Download - Kosten en baten van de Overschelde

Transcript
Page 1: Kosten en baten van de Overschelde

Kosten en baten van de OverscheldeMogelijke oplossing veiligheid tegen overstromen

in Nederland en Vlaanderen ?

Finaal rapport

Leo De Nocker, Steven Broekx, Inge Liekens

Studie uitgevoerd in opdracht van Proses

2004/IMS/N9729/R

Vito

September 2004

Page 2: Kosten en baten van de Overschelde

VitoVlaamse Instelling voor Technologisch OnderzoekBoeretang 200 B-2400 MOL België

www.vito.be

Page 3: Kosten en baten van de Overschelde

i

Samenvatting en conclusies

In het kader van de Tweede Memorandum van overeenstemming tussen Vlaanderen en Nederland (4/3/2002) met betrekking tot de onderlinge samenwerking ten aanzien van het Schelde-estuarium (kortweg MvO van Vlissingen), wensen Vlaanderen en Nederland een pakket van maatregelen of projecten op de middellange termijn samen te stellen om de Langetermijnvisie van het Schelde-estuarium (2030) te operationaliseren. Dit pakket maatregelen of projecten wordt de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium genoemd.

Het streefbeeld 2030 is samen te vatten als het beleid dat moet worden gericht op het instandhouden van de fysieke systeemkenmerken van het estuarium en het optimaal samengaan van veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid binnen het Schelde-estuarium. Om dit te realiseren zijn en worden maatregelen en projecten gedefinieerd die in aanmerking komen om in de Ontwikkelingsschets 2010 te worden opgenomen.

In het kader van de Langetermijnvisie Schelde-estuarium wil men de veiligheid in het Schelde-estuarium blijven behouden (Nederland) of vergroten (Vlaanderen). Dit moet op een integrale wijze gebeuren met de andere functies zoals toegankelijkheid en natuurlijkheid.

Het MvO van Vlissingen gaf aan dat de Overschelde diende te worden onderzocht als maatregel om de veiligheid tegen overstromen te verbeteren. De Overschelde is een verbinding tussen de Westerschelde en de Oosterschelde. Het project beoogt een voorziening om tijdens stormvloedomstandigheden het teveel aan water in de Westerschelde en de Zeeschelde op te vangen in de Oosterschelde. De te bereiken waterstandverlaging in het oosten van de Westerschelde en de Zeeschelde beperkt het risico van overstromen in zowel Nederland als Vlaanderen. De Overschelde is één van de maatregelen welke in de Actualisatie van het Sigmaplan worden gewogen om de veiligheid tegen overstromen in Vlaanderen te optimaliseren.

Dit rapport, opgesteld in opdracht van de Projectdirectie ontwikkelingsschets Schelde-estuarium (ProSes), bevat een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) op hoofdlijnen van de Overschelde. De doelstelling van deze analyse is om de welvaartseffecten van een Overschelde te toetsen bij voor het project gunstige aannames; relatief lage kosten en relatief hoge baten. Dit om de nut en noodzaak van het project te verkennen. De resultaten van de studie zullen worden aangewend door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap LIN AWZ Afdeling Zeeschelde bij de afweging van de te nemen maatregelen in het kader van de Actualisatie van het Sigmaplan.

De methodiek van de MKBA is in overeenstemming met de gevolgde methode voor de MKBA van het Sigmaplan. De uitgangspunten, zoals de wijze waarop de kostenposten zijn geraamd, de te beschouwen tijdshorizon of de te hanteren discontovoeten zijn in overeenstemming met de MKBA’s voor ProSes voor de thema’s toegankelijkheid en natuurlijkheid. Aldus is consistentie in aanpak en veronderstellingen geborgd.

De investeringskosten van de Overschelde zijn geraamd op minimaal 1,5 miljard euro (prijzen 2004). De kosten kunnen echter ook tweemaal zo hoog worden, onder andere vanwege noodzakelijke aanpassingen bij de Oosterschelde.

De baten tot 2100 zijn geschat op bijna 0,8 miljard euro. De baten bestaan uit vermeden risico’s van overstromen in Vlaanderen (650 miljoen euro (centrale schatting)) en vermeden kosten van dijkverhogingen in Nederland (84 miljoen euro) en Vlaanderen (13 miljoen euro). Naar verhouding is de impact op vermeden risico’s in Nederland, zelfs bij een voor dit project meest gunstige inschatting, verwaarloosbaar (1 % totale baat).

Page 4: Kosten en baten van de Overschelde

ii

Tot 2100 kan de Overschelde bij de centrale inschattingen ongeveer de helft van de totale kosten – minimaal ingeschat – terugverdienen. Zelfs als de restwaarde na 2100 wordt meegenomen – bij een voor het project erg gunstige aannames – kunnen de minimaal ingeschatte kosten niet worden terugverdiend. Op basis van het verrichte onderzoek mag geconcludeerd worden dat niet te verwachten valt dat de Overschelde bij aanvang van de bouw in 2010 een maatschappelijk rendabel project zal zijn; nut of noodzaak kan niet worden onderbouwd. Onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht van de belangrijkste kosten en baten.

Tabel 1: Overzicht van geactualiseerde kosten en baten en de terugverdientijd van de Overschelde, miljard euro

Overschelde

Investeringsbedrag (1) >1,5

Geactualiseerde totale kosten (2) 1,6

Geactualiseerde veiligheidsbaat tot 2100 (3) 0,8

Andere effecten tot 2100 (4)

Oosterschelde, natuur

PM

Saldo tot 2100) - 0,8

Restwaarde na 2100 (5) 0,7

Saldo(6) - 0,1

Terugverdientijd (jaar) (6) /

(1) Investeringsbedrag, het nominaal investeringsbedrag in prijzen van 2004 (d.w.z. niet geactualiseerd)(2) Geactualiseerde kosten: het totaal van investerings-, onderhouds- en exploitatiekosten tot 2100,

geactualiseerd naar 2004 met een discontovoet van 4%.(3) Geactualiseerde veiligheidsbaat: het totaal van vermeden kosten en vermeden risico’s in Vlaanderen

en Nederland, tot 2100, geactualiseerd naar 2004 met 4% discontovoet.(4) Andere effecten: PM posten, bijvoorbeeld de niet inbegrepen effecten op de Oosterschelde.(5) Restwaarde na 2100; het saldo van kosten en baten van 2100 tot het einde van de technische

levensduur van het project..(6) Terugverdientijd; de tijd die benodigd is voor het project om voldoende baten te genereren om alle tot

dan toe noodzakelijke uitgaven (inclusief de basisinvestering) terug te verdienen.

Ook op de lange termijn zijn er geen aanwijzingen voor de nut en noodzaak. De voornaamste baten bestaan uit de vermeden risico’s in Vlaanderen. De alternatieven voor Vlaanderen zijn onderwerp van onderzoek in het kader van het Sigmaplan. Uit de eerste fase van dit onderzoek blijkt dat er meerdere alternatieven zijn die tegen veel minder kosten eenzelfde of meer veiligheid als de Overschelde kunnen garanderen. Als één van deze alternatieven wordt uitgevoerd zijn de restrisico’s in Vlaanderen te beperkt om ook bij een latere aanleg (bijv. 2050) zelfs een minimale inschatting van de kosten terug te verdienen. Zelfs als de restwaarde na 2100 wordt meegenomen – bij een voor het project erg gunstige aannames – kan amper 25 % van de minimaal ingeschatte kosten worden terugverdiend.

.

Page 5: Kosten en baten van de Overschelde

i

Inhoud

1 ...... Inleiding.............................................................................................................................. 1

1.1 Probleemstelling en projecten .................................................................................. 1

1.1.1 Het Schelde-estuarium.............................................................................. 1

1.1.2 Veiligheid vandaag en in de toekomst ...................................................... 2

1.2 Wat is een maatschappelijke kosten-batenanalyse ?............................................... 3

1.3 Consistentie met MKBA ‘s ten behoeve van ProSes................................................ 3

1.4 Consistentie met MKBA actualisatie van het Sigmaplan ten behoeve van AWZ .......................................................................................................................... 3

2 ...... Toegepaste methodologie................................................................................................ 5

2.1 Overzicht kosten en baten ........................................................................................ 5

2.2 Afweging kosten en baten ........................................................................................ 6

2.2.1 Evaluatiemaatstaven ................................................................................. 6

2.2.2 Tijdshorizon voor evaluatie van de effecten.............................................. 6

2.2.3 Discontovoet.............................................................................................. 7

2.2.4 Economische groeiscenario’s.................................................................... 7

2.2.5 Nationale, regionale en internationale MKBA ........................................... 9

2.2.6 Broeikaseffect en stijging zeespiegel ........................................................ 9

2.2.7 Prijspeil .................................................................................................... 10

2.3 Kosten van de projecten ......................................................................................... 10

2.3.1 Kostenposten mee te nemen in de MKBA .............................................. 10

2.3.2 Presentatie van de kosten voor de MKBA: de geactualiseerde waarde..................................................................................................... 12

2.4 Veiligheidsbaten van de projecten.......................................................................... 12

2.4.1 Vermeden kosten Vlaanderen................................................................. 12

2.4.2 Vermeden kosten Nederland................................................................... 12

2.4.3 Vermeden risico Vlaanderen en Nederland ............................................ 13

2.5 Onzekerheidsanalyses............................................................................................ 19

3 ...... Het nulalternatief: Sigmaplan zonder SVK Vlaanderen, dijkverhoging 1/4000 Nederland......................................................................................................................... 20

3.1 Omschrijving ........................................................................................................... 20

3.2 Kosten van het nulalternatief .................................................................................. 20

Page 6: Kosten en baten van de Overschelde

ii

4 ...... Kosten en baten van de Overschelde ........................................................................... 23

4.1 Omschrijving ........................................................................................................... 23

4.2 Inperking van het studiegebied tot de Westerschelde en Vlaanderen en tot MKBA op hoofdlijnen .............................................................................................. 24

4.3 Kosten van de Overschelde.................................................................................... 25

4.4 Veiligheidsbaten van de Overschelde .................................................................... 26

4.4.1 Waterstandsverlagende effecten en beschermingsgraad....................... 26

4.4.2 Vermeden kosten Vlaanderen................................................................. 27

4.4.3 Vermeden risico Vlaanderen ................................................................... 27

4.4.4 Vermeden kosten Nederland................................................................... 27

4.4.5 Vermeden risico Nederland..................................................................... 28

4.5 Afweging kosten en baten ...................................................................................... 30

4.6 Nut en noodzaak op lange termijn (2050)............................................................... 31

4.7 Gevoeligheidsanalyse op de resultaten.................................................................. 32

5 ...... Conclusies ....................................................................................................................... 34

Referenties ................................................................................................................................ 35

Bijlagen (apart gerapporteerd)

Bijlage A .....Vergelijking methodes kostenramingen Vlaanderen (IMDC) en Nederland (Bouwdienst) ........................................................................................................... 38

Bijlage B .....Methodiek berekening vermeden kosten Nederland ..................................................

Bijlage C .....Vergelijking methodes voor berekening vermeden risico bij overstromen van Vlaanderen (WLH) en Nederland (HIS-GIS) ..............................................................

Bijlage D .....Methode voor inschatting van bovengrens voor vermeden risico’s langs de Westerschelde in Nederland.......................................................................................

Bijlage E .....Gedetailleerde resultaten Overschelde ......................................................................

Bijlage F .....Algemene vergelijking van de Overschelde met andere alternatieven uit actualisatie Sigmaplan ................................................................................................

Page 7: Kosten en baten van de Overschelde

iii

Lijst van figuren

Figuur 1-1: Het studiegebied: Westerschelde en Zeeschelde .................................................... 1

Figuur 2-1: Algemeen overzicht van de effecten van projecten (kosten en baten) van

veiligheidsmaatregelen................................................................................................ 5

Figuur 2-2: Overzicht berekening jaarlijks overstromingsrisico................................................... 14

Figuur 2-3: Voorbeeld van schadefuncties voor verschillende schadecategorieën.................... 15

Figuur 2-4: Voorbeeld werking risicoformule............................................................................... 17

Figuur 2-5: Dijkringen en gekozen breslocaties (7) voor overstromingssimulaties in Nederland18

Figuur 4-1: Impressie van een Overschelde bij Bath .................................................................. 24

Figuur 4-2: Overzicht verandering tijdstip dijkverhogingen Westerschelde door aanleg

Overschelde, waterstandsverlagingen op basis van Svasek 2003........................... 28

Page 8: Kosten en baten van de Overschelde

iv

Lijst van tabellen

Tabel 2-1: Ontwikkelingen per scenario, jaarlijkse mutaties in %. ________________________ 9

Tabel 2-2: Kosten mee te nemen in de MKBA______________________________________ 11

Tabel 2-3: Overzicht schadecategorieën die wel of niet inbegrepen zijn in berekening

vermeden risico ____________________________________________________ 16

Tabel 3-1: Kostenraming dijkverhoging langs Westerschelde van 1 meter vanaf Ellewoutsdijk

tot aan Belgische grens ______________________________________________ 21

Tabel 4-1: Kostenraming Overschelde (centrale schatting volgens PRI systematiek) _______ 25

Tabel 4-2: Waterstandsverlagingen bij storm 1/4000 en 1/10000 in 2000 volgens Svasek

2003 en IMDC et al. 2003a ___________________________________________ 26

Tabel 4-3: Schade bij overstromingen met en zonder Overschelde per dijkring bij een

bresdiepte van 5 m onder het maaiveld en met bressen in secundaire keringen __ 29

Tabel 4-4: Overzicht kosten en baten van Overschelde bij 4 % discontovoet en gemiddeld

economische groeiscenario ___________________________________________ 30

Tabel 4-5: Overzicht kosten en baten Overschelde bij 4% discontovoet, gemiddelde

economische groei en aanleg in 2050 met tussentijdse aanleg 1800 ha

overstromingsgebied in Vlaanderen_____________________________________ 32

Tabel 4-6: Overzicht kosten en baten Overschelde in mln euro basisscenario bij

verschillende groeiscenario’s en discontovoeten___________________________ 33

Tabel 4-7: Overzicht kosten en baten Overschelde in mln euro, bouw 2010 bij

zeespiegelstijging van 90 cm en verschillende groeiscenario’s en discontovoeten 33

Page 9: Kosten en baten van de Overschelde

1

1 Inleiding

1.1 Probleemstelling en projecten

1.1.1 Het Schelde-estuarium

De Schelde is een getijdenrivier die loopt van Frankrijk via België naar Nederland, om uit te monden in de Noordzee. Het getij loopt tot in Gent (België) en dringt via zijrivieren van de Schelde ook het Vlaamse binnenland in. Hoe dichter bij de zee, hoe belangrijker de invloed van het getij. Bij Antwerpen bedraagt het verschil tussen hoog en laag water ruim vijf meter. Het gebied waar de getijden voelbaar zijn, noemt men het Schelde-estuarium. Deze getij-invloed resulteert in hogere waterpeilen. Naarmate men stroomopwaarts gaat, versmalt de rivier en ontstaat een zogenaamd trechtereffect. Bij vloed komt het zeewater de Schelde op en wordt door de versmalling omhooggestuwd. In normale omstandigheden vormen deze hoogwaters geen problemen en zijn de achterliggende gebieden hiertegen beschermd. Maar gezamenlijk met het getij dringen ook stormvloeden meer en meer het binnenland in. Bij deze stormvloeden komen nog grotere hoeveelheden water de Schelde op, wat kan leiden tot dijkdoorbraken of overstromingen.

Figuur 1-1: Het studiegebied: Westerschelde en Zeeschelde

De meest bekende stormvloeden zijn die van 1953 en 1976.

Page 10: Kosten en baten van de Overschelde

2

Als gevolg van de watersnoodramp van 1953 werd het Deltaplan opgesteld om de Nederlandse rivierdelta te beschermen tegen stormvloeden vanuit de zee. Langs de rivieren en de zee werden dijken opgehoogd en versterkt. Om de invloed van de zee verder te beperken werden de meeste “zeegaten” (mondingen van rivieren) afgesloten.

In Vlaanderen was de schade in 1953 veel kleiner dan in Nederland en werd er destijds geen plan als het Deltaplan opgesteld. Anders was het in 1976. Door een noordwesterstorm werden enorme hoeveelheden water vanuit de zee de Schelde binnengestuwd. De dijken bleken op verschillende plaatsen niet hoog en sterk genoeg voor deze krachten. Grote gebieden in het Zeescheldebekken werden overspoeld. Naar analogie met het Nederlandse Deltaplan werd dan ook het zogenaamde Sigmaplan opgesteld. Het oorspronkelijke plan bestond uit dijkverhogingen en -versterkingen, 13 gecontroleerde overstromingsgebieden (GOG)1 en een stormvloedkering stroomafwaarts Antwerpen, ter beveiliging van het Zeescheldebekken.

1.1.2 Veiligheid vandaag en in de toekomst

Het Deltaplan in Nederland is voltooid in 1990. De Nederlandse rivierdelta is door de uitvoering van het plan gedifferentieerd beveiligd tegen stormvloeden. De toegelaten kans op overstromen op een bepaalde plaats is wettelijk verankerd in een norm. Periodiek worden controles uitgevoerd om na te gaan of nog aan de norm wordt voldaan. In de Westerschelde is men beschermd tegen een storm die eens in de 4000 jaar kan voorkomen. In Vlaanderen zijn de meeste maatregelen in het kader van het Sigmaplan uit 1977 momenteel uitgevoerd. Circa 80% van de dijkverhogingen en –versterkingen zijn gerealiseerd en de aanleg van het laatste en grootste gecontroleerde overstromingsgebied in Kruibeke-Bazel-Rupelmonde is gestart. De geplande stormvloedkering ter hoogte van Antwerpen werd op basis van een kosten-batenanalyse niet langer als oplossing gezien. Na de aanleg van het laatste overstromingsgebied zal het veiligheidsniveau in Vlaanderen 1/350 jaar zijn. Dit betekent dat het Scheldebekken beschermd is tegen stormvloeden die zich eens in de 350 jaar kunnen voordoen. In Vlaanderen werd geen norm vastgelegd.

Ondanks de reeds gerealiseerde projecten hebben zware stormen sedert 1990 aangetoond dat de kans van optreden van stormvloeden is toegenomen en dat het huidige veiligheidsniveau in Vlaanderen onvoldoende is. Om dit aanzienlijk te verhogen wordt het Sigmaplan momenteel geactualiseerd. In dit kader zijn een aantal alternatieve projecten gedefinieerd die ook in de studies rond de Ontwikkelingsschets 2010 meegenomen worden (zie later).

De evaluatie van de verschillende projecten zal gebeuren aan de hand van een risicobenadering. Dit betekent dat men bij de bepaling van het veiligheidsniveau niet enkel rekening zal houden met de kans op overstromen van een gebied, maar ook met de mogelijke schade die kan optreden in geval van overstromen. Veiligheidsrisico’s worden dan bepaald door de kans op overstromen maal de verwachte schade bij overstromen. De keuze van de risicobenadering kan betekenen dat de veiligheidsniveau’s - uitgedrukt in kans op overstromen – tussen verschillende plaatsen verschillen. Voor de bepaling van het veiligheidsniveau per gebied worden dan de kosten om dat veiligheidsniveau te behalen afgewogen tegen de baten die samengaan met dat verhoogde veiligheidsniveau.

Naast een verhoging van het veiligheidsniveau in Vlaanderen moeten bovendien veranderingen ten gevolge van een mogelijke klimaatswijziging worden bestudeerd. Deze klimaatswijziging heeft een stijging van de zeespiegel en een toename van extreme weersomstandigheden (stormen, meer neerslag) tot gevolg. Hierdoor kan het aantal overstromingen toenemen, vooral in het Zeescheldebekken (Vlaanderen). Zonder bijkomende maatregelen zullen de problemen zich stroomafwaarts verder uitbreiden naar het oostelijke deel van de Westerschelde (Nederland), waar op langere termijn ook overstromingen kunnen plaatsvinden. Een overstroming kan uiteraard schade veroorzaken aan gewassen, aan gebouwen en eventueel

1 Een laaggelegen, onbewoond gebied waarvan de rivierdijk verlaagd werd en dat bij een noodtoestand een deel van de vloedgolf tijdelijk opvangt (aftoppen van de vloedgolf), waardoor stroomopwaarts de waterstand zodanig daalt dat zones met bewoning en infrastructuur niet overstromen. Bij laagwater zal het water uit het gebied terug in de rivier stromen.

Page 11: Kosten en baten van de Overschelde

3

slachtoffers met zich meebrengen. Vandaag de dag zou de schade veel groter zijn dan pakweg 100 jaar geleden, omdat steeds meer mensen de van de rivier gewonnen gebieden zijn gaan innemen om er te werken en te wonen.

1.2 Wat is een maatschappelijke kosten-batenanalyse ?

Een maatschappelijke kosten-batenanalyse of MKBA heeft tot doel de kosten en baten van een project in vergelijking met het nulalternatief in kaart te brengen en maatschappelijke welvaartseffecten af te wegen. Hiertoe worden de effecten zo goed mogelijk gekwantificeerd en zo mogelijk gewaardeerd in geldtermen (Euro’s). Dit laat toe om heel verschillende elementen op dezelfde noemer te brengen. Bij een MKBA voor veiligheid tegen overstromen gaat het hierbij vooral om de aanleg- en onderhoudskosten van de projecten enerzijds en de veiligheidsbaten anderzijds. De veiligheidsbaten zelf bestaan uit vermeden kosten omdat andere maatregelen uit het nulalternatief kunnen vermeden worden en vermeden risico’s2

(minder verwachte schade door overstromingen).

De term “maatschappelijk” wijst erop dat gevolgen onderzocht worden voor de maatschappij in zijn geheel, inclusief de effecten voor de komende generaties. Alle effecten die een impact hebben op de algemene welvaart van de gemeenschap worden beschouwd. Alhoewel een maatschappelijke kosten-batenanalyse vaak vanuit een nationaal oogpunt de kosten en baten bekijkt, worden in deze MKBA de kosten en baten in Vlaanderen en Nederland bekeken.

De maatschappelijke kosten-batenanalyse onderscheidt zich van een financiële analyse, waarbij de kosten en baten voor een initiatiefnemer of exploitant in kaart worden gebracht. Aan de kostenzijde is het belangrijkste verschil dat in de MKBA noch de compensaties (zoals BTW) noch de kosten voor verwerving van landbouwgronden worden meegenomen.

1.3 Consistentie met MKBA ‘s ten behoeve van ProSes

De uitgangspunten voor deze MKBA zijn afgestemd met deze voor de MKBA toegankelijkheid en natuurlijkheid, die door CPB-Vito worden opgemaakt in opdracht van ProSes, de Projectdirectie voor de ontwikkelingsschets van het Schelde-estuarium. Dit gebeurt in het kader van de voorbereiding van de Langetermijnvisie voor het Schelde- estuarium.

In het algemeen hebben deze uitgangspunten betrekking op afstemming van methodes, afbakening van effecten in ruimte en tijd, veronderstellingen met betrekking tot economische groei en discontovoeten. De resultaten worden gepresenteerd voor 3 scenario’s rond economische groei, en voor 3 discontovoeten. (zie paragraaf2.2)

1.4 Consistentie met MKBA actualisatie van het Sigmaplan ten behoeve van AWZ

In het kader van de Actualisatie van de Sigmaplan zijn de baten van de Overschelde voor Vlaanderen ingeschat Daarnaast worden in het Sigmaplan ook andere maatregelen geëvalueerd, zoals een stormvloedkering bij Oosterweel, verdere dijkverhogingen in Vlaanderen en ruimte voor de rivier. De projectomschrijvingen zijn afgestemd, alsook de methodiek voor de inschatting van de veiligheidsbaten. De gehanteerde methodes, voor bijvoorbeeld het bepalen van de kosten, zijn in Vlaanderen en Nederland niet identiek, maar in grote lijnen welconsistent.

2 Risico van overstromen = kans op overstromen x schade bij die overstroming.

Page 12: Kosten en baten van de Overschelde

4

Om de resultaten van de Overschelde in een perspectief te kunnen plaatsen, is in bijlage de Overschelde vergeleken met de planalternatieven in Vlaanderen. Hierbij werd een eerste inschatting van kosten en baten van deze planalternatieven uit de MKBA actualisatie van het Sigmaplan gehanteerd.

Page 13: Kosten en baten van de Overschelde

5

2 Toegepaste methodologie

2.1 Overzicht kosten en baten

In Figuur 2-1 wordt een overzicht gegeven van alle kosten en baten die van toepassing zijn bij de evaluatie van de Overschelde. Aan de kostenkant zijn dit de investering en de onderhouds-en beheerskosten (en afbraakkosten). Aan de batenkant betreft dit de vermeden kosten en de vermeden risico’s van overstromingen.

Vermeden kosten zijn kosten die in het nulalternatief gemaakt moeten worden en die door de uitvoering van het project vermeden kunnen worden. Voor Vlaanderen heeft dit betrekking op de finalisering van het Sigmaplan zonder stormvloedkering ter hoogte van Antwerpen. Voor Nederland bestaan de vermeden kosten uit het vermijden of uitstellen van dijkverhogingen die in het nulalternatief vereist zijn om de norm van 1/4000 te kunnen blijven garanderen.

Vermeden risico’s hebben betrekking op het verhogen van de veiligheid of het vermijden van schade bij overstromingen. Men spreekt hierbij van risico’s omdat rekening gehouden wordt met de kans van voorkomen van de overstromingen. Het gaat hier louter om het vermijden van materiële schade. Vermijden van slachtoffers moet men in principe ook berekenen, ook zijn de inschattingen en hun waardering in geldtermen erg onzeker. Voor deze evaluatie van de Overschelde waren er geen data beschikbaar om slachtoffers te berekenen.

Bij de financiële analyse worden de kosten voor de verwerving van de gronden en de kosten van de onteigening meegenomen. In de maatschappelijke kosten-baten analyse daarentegen worden de maatschappelijke kosten gewaardeerd van de omzetting van landbouwgronden naar een andere bestemming. Hiertoe worden dan de kosten voor verlies van toegevoegde waarde van landbouw en de aanpassingskosten berekend. Gegeven de grote onzekerheden bij de inschatting van de kosten voor de Overschelde werd voor de MKBA geen aparte analyse uitgevoerd voor de bepaling van de effecten op landbouw, en werden de onteigeningskosten uit de financiële analyse als reciproque meegenomen in de kostenschatting. Op dit punt wijkt de MKBA van de Overschelde af van bijv. de MKBA van de natuurprojecten. Dit beïnvloedt evenwel niet de conclusies uit het onderzoek.

Alle effecten worden afgewogen ten opzichte van het nulalternatief. De methodologie om al deze elementen te kwantificeren en te waarderen worden verder punt per punt uitgewerkt. Eerst worden de algemene uitgangspunten besproken die voor de bespreking van de kosten en baten van belang zijn.

Figuur 2-1: Algemeen overzicht van de effecten van projecten (kosten en baten) van veiligheidsmaatregelen.

Kosten Veiligheidsbaten Andere effecten (1)

Investeringen

Onderhouds- en beheerskosten

Vermeden kosten Vlaanderen

Vermeden risico Vlaanderen

Vermeden kosten Nederland

Vermeden risico Nederland

Baten van natuurontwikkeling (voor scenario’s inclusief natuurontwikkeling)

Kosten voor landbouw

Kosten voor andere sectoren (bijv. scheepvaart)

(1) Deze effecten worden in het kader van de evaluatie van de Overschelde niet nader onderzocht en/of zijn niet relevant.

Page 14: Kosten en baten van de Overschelde

6

2.2 Afweging kosten en baten

In een kosten-batenanalyse worden de kosten, de beoogde baten en andere effecten samengebracht in een consistent kader. De verschillende factoren die van belang zijn bij de afweging van kosten en baten worden nu kort besproken.

2.2.1 Evaluatiemaatstaven

Bij het uitvoeren van een kosten-batenanalyse worden de kosten en baten die door een project teweeg gebracht worden, met elkaar vergeleken. Vermits deze kosten meestal gespreid zijn in de tijd, is het aangewezen om ze te actualiseren of ook te verdisconteren naar een bepaald referentiejaar. Dit is zeker het geval indien men verschillende projectalternatieven, waarvoor de spreiding van kosten en baten onderling verschillen, wil vergelijken.

De meest gebruikte maatstaf, die rekening houdt met deze spreiding in de tijd, is de netto contante waarde. Voor een project j wordt deze als volgt berekend:

∑= +

−=

jT

tt

jtjt

r

KBjNCW

0 )1()(

waarin t gelijk is aan de lopende index voor de jaarlijkse kosten- en batenposten (uitgedrukt in constante prijs, dus geen rekening houdend met inflatie), Tj de levensduur van het project en r de gehanteerde discontovoet.

De netto contante waarde is strikt genomen het saldo van de geactualiseerde baten en kosten. Een project is rendabel indien de netto contante waarde positief is.

Een andere, nauw gerelateerde maatstaf die in deze studie gebruikt wordt, is de verdisconteerde terugverdientijd. Het is de tijdsduur vanaf de ingebruikname van het project die vereist is om een positieve netto contante waarde te krijgen. Het geeft een idee van de minimum tijdsduur dat het projectalternatief moet functioneren om te kunnen spreken van een economisch gunstig alternatief.

Om deze maatstaf te gebruiken voor een MKBA Veiligheid tegen overstromen, dienen dus parameters vastgelegd te worden: de te hanteren discontovoet en de levensduur of tijdsdimensie van het project. Bovendien is het ook voor deze maatstaf van belang hoe kosten en baten evolueren in de tijd onder invloed van economische groei.

2.2.2 Tijdshorizon voor evaluatie van de effecten

Het bepalen van de tijdsdimensie waarover het project zich uitspreidt, is in het bijzonder voor investeringsprojecten als een dijk of een overstromingsgebied geen makkelijke opgave. Dit soort maatregelen hebben geen vastgelegde levensduur. Mits het nodige onderhoud, kan men baten verwachten tot in de eeuwigheid. Studies hieromtrent hanteren verschillende benaderingen. Enerzijds wordt er gebruik gemaakt van een vaste levensduur van 30, 50 of 100 jaar, anderzijds maakt men gebruik van een eeuwige levensduur.

In deze studie worden de verschillende kosten en baten gedetailleerd weergegeven tot 2100. De kosten en baten die hierna optreden worden verrekend in een restwaarde. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de projecten een eeuwige levensduur hebben, zodat men bij een negatief kosten-batensaldo met zekerheid kan stellen dat de kosten nooit zullen terugverdiend worden. Enkel bij een stormvloedkering waarbij de technische levensduur beperkt is tot 100 jaar wordt met een eindige levensduur gerekend. Dit resulteert dan ook in een lagere restwaarde. De restwaarde van een eeuwigdurende kost of baat na 2100 wordt berekend door te actualiseren naar 2100 met de volgende formule:

Page 15: Kosten en baten van de Overschelde

7

NCW = jaarlijkse baat/kost x (1+g)/(i-g) – investering

Vervolgens moet dit resultaat nogmaals geactualiseerd worden naar 2004, om dit te kunnen vergelijken met de overige kosten en baten voor 2100. De restwaarde wordt met name bepaald voor de onderhouds- en beheerskosten, zowel van het project als van de vermeden kosten van het nulalternatief, en voor de vermeden risico’s. De onderhoudskosten worden constant verondersteld na 2100 (g = 0). Bij de vermeden risico’s daarentegen wordt gerekend met een uniform groeipercentage, dat berekend wordt op basis van de procentuele toename van de baat in 2100 t.o.v. 2099. Deze groei is met name te wijten aan de economische groei en het broeikaseffect, hetgeen zal besproken worden in paragrafen 2.2.4 en 2.2.5. Deze rekenwijze veronderstelt dus een blijvende stijging van de zeespiegel en een blijvende economische groei. Omwille hiervan en omwille van het feit dat geen rekening gehouden wordt met grote vervangingsinvesteringen kan gesteld worden dat deze restwaarde een maximale inschatting is.

2.2.3 Discontovoet

Omdat er geen consensus is onder economen over de te hanteren discontovoet en om recht te doen aan zowel de uitgangspunten van Vlaanderen en Nederland, is het belangrijk een representatieve waaier van discontovoeten te hanteren.

De Nederlandse OEEI leidraad raadt een basisdiscontovoet aan van 3-4 %, met een opslag voor het macro-economische risico waarbij rekening gehouden wordt met de economische ontwikkelingen die de kosten en de baten van het project kunnen beïnvloeden. De invloed van de economische ontwikkelingen varieert tussen 1,5% en 4,5%. De veiligheidsbaten groeien mee met de economische groei (infrastructuur wordt meer waard om te beschermen) waardoor er sprake is van een zeker “macro-economisch risico” bij de beoordeling van veiligheidsprojecten. Vanuit deze optiek is een minimale risico-opslag verantwoord. We nemen als uitgangspunt een minimum, risicoloze discontovoet met een risico opslag van 0% , 1% en 3%.

Deze keuze is ook consistent met de aanbeveling voor Vlaanderen om met 4 % te rekenen, gecombineerd met een sensitiviteitsanalyse op deze parameter. Deze analyse leidt ertoe om voor alle MKBA’s te rekenen met de volgende discontovoeten: 3, 4, en 7 %. Dit zijn inflatievrije discontovoeten zodat de effecten van inflatie of prijsstijgingen in de loop der jaren niet apart verrekend moeten worden.

Om de lezer niet met een overvloed aan data te overstelpen kunnen in de loop van het rapport discontovoeten wegvallen, als zij weinig extra informatie opleveren. De centrale waarde die zeker vermeld zal worden en die als basis zal gebruikt worden bij de vergelijking van de alternatieven is 4%

De kosten en baten worden met de discontovoeten geactualiseerd naar het referentiejaar 2004.

2.2.4 Economische groeiscenario’s

Het studiegebied dat beter beschermd wordt door de alternatieven zal evolueren in de loop der jaren. Zo kan het aantal huizen wijzigen en kunnen bedrijven groeien, zodat de mogelijke overstromingsschade zal toenemen. Om zo goed mogelijk rekening te houden met deze evolutie worden economische groeiscenario’s verrekend op de jaarlijkse vermeden risico’s.

Om de robuustheid van het maatschappelijk rendement van de projectalternatieven te toetsen, in het kader van toekomstige onzekerheid, is het gebruik van meerdere omgevingscenario’s noodzakelijk. Rekeninghoudend met deze onzekerheid hanteren wij 3 toekomstige alternatieve omgevingsontwikkelingen. Deze zijn gebaseerd op 3 in Nederland ontwikkelde mondiale omgevingscenario’s die de basis vormen voor de evaluatie van grote projecten met een publiek belang en beleidsmaatregelen met een lange reikwijdte. Deze scenario’s geven de belangrijkste relevante omgevingsontwikkelingen tot 2020. Voor de periode daarna houden wij rekening met

Page 16: Kosten en baten van de Overschelde

8

de verwachte afvlakking van de bevolkingsgroei, verdergaande vergrijzing en de daarmee gepaard gaande afzwakking van de groei van de potentiële beroepsbevolking.

Hierna volgt een summiere beschrijving van deze omgevingsscenario’s.

Scenario 1 (Gebaseerd op Global Competition), verder afgekort als hoge groei.

In dit scenario ligt de nadruk op internationale concurrentie en een zeer dynamische technologische ontwikkeling. Het algehele vertrouwen in het marktmechanisme leidt tot een relatief vrij verkeer van goederen en diensten. Binnen Europa is sprake van beleidsconcurrentie tussen staten en treedt verdere liberalisering en deregulering op. Dit heeft een grote economische dynamiek en een grote diffusie van technische kennis tot gevolg. De sectorstructuur verandert en is aan dynamiek onderhevig. De (hoge) economische groei gaat gepaard met een relatief sterke vraag naar hoogwaardige producten (upgrading). Deze upgrading van het goederenpakket in de industrie tempert de toename van fysieke productie enigszins (dematerialisatie). De wereldhandel groeit in dit scenario jaarlijks met gemiddeld 7,4% in de periode tot 2020, terwijl de economische groei in West-Europa gemiddeld jaarlijks 2,8% bedraagt in dezelfde periode. Na 2020 daalt de economische groei in West-Europa tot gemiddeld 2,3 per jaar. Dit wordt met name ingegeven door de verwachte daling van de beroepsbevolking.

Scenario 2 (gebaseerd op European Coordination), verder afgekort als gemiddelde groei

In dit scenario treedt een verregaande Europese integratie op die samengaat met een redelijk hoge economische groei. Mondiaal is er een zeker isolationisme tussen de grote blokken in de wereld. Er is een Europees beleid op het gebied van transport, energie, milieu, mobiliteit en infrastructuur. Daarin past ook meer belangstelling voor productie en gebruik van milieuvriendelijke energiedragers, alsmede gebruik van lichte materialen en schone motoren. Zowel tussen de lidstaten van de EU als tussen de overheid en bedrijfsleven vindt samenwerking plaats op diverse beleidsterreinen. Aan solidariteit en sociale cohesie wordt groot belang gehecht. De wereldhandel groeit in dit scenario gemiddeld 6,1% jaarlijks, terwijl de economische groei in West-Europa gemiddeld 2,4% per jaar bedraagt in de periode tot 2020. Na 2020 daalt de economische groei in West-Europa tot gemiddeld 1,8% per jaar.

Scenario 3 (gebaseerd op Divided Europe), verder afgekort als lage groei

In dit scenario werkt noch het markt-, noch het coördinatiemechanisme in Europa goed. Sociaal-economisch problemen worden niet goed aangepakt, laat staan opgelost. De Europese concurrentiepositie verslechtert en de economische groei blijft in Europa derhalve achter bij die in Noord-Amerika en Azië In genoemde landenblokken is de economische groei wel redelijk sterk. Zwakke economische groei, trage technische ontwikkeling, weinig ontplooiingsmogelijkheden op sociaal-cultureel gebied, geringe voortgang bij het oplossen van milieuproblemen typeren Europa. De consumptie- en productiestructuur is laagwaardiger dan in de andere scenario’s. De wereldhandel neemt in dit scenario jaarlijks met gemiddeld 4% toe, terwijl de economische groei in West-Europa gemiddeld 1,4% per jaar bedraagt in de periode tot 2020. Na 2020 daalt de economische groei in West Europa tot gemiddeld 0,7% per jaar.

In Tabel 2-1 worden de belangrijkste ontwikkelingen van de 3 scenario’s weergegeven.

Page 17: Kosten en baten van de Overschelde

9

Tabel 2-1: Ontwikkelingen per scenario, jaarlijkse mutaties in %.

Scenario: Hoge groei (GC) Gemiddelde groei ( EC) Lage groei (DE)

Periode: 2000-2020 2021-2030 2000-2020 2021-2030 2000-2020 2021-2030

BBP West-Europa

2,8 2,3 2,4 1,8 1,4 0,7

BBP Nederland

3,25 2,3 2,7 1,8 1,5 0,7

BBP Vlaanderen

2,8 2,3 2,4 1,8 1,4 0,7

Bron : CPB

De verschillen in economische groei tussen Nederland en Vlaanderen voor de periode tot 2020 komen door uiteenlopende ontwikkelingen van de beroepsbevolking. Immers, uitgaande van dezelfde ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Voor de lange termijn (na 2020) lopen de scenario’s gelijk voor Vlaanderen en Nederland.

Gezamenlijk geven deze scenario’s een redelijke bandbreedte voor mogelijke ontwikkelingen in de wereld om ons heen, waarbij de kans op realisatie niet op voorhand ingeschat kan worden. De onderzochte bandbreedte sluit ook nauw aan met de internationale groeiscenario’s ontwikkeld door het International Panel of Climate Change (IPCC 2000).

De groeivoet van 2030 wordt ook gebruikt voor de daaropvolgende jaren.

2.2.5 Nationale, regionale en internationale MKBA

Alhoewel een maatschappelijke kosten-batenanalyse vaak vanuit een nationaal of regionaal oogpunt de kosten en baten bekijkt, worden in deze MKBA de kosten en baten in Vlaanderen/België en Nederland bekeken. In Vlaanderen situeren de veiligheidsbaten zich langs de Zeeschelde en bijrivieren. In Nederland situeren de veiligheidsbaten zich op het niveau van vermeden kosten voor dijkverhoging langs het Oostelijk deel van de Westerschelde. In beide landen zullen de indirecte effecten hiervan verder reiken. Er worden evenwel geen nationale kosten-batenanalyses gemaakt en de kosten worden niet toegerekend aan één van beide landen.

2.2.6 Broeikaseffect en stijging zeespiegel

Omwille van het broeikaseffect zal de zeespiegel stijgen en zal de kans op extreme weersomstandigheden toenemen. Wat vermeden risico’s in Vlaanderen betreft, zullen de effecten op veiligheid bestudeerd worden op basis van waterstanden van 2000 en waterstanden bij een gemiddelde zeespiegelstijging van 60 cm in 2100 t.o.v. 2000. (IPCC 2000) Een stijging van de zeespiegel met 60 cm resulteert in een toename van stormvloeden met 90 cm.3 Deze

3 Naast de gemiddelde zeespiegel is ook de tij-amplitude aan het stijgen. Dit is hier van groot belang vermits hoogwater sterker toeneemt dan laagwater. Hiernaar werd echter nog maar weinig onderzoek gepleegd. Op basis van de evoluties van hoogwater, gemiddelde zeespiegelstijging en laagwater van de vorige honderd jaar werd daarom een aanname gedaan voor de evolutie van hoogwater horende bij een gemiddelde stijging van 60 cm resp. 22 cm (zie MKBA Sigma, Deelopdracht 1, Startnota). In deze startnota van Deelopdracht 1 (MKBA Sigmaplan) worden de overige aannames voor de randvoorwaarden in detail beschreven.

Page 18: Kosten en baten van de Overschelde

10

gegevens zullen als basis genomen worden voor de afleiding van het vermeden risico’s van de tussenliggende periodes. Voor deze afleiding wordt verondersteld dat de zeespiegel van 2000 uniform stijgt met 22 cm tot 2050 en vanaf 2050 uniform stijgt tot 60 cm in 2100. Aan de hand van de proportionele toename van de zeespiegel zullen ook de vermeden risico’s proportioneel verrekend worden.

Deze benadering is een vereenvoudiging en een overschatting van het vermeden risico. Enerzijds zal de zeespiegel stijgen volgens een parabolisch verloop zodat een lineair verloop een overschatting is. Anderzijds zal het verloop van het vermeden risico anders zijn dan het verloop van de zeespiegelstijging. Naar alle waarschijnlijkheid zal het risico aanvankelijk minder snel toenemen als de zeespiegel en vooral naar 2100 toe sneller toenemen. Gezien het huidige tijdsbestek zijn berekening voor tussenliggende zeespiegelstijgingen niet mogelijk en is dit de best mogelijke benadering.

Voor de veiligheidseffecten in Nederland wordt deze zeespiegelstijging van 60 cm gebruikt om de effecten van een Overschelde en een stormvloedkering op het tijdstip van dijkverhoging te bepalen. Er wordt dus verondersteld dat de dijkhoogte mee evolueert met de zeespiegel en dat m.a.w. het vermeden risico dat grotendeels bepaald wordt door het verschil tussen de piekwaterstand en de dijkhoogte, gelijk blijft.

Alhoewel men vaak verwacht dat als gevolg van het broeikaseffect de intensiteit van de stormen en de neerslag zal toenemen, waardoor er meer pieken zullen zijn in bovendebieten, zijn hiervoor te weinig eenduidige gegevens voorhanden om deze in de studie te verrekenen. Mogelijk is dit een onderschatting van de gevolgen van het broeikaseffect.

2.2.7 Prijspeil

Om kosten en baten vergelijkbaar te houden, moeten ze allen op hetzelfde prijspeil gebracht worden. Het gehanteerde prijspeil in deze studie is 01/01/2004. De door Rijkswaterstaat Bouwdienst aangeleverde kostenramingen van de maatregelen, zijn opgesteld op basis van dit prijspeil zodat hiervoor geen omrekening moet gebeuren. De berekende vermeden risico’s in Vlaanderen en Nederland hebben wel een ander prijspeil (Vlaanderen 2002 en Nederland 2000). Hiervoor zijn de nodige omrekeningen gemaakt aan de hand van het verloop van de consumptieprijsindex.

2.3 Kosten van de projecten

2.3.1 Kostenposten mee te nemen in de MKBA

De kostenramingen richten zich voornamelijk op de inschatting van de uitgaven voor de initiatiefnemer voor de realisatie van de projecten en hun later onderhoud. Deze rekening verschilt van de kosten die we moeten meenemen in de MKBA. Voor het bepalen van de maatschappelijke kosten staat in een MKBA het begrip opportuniteitskosten centraal. De opportuniteitskosten zijn gelijk aan de baten die de ingezette productiefactoren hadden kunnen opleveren als deze in een ander project waren ingezet. Dit heeft betrekking op de inzet van kapitaal, arbeid en land. In de MKBA moeten we daarom een correctie maken met betrekking tot de ingeschatte kosten voor verwerving van gronden en voor eventuele transfers.

Ten behoeve van deze tussentijdse afweging op hoofdlijnen van de alternatieven en hun varianten, werden de composietrandvoorwaarden voor 2100 te Vlissingen gebruikt met de tweede orde correctiefactoren geldig voor 2000. Deze aanpak werd door KUL voorgesteld (zie voormelde Startnota) en zal gevalideerd worden.

Page 19: Kosten en baten van de Overschelde

11

De maatschappelijke kost van de omzetting van landbouwgrond naar functie veiligheid (aanleg (ring)dijken) of natuur (gereduceerd getijde gebieden) zijn de verloren opbrengsten van grondgebruik en de aanpassingskosten, zowel binnen de landbouwsector (bijv. bij verplaatsing van teelt) als van permanent verlies van arbeidsplaatsen in de landbouw. Dit wordt verder uitgewerkt in de sectie over effecten op de landbouw.

Voor de inzet van kapitaal en arbeid moeten we verder geen correctie doorvoeren op de ingeschatte investerings- en werkingskosten. De opportuniteitskost van het ingezet kapitaal betreft de alternatieve opbrengst die men had kunnen krijgen indien men het geld voor andere doeleinden had gebruikt. Omdat we opbrengsten verdisconteren leggen we een rendementseis op voor het ingezette kapitaal.

Voor arbeid is de opportuniteitskost de alternatieve opbrengst. Deze wordt weerspiegelt in de lonen en de marktprijzen. Het uitgangspunt is dat indien deze projecten geen doorgang zouden vinden, deze arbeidskrachten op een andere plaats productief kunnen ingezet worden. In deze analyse is abstractie gemaakt van eventuele mogelijkheden om specifieke doelgroepen uit de werkloosheid tewerk te stellen, bijv. in het kader van natuurbehoud.

Verder houden we in de MKBA geen rekening met transfers, dit zijn weliswaar uitgaven voor de initiatiefnemer, maar zij vormen inkomsten voor andere partijen binnen de maatschappij, zonder dat daar specifieke prestaties tegenover staan. Het meest belangrijke vormt de BTW, die een belangrijke meerkost inhoudt (21 % in Vlaanderen, 19 % in Nederland) maar die in feite een transfer vormt. Daarnaast zijn er nog andere compensaties mogelijk, bijv. wederbeleggingsvergoedingen aan eigenaars die onteigend worden om bij het verwerven van nieuwe gronden, huizen of bedrijven de bijhorende taksen te kunnen betalen. De kosteninformatie is evenwel onvoldoende gedetailleerd om, met uitzondering van BTW, ze uit te zuiveren voor deze transfers. Gegeven de totale onzekerheid op de kosten lijkt ons dit geen belangrijke beperking van de studie.

Tabel 2-2: Kosten mee te nemen in de MKBA

Kosten voor de financiële analyse Kosten mee te nemen in de MKBA

Bouwkosten,

+ Inrichtingskosten

+ Verwerving van huizen, bedrijven,

+ Verwerving van landbouwgronden

Totale uitgaven excl. BTW

+ BTW

Totale uitgaven

Bouwkosten,

+ Inrichtingskosten

+ Waardemutatie van huizen, bedrijven *

Totale uitgaven excl. BTW

Totale uitgaven

Kosten en baten (externe effecten) in andere sectoren, in geprijsde (bijv. landbouw) en niet

geprijsde (bijv. natuur) markten

* exclusief compensaties (bijv. herbeleggingsvergoedingen)

Page 20: Kosten en baten van de Overschelde

12

2.3.2 Presentatie van de kosten voor de MKBA: de geactualiseerde waarde

De kosten die gemaakt moeten worden zijn gespreid over verschillende jaren. Bovendien wordt gesteld dat met de bouw van het project of de maatregel kan aangevangen worden in 2010. Zoals eerder vermeld worden alle kosten en baten geactualiseerd naar 2004. De geactualiseerde kosten en baten die te vinden zijn in de overzichtstabellen van de kosten en baten van de alternatieven komen dus niet overeen met de gemaakte ramingen voor bijv. de investeringen.

Het vertrekpunt van de MKBA is het nulalternatief. Kosten die nog gemaakt moeten worden om het nulalternatief te voltooien zijn niet inbegrepen in de projectkosten. In tegenstelling tot hetgeen gepresenteerd is in IMDC et al. 2004b zijn dit dus niet de totale kosten die nog gemaakt moeten worden om het gegeven veiligheidsniveau te bereiken. Wel kunnen door het realiseren van het project bepaalde nog niet gerealiseerde kosten voor het nulalternatief voorkomen worden. Dit zijn dan vermeden kosten (Zie paragraaf 2.4.1)

2.4 Veiligheidsbaten van de projecten

2.4.1 Vermeden kosten Vlaanderen

In Vlaanderen voorziet het Sigmaplan 1977 in dijkverhoging tot op een hoogte die gedifferentieerd is voor de verschillende gebieden. Deze dijkverhoging is grotendeels uitgevoerd, maar er zijn nog enkele ‘probleemzones’ waar de dijken nog aangepast moeten worden. Ook het overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde is nog niet operationeel. Deze kosten zijn voorzien in het nulalternatief.

Dit betekent dat de mogelijkheid bestaat om bij de bouw van een aantal alternatieven bepaalde voorziene dijkaanpassingen te vermijden indien deze weinig bijkomende bescherming bieden. Hierbij wordt telkens ingeschat, op basis van waterbouwkundige berekeningen, wat de maximale beschermingsgraad tegen stormtij kan zijn. Indien geplande dijkverhogingen van het nulalternatief vermeden kunnen worden zonder dat deze beschermingsgraad beïnvloed wordt, kunnen we spreken van een vermeden kost. Ook kan het omgekeerde voorkomen en kunnen er een aantal bijkomende verhogingen vereist zijn om deze beschermingsgraad te halen.

De netto vermindering op deze investeringskosten zal weergegeven worden onder de post vermeden kosten in Vlaanderen. Dit leidt bovendien ook tot minder uitgaven voor onderhoud en beheer.

2.4.2 Vermeden kosten Nederland

De Overschelde zal de stormvloedstanden verlagen op de Westerschelde. Om dit effect te monetariseren worden de vermeden of uitgestelde kosten voor dijkverhogingen langs de Westerschelde berekend die in het nulalternatief moeten gebeuren om de wettelijke veiligheidsnorm van 1/4000 te garanderen. Bij een zeespiegelstijging van 60 cm in 2100 t.o.v. 2000 wordt in Bouwdienst Rijkswaterstaat 2004d vastgesteld dat verdere dijkverhogingen vereist zijn in de 21ste eeuw om deze norm te blijven behouden. Het tijdstip van aanleg wordt gelijk gesteld aan de periode 2015-2030 (gemiddeld 2022). Het nieuwe tijdstip van dijkaanleg wordt op een vereenvoudigende wijze berekend. Een uitgangspunt van de bouwdienst is dat 1 cm dijkverhoging per jaar vereist is en dat een verlagend effect van 1 cm op de waterstand overeenkomt met een uitstel van 1 jaar. Dit betekent dat de tijdstippen van aanleg het meest beïnvloed worden voor de dijkvakken bij de Belgische grens en in Bath, waar de Overschelde eventueel gebouwd wordt.

Meer details hierover zijn te vinden in Bijlage B. Hier wordt ook melding gemaakt van de vereenvoudigende veronderstellingen die gemaakt zijn bij deze berekening. Deze

Page 21: Kosten en baten van de Overschelde

13

veronderstellingen maken dat de grootte van de inschatting van dit effect gezien kan worden als een maximale inschatting en een sterk benaderende aftoetsing van de grootte van het effect. Indien blijkt dat de vermeden kosten in Nederland een wezenlijke invloed hebben op de besluiten van deze studie, is verder onderzoek aangewezen om dit effect beter in te schatten.

2.4.3 Vermeden risico Vlaanderen en Nederland

De Overschelde beoogt de veiligheid tegen overstromen te verhogen. De waterstanden ten opzichte van het nulalternatief zullen verlaagd worden of de bescherming tegen een hoge waterstand zal verbeterd worden. Om dit effect te kwantificeren wordt het jaarlijks vermeden risico berekend.

Achtereenvolgens bespreken we wat onder vermeden risico’s mag worden verstaan, hoe ze worden berekend (totaal en jaarlijks) en hoe dit wordt toegepast voor Vlaanderen en Nederland.

2.4.3.1 Algemene berekening jaarlijks risico tegen overstromen

Het jaarlijks vermeden risico of de jaarlijkse veiligheidsbaat van een projectalternatief is de vermindering van het overstromingsrisico ten opzichte van het nulalternatief. Het overstromingsrisico is gelijk aan het geheel van mogelijke kansen op overstromen vermenigvuldigd met de hiermee corresponderende schade die optreedt in geval van overstroming.

De berekening van het jaarlijks risico tegen overstromen wordt schematisch voorgesteld in Figuur 2-2. De gebiedsgegevens (GIS, statistieken) en de resultaten van waterbouwkundige berekeningen leveren hiervoor de nodige input. Deze waterbouwkundige berekeningen zijn computersimulaties voor een bepaalde storm (bijv. een honderdjarige storm4 ), waaruit blijkt of een overstroming zich voordoet en zo ja, hoe die overstroming in detail gebeurt (hoe groot is het overstroomde gebied, wat is de waterdiepte in het gebied, eventueel ook de stijgsnelheid en de stroomsnelheid ). De schade in het gebied wordt dan berekend aan de hand van schadefuncties per schadecategorie (huizen, inboedel, landbouw, industrie). Schadefuncties geven het verloop van de schade weer in functie van de overstromingsdiepte en vervangingswaardes of maximale schadewaardes voor deze categorieën. Dit wordt gedaan voor alle potentiële schadecategorieën. Op deze wijze wordt de totale schade berekend voor die ene storm. Dit scenario moet herhaald worden voor een representatieve reeks van stormen met een bepaalde retourperiode. Met behulp van de risicoformule wordt tot slot de schade voor alle berekende scenario’s geïntegreerd tot een jaarlijks overstromingsrisico.

4 Dat is een storm met een kans op voorkomen van één keer in honderd jaar, zie verder 2.4.3.2

Page 22: Kosten en baten van de Overschelde

14

Figuur 2-2: Overzicht berekening jaarlijks overstromingsrisico

Zowel voor Vlaanderen als voor Nederland zijn de vermeden risico’s volgens deze algemene methodiek berekend. De concrete invulling ervan voor Vlaanderen en Nederland zijn echter niet volledig identiek. In Vlaanderen wordt de methode van het Waterbouwkundig Labo (WLH) beschreven in Vanneuville et al. (2002 a tot e). In Nederland wordt gerekend met de zogenaamde Standaardmethode Schade en Slachtoffers als gevolg van overstromingenbeschreven in Kok et al. 2001. Verschillen tussen beide methodes, in het bijzonder voor het bepalen van de vervangingswaarde, worden beschreven in Bijlage C.

In de volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op overstromingsscenario’s, schadefuncties en de risico-formule.

2.4.3.2 Overstromingsscenario’s

Via waterbouwkundige berekeningen wordt per gebied en per alternatief voor verscheidene overstromingsscenario’s bepaald hoeveel de waterdiepte en eventueel de stijgsnelheid en de stroomsnelheid bedragen. Vertrekpunt van deze berekeningen zijn extreme weersomstandigheden of ook waterstanden die slechts éénmaal in een bepaald aantal jaar voorkomen. Dit aantal jaar, waarin een weersomstandigheid van een rivier verwacht wordt één keer voor te komen, wordt ook de terugkeerperiode genoemd. Het is ook de omgekeerde waarde van de kans op voorkomen. Waterstanden die eens in de 100 jaar terugkeren hebben bijgevolg een kans op voorkomen van 1%.

Omdat het niet mogelijk is de gevolgen van alle weersomstandigheden te onderzoeken, zullen op voorhand de te onderzoeken terugkeerperiodes vastgelegd worden. Op basis van deze bevindingen worden de gevolgen van waterstanden bij andere terugkeerperiodes afgeleid. Voor Vlaanderen zijn dit terugkeerperiodes van 1, 2, 5, 10, 25, 50, 100, 500, 1000, 2500, 4000 en 10000 jaar. Gegeven de wettelijke norm van 1/4000 zijn voor Nederland enkel terugkeerperiodes groter dan 4000 jaar van belang. Projecten als een Overschelde geven echter een bescherming die hoger is dan deze norm. Daarom wordt ook het vermeden risico in Nederland bepaald bij een storm van 1/10000.

Overstromingsscenario’s: waterdiepte, stijgsnelheid

Gebiedsgegevens: aantal inwoners, woningen, …

Schadefuncties: schade in functie van waterdiepte

Vervangingswaardes: max. schade woningen, …

Bepaling schade en slachtoffers

per overstromings-

scenario

Bepalen jaarlijks overstromings-

risico

Risicoformule: integratie scenario’s

Page 23: Kosten en baten van de Overschelde

15

2.4.3.3 Schadefuncties

Schadefuncties geven het verloop weer van de schade in functie van de waterdiepte en eventueel stijgsnelheid en stroomsnelheid. Dit gebeurt in de vorm van een percentage van de maximale waarde of ook schadefactor genoemd. Deze functies zijn gebaseerd op basis van gebeurtenissen in het verleden, aangevuld met logische redenering. In Figuur 2-3 worden schadefuncties weergegeven voor verschillende schadecategorieën, toegepast op Vlaanderen.

Figuur 2-3: Voorbeeld van schadefuncties voor verschillende schadecategorieën

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500

Overstromingsdiepte in cm

Sch

adef

acto

r

Woningen

Inboedel

Voertuigen

Bedrijvenwerknemers

Recreatie

Landbouw

Verkeersinfrastructuur

bron : Vanneuville, et al, 2002, p.13

2.4.3.4 Schadecategorieën

Bij de berekening van de vermeden schade wordt getracht om de opgelopen schade zoveel mogelijk mee te nemen. In de berekening van de vermeden schade zijn een aantal elementen niet meegenomen. Tabel 2.3 geeft een opsomming van alles wat wel of niet inbegrepen is in de berekening

In tegenstelling tot sommige andere studies hanteren we geen opslagfactoren om de schade in te schatten voor de schadecategorieën die niet meegenomen worden en/of waarvoor geen schadefunctie bestaan. Deze kosten worden dus enkele weergegeven als pm-post. In deze zin zijn de berekende vermeden risico’s een ondergrens voor de reële veiligheidsbaten.

Page 24: Kosten en baten van de Overschelde

16

Tabel 2-3: Overzicht schadecategorieën die wel of niet inbegrepen zijn in berekening vermeden risico

Categorieën inbegrepen Categorieën niet inbegrepen

Woningen en inboedel

Bedrijven

Voertuigen

Landbouw

Recreatie

Verkeersinfrastructuur

Nutsvoorzieningen

Cultuurhistorische gebouwen (kerken, musea, …)

Milieuschade

Evacuatiekosten

Herstelkosten dijken bij overstroming

Psychische en gezondheidsschade slachtoffers

Slachtoffers (1)

(1) kan in principe berekend worden, maar is niet inbegrepen in dit rapport omdat de methode voor de inschatting van het aantal slachtoffers niet operationeel was, noch voor Vlaanderen, noch voor Zeeland.

2.4.3.5 Risico-formule

Het totale risico is gelijk aan de kans van voorkomen van een bepaalde gebeurtenis vermenigvuldigd met de schade die bij deze gebeurtenis hoort en dit voor het geheel van alle kansen van voorkomen. Het is uiteraard niet mogelijk voor iedere mogelijke kans of terugkeerperiode de corresponderende schade te berekenen. Met behulp van de hieronder beschreven risicoformule kan op basis van schadegegevens voor enkele terugkeerperiodes een inschatting gemaakt worden van het totale risico. Vertrekkend vanuit de schade voor terugkeerperiodes van 1, 2, 5, 10, 100, 500, 1000, 2500, 4000 en 10.000 jaar krijgen we de volgende formule:

..)(510

10

1

9

1

8

1

7

1

6

1

)(25

5

1

4

1

3

1

)(2

1

1

151025121 +−−

+++++−−

+++−+= SSSSSSSRisico

Hierbij is Si de schade bij een gebeurtenis met een kans op voorkomen van 1/i. Uitgewerkt krijgen we dan:

Risico = 0.500S1 + 0.2389S2 + 0.1320S5 + 0.0700S10 + 0.0318S25 + 0.0136S50 + 0.0097S100 + 0.0026S500 + 0.0008S1000 + 0.0003S2500 + 0.0002S4000 + 0.0002S10000

Deze coëfficiënten zijn niet vast voor iedere periode en zijn afhankelijk van de gekozen terugkeerperiodes voor en na de desbetreffende periode. De werking van de formule wordt geïllustreerd in Figuur 2-4. De werkelijke schade in functie van de kans (of 1/terugkeerperiode) verloopt in dit voorbeeld volgens de blauwe lijn. Het totale risico is de oppervlakte onder deze curve. De oppervlakte onder de getrapte structuur volgens de roze lijn is hetgeen berekend wordt volgens de risicoformule. Op basis van de berekening van schade bij terugkeerperiodes 1, 2, 5 en 10 jaar (kansen 1, 0.5, 0.2 en 0.1) worden inschattingen gemaakt voor de tussenliggende terugkeerperiodes.

Page 25: Kosten en baten van de Overschelde

17

Figuur 2-4: Voorbeeld werking risicoformule

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 1

Kans

Sch

ade

Jaarlijks

Formule

Toepassing in Nederland

In Nederland is de wettelijke norm een beschermingsgraad van 1/4000. Ieder beveiligingsalternatief (ook het nulalternatief) zal deze norm moeten kunnen garanderen. Er zal enkel schade zijn bij terugkeerperiodes groter dan of gelijk aan deze norm. Daarom beperkt de risico-formule zich tot S4000 en S10000. Als dezelfde coëfficiënten toegepast worden overeenkomstig de bovenstaande formule, veronderstellen we impliciet dat er geen schade is bij 2500 jaar en dat vanaf een terugkeerperiode van 2500 jaar de schade lineair toeneemt tot 4000 jaar. Dit stemt niet overeen met het vertrekpunt van de beveiligingsnorm. Daarom moeten de coëfficiënten van de risico-formule hergedefinieerd worden tot:

Risico = 0.0025 S4000 ( = 0) + 0.00010 S4001 + 0.00015 S10000

2.4.3.6 Vermeden risico’s in Nederland: een specifieke vraagstelling

Alhoewel de methodologische uitgangspunten voor de bepaling van de vermeden risico’s gelijkaardig zijn in Vlaanderen en Nederland is de toepassing in deze studie erg verschillend.Dit verschil kan enkel goed begrepen worden in de context van het geheel van beschikbare resultaten.

In Vlaanderen gebeurt dit door schades bij overstromingen bij het nulalternatief en bij het project te vergelijken en dit voor stormvloedstanden met terugkeerperiodes van 1 tot 10000 jaar. De Overschelde heeft immers mogelijke effecten bij al deze stormen. Bovendien wordt de beste schatting gemaakt van de verwachte kans op bressen en de gevolgen van overstromen.

In Nederland bestaat het nulalternatief uit dijkverhogingen die altijd een veiligheidsnorm van 1/4000 garanderen. Projecten die een invloed hebben op de waterstand op de Westerschelde zullen de geplande dijkverhogingen versnellen of vertragen. Dit effect is berekend in de vermeden kosten in Nederland. Binnen deze context is er enkel sprake van een uitstel in dijkverhogingen en dus in het verschil in dijkhoogte tussen het nulalternatief en de aanleg van de Overschelde vanaf het moment dat voorzien is in het nulalternatief om de dijken te verhogen. Vóór deze tijd is de dijkhoogte gelijk en kan gesteld worden dat er toch een verschil is in overstromingsrisico bij het nulalternatief en bij het project. Het projectalternatief zal ervoor zorgen dat het veiligheidsniveau beter is dan de vereiste norm. Dit verschil in risico heeft dan

Page 26: Kosten en baten van de Overschelde

18

enkel betrekking op stormen met terugkeerperiodes vanaf 4000 jaar. Dit effect is a-priori mogelijk belangrijk voor de Overschelde, en vooral voor de dijkring 31 in de hals van Zuid Beveland.

Ten tweede stelt zich de vraag of de verlaging van de stormvloedstanden nog een bijkomend effect heeft in geval van overstromen, ook al is de kans op overstromen (bepaald door het verschil in dijkhoogte en stormvloedstand) identiek. Ook dit effect treedt enkel op bij stormen met terugkeerperiodes vanaf 4000 jaar.

Het berekenen van vermeden risico is dus, in tegenstelling tot in Vlaanderen, enkel van belang bij terugkeerperiodes van 4000 jaar en groter. Hierdoor mogen we verwachten dat de verschillen tussen het nulalternatief en de projectalternatieven in termen van vermeden risico’s in Nederland beperkter zullen zijn dan in Vlaanderen.

Gezien de hoge investeringskosten van de Overschelde hebben we voor Nederland enkel getoetst of de hierboven beschreven gevolgen voor vermeden risico’s voldoende belangrijk zouden kunnen zijn om onze conclusies te veranderen. Daarom is voor Nederland het potentiële belang van de vermeden risico’s afgetoetst via een maximale inschatting. Dit heeft geleid tot specifieke keuzes met betrekking tot de keuze van doorbraakmoment van de dijk, de breslocaties (zie Figuur 2-5) en dergelijke.

Deze cijfers mogen dus niet zozeer gezien worden als een inschatting van de verwachte effecten, maar eerder als een bovengrens van mogelijke effecten op de vermeden risico’s. De bedoeling hiervan is om af te toetsen of deze effecten onze conclusies kunnen veranderen. Zo ja, dan moet in een vervolgstudie de verwachte waarde van de vermeden risico’s worden berekend met een meer gedetailleerde en geïntegreerde aanpak.

Op de berekening van vermeden risico’s in Nederland wordt kort ingegaan in Bijlage D.

Figuur 2-5: Dijkringen en gekozen breslocaties (7) voor overstromingssimulaties in Nederland

Bron: HKV

Page 27: Kosten en baten van de Overschelde

19

2.5 Onzekerheidsanalyses

In het centrale scenario wordt gerekend met een gemiddelde economische groei en een discontovoet van 4%. Projecten worden gebouwd vanaf 2010 en de zeespiegel stijgt met 60 cm in 2100 t.o.v. 2000. Voor kosten worden telkens de centrale schatting genomen van de Bouwdienst en IMDC.

Voor al deze factoren is het moeilijk te voorspellen hoe dicht dit bij de realiteit ligt. Het is dan ook aangewezen om na te gaan hoe de resultaten zullen wijzigen wanneer de aannames veranderd worden, bijvoorbeeld door het hanteren van een andere discontovoet of een ander economisch groeiscenario. Dit gebeurt in de onzekerheids- of sensitiviteitsanalyse.

Wat de zeespiegelstijging betreft liggen de voorspellingen tussen de 10 en 90 cm voor de komende eeuw. Ook deze sensitiviteit kan ingeschat worden door het moment waarvoor de vermeden risico’s berekend zijn te verschuiven in de tijd. Bij een veronderstelling van een zeespiegelstijging van 90 cm in 2100 zal het totaal berekende vermeden risico ongeveer van toepassing zijn in 2074 en zal het totaal vermeden risico in 2100 bijna 1,5 keer zo groot zijn als het berekende risico. Deze berekening gebeurt door lineaire interpolatie tussen 2000, 2050 en 2100 waarbij de zeespiegelstijging in 2050 telkens 22/60 van de stijging van 2100 bedraagt, zodat het exponentieel verloop nog altijd goed benaderd wordt.

Page 28: Kosten en baten van de Overschelde

20

3 Het nulalternatief: Sigmaplan zonder SVK Vlaanderen, dijkverhoging 1/4000 Nederland

3.1 Omschrijving

Het nulalternatief voor Vlaanderen is gedefinieerd als de afwerking van het Sigmaplan van 1977, uitgezonderd de stormvloedkering te Oosterweel. Concreet betekent dit dat alle dijken op Sigmahoogte worden gebracht en dat 13 GOG’s, inclusief de grootste en nog niet operationele GOG Kruibeke-Bazel-Rupelmonde (KBR), in werking zijn.

Momenteel is circa 80% van de geplande dijkverhogingen en verzwaringen uitgevoerd en is het laatste gecontroleerd overstromingsgebied KBR in uitvoering. Een belangrijk item bij de dijkverhogingen is de renovatie van de kaai met een eventuele verhoging van de kaaimuur te Antwerpen. In alle alternatieven zal de volledige kaai (6 km) gerenoveerd worden. Op dit ogenblik ligt de kaai op een peil van + 7 m T.A.W. Dankzij een kaaimuur is er een bescherming tot + 8.35 m T.A.W. Na renovatie zal de kaai op + 8 m T.A.W komen te liggen. Voor een verdere ophoging zal gebruik gemaakt worden van een vaste of mobiele kering. In het nulalternatief wordt een hoogte voorzien van + 8.35 m T.A.W.

In Nederland wordt het vigerend beleid voortgezet. Dit houdt in dat de dijken langs de Westerschelde onderhouden worden en dat een veiligheidsniveau van 1/4000 ten alle tijden gegarandeerd blijft.. Bij de huidige inzichten van de Rijkswaterstaat Bouwdienst omvat dit een aanpassing van de waterkeringen van 1 meter in de loop van de 21ste eeuw. De periode wanneer dit moet gebeuren is moeilijk in te schatten, maar volgens Hengst 2003 is dit in de periode 2020-2040 (gemiddeld tijdstip 2030). Omwille van de vele onzekerheden zal men regelmatig moeten toetsen of de dijken nog aan de norm voldoen.

3.2 Kosten van het nulalternatief

Voor de voltooiing van het nulalternatief in Vlaanderen moeten nog een aantal werkzaamheden worden uitgevoerd. Een schatting van de kosten van dit nulalternatief zijn enkel van belang voor de MKBA voor de inschatting van de vermeden kosten, en voor de inschatting van het startjaar van de werken. De kosten van de dijkverhogingen uit het nulalternatief zijn ingeschat op dezelfde wijze als de kosten voor bijkomende dijkverhoging, zodat de vermeden kosten enkosten van de projecten op een gelijke wijze kunnen beoordeeld worden. Hetzelfde geldt voor de onderhoudskosten.

De totale kosten van het nulalternatief, inclusief KBR en renovatie kaaimuur zelf zijn niet in detail geraamd, maar zijn wel aanzienlijk. Als we uitgaan een budgettaire beperking van 50 mln.euro per jaar schatten we in dat ongeveer 6 jaar vereist is om het nulalternatief af te werken. Vermits bepaalde stukken van de nog uit te voeren dijkwerken waarschijnlijk technisch of maatschappelijk iets moeilijker liggen, kan deze realisatietermijn uitlopen. Met dergelijkevertragingen wordt hier echter geen rekening gehouden. Op basis van deze overwegingen wordt als startjaar voor de bouw van alle beschouwde projecten 2010 genomen.

Het nulalternatief in Nederland bestaat uit de voortzetting van het vigerend beleid. Dit betekent het handhaven van de wettelijke norm van 1/4000 langs de Westerschelde. Indien wegens het broeikaseffect deze norm niet meer gegarandeerd kan worden, worden de dijken verder verhoogd. Een inschatting van de kosten van een dijkverhoging langs de Westerschelde van 1 meter vanaf Ellewoutsdijk tot aan de Belgische grens is gegeven in Bouwdienst Rijkswaterstaat 2004 d, hetgeen vooral gebaseerd is op de nota van RWS (Hengst 2003). Een verhoging van een meter over de volledige lengte van de Westerschelde in Nederland wordt ingeschat op 363

Page 29: Kosten en baten van de Overschelde

21

mln €, exclusief BTW. Het tijdstip van verhoging is niet bekend, maar wordt door de Bouwdienst ingeschat op de periode 2015-2030.

Tabel 3-1: Kostenraming dijkverhoging langs Westerschelde van 1 meter vanaf Ellewoutsdijk tot aan Belgische grens

Dijkvak Dijklengte (km)

Kosten/km in mln € Kosten per dijkvak in mln euro €

Noordoever

Vlissingen - Borsele 23 3 69,00

Borsele - Ellewoutsdijk 11 2 22,00

Ellewoutsdijk - Hoedekenskerke 8 2 16,00

2 4 8,00

Hoedekenskerke - Hansweert 8 2 16,00

2 4 8,00

Kanaalhaven Hansweert 3,5 4 14,00

Kanaalhaven Hansweert - vm veerhaven

1 2 2,00

Voormalige veerhaven Kruiningen 1,5 3 4,50

Vm veerhaven - Belgische grens 10 2 20,00

9 2 18,00

1 4 4,00

Zuidoever

Eerste deel Breskens – haven Terneuzen

13 2 26,00

Tweede deel Breskens – haven Terneuzen

13 3 39,00

Zeewering Terneuzen 4 4 16,00

Zeewering Terneuzen - vm veerhaven 6 2 12,00

10 2 20,00

Voormalige veerhaven Perkpolder 2 3 6,00

Vm veerhaven - Belgische grens 9 2 18,00

1 4 4,00

10 2 20,00

Totaal 88 363,00

Bron: Rijkswaterstaat Bouwdienst 2004 d

Page 30: Kosten en baten van de Overschelde

22

De kosten gegeven in Tabel 3-1 worden gebruikt voor de berekening van de vermeden kosten in Nederland voor projecten die een effect hebben op de waterstand in Nederland.

Page 31: Kosten en baten van de Overschelde

23

4 Kosten en baten van de Overschelde

4.1 Omschrijving

De Overschelde is een verbinding tussen de Westerschelde en de Oosterschelde. Tijdens stormvloedomstandigheden kan het teveel aan water in de Westerschelde en de Zeeschelde opgevangen worden in de Oosterschelde wat tot een verlaging van de waterstanden leidt in het oosten van de Westerschelde en de Zeeschelde. De Overschelde heeft dus m.a.w. een positief effect op de veiligheid in zowel Nederland als België.

De Overschelde bestaat uit een kanaal (ook wel Kreekrakkanaal genoemd, verwijzend naar de historische verbinding tussen de Ooster- en de Westerschelde) en een doorlaatmiddel, nodig om het gebruik van de Overschelde te regelen. Er zijn verschillende projectvarianten mogelijk om de hoofddoelstelling van de Overschelde, met name een verlaging van hoogwaterstanden bij stormvloed, te realiseren. De dimensie van het kanaal en het doorlaatmiddel kunnen variëren zodat de hoogwaterpiek in de Westerschelde van 0,3 tot 0,5 meter afgetopt kan worden. Om dergelijke waterstandsverlagingen te realiseren moet een kanaal gegraven worden van 4.2 km5, 800 tot 1200 meter breed en 6 tot 8 meter diep. 6

Basisvariant: De variant die hier onderzocht wordt en die ook als beste variant aangeraden wordt in de studie van Svasek et al. 2003 is de oostelijke variant bij Bath met een overlaat met een diepte van –4 m NAP en een breedte van 500 m. Deze afmeting leidt tot een waterstandsverlaging bij Bath van 0,66 m bij een storm van 1/4000 jaar in 2000. De lengte van het kanaal bij Bath is 4200 m en de breedte is 700 m. De verbinding mondt uit in de Oosterschelde, in het ‘Verdronken Land van Zuid-Beveland’. Voor een efficiënte afvoer van water richting Oosterschelde moet de verbinding in dit ondiepe deel worden doorgetrokken over een afstand van 2500 m.

Basisvariant + natuurcompensatie: Omdat bij de aanleg van de Overschelde natuurgebied inhet Verdronken land van Zuid-Beveland verloren gaat, dient er ook natuurcompensatie in de vorm van natte natuur plaats te vinden. Aanvullend op de Overschelde als veiligheidsproject wordt daarom natuurcompensatie voorzien ter grootte van 100 ha. In de technische schets van de Overschelde is aan weerszijden van het kanaal een strook van 240 m intergetijdengebied opgenomen, in totaal ca 160 ha. Dit dient als erosiebuffer om de nieuwe Deltadijken langs de Overschelde veilig te stellen, maar is tevens natuurgebied. Samen wordt op deze wijze 260 ha natuur gecreëerd. Deze variant wordt evenwel niet apart geëvalueerd omdat de invloed op de kosten beperkt is – zeker gelet op de bandbreedte op de kosten – en omdat het onduidelijk is in welke mate we deze natuur – naast de compensatie – nog bijkomende baten mogen toeschrijven.

Onmiddellijke en uitgestelde aanleg: we evalueren de Overschelde bij aanleg in 2010 (start bouw) en als projectvariant wordt de Overschelde bij aanleg in 2050 onderzocht.

In deze studie wordt enkel gekeken naar de gebruiksvariant van de Overschelde met het oog op veiligheid tegen overstromen. Er wordt geen evaluatie gemaakt van de kosten en baten van de Overschelde indien zij zou gebruikt worden om een permanente uitwisseling van water tussen Westerschelde en Oosterschelde mogelijk te maken.

5 Voor locatie bij Bath6 Meer informatie vindt men in de steekkaart Overschelde (ProSes 2003)

Page 32: Kosten en baten van de Overschelde

24

Figuur 4-1: Impressie van een Overschelde bij Bath

4.2 Inperking van het studiegebied tot de Westerschelde en Vlaanderen en tot MKBA op hoofdlijnen

Volgens het kwaliteitsoordeel van de Afdeling Bouwdienst van RWS ontstijgen de uitgewerkte ideeën over de Overschelde niet het niveau van een schets. Dit impliceert dat de kosten van de Overschelde en potentiële effecten op de omgeving enkel ingeschat kunnen worden op een ruwe wijze (zie verder). In dit licht is het studiegebied in een eerste fase ingeperkt tot de Westerschelde en Vlaanderen, wordt er in deze fase geen rekening gehouden met de effecten op de Oosterschelde en worden de kosten en de baten van de Overschelde enkel op hoofdlijnen ingeschat. De doelstelling van de MKBA op hoofdlijnen is bijgevolg om te toetsen of de Overschelde in gunstige omstandigheden een interessant projectalternatief kan vormen.

Bij de aanleg van een Overschelde dringen zich een aantal specifieke aandachtpunten op die op dit ogenblik niet meegenomen zijn in het onderzoek:

- Door de bouw van de Oosterscheldekering zijn de dijken van de Oosterschelde niet op Deltahoogte gebracht. Bij vulling van de Oosterschelde via de Overschelde kunnen dijkverhogingen in dit gebied noodzakelijk zijn;

- De bediening van de Oosterscheldekering is bij wet vastgelegd;

- De Oosterschelde kan als opvangbekken dienen om andere problemen rond waterhuishouding op te lossen (zoals pieken in afvoer van water vanuit de grote rivieren);

- De aanleg gaat mogelijk gepaard met schadelijke en/of positieve milieueffecten (visvangst, natuur, zandhanger) op de Oosterschelde;

- Mogelijke effecten op de landbouw door de aanleg van de Overschelde zijn buiten beschouwing gelaten.

Al deze effecten kunnen eventueel bestudeerd worden in een verdere studiefase indien uit deze MKBA kan besloten worden dat de Overschelde een gunstig projectalternatief blijkt te zijn.

Page 33: Kosten en baten van de Overschelde

25

4.3 Kosten van de Overschelde

In opdracht van ProSes is een kostenraming gemaakt van de Overschelde door de Afdeling Bouwdienst van RWS. De kostenopstelling is gebaseerd op de projectramingen infrastructuur systematiek (PRI-systematiek) (zie Bijlage A).

Tabel 4-1: Kostenraming Overschelde (centrale schatting volgens PRI systematiek)

Onderdeel Raming in mln €

Verwerving gronden, gebouwen en kosten compensatie* 81

Bouwrijp maken 21

Tijdelijke werken 47

Bruggen, 1300 m 238

Kering, 600 m 585

Dijken, ca 10 km 20

Baggeren Overschelde kanaal 209

Verkeersmaatregelen 10

Waterhuishouding 18

Bijkomende kosten 31

Onvoorzien (15%) 188

Verschuiving (“scheefte”) 122

Totaal excl. BTW 1.570

* Zoals reeds aangegeven in de omschrijving van de methodologie zijn onteigeningskosten landbouwgrond inbegrepen in totale investeringskost, aandeel hiervan in totale investeringskost is echter verwaarloosbaar klein.

Bron: Bouwdienst Rijkswaterstaat, 2004a

De hierboven aangegeven kosten zijn exclusief kosten voor dijkverhogingen in de Oosterschelde, natuurcompensatie en overige ontwerponzekerheden. Voornaamste kosten zijn het bouwen van de kering, het baggeren van het kanaal en de aanleg van bruggen voor een autosnelweg, een nationale weg, een spoorlijn en allerhande leidingen.

De bouwtijd wordt ingeschat op 6 jaar en de investeringsbedragen kunnen uniform over die jaren verdeeld worden. Voor beheer en onderhoud is rekening gehouden met ca. 2% van de nieuwbouwkosten per jaar of 30 mln euro.

De kostenramingen zijn zeer onzeker. Daarenboven zijn er een reeks uitgangspunten gehanteerd die de kosten drukken, maar die mogelijk niet haalbaar zijn (kostenloze afname van afgegraven grond) of grote gevolgen hebben op de omgeving (verder uitspoelen van het kanaal). T.o.v. de PRI-raming wordt daarom een bandbreedte aangegeven van –25% (indien een kleinere Overschelde kan volstaan) tot +100% in functie van de te verwachten complicaties van het project, inclusief de omgeving. We kunnen hierbij evenmin uitsluiten dat de totale kost groter is dan 3100 mln €.

Page 34: Kosten en baten van de Overschelde

26

In de kosten-batenanalyse is de centrale PRI waarde verder gehanteerd om te toetsen of de Overschelde een interessante kosten-batenverhouding kan genereren. In deze zin beoordelen we de Overschelde onder de meest gunstige omstandigheden.

In het licht van deze onzekerheden zijn de kosten niet verder uitgezuiverd voor compensaties (behoudens BTW) en evenmin gecorrigeerd voor de verwerving van landbouwgronden. Het aandeel van deze kosten in de totale kost is klein. Omdat het kengetal voor de onteigeningskost gehanteerd door de bouwdienst hoger is dan onze inschatting van de maatschappelijke kost van verlies van landbouwareaal leidt dit tot een kleine overschatting van de totale maatschappelijke kost, maar deze is verwaarloosbaar in het licht van bovenvermelde onzekerheden.

4.4 Veiligheidsbaten van de Overschelde

4.4.1 Waterstandsverlagende effecten en beschermingsgraad

Voor de waterstandsverlagende effecten van de Overschelde zijn 2 bronnen beschikbaar: Svasek 2003 en IMDC et al. 2003a.

Tabel 4-2: Waterstandsverlagingen bij storm 1/4000 en 1/10000 in 2000 volgens Svasek 2003 en IMDC et al. 2003a

Locatie Waterstandsverlaging bij storm ca. 1/4000 jaar

Waterstandsverlaging bij storm ca. 1/10000 jaar

Bron: IMDC Svasek IMDC Svasek

Vlissingen 0 0 0 0

Hansweert 0.33 0.32 0.35 0.33

Bath 0.59 0.66 0.60 0.67

Propserpolder 0.60 0.68 0.63 0.68

Antwerpen 0.55 0.66 0.51 0.69

Stavenisse* -1.67 -1.89

* Stavenisse ligt langs Oosterschelde, hier wordt waterstand verhoogt bij werking Overschelde

Voor deze berekeningen zijn dezelfde afwaartse randvoorwaarden en geen windvoorwaardentoegepast. Toch zijn er nog enkele verschillen, vooral te Antwerpen. Dit is mogelijk te verklaren door de verschillen in de modelopbouw van de Westerschelde.

In de Svasek-studie is ook een inschatting gegeven van het waterstandsverhogend effect op de Oosterschelde. Dit maakt duidelijk dat de effecten hier toch significant zijn en dat bij een positieve evaluatie van de Overschelde de effecten op de Oosterschelde verder onderzocht moeten worden.

Voor doorrekening van effecten in Nederland worden de resultaten van de Nederlandse Svasek-studie verder toegepast, terwijl voor Vlaanderen de berekeningen van IMDC gebruikt worden. Uit verkennende berekeningen is gebleken dat het onderscheid in

Page 35: Kosten en baten van de Overschelde

27

waterstandsverlaging op de Westerschelde tussen de 2 studies geen significante effect hebben op de inschatting van de baten in Nederland.

4.4.2 Vermeden kosten Vlaanderen

Door de gerealiseerde waterstandsverlaging in combinatie met voltooiing van het nulalternatief doen zich geen overstromingen voor tot een stormtij met een terugkeerperiode van 1000 jaar in het jaar 2050. Wanneer deze storm als maatgevend stormtij gebruikt wordt en de meetkundige plaatsen van de hoogwaters vergeleken worden met de hoogte van de dijken in het nulalternatief, kunnen op enkele plaatsen de dijkhoogtes aangepast worden zonder een beïnvloeding van de beschermingsgraad.

De netto vermeden kost van al deze wijzigingen van het nulalternatief bedraagt 13,97 mln euro (geactualiseerd naar 2004 aan 4 %) .

4.4.3 Vermeden risico Vlaanderen

De bouw van de Overschelde heeft een aanzienlijk effect op de waterstand en dus ook op de veiligheid tegen overstromen in Vlaanderen. Het opvangen van opkomend water in de Westerschelde heeft ver stroomopwaarts een verlagend effect. In het nulalternatief worden er in Vlaanderen geen bijkomende maatregelen genomen voor veiligheid tegen Overstromen. De waterstandsverlaging door de Overschelde resulteert in lagere schades bij alle onderzochtestormtijen (terugkeerperiodes), zowel in 2000 als in 2100.

Het effect van deze verlaging van de waterstanden op de risico’s in Vlaanderen is berekend in het kader van de MKBA van de actualisatie van het Sigmaplan. Het totale vermeden risico tot 2100 bedraagt 651,18 mln euro bij centrale schattingen (60 cm zeespiegelstijging, 4 % discontovoet, het gemiddelde scenario voor economische groei).

Als we voor de beoordeling van de Overschelde zeer gunstige aannames hanteren voor de inschatting van de restwaarde na 2100 dan kan deze tot 686,43 mln euro oplopen. Deze inschatting kan echter niet als een beste of centrale schatting worden geïnterpreteerd. De grote restwaarde wijst erop dat bij verdere zeespiegelstijging de baten van de Overschelde sterk kunnen toenemen, tenminste als we tegelijkertijd voor de zeer lange termijn eenzelfde groeipercentage aanhouden en deze baten aan 4 % verdisconteren. Als we – gegeven de onzekerheden - voor deze langer termijn een hogere discontovoet hanteren (7 %) dan is de restwaarde beperkt van 3 tot 20 mln euro, afhankelijk van inschatting van de langer termijn groei (zie verder, paragraaf 4.7)

Noteer dat deze inschattingen wordt er wel vanuit gegaan dat er geen bijkomende maatregelen in Vlaanderen getroffen worden (het nulscenario), zodat de veiligheidsbaten maximaal zijn.

4.4.4 Vermeden kosten Nederland

Door het waterstandsverlagend effect zullen dijkverhogingen die vereist zijn, om de wettelijke beveiligingsnorm van 1/4000 onder alle omstandigheden en evoluties inzake zeespiegelrijzing te blijven garanderen, uitgesteld kunnen worden. In het nulalternatief omvat dit een eerste aanpassing van de waterkeringen in de periode 2015-2030 (gemiddeld tijdstip 2022). Door de bouw van de Overschelde zal dit tijdstip kunnen verlaat worden. In Figuur 4-2 wordt een inschatting gegeven van de nieuwe tijdstippen van aanleg voor de geplande dijkverhogingen in de 21ste eeuw. Meer uitleg over de berekeningswijze is te vinden in paragraaf 2.4.2. Bij een discontovoet van 4% zijn de baten gelijk aan 83,94 mln euro. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat dit een sterk vereenvoudigende berekening betreft. De gehanteerde aannames bij de berekening staan uitvoerig beschreven in Bijlage B.

Page 36: Kosten en baten van de Overschelde

28

De geschatte baten hebben enkel betrekking op een eerste dijkverhoging. Volgens de Afdeling Bouwdienst van RWS zal een tweede verhoging plaatsvinden in de periode 2065 – 2080. Ook deze verhogingen zouden uitgesteld kunnen worden bij de aanleg van een Overschelde. Als dit effect eveneens in rekening gebracht wordt, neemt de baat tot 2100 toe tot 94,20 mln euro. Omdat er dijkverhogingen uitgesteld kunnen worden tot na 2100 is er ook een restwaarde van 1,57 mln euro. Aangezien de tweede verhoging in een latere periode plaatsvindt dan de eerste, zal uitstel van deze geplande verhoging ook minder bijdragen bij de geactualiseerde baten. Daarom worden verdere verhogingen op een nog later tijdstip niet meer in beschouwing genomen.

Figuur 4-2: Overzicht verandering tijdstip dijkverhogingen Westerschelde door aanleg Overschelde, waterstandsverlagingen op basis van Svasek 2003

Dijksegment Lengte (km)Verlaging

(m) Uitstel (jaar)

Noordoever

Vlissingen - Borsele 23,0 0,02 2

Borsele - Ellewoutsdijk 11,0 0,05 7

Ellewoutsdijk-Hoedekenskerke 10,0 0,20 20

Hoedekenskerke-Hansweert 10,0 0,32 32

Kanaalhaven Hansweert 3,5 0,32 32

Poldergebied tussen kanaal en vm veerhaven 1,0 0,32 32

Voormalige veerhaven Kruiningen 1,5 0,32 32

Voormalige veerhaven tot Belgische grens deel 1 10,0 0,50 50

Voormalige veerhaven tot Belgische grens deel 2 10,0 0,67 67

Zuidoever

Eerste deel Breskens – haven Terneuzen 13,0 0,02 2

Tweede deel Breskens – haven Terneuzen 13,0 0,09 7

Zeewering Terneuzen 4,0 0,10 10

Poldergebied van vm veerhaven tot Terneuzen deel 1 6,0 0,20 20

Poldergebied van vm veerhaven tot Terneuzen deel 2 10,0 0,32 32

Voormalige veerhaven Perkpolder 2,0 0,32 32

Vm veerhaven tot Belgische grens deel 1 10,0 0,50 50

Vm veerhaven tot Belgische grens deel 2 10,0 0,67 67

4.4.5 Vermeden risico Nederland

De beoordeling van de vermeden risico’s door de aanleg van de Overschelde gebeurt op basis van een aantal simulaties. Deze simulaties zijn doorgevoerd bij stormen van 1/4000 en 1/10000 en bij verschillende veronderstellingen. De gehanteerde veronderstellingen hebben betrekking

Page 37: Kosten en baten van de Overschelde

29

op het al dan niet begeven van de secundaire keringen (compartimenteringsdijken in het binnenland die vermijden dat bij dijkdoorbraak een groot gebied getroffen wordt) en een aantal variaties inzake de diepte van de bressen. De resultaten in Tabel 4-3 zijn deze voor een “worst case scenario”, waarbij ook de secundaire keringen het begeven en de bresdiepte tot 5 m onder het maaiveld kan gaan. Door deze cijfers als basis te gebruiken, kunnen we werkelijk spreken van een maximum inschatting. Het bresmoment is telkens de topwaterstand bij een storm van 1/4000 in het nulalternatief. Dit betekent dat door een waterstandsverlaging van de Overschelde deze bressen vermeden worden omdat dit peil niet meer bereikt wordt bij eenzelfde storm. De corresponderende schade wordt dan ook 0 euro voor het projectalternatief. In dijkring 31, waar het waterstandsverlagend effect van de Overschelde het grootst is, wordt dit peil zelfs niet meer bereikt bij een storm van 1/10000.

Het effect van de zeespiegelstijging is vereenvoudigend ingeschat. Waterstandsberekeningen van SVASEK voor de Overschelde en de huidige situatie in 2100 zijn niet beschikbaar. Daarom zijn ook voor 2100 geen gedetailleerde schadeberekeningen uitgevoerd, maar is de schade ingeschat op basis van beschikbare informatie. Voor een aantal beveiligingsalternatieven in Vlaanderen, kaderend in de actualisatie van het Sigmaplan (de stormvloedkering en de Doel-Hedwige-Prosperpolder), zijn wel simulaties gebeurd bij stormvloedstanden voor 2100. Hierbij was een stijging van de schade merkbaar tussen de 37 en 41%. Overeenkomstig wordt voor 2100 voor de Overschelde een toeslag gerekend van 40%.

Tabel 4-3: Schade bij overstromingen met en zonder Overschelde per dijkring bij een bresdiepte van 5 m onder het maaiveld en met bressen in secundaire keringen

Dijkring StormSchade zonder

OVSSchade met

OVSVermeden

schade

30 1/4000e 2000 € 935.016.416 € 0 € 935.016.416

30 1/10000e 2000 € 1.618.815.322 € 923.763.658 € 695.051.664

31 1/4000e 2000 € 865.276.337 € 0 € 865.276.337

31 1/10000e 2000 € 1.140.693.466 € 0 € 1.140.693.466

32 1/4000e 2000 € 1.106.566.702 € 0 € 1.106.566.702

32 1/10000e 2000 € 1.566.062.838 € 1.276.583.052 € 289.479.787

Bron: Schadeberekeningen HKV, waterstandsberekeningen SVASEK, prijspeil 01-01-04

Voor de berekening van vermeden risico wordt de aangepaste risico-formule voor Nederland, toegepast. Om de belangrijkheid van dit effect af te toetsen zijn veronderstellingen gehanteerd die leiden tot een maximale inschatting van vermeden risico’s. Er wordt vanuit gegaan dat vanaf 1/4001 overstromingen optreden als gevolg van dijkdoorbraak. In werkelijkheid zal dit waarschijnlijk niet het geval zijn. Zo wordt bijvoorbeeld door Rijkswaterstaat Zeeland ingeschat dat de kans op dijkdoorbraak 10 keer kleiner is als de beschermingsgraad. Ook het feit dat bij een storm van 1/4000 bij alle dijkringen schade optreedt en bij een Overschelde geen schade is een sterke overschatting van de reële schade. Dit heeft tot gevolg dat vermeden schade in verder afgelegen dijkringen waar de effecten kleiner zijn, groter is en dat de vermeden schade in deze gebieden bij een storm van 1/4000 groter is dan 1/10000. Om het belang van dit effect af te toetsen, is dit echter geen slechte benadering.

Zoals eerder beschreven in de methodologie wordt het vermeden risico enkel toegerekend voor de periodes waarin de dijkhoogtes in het projectalternatief en het nulalternatief gelijk zijn. Dit betekent dat er zeker sprake is van vermeden risico van 2016 (ingebruikname) tot 2022 (gemiddeld tijdstip geplande verhoging). De dijkhoogtes voor dijkring 30, 31 en 32 zijn terug

Page 38: Kosten en baten van de Overschelde

30

gelijk vanaf resp. 2054,2081 en 2057. Dit wordt berekend op basis van het gemiddelde uitstel van de dijkvakken op de breslocaties.

Geactualiseerd naar 2004 aan 4% en met een gemiddelde economische groei levert dit een baat op van 10,92 mln euro tot 2100 en een restwaarde van 7,79 mln euro.

4.5 Afweging kosten en baten

Bij de afweging van de kosten en de baten is het duidelijk dat de grote kost van de Overschelde niet kan terugverdiend worden. De baten tot 2100 bedragen slechts de helft van de kosten (centrale PRI schatting). Zelfs indien aan de baten van de Overschelde de restwaarde –maximaal ingeschat - toegevoegd wordt, kunnen de eerder minimaal ingeschatte kosten niet terugverdiend worden.

Bij de gemaakte veronderstellingen kan een Overschelde dus nooit terugverdiend worden. De wetenschap dat door de gemaakte veronderstellingen en beperkingen/leemten in het onderzoek de kosten onderschat zijn, versterkt deze conclusie nog.

Tabel 4-4: Overzicht kosten en baten van Overschelde bij 4 % discontovoet en gemiddeld economische groeiscenario

Kosten tot 2100Investeringen 1.127,43 mln euroOnderhoud en beheer 469,81 mln euroTotaal kosten* 1.597,24 mln euroBaten tot 2100Vermeden kosten VL 13,27 mln euro Vermeden kosten NL 83,94 mln euroVermeden risico schade VL 651,18 mln euroVermeden risico schade NL 10,92 mln euroTotaal baten 759,32 mln euro

Netto baten tot 2100 -837,92 mln euro

Andere effecten : Oosterschelde PM

Restwaarde na 2100** 694,23 mln euro

Netto baten totaal -143,69 mln euro

Verdisc. terugverdientijd / jaarOpm: Effecten in de Oosterschelde zijn niet meegenomen in deze cijfers, kosten centrale PRI-schatting. Effect op landbouw zit verrekend in kosten.*Restwaarde is eerder maximale inschatting, uitgaande van een blijvende zeespiegelrijzing, economische groei en bij 4 % verdiscontering.

Page 39: Kosten en baten van de Overschelde

31

4.6 Nut en noodzaak op lange termijn (2050)

Onder invloed van het broeikaseffect en de economische groei zullen de veiligheidsbaten sterk stijgen na verloop van tijd. Dit kan het interessant maken om de aanleg uit te stellen tot een later tijdstip zoals bijvoorbeeld 2050. Daarom wordt nogmaals apart aangegeven hoe de kosten en baten zich verhouden bij aanleg op dit tijdstip.

Door kosten uit te stellen naar een later tijdstip zal de geactualiseerde waarde naar 2004 sterk dalen in vergelijking met de aanleg in 2010. Het arbitraire uitgangspunt dat hierbij verder gehanteerd wordt, is dat de kosten niet meegroeien met de economische groei en dat we dankzij de technologische vooruitgang in 2050 de Overschelde relatief goedkoper kunnen aanleggen. We rekenen verder met de centrale PRI schatting.

Van vermeden kosten is geen sprake mits in Vlaanderen het nulalternatief volledig wordt afgewerkt en in Nederland de geplande dijkverhogingen reeds in 2030 zijn uitgevoerd.

Om de vermeden risico’s bij een latere aanleg te beoordelen moeten we het nulalternatief uitbreiden en veronderstellingen maken over de maatregelen die tussen 2010 en 2050 kunnen genomen worden. Hierbij moeten we ervan uitgaan dat in de tussenliggende periode de beleidsmakers rationele keuzes zullen maken. Op basis van de huidige informatie is het onwaarschijnlijk dat in Vlaanderen tot 2050 geen enkele maatregel bovenop het nulalternatief zou worden genomen.

Om nut en noodzaak van de Overschelde in 2050 af te toetsen hebben we daarom gerekend met de veronderstelling dat voor 2050 in Vlaanderen 1800 ha bijkomend overstromingsgebied aangelegd worden. Dit is een beveiligingsalternatief dat reeds onderzocht wordt in het kader van de actualisatie van het Sigmaplan en dat reeds bij aanleg in 2010 een acceptabele terugverdientijd heeft. Anderzijds is dit alternatief gebaseerd op een beveiliging tegen stormtijen van 1/1000 in 2050, zodat er nog steeds een restrisico voor Vlaanderen bestaat. De vraagstelling is dan in welke mate de Overschelde een interessante optie is om op lange termijn dit restrisico verder te verminderen.

Tabel 4-5 geeft aan dat restrisico’s in Vlaanderen dan nog vrij beperkt zijn, en zeker niet opwegen tegen de kosten van de Overschelde. Natuurlijk zijn de baten beperkt door de verkorte gebruiksduur van 44 jaar tot 2100, maar zelfs als we – een maximale inschatting – van de restwaarde hanteren dan worden nog amper 25 % van de kosten terugverdiend.

Page 40: Kosten en baten van de Overschelde

32

Tabel 4-5: Overzicht kosten en baten Overschelde bij 4% discontovoet, gemiddelde economische groei en aanleg in 2050 met tussentijdse aanleg 1800 ha overstromingsgebied in Vlaanderen

Kosten tot 2100Investeringen 234,83 mln euroOnderhoud en beheer 84,10 mln euroTotaal kosten 318,93 mln euroBaten tot 2100Vermeden kosten VL 0,00 mln euroVermeden kosten NL 0,00 mln euroVermeden risico schade VL 27,86 mln euroVermeden risico schade NL 0,00 mln euroTotaal baten 27,86 mln euro

Netto baten tot 2100 -291,07 mln euro

Andere effecten : Oosterschelde PM

Restwaarde na 2100 54,62 mln euro

Netto baten totaal -236,45 mln euro

Verdisc. terugverdientijd / jaarOpm: Deze uitkomsten zijn afhankelijk van belangrijke, optimistische uitgangspunten: kosten gebaseerd op centrale PRI schatting en evolueren niet mee met economische groei. Effecten in de Oosterschelde zijn niet meegenomen in deze cijfers,.effect op landbouw zit verrekend in kosten.

4.7 Gevoeligheidsanalyse op de resultaten

Gezien de resultaten beschreven in de vorige alinea’s, zal de gevoeligheidsanalyse vooral gericht zijn op een versoepeling van de randvoorwaarden voor aanleg in 2010. Zo wordt afgetoetst of er condities bestaan waarbij een Overschelde mogelijk interessanter kan worden.

In Tabel 4-6 wordt voor het basisscenario een kort overzicht gegeven van de netto baten bij deze verschillende combinaties van discontovoeten en economische groeiscenario’s. Duidelijk is dat een aanleg in 2010 geen interessante optie is. Enkel bij het meest optimistische scenariokan de Overschelde net terugverdiend worden binnen 100 jaar. Zelfs met de reeds zeer gunstige veronderstellingen rond kosten en zonder rekening te houden met de effecten op de Oosterschelde kan de Overschelde slechts bij de meest optimale randvoorwaarden net terugverdiend worden binnen de 100 jaar.

Voorts valt op dat bij een discontovoet van 3% in combinatie met gemiddelde of hoge economische groei de restwaarde oneindig groot is. Dit betekent dat de jaarlijkse stijging door een combinatie van economische groei en broeikaseffect groter is dan de discontovoet. Hierdoor zullen baten die verder liggen in de toekomst meer meetellen in de netto contante

Page 41: Kosten en baten van de Overschelde

33

waarde. Als de restwaarde berekend wordt voor een eeuwige levensduur betekent dit dat deze oneindig groot wordt.

Tabel 4-6: Overzicht kosten en baten Overschelde in mln euro basisscenario bij verschillende groeiscenario’s en discontovoeten

Ec. groei/Disc. Voet 3% 4% 7%Hoge groeiNetto baten 2100 (mln €) -380,03 -745,42 -876,56Restwaarde (mln €) oneindig 2.281,14 20,31Terugverdientijd (jaar) 99 >100 jaar /Gemiddelde groeiNetto baten 2100 (mln €) -765,29 -946,06 -914,61Restwaarde (mln €) oneindig 686,43 11,02Terugverdientijd (jaar) >100 jaar / /Lage groeiNetto baten 2100 (mln €) -1.289,35 -1.228,98 -975,18Restwaarde (mln €) 530,33 109,56 2,94Terugverdientijd (jaar) / / /

Opm: Effecten in de Oosterschelde zijn niet meegenomen in deze cijfers, effect op landbouw zit verrekend in kosten

Een andere gevoeligheid die onderzocht wordt, is de invloed van het broeikaseffect. Indien de zeespiegel met 90 cm zou stijgen in 2100 in plaats van 60 cm of anders gezegd indien het berekende risico voor een stijging met 60 cm op een eerder tijdstip plaatsvindt zal de kosten-batenverhouding ook gunstig evolueren. In Tabel 4-7 is echter duidelijk dat dit niet zo’n grote verbetering is op de netto baten tot 2100 en dat bij de meeste combinaties van groeivoeten en discontovoeten de terugverdientijd groter blijft als 100 jaar. Enkel in het meest optimistische scenario zal de Overschelde zich terugverdienen voor 2100. Dit betekent echter nog altijd niet dat dit een maatschappelijk gezien gewenst alternatief is, aangezien er in Vlaanderen andere beveiligingsalternatieven bestaan die nog een veel kortere terugverdientijd hebben als een Overschelde bij dezelfde randvoorwaarden. Bij aanleg van deze alternatieven zal ook het grootste deel van de veiligheidsbaten van de Overschelde verdwijnen, zoals we hebben aangetoond voor de evaluatie van een uitgestelde aanleg (2050).

Tabel 4-7: Overzicht kosten en baten Overschelde in mln euro, bouw 2010 bij zeespiegelstijging van 90 cm en verschillende groeiscenario’s endiscontovoeten

Ec. groei/Disc. Voet 3% 4% 7%Hoge groeiNetto baten 2100 (mln €) 274,39 -382,19 -790,22Restwaarde (mln €) oneindig 3.554,97 30,04Terugverdientijd (jaar) 77 >100 jaar /Gemiddelde groeiNetto baten 2100 (mln €) -282,59 -671,23 -844,25Restwaarde (mln €) oneindig 1.036,55 16,29Terugverdientijd (jaar) 97 >100 jaar /Lage groeiNetto baten 2100 (mln €) -1.037,92 -1.077,26 -929,83Restwaarde (mln €) 798,23 162,92 4,33Terugverdientijd (jaar) / / /

Opm: Effecten in de Oosterschelde zijn niet meegenomen in deze cijfers, effect op landbouw zit verrekend in kosten

Page 42: Kosten en baten van de Overschelde

34

5 Conclusies

In deze studie zijn de kosten en de baten van de Overschelde op hoofdlijnen onderzocht. Omdat de plannen van de Overschelde niet verder zijn uitgewerkt dan een schetsidee, is de informatie onvoldoende om tot een goed onderbouwde nauwkeurige inschatting van de kosten te komen. De inschatting op basis van de PRI systematiek toont aan dat, in verhouding tot de projectalternatieven, de investerings- en onderhoudskosten zeer hoog zijn (geactualiseerde kost van 1600 mln euro). Zelfs wanneer er rekening gehouden wordt met de benedengrens uit de bandbreedte van -25 % - + 100 % rond deze centrale PRI kostenschatting, blijven de kosten zeer hoog.

De doelstelling van de MKBA op hoofdlijnen is dan ook om te toetsen of de Overschelde een interessant projectalternatief kan vormen. We gaan hierbij uit van gunstige uitgangspuntenaannames voor de beoordeling van de Overschelde. Zo wordt bijvoorbeeld uitgegaan van de minimumschatting van de kosten en wordt er geen rekening gehouden met effecten op de Oosterschelde.

De centrale schatting van de veiligheidsbaten bedraagt 651 miljoen euro, waarvan bijna 85 % voor de vermeden risico’s in Vlaanderen. De vermeden kosten van dijkverhoging in Nederland schatten we in op 84 miljoen euro in Vlaanderen.

Op basis van de huidige kennis mogen we besluiten dat onder geen enkele redelijke assumptie de Overschelde bij aanleg in 2010 zichzelf kan terugverdienen. In alle gevallen is de kosten-baten verhouding van de Overschelde slechter dan alle in de MKBA actualisatie van het Sigmaplan onderzochte projectalternatieven in Vlaanderen. (zie bijlage G).

Ook op langere termijn kan nut en noodzaak van de Overschelde niet worden aangetoond. Het is immers niet waarschijnlijk dat Vlaanderen in de tussentijd geen veiligheidsmaatregelen zou nemen. Als er dergelijke maatregelen worden genomen, dan zullen de restrisico’s in Vlaanderen te beperkt zijn om een Overschelde aangelegd in bijv. 2050 terug te verdienen.

Op basis van deze informatie mogen we besluiten dat de Overschelde in economisch opzicht geen gunstig projectalternatief is in het kader van veiligheid tegen overstromen in het Schelde-estuarium.

Kosten en baten van een permanent gebruik van de Overschelde zijn niet onderzocht.

Page 43: Kosten en baten van de Overschelde

35

Referenties

Amelung et al, (2001), Evaluatie OEEI leidraad, studie in opdracht LNV, ICIS, 2001.

AWZ 2002, svks Stormvloedkering Scheldebekken, Deelopdracht 1 B, Actualisatie van het Sigmaplan Sigma 1977-Sigma 2002 Gevoeligheidsanalyse op de beschermingsgraad geboden door het Sigmaplan anno 2002

Bouwdienst Rijkswaterstaat 2004a - ProSes, Overschelde; Kostenopstelling Overschelde t.b.v. MKBA en S-MER PROSES-2004-113-TII

Bouwdienst Rijkswaterstaat 2004 b - Memo vergelijking ramingsopzet Nederland en België, vergelijking eenheidsprijzen ProSes/Sigma

Bouwdienst Rijkswaterstaat 2004 c – ProSes, Stormvloedkering te Oosterweel, Kostenrapport t.b.v. MKBA en S-MER PROSES-2003-99-PII

Bouwdienst Rijkswaterstaat 2004 d – ProSes, Deelrapport Dijkverhoging Westerschelde, Kostenopstelling t.b.v. MKBA en SMER ProSes-2004-154-TII

Briene et al. 2002 - Financiële onderbouwing kengetallen hoogwaterschade

CES, 2001, Kosten-batenanalyse van Bosuitbreiding in Oost-Vlaanderen, Niet-technische Samenvatting, VLINA 0017, Centrum voor Economische Studiën, K.U.Leuven, Laboratorium voor Bos, Natuur en Landschap, K.U.Leuven, Vereniging voor Bos in Vlaanderen , 4 december 2001

CLE 2003, De rendabiliteit van het landbouwbedrijf, Boekjaar 2001, Centrum voor Landbouweconomie, Pub N° 2.01, april 2003

CPB 1996, Omgevingsscenario’s Lange Termijn Verkenning 1995-2020

CPB 2000, Ruimte voor water, Kosten en baten van zes projecten en enige alternatieven, Den Haag, november 2000

CPB en NEI 2000, Evaluatie van infrastructuurprojecten, leidraad voor kosten-batenanalyse (OEII-leidraad)

CPB, NEI en RIVM 2003, Welvaartseffecten van Maasvlakte 2, Kosten-batenanalyse van uitbreiding van de Rotterdamse haven door landaanwinning

CSerge 2001, Living with floods: an integrated assessment of land use changes and floodplain restoration as alternative flood protection measures in the Netherlands

Defra 1999, Flood and coastal defence, Project appraisal guidance FCDPAG 3 procedural guidance for operating authorities

De Overschelde , Veiligheidsdenken in een stroomversnelling, Projectgroep Royal Haskoning:

Ecorys, Projectorganisatie Ruimte voor de rivier, Beoordelingskader Ruimte voor de rivier , Projectorganisatie Ruimte voor de rivier i.s.m. Ecorys-Nei, Rotterdam,

Eeckhoudt L;R. , Hammitt J.K. Background Risks and the Value of a Statistical Life, Journal of Risk and Uncertainty, 2001

Eijgenraam et al. 2000, Evaluatie van infrastructuurprojecten, Centraal Planbureau, Nederlands Economisch Instituut, 2000

Page 44: Kosten en baten van de Overschelde

36

Hengst, 2003, Notitie ‘Alternatief Nul voor zeeweringen Westerschelde’ d.d. 31 juli 2003 met kenmerk PZDT-N-03179 van Projectbureau Zeeweringen, Directie Zeeland

LEI, 2002, Wijnen W. et al , Baten en kosten van natuur, Een regionale analyse van het Roerdal, Rapport 4.02.09, LEI, Den Haag, 2002.

LEI, 2003, Gaaff, A, et al, 2003, Inrichtingsvarianten van het Apeldoorns Kanaal, Toepassing van Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse in een interactief proces, Rapport 4.03.08, LEI, Den Haag, December 2003

LEI, 2003b, Ir. C.J.A.M. de Bont (red.) 2003, Actuele ontwikkeling van bedrijfsresultaten en inkomens in 2003, Rapport 1.03.05, LEI, Den Haag, December 2003

Moons, E. 2000, Economische waardering van bossen, Garant 2000

HM Treasury 2003, Green Book, Appraisal and Evaluation in Central Government

IMDC et al. 2003a - Actualisatie van het Sigmaplan; Deelopdracht 3: Hydrologische en Hydraulische modellen

IMDC et al. 2004 - Plan MER voor het Sigmaplan, Deelopdracht 1: Voorontwerpen en kostenramingen voor de alternatieven

IN (1999), E. Van den Bergh, P. Meire, M. Hoffmann, T. YSebaert, Natuurherstelplan Zeeschelde,drie mogelijke inrichtingsvarianten, Rapport IN 99/18, Instituut voor Natuurbehoud, Brussel, 1999

IPCC 2000, Special report on emission scenarios

Kok et al. 2002 - Standaardmethode2002 Schade en Slachtoffers als gevolg van overstromingen

LEI, 2002, Wijnen W. et al , Baten en kosten van natuur, Een regionale analyse van het Roerdal, Rapport 4.02.09, LEI, Den Haag, 2002.

LEI, 2003, Gaaff, A, et al, 2003, Inrichtingsvarianten van het Apeldoorns Kanaal, Toepassing van Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse in een interactief proces, Rapport 4.03.08, LEI, Den Haag, December 2003

LEI, 2003b, Ir. C.J.A.M. de Bont (red.) 2003, Actuele ontwikkeling van bedrijfsresultaten en inkomens in 2003, Rapport 1.03.05, LEI, Den Haag, December 2003

LTV (2001), Langetermijnvisie Schelde-estuarium, RA/00-445, januari 2001, Projectbureau LTV p.a., Delft, 2001

LTV (2001b), Toelichting bij de Langetermijnvisie Schelde-estuarium, RA/00-447, Januari 2001, januari 2001, Projectbureau LTV p.a., Delft, 2001

Maes, J., S. Proost en E. Schokkaert (1994). Economische waardering van milieuschade. In Milieu- en natuurrapport Vlaanderen - Leren om te keren. A. Verbruggen (red). Leuven/Apeldoorn, Garant, 1994.

MAFF, Flood and Coastal Defence Project Appraisal Guidance, Environmental AppraisalFCDPAG5, Ministry of Agriculture, Fisheries and Food, Flood and Coastal Defence with Emergencies Division, UK; March 2000

Ministerie Verkeer en Waterstaat (1996), Ontwikkelingen in de Westerschelde, prognose voor de komende 25 jaar, 1996,

Moons, E., Proost, S., Hermy, M., Saveyn, B. en Scheirlinck, H. (2002). Kosten-batenanalyse van bosuitbreiding in Oost-Vlaanderen. Onderzoeksopdracht VLINA 0017, VLaams Impulsprogramma voor Natuurontwikkeling.

Page 45: Kosten en baten van de Overschelde

37

Moons, E.; Eggermont, K.; Hermy, M.; Proost, S. (2000), Economische waardering van bossen -een case-study van Heverleebos-Meerdaalwoud, Garant, Leuven, 356 p.

Muys, B. et al, 2002, scenario’s voor broeikasgasreductie door vastlegging van koolstof en energiesubstitutie: ruimtebeslag, milieu-impact en kostenefficientie, K.U.Leuven, 2002

NEI en RIVM 2001, Kosten en baten 750 ha natuur- en recreatiegebied Rotterdamse regio

NVM, Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende Goederen en Vastgoeddeskundigen (NVM), NVM AOG: in 2004 lijkt stabilisering van grondprijzen in zicht, Persbericht 6 januari 2004, http://www.nvm.nl/

ProSes (2002a) , Het natuurontwikkelingsplan, plan van aanpak, ProSes, oktober 2002.

ProSes (2002b), Maatschappelijke kosten-batenanalyses, Consultatiedocument - concept -Bergen op Zoom, december 2002

ProSes (2002c), Maatschappelijke kosten-baten analyse in het Schelde-estuarium : veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid van naderbij bekeken, Verslag van de PROSES-Workshop, Antwerpen - 17 mei 2002.

Resource Analysis et al. 2004 – Sigmaplan Maatschappelijke KostenBatenAnalyse Deelopdracht 2: Effecten op de scheepvaart

RIVM (2000), Technical report on methodology : Cost Benefit Analysis and Policy Responses, RIVM Report 481505020, Bilthoven.

RIZA 2003, Kosten-batenanalyse noodoverloopgebieden

Svasek 2003 - Onderzoek locatie en afmetingen Overschelde Westelijke en Oostelijke variant

Vanneuville et al. 2002a - Risicobenadering bij waterbeheersingplannen, Methodologie en case study Denderbekken

Vanneuville et al. 2003b - Risicobenadering bij waterbeheersingplannen, Methodologie en case study Denderbekken, aanvulling 1: slachtoffers

Vanneuville et al. 2003c - Risicobenadering bij waterbeheersingplannen, Methodologie en case study Denderbekken, aanvulling 2: lijninfrastructuren

Vanneuville et al. 2003d - Risicobenadering bij waterbeheersingplannen, Schade ten gevolge van zout water

Vanneuville et al. 2003e- Schadefuncties voor bossen en boomgaarden

Vito 2003, Milieukostenmodel voor Vlaanderen achtergronddocument

Vrisou van Eck en Kok 2001, Standaardmethode Schade en Slachtoffers als gevolg van overstromingen, DWW, 2001.

Page 46: Kosten en baten van de Overschelde

Bijlage A Vergelijking methodes kostenramingen Vlaanderen (IMDC) en Nederland (Bouwdienst)

De bijlagen zijn in een apart rapport samengebracht

Page 47: Kosten en baten van de Overschelde

Bijlage B Methodiek berekening vermeden kosten Nederland

De bijlagen zijn in een apart rapport samengebracht

Page 48: Kosten en baten van de Overschelde

Bijlage C Vergelijking methodes voor berekening vermeden risico bij overstromen van Vlaanderen (WLH) en Nederland (HIS-GIS)

De bijlagen zijn in een apart rapport samengebracht

Page 49: Kosten en baten van de Overschelde

Bijlage D Methode voor inschatting van bovengrens voor vermeden risico’s langs de Westerschelde in Nederland

De bijlagen zijn in een apart rapport samengebracht

Page 50: Kosten en baten van de Overschelde

Bijlage E Gedetailleerde resultaten Overschelde

De bijlagen zijn in een apart rapport samengebracht

Page 51: Kosten en baten van de Overschelde

Bijlage F Algemene vergelijking van de Overschelde met andere alternatieven uit actualisatie Sigmaplan

De bijlagen zijn in een apart rapport samengebracht

Page 52: Kosten en baten van de Overschelde

Kosten en baten van de OverscheldeMogelijke oplossing veiligheid tegen overstromen

in Nederland en Vlaanderen ?

Bijlagen bij finaal rapport

Leo De Nocker, Steven Broekx, Inge Liekens

Studie uitgevoerd in opdracht van Proses

2004/IMS/N9729/R

Vito

September 2004

Page 53: Kosten en baten van de Overschelde

VitoVlaamse Instelling voor Technologisch OnderzoekBoeretang 200 B-2400 MOL België

www.vito.be

Page 54: Kosten en baten van de Overschelde

i

Inhoudstafel

Bijlage A : Vergelijking methodes kostenramingen Vlaanderen (IMDC) en Nederland (Bouwdienst)................................................................................................A-1

A.1 Algemene methodieken .........................................................................................A-1

A.1.1 Kosten berekend voor de plan MER voor het Sigmaplan ......................A-1

A.1.2 Kosten berekend volgens de PRI systematiek.......................................A-1

A.2.3 Toeslagpercentages...............................................................................A-4

A.3 Gebruik kosten in MKBA........................................................................................A-4

Bijlage B Methodiek berekening vermeden kosten Nederland .......................................B-1

B.1 Algemeen...............................................................................................................B-1

B.2 Dijkverhogingen in het nulalternatief......................................................................B-1

B.2.1 Aanlegschema........................................................................................B-1

B.2.2 Kosten van dijkverhogingen ...................................................................B-1

B.3 Vertaling effecten op waterstand in aanpassing aanlegschema ...........................B-2

B.3.1 Methodiek Bouwdienst ...........................................................................B-2

B.3.2 Methodiek Vito op basis van nota Hengst 2003.....................................B-3

B.3.3 Tijdshorizon en restwaarde ....................................................................B-3

B.4 Voorbeeldberekening Overschelde .......................................................................B-4

B.4.1 Effecten op waterstand...........................................................................B-4

B.4.2 Methodiek Bouwdienst ...........................................................................B-4

B.4.3 Methodiek Vito op basis van nota Hengst 2003.....................................B-6

B.5 Vergelijking methodieken.....................................................................................B-10

B.6 Beperkingen bij inschatting vermeden kosten Nederland ...................................B-10

Bijlage C Vergelijking methodes voor berekening vermeden risico bij overstromen van Vlaanderen (WLH) en Nederland (HIS-GIS) ...................................C-1

C.1 Algemeen...............................................................................................................C-1

C.2 Woningen en inboedel ...........................................................................................C-1

C.2.1 Schadefuncties bij woningen en inboedel ..............................................C-1

C.2.2 Vervangingswaarde woningen ...............................................................C-2

C.3 Bedrijven ................................................................................................................C-3

Page 55: Kosten en baten van de Overschelde

ii

C.3.1 Schadefuncties bij bedrijven...................................................................C-3

C.3.2 Vervangingswaarde bedrijven ................................................................C-3

C.4 Voertuigen..............................................................................................................C-5

C.4.1 Schadefuncties voor voertuigen .............................................................C-5

C.4.2 Vervangingswaarde voertuigen..............................................................C-5

C.5 Landbouw en recreatie ..........................................................................................C-5

C.5.1 Schadefuncties landbouw en recreatie ..................................................C-5

C.5.2 Vervangingswaarde landbouw en recreatie ...........................................C-6

C.6 Verkeersinfrastructuur............................................................................................C-7

C.6.1 Schadefuncties verkeersinfrastructuur ...................................................C-7

C.6.2 Vervangingswaarde verkeersinfrastructuur............................................C-7

C.7 Slachtoffers ............................................................................................................C-8

C.8 Besluit ..................................................................................................................C-10

C.8.1 Schadefuncties .....................................................................................C-10

C.8.2 Vervangingswaardes............................................................................C-10

Bijlage D Methode voor inschatting van bovengrens voor vermeden risico’s langs de Westerschelde in Nederland .........................................................................D-1

Bijlage E Gedetailleerde resultaten Overschelde .............................................................E-1

Bijlage F : Algemene vergelijking van de Overschelde met andere alternatievenuit actualisatie Sigmaplan............................................................................................. F-1

Doel en situering ..............................................................................................................F-1

Resultaten ........................................................................................................................ F-1

Conclusie: combinatie dijkverhoging en ruimte voor de rivier..........................................F-4

Page 56: Kosten en baten van de Overschelde

A-1

Bijlage A : Vergelijking methodes kostenramingen Vlaanderen (IMDC)en Nederland (Bouwdienst)

A.1 Algemene methodieken

Voor de kostengegevens van de verschillende te evalueren projectalternatieven zijn 2 bronnen met elk hun eigen systematiek beschikbaar. Voor projecten op Vlaams grondgebied en ook het nulalternatief werden voor de plan MER van het Sigmaplan kosten berekend door de tijdelijke vereniging RA-IMDC-GRONTMIJ-ECOLAS (IMDC et al. 2004 b). Hetzelfde gebeurde voor projecten op Nederlands grondgebied door de Bouwdienst volgens de PRI-systematiek (Bouwdienst Rijkswaterstaat 2004 b).

Deze twee bronnen hebben beide hun eigen systematiek die onderling van elkaar verschilt. Voor de MKBA moeten deze systematieken met elkaar afgestemd worden, om tot een vergelijkbaar kostenniveau te komen en de projecten op een objectieve manier t.o.v. elkaar te kunnen afwegen. Hoe dit gebeurt wordt beschreven in de volgende paragrafen. Hierbij moet benadrukt worden dat met deze omrekening getracht wordt om een zo volledig mogelijke inschatting te maken van de kosten. De kosten hebben echter een verkennend karakter, zijn indicatief en hebben het doel om in korte tijd vele mogelijke maatregelen door te rekenen. Zij zijn echter onvoldoende nauwkeurig om te fungeren als basis voor een taakstellend budget. Daarom wordt ook om uitspraak te doen over de algemene haalbaarheid van het meest gunstige alternatief een sensitiviteitsanalyse uitgevoerd op de kostengegevens.

A.1.1 Kosten berekend voor de plan MER voor het Sigmaplan

Voor projecten op Vlaams grondgebied werd door de tijdelijke vereniging RA-IMDC-GRONTMIJ-ECOLAS een rekentool opgesteld dat voor elk beveiligingsalternatief en voor de voltooiing van het nulalternatief in staat is om constructiekosten te berekenen. Deze berekeningen zijn hoofdzakelijk gebaseerd op eenheidsprijzen afkomstig uit ramingen van recente aanbestedingen en projecten. Afhankelijk van de zekerheid van deze eenheidsprijzen worden al dan niet toeslagen hierop gerekend. Ook voor onderhoudskosten heeft men zich gebaseerd op bestaande onderhoudskosten voor dijken en overstromingsgebieden.

A.1.2 Kosten berekend volgens de PRI systematiek

Voor projecten op Nederlands grondgebied en voor de stormvloedkering worden kosten geraamd door de Bouwdienst op basis van de PRI (Project Ramingen Infrastructuur) -systematiek. Deze systematiek is opgestart in 1992 om te komen tot een algehele kwaliteitsverbetering van ramingen van Rijkswaterstaat. In juni 2002 is hiertoe de ‘Standaardsystematiek voor Kostenramingen in de GWW’ uitgebracht.

De raming verloopt volgens de opbouw beschreven in Tabel A-1. Bouwkosten zijn kosten die gepaard gaan met de fysieke realisatie van het project. Dit zijn vooral materiaal- en arbeidskosten. Vastgoedkosten worden gemaakt voor de verwerving van een vastgoed. Het gaat hierbij vooral om verwerving van terreinen. Engineeringkosten vertegenwoordigen de voorbereidingskosten, plankosten, administratiekosten en toezichtskosten. Alle overige kosten die niet onder de vorige 3 categorieën vallen, worden geplaatst onder overige bijkomende kosten. Dit zijn vooral kosten voor onderzoek, vergunningen en compensaties. Bovenop al deze kosten wordt een toeslag gerekend ter dekking van toekomstonzekerheden in de post projectonvoorzien. De BTW is niet relevant voor de MKBA en zal niet meegerekend worden.

Page 57: Kosten en baten van de Overschelde

A-2

Tabel A-1: Hoofdkostencategorieën PRI Systematiek

PRI Systematiek

Bouwkosten

Vastgoedkosten

Engineeringkosten

Overige bijkomende kosten

Basisraming

Projectonvoorzien

Investeringskosten

BTW

Investeringskosten incl. BTW

De PRI-systematiek tracht de kostenramingen zo volledig mogelijk te maken door te rekenen met toeslagpercentages op de berekende constructiekosten voor onvoorziene kosten, maar ook voor controle en supervisie, compensaties, enz. De percentages kunnen variëren naar gelang de mate van onzekerheid.

Naast de investeringskosten worden ook de jaarlijks terugkerende beheers- en onderhoudskosten, niet jaarlijks terugkerend (groot) onderhoud en de herinvesteringkostenvastgelegd. Voor dagelijks beheer en onderhoud wordt kost vastgelegd op basis van het vereiste personeel en enkele basispercentages (vb. 0.5% op vaste constructies, 3% op bewegende onderdelen).

A.2 Verschillenanalyse investeringskosten

A.2.1 Eenheidsprijzen constructie

In Tabel A-2 wordt een vergelijking gemaakt van de belangrijkste gehanteerde eenheidsprijzen in beide methodieken. Bij de prijzen van de PRI-systematiek is een toeslag van 25% gerekend die wordt toegepast voor indirecte kosten die de aannemer maakt voor de uitvoering, kwaliteitsborging, winst, e.d.. Deze kosten zijn reeds inbegrepen in de gehanteerde prijzen voor de SMER in Vlaanderen en dus is 25% op de Nederlandse eenheidsprijzen bijgeteld om de prijzen vergelijkbaar te maken.

In het algemeen liggen de gehanteerde eenheidsprijzen in Nederland hoger als deze in Vlaanderen. Het zijn vooral de prijzen van zandaanvulling en bestorting die grote verschillen vertonen en die ook zullen doorwegen in de raming van dijkaanpassingen.

Page 58: Kosten en baten van de Overschelde

A-3

Tabel A-2: Eenheidsprijzen voor belangrijkste constructiekosten

Kostenpost SMER Sigma VL PRI NL

Dijkophoging/afgraven

Zandaanvulling 5 €/m³ 10,53 €/m³

Bestorting + asfaltmastiek 25 €/m² 48,80 €/m²

Kunstvezeldoek onder breuksteen 3,2 €/m² 3,2 €/m²

Aanvullen vette grond 2 €/m³ 10,60 €/m²

Open steenasfalt 30 €/m² 37,72 €/m²

Muur bouwen

Beton 675,37 €/m³ 698,91 €/m³

Wapening 1,70 €/kg 1,975 €/kg

Damwand 0,80 €/kg 0,70 €/kg

A.2.2 Onteigeningskosten

Ook de gehanteerde onteigeningskosten zijn in Nederland hoger als in Vlaanderen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze in Nederland veel hoger zijn als de huidige marktprijzen en ook als de prijzen die gehanteerd worden bij de berekening van vermeden overstromingsrisico. In de kosten berekend in Vlaanderen wordt wel een onderscheid gemaakt tussen gebieden in Vlaanderen en in Nederland. De kosten in Nederland liggen iets hoger maar zijn nog ver verwijderd van deze van de PRI-systematiek.

Tabel A-3: Onteigeningskosten voor beide methodieken. (SMER Sigma NL is een weergave van de bedragen die door de Vlaamse methode voor Nederlands grondgebied worden toegepast. In PRI wordt met 1 bedrag gerekend voor Vlaanderen en Nederland.)

Kostenpost SMER Sigma VL SMER Sigma NL PRI NL

Gronden (Prijs per ha)

Landbouwgebied € 20.500 € 32.491 € 57.840

Industriegebied € 24.046 € 24.046

Recreatiegebied € 12.200 € 12.200

Gebouwen (Prijs per stuk)

Woningen € 100.000 € 150.000 € 150.000

Boerderijen € 250.000 € 250.000 € 2.000.000

Bedrijven € 250.000 € 250.000

Page 59: Kosten en baten van de Overschelde

A-4

A.2.3 Toeslagpercentages

Het is niet altijd mogelijk om een gedetailleerde kostenraming te maken voor alle kostenposten. Ramingen voor engineeringkosten voor de administratie en vergunningsprocedures e.d. zijn niet te becijferen op een gedetailleerde wijze. Daarom wordt gebruik gemaakt van toeslagpercentages op de bouwkosten om deze kost in rekening te brengen.

In Vlaanderen worden toeslagpercentages gehanteerd voor engineeringkosten en overige bijkomende kosten voor o.a. onderzoeken, vergunningen, planschade, etc. Ook wordt af en toe een opslag van 10% gehanteerd in de eenheidsprijzen. In Nederland worden veel meerverschillende toeslagpercentages aangerekend. Uit Tabel A-4 blijkt dat dit de totaalprijs in belangrijke mate gaat beïnvloeden.

Tabel A-4: Toegepaste toeslagpercentages voor beide methodieken

Kostenpost SMER Sigma VL PRI NL

Onvoorziene directe bouwkosten voor zaken die in het ontwerp vergeten zijn zoals compensaties

Post onvoorzien van 10% soms in eenheidsprijs

7% op bekende directe bouwkost

Engineeringkosten eigen administratie: voorbereiding, plankosten, administratie, toezicht

10% op berekende bouwkost

10% op bekende directe bouwkost

Indirecte kosten aannemer voor uitvoering, winst en risico, …

Inbegrepen in ramingsprijs

25% op directe kosten

Onvoorziene kosten voor zaken die in het ontwerp vergeten zijn

Niet meegerekend 10%-20% op directe en indirecte kost

Overige bijkomende kosten voor o.a. onderzoeken, vergunningen, planschade, etc.

5% op voorziene bouwkost

2% op voorziene bouwkost

Projectonvoorzien, toeslag ter dekking van toekomstonzekerheden

Niet meegerekend 10% op basisraming

A.3 Gebruik kosten in MKBA

Uit voorgaande paragrafen is gebleken dat er veel verschillen bestaan tussen de Vlaamse ramingen, toegepast voor de Plan MER van het Sigmaplan, en de Nederlandse PRI-systematiek, toegepast door de Bouwdienst. Ook is duidelijk dat de Vlaamse raming aanzienlijk lager is als de Nederlandse raming.

Voor de MKBA Veiligheid tegen overstromen zal de Vlaamse raming voor het Sigmaplan als basis genomen worden. Enerzijds is deze keuze te verklaren door het feit dat de meeste veiligheidsalternatieven op Vlaams grondgebied gelegen zijn. Anderzijds is het logischer om de kosten niet aan de hoge kant in te schatten, aangezien bij de baten effecten als milieuschade en psychische schade van getroffen inwoners niet meegenomen worden. Enkel materiële baten zullen meegenomen worden in de afweging met de kosten.

De Overschelde is het enige projectalternatief gelegen op Nederlands grondgebied. Hiervoor is ook enkel een raming beschikbaar volgens de PRI-systematiek. Enkel deze raming zal dan ook gebruikt kunnen worden in de MKBA.

Page 60: Kosten en baten van de Overschelde

B-1

Bijlage B Methodiek berekening vermeden kosten Nederland

B.1 Algemeen

In het nulalternatief in Nederland wordt het vigerend beleid voortgezet. Dit betekent dat dijkverhogingen in de loop van de 21ste eeuw vereist zijn om, ondanks de stijging van de zeespiegel, de huidige beveiligingsnorm van 1/4000 te handhaven. Indien projecten een effect hebben op de waterstanden van de Westerschelde betekent dit ook dat de waterstanden bij de maatgevende storm van 1/4000 beïnvloed worden. Mits deze waterstanden bepalend zijn voor de wettelijk voorziene dijkhoogte, betekent dit ook dat deze projecten het tijdstip waarop verdere dijkverhoging vereist is, beïnvloeden. Een verhoging van de waterstand noodzaakt een vroegere aanleg en een verlaging maakt het mogelijk om de geplande dijkverhogingen uit te stellen. Door te rekenen met een discontovoet wordt de spreiding van kosten en baten gewaardeerd in de tijd en kan dus uitstel op het aanlegschema van verhogingen uitgedrukt worden in een monetaire baat.

B.2 Dijkverhogingen in het nulalternatief

B.2.1 Aanlegschema

Een eerste bron waarin onderzocht wordt wanneer verdere dijkverhogingen vereist zijn in deze eeuw is Hengst 2003. In deze nota wordt ingeschat dat de huidige dijken de beveiligingsnorm blijven garanderen tot 2030 (periode 2020-2040). In 2030 wordt aangenomen dat een nieuwe verhoging plaatsvindt die voldoende bescherming moet bieden tot 2080 (periode 2070-2090). Uitgaande van een maximale stijging van de zeespiegel van 60 cm in 2080 en van een minimale stijging van 10 cm in 2030 , moet de minimale verhoging 50 cm bedragen om te voldoen tot 2080. In 2080 wordt een nieuwe verhoging uitgevoerd.

Een tweede bron is Rijkswaterstaat Bouwdienst 2004 c. Deze nota is gebaseerd op Hengst 2003, maar wenkt toch sterk af wat het aanlegschema betreft. Uitgangspunt is dat door de zeespiegelrijzing de dijken gemiddeld met 1 cm per jaar verhoogd moeten worden. Dit betekent dat een dijkverhoging van 1 m voldoet om de dijken voor een periode van 100 jaar veilig te maken. Veiligheidshalve wordt wel ingeschat dat de dijken na 50 jaar terug herzien moeten worden en dat een nieuwe verhoging van een meter vereist kan zijn. De dijkverhoging wordt uitgevoerd op het moment dat de dijk niet meer voldoet aan de norm. Dit moet volgens de Bouwdienst gebeuren in de periode 2015 tot 2030. Deze periode wordt als richtcijfer gebruikt in de MKBA.

B.2.2 Kosten van dijkverhogingen

In de nota Hengst 2003 worden veiligheidshalve de kosten berekend voor een verhoging van de dijken met 100 cm over de gehele lengte van de Schelde in Nederland. Een overzicht van de kosten voor een dijkverhoging van 1 meter op het huidige prijspeil is gegeven in Tabel B-1. Gebieden 1 tot 8 zijn dijkvakken aan de noordelijke zijde van de rivier, gebieden 9 tot 16 zijn gelegen aan de zuidelijke kant.

In eenheidsprijs wordt een onderscheid gemaakt tussen een standaard verhoging van 2 mio € per km, werken met extra moeilijkheidgraad van 3 mio € per km en dure oplossingen aan 4 mio € per km. Binnen dijkvakken 4, 8 en 9 bevinden zich 6 kleine bebouwde kommen met haventjes (6 km) die met de duurste eenheidsprijs gebudgetteerd worden. De eenheidsprijs voor deze vakken is dus telkens een gewogen gemiddelde van 2 km verhoging aan 4 mio € en de overige verhoging aan 2 mio €.

Tabel B-1: Kosten voor dijkverhoging van 1 meter langs Westerschelde volgens Hengst 2003

Page 61: Kosten en baten van de Overschelde

B-2

LocatieLengte

(km)Kostprijs

/kmKost

(mio €)

1 Vlissingen Buitenhaven 4,0 4,0 16,0

2 Walcheren Zuidwatering 4,0 2,0 8,0

3 Havengebied Vlissingen-Oost 15,0 3,0 45,0

4 Zuid-Beveland, poldergebied tussen Borssele en Hansweert 31,0 2,1 66,0

5 Kanaalhaven Hansweert 3,5 4,0 14,0

6 Zuid-Beveland, poldergebied tussen kanaal en vm veerhaven 1,0 2,0 2,0

7 Voormalige veerhaven Kruiningen 1,5 3,0 4,5

8 Zuid-Beveland, poldergebied van vm veerhaven tot Belgische grens 20,0 2,2 44,0

9 Oost-Zeeuws-Vlaanderen, van Belgische grens tot vm veerhaven 20,0 2,2 44,0

10 Voormalige veerhaven Perkpolder 2,0 3,0 6,0

11 Oost-Zeeuws-Vlaanderen, poldergebied van vm veerhaven tot Terneuzen 16,0 2,0 32,0

12 Zeewering Terneuzen 4,0 4,0 16,0

13 Haven Terneuzen 2,5 4,0 10,0

14 Industrie- en havengebied DOW 6,5 3,0 19,5

15 West-Zeeuwsch-Vlaanderen, poldergebied tussen Braakmanhaven en Breskens 15,0 2,0 30,0

16 Zeewering Breskens 2,0 4,0 8,0

Totaal 365,0

De totale kosten van 365 mio € is een raming voor een verhoging van de huidige dijken met 1 meter. Een tweede verhoging van een meter zal ongetwijfeld meer grondverzet met zich mee brengen en duurder zijn. Hoeveel duurder is nog onduidelijk. Voorlopig wordt verondersteld dat deze 20% meer kost als de eerste verhoging.

Een tweede bron die toegepast wordt in de berekening van vermeden kosten voor dijkverhoging is Rijkswaterstaat Bouwdienst 2004 d, opgesteld in opdracht van ProSes. Deze nota is gebaseerd op Hengst 2003. De gehanteerde kosten zijn in totaal ingeschat op 363 mio € en dus nagenoeg gelijk met deze in Hengst 2003. Voor meer details kan tabel 3.2 geraadpleegd worden.

B.3 Vertaling effecten op waterstand in aanpassing aanlegschema

B.3.1 Methodiek Bouwdienst

Zoals eerder vermeld wordt ervan uitgegaan door de Bouwdienst dat de dijken gemiddeld met 1 cm per jaar verhoogd worden. In principe betekent dit dat één verhoging van een meter volstaat in deze eeuw. Veiligheidshalve wordt er echter vanuit gegaan dat om de 50 jaar de dijken herzien worden en is terug een verhoging van een meter voorzien.

Page 62: Kosten en baten van de Overschelde

B-3

Effecten op waterstanden worden door de Bouwdienst evenredig doorgerekend. Een verhoging van 1 cm betekent dat de dijkverhoging 1 jaar vervroegd moet worden en omgekeerd betekent een verlaging een uitstel van 1 jaar.

Deze methodiek wordt uniform toegepast ongeacht het verloop van de stijging van de zeespiegel.

B.3.2 Methodiek Vito op basis van nota Hengst 2003

B.3.2.1 Invloed broeikaseffect op waterstanden

In de MKBA en dus ook in deze berekening wordt uitgegaan van een zeespiegelstijging van 60 cm in 2100 t.o.v. 2000. In 2050 bedraagt de zeespiegelstijging 22 cm. De stijging in de tussenliggende periodes worden via lineaire interpollatie afgeleid. Dit is een vereenvoudigende berekening, die een overschatting is van de stijging in de tussenliggende periodes mits het verloop een exponentieel karakter heeft. Na 2100 wordt verondersteld dat de zeespiegelstijging uniform verder gaat.

B.3.2.2 Referentiepunten waterstandsverhoging

In Hengst 2003 wordt ingeschat dat een eerste reeks dijkverhogingen langs de Westerschelde vereist is omstreeks 2030 en een tweede reeks omstreeks 2080. Bij een zeespiegelstijging van 60 cm in 2100 en door lineaire interpollatie kan men berekenen dat de zeespiegelstijging op deze twee tijdstippen resp. 13.2 cm en 44.8 cm bedraagt t.o.v. 2000.

Deze 2 waterstanden worden gehanteerd als referentiepunt voor de bepaling van het nieuwe tijdstip van aanleg bij een verandering van de waterstand. Indien na verrekening van het effect op de waterstand op de zeespiegelstijging, dit referentiepunt bereikt wordt, wordt verondersteld dat de dijkverhoging doorgevoerd moet worden.

Hierbij wordt dus aangenomen dat de maatgevende waterstanden (1/4000) uniform stijgen langs de hele Westerschelde met de zeespiegelstijging. Ook wordt ervan uitgegaan dat de effecten op de maatgevende waterstand van de projecten uniform blijven gedurende de 21ste eeuw. Beide veronderstellingen zijn een sterke vereenvoudiging van de realiteit en wijzen erop dat de berekeningen van de vermeden kost in Nederland met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden.

B.3.3 Tijdshorizon en restwaarde

In de berekening van de baten van de vermeden kosten in Nederland worden enkel de geplande dijkverhogingen in de 21ste eeuw beschouwd. Toch wordt er verondersteld dat de zeespiegelstijging uniform verder gaat na 2100 en dit impliceert dat ook na de 21ste eeuw verdere maatregelen vereist zijn. Deze worden echter niet meegenomen in de MKBA, aangezien door het rekenen met een discontovoet effecten na 2100 geen significante invloed zullen hebben op het resultaat.

Voor de berekening van de baten van vermeden kosten in Nederland tot 2100 worden effecten na 2100 niet beschouwd. Dit betekent voor dijkvakken, die na verrekening van de effecten op de waterstand het referentiepunt niet bereiken voor 2100, dat de kosten gepland worden in 2100. De bijkomende baat van verder uitstel na 2100 wordt weergegeven in de restwaarde.

Page 63: Kosten en baten van de Overschelde

B-4

B.4 Voorbeeldberekening Overschelde

Voor deze voorbeeldberekening wordt gebruikt van de effecten op de waterstand van Svasek 2003.

B.4.1 Effecten op waterstand

De waterstandsverlaging die veroorzaakt wordt door de Overschelde is berekend door SVASEK in opdracht van de strategische MER. De Overschelde waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd is gelegen in Bath. De overlaat in de Overschelde heeft een doorlaat met een breedte van 500 m en een drempelhoogte van NAP -4m. De bijbehorende openingsstrategie is dat de kering wordt geopend zodra de waterstand in de Westerschelde hoger is dan in de Oosterschelde. De Oosterschelde kering is gesloten op laagwater na het eerste hoogwater en is dus tijdens de drie volgende hoogwaters dicht. Dit resulteert in een aanvangswaterstand in de Oosterschelde van rond NAP.

Om de waterstandsverlaging te berekenen wordt een drietrapsstorm gesimuleerd met een terugkeerperiode van 1/4000. De waterstanden zijn gebaseerd op het huidig zeeniveau. Resultaten voor het Nederlands grondgebied tot en met de grens van België zijn weergegeven in Tabel B-2.

Tabel B-2: Waterstandsverschillen langs Zeeschelde met en zonder Overschelde (bron: SVASEK 2003)

Locatie zonder OVS met OVS verschil

Honte 5,35 5,35 0

Borssele 5,45 5,4 - 0,05

Ellewoutsdijk 5,53 5,44 - 0,09

Hansweert 5,89 5,57 - 0,32

Bath 6,3 5,64 - 0,66

Prosperpolder 6,41 5,73 - 0,68

B.4.2 Methodiek Bouwdienst

B.4.2.1 Waterstandsverlaging en uitstel per dijkvak

Voor de waterstandsverlaging per dijkvak wordt in het algemeen het gemiddelde genomen van 2 observatiepunten waartussen het dijkvak gelegen is. Voor kleinere dijkvakken volstaat 1 observatiepunt. Deze waterstandsverlaging in cm is gelijk aan het aantal jaren dat de dijkverhoging uitgesteld kan worden. Effecten van minder dan 10 cm worden verwaarloosd.

Page 64: Kosten en baten van de Overschelde

B-5

Tabel B-3: Waterstandsverlaging Overschelde volgens SVASEK 2003 en corresponderend uitstel dijkverhoging volgens methodiek Bouwdienst

Dijksegment Lengte (km)Verlaging

(m) Uitstel (jaar)

Noordoever

Vlissingen - Borsele 23,0 0,02 2

Borsele - Ellewoutsdijk 11,0 0,05 7

Ellewoutsdijk-Hoedekenskerke 10,0 0,20 20

Hoedekenskerke-Hansweert 10,0 0,32 32

Kanaalhaven Hansweert 3,5 0,32 32

Poldergebied tussen kanaal en vm veerhaven 1,0 0,32 32

Voormalige veerhaven Kruiningen 1,5 0,32 32

Voormalige veerhaven tot Belgische grens deel 1 10,0 0,50 50

Voormalige veerhaven tot Belgische grens deel 2 10,0 0,67 67

Zuidoever

Eerste deel Breskens – haven Terneuzen 13,0 0,02 2

Tweede deel Breskens – haven Terneuzen 13,0 0,09 7

Zeewering Terneuzen 4,0 0,10 10

Poldergebied van vm veerhaven tot Terneuzen deel 1 6,0 0,20 20

Poldergebied van vm veerhaven tot Terneuzen deel 2 10,0 0,32 32

Voormalige veerhaven Perkpolder 2,0 0,32 32

Vm veerhaven tot Belgische grens deel 1 10,0 0,50 50

Vm veerhaven tot Belgische grens deel 2 10,0 0,67 67

B.4.2.2 Berekening baat uitstel eerste dijkverhoging

Voor deze berekening gaan we ervan uit dat in het nulscenario deze dijkverhoging vereist is in 2022 (centrale tijdstip van periode 2015-2030). Dit betekent dat een eerste dijkverhoging verschuift tot maximaal 2089.

Om een verschuiving in tijdstip te monetariseren wordt gebruik gemaakt van een discontovoet. Bij een standaard voet van 4% en een actualisatie naar 2004 bekomen we een baat van 83.94 mio €. Mits geen enkele verhoging uitgesteld kan worden tot na 2100 is er ook geen restwaarde. Een lagere discontovoet betekent dat er minder belang gehecht wordt aan het tijdstip van aanleg en dat er dus minder waarde wordt gehecht aan uitstel van verhoging. Anderzijds wil dit ook zeggen dat kosten die later gebeuren meer gaan meetellen in de totale baten. Er is dus een soort van wisselwerking en het is dan ook moeilijk te voorspellen of de baten hoger of lager gaan zijn.

Page 65: Kosten en baten van de Overschelde

B-6

Andere discontovoeten die onderzocht worden zijn 3 en 7%. Dit geeft baten van resp. 86.47 en 62.46 mio €.

B.4.2.3 Berekening baat uitstel eerste en tweede dijkverhoging

De Bouwdienst stelt dat na 50 jaar een tweede revisie van de dijken vereist is, hetgeen tegenstrijdig is met de stelling van 1cm dijkverhoging per jaar. Daarom wordt ook in de basisvariant deze tweede verhoging niet meegenomen. In een sensitiviteitsanalyse wordt wel gekeken hoeveel de baten toenemen als we het uitstel van deze tweede verhoging meenemen. Bij een discontovoet van 4% nemen de geactualiseerde baten tot 2100 toe tot 96.25 mio € met een restwaarde na 2100 van 1.88 mio €. Er is sprake van een restwaarde omdat dijkverhogingen uitgesteld worden tot na 2100. Hierbij wordt verondersteld dat de kosten van de tweede dijkverhoging 20% meer bedragen dan de kosten van de eerste.

Bij discontovoeten van 3 en 7% veranderen de baten naar resp. 106.16 mio € en 64.85 mio € met restwaardes na 2100 van 4.01 mio € en 0.16 mio €.

B.4.3 Methodiek Vito op basis van nota Hengst 2003

B.4.3.1 Waterstandsverlaging per dijkvak

Op basis van de berekende waterstanden in Tabel B-2, wordt in

Page 66: Kosten en baten van de Overschelde

B-7

Tabel B-4 de waterstandsverlaging per dijkvak berekend. Dit gebeurt net als bij de Bouwdienst door het gemiddelde te nemen van de berekende waterstandsverlagingen voor de 2 punten inTabel B-2, waartussen het dijkvak gelegen is met dit onderscheid dat sommige dijkvakken minder in detail opgesplitst zijn. Hierbij is wel verondersteld dat de waterstand aan de noordelijke kant gelijk is aan deze aan de zuidelijke kant. De berekenings punten beschreven in Tabel B-2 liggen immers allen aan de noordelijke kant.

Page 67: Kosten en baten van de Overschelde

B-8

Tabel B-4: Gemiddelde waterstandsverlaging per dijkvak veroorzaakt door OVS

LocatieWaterstands-

verlaging OVS (m)

1 Vlissingen Buitenhaven 0

2 Walcheren Zuidwatering 0

3 Havengebied Vlissingen-Oost 0,025

4 Zuid-Beveland, poldergebied tussen Borssele en Hansweert 0,185

5 Kanaalhaven Hansweert 0,32

6 Zuid-Beveland, poldergebied tussen kanaal en vm veerhaven 0,32

7 Voormalige veerhaven Kruiningen 0,32

8 Zuid-Beveland, poldergebied van vm veerhaven tot Belgische grens 0,5

9 Oost-Zeeuws-Vlaanderen, van Belgische grens tot vm veerhaven 0,5

10 Voormalige veerhaven Perkpolder 0,32

11 Oost-Zeeuws-Vlaanderen, poldergebied van vm veerhaven tot Terneuzen 0,205

12 Zeewering Terneuzen 0,09

13 Haven Terneuzen 0,09

14 Industrie- en havengebied DOW 0,09

15 West-Zeeuwsch-Vlaanderen, poldergebied tussen Braakmanhaven en Breskens 0,045

16 Zeewering Breskens 0

Page 68: Kosten en baten van de Overschelde

B-9

B.4.3.2 Berekening nieuw tijdstip van aanleg verhoging bij bouw van Overschelde

Op basis van de werkwijze beschreven in B.3.2 kan de waterstandsverlaging vertaald worden in een nieuw tijdstip van aanleg voor de geplande dijkverhogingen in de 21ste eeuw.

Tabel B-5: Tijdstippen aanleg dijkverhogingen in 0-scenario en met aanleg Overschelde

1e dijkverhoging 2e dijkverhoging

Locatie 0-scenario OVS 0-scenario OVS

1 Vlissingen Buitenhaven 2030 2030 2080 2080

2 Walcheren Zuidwatering 2030 2030 2080 2080

3 Havengebied Vlissingen-Oost 2030 2035 2080 2083

4 Zuid-Beveland, poldergebied tussen Borssele en Hansweert 2030 2062 2080 2105

5 Kanaalhaven Hansweert 2030 2080 2080 2123

6 Zuid-Beveland, poldergebied tussen kanaal en vm veerhaven 2030 2080 2080 2123

7 Voormalige veerhaven Kruiningen 2030 2080 2080 2123

8 Zuid-Beveland, poldergebied van vm veerhaven tot Belgische grens 2030 2105 2080 2146

9 Oost-Zeeuws-Vlaanderen, van Belgische grens tot vm veerhaven 2030 2105 2080 2146

10 Voormalige veerhaven Perkpolder 2030 2080 2080 2123

11 Oost-Zeeuws-Vlaanderen, poldergebied van vm veerhaven tot Terneuzen 2030 2065 2080 2107

12 Zeewering Terneuzen 2030 2050 2080 2091

13 Haven Terneuzen 2030 2050 2080 2091

14 Industrie- en havengebied DOW 2030 2050 2080 2091

15 West-Zeeuwsch-Vlaanderen, poldergebied tussen Braakmanhaven en Breskens

2030 2040 2080 2085

16 Zeewering Breskens 2030 2030 2080 2080

Een aantal dijkvakken zullen pas na 2100 aangepast worden. In de verrekening van de baten tot 2100 wordt verondersteld dat deze kosten in 2100 gemaakt zullen worden. De bijkomende baat van het verdere uitstel zal weergegeven worden in de restwaarde.

B.4.3.3 Berekening baat uitgestelde of vermeden dijkverhoging

Om een verschuiving in tijdstip te monetariseren wordt gebruik gemaakt van een discontovoet. Bij een standaard voet van 4% en een actualisatie naar 2004 bekomen we een baat van 87,51 mio € tot 2100 en een bijkomende restwaarde van 3,38 mio €.

Page 69: Kosten en baten van de Overschelde

B-10

Een lagere discontovoet betekent dat effecten verder in de toekomst belangrijker worden en dat de baat van uitgestelde dijkverhoging zal toenemen. Bij een hogere discontovoet geldt het omgekeerde effect.

Andere discontovoeten die onderzocht worden zijn 3 en 7%. Dit geeft baten tot 2100 van resp. 103.91 en 46.45 mio €. Restwaardes zijn dan 7.28 en 0.28 mio €.

B.5 Vergelijking methodieken

Wat de resultaten betreft, ontlopen beide methodieken elkaar niet veel. De baten berekend volgens de methode beschreven door de Bouwdienst zijn iets hoger dan deze ingeschat op basis van de nota Hengst 2003. Dit is te verklaren door het vroegere tijdstip waarop dijkverhogingen in het nulalternatief zijn voorzien. Dit compenseert volledig de grotere inschatting voor het aantal jaren uitstel volgens de Vito-methodiek.

In de loop van het rapport wordt de methodiek, beschreven door de Bouwdienst toegepast. Indien blijkt dat de vermeden kosten in Nederland een rol kunnen spelen in de kosten-batenverhouding zal ook gekeken worden hoe de conclusies beïnvloed worden indien de andere methode wordt toegepast.

B.6 Beperkingen bij inschatting vermeden kosten Nederland

Bij de berekening van de vermeden kosten in Nederland zijn de nodige veronderstellingen gemaakt die een niet onbelangrijke impact hebben op de resultaten. Het is dan ook belangrijk de gemaakte veronderstellingen en beperkingen in kaart te brengen om duidelijk te maken dat deze resultaten met de nodige voorzichtigheid moeten geïnterpreteerd worden.

Wat de kosten betreft worden vernieuwingen die ook zonder een toename van het overstromingsrisico moeten gebeuren, niet beschouwd. Er wordt vanuit gegaan dat dijken enkel vervangen worden door een verandering van de waterstand. In werkelijkheid zal de toestand van de dijk ook een grote invloed hebben op het tijdstip van aanleg van een verhoging.

Wat waterstanden betreft wordt in de Vito-methodiek gerekend met een zeespiegelstijging van 22 cm in 2050 en 60 cm in 2100. Tussenliggende periodes worden via interpollatie afgeleid hetgeen een overschatting is aangezien de zeespiegelstijging een exponentieel verloop kent.

Ook wordt aangenomen dat de maatgevende waterstanden (1/4000) uniform stijgen langs de hele Westerschelde met de zeespiegelstijging.

In de verrekening van de effecten op de waterstand wordt ervan uitgegaan dat de effecten op de maatgevende waterstand van de projecten uniform blijven gedurende de 21ste eeuw. Naar alle waarschijnlijkheid zullen de effecten op de waterstand iets toenemen naarmate de zeespiegel stijgt. Ook is het niet zeker dat de maatgevende waterstand uniform verandert met het effect van een project op de waterstand. Een maatgevende storm van 1/4000 is altijd een combinatie van een waterstand en een golfhoogte. De meest waarschijnlijke situatie is de maatgevende situatie. Door de waterstand te verlagen kan een andere combinatie als maatgevende situatie gaan gelden. Zo kan bijvoorbeeld bij 1/4000 de waterstand verlagen met 60 cm, maar kan in de maatgevende situatie de golfhoogte toenemen. Ook worden effecten op de rechteroever gelijkgesteld aan effecten op de linkeroever. Hier zal ook een onderscheid zijn,alhoewel dit niet voldoende groot is om een significante invloed te hebben op de inschatting van de baten.

Dit alles maakt de inschatting onzeker. De benadering is een goede manier om de grootte van het effect in te schatten, maar kan niet als basis gebruikt worden voor eventuele compensaties van grensoverschrijdende effecten.

Page 70: Kosten en baten van de Overschelde

C-1

Bijlage C Vergelijking methodes voor berekening vermeden risico bij overstromen van Vlaanderen (WLH) en Nederland (HIS-GIS)

C.1 Algemeen

De berekeningen voor schade bij overstromingen verlopen volgens een vast stramien. Op basis van waterbouwkundige berekeningen wordt voor ieder gebied bepaald wat de overstromingsdiepte is en hoe snel het water stijgt. Door deze gegevens te koppelen aan schadefuncties, kan men bepalen hoeveel procent van de maximale waarde of vervangingswaarde van een goed beschadigd is. Deze schadefuncties zijn afgeleid op basis van gebeurtenissen uit het verleden. Het percentage van de vervangingswaarde dat beschadigt wordt, wordt ook wel de schadefactor genoemd. Door een inschatting te maken van de vervangingswaarde van een goed en een inventarisatie van het gebied, is een inschatting van de schade bij overstromingen mogelijk.

In deze nota worden de methodieken vergeleken, die gebruikt worden in Nederland en Vlaanderen. In Nederland is dit de standaardmethode schade en slachtoffers, die geïntegreerd is in het Hoogwater Informatie Systeem (HIS) en beschreven staat in de studie Kok et al. 2002. In Vlaanderen wordt de methode toegepast die ontwikkeld is door de afdeling Waterbouwkundig Laboratorium en Hydrologisch onderzoek (WLH) en beschreven staat in de studie Vanneuville et al. 2002 a tot e. Deze methode is vooral gebaseerd op de Nederlandse methode, maar heeft toch nog verschilpunten. Bedoeling van deze nota is deze verschilpunten in kaart te brengen en een aanzet te geven over hoe moet worden omgegaan met deze verschillen voor de MKBA.

Om de verschillen in kaart te brengen worden de methodes vergeleken per schadecategorie. Schadecategorieën zijn woningen, bedrijven, voertuigen, landbouw en recreatie, verkeersinfrastructuur en slachtoffers. Een aantal van de verschillen zijn te verklaren door een verschillende manier van inventarisatie van het gebied. Indien dit het geval is, zal ook op de verschillen van inventarisatie ingegaan worden. Indien hier niet op ingegaan wordt, wil dit niet zeggen dat de inventarisatie gelijk is, maar we gaan ervan uit dat dit voor de beide landen zo nauwkeurig mogelijk gebeurt en dat deze verschillen geen invloed hebben op de vergelijkbaarheid van de gegevens.

Wat de vervangingswaarde betreft, is het prijspeil van de HIS-methode 2000 en van de WLH-methode 2002. Dit zal in de MKBA nog omgerekend worden naar 01/01/2004.

C.2 Woningen en inboedel

C.2.1 Schadefuncties bij woningen en inboedel

De WLH-methode maakt bij de schadefunctie voor woningen onderscheid tussen zout en zoet water. Eenzelfde schadefunctie wordt toegepast voor alle type woningen. In de HIS-methode wordt dan weer geen onderscheid gemaakt tussen zout en zoet water, maar wel tussen eengezinswoningen, laagbouw, middenbouw en hoogbouw. Dit onderscheid wordt niet gemaakt in de WLH-methode, mits over het type woningen geen gegevens beschikbaar zijn. In Figuur C-1 worden de schadefuncties voor HIS en WLH voor inboedel en woningen apart weergegeven. In Figuur C-2 worden de schadefuncties voor woningen incl. inboedel voor de verschillende woningtypes in HIS gegeven. Mits vooral eengezinswoningen zullen overstromen, heeft het onderscheid in woningtypes in HIS geen grote invloed op de resultaten. Het zal vooral het verloop van de functie voor eengezinswoningen zijn die van belang is. Op dit vlak zijn er tussen beide methodes geen grote onderscheiden waarneembaar. De schadefactor

Page 71: Kosten en baten van de Overschelde

C-2

Figuur C-1: Schadefuncties woningen en inboedel voor eengezinswoningen HIS en WLH

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500

Overstromingsdiepte in cm

Sch

adef

acto

rWoningen WLHzoet

Inboedel WLH

Woningeneengezins HIS

Inboedeleengezins HIS

Woningen WLHzout

Figuur C-2: Schadefuncties per woningtype inclusief inboedel HIS

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500

Overstromingsdiepte in cm

Sch

adef

acto

r

Totaal eengezinsHIS

Totaal laagbouwHIS

Totaalmiddenbouw HIS

Totaal hoogbouwHIS

C.2.2 Vervangingswaarde woningen

De maximale schade aan de woningen zelf wordt bepaald op basis van de gemiddelde verkoopswaarde van de woningen. In de Vlaamse methode wordt deze waarde gehaald uit de ‘Gids der onroerende waarden’ en wordt een onderscheid in waarde gemaakt per gemeente. Het Vlaamse gemiddelde van deze gegevens bedraagt 95.569 €. De waarde van de inboedel wordt ingeschat op 50% van de waarde van het gebouw. Dit brengt de totale waarde van de woning incl. inboedel op 143.354 €.

In Nederland is de gemiddelde marktwaarde van een eengezinswoning 219.000 €. Hierop wordt een correctie toegepast voor de grondwaarde van 48.000 €, zodat de vervangingswaarde van de woning gelijk is aan 171.000 €. De waarde van de gemiddelde inboedel is gelijk gesteld aan 70.000 €. Deze bedragen worden toegepast voor heel Nederland. Totaal bedrag voor laag-, midden- of hoogbouwwoning is 172.000 €. Voorts wordt nog een specifieke waardering toegepast voor boerderijen van 392.000 €, incl. inboedel.

Page 72: Kosten en baten van de Overschelde

C-3

Het verschil in prijspeil buiten beschouwing gelaten, betekent dit dat de waarde van woningen in Nederland 68% hoger ligt dan deze in Vlaanderen. In Vlaanderen wordt hierbij zelfs geen correctie uitgevoerd van de grondwaarde.

In Vlaanderen wordt wel in tegenstelling tot Nederland bovenop deze directe schade een percentage van 10 tot 15% toegevoegd voor indirecte schade. Met dit percentage wil men een inschatting maken voor de opruimkosten. Een gemiddelde van 12.5% toevoegen leidt tot een totale waarde van 161.273 €. Indien dit percentage verrekend wordt in de vervangingswaarde bedraagt het verschil nog steeds 49%.

C.3 Bedrijven

C.3.1 Schadefuncties bij bedrijven

In de Vlaamse methodiek wordt gebruik gemaakt van 2 methodes voor bedrijven. Enerzijds wordt gebruik gemaakt van de oppervlakte van industriegebied en wordt een vast bedrag per m² gerekend voor de vervangingswaarde. Anderzijds wordt gebaseerd op het aantal werknemers dat tewerkgesteld is in een bepaald gebied. De WLH-methode berekent beide en neemt de maximale waarde van de 2 als inschatting voor de schade aan bedrijven. Beide methodes hebben ook een aparte schadefunctie zoals blijkt uit Figuur C-3. Uit eerste berekeningen werd duidelijk dat vooral de methode per werknemer de grootste schade oplevert.

In HIS wordt enkel gewerkt met schade per werknemer. De schadefunctie die hiervoor wordt toegepast is identiek aan deze toegepast in Vlaanderen.

Figuur C-3: Schadefuncties voor bedrijven HIS en WLH

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500

Overstromingsdiepte in cm

Sch

adef

acto

r

BedrijvenoppervlakteWLH

BedrijvenwerknemersWLH

BedrijvenHIS

C.3.2 Vervangingswaarde bedrijven

De vervangingswaarde voor bedrijven wat oppervlakte betreft bedraagt 96.23 €/m². Dit bedrag is niet vergelijkbaar met bedragen in Nederland. Het bedrag per werknemer is dit wel. Hiervoor wordt de schade ingeschat op 175.820 € per werknemer in de industrie. Net als bij woningen

Page 73: Kosten en baten van de Overschelde

C-4

wordt een indirecte schadepercentage toegepast op dit bedrag. Voor industrie ligt dit tussen 35 en 45 %. Dit percentage ligt iets hoger omdat men naast opruimkosten ook hiermee het verlies door productiestops in rekening wil brengen. In totaal geeft dit een gemiddelde schade per werknemer van 246.148 € per werknemer.

Wat inventarisatie betreft is in Vlaanderen enkel de ligging van industriegebieden en het aantal werknemers per gemeente gekend. Strikt genomen worden daarom alle werknemers, incl. deze in de dienstensector toegewezen in het industriegebied. Bovendien wordt de vervangingswaarde berekend op basis van een bedrag per werknemer dat berekend is voor industriële sectoren. Dit leidt tot een overwaardering van industriegebieden en een onderwaardering van woongebieden, waar de dienstverlenende bedrijven hoofdzakelijk gelegen zijn. Daarom werden bijkomende berekeningen uitgevoerd, waarbij enkel de werknemers in industriële sectoren werden toegewezen aan industriegebied en werknemers in dienstensectoren werden toegewezen aan woongebied. De schadefactor voor bedrijven per werknemer werd hierbij toegepast op overstromingsdieptes in woongebied. Als maximale schadebedrag werden de bedragen van HIS voor directe schade als basis genomen. Voor indirecte schade werd zoals bij industrie met een toeslag van 40% gerekend. Dit leidde uiteindelijk tot een maximaal schadebedrag per werknemer van 42.542 € voor de dienstensector.

In Nederland wordt meer nauwkeurig een onderscheid gemaakt per sector en een bijkomend onderscheid tussen directe en indirecte kosten en kosten door bedrijfsuitval. Dit wordt weergegeven in Figuur C-4. Onder indirecte kosten wordt hier verstaan de schade bij toeleverende en afnemende bedrijven buiten het getroffen gebied wegens het wegvallen van omzet en schade vanwege het doorsnijden van aan- en afvoerroutes, hetgeen leidt tot reistijdverlies. Kosten door bedrijfsuitval zijn kosten door productiestilstand en komen dus deels overeen met de indirecte kosten per werknemer van Vlaanderen.

Figuur C-4: Vervangingswaarde bedrijven per werknemer HIS

Sector Direct Indirect Bedrijfsuitval Totaal

Delfstofwinning € 1.820.000 € 116.000 € 84.000 € 2.020.000

Industrie € 279.000 € 70.000 € 62.000 € 411.000

Nutsbedrijven € 620.000 € 163.000 € 112.000 € 895.000

Bouw € 10.000 € 26.000 € 45.000 € 81.000

Handel, horeca € 20.000 € 3.500 € 7.500 € 31.000

Banken, verzekeringen € 90.000 € 7.000 € 14.000 € 111.000

Transport, communicatie € 75.000 € 6.400 € 11.200 € 92.600

Zorg, overige € 20.000 € 6.300 € 3.400 € 29.700

Overheid € 60.000 € 2.200 € 9.200 € 71.400

Indien de totaalbedragen per sector omgerekend worden naar één vast bedrag per werknemer op basis van de sectorverdeling in België, krijgen we een gemiddeld bedrag van 41.457 € voor de dienstensector en 290.281 € voor de industriële sector. Dit betekent een afwijking van 3 % voor de dienstensector en 18% voor de industriële sector.

Page 74: Kosten en baten van de Overschelde

C-5

C.4 Voertuigen

C.4.1 Schadefuncties voor voertuigen

De schadefunctie voor voertuigen vertonen wel grote verschillen zoals blijkt uit Figuur C-5. Hierbij werd in de Vlaamse methode bewust afgeweken van de Nederlandse schadefunctie, omdat voertuigen reeds veel sneller volledig vernield zijn. Voor de WLH-methode wordt bovendien onderscheid gemaakt tussen zout en zoet water, waarbij zout water ervoor zorgt dat voertuigen sneller onbruikbaar worden.

Figuur C-5: Schadefuncties voor voertuigen in WLH en HIS

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500 550 600

Overstromingsdiepte in cm

Sch

adef

acto

r

VoertuigenWLH zoet

VoertuigenHIS

VoertuigenWLH zout

C.4.2 Vervangingswaarde voertuigen

De gemiddelde prijs voor voertuigen, toegepast in de Vlaamse methode bedraagt 4.627 €. Bij de berekening van dit bedrag werd rekening gehouden met de gemiddelde leeftijd en met de jaarlijkse waardevermindering van de voertuigen. In tegenstelling tot wat beschreven staat in de studie “Risicobenadering bij waterbeheersingsplannen, methodologie en case study Denderbekken”, wordt voor de MKBA geen rekening gehouden met evacuatie.

Ook in Nederland is ook rekening gehouden met de gemiddelde leeftijd van de voertuigen. Naast deze omrekening worden de gebruikersheffingen niet meegerekend (45% van cataloguswaarde) en wordt verondersteld dat slechts 25% van de voertuigen beschadigd wordt. Dit leidt uiteindelijk tot een bedrag van 1.070 € per voertuig. Indien we net als voor Vlaanderen geen evacuatie veronderstellen, wordt dit bedrag 4.280 €, hetgeen vrij goed in de buurt ligt van het Vlaamse bedrag.

C.5 Landbouw en recreatie

C.5.1 Schadefuncties landbouw en recreatie

Wat schadefunctie voor landbouw betreft is er geen onderscheid tussen de 2 methodes. Voor recreatie wordt in HIS dezelfde functie gebruikt als voor landbouw. In de WLH-methode ligt dit anders. Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen infrastructuur en terreinen. Bij terreinen zal

Page 75: Kosten en baten van de Overschelde

C-6

de schade sneller de maximale waarde bedragen als bij gebouwen. De schadefunctie voor infrastructuur is dezelfde als deze voor bedrijven op basis van oppervlakte (zie Figuur C-3) en deze functie wordt toegepast voor alle infrastructuren (vb. ook luchthavens, stations, perrons). Gemiddeld gezien zal voor recreatie het onderscheid niet groot zijn.

Figuur C-6: Schadefuncties landbouw en recreactie HIS en WLH

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500 550 600

Overstromingsdiepte in cm

Sch

adef

acto

r

LandbouwWLH

Recreatie terrein WLH

Landbouw enrecreatie HIS

InfrastructuurWLH

C.5.2 Vervangingswaarde landbouw en recreatie

De vervangingswaardes voor landbouw zijn in Vlaanderen gebaseerd op marktprijzen van producten en gemiddelde opbrengsten per ha. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen akkerbouw, weiland en boomgaarden. Groenteteelt is inbegrepen in akkerbouw. Maximale schadebedragen voor akkerbouw, weiland en boomgaarden zijn respectievelijk 0.327 €/m², 0.073 €/m² en 1.48 €/m². Voor akkerbouw is dit een Vlaams gemiddelde en wordt afhankelijk van de samenstelling van de teelten per landbouwstreek een apart schadebedrag berekend. Deze variëren van 0.18 €/m² tot 1.90 €/m². Bovenop deze schade wordt een indirecte schade van 10% gerekend voor opruimkosten en verlies aan vruchtbaarheid.

Voor schade door zout water worden deze bedragen verdubbeld en vermeerderd met een vast bedrag van 0.05 €/m² voor het toedienen van kalk om het structuurherstel te versnellen en de effecten van de overstroming weg te werken na twee jaar. Met deze verdubbeling wil men een inschatting maken voor de vermindering van de oogst van de jaren volgend op de overstroming omwille van het zoutgehalte.

In Nederland wordt voor landbouw een onderscheid gemaakt tussen glastuinbouw en landbouw. In landbouw zijn weiland, akkerbouw en groenten- en fruitteelt inbegrepen. Glastuinbouw heeft enkel betrekking op serres. Voorts wordt een onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte schade. Directe schade bevat niet alleen de beschadiging van de oogst, maar ook schade aan bedrijfsgebouwen en werktuigen en installaties. Het oogstverlies wordt ingeschat door de jaarlijkse productiewaarde per ha te berekenen. Voor akkerbouw is dit te vergelijken met de marktprijzen van de gewassen, maar voor weiland is dit fundamenteel verschillend met de marktprijs van gras. Zo zal vooral de productiewaarde van de melkveehouderij per ha fundamenteel verschillen. Met indirecte schade wil men het verlies van allerlei toeleverende bedrijven die zich buiten het getroffen gebied bevinden, inschatten. Via multiplicatoren op de toegevoegde waarde per ha wordt deze berekend.

Directe schade aan landbouw en glastuinbouw in HIS bedragen resp. 1.50 €/m² en 40.10 €/m². Indirecte schade voor deze categorieën zijn 1.60 €/m² en 4.00 €/m². Deze bedragen liggen veel hoger dan deze voor Vlaanderen. Dit is enerzijds te verklaren door een verschil in berekeningswijze, maar anderzijds ook door het onderscheid in de afbakening van de categorieën. In Vlaanderen vallen stallen onder dezelfde classificatie als infrastructuur en dit

Page 76: Kosten en baten van de Overschelde

C-7

wordt gewaardeerd aan 96.2267 €/m². Bij een gemiddelde grootte van stallen van 2000 m² per bedrijf, betekent dit een waarde van 192453.4 € voor de bedrijfsgebouwen. In HIS is het gemiddelde aantal ha/bedrijf gelijk aan 50.5 ha. Wanneer we deze grootheid toepassen betekent dit een extra schadepost per m² landbouwgrond van 0.38 €/m².

Ook de schadebedragen voor recreatie zijn moeilijk te vergelijken. Zoals eerder vermeld wordt in Vlaanderen een onderscheid gemaakt tussen de terreinen en de infrastructuur. Voor de terreinen is het maximale bedrag 0.027 €/m². Ook dit bedrag wordt verdubbeld voor zout water. Voor infrastructuur wordt wederom 96.2267 €/m² aangerekend. De Nederlandse bedragen liggen hier tussen. Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen extensieve (bossen, parken, sportterreinen) en intensieve (dagrecreatie, verblijfsrecreatie) recreatie met schadebedragen van 10.90 en 8.90 €/m².

C.6 Verkeersinfrastructuur

C.6.1 Schadefuncties verkeersinfrastructuur

Wat verkeersinfrastructuur betreft zijn de schadefuncties voor beide methodieken identiek. Deze functie wordt zowel gebruikt voor spoorwegen als voor autowegen.

Figuur C-7: Schadefuncties verkeersinfrastructuur WLH en HIS

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500 550 600

Overstromingsdiepte in cm

Sch

adef

acto

r

WegenWLH

WegenHIS

C.6.2 Vervangingswaarde verkeersinfrastructuur

In Vlaanderen wordt er een heel gamma (48) aan vervangingswaardes toegepast naargelang het type weg. Voornaamste categorieën zijn de autosnelweg van 3000 €/m, de nationale weg met een breedte > 10 meter aan 800 € en de gewone straat met een breedte < 10 meter aan 650 €/m. Verdere onderverdeling zijn op basis van de breedte en de aanwezigheid van bermen en bruggen.

In Nederland is er een onderscheid tussen rijkswegen, autowegen en overige wegen. Directe schadebedragen zijn 1450 €, 980 € en 270 €. Aanlegkosten per m² zijn omgerekend naar kosten per lopende meter en door wisselende breedtes afhankelijk van het type weg verschillen de kosten per lopende meter. Voorts wordt voor rijkswegen en autowegen verondersteld dat er gemiddeld 1 kunstwerk per 5 kilometer weg is. Naast directe schade wordt voor rijkswegen ook indirecte schade of reistijdverlies ingeschat. Dit bedraagt 650 € per meter per dag.

Page 77: Kosten en baten van de Overschelde

C-8

Voor spoorwegen wordt door het WLH een onderscheid gemaakt tussen enkelvoudig en meervoudig spoor en tussen geëlektrificeerd en niet-geëlektrificeerd. De kosten van meervoudig spoor (7500 €/m geëlektrificeerd) zijn veel hoger als deze voor enkelvoudig spoor (625 €/geëlektrificeerd). Deze grote meerkost is te wijten aan elektrische wissels en dure seininstallaties.

In HIS wordt maar liefst 25.150 € directe schade aan spoorwegen gerekend. Dit bedrag bevat 25.000 € aan spoorschade en 150 € aan schade aan rollend materieel, hetgeen niet wordt meegenomen in Vlaanderen. Hierbij wordt uitgegaan van een 2-sporig tracé, inclusief reguliere kunstwerken. Dit betekent dat de vervangingswaarde in Nederland 3 maal zo hoog ligt als deze in Vlaanderen. Naast deze directe schade wordt ook rekening gehouden met schade door bedrijfsuitval (151 €/m) en indirecte schade door reistijdverlies (86€/m). Dit wordt ook niet meegenomen in Vlaanderen, maar deze bedragen zijn te verwaarlozen in vergelijking met de directe schade.

C.7 Slachtoffers

De schadefuncties voor slachtoffers zijn zeer verschillend met deze van de overige schadecategorieën. Naast de overstromingsdiepte speelt ook de stijgsnelheid een rol. We krijgen dus een 3-dimensionale voorstelling in Figuur C-8. Om de schadefuncties beter te kunnen vergelijken wordt in Figuur C-9 en Figuur C-10 een 2-dimensionale voorstelling gegeven van de functies in beide methodieken. Er zijn hierbij wel verschillen merkbaar. De schadefactoren in HIS nemen sneller toe in functie van de overstromingsdiepte en de stijgsnelheid dan deze van het WLH.

Bij lagere overstromingsdieptes (tot 3.5 m) zijn deze verschillen verwaarloosbaar. Het is pas vanaf deze hoogte dat de verschillen substantieel zijn. De verhouding verschilt sterk afhankelijk van de gekozen hoogte en stijgsnelheid. Uiteindelijk is het effect van deze verschillende functies verwaarloosbaar klein.

Deze functies houden geen rekening met preventieve evacuatie. In de MKBA wordt hier dan ook geen rekening mee gehouden.

Figuur C-8: Schadefunctie slachtoffers HIS (3-dimensionale voorstelling)

0

75

150

225

300

375

450

525

600

675

00.4

0.81.2

1.62

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Schadefactor

Overstromingsdiepte in cm

Stijgsnelheid in m/u

Page 78: Kosten en baten van de Overschelde

C-9

Figuur C-9: Schadefunctie slachtoffers WLH

0 75 150

225

300

375

450

525

600

675

0

0.4

0.8

1.2

1.6

2

2.4

2.8

Schadefactor

Overstromingsdiepte in cm

Stijgsnelheid in m/u

0,00%-20,00% 20,00%-40,00% 40,00%-60,00%

60,00%-80,00% 80,00%-100,00%

Figuur C-10: Schadefunctie slachtoffers HIS

0 75 150

225

300

375

450

525

600

675

0

0.4

0.8

1.2

1.6

2

2.4

2.8

Schadefactor

Overstromingsdiepte in cm

Stijgsnelheid in m/u

Page 79: Kosten en baten van de Overschelde

C-10

C.8 Besluit

C.8.1 Schadefuncties

De verschillen in schadefuncties zullen het resultaat niet in grote mate beïnvloeden. Voor de meeste categorieën is de functie nagenoeg identiek. Het belangrijkste verschil zit in de categorie voertuigen. Mits uit vorige berekeningen gebleken is dat deze categorie niet zal doorwegen op de totale schade zal dit verschil ook geen grote impact hebben.

Eventuele omrekeningen van schadefactoren is niet nodig en zou bovendien ook onmogelijk zijn. Door het niet-lineaire karakter van de functie zijn de verschillen afhankelijk van de overstromingsdiepte in ieder gebied en zulke gedetailleerde omrekening is niet mogelijk.

C.8.2 Vervangingswaardes

Voor de vervangingswaardes zijn de verschillen groter. In Tabel C-1 wordt een samenvattend overzicht gegeven voor alle schadecategorieën.

Page 80: Kosten en baten van de Overschelde

C-11

Tabel C-1: Algemeen overzicht vervangingswaardes WLH, HIS

Schadecategorie Eenheid WLH 2002 HIS 2000

Eengezinswoning incl inboedel stuk € 161.273 € 241.000

Delfstoffenwinning arbeidsplaats € 246.148 € 2.020.000

Industrie arbeidsplaats € 246.148 € 411.000

Nutsbedrijven arbeidsplaats € 246.148 € 895.000

Bouw arbeidsplaats € 246.148 € 81.000

Handel, horeca arbeidsplaats € 42.542 € 31.000

Banken, verzekeringswezen arbeidsplaats € 42.542 € 111.000

Transport, communicatie arbeidsplaats € 42.542 € 92.600

Zorg, overige € 42.542 € 29.700

Overheid € 42.542 € 71.400

Voertuigen* stuk € 4.627 € 4.280

Akkerbouw** m² € 1,08 € 3,10

Weiland** m² € 0,58 € 3,10

Boomgaarden** m² € 3,39 € 3,10

Glastuinbouw** m² € 1,08 € 44,10

Intensieve recreatie*** m² € 9,65 € 10,90

Extensieve recreatie*** m² € 9,67 € 8,90

Rijkswegen m € 3.000 € 1.450

Autowegen m € 800 € 980

Overige wegen m € 650 € 270

Spoorwegen m € 7.500 € 25.150

* Bedrag HIS, omgerekend naar 0% evacuatie

** Bedragen Dender voor zout water en incl. 2000 m² gebouwen per 50,5 ha

*** Bedragen Dender voor zout water en met 10% gebouwen

In het algemeen liggen de waardes van HIS hoger als deze van WLH. In HIS wordt dan ook meer rekening gehouden met indirecte schade en schade door bedrijfsuitval.

Hoe groot de invloed is van dit verschil in waardes op het vermeden risico is moeilijk in te schatten. Wel zijn de resultaten volgens beide methodes makkelijk omrekenbaar naar de andere schadebedragen door eenvoudigweg de verhouding van de vervangingswaardes toe te passen op de resultaten. Dit zal dan ook gebeuren in de loop van de studie. Het is te verwachten dat een omrekening van WLH-resultaten naar vervangingswaardes van HIS de resultaten tussen 0 en 50% zal verhogen.

Page 81: Kosten en baten van de Overschelde

D-1

Bijlage D Methode voor inschatting van bovengrens voor vermeden risico’s langs de Westerschelde in Nederland

Berekeningen zijn uitgevoerd voor stormen met een terugkeerperiode van 4000 en 10000 jaar. Uitgangspunt hierbij is telkens de beveiligingsnorm. Indien deze norm bereikt wordt, wordt verondersteld dat een bres ontstaat in de dijken en dat er een overstroming plaats vindt. Dit is dus onafhankelijk van de werkelijke dijkhoogte en in die zin kan deze inschatting van het vermeden risico als een maximumbenadering gezien worden. In de realiteit mag men immers verwachten dat dijken niet onmiddellijk begeven, ook al is het niet langer gegarandeerd dat zij de stormvloed kunnen keren.

In Figuur D-1 zijn de 7 breslocaties aangegeven die zijn gekozen bij de berekening van het vermeden risico in Nederland. Deze locaties zijn vastgelegd op basis van de overstromingen van 1953 en op basis van de ligging van woonkernen. Doelstelling is om te kijken wat het maximale vermeden risico kan zijn van een project en dus zijn de bressen gelegen in gebieden waar grote schade te verwachten is. De meest stroomafwaartse locatie is Terneuzen. Nog verder stroomafwaarts is het effect van de bestudeerde projecten verwaarloosbaar en is het zinloos om vermeden schade te berekenen. De simulaties zijn gebeurd per dijkring. Breslocaties zijn gelegen in dijkring 30 (locaties 1 en 2), dijkring 31 (locaties 3 en 4) en dijkring 32 (locaties 5, 6 en 7). De simulaties per dijkring zijn onafhankelijk gebeurd van elkaar, hetgeen betekent dat waterstandsverlaging op de Westerschelde door bresvorming niet meegenomen wordt. We kunnen dus echt spreken van een maximum inschatting.

Berekeningen zijn uitgevoerd voor de huidige situatie en de Overschelde. Ook enkele Vlaamse beveiligingsalternatieven met mogelijke effecten in Nederland, met name de stormvloedkering en het overstromingsgebied Doel-Hedwige-Prosperpolder, zijn bestudeerd. Voor deze scenario’s is ook gekeken naar de effecten in 2100. Het vertrekpunt is hier eveneens de maatgevende norm en de dijken breken door bij het hoogste peil van een storm van 1/4000 in 2100. We gaan er dus vanuit dat de dijkhoogte mee evolueert met de stijging van de zeespiegel, hetgeen overeenkomt met de uitvoering van een dijkverhoging van een meter in de 21ste eeuw. We veronderstellen hierbij wel dat de dijkhoogte geleidelijk mee evolueert met de norm. In ons basisscenario zal slechts één verhoging van een meter doorgevoerd worden, waardoor vlak na de verhoging de beveiliging veel beter is als de norm. Het beveiligingsniveau zal vanaf dan geleidelijk zakken tot 1/4000 op het tijdstip waarop verdere verhoging vereist is. In die zin zouden we wederom kunnen stellen dat het berekende jaarlijks vermeden risico een maximale inschatting is en eerder een aftoetsing van de grootte van dit effect dan een nauwkeurige becijfering van het werkelijke risico.

Niet alle scenario’s zijn doorgerekend voor alle breslocaties en alle projecten. Indien bleek dat de effecten van vermeden risico niet significant genoeg waren om een significante impact te hebben op de kosten-batenverhouding is verkozen om het aantal breslocaties te beperken. Wel kan zeer benaderend voor niet berekende breslocaties een inschatting gemaakt worden op basis van de wel berekende scenario’s van andere locaties en de wel berekende projecten voor die specifieke locatie.

Page 82: Kosten en baten van de Overschelde

D-2

Figuur D-1: Vastgelegde breslocaties bij berekeningen vermeden risico in Nederland

Bron: HKV

Page 83: Kosten en baten van de Overschelde

E-1

Bijlage E Gedetailleerde resultaten Overschelde

Tabel E-1: Gedetailleerde gevoeligheidsanalyse Overschelde bij bouw in 2010 en zeespiegelstijging 60 cm (basisscenario)

Discontovoet 3% 3% 3% 4% 4% 4% 7% 7% 7%

Economische groei GC EC DE GC EC DE GC EC DE

Kosten tot 2100

Investeringen 1.222,75 1.222,75 1.222,75 1.127,43 1.127,43 1.127,43 889,27 889,27 889,27 mio €