eenduidig regelen;

• een kaderwet Crisisbeheersing kan regelen of en hoe informatie tijdens crises wordt gedeeld tussen organisaties en openbaar wordt gecommuniceerd aan burgers;

• een kaderwet Crisisbeheersing maakt het mogelijk alle aspecten van crisisbeheersing te regelen in een wet in formele zin zodat op grond van volwaardige democratische besluitvorming besloten wordt over de kaders van crisisbeheersing;

• een kaderwet Crisisbeheersing biedt de mogelijkheid de rechtsbescherming van burgers en publieke en private organisa-ties beter en meer eenduidig te regelen inclusief de mogelijkhe-den tot schadevergoeding;

• een kaderwet Crisisbeheersing biedt de mogelijkheid de plan, oefen- en opleidingsverplichting;

• een kaderwet Crisisbeheersing kan het toezicht op de crisisbe-heersing en het onderzoek na crises nader vorm geven;

• een kaderwet Crisisbeheersing biedt een kader voor eventuele nieuwe bevoegdheden in de toekomst;

• een kaderwet Crisisbeheersing biedt voldoende mogelijkheden voor maatwerk en differentiatie op grond van variëteit in typen crises;

Page 53: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 53

• een kaderwet Crisisbeheersing maakt het mogelijk dat specifieke wetten en regelingen ten aanzien van specifieke crises blijven bestaan indien zij niet kunnen worden opgenomen in deze kaderwet.

In deze kaderwet zouden de belangrijkste organisaties, bevoegd- heden en processen voor, tijdens en na crises moeten worden opgenomen. Met deze kaderwet is voor alle betrokkenen voor, tijdens en na crises duidelijk wie welke rol speelt en onder welk wettelijk regime tot welke beslissingen gekomen kan worden. Het gaat in mijn voorstel om een kaderwet en niet om een integrale wet waarin alle wetten en regelingen met betrekking tot crisisbeheersing moeten worden opgenomen. Het zal niet mogelijk zijn een integrale Crisisbeheersingswet te maken waarin alle organisaties, bevoegd-

heden en processen die een rol (kunnen) spelen bij crisisbeheersing uitputtend geregeld worden. De nadelen van een dergelijke wet tonen ook dat er vanwege de grote diversiteit wel behoefte is en blijft aan een zekere mate van differentiatie en maatwerk. Daarvoor zullen specifieke sectorale wettelijke regelingen van belang zijn en blijven. Maar een kaderwet Crisisbeheersing biedt veel mogelijkheden om de geschetste voordelen te kunnen realiseren. Het biedt voor alle betrokkenen de kaders waarbinnen de crisisbeheersing vorm moet krijgen. Het verbeteren van de kaders voor crisisbeheersing kan naar mijn oordeel behulpzaam zijn bij de crisisbeheersing in de praktijk. Een nieuwe wet zal niet alle crisisbeheersing direct beter laten verlopen. Het kan wel een cruciale bijdrage leveren aan de kans dat de crisisbeheersing goed gaat.

Herziening van het staatsnoodrechtIn de beleidsreactie op het rapport van de Commissie-Hoekstra, waarin het functioneren van de rampenbestrij-ding en crisisbeheersing is geëvalueerd, gaf het kabinet aan dat zal worden bezien of modernisering van het staats-noodrecht wenselijk is. In dit kader zal onder meer een actualisatie en heroverweging plaatsvinden van de huidige rol en positie van de rijksheren1.

■ Projectteam Modernisering staatsnoodrecht

aanleidingHet staatsnoodrecht is het stelsel op grond waarvan in “buitenge-wone omstandigheden” buitengewone bevoegdheden kunnen worden toegepast; noodmaatregelen kunnen dan worden getroffen die afwijken van het ‘normale’ rechtstelsel.

De praktijk van crisisbeheersing en rampenbestrijding heeft de afgelopen jaren geleerd dat crises zich snel kunnen ontwikkelen en dat het onder meer noodzakelijk is om bijzondere bevoegdheden snel ter beschikking te hebben. Het huidige staatsnoodrecht voorziet hier onvoldoende in en sluit bovendien niet goed aan op het stelsel van de Wet veiligheidsregio’s. Zo kent het staatsnoodrecht de begrippen ‘ramp’, ‘crisis’, ‘rampenbestrijding’ en ‘crisisbeheersing’ niet, wekt het instituut rijksheren verwarring in de veiligheidsregio’s en is er regionaal ruis over wat nu de positie van de vakminister is bij samenloop van crisistypen (‘schurende ketens’).

Voorts is geconstateerd dat onderdelen van het staatsnoodrecht al lange tijd niet meer zijn geactualiseerd en nog sporen vertonen uit de tijd van de ‘Koude Oorlog’.

