Download - Lokale Netwerkenisb.colo.ba.be/doc/TS/Momenten2010nr7_def.pdf · 2010. 12. 22. · LokaLe netwerken na 2010 Inge Van de Walle ... vraag van Momenten in een gehuchtje in de Antwerpse

Transcript
  • Lokale Netwerken momenten met focus op vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede

    AN DE BISSCHOP

    LIESELOT VANDUYNSLAGER

    BART HOLLEVOET

    JOKE STEENHOUDT

    JASMINA BUYDENS EN JORIS COPPENS

    JAN LECONTE

    CHRIS STOOP

    TATJANA VAN DRIESSCHE

    BART ROGÉ

    BÉRÉNICE STORMS

    MARJA HERMANS

    NATHALIE DEBAST

    INGE VAN DE WALLE

    Momenten is een periodieke publicatie van Dēmos vzw, kenniscentrum voor partici-patie en democratie. Dēmos stelt zich als doel om de maatschappelijke participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport te verhogen, verbreden, vernieuwen en verdiepen. Dēmos vertrekt daarbij van een groot geloof in solidariteit, interculturaliteit, gelijkwaardigheid, empowerment en rechtvaardigheid. Het kenniscentrum neemt bij al haar acties steeds het leefwereldperspectief van kansengroepen mee en streeft actief naar samenwerking.

    Momenten verzamelt visies die, telkens vanuit een eigen benadering, het maatschappelijk debat rond participatie en democratie willen voeden. Deelnemen en deelhebben aan cul-tuur, jeugdwerk en sport omvat een veelvoud aan contexten. Begrippen krijgen er meer-dere betekenissen, roepen om dialoog of stranden in complexiteit.

    Momenten wil verschillende meningen belichten en polsen naar de consequenties ervan. Reageren kan via e-mail naar [email protected] of www.demos.be

    w w w.demos.be

    2010 nr.7 | w w w.demos.be

    http://www.demos.bemailto:[email protected]://www.demos.behttp://www.demos.be

  • Lokale Netwerken Momenten met focus op vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede

    6  LokaLe netwerken in perspectief. BeLangrijke tendensen in de historiek van armoedeBestrijding An De bisschop

    14   vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede op de agenda van LokaLe netwerken. een kwaLitatief praktijkonderzoek naar de werking en Betekenis van de structureLe samenwerkingsverBanden Lieselot Vanduynslager

    22 de harmonie van een samenspeL. tweerichtingsverkeer tussen aanBieders en cuLtuurgenieters Momenten sprak met Bart Hollevoet, OCMW Brugge

    28   vierdewereLdgroep mensen voor mensen zet de BoeL in gang Momenten sprak met Joke Steenhoudt, Vierdewereldgroep Aalst

    35   de vrijetijdspas van erpe-mere gaat regionaaL Momenten sprak met Joris Coppens, OCMW en Jasmina Buydens, Dienst Vrije Tijd Erpe-Mere

    41   netwerken in terminus ronse Momenten sprak met Jan Leconte, cultuurbeleidcoördinator Ronse

    48   kansenBeLeid richting vrijetijdsparticipatie Momenten sprak met Chris Stoop, kansenwerker Sint-Niklaas

    53   start to participate! sportdiensten mee aan de startLijn Tatjana Van Driessche53 de groeimarge in het armoedeBeLeid: gekLeurde armoede Bart Rogé 69   samen werken aan een integraaL, incLusief en participatief LokaaL

    armoedeBestrijdingBeLeid. groeten uit BaLen Bérénice Storms77   pLatteLandsarmoede en vrijetijdsparticipatie Marja Hermans85 ocmw’s sLaan de Brug Momenten sprak met Nathalie Debast, stafmedewerker VVSG92   epiLoog. LokaLe netwerken na 2010 Inge Van de Walle

    2010 nr.7 | w w w.demos.be

  • [momenten_ 2

    lokale netwerken

    “Een menselijke samenleving,” schreef Jaco Van Dormael op www.armoedebestrijding.be, “mag alleen trots zijn als ze geen armoede kent, niet omdat ze rijk is.” Anderen zeggen dat armoede ingebakken zit in de structuren van onze samenleving. En dat het een logisch gevolg is van een samenleving die zo is georganiseerd dat ze met armoede leerde omgaan. Eén op de 7 Belgen – ongeveer 1,6 miljoen mensen – loopt vandaag het risico onder de armoedegrens te belanden. Als dat straks effectief een realiteit wordt, hoe kan een samenleving zich daarop organiseren? Hoeveel rek zit er dan nog op onze solidariteit? Hoe sterk is ons sociaal vang-net? Wie of wat is dan verantwoordelijk?

    Armoede uitbannen lijkt inderdaad zo’n grote opdracht dat je er moedeloos van wordt. Maar met woede en aanklacht alleen komen we niet vooruit. Om armoede te kenteren, moeten we anders gaan denken en handelen, om juist de structuren van onze samenleving te verande-ren. Als strategie voor deze omslag stellen we drie breekpunten centraal.

    Het vrijwaren van ‘de stem van mensen in armoede’ in het armoedebestrijdingbeleid is het eer-ste breekpunt. Armoede uitbannen doe je niet alleen in de torens van Brussel. Het vergt daad-werkelijk contact met mensen in armoede, kennis van hun leefwereld, en dus ‘nabijheid’ van beleid. “De eerste stappen naar een gecoördineerd armoedebeleid,” schreef Daniëlle Dierckx, “gaan samen met een sterke nadruk op de rol van de lokale overheid.” Een tweede breekpunt is de erkenning van ‘niet-materiële aspecten van welzijn’. Het Algemeen Verslag van de Armoede stelde dat sociaal isolement als erger wordt ervaren dan de materiële en financiële aspec-ten van armoede. Eenzaamheid en uitsluiting breken de veerkracht van mensen in armoede. Daarom wordt in armoedebestrijding ook ingezet op het vergroten van de maatschappelijke participatie van mensen in armoede. “Maar meer nog dan mensen in armoede stimuleren om meer te participeren,” zo schrijft an de bisschop, “betekent participatie van mensen in armoe-de ook dat het draagvlak bij vrijetijdsactoren en beleidsinstanties moet groeien om het recht op cultuur en maatschappelijke ontplooiing als een inherent onderdeel van hun maatschappelijke opdracht te gaan beschouwen.” Daarmee formuleren we het derde breekpunt: armoedebestrij-ding belangt iedereen aan, ook de sectoren cultuur, jeugdwerk en sport.

    De Lokale Netwerken Vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede is een beleidsmaatregel die bovenstaande breekpunten in zich draagt. Het gaat om een lokaal samenwerkingsver-

    intro

  • [momenten_ 3

    intro

    band tussen bestuurlijke actoren (gemeentelijke cultuurdiensten, sportdiensten en jeugd-diensten), het OCMW én verenigingen met mensen in armoede als doelgroep. De dialoog tus-sen deze drie partners brengt een draagvlak voor vrijetijdsparticipatie van mensen in armoe-de tot stand, dat vorm geeft aan een lokaal beleid. Momenteel zijn er Lokale Netwerken in 53 Vlaamse steden en gemeenten en in de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Demos voerde er een kwalitatief praktijkonderzoek naar. Lieselot vanduynslager synthetiseerde voor Momenten haar onderzoeksresultaten. Je leest ook alle details over deze subsidieregeling.

    De cultuurdienst van Brugge werkt al 8 jaar aan cultuurparticipatie van mensen in armoede. Bart hollevoet, medewerker van het OCMW, is ondertussen het gezicht geworden van het gevoerde beleid. Momenten sprak met hem en polste naar de impact van de nieuwe regeling rond Lokale Netwerken. Ook in Aalst kent vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede een lange voorgeschiedenis. De Vierdewereldgroep Mensen Voor Mensen bouwt er al 15 jaar aan de weg. We spraken met joke steenhoudt, over de lokale dynamiek die ook regionaal heel wat aan het bewegen bracht. In Erpe-Mere bijvoorbeeld: daar vonden we joris coppens, OCMW medewerker en jasmina Buydens, van de dienst Vrije Tijd. In navolging van Aalst werkten ze de ‘kansenpas’ uit, eerst een actie uit het lokaal sociaal beleid, die nu de sporen trekt voor een regionale samenwerking. Net zoals in Aalst wordt er stevig samengewerkt met de scholen.

    In Ronse was de nieuwe beleidsmaatregel het startschot van een intense samenwerking tussen de vrijetijdsdiensten en het OCMW. Ook de lokale armenvereniging, het integratie-centrum en samenlevingsopbouw schoven mee aan tafel. jan Leconte, de cultuurcoördinator van deze landelijke gelegen faciliteitenstad doet zijn verhaal aan Momenten. chris stoop is kansenwerker in Sint-Niklaas, misschien wel een unieke functie in Vlaanderen. Met hem hadden we het over de coördinatie van een kansenbeleid gericht op vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Met Coupe Cultuur ontwikkelde hij een gesmaakt format. Maar Sint-Niklaas blijft vernieuwen, en zet momenteel in op sociaal-artistieke werkvormen.

    Met de Lokale Netwerken en de afsprakennota komt ook sport in het vizier. De sportsector ontwikkelde reeds heel wat expertise over het betrekken van kansengroepen, maar het blijkt geen sinecure om deze kennis ook op lokaal niveau te vertalen. Sport wordt in het rijtje van het vrijetijdsaanbod vaak als een zeer laagdrempelige vrijetijdsbesteding aanzien. Maar niets is minder waar. tatjana vandriessche neemt je mee doorheen het traject dat Demos opzette samen met het Vlaams Instituut voor sportbeheer en recreatiebeleid en het Vlaams Netwerk voor Verenigingen waar armen het woord nemen. Negen sportdiensten stapten mee in een intervisietraject dat strookt met de idee achter de lokale netwerken: multidisciplinaire part-ners gaan in dialoog omtrent armoede, vormen een gemeenschappelijke visie, zetten samen een lokaal initiatief op vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en gedragenheid.

    Drijvende kracht in heel wat Lokale Netwerken zijn de Verenigingen waar armen het woord nemen. Naast een laagdrempelig verenigingsleven zijn de verenigingen vooral een plek waar

  • [momenten_ 4

    lokale netwerken

    mensen in armoede in alle vertrouwen en respect ervaringen kunnen delen en krachten bun-delen om verschillende niveaus van het beleid aan te spreken. “Maar de toenemende hete-rogeniteit in hun doelgroep,” schrijft Bart rogé, “maakt dat hun boodschap niet langer alle aspecten van de armoederealiteit bestrijkt.” Hij stelt de problematiek van ‘gekleurde armoede’ aan de kaak. Ook het armoedebeleid moet interculturaliseren.

    “Een lokaal beleid inzake armoedebestrijding kan ook niet anders dan een integraal beleid zijn.” stelt Bérénice storms. Ze maakt haar stelling hard in Balen. Het armoedebeleid werd er wetenschappelijk ondersteund door onderzoekers van de Katholieke Hogeschool Kempen, en ook mensen in armoede werden in het beleidsproces betrokken. Ze beschrijft de betrokken domeinen in het lokaal armoedebeleid van Balen en de achterliggende criteria van waaruit het beleid vertrekt.

    Armoede op het platteland verschilt in wezen niet van armoede in een stedelijke context, maar op een of andere manier is het voor onderzoekers en beleidsmensen veel minder meet-baar en dus onzichtbaar. marja hermans van het Fonds Vrijetijdsparticipatie, belandde op vraag van Momenten in een gehuchtje in de Antwerpse Kempen. In Man Bijt Hond-stijl ver-kent ze armoede op het platteland. In sommige landelijke gemeenten zien we dat mensen in armoede zich wel verenigen, maar dat er weinig wordt ingezet op vrijetijdsparticipatie. Reden genoeg voor het Fonds Vrijetijdsparticipatie om er in 2011 gericht aan te werken.

    Tot slot gingen we met nathalie debast, VVSG-stafmedewerker armoede, wonen en energie, in op de praktijk die OCMW’s ontwikkelen ten aanzien van vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede en lokale netwerken. Het blijkt niet evident om als OCMW structureel aan so-cio-culturele participatie te werken. Het VVSG wil gemeentelijke diensten aanmoedigen om trekker te zijn van het Lokale Netwerk, waarin het OCMW een partner is. Een flexibelere be-steding van de middelen binnen het Lokale Netwerk, of beter nog, dat er middelen bovenop komen voor personeel, kan helpen om lokale besturen een wortel voor te houden.

    Uitleiden doen we met een blik op de toekomst. inge van de walle stelt vast dat de aandacht voor vrijetijdsparticipatie in de lokale context nog altijd niet op dezelfde wijze of met een gelijke intensiteit aanwezig is. De eerste lokale netwerken zijn gestart begin 2009 en zowel kwalitatief als kwantitatief (op het vlak van een betere spreiding) blijft er dus werk aan de winkel. Het doel moet zijn om te komen tot duurzame vrijetijdsparticipatie van mensen, met voldoende stimulansen op het lokale niveau. En laat daar op het vlak van een potentieel aan-bod een duidelijk verschil tussen arm zijn in pakweg Gent of Langemark-Poelkapelle.

    Veel leesplezier

  • [momenten_ 5

    Intro

  • [momenten_ 6

    lokale netwerken

    “Werken om ellendigen naer ziel en lichaem een eerlyk bestaen te verschaffen, hen duegdzaem te maken; om ongelukkigen, door het noodlot getroffen, in hunnen vorigen stand te herstellen; om de samenleving van een drukkenden last te verlossen; om de openbare stichting, de misdaden te voorkomen; wat edele taek, wat verheven doelwit!”

    Hoe kijken we naar armoede en welke evoluties heeft onze blik ondergaan? Dit is een vraag die de hele geschiedenis zou kunnen omvatten, maar het is een belangrijke vraag om actuele beleidspraktijken zoals Lokale Netwerken vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede cor-rect te begrijpen. Het is duidelijk dat bovenstaand citaat, afkomstig uit ‘Armoede en de bure-len van weldadigheid’ van G. Opsomer (Gent, 1853:12), past in een andere tijdsgeest. Actueel zouden we aanstoot nemen aan dergelijke moraliserende en paternalistische omschrijvingen, maar welke zijn dan de evoluties in onze perceptie van armoede die maken dat we ons onge-makkelijk voelen bij dit stukje erfgoed? Zonder de hele geschiedenis van de armoedebestrij-ding uit de doeken te doen, blikken we terug op de belangrijkste breuklijnen in de nieuwste geschiedenis van de armoedebestrijding. Vanuit deze kantelmomenten kijken we vervolgens naar Lokale Netwerken, en geven we deze jonge beleidspraktijk betekenis.

    Armoede is een structureel mAAtschAppijprobleemZeer lang hebben we armoede beschouwd als een probleem van de mensen die in armoede leven zelf. (Vrancken, 2004) Armoede werd gezien als een probleem van niet willen, het was dus de rechtstreekse schuld van de persoon die in armoede leefde: de arme kon niet met geld

    lokale netwerken in perspectiefbelangrijke tendensen in de historiek van armoedebestrijding

     an de Bisschop

  • [momenten_ 7

    lokale netwerken in perspectief

    omgaan, was te lui om te werken enzovoort. Deze visie op armoede is de visie waarop het ‘deugdzaem’ maken van ‘ellendigen naer ziel en lichaem’ is gestoeld. Moralisering is immers het enige mogelijke antwoord op dergelijke schuldbenadering, maar fundamenteel distantieert de samenleving zich hier van de personen die in armoede leven. Iets minder middeleeuws maar nog steeds een individuele benadering, is de visie waarin armoede wordt gezien als iets wat mensen overkomt, buiten hun eigen wil om: ziekte of een handicap kan tot armoede leiden, het wegvallen van de kostwinner kan ervoor zorgen dat een gezin in armoede komt te leven... Deze ‘ongelukkigen, door het noodlot getroffen’ wekken uiteraard een vorm van medeleven op, en in deze visie op armoede past dan ook onze uitgebreide caritasgeschiedenis.

    Met de installatie van de verzorgingsstaat en de uitbouw van een uitgebreid systeem van so-ciale zekerheid maakten we de overgang naar een perspectief waarin armoede niet langer be-schouwd werd als een probleem van het individu, maar als een probleem van de maatschappij zelf. In eerste instantie meende men dat de oorzaak van armoede lag in plotse veranderingen in de samenleving: migraties, oorlogen, economische crisissen enzovoort veroorzaken armoede omdat de maatschappij niet opgewassen is tegen dergelijke plotse aardverschuivingen. Maar ook dit perspectief biedt nog onvoldoende verklaring voor het feit dat armoede blijft bestaan, ook wanneer van deze ‘maatschappelijke ongevallen’ geen sprake is. Immers, hoewel we in het Westen actueel te maken hebben met een economische crisis van formaat, is armoede ook voordien altijd prominent aanwezig geweest, alle hoogconjunctuur en stabiele democratie ten spijt.

    De meest vooruitstrevende visie op armoede is dan ook dat armoede ingebakken zit in de struc-turen van de samenleving zelf: het is de manier waarop we onze samenleving organiseren – en het zijn dus de structuren die deze organisatie belichamen – die armoede laten bestaan, en armoede zelfs ‘produceren’. Het lijkt minstens pervers, maar het bestaan van armoede ver-vult immers ook ‘positieve’ functies in de samenleving: personen in armoede voeren vaak ar-beidstaken uit die niemand anders wil doen, personen in armoede vormen een afzetmarkt voor producten die niemand anders nog wil kopen, en heel wat welzijnswerkers verdienen hun bo-terham met het bestaan van armoede, zoals Hans Achterhuis ons reeds duidelijk maakte in ‘De markt van welzijn en geluk’. Kortom, armoede is het logisch effect van een samenleving die zo is georganiseerd dat ze met armoede leerde omgaan: armoede is natuurlijk, vanzelfsprekend.

    Om deze – bedoelde en onbedoelde – reproductie van armoede te kenteren, zijn caritas en soci-ale zekerheid onvoldoende antwoorden. Wat nodig is, is een ‘transformatie’ in denken en han-delen, een verandering die de structuren van de samenleving mee verandert. “What is required amounts to a transformation of our societies, a transformation which will not be furthered by a departure from peaceful methods but one which is unlikely to be achieved by tinkering with minor policy options”, schrijven Pickett & Wilkinson in hun boek over structurele ongelijkheid. En ze vervolgen: “Rather than simply waiting for government to do it for us, we have to start making it in our lives and in the institutions of our society straight away.” (2009:236)

  • [momenten_ 8

    lokale netwerken

    het belAng vAn de stem vAn mensen in ArmoedeEén van de historische kenmerken van een samenleving waarin de reproductie van armoede ingebed zit in de structuren van de samenleving zelf, is dat mensen in armoede door de or-ganisatie van de samenleving een passieve functie toebedeeld krijgen en hun participatie-competentie genegeerd wordt. Socialiserende interventies worden immers opgezet door ‘ex-perten’, met mensen in armoede als object van interventie. Deze objectivering noemt Ruddy Doom de kern van het armoedeprobleem: mensen in armoede worden geneutraliseerd in de rol van toeschouwer (1993).

    Deze benadering houdt uiteraard enkel steek zolang we ervan uitgaan dat we van op afstand kunnen weten wat armoede is, zolang we een ‘consensusbenadering’ hanteren en geloven in een objectieve maat voor armoede (Bouverne-De Bie,1997). Reeds in de OCMW-wet van 1976 werd gebroken met deze gedachte, toen de notie ‘menselijke waardigheid’ de spil werd waar-rond de dienstverlening werd georganiseerd. Gezien ‘menselijke waardigheid’ door iedereen anders kan worden ingevuld, hebben we hier te maken met een subjectieve notie, en is het logische gevolg dat de mensen waarop de dienstverlening zich richt ook als subjecten moeten worden benaderd: zij zijn het die betekenis geven aan hun situatie, en aan de noden die deze situatie stelt.

    In België werd deze paradigmawissel pas echt erkend toen in 1994 het ‘recht op een mens-waardig bestaan’ ook in de grondwet werd ingeschreven. In datzelfde jaar werd ook het eer-ste Algemeen Verslag van de Armoede gepubliceerd, dat deze subjectbenadering meteen in praktijk bracht en mensen in armoede rechtstreeks aan het woord liet in de beschrijving van wat armoede betekent. Het verslag riep ook op om deze interactieve benadering verder te zetten, met het oog op een duurzaam armoedebestrijdingbeleid: het verslag wil “structureel garanderen dat de dialoog met de armste burgers, hun organisaties en de overheidsdiensten aan de basis wordt voortgezet” (1994:418).

    In het kielzorg van dit verslag werden verschillende beleidsmaatregelen genomen die dit in-teractief armoedebeleid kracht bijzetten. Zo werd op federaal vlak sinds 2001 het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting actief, dat de op-dracht heeft om de dialoog te bewerkstelligen tussen mensen in armoede en hun verenigin-gen, de sociale organisaties en de verschillende beleidsniveaus (Dierckx, 2007). Op Vlaams niveau werd het Decreet Armoedebestrijding goedgekeurd (2003), wat ondermeer betekende dat de Verenigingen waar armen het woord nemen decretaal erkend en gesubsidieerd wer-den. Het decreet toont de uitdrukkelijke keuze voor een beleid dat wordt gelegitimeerd door de participatie van mensen in armoede zelf en hun verenigingen, en leidde ertoe dat ‘de stem van de mensen in armoede’ actueel niet meer weg te denken is uit het armoedebestrijding-beleid.

  • [momenten_ 9

    lokale netwerken in perspectief

    groeiende rol lokAle overhedenInteractieve beleidsvoering rond armoedebestrijding kan zich uiteraard niet enkel afspelen in de torens van Brussel, maar vergt ook daadwerkelijk contact met mensen in armoede, kennis van hun leefwerelden, en dus ‘nabijheid’ van beleid. Het lokale beleidsniveau is het meest ‘burgernabije’ beleidsniveau, en dus was het niet meer dan evident dat met voorgaande om-slag ook een responsabilisering van het lokale overheidsniveau gepaard ging: “De eerste stap-pen naar een gecoördineerd armoedebeleid gaan samen met een sterkere nadruk op de rol van de lokale overheid”, aldus Daniëlle Dierckx (2007).

    Een voorbeeld van deze groeiende rol van de lokale overheden was het in 1990 opgerichte Vlaams Fonds voor de Integratie van Kansarmen, bestemd voor steden en gemeenten met een grote concentratie kansarmen of migranten. In 1995 werd dit fonds omgedoopt tot het Sociaal Impulsfonds, en sinds 2003 werd dit verdergezet in het Gemeente- en Stedenfonds.

    Vanuit de zorg om een gecoördineerd en toegankelijk sociaal beleid op lokaal vlak werd in 2004 het Decreet Lokaal Sociaal beleid gestemd. Anders dan voorgaande fondsen werden via dit decreet geen extra middelen ter beschikking gesteld, maar stuurde het decreet aan op afstemming: doel was om de samenwerking tussen gemeentelijke sociale diensten en OCMW te versterken, om op die manier de toegankelijkheid van de dienstverlening te verho-gen. Vanuit die optiek werd binnen het kader van dit lokaal sociaal beleid ook samengewerkt met de sociale organisaties die lokaal actief waren, en soms ook met de verenigingen waar armen het woord nemen.

    toenemend belAng vAn immAteriële Aspecten vAn welzijnDeels van een andere orde, maar toch samengaand met de omslag van een object- naar een subjectbenadering, is de hardnekkige misvatting dat armoede enkel te maken zou hebben met materiële ontbering. Beschouwen we ‘welzijn’ als de tegenpool van armoede, dan zou wellicht elke burger aangeven dat zijn welzijn niet enkel wordt bepaald door een dak boven het hoofd, een comfortabel loon en dito materiële kwesties. Recent onderzoek toont zelfs aan dat a en b zeer weinig verband houden. Wilckinson en Pickett brachten dit idee op ma-croniveau in de praktijk in hun onderzoek naar de relatie tussen de rijkdom van landen en het welzijn van de bevolking in deze landen: “The view that social problems are caused directly by poor material conditions such as bad housing, poor diets, lack of educational opportunities and so on implies that richer developed societies would do better than the others. But this is a long way from the truth: some of the richest countries do worst.” (Wilkinson & Pickett, 2009: 25). En toch gaan we er vaak van uit dat armoede de niet-materiële aspecten van welzijn overstemt, alsof armoede de wezenlijke behoeften van mensen zou herklasseren.

    Vanuit een mensenrechtenperspectief is de erkenning van niet-materiële aspecten van wel-zijn al ruim een halve eeuw gerealiseerd. Reeds in 1948 werd het recht op cultuur ingeschre-

  • [momenten_ 10

    lokale netwerken

    ven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar het duurde tot 1994 vooral-eer dit recht ook werd verankerd in de Belgische Grondwet. In ditzelfde jaar verscheen ook het eerder aangehaalde Algemeen Verslag van de Armoede, en ook op dit punt was het verslag baanbrekend in België, want het stelde voor het eerst zeer duidelijk dat mensen in armoede culturele uitsluiting als erger ervaren dan de materiële en financiële aspecten van armoede: “Cultuur is geen luxe. Het behoort wezenlijk tot het menselijk leven. De culturele armoede is wellicht de zwaarste vorm van uitsluiting.” (1994:296-297)

    In onze grondwettekst gaat het over ‘het recht op cultuur en maatschappelijke ontplooi-ing’, een formulering die meteen aangeeft dat het om meer gaat dan cultuur in de enge zin, maar ook andere facetten omvat die ertoe leiden dat mensen zich verbonden kunnen voelen met anderen en met de samenleving zelf. Vrijetijdsparticipatie is een brede noemer die in dit grondrecht past, en omvat voornamelijk participatie aan cultuur, sport en jeugd, de klassieke vrijetijdssectoren. In het kielzog van deze gedachte werd het Fonds Cultuurparticipatie in 2009 omgedoopt tot het Fonds Vrijetijdsparticipatie, dat actueel instaat voor het organiseren van een financiële tegemoetkoming voor personen in armoede die willen participeren aan culturele, sportieve en jeugdactiviteiten.

    Maar het financiële verhaal is maar één aspect, want van bijzonder groot belang voor het kaderen van maatregelen die zijn gericht op het bevorderen van vrijetijdsparticipatie van personen in armoede is het gegeven dat het ‘recht op cultuur en maatschappelijke ont-plooiing’ geen individueel afdwingbaar recht is, maar wel een sociaal grondrecht: een recht dat de maatschappelijke structuren en instituties responsabiliseert voor het realiseren van het recht in kwestie. Het bevorderen van vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede betekent dus niet zozeer dat personen die in armoede leven zelf gestimuleerd moeten worden om meer te participeren, maar betekent vooral dat in de samenlevingsinstituties en beleidsstructuren een draagvlak aanwezig moet zijn om dit recht vorm te geven, niet als een extraatje naast de taken van alledag, maar als een inherent onderdeel van hun maatschappelijke opdrachten. Zo ontvangen de OCMW’s sinds 2003 federale middelen voor vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede, een maatregel die reeds aanzet gaf tot samenwerking tussen gemeentelijke diensten en OCMW’s, publieke en semipublieke or-ganisaties die zich schaarden achter het realiseren van dit recht. Maar een echte doorwer-king van het perspectief en de noden van mensen in armoede in onze reguliere structuren (gemeentelijke vrijetijdsdiensten, gemeentelijke sociale dienst, OCMW’s, semipublieke vrijetijdsaanbieders) is vooralsnog zeker niet algemeen gerealiseerd. Dit vergt dan ook een belangrijke cultuuromslag, van een aanbodgestuurde naar een meer vraaggestuurde wer-king.

  • [momenten_ 11

    lokale netwerken in perspectief

    lokAle netwerken vrijetijdspArticipAtie voor mensen in Armoede‘Lokale netwerken vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede’ is een beleidsmaatre-gel die bovenstaande omslagen in het denken rond armoedebestrijding in zich draagt. Het Participatiedecreet omschrijft de intenties als volgt: “Met het oog op de creatie van een plaatselijk en structureel samenwerkingsverband dat werkt aan het slechten van participa-tiedrempels voor personen in armoede, subsidieert de Vlaamse Regering gemeenten in het Nederlandse taalgebied en de Vlaamse Gemeenschapscommissie die via lokale netwerken de participatie in cultuur, jeugdwerk of sport stimuleren” (Art.22 §1, 2008).

    Vanuit bovenstaande kantelpunten in het denken over armoedebestrijding, staan lokale net-werken voor: (1) De erkenning van armoede als een structureel maatschappijprobleem, een probleem dat (ongewild) gereproduceerd wordt door de manier waarop onze maatschappe-lijke structuren functioneren. Lokale netwerken vrijetijdsparticipatie ambiëren dan ook niets minder dan het hervormen van het functioneren van deze structuren zelf, en dit in de eerste plaats op lokaal vlak. (2) De erkenning van het belang van de stem van mensen die in ar-moede leven, om deze omslag waar te maken. Vertegenwoordigers van en verenigingen voor mensen in armoede geven mee vorm aan lokale netwerken, vanuit de overtuiging dat zij het meest zicht hebben op de participatiedrempels van de doelgroep en dat hun kennis en erva-ringen dan ook onontbeerlijk zijn in functie van duurzame beleidskeuzes. (3) De erkenning van het belang van het lokale beleidsniveau, als het meest burgernabije niveau van beleid en dus de hefboom bij uitstek om contextspecifieke oplossingen inzake vrijetijdsparticipa-tie van mensen in armoede te realiseren. Lokale netwerken zijn geen eenvormige formule die overal identiek kan worden toegepast, de concrete acties die worden opgezet zijn net contextspecifiek en op maat gesneden van de diversiteit aan mensen in armoede die lokaal aanwezig is enerzijds, en de mogelijkheden van de lokale actoren anderzijds. (4) De erkenning van het belang van immateriële aspecten van welzijn, en dus de erkenning dat armoede niet enkel financiële aspecten betreft maar bestaat uit een netwerk van uitsluiting, ook sociale en culturele uitsluiting. Lokale netwerken vrijetijdsparticipatie werken precies aan het tegen-gaan van uitsluiting op terreinen als cultuur, sport en jeugd, vanuit de veronderstelling dat participatie aan deze vrijetijdssectoren belangrijk is om het welzijn van mensen in armoede te bevorderen.

    Dit alles tezamen genomen vindt de benadering die lokale netwerken voorstaan zijn grond in het antwoord op de vraag: ‘Waarom is meer vrijetijdsparticipatie van mensen die in armoede leven nastrevenswaardig?’ Het antwoord op deze vraag is eenvoudig: omdat de samenleving zélf er beter van wordt. Hoe meer burgers zich kunnen ontplooien in de samenleving, hoe meer de structuren van deze samenleving ‘gedragen’ worden enerzijds, en hoe beter ze de dialoog met de burger kunnen aangrijpen om zichzelf bij te sturen anderzijds, op het ritme van de veranderende samenleving. Dit zouden we de politieke betekenis van lokale netwer-ken kunnen noemen.

  • [momenten_ 12

    lokale netwerken

    In dit licht zijn minstens twee elementen van fundamenteel belang in het verhaal van lokale netwerken. Ten eerste gaat het om lokale structurele samenwerkingsverbanden tussen be-stuurlijke actoren (gemeentelijke cultuurdiensten, sportdiensten, jeugddiensten), het OCMW én verenigingen met mensen in armoede als doelgroep. De structurele dialoog tussen (mi-nimaal) deze drie actoren is vernieuwend in die zin dat een lokaal duurzaam draagvlak voor vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede precies vereist dat de betrokken actoren sàmen rond de tafel zitten en een beleid vorm geven vanuit hun gemeenschappelijke expertise en ervaringen. De rechtstreekse betrokkenheid van verenigingen van mensen in armoede is in die zin een poging om ‘object’ en ‘subject’ van beleid dichter bij mekaar te brengen.

    Ten tweede is ook het transversaal karakter van de maatregel vernieuwend: cultuurdiensten, sportdiensten en jeugddiensten worden aangespoord om hun beleid op het vlak van partici-patie van mensen in armoede onderling af te stemmen. De eigenheid van de lokale realiteit en de aanwezigheid van mensen die in armoede leven, vormt bij deze afstemming het ver-trekpunt, en de sectorgebonden logica’s komen in die zin op de tweede plaats. Deze sec-toroverschrijdende aanpak is nodig omdat mensen in armoede bijna altijd uit de boot vallen in meerdere ‘sectoren’, en dus ook enkel een krachtenbundeling en afstemming tussen deze sectoren een duurzame verandering kan bewerkstelligen.

    Hoewel tussen politieke intentie en de praktische realisatie ervan uiteraard een grote kloof gaapt, en hoewel lokale netwerken nog een zeer jonge praktijk is die zijn potenties groten-deels nog moet bewijzen, is het mijns inziens belangrijk dat we de netwerken actueel vooral bekijken vanuit hun betekenis tegen de achtergrond van de geschiedenis van armoedebestrij-ding. ‘Wat ze vermogen’ is dan de belangrijkste vraag, eerder dan ‘wat ze bewezen hebben’. En uiteraard moeten we er alles aan doen om dit vermogen te ook daadwerkelijk te realiseren, zodat binnen een aantal jaren kan worden gesproken over reële duurzame effecten.

    referentiesAchterhuis, H. (1980), De markt van welzijn en geluk, Baarn: AmboBouverne-De Bie, M. (1997), Sociale Agogiek, Gent: Academia Press.Doom, R. (1993), ‘Armoede. Een essay van de open deur’, in De Bie, M. & Claeys, A. Armoede en Participatie, Gent:

    Academia Press. Hufton, O. (1974), The Poor in Eighteenth Century France, Oxford: Clarendon PressVrancken, J. e.a. (2004), Jaarboek Armoede en sociale uitsluiting 2004, Leuven: Acco

    Wilkinson, R. & Pickett, K. (2009), The Spirit Level. Why Equality is Better for Everyone, London: Penguin Books.

  • [momenten_ 13

    lokale netwerken in perspectief

  • [momenten_ 14

    lokale netwerken

    Het recht op cultuur werd reeds in 1948 als een universeel mensenrecht ingeschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties. België nam ‘het recht op cultuur en maatschappelijke ontplooiing’ in 1994 op in de grondwet, en engageert zich hiermee om het recht op cultuur voor iedereen, ook voor mensen in armoede, te verzekeren. Het is ook in 1994 dat het Algemeen Verslag van de Armoede wijst op de culturele uitsluiting van mensen in armoede en hun nood aan deelname aan cultuur.2 Vrijetijdsparticipatie is niet alleen een grondrecht van elke burger, maar draagt ook bij tot de strijd tegen armoede. Door participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport treden mensen actief in relatie met de omliggende omgeving en worden werkbare verbindingen gecreëerd tussen individueel, economisch en sociaal welzijn.

    vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede op de agenda van lokale netwerkeneen kwalitatief praktijkonderzoek naar de werking en betekenis van de structurele samenwerkings-verbanden1

     LieseLot vanduynsLager

  • [momenten_ 15

    vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede op de agenda van lokale netwerken

    Met de tussentijdse evaluatie van de Millenniumdoelstellingen en het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting als achtergrond, zoomen we in op het lo-kale niveau van armoedebestrijding en vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Via het Participatiedecreet (2008), en meer bepaald artikel 223, werken momenteel 53 Vlaamse steden en gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie aan de bevordering van de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Ze richten hiervoor een lokaal netwerk op met verschillende actoren – stad of gemeente, OCMW en verenigingen voor mensen in armoede – en vanuit de dialoog met mensen in armoede. De concrete werking en betekenis van de lokale netwerken is echter moeilijk af te lezen uit de beknopte subsidiedossiers, zijnde de afsprakennota’s en verantwoordingsnota’s. Bovendien is het voor steden en gemeenten nog aftasten hoe het Participatiedecreet het best kan worden geïmplementeerd en hoe een ant-woord kan worden geboden op bepaalde uitdagingen. De nood aan een kwalitatief onderzoek ter ondersteuning en evaluatie van de lokale netwerken drong zich op.

    Demos voerde een kwalitatief praktijkonderzoek van de lokale netwerken (mei- september 2010) op basis van 18 casestudies, geselecteerd uit de 53 steden en gemeenten met een netwerk. Het onderzoek beoogde geen exhaustief beeld van de praktijken, maar wel dieper inzicht in de betekenis en werking van de samenwerkingsverbanden voor de verschillende betrokken actoren én de mensen in armoede. Aan de hand van diepte-interviews4, focusgroe-pen5 en schriftelijke vragenlijsten, wierp de studie licht op het proces van netwerkvorming, de participatieprocessen van de vertegenwoordigers van mensen in armoede, de betekenis van het lokaal netwerk voor de verschillende actoren, de wijze en graad van samenwerking binnen het netwerk en de (beoogde) impact ervan op de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Hierbij werden mogelijke succesfactoren en knelpunten geïdentificeerd, enerzijds om de praktijk verder te ondersteunen en anderzijds om bij te dragen tot het formuleren van beleidsaanbevelingen in het kader van de evaluatie van het Participatiedecreet in 2011.

    Het onderzoek kon onder meer verder bouwen op de studie van OASeS, ‘Verboden voor on-bevoegden. Naar lokale netwerken voor meer participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport’.6 Anderhalf jaar later kon dit onderzoek verder inzicht brengen in de evolutie en diverse praktijk van lokale netwerken.

    enkele onderzoeksresultAtenDe lokale netwerken zijn vrij recent van start gegaan. Veel steden en gemeenten tasten nog af hoe het decreet in praktijk kan omgezet worden. Bovendien is het zoeken naar geschikte partners, het afstemmen van acties en het uitwerken van gezamenlijke initiatieven een lan-getermijnproces. Uit het onderzoek blijkt een veelheid en diversiteit van praktijken, de ene al dynamischer dan de andere. Vele netwerken bewandelen echter gelijklopende paden en worden met dezelfde uitdagingen geconfronteerd. Maar daarnaast kennen de netwerken ook hun eigen specifieke uitdagingen gekoppeld aan de lokale context, waarbij vooral grote ver-schillen optreden tussen de centrumsteden en de kleine gemeenten.

  • [momenten_ 16

    lokale netwerken

    In het algemeen kan worden besloten dat de lokale samenwerkingsverbanden beantwoorden aan de doelstellingen van het decreet. De drie instanties – de stad of gemeente, OCMW en de verenigingen voor mensen in armoede – zitten samen aan tafel om te werken aan de vrijetijds-participatie van mensen in armoede en participatiedrempels te slechten. De middelen worden rechtstreeks besteed aan mensen in armoede, waarbij vooral wordt gewerkt aan de financiële en materiële drempel, maar daarnaast werken sommige netwerken ook aan andere drempels door zelf te investeren in communicatie en toeleiding. Sommige steden en gemeenten streven zo naar een integrale aanpak, waarbij simultaan aan verschillende drempels wordt gewerkt.

    “De financiële drempel is belangrijk, maar daarnaast dienen ook andere drempels te worden aangepakt. Toeleiding via begeleidende personen kan een vlottere participatie bewerkstelligen. Daarnaast zijn een grotere sensibilisering en informatieverspreiding via verschillende actoren cruciaal.”

    Voor het opstarten van het lokaal netwerk konden veel steden en gemeenten terugvallen op een voortraject. OCMW’s werken sinds het Koninklijk Besluit van 2003 aan de culturele, spor-tieve en sociale participatie van hun cliënten.7 Ook de bestaande sectorale decreten cultuur, jeugd en sport hebben aandacht voor toegankelijkheid en participatie van kansengroepen. De verenigingen voor mensen in armoede konden op hun beurt reeds beroep doen op het Fonds Vrijetijdsparticipatie voor de financiële ondersteuning van vrijetijdsactiviteiten van hun leden. Onder meer in het kader van het lokaal sociaal beleid werkten het OCMW en de stad of gemeente reeds samen en waren er contacten met de verenigingen voor mensen in armoede.8 Het structureel samenwerkingsverband betekende echter voor alle netwerken een nieuw soort overleg, waarbij alle partners samen rond de tafel zitten om te werken aan de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede.

    “Er is sinds enkele jaren een toenemende samenwerking tussen de stad, het OCMW en het middenveld. Wij hadden dus een goede voedingsbodem voor het netwerk.”

    De bestudeerde netwerken worden hoofdzakelijk getrokken door de stads- of gemeentedien-sten, waarbij vooral de cultuurbeleidcoördinator optreedt als trekker van het netwerk. Slechts bij drie lokale netwerken neemt het OCMW de trekkersrol alleen op. In de selectie van dit onderzoek treedt de vereniging voor personen in armoede slechts eenmaal op als coördinator van het netwerk. De coördinator van het lokale samenwerkingsverband heeft een belang-rijke taak in het dynamiseren van de samenwerking en het warm houden van de partners. Bovendien is de trekker verantwoordelijk voor een goede communicatie binnen het netwerk en functioneert deze als aanspreekpunt voor de verschillende betrokken actoren. De compe-tentie, tijd, motivatie en het engagement van de trekker blijken van groter belang te zijn dan de dienst of de instantie die de coördinator vertegenwoordigt.

  • [momenten_ 17

    vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede op de agenda van lokale netwerken

    “De belangrijkste voorwaarde is een coördinator die door dagelijkse aanwezigheid de communicatie naar de verschillende belanghebbenden kan leiden.”

    Het onderzoek toont aan dat het uitvoeren van de afsprakennota veel energie en tijd vraagt. Dit komt soms in gedrang door de drukke agenda van de betrokken actoren, personeelste-kort of personeelswissels. De verschillende partners moeten elkaar beter leren kennen en hun werking op elkaar afstemmen. Hoewel intens overleg hiervoor cruciaal is, komt het me-rendeel van de netwerken slechts enkele malen per jaar samen. Het belang van samenwerken in functie van een kwalitatief en gedragen beleid werd algemeen erkend, maar vertaalt zich in uiteenlopende gradaties van samenwerking, variërend van netwerk tot netwerk. De dyna-miek van het lokaal netwerk wordt sterk beïnvloed door de coördinator en de motivatie en het engagement van de betrokken actoren. Duidelijkheid in taakverdeling en opvolging is hierbij belangrijk. Het gaat echter wel om een gedeelde – en niet verdeelde – verantwoordelijkheid.

    “Dat alle actoren samenwerken en acties afstemmen is het meest belangrijke om vrije-tijdsparticipatie effectief te verhogen. Maar het is zeer moeilijk.”

    “Niet enkel de middelen, maar ook het samenwerkingsverband is nodig. Ze zijn voor-waardelijk aan elkaar gekoppeld. De taak van het lokaal netwerk is niet alleen mid-delen verdelen, maar ook het netwerk voeden en levend houden. De lokale overheid en het middenveld moeten samen beslissen wat te doen met de middelen.”

    Door met elkaar in dialoog te treden, wordt een gedeelde visie uitgewerkt waarbij aandacht gaat naar de diversiteit en het bereik van de doelgroep, de verschillende drempels en het evenwicht tussen de vrijetijdsactiviteiten (individueel/groep, sport/jeugdwerk/cultuur, ac-tief/passief…). Het lokaal netwerk heeft nood aan gedragenheid binnen de volledige instan-tie om de duurzaamheid van het samenwerkingsverband te bewerkstelligen. Betrokkenheid van alle partners, van bij het begin en doorheen het hele proces, blijkt hier van cruciaal be-lang. Het onderzoek toont dat het structureel verankeren van het netwerk binnen de ver-schillende organisaties nog een werkpunt is voor vele steden en gemeenten. Daarnaast is er nood aan meer politieke gedragenheid en is het netwerk nog niet echt ingebed in het lokaal beleid.

    “Het is jammer dat het overleg beperkt blijft tot de mensen die aan tafel zitten. Wat besproken wordt, is soms moeilijk terug te brengen naar de achterban.”

    “Het netwerk moet gedragen worden door het gemeentebestuur, de directeurs van de vrijetijdsdiensten en de voorzitters van de verschillende raden.”

    Een goede verhouding en een open houding tussen de betrokken actoren blijken noodzakelijk om een kwalitatieve dialoog te kunnen voeren9, waarbij ook de verenigingen in armoede als

  • [momenten_ 18

    lokale netwerken

    volwaardige partner kunnen optreden. De lokale besturen beschouwen deze verenigingen als belangrijke medespeler, zeker voor wat betreft het bereiken van de doelgroep. Het overleg zou echter nog beter moeten worden afgestemd op de verenigingen voor mensen in armoede, die ook de nodige tijd moeten krijgen om terug te koppelen aan hun leden.10 Ook omgekeerd moet de deskundigheid van de vertegenwoordigers van mensen in armoede nagestreefd wor-den. Wanneer mensen in armoede rechtsreeks participeren in het netwerk, is vorming en begeleiding dan ook aangewezen. Daarnaast blijkt het geen sinecure om de doelgroep, men-sen in armoede, voldoende te vertegenwoordigen via de verenigingen. Sommige gemeen-ten hebben geen vereniging, waar grootsteden het aantal verenigingen niet meer beheersen. Bovendien blijkt de participatie van bovenlokale verenigingen nog steeds een knelpunt te vormen, vooral voor de concrete vrijetijdsinitiatieven, gezien hun werking het gemeentelijke niveau overstijgt.

    “Voor een kleine gemeente die geen vereniging waar armen het woord nemen heeft, is het veel moeilijker om een lokaal netwerk op te starten. Met de aanwezigheid van een welzijnsschakel bijvoorbeeld, is het veel gemakkelijker. Maar wij hebben helemaal geen vereniging.”

    concluderendDe praktijk van lokale netwerken vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede staat nog in zijn kinderschoenen. Pas in 2010 ging de tweede lichting netwerken van start, waardoor het nog te vroeg is om eenduidige conclusies te trekken. Des te meer omdat de lokale netwerken een grote diversiteit kennen. Een diversiteit in uitwerking van het lokaal samenwerkingsver-band, alsook in de dynamiek ervan.

    De kiemen voor het groeien naar een vruchtbaar structureel samenwerkingsverband zijn reeds aanwezig. Het is het begin van een langetermijnproces dat mogelijkheden biedt voor een geïntegreerd en gecoördineerd vrijetijdsbeleid voor mensen in armoede, waarbij afgestemde acties zich voltrekken vanuit een gedeelde visie. Door een sterke samenwerking tussen de betrokken actoren – stads- of gemeentediensten, OCMW en verenigingen voor mensen in armoede – en het hiermee in dialoog treden met mensen in armoede, wordt een gedragen en vraaggestuurd vrijetijdsbeleid gestimuleerd.

    Het lokaal netwerk biedt de mogelijkheid om vanuit een sectoroverschrijdende benadering vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede op een structurele en duurzame manier te ver-ankeren. De lokale actoren worden mee verantwoordelijk gesteld om hiervoor kwaliteitsvolle processen op te starten of verder te zetten. Van cruciaal belang is de samenwerking tussen alle betrokken actoren en de dialoog met mensen in armoede via hun verenigingen. Het lokaal netwerk kan op deze wijze de afstemming tussen de verschillende instanties en diensten, een gedeelde visie en gemeenschappelijke actie, alsook een groter draagvlak bewerkstelligen.

  • [momenten_ 19

    vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede op de agenda van lokale netwerken

    Hierdoor kan worden gewerkt aan verschillende participatiedrempels en kan de vrijetijdspar-ticipatie van mensen in armoede worden gestimuleerd.

    Dit is echter een werk van lange adem. Het netwerk vraagt tijd en energie en vooral blijvende motivatie van de verschillende partners en hun instanties. Het lokaal overleg is een leerpro-ces, waarbij de verschillende partners niet alleen elkaars werking beter leren kennen, maar door de krachten te bundelen ook samen knowhow en expertise opbouwen. Het lokaal net-werk is verder een leerproces, waarbij de betrokken actoren samen groeien in hun zoektocht naar een beter vrijetijdsbeleid voor mensen in armoede.

    Het lokaal overleg is hierbij voornamelijk een proces. Het is geen statisch gegeven, maar dynamisch in vorming en groei. Het netwerk moet kunnen blijven groeien, en flexibiliteit is daarbij cruciaal. Het samenwerkingsverband laat zich immers niet vastpinnen in een gegeven structuur, maar moet zich kunnen oriënteren en blijven afstemmen op de lokale context.

    Uit het onderzoek blijkt dat er reeds veel stappen in de goede richting zijn gezet. Er wordt effectief samen aan tafel gezeten, waarbij in dialoog getreden wordt met mensen in armoe-de via hun verenigingen. Er wordt nagedacht over de invulling van vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede, waardoor visies worden uitgewerkt of herdacht. Vrijetijdsparticipatie krijgt een plaats in het armoedebeleid, en mensen in armoede worden meegenomen in het vrijetijdsverhaal. Door haar flankerende werking dialogeert het netwerk zo met de betrokken instanties en diensten en met de bestaande werking en initiatieven. Een nieuwe dynamiek doet nieuwe winden waaien.

    Tegelijkertijd moet het netwerk nog verder groeien, naar meer betrokkenheid en een groter draagvlak, naar een beter evenwicht tussen de sectoren jeugdwerk, sport en cultuur, naar een intenser overleg en een gestructureerde samenwerking, naar een kwalitatieve en volwaardige dialoog met mensen in armoede, naar meer afstemming en gezamenlijke acties, naar een beter bereik van mensen in armoede in al hun diversiteit, naar een betere opvolging van de werking en effecten van het netwerk… Hierin geloven en willen investeren, kan de beoogde doelstellingen realiseren. Laat het onderzoek een aanzet zijn om verder na te denken over de boeiende praktijk van de lokale netwerken vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede, en een stimulans om de uitdagingen te blijven aangaan en zo duurzame en structurele samen-werkingsverbanden waar te maken.

    noten1 Vanduynslager, L. (2010). Kwalitatief praktijkonderzoek naar de werking en betekenis van lokale netwerken ter

    bevordering van de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede: Onderzoeksrapport, Brussel: Demos. Download: www.demos.be/lokale-netwerken

    2 Koning Boudewijnstichting (1994). Algemeen Verslag over de Armoede. Armen over hun situatie in België en wat eraan kan worden gedaan, Brussel.

  • [momenten_ 20

    lokale netwerken

    3 Vlaamse Regering (2008). Decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de parti-cipatie in cultuur, jeugdwerk en sport, online: http://www.sociaalcultureel.be/regelgeving/ participatiebeleid.aspx.

    4 Billiet, J. & Waege, H. (eds.) (2006). Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onder-zoek, Antwerpen: De Boeck.

    5 Morgan, D. & Krueger, R. (eds.) (1998). The focus group kit, Thousand Oaks: Sage.6 Wyckmans, J. & Dierckx, D. (2009). Verboden voor onbevoegden. Naar lokale netwerken voor meer participatie aan

    cultuur, jeugdwerk en sport, Leuven: OASeS.7 Vonck, E. (2008). Het OCMW aan zet. Onderzoek in het kader van het KB ‘socio-culturele en sportieve participatie’,

    in: De januskop van armoede en cultuur. Momenten met focus op armoedebestrijding, Brussel: Demos, 29-34.8 Sannen, L. (2009). Lokaal sociaal beleid: de intenties onder de loep. Beleidsplananalyse 2008-2014, Leuven: HIVA.9 Verbeke, L. et al. (eds.) (2004). Netwerken en lokaal welzijnsbeleid: model, meetinstrument en praktijk, Leuven:

    Acco. 10 Van Robaeys, B., Dierckx, D. & Vranken, J. (2005). (G)een blad voor de mond. Spanningsvelden bij de participatie

    van armoedeverenigingen aan het armoedebeleid, Actuele problemen met betrekking tot de sociale cohesie, Gent: Academia Press.

  • [momenten_ 21

    vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede op de agenda van lokale netwerken

  • [momenten_ 22

    lokale netwerken

    de harmonie van een samenspeltweerichtingsverkeer tussen aanbieders en cultuurgenieters

     momenten sprak met Bart hoLLevoet

    Brugge, een West-Vlaamse centrumstad, heeft een rijk aanbod aan cultuur. Cultuur voor iedereen, dat wordt bewezen door de duurzame cultuurparticipatieve initiatieven vanuit het lokaal bestuur. Momenten sprak met Bart Hollevoet, stuurman van het cultuurparticipatieproject voor mensen in armoede en medecoördinator van het lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie. Hij neemt ons mee in het traject dat zowel het lokaal bestuur, de welzijnsorganisaties als de cultuuraanbieders hebben doorlopen. Een geschiedenis en een toekomst van samenwerking, delen, afstemmen en aanpassen! Met één doel voor ogen: de kans tot participatie bieden aan mensen in armoede.

    de eerste impuls vAnuit het stAdsbestuurBart hollevoet: “In 2002 namen Schepen van Cultuur Yves Roose en OCMW-voorzitter Frank Vandevoorde het initiatief voor het project ‘cultuurparticipatie’. Brugge was toen culturele hoofdstad en had binnen dit pro-ject aandacht voor zowel de financiële als psychologische drempels die mensen in ar-moede ervaren. De aanpak was eenvoudig, maar met een duidelijke visie: het bestaande aanbod laagdrempelig maken, waarbij men-sen niet geïdentificeerd worden als mensen

    die in armoede leven of een apart aanbod moeten genieten. Ondertussen is het project in zijn achtste werkingsjaar.”

    Momenten: Welke initiatieven lopen er mo-menteel? Bart: “De initiatieven om vrijetijdspartici-patie te stimuleren, kunnen worden opge-splitst in twee luiken: de zuiver financiële maatregelen, en de initiatieven waarbij meer aandacht is voor begeleiding en toeleiding. Bij de financiële maatregelen worden zuiver financiële criteria gehanteerd: alle Brugse in-

  • [momenten_ 23

    de harmonie van een samenspel

    woners die een inkomen hebben dat onder de Europese Armoedegrens valt, onder budget-beheer of collectieve schuldenregeling staan, kunnen hiervan gebruik maken. Het gaat hier onder meer over de overgenomen 80/20-re-geling van het Fonds Vrijetijdsparticipatie, gratis bioscooptickets, gratis zwemtickets en sportshopkaarten. Deze initiatieven wor-den gefinancierd met de gemeenschaps-gelden die worden uitbetaald binnen het Participatiedecreet en de federale subsidie die aan de OCMW’s wordt uitbetaald. Voor de begeleide activiteiten die worden aange-boden, gebruiken we een brede definitie van armoede om de doelgroep te omschrijven. Er wordt niet enkel naar financiële criteria gekeken. De inschrijvingen gebeuren in ver-trouwen op het oordeel van de organisaties die doorverwijzen. Elke maand wordt een programmaboekje opgemaakt met het vrije-tijdsaanbod. Dit boekje wordt verspreid aan een netwerk van armenverenigingen, wel-zijnsorganisaties en individuele gebruikers.”

    Momenten: Wie neemt deel aan de groeps-activiteiten? Bart: “De deelnemersgroep bestaat vooral uit 30-plussers, en het gaat vaak over alleen-staanden. Jaarlijks zijn er gemiddeld 800 ver-schillende geïnteresseerden, en na acht jaar bereikten we bijna 4.000 verschillende geïn-teresseerden. Er komen veel reacties binnen voor populaire, commerciële activiteiten, maar ook voor de andere activiteiten heb-ben we een publiek. Jammer genoeg gaat dit laatste vaak niet op bij het niet-commerciële aanbod voor kinderen en gezinnen. Als voor-stellingen of workshops niet gekend zijn bij ouders, lijkt dit een drempel om de kinderen in te schrijven. Het is belangrijk om mensen te blijven stimuleren om ook te participeren

    aan kleinschalige initiatieven en te kunnen genieten van die cultuur.”

    het ocmw Als fAcilitAtorHet Brugs netwerk vrijetijdsparticipatie wordt getrokken door twee mannen, Bart Hollevoet van het OCMW en Cultuurbeleidcoördinator Steven Slos. Zij waren er van de start bij en hebben het project zien evolueren en mee richting gegeven. Een werkgroep opgericht door de armenverenigingen is hierbij een belangrijke toetssteen en inspirator. Sinds 2009 begeleidt een stuurgroep de werking van het lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie, waarin een grote groep diensten vertegen-woordigd zijn: het Inloophuis, de armenver-enigingen, het CAW, het Centrum Geestelijke Gezondheidszorg, de Sportdienst, de Jeugddienst, de Lokale Dienstencentra en de gehandicaptenzorg. Bart neemt de prak-tische uitwerking en de begeleiding bij acti-viteiten op zich. Steven denkt mee over de uitbouw van de werking, stelde de afspra-kennota vrijetijdsparticipatie op, legt de link met de lokale overheid en vangt ook signalen op vanuit het culturele werkveld.

    Momenten: Hoe gaat het project ‘cultuurpar-ticipatie’ praktisch in zijn werk? Bart: “Op basis van het programmaboekje schrijft een persoon of een groep zich in voor een voorstelling. Ik sta 30 minuten voor het aanvangsuur aan de zaal. Na acht jaar ben ik ondertussen een vertrouwd gezicht. Bij mij kunnen de deelnemers hun toegangsticket afhalen. We krijgen die vaak gratis of aan een sterk verminderd tarief van de aanbie-ders. Soms ga ik samen met de deelnemers naar de voorstelling, anderen gaan liever op zichzelf verder. Dit is een persoonlijke keuze. Achteraf kan iedereen nog wat napraten. De

  • [momenten_ 24

    lokale netwerken

    deelname is altijd gratis. Het aanbod is zeer divers, voor elk wat wils. Niet alle mensen die inschrijven, komen ook effectief naar de activiteit, maar met een deelnamegraad van 90 % vinden we dat we heel goed zitten.”

    Door de jaren heen is de betrokkenheid van cultuuraanbieders gestegen en de samen-werking gegroeid. Cultuuraanbieders infor-meren Bart over het aanbod, voorzien plaat-sen, geven een seintje als er extra plaatsen vrijkomen. Na elke groepsactiviteit maakt Bart een verslag op over het verloop, gecon-stateerde knelpunten, goede vaststellingen en wie heeft deelgenomen via welk kanaal. Cultuuraanbieders kunnen de evaluatie le-zen en op die manier eventueel hun eigen werking en aanbod aanpassen. Ze krijgen een zicht op drempels waar ze zich niet be-wust van waren. Er ontstaat een tweerich-tingsverkeer tussen gebruikers en aanbie-ders, waarbij aanbieders zich bewust worden van een ander publiek naast de middenklas-sers die ze het meest bereiken. De welzijns-organisaties krijgen dit verslag ook, en kun-nen aanvullingen maken of opmerkingen formuleren.

    de kAns en de keuze tot cultuurpArticipAtieMomenten: Waarom is cultuurparticipatie van mensen in armoede een belangrijk aan-dachtspunt? Bart: “Deelnemen moet niet. Niet deelne-men is een keuze, maar niet kúnnen deelne-men is geen keuze. Het is belangrijk om mo-gelijkheden te creëren. Mensen informeren, stimuleren en toeleiden. Mensen ondersteu-nen, financiële en psychologische drempels wegwerken. Elke persoon heeft zijn eigen-waarde. Als je mensen de kans geeft om ken-

    nis te maken en te ontdekken, kunnen ze zelf kiezen om al dan niet aan cultuur te doen. De meerwaarde voor mensen in armoede is subjectief: een activiteit kan gewoon leuk zijn, het kan ontspannen, je zorgen doen ver-geten. Het kan een persoon een goed gevoel geven. Het biedt ook de kans om een sociaal netwerk uit te bouwen. Via de groepspartici-patie kun je mensen ontmoeten, leren ken-nen in andere contexten en onderling contact behouden. In die zin werkt deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten emancipatorisch. Het gaat niet om interesse forceren, maar om interesse opwekken. Mogelijkheden creëren door het cultureel aanbod te laten verken-nen.”

    “Voor de groepsparticipatie gebruiken we geen moeilijke of hoogdrempelige aanvraag-procedure. Voor de financiële tegemoetko-mingen die we sinds 2009 kunnen uitbeta-len, hebben we een reglementering zodat iedereen kan nalezen wat kan en wat niet. Die sturen we, op basis van de ervaringen, af en toe wat bij. We hebben bijvoorbeeld een maximum jaarbedrag per persoon ingesteld, na de vaststelling dat enkele mensen op zeer geregelde basis en voor zeer grote bedragen beroep deden op financiële tegemoetkomin-gen, en zo een groot stuk van het budget op-vroegen.”

    Momenten: De groepsparticipatie heeft veel voordelen voor mensen in armoede, maar werkt dit niet stigmatiserend?Bart: “Van bij het begin van het project werd de nadruk gelegd op een niet-stigma-tiserende werking. Het gaat steeds om een bestaand aanbod voor iedereen en niet om een aanbod specifiek naar mensen in ar-moede. Sommige mensen ervaren in groep

  • [momenten_ 25

    de harmonie van een samenspel

    naar een voorstelling gaan als stigmatise-rend, en vermijden dan ook dat het contact met mij opvalt. Als deelnemers los van de groep van een activiteit willen genieten, dan respecteren we dat. Het merendeel echter ervaart de aanwezigheid van een begeleider als ondersteunend. De tickets worden niet vooraf meegegeven, maar moeten bij mij worden opgehaald. Dit doen we vooral om mensen het gevoel te geven dat ze worden verwacht en gesteund, maar ook om mis-bruik te voorkomen. Ik wacht de deelnemers op zonder herkenningsteken of badge. Ik sta er dus gewoon als een mens die van cultuur houdt, niet als maatschappelijk werker van het OCMW.”

    1001 kAnAlen: de krAcht vAn communicAtieBart is het verbindingspunt tussen zowel cultuuraanbieders als welzijnsorganisaties als vrijetijdsdiensten. Hij verzamelt alle in-formatie over het aanbod en de gebruikers. Via een eenvoudig mailingsysteem werkt het netwerk geroutineerd en vlot. Ook last minute wordt er ingespeeld op zaken. Het Cultuurcentrum signaleert bijvoorbeeld dat er nog 20 plaatsen vrij zijn. Bart doet een oproep bij de organisaties en de gebruikers genieten van cultuur. Het wordt als positief ervaren dat één persoon een overzicht heeft op het geheel en op die manier de samen-hang bewaakt. De samenwerking met de ver-schillende welzijnsorganisaties heeft ervoor gezorgd dat mensen in armoede vertrouwen hebben in Bart, in het OCMW en in de vrije-tijdsorganisaties. Dit heeft de psychologi-sche drempel verlaagd. Bovendien weten welzijnsorganisaties wie van hun leden ge-interesseerd is in welk aanbod. Ze spreken mensen persoonlijk aan en geven een duw-

    tje in de rug om de stap te zetten. Het feit dat de participatie in groep kan gebeuren, in vertrouwen gebeurt en vooraf en nadien ook wordt besproken, prikkelt de zin naar meer. Dit is echter zeer afhankelijk van sleutelfigu-ren. Sommige organisaties hebben zeer ge-engageerde beroepskrachten en vrijwilligers die zich inzetten voor dit project. Bij andere organisaties is het niet evident om zo’n sleu-telfiguur te vinden.

    Bart: “Hetzelfde geldt trouwens voor de wer-king van het lokaal netwerk vrijetijdsparti-cipatie. De mate waarin partners betrokken zijn is natuurlijk divers, elke organisatie legt zijn eigen accenten. Het grote engagement dat de armenverenigingen tonen, is een grote winst voor het project en een garan-tie voor succes. Het zijn de verenigingen die sport en jeugdwerk ondertussen hebben toe-gevoegd aan de thema’s waarover ze in hun werkgroep nadenken. Mensen verwachten dat niet, maar de armenverenigingen vinden vrije tijd een belangrijk thema.”

    Momenten: Het project wordt gedragen en is ook geëvolueerd door de jaren heen. Na acht jaar kan je spreken van een duurzaam pro-ject. Is dat zo?Bart: “Het project is zeker ingeburgerd, zo-wel bij de welzijnspartners als de cultuuraan-bieders en het lokaal bestuur. We zien een uitbreiding van het programma waarbij niet enkel het stedelijk aanbod wordt geprogram-meerd, maar ook privépartners meewerken. De deelnemersgroep blijft ook vernieuwen. Brugge blijft cultuur hoog in het vaandel dragen en profileert zich duidelijker als een cultuurstad. Met het participatiedecreet is er nu ook een wettelijke omkadering voor deze werking.”

  • [momenten_ 26

    lokale netwerken

    Momenten: Wat is dan de grootste verdienste van het lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie?Bart: “Doordat er al enkele jaren een goede samenwerking bestond met de Verenigingen waar armen het woord nemen en heel wat welzijnsorganisaties, konden we vlot tot een afsprakennota komen. Sinds januari 2009 krijgen we de subsidie van de Vlaamse Gemeenschap en dit is op verschillende vlak-ken belangrijk. Eerst en vooral is deze wette-lijke omkadering een troef voor het voortbe-staan van de werking. De extra middelen ge-ven ons de mogelijkheden om nieuwe initia-tieven te nemen en zo lacunes weg te werken (gratis bioscooptickets, zwemtickets, sport-shopkaarten, extra aandacht voor activitei-ten voor kinderen en gezinnen…). Het feit dat we nu als plaatselijke werking instaan voor de uitbetaling van tegemoetkomingen in de 80/20 regeling, en hierbij eigen accenten in de reglementering kunnen leggen, wordt door de aanvragers als positief ervaren. En door de oprichting van de stuurgroep hebben we meer mogelijkheden om mensen in armoede en hulpverleners in te lichten over het volle-dige pakket van maatregelen die participatie gemakkelijker willen maken.”

    Momenten: En wat met sport en jeugdwerk in Brugge?Bart: “Sinds de invoering van het participa-tiedecreet zijn we actief onder de vlag ‘lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie’. Dit geeft aan dat we niet alleen cultuurparticipatie willen bevorderen, maar ook aandacht willen geven aan sport- en jeugdinitiatieven. Moeilijkheid hierbij is dat de werkwijze die we gebruiken voor culturele activiteiten minder geschikt is voor jeugdwerk en sportbeoefening. We moeten dus andere manieren zoeken om mensen in armoede te helpen de weg naar

    een sport- of jeugdvereniging te vinden. Dit is een van de uitdagingen voor de toekomst.”

    “Het project dat de Sportdienst en de Armenverenigingen startten, in het kader van het intervisietraject opgezet door het ISB, Demos en het Vlaams Netwerk, is één mogelijke aanpak. Dit initiatief heeft ervoor gezorgd dat de Sportdienst intenser gaat sa-menwerken, de armoedeproblematiek beter leert kennen en extra initiatieven op maat opzet. Zo werden er dit jaar een wandel-zoektocht, een namiddag met volkssporten, een fietstocht, strandspelen en een Zumba-initiatie georganiseerd.” “Binnen het jeugdwerk merken we echter een bijkomend probleem: het is niet evident om jonge monitoren gevoelig te maken voor de problemen van mensen in armoede, temeer daar het verloop in de monitorengroep vrij groot is. We stellen voorlopig vast dat weinig tegemoetkomingen worden gevraagd in kos-ten voor sportbeoefening en jeugdwerk. Dit zal ten dele wel te maken hebben met het feit dat de Sportdienst en Jeugddienst bei-den een eigen kortingssysteem hebben, de AXI-bonnen, waardoor de financiële drempel al een stuk door die diensten zelf wordt weg-gewerkt. Maar toch willen we niet blind zijn voor het feit dat mensen in armoede drem-pels moeten overwinnen om lid te worden én te blijven van een sport- of jeugdvereniging. Daarom is het belangrijk dat de Jeugddienst en de Sportdienst actief betrokken zijn in de werking, via concrete initiatieven en via de stuurgroep. Daarom is ook de ruimere be-kendmaking van onze werking zeer belang-rijk. We zoeken zoveel mogelijk kanalen om mensen in armoede en aanbieders van vrije-tijdsactiviteiten te bereiken.”

  • [momenten_ 27

    de harmonie van een samenspel

  • [momenten_ 28

    lokale netwerken

    Joke Steenhoudt: “De Vierdewereldgroep als vereniging waar armen het woord ne-men, werkt in al zijn initiatieven op drie sporen. Toen we gingen werken rond cul-tuurparticipatie was dat niet anders. In de eerste plaats werken we met mensen in armoede rond emancipatie en integratie van mensen in armoede. De leden van de vereniging staan dus aan het stuur: door hen en voor hen. Het tweede spoor is de sa-menwerking en dialoog met partners, zowel culturele en sportverenigingen, de scholen, stadsdiensten en middenveldorganisaties. Het derde spoor is – vanuit de twee vorige

    – invloed uitoefenen op het beleid en be-leidsverandering teweeg brengen. Kortom, armoede in al zijn facetten op de agenda van het beleid plaatsen.”

    er wAs eens… een kAnsenpAsHet begon eigenlijk op 17 oktober 1995, Wereldverzetdag Tegen Armoede. Er werd een opbrengstactie georganiseerd in het ka-der van de actie ‘Stop de Armoede’. Het resul-taat was een klein potje winst. Samen met mensen in armoede werd er besproken wat er met die winst zou gebeuren. Vanuit de vast-stelling dat heel wat mensen in isolement

    vierdewereldgroep mensen voor mensen zet de boel in gang

     momenten sprak met joke steenhoudt

    Het participatieverhaal van Aalst is ongetwijfeld tot over de grenzen heen gekend. De kansenpas van Aalst was een van de eerste in Vlaanderen en is in die hoedanigheid op tal van studiedagen aan bod gekomen. De Vierdewereldgroep Mensen voor Mensen, een vereniging waar armen het woord nemen, is in eigen stad nog altijd de grote gangmaker. Ze kunnen terugkijken op een rits productieve en opbouwende initiatieven, die ze altijd binnen een lokaal samenwerkingsverband opzetten. Het lokaal netwerk gaat een even ambitieuze toekomst tegemoet. Het startte met een kansenpas en groeide, na verschillende projecten rond actieve cultuurparticipatie, gestaag door naar een regionale werking. Joke Steenhoudt van de Vierdewereldgroep, die er net niet sinds het begin bij is, ontvangt Demos op de nieuwe stek van de vereniging – een oud klooster – en vertelt ons het verhaal.

  • [momenten_ 29

    vierdewereldgroep mensen voor mensen zet de boel in gang

    leefden en dat de financiële drempels te hoog waren om deel te nemen aan het cultuur-aanbod, werd de kansenpas bedacht. Een avondje uit zou goedkoper worden. Er werd bewust gekozen voor een structurele aanpak op lange termijn. Cultuur moest niet noodza-kelijk gratis zijn, maar wel toegankelijk voor iedereen. Ze zochten partners die, vanuit een zeker solidariteitsprincipe, hun prijs wilden verlagen voor bepaalde doelgroepen. Als ze dat deden, zou de vereniging ook een stuk bijleggen. Zeven socio-culturele organisaties gingen vanaf het begin mee in zee.

    joke: “De keuze om cultuur niet volledig gra-tis te maken, is bewust. Mensen willen zelf een bijdrage doen. Het geeft een gevoel van eigenwaarde en maakt je bovendien niet vol-ledig afhankelijk van anderen. Het kortings-systeem met onze kansenpas is na 15 jaar in grote lijnen nog steeds hetzelfde: de vrije-tijdsaanbieder betaalt de helft, de persoon in armoede betaalt 1,5 euro voor een halve dag of 3 euro voor een dag. De rest wordt betaald door de Vierdewereldgroep met de middelen die wij ter beschikking hebben.”

    Momenten: Sinds 1996 werd binnen de Vierdewereldgroep, toen nog met midde-len uit het Sociaal Impulsfonds, ingezet op cultuurparticipatie van mensen in armoede. Hoe gingen jullie te werk? Joke: “Samen met leden van de Vierde-wereldgroep werd een cultuurprogramma op-gesteld. Ze kozen voorstellingen uit het loka-le cultuuraanbod en planden groepsuitstap-pen. Die groepsuitstappen zijn essentieel. Mensen worden op sleeptouw genomen en ontdekken nieuwe dingen in een vertrouw-de groep. Daarna legden we contact met de Schepen van Cultuur en met cultuurcentrum

    De Werf om te bespreken wat mogelijk was. Oorspronkelijk waren enkel de voor de hand liggende voorstellingen toegankelijk, maar geleidelijk aan ook het totale aanbod van de Werf. Met de jaren probeert De Werf nu al zelfs externe aanbieders te overhalen om mee te stappen in het systeem. In het begin hadden 60 mensen een kansenpas. Nu, 15 jaar later, zijn dat er 2000.”

    Momenten: Jullie zijn ook vrij snel beginnen inzetten op toeleiding?Joke: “Vanaf het begin was duidelijk dat een kortingskaart op zich niet voldoende was, dat er ook andere dan financiële drempels moesten worden weggewerkt. Het was de start van een lang, boeiend en dynamisch proces. Binnen de Vierdewereldgroep kre-gen we een stevige cultuurgroep, ‘Recht op Cultuur’, die allerlei initiatieven ondernam. In de cultuurgroep zetelen mensen in armoe-de. Zij signaleren de noden van iedereen, denken na over bepaalde drempels, moei-lijkheden en vooral nieuwe mogelijkheden. Hier worden ervaringen gedeeld en wordt samen gezocht hoe – andere dan financiële – drempels kunnen worden overwonnen. Zij formuleren aanbevelingen die we dan kun-nen overbrengen naar de aanbieders. Dat gebeurt vaak heel informeel, maar het werkt wel. Er werd een boekje gemaakt waarin we de werking van de kansenpas toelichten. Daarnaast maken we per cultuurseizoen het tijdschrift ‘Kansen’ waarin het cultuuraan-bod word neergepend. Het tijdschrift is een toeleidingsmiddel voor het aanbod binnen de kansenpas, maar gaat ook breder. Niet enkel het aanbod in Aalst, maar ook evene-menten buiten de eigen stadsgrenzen, een musical bijvoorbeeld, staan er op heldere wijze in vermeld.”

  • [momenten_ 30

    lokale netwerken

    “De kansenpas groeide en werd meer en meer bekend door de mensen in armoede zelf. Mond-aan-mondreclame is de beste manier om mensen te informeren en toe te leiden. Dit gebeurt in de eerste plaats door de mensen van de cultuurgroep zelf, maar ook door de verspreiding van het program-maboekje. Mond aan mond reclame gebeurt op plaatsen waar onze mensen komen: het sociaal restaurant, de speel-o-theek, het buurthuis… Eigenlijk op alle locaties waar mensen elkaar ontmoeten.” Momenten: Er werden, naast de kansenpas, ook andere acties opgezet.Joke: “Inderdaad. In 2001 werd, samen met Steunpunt Welzijn, het eerste kleinschalige creaproject opgezet. De bedoeling was om mensen uit hun isolement te halen en op een andere manier te benaderen. Het pro-ject bestond uit het maken van krijttekenin-gen en een toonmoment. Het was een zeer laagdrempelig initiatief, gericht op de aller-armsten, generatiearmen die zeer geïsoleerd leven. Het aanbieden en stimuleren van ac-tieve cultuurparticipatie was nieuw voor ons. Het creatieproces en vooral de erkenning die deelnemers kregen op de tentoonstelling waren belangrijk. Het geeft mensen een ge-voel van zelfwaarde, iets wat niet evident is. Het samenhorigheidsgevoel in de groep was ook groot. En tegelijk is het een kans tot cul-turele ontplooiing.”

    sAmenwerking en gedrAgenheid: een drempelloos verhAAl?Momenten: De cultuurgroep werkt niet ge-isoleerd, dat lijkt ons een grote kracht. Joke: “Binnen de Vierdewereldgroep werd ook een werkgroep met externe deskundigen

    opgericht die drie keer per jaar samenkomt en ons cultuurproject vanuit hun invalshoek mee volgt, suggesties doet voor bijsturing… Verder werden goede contacten uitgebouwd met het cultuurcentrum De Werf en de cultu-rele organisaties. Samenwerking was van bij het begin het sleutelwoord!”

    Momenten: In 2003, onder impuls van het koninklijk besluit omtrent extra federale middelen voor culturele, sociale en sportieve participatie, werd een eerste poging gedaan om met het OCMW samen te werken.Joke: “Dit was geen evidente opdracht. Er heerste koudwatervrees en het OCMW werkte toen nog veel meer op een eiland. Met de fede-rale middelen ontwikkelden zij, naast de kan-senpas, een eigen systeem waarbij ze werkten met een volledige terugbetaling van sociale, culturele en sportieve activiteiten. Mede door de ondersteuning van Kunst & Democratie – dat een onderzoek deed rond ‘culturele, spor-tieve en sociale participatie: het OCMW aan zet!’ – werd de Visiegroep Cultuurparticipatie opgericht. Dit zorgde binnen het OCMW voor een overgang van een caritatieve naar een structurele aanpak. Dat was eigenlijk lokaal sociaal beleid avant la lettre. Ondertussen groeide een constructieve samenwerking met het OCMW, waarbij wordt gewerkt op basis van onderlinge complementariteit.”

    “De oprichting van een visiegroep Cultuurparticipatie was de voorloper van het lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie. Er werd bewust gekozen voor een gezamen-lijk visieproces. Dat was een intens proces. Driewekelijks kwamen de betrokken part-ners samen: OCMW, integratiedienst, jeugd-dienst, CC De Werf, Steunpunt Welzijn, de Vierdewereldgroep Mensen voor Mensen,

  • [momenten_ 31

    vierdewereldgroep mensen voor mensen zet de boel in gang

    Buurtwerk Parol, SOS Schulden op School... Elke keer kreeg elke deelnemer huiswerk en het traject startte met het onder de loep nemen van het hoofdstuk cultuur van het Algemeen verslag over armoede en een situ-atieanalyse in Aalst. Een eerste vraag werd onder de loep genomen: ‘Wat doet cultuur met mensen in armoede?’ Cultuur bindt. Een tweede vraag: ‘Wat is er in Aalst?’ En de ac-tiegerichte vraag: ‘Wat willen we verder ver-sterken en samen dragen?’”

    Momenten: Wat waren toen de prioriteiten? Joke: “Uit het overleg kwamen twee priori-teiten: het versterken van de kansenpas en cultuurparticipatie op school. De kansenpas moest breder, niet enkel voor cultuur, maar ruimer, voor vrije tijd in het algemeen. En er zouden inspanningen komen naar cultu-rele activiteiten op school, vanuit de over-tuiging dat cultuurparticipatie daar start. Het OCMW sloot een convenant af met de Vierdewereldgroep en SOS Schulden op School om dit te realiseren. De visiegroep bleef een overleg– en evaluatieplatform. Maar hun startdoel was inzetten op een ge-meenschappelijke visie, los van middelen. Een goede samenwerking is immers gestoeld op een gemeenschappelijke visie.”

    “Het aanbod breidde meer en meer uit van cultuur naar vrije tijd in het algemeen. De Vierdewereldgroep werd ook lid van de Cultuurraad, het stedelijk adviesorgaan voor Cultuurbeleid. Langs die weg ontstond een meer structurele verankering van de kansen-pas in het beleid van de stad. Na vele jaren op dezelfde nagel kloppen, werd het subsi-diereglement voor culturele verenigingen aangepast. Sinds september 2009 kunnen culturele verenigingen enkel nog subsidies

    van de Stad ontvangen als ze hun aanbod ook openstellen aan een kansenpastarief. Dit was een belangrijke stap vooruit in het reali-seren van het recht op cultuur voor iederéén in onze stad!”

    “Het samen denken en werken aan vrijetijds-participatie heeft ervoor gezorgd dat er een coherente samenwerking ontstond, alsook een gedragenheid en ondersteuning door vele partners en het lokaal bestuur, zowel op financieel als inhoudelijk vlak.”

    Momenten: Ook in de scholen werd een tra-ject opgezet. Wat is het verhaal hierachter? Joke: “De impuls om scholen te betrekken kwam mede vanuit het cultuurcentrum. Alle scholen werden aangeschreven. Zeven scho-len reageerden en vanaf 2001 werd de kan-senpas ook op school gebruikt! Financiële drempels voor schooluitstappen en ander activiteiten werden erdoor aangepakt. SOS Schulden op School en de Vierdewereldgroep verzorgden vormingsmomenten rond het kansenpassysteem. Daarnaast werd er die-per ingegaan op de binnen- en buitenkant van armoede, het recht op cultuur en gelijke kansen in het onderwijs. Er werd vooral in-gezet op sensibilisering en medeverantwoor-delijkheid: elke school werd uitgenodigd om zich actief te engageren om armoede te be-strijden en onder meer een kostenverlagend beleid te voeren. Dit leidde in 2009 tot een scholencharter. Samen met de scholen werd een charter opgesteld waarin iedereen het engagement opnam om aandacht te hebben voor de kansen van alle kinderen en hoe die vorm te geven. Kinderen in armoede mogen niet langer uit de boot vallen voor bepaalde activiteiten en meerdaagse uitstappen om-wille van een financiële drempel. Op school

  • [momenten_ 32

    lokale netwerken

    moeten kinderen net kunnen proeven van cultuur!”

    15 jAAr lAter… vAn cultuurpArticipAtie nAAr vrijetijdspArticipAtie“De grote sterkte van het participatieproject is de verwevenheid met het beleid van in het begin, eerst met cultuur en nadien ruimer, onder andere met sport. De contacten met de cultuurbeleidcoördinator waren van bij de start sterk en productief. Tussen de ploeg van het cultuurcentrum en de Vierdewereldgroep is een mooie wisselwerking ontstaan. De Vierdewereldgroep staat in voor toeleiding, maar ook het cultuurcentrum speelt daar een belangrijke rol in: regelmatig komt het cultuurcentrum bij de Vierdewereldgroep uitleg geven over het aanbod.”

    Momenten: Hoe verliep de doorwerking naar een lokaal netwerk en de afsprakennota? Joke: “In 2008 transformeerde de visiegroep in een lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie. Als lokaal netwerk was het via het partici-patiedecreet mogelijk om extra middelen te ontvangen. De visiegroep werd nu wel ver-antwoordelijk om een afsprakennota vrije-tijdsparticipatie in te dienen. Het decreet zorgde ook voor nieuwe klemtonen. De sport- en jeugddiensten werden actiever betrokken, dat was even inwerken voor de visiegroep. De verschillende diensten voeren allemaal een ander beleid. Er werd een nieuwe swot-analyse opgemaakt met vier thema’s: acties rond jeugd, een algemene vrijetijdspas, uit-breiding naar sport en investeren in vorming en toeleiding. Er moesten enkele zaken aan-gepast en gemonitord worden. Het betrek-ken van nieuwe partners en verruiming van cultuur naar vrije tijd vergde dus heel wat

    inspanningen. Met socio-culturele verenigin-gen was er een voorgeschiedenis.”

    Momenten: Wat zijn de belangrijkste aan-dachtspunten? Heb je tips? joke “Je moet aandacht hebben voor zo-wel de formele als informele aspecten van een samenwerking. Binnen het netwerk is het belangrijk om de dynamiek te bewaken en vooral goed te communiceren, samen te evalueren en bij te sturen. Het netwerk en de partners moeten geprikkeld blijven. Het betrekken van verschillende partners in dit verhaal heeft ook het besef van de waarde van vrije tijd vergroot. Ooit zei iemand van het OCMW: “Ik heb nooit beseft dat cultuur zo belangrijk is voor mensen in armoede. Ik dacht dat het een luxeproduct was. Ik heb zelfs ontdekt dat, door het met mijn cliënt over cultuur en ontspanning te hebben, ook andere dingen gemakkelijker bespreekbaar werden.” Dingen hebben tijd nodig, en het is maar door het te doen dat mensen echt over-tuigd geraken. De verruiming naar sport was niet evident. We ervaren grotere drempels bij sport dan bij cultuur. De verschillen zijn groot in het omgaan met partners, de vorming en het stimuleren en toeleiden van mensen in armoede. Het is anders, maar het lukt.”

    Momenten: De Vierdewereldgroep zit niet stil. Ze zetten opnieuw in op actieve cultuur-participatie. Joke: “Dat was vorig jaar, het project Gusta op initiatief van het cultuurcentrum en sa-men met Steunpunt Welzijn, vzw Parol en vzw De Welle. Dat was een sociaal-artistiek project onder leiding van 5 kunstenaars. Uitgangspunt was het verhaal van Odysseus’ terugreis op weg van Troje naar zijn geliefde Penelope. Alle deelnemers lieten zich inspi-

  • [momenten_ 33

    vierdewereldgroep mensen voor mensen zet de boel in gang

    reren door het verhaal over de omzwervingen die een persoon moet ondergaan om thuis te komen. Het proces was enorm belangrijk. Het was opgebouwd rond vijf kunstdiscipli-nes waar elke van de 25 deelnemers wel zijn of haar plaats in vond. Alles moest daarna samensmelten tot één theatervoorstelling. Echt indrukwekkend, en dus met een grote betrokkenheid van de mensen in armoede zelf.”

    kAnsenpAs extrA lArgeMomenten: En dan dit jaar een regionale werking? Joke: “Ja, de Vierdewereldgroep is ambitieus en vooral geëngageerd. Vanuit de groeiende vraag van mensen uit omliggende gemeen-ten naar de kansenpas in Aalst, werd in samenwerking met het Provinciebestuur Oost-Vlaanderen een regionale werking op-gezet. Momenteel is er samenwerking met de omliggende OCMW’s, zodat hun inwoners gebruik kunnen maken van het aanbod in Aalst. Voor schoolgaande jeugd is dit zeker aangewezen. Het aanbod in Aalst is uitge-breider. Hier hebben we een cinema, een cultuurcentrum met een gevarieerd aanbod en een zwembad. Omliggende gemeenten hebben geen zwembad en vaak ook geen cultuurcentrum. Waar er een welzijnsschakel is in die gemeente, staat die in voor de toel-eiding ter plaatse. Met de kansenpas kunnen zij ook korting krijgen op het vrijetijdsaan-bod.”

    Momenten: Het doel is om in 2011 van start te gaan met een regionale kansenpas?Joke: “Dat is een samenwerking tussen de Vierdewereldgroep, de lokale besturen en welzijnsschakels uit de regio. We stelden vast dat gemeenten op verschillende snel-

    heden zitten op het vlak van vrijetijdspartici-patie. De ene heeft al een kansenpas, de an-dere niet. Sommigen hebben zelf een lokaal netwerk, anderen niet. In een eerste fase wordt een regionale werking opgezet tussen vier gemeenten: Aalst, Erpe-Mere, Haaltert en Lede. In de toekomst willen Ninove en Denderleeuw ook instappen in het uniforme systeem. Hierbij wordt niet alleen aandacht besteed aan een gelijk systeem van criteria en korting, maar vooral aan ervaringsuitwis-seling, kennis delen en samen werk maken van communicatie en toeleiding. Bovendien geeft het regionaal platform ook een aanzet om rond andere zaken af te toetsen en af te stemmen. Het recht op cultuur en vrije tijd wordt geleidelijk aan waargemaakt op kleine en grote schaal.”

  • [momenten_ 34

    lokale netwerken

  • [momenten_ 35

    de vrijetijdspas gaat regionaal

    de vrijetijdspas van erpe-mere gaat regionaal

     momenten sprak met joris coppens en jasmina Buydens

    In Erpe-Mere is een vrijetijdspas, of liever ‘kansenpas’, niks nieuws meer. Toch blijft de kansenpas zich vernieuwen en blijft het lokaal netwerk zich inzetten voor het slechten van verschillende drempels, het samenwerken met diverse organisaties en het opzetten van nieuwe initiatieven. Een eerste aanzet bracht een dynamiek teweeg waar de welzijnsschakel, het OCMW en de vrijetijdsdienst hun schouders onder hebben gezet. Het resultaat is binnenkort een regionale pas, waardoor Erpe-Merenaars met hun kansenpas gebruik kunnen maken van een divers en grensoverschrijdend aanbod. Momenten sprak met Joris Coppens van het OCMW en Jasmina Buydens van de Dienst Vrije Tijd, die de ontwikkeling op een oprechte en enthousiaste manier uitleggen.

    een eerste AAnzet vAnuit het lokAAl sociAAl beleidJoris Coppens van het OCMW Erpe-Mere schetst het ontstaan van de vrijetijdspas: “De pas is eigenlijk gegroeid uit het lokaal sociaal beleid. De samenwerking van het lokaal bestuur en andere sociale partners kreeg vorm in verschillende werkgroepen. De werkgroepen ‘jeugd en onderwijs’ en ‘armoede’ hebben de aanleiding gegeven tot waar we nu staan. Binnen de eerste werkgroep werd een schoolcode ingevoerd. Het lokaal bestuur maakte een afspraak met de scholen dat elk kind moet kunnen deelnemen aan uitstappen en extra-murosactivi-teiten. Elke school stelde een vertrouwenspersoon aan voor mensen in armoede. De vzw SOS Schulden op School biedt ondersteuning aan de vertrouwenspersonen in een tweemaande-lijks overleg op het Sociaal Huis. Samen denken ze na over specifieke thema’s en moeilijkhe-den die ze ervaren, en geven ze signalen door. De scholen werken netoverschrijdend samen rond armoede! Vanuit de vaststelling dat ouders in armoede de schoolrekeningen moeilijk konden betalen, werd een schoolkansenpas ontwikkeld. Hiermee werd de voedingsbodem voor een vrijetijdspas gelegd en ontstond de werkgroep ‘kansenpas’.”

    De kansenpas in Erpe-Mere is gegroeid vanuit de behoefte om het versnipperde vrijetijdsaan-bod toegankelijker te maken voor mensen in armoede. Naar aanleiding van het indienen van de afsprakennota transformeerde de werkgroep ‘kansenpas’ tot een werkgroep ‘vrijetijdspar-ticipatie’ waar de welzijnschakel Ommekeer, de vrijetijdsdiensten en het OCMW aan partici-

  • [momenten_ 36

    lokale netwerken

    peren. “Dit lokaal netwerk is ambitieus en werkt op verscheidene sporen. Enerzijds wil het de financiële drempel wegwerken, maar ook aandacht hebben voor andere participatiedrempels die een invloed hebben”, licht Joris toe. Onder impuls van het netwerk evolueerde de kan-senpas. Jasmina Buydens van de dienst vrije tijd: “Het netwerk breidde uit, het jeugdhuis en het CAW Aalst sloten aan. We wilden meer lokale verenigingen betrekken bij de kansenpas-werking en de pas implementeren in het vrijetijdsaanbod van Aalst.” Hoe frequent komt het netwerk samen? “Ongeveer vijf keer per jaar komt het netwerk samen om acties te evalueren en bij te sturen, voor afstemming en ervaringsuitwisseling.”

    sport-, jeugd- en cultuurverenigingen mee in het verhAAlDe kansenpas zet naast het gemeentelijk vrijetijdsaanbod ook in op het verenigingsleven. Het was een bewuste keuze om hier extra aandacht aan te besteden. Is het evident om ver-enigingen te betrekken? “De drempels van het verenigingsleven zijn groot. Het is niet evident om lid te worden van een vereniging. Naast het financiële aspect spelen ook andere zaken een rol: niemand kennen in de vereniging, andere waarden en normen, ook deelname aan randvoorwaarden zoals de kantine, vrijwilligerswerk opnemen, gepaste benodigdheden. Het is belangrijk om hier rekening mee te houden.” Joris maakt ook een kanttekening over de rol en verantwoordelijkheid van de vereniging zelf: “De verwachtingen naar verenigingen mogen ook niet te groot zijn. Ze zijn vaak gesloten en mogen niet met de vinger worden gewezen. Het is een tweerichtingsverkeer. Verenigingen moeten gesensibiliseerd worden, zodat ze we-ten hoe ze de toegankelijkheid kunnen verhogen. Je mag het niet als een evidentie beschou-wen en de verenigingen ook niet het gevoel geven dat ze grote aanpassingen en veranderin-gen moeten doorvoeren”. Met welke verenigingen werkt het netwerk samen? “Er wordt vooral samengewerkt met sport- en jeugdverenigingen.” Mijn ervaring is dat het toch een enorme investering vraagt voor verenigingen: onbegrip wegwerken is niet evident. “Als mensen in armoede de weg naar een vereniging vinden, merken we dat de ondersteuning bij uitstap-pen of dergelijke niet altijd mogelijk is.” Jasmina kaart aan dat informatie aan verenigingen over hoe het systeem van een kansenpas functioneert zeer belangrijk is. Daarom maakte het lokaal bestuur een gids op rond de kansenpas. Hierin wordt het systeem uitgelegd en krijgen de verenigingen tips om toegankelijker te zijn voor mensen in armoede.

    de bijzondere rol vAn een derde pArtnerIn Erpe-Mere wordt aandacht besteed aan het informeren en sensibiliseren