1 Brief van 22 november 2013, TK 2013-2014, 29 517, nr. 76.

Daarnaast heeft tussentijdse sectorale modernisering onbedoelde diversiteit teweeggebracht hetgeen niet heeft bijgedragen aan een transparant geheel. Zo leidt de in nieuwere wetgeving vaak gehan-teerde term “bijzondere omstandigheden” (al dan niet ter onder-scheiding van “buitengewone omstandigheden”) tot een grijs gebied.

interdepartementaal trajectEen interdepartementale werkgroep heeft inmiddels een verken-ning uitgevoerd met de onderzoeksvraag of het staatsnoodrecht nog voldoet aan de eisen en behoeften van de huidige crisisbeheer-sing. De verkenningen hebben geleid tot een inventarisatie van knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen. Daarbij wordt ook de aansluiting bezien tussen het staatsnoodrecht en het crisisrecht (voor bijzondere omstandigheden).

Deze modernisering van het staatsnoodrecht beoogt de volgende verbeteringen te realiseren:• de procedure van inwerkingstelling van bevoegdheden is

toegesneden op de ingrijpendheid van de bevoegdheden en op de snelheid van handelen die nodig zijn om een crisis aan te pakken of een dreigende crisis te voorkomen;

• de functionele kolommen en de algemene kolom beheersen de crisis in nauwe en naadloze onderlinge samenwerking;

• er ontstaat een heldere rol (verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden) voor rijksvertegenwoordigers (‘rijksheren’) zodat deze functionarissen een herkenbare meerwaarde hebben in de crisisbeheersing;

• het handhavingsinstrumentarium is voldoende effectief om een gewenste situatie daadwerkelijk te kunnen realiseren.

Momenteel toetsen de ministeries ‘hun’ staatsnoodwetten en crisisbevoegdheden in andere wetten aan de gesignaleerde knelpunten en oplossingsrichtingen. Zo wordt momenteel interdepartementaal onderzocht of de noodbevoegdheden sneller

Page 54: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

54 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Civiel-militaire samenwerking bestrijding natuurbranden versterkt

Op het Artillerie Schietkamp ’t Harde hebben minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, minister Hennis van Defensie en de voorzitter van de Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland John Berends eind juni afspraken vastgelegd over de samenwerking bij de bestrijding van natuurbranden. Dit past in de ambitie van beide ministers om de civiel-militaire samenwerking te versterken.

Eind 2012 zijn er door de ministers van Veiligheid en Justitie en Defensie afspraken gemaakt over de versterking van deze samen-werking. Doel van de samenwerking is meer veiligheid voor hetzelfde geld.

Minister Opstelten: “Civiel-militaire samenwerking werkt. Ik ben daarom tevreden met dit convenant. Het is een bevestiging van de goede samenwerking tussen beide ministeries. Samen kan je altijd meer, ook bij de bestrijding van natuurbranden.” Met de onderteke-ning van het vernieuwde convenant zijn de procedures vastgelegd op grond waarvan Defensiehelikopters en het heli-team van de brandweer van de Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland kunnen worden ingezet bij natuurbrandbestrijding waar dan ook in Nederland.

Daarnaast werd ook de nieuwe Defensie Natuurbrandbestrijding Ondersteunings Module (DNOM) gepresenteerd. Hierdoor kan Defensie, op verzoek van een veiligheidsregio, materieel leveren dat helpt bij de bestrijding van een natuurbrand. De DNOM bestaat uit een shovel die in staat is om het terrein toegankelijk te maken, een bergingsvoertuig voor het lostrekken van brandweervoertuigen en een brandstofvoertuig voor het aftanken van brandweerauto’s. Daarnaast bestaat de module uit materieel om brandgangen en tijdelijke wegverharding te creëren, gewonden én evacués te vervoeren, een mobiele keuken en containers.

ter beschikking kunnen komen. Nu moet vaak eerst een koninklijk besluit worden geslagen en onmiddellijk een verlengingswetsvoor-stel worden ingediend. Bovendien is soms voorgeschreven dat ten aanzien van de uitoefening van bevoegdheden eerst nadere regels bij algemene maatregel van bestuur moeten worden gesteld. Met versoepeling van het regiem kan worden bereikt dat de aandacht van de crisisorganisatie zich kan richten op een adequate aanpak van de (dreigende) crisis. Uiteraard zal de herziening borgen dat de ministers tijdig verantwoording afleggen aan het parlement.In de regio is bij rampen en crises vaak sprake van samenloop van bevoegdheden van de algemene kolom en de functionele kolom. De algemene kolom (van burgemeesters lokaal en veiligheidsregio’s regionaal) ziet op de openbare orde en generieke openbare veiligheid; de functionele kolom (van de vakministers) ziet op een specifieke (vitale) sector. Uit de praktijk blijkt dat vaak niet helder is wie wanneer in de regio aan zet is. Bezien wordt hoe in de regio het samenwerken en afstemmen tussen beide kolommen kan worden bevorderd teneinde te komen tot een integraal afwegingskader ten aanzien van de besluitvorming welke recht doet aan ieders taak en rol.Daarnaast wordt geïnventariseerd op welke terreinen een rijksheer anno 2014 een toegevoegde waarde kan hebben. Rijksheren zijn

rechtstreeks bestuurlijk vertegenwoordiger van de minister in hun eigen territoriaal gebied. Zij mogen in buitengewone omstandig- heden tijdelijk bepaalde bestuurlijke noodbevoegdheden van hun minister uitoefenen. Veel ministeries hebben hun eigen rijksheren. Enkele voorbeelden zijn: de regionale hoofdingenieur-directeuren van Rijkswaterstaat, de vier rijkshavenmeesters, de regionale militaire commandanten, de commissarissen van de Koning, de regionale geneeskundige inspecteurs van de volksgezondheid.

Verder wordt bezien of de handhavingsmogelijkheden op orde zijn, zodat een gewenste situatie daadwerkelijk kan worden bereikt, bijvoorbeeld door het inzetten van bestuursdwang. Met de resultaten van deze inventarisatie worden in de tweede helft van 2014 voorstellen opgesteld voor wetswijzigingen. De preadviezen die zijn uitgebracht in het verband van de Nederlandse Juristen Vereniging – die elders in dit Magazine worden besproken – zullen worden betrokken bij de beoordeling van het functioneren van het staatsnoodrecht. Aan dit traject wordt deelgenomen door alle ministeries die staatsnoodwetten in beheer hebben. Ook de veiligheidsregio’s en provincies zijn betrokken bij de inventarisatie van wensen.

© Ministerie van Defensie

Page 55: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 55

Bijstand en ondersteuning aan de politie

■ Remco van Ophoven Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC)

Sinds de invoering van de politiewet 2012 zijn enkele beheers- bevoegdheden over de inzet van politie gewijzigd. De capaciteit van de Nederlandse Politie is sinds de invoering van de nieuwe politiewet in 2012 verdeeld over tien regionale eenheden en één landelijke eenheid. Deze capaciteitsverdeling is er op gericht om de reguliere politietaken uit te voeren. Er zijn situaties denkbaar dat een regionale eenheid vanwege capaciteitsgebrek een beroep moet doen op andere eenheden. Denk dan bijvoorbeeld aan het begeleiden van supporters bij risico voetbalwedstrijden. Het ultieme voorbeeld van capaciteitsverdeling was natuurlijk de politie inzet tijdens de Nuclear Security Summit. De capaciteit van de nationale politie werd aangevuld met capaciteiten van Defensie. Ook in geval van specialistische capaciteiten zal een burgemeester of een officier van justitie een beroep kunnen en mogen doen op de capaciteiten van andere politie-eenheden of van Defensie.

Vóór de invoering van de nieuwe politiewet kon de korpsbeheerder van een regiokorps, via de Commissaris van de Koning of het college van Procureurs-generaal, bij de minister bijstand van een ander regiokorps aanvragen als met eigen mensen niet kon worden voorzien in een noodzakelijke politie-inzet. Vanaf de invoering van de politiewet 2012 is de bevoegdheid voor het aanvragen van bijstand overgeheveld naar de burgemeester (ter handhaving van de openbare orde) of de officier van justitie (ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde).

Op operationeel niveau is het voor de politie dus een stuk eenvoudi-ger geworden om bijstand aan te vragen. De weg via korpsbeheerder naar commissaris van de koning of college van Procureurs- generaal en vervolgens de minister is een heel stuk ingekort.

Als de politie binnen haar eenheid een tekort constateert, kan in de nieuwe situatie de burgemeester of officier van justitie rechtstreeks bij de korpschef bijstand aanvragen. Waar voorheen slechts 25 korpsbeheerders de bestuurlijke bevoegdheid hadden om bijstand aan te vragen, is deze nu belegd bij alle burgemeesters en officieren van justitie in Nederland. De procedure is dus weliswaar vereenvou-digd maar tevens voor veel meer gezagsdragers toegankelijk. Het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) van de NCTV heeft in 2010 alle bepalingen die te maken hebben met bijstand aanvragen en verlenen, multidisciplinair in beeld gebracht en gebundeld tot het Handboek Bijstand Nationaal. Het LOCC heeft nu, in nauwe samenwerking met de Nationale Politie en het directoraat-generaal Politie van het ministerie van Veiligheid en Justitie, op basis van de betreffende bepalingen in de nieuwe Politiewet, een factsheet opgesteld met daarin de nieuwe procedures.

Primair doel is de betrokken politiemedewerkers te informeren over de nieuwe werkwijze maar tevens geeft deze factsheet voor gezagsdragers inzicht in hun rol, verantwoordelijkheid en bevoegd-heid. Verder wordt uitleg gegeven over procedures voor het aanvragen bijstand van de Koninklijke Marechaussee en andere krijgsmachtonderdelen. Deze organisaties hebben ieder ook weer hun eigen operationele diensten en gezagsdragers. Per betrokken organisatie of gezagsdrager zijn alle noodzakelijke handelingen beschreven, waarmee een nauwkeurig inzicht ontstaat in ieders rol of verantwoordelijkheid. De factsheet vervangt de hoofdstukken 4 en 5 uit het handboek Bijstand deel 1 uit 2010. In de nabije toekomst zal het LOCC ook factsheets publiceren met geactualiseerde bijstandsprocedures op grond van de Wet Veiligheidsregio’s, alsmede omgekeerde bijstand van de politie aan de Koninklijke Marechaussee.

De factsheet evenals de formulieren treft u aan op www.nctv.nl/locc onder het kopje bijstand.

Politie-inzet tijdens de NSS

Page 56: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

56 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

raad Voor de leefomGeVinG en infrastruCtuur:

Maak rekennormen minder bepalend in het risicobeleid Maak rekennormen in het veiligheidsbeleid minder bepalend, en doe meer recht aan de afzonderlijke beschrijving van de kansen en de gevolgen die spelen bij risico’s. In de samenleving is er regelmatig discussie over risico’s en veiligheid. Dit speelt op nationaal en op lokaal niveau en op een groot aantal terreinen, van waterveiligheid tot luchtkwali-teit en van vervoer van gevaarlijke stoffen tot de toepassing van technologische innovaties als nanotechnologie. Er is behoefte aan een nieuw risicobeleid, met meer samenhang in de risicobeoordeling en -afweging. Op 26 juni heeft staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu het advies ‘Risico’s gewaardeerd, naar een transparant en adaptief risicobeleid’ in ontvangst genomen.

De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) concludeert dat de klassieke cijfermatige berekeningen van risico’s op basis van kans maal effect te beperkt zijn en onvoldoende ruimte laat voor andere inzichten, voor een bredere afweging en voor maatwerk. De raad pleit ervoor de kansen en effecten afzonderlijk te beschrij-ven. In deze beschrijving dient onderscheid gemaakt te worden tussen risico’s voor individuele personen, voor het milieu en de economie en de samenleving. De raad verwacht dat hiermee het beleid transparanter wordt, beter navolgbaar en beter geaccepteerd. Dit maakt het beleid consistenter. Volledige consistentie is echter niet mogelijk. Beleidsmakers moeten in de maatschappelijke dialoog erkennen dat inconsistenties en tegengestelde belangen, bijvoorbeeld tussen maatschappelijk belang en individueel belang of tussen kosteneffectiviteit en rechtvaardigheid niet altijd weg te nemen zijn. Een verkenning van de mogelijkheden voor eerlijker verdeling van lusten en lasten van risicovolle activiteiten, inclusief compensatie, en een meer adaptief omgaan met strenge getalsma-tige normen acht de raad onontbeerlijk.

De raad ziet in de discussie over het risicobeleid in Nederland een aantal terugkerende knelpunten. Wij leven in een relatief veilige samenleving: hoe kosteneffectief is extra overheidsbeleid gericht op minder risico’s? Een risicovolle activiteit die voor Nederland als geheel verstandig is, kan voor individueel betrokkenen

onacceptabel zijn, bijvoorbeeld het vervoer van gevaarlijke stoffen. Een bijkomend dilemma is dat nieuwe risico’s, bijvoorbeeld omtrent nanotechnologie en genetische manipulatie, lastig te kwantificeren zijn. Vaak zijn noch de effecten bekend, noch de kans dat er effecten optreden. Het klassieke risicobeleid is hierop niet berekend. Regering en parlement vragen een integraal afwegingska-der voor risico’s in het fysieke domein.

Het risicobeleid roept heftige emoties op, deze zijn mede het gevolg van maatschappelijke risicopercepties en morele opvattingen over hoe de maatschappij ingericht zou moeten zijn. Er zijn verschillen in hoe we risico’s en effecten zien en waarderen, los van kans en effect. De raad wijst erop dat de emoties te vaak worden gezien als irrationeel, terwijl ze in de praktijk juist een belangrijke bron blijken te zijn van morele of rationele inzichten. De raad adviseert daarom om burgers meer en op een andere manier en in alle fasen van de besluitvorming mee te nemen.

Het advies van de Rli ‘Risico’s gewaardeerd, naar een transparant en adaptief risicobeleid’ is samen met het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) ‘Consistent maatwerk, handreikingen voor dossieroverstijgend risico- en veiligheidsbeleid’ aangeboden.

Voorzitters Rli en WRR overhandigen adviezen aan staatssecretaris Mansveld. Foto: Fred Ernst

Page 57: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 57

wetensChappelijke raad Voor het reGerinGsbeleid:

Risico- en veiligheidsbeleid vereist consistent maatwerkRisico- en veiligheidsbeleid vraagt om maatwerk, maar ook om meer samenhang en consistentie in het beleid. In het advies Consistent maatwerk biedt de WRR daarvoor handreikingen. Dit briefadvies brengt de raad uit op verzoek van de bewindspersonen van Infrastructuur en Milieu. Het is voorbereid in samenwerking met andere adviescolleges en kennisinstellingen en op 26 juni aangeboden aan staatssecretaris Mansveld.Volgens de WRR dient de overheid bij elk risico- en veiligheids- vraagstuk steeds dezelfde 10 kernvragen te beantwoorden (zie kader). Dat bevordert zowel de consistentie als het vereiste maatwerk, maar ook de politiek-maatschappelijke verantwoording van het beleid. Bovendien wordt daarmee hype- of incident- gedreven handelen ingetoomd. Aan de hand van de vragenset kan ook gerichte consultatie plaatsvinden van kennisinstellingen, bedrijven en burgers. De set vragen is uitgetest op diverse thema’s: overstromingsrisico’s, luchtkwaliteit, elektromagnetische velden, nachtelijke operaties met traumahelikopters, gewasbescherming en nano-materialen. Deze konden met behulp van de vragen goed vergeleken worden. Dikwijls blijkt sprake van kennishiaten, onzekerheden en uiteenlopende maatschappelijke opvattingen. Er is behoefte aan een duidelijke weging van maatschappelijke voor- en nadelen van

risicovolle maatregelen of technologieën, aan transparante communicatie over beleidsafwegingen en aan het uitwisselen van best practices tussen verschillende dossiers. Omdat er vaak meerdere verantwoordelijke of belanghebbende partijen zijn, moet er veel aandacht worden besteed aan samenwerking, aansprakelijk-heid en een eerlijke verdeling van lusten en lasten. De voorgestelde kernvragen zijn bruikbaar voor risico- en veilig-heidsvraagstukken op meerdere beleidsterreinen, niet alleen infrastructuur en milieu, maar bijvoorbeeld ook volksgezondheid, arbeid, landbouw en justitie. Het systematisch gebruiken van de vragenset bevordert de opbouw van kennis en ervaring en biedt beter zicht op de vraag of maatschappelijke partijen hun verantwoordelijkheid voldoende nemen. De WRR heeft bij het tot stand komen van zijn briefadvies samen- gewerkt met deskundigen vanuit de Dutch Expert Group Aviation Safety (DEGAS), de Gezondheidsraad, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de Raad voor het openbaar bestuur (Rob), de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).

tien kernvragen voor dossieroverstijgend risico- en veiligheidsbeleid

A. Wat is in het geding?1. Is het publiek belang duidelijk?2. Wat is de stand van kennis over kansen en mogelijke gevolgen?3. Zijn de risicoschattingen wetenschappelijk of maatschappelijk omstreden?4. Welke actoren zijn betrokken bij de risicovolle activiteiten en op welke verantwoordelijkheden zijn zij aanspreekbaar?

B. Welke afwegingen moeten er worden gemaakt? 1. Worden de ‘kwade kansen’ en de ‘goede kansen’ zorgvuldig afgewogen?2. Hoe is de verdeling van lusten en lasten en risico’s over verschillende groepen en regio’s en is deze verdedigbaar?3. Vragen dossierspecifieke kwesties om aanvullend maatwerk?

C. Wie moet wat doen en waarom?1. Zijn de beleidsinterventies goed onderbouwd en uitgewerkt?2. Is de communicatie met publiek en stakeholders adequaat?3. Kunnen de bewindspersonen het beleid en de daarbij gemaakte afwegingen verantwoorden, ook nadat zich

schade heeft voorgedaan of er slachtoffers zijn gevallen?

Page 58: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

58 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3

Psychosociale ondersteuning bij geüniformeerde beroepen

Werkt men volgens de richtlijn? ■ Nils Burger MSc

Stichting Impact ■ Dr. Michel Dückers

Stichting Impact

Medewerkers van politie, brandweer, ambulance en Defensie maken tijdens hun werk soms heftige gebeurtenissen mee. Dit komen ze over het algemeen goed te boven, mede door de ondersteuning vanuit collega’s en de organisatie. Om die onder-steuning optimaal vorm te geven, is in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie de ‘Richtlijn psychosociale ondersteuning geüniformeerden’ ontwikkeld. Onlangs heeft Impact op verzoek de implementatie van deze richtlijn onderzocht. Doel was de diverse geüniformeerde diensten meer inzicht te geven in hun implementa-tieaanpak en in kaart te brengen of de feitelijke psychosociale ondersteuning overeenkomt met de richtlijn. Tijdens 21 semige-structureerde interviews en 10 focusgroepen is bovendien stilge-staan bij factoren die de implementatie beïnvloeden.

gebruik van de richtlijnPolitie, brandweer, ambulance en Defensie blijken grotendeels te werken volgens de uitgangspunten van de richtlijn en bieden een vorm van collegiale ondersteuning. Toch variëren de antwoorden op de vraag wie er ondersteuning bieden, wat zij precies doen, en hoe zij aansluiting vinden bij de professionele hulpverlening en zorg. De verschillen binnen diensten zijn mogelijk net zo groot als die tussen de diensten onderling.

Brandweer en politie gebruiken de richtlijn expliciet als basis voor eigen handboeken. De politie heeft het “handboek Team Collegiale Ondersteuning” opgesteld, de brandweer de “Leidraad Nazorg”. Het zijn praktische uitwerkingen van de richtlijn, toegespitst op de eigen organisatie. Deze vertaalslag vinden ambulancezorg en Defensie niet nodig, maar ze staan wel achter de inhoud en de implementatie van de richtlijn. Ambulancezorg Nederland heeft de richtlijn opgenomen in de geactualiseerde Arbo catalogus (2013). De 25 regionale ambulance voorzieningen worden vervolgens geacht hun psychosociale ondersteuningspraktijk waar nodig bij te stellen. Gesprekspartners vanuit Defensie zien in de richtlijn vooral een bevestiging en aanvullende onderbouwing van het eigen collegiale ondersteuningsmodel: de Trauma Risk Management (TRiM) methode, in combinatie met het ‘buddy systeem’ en informele steun door de groep.

randvoorwaarden voor implementatieImplementatie hangt af van drie randvoorwaarden: motivatie, capaciteit en gelegenheid.

Motivatie begint met het onderschrijven van de richtlijninhoud, wat alle geüniformeerde diensten doen. Vervolgens moet naleving aantrekkelijker zijn dan afwijken. Bij Defensie ervaart men nauwelijks een verschil tussen norm en praktijk. De andere diensten zien wel een verschil en willen hun praktijk aanpassen op basis van de richtlijn.

De capaciteit om dit te realiseren verschilt aanzienlijk. Politie en brandweer hebben relatief veel tijd en middelen beschikbaar gesteld voor de implementatie. Institutionele verschillen tussen diensten zijn relevant. Zo lijkt een centrale aanpak van de politie meer bevorderend voor een eenduidige implementatie dan de regionale inrichting van ambulance en brandweer. Tegelijkertijd laat een regionale of departementale organisatie meer ruimte voor lokale verschillen, hetgeen motiverend kan zijn voor de mensen die de implementatie lokaal inkleuren.

Gelegenheid vereist bestuurlijke steun. Daarvan was overal sprake. Van betekenis is ook dat alle diensten de afgelopen jaren reorganisaties doorvoerden die zowel bevorderend als belemmerend werkten. Bevorderend doordat samen met alle veranderingen ook de psychosociale ondersteuning op de schop kon. Belemmerend omdat psychosociale ondersteuning vaak niet hoog op de reorganisatieagenda stond.

aanbevelingenHet monitoronderzoek levert verbeterpunten op, zowel per geüniformeerde dienst als overkoepelend. De overkoepelende aanbevelingen zijn:1. Stimuleer operationeel leidinggevenden om psychosociale ondersteuning

te bieden en te faciliteren. De operationeel leidinggevende is verantwoordelijk voor de algehele personeelszorg, waaronder adequate psychosociale ondersteuning. Uit het onderzoek blijkt echter dat deze rol zeer wisselend wordt opgepakt.

2. Monitor de implementatie van de richtlijn. De diensten monitoren nog niet zelf. Ter ondersteuning is een praktische monitorings- checklist ontwikkeld (zie het onderzoeksrapport). Met een kleine inspanning kunnen sterke punten en mogelijke aandachts- gebieden inzichtelijk en bespreekbaar worden gemaakt.

3. Maak de implementatiestrategie expliciet. De implementatiestrategie van de diensten is grotendeels impliciet. Een expliciete strategie kan beter ter discussie worden gesteld. Dan is ook toetsing van de voortgang mogelijk.

De Implementatiemonitor is te downloaden via www.impact.arq.org.

Page 59: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3 | 59

Colofonredactieadres magazine nationale veiligheid en crisisbeheersingMinisterie van Veiligheid en JustitieNationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, kamer Z.06.136Postbus 203012500 eh Den HaagE-mail: [email protected]: www.nctv.nl

redactiecommissieRedactiecommissie: Marcel van Eck, Paul Abels, Arjo van Driel, Chris van Duuren, Chris Hanekamp, Hedzer Komduur, Martine van de Kuit, Jan-Bart van Oppenraaij, Eelco Stofbergen, Maaike van Tuyll, Geert Wismans (samenstelling en eindredactie)

redactieraadProf. dr. Ben Ale (Technische Universiteit Delft)Prof. dr. ir. Marjolein van Asselt (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid/Universiteit Maastricht)Prof. dr. Edwin Bakker (Universiteit Leiden/Centre for Terrorism & Counterterrorism)Dr. Arjen Boin (Universiteit Utrecht) Mr. dr. Ernst Brainich (zelfstandig onderzoeker en juridisch adviseur)Prof. dr. Adelbert Bronkhorst (TNO Defensie en Veiligheid)Prof. dr. Jan van Dijk (Universiteit Twente)Dr. Menno van Duin (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid)Prof. dr. Michel van Eeten (Technische Universiteit Delft)Prof. dr. Georg Frerks (Universiteit Utrecht/Nederlandse Defensie Academie)Prof. dr. Beatrice de Graaf (Universiteit Utrecht)Prof. dr. Bob de Graaff (Universiteit Utrecht/Nederlandse Defensie Academie)Prof. dr. Ira Helsloot (Radboud Universiteit Nijmegen)Prof. dr. Erwin Muller (Universiteit Leiden)Dr. Astrid Scholtens (Crisislab)Prof. dr. Rob de Wijk (Universiteit Leiden)

aan dit nummer werkten meeDebora Bakker, Ralph Beerens, Sigrid Berk, Mireille Beumer, Arjen Boin, Hans Boutellier, Cindy Brandon-de Jongh, Marije Breedveld, Han van den Broek, Nils Burger, Frederik van Dalfsen, Mark Dierikx, Auke Doornbosch, Margreeth van Dorssen, Michel Dückers, Joris van Esch, Marcel Gelauff, Barbara Godthelp, Bob de Graaff, Nicole Groen, Selma van der Haar, Natasja Hartzema, Dora Horjus, Peter Houdijk, Ella Huisman, Jaap Jochmann, Regina Joseph, Sonja Kaskens, Henk Kamp, Sanneke Kuipers, Maikel Lenssen, Ronald van der Luit, Igor Mayer, Erwin Muller, Manon Nierkes, Maarten van Noort, Ed Oomes, Marieke Oosthoek, Remco van Ophoven, Jan-Bart van Oppenraaij, Werner Overdijk, Bert Roukens, Jan Rood, Theo van Ruijven, Syan Schaap, Dick Schoof, Sanne Schulting, Stephan de Spiegeleire, Jan-Paul van Staalduinen, Merlijn Stoffels, Leon Strous, Mirella Tijhaar, Ronald Timmermans, Jan Tuinder, Wytze van der Velde, Josine van der Ven, Ton Vermeulen, Paul Vossen, Lodewijk van Wendel de Joode, Rob de Wijk, Peter van Zanten, Imke van der Zwan

fotografieANP, De Nationale Beeldbank, Fred Ernst, Hollandse Hoogte, Ministerie van Defensie, Nationale Politie, NOS, Shutterstock, TNO, Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid, Rode Kruis, Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

cartoonsArend van Dam, Fokke & Sukke

illustratiesBerenschot, HCSS

vormgevingTim van PuttenStudio, Ministerie van BZK

productiebegeleidingGrafisch Buro, Ministerie van BZK

drukvijfkeerblauw

© Auteursrechten voorbehouden.ISSN 1875-7561

Voor een gratis abonnement mail: [email protected] magazine is te downloaden via www.nctv.nl

Page 60: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli 2014

4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N

??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4

VR?G?N ??N

4

1. mede door de crisis in oekraïne staat voorzienings- zekerheid hoog op de europese energie-agenda. continuïteit van vitale energie-infrastructuur en energielevering is essentieel, ook voor de nationale veiligheid. wat is de nederlandse inzet hierbij?

“De inzet van de Europese Commissie en alle EU-lidstaten is om onderbreking van de energieleveringen via Oekraïne te voorkomen. Daarom speelt energiecommissaris Oettinger een belangrijke, bemiddelende rol. Nederland zet zich in het bijzonder in voor de voltooiing van de interne markt en een goede infrastructuur. Op die manier kan energie vrijelijk stromen binnen de EU en kunnen landen bij verstoringen hun energie van elders betrekken. Diversificatie naar energiebron en regio is daarbij belangrijk: zo wordt voorkomen dat landen te afhankelijk worden van één energiedrager, aanvoerroute of land. Nederland streeft internatio-naal naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050. De importafhankelijkheid van Europa zal daardoor afnemen.”

2. het internationaal energie agentschap adviseert nederland onder andere schaliegas in overweging te nemen met het oog op een duurzamere energiemix. de potentiële gebieden waar schaliegas gewonnen kan worden zijn dichtbevolkt en er is vrees voor aardbevingen. hoe kan de veiligheid bij schaliegaswinning gewaarborgd worden?

“Het kabinet heeft nog geen beslissing genomen over de (proef )boringen naar schaliegas in Nederland. In het afgelopen jaar heeft uitgebreid onderzoek plaatsgevonden naar de veiligheid van de technieken om schaliegas te winnen. Het ging daarbij om fracking1 met gebruik van chemicaliën en de mogelijke gevolgen voor o.a. drinkwaterreserves. Op dit moment wordt onderzocht wat de milieugevolgen van schaliewinning zijn in de directe omgeving van eventuele exploratie- of winningsplaatsen. Daarbij komt veiligheid natuurlijk ook aan de orde. Pas als ook dit onderzoek afgerond is, beslis ik of er naar schaliegas geboord kan worden.”

3. het kabinet wil de wet aanpassen om het aangaan van internationale samenwerkingsverbanden (aandelenruil) voor gasunie en tennet mogelijk te maken. kan gazprom straks de baas worden van ons energienet? met andere

1 Het onder druk breken van harde steenlagen in de ondergrond, om het daarin opgesloten gas vrij te maken voor winning.

woorden: wat zijn de veiligheidsrisico’s van buitenlandse overnames en investeringen in de nederlandse energie-infra?

“Nederland heeft een strikte scheiding tussen de transportnetwer-ken enerzijds en de productie- en leveringsbedrijven anderzijds. Gazprom of ieder ander bedrijf dat actief is in productie of levering van energie, kan dus straks niet de baas worden van ons energienet. Deze bedrijven kunnen geen aandelen krijgen in de Nederlandse netwerkbedrijven. De onafhankelijkheid van de netwerken van Gasunie en TenneT staat voor het kabinet niet ter discussie. Het kabinetsvoorstel behelst uitsluitend aandelenruil met andere, onafhankelijke Europese netwerkbedrijven. Een van de criteria bij toetsing van ieder concreet voorstel voor aandelenruil door Gasunie of TenneT, is dat de publieke belangen, inclusief het belang van nationale veiligheid, ook in de toekomst geborgd moeten blijven.”

4. hoe kijkt u aan tegen de ontwikkelingen met betrekking tot smart grid cyber security in relatie tot energiezekerheid?

“Energie-infrastructuur is een vitale sector. Als de elektriciteit uitvalt, staat de maatschappij stil. Daarom hebben de beheerders van de landelijke en regionale elektriciteitsnetten de wettelijke taak, hun netwerken te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Die ‘invloeden van buitenaf’ kunnen een natuurlijke oorsprong hebben, zoals overstromingen, zware storm of grote bosbranden, maar het kan ook gaan om moedwillige pogingen om schade aan te richten. Een aanval op het ICT-systeem van de netbeheerders valt daar ook onder. Op dit moment bekijken we, samen met Veiligheid en Justitie, opnieuw wat de aanduiding ‘vitaal’ vandaag de dag betekent en aan welke risico’s we moeten denken als we het hebben over ‘invloeden van buitenaf’. Cybersecurity is daarbij nadrukkelijk ook aan de orde. De netbeheerders van elektriciteit werken voor het uitvoeren van deze beschermingstaken nauw samen met het Nationaal Cyber Security Centrum. Van daaruit worden meldingen van mogelijke cyber-risico’s en respons-strategieën gecoördineerd. Met de ontwikkeling van smart grids ontstaan ook andere cybersecurity vragen. In algemene zin kun je stellen dat ICT meer zaken mogelijk maakt, en daarmee ook bijdraagt aan de energiezekerheid, maar dat je tegelijk rekening moet houden met eventuele kwetsbaarheden die daarbij kunnen optreden. Bij de innovatieve ontwikkelingen rondom smart grids is dit zeker een aandachtspunt. Nederlandse netbeheerders hebben dit bijvoorbeeld opgepakt door mede initiatiefnemer te zijn van het European Network for Cyber Security (ENCS) dat in Den Haag is gevestigd.”

henk kamp Minister van Economische Zaken

Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2014 - nr. 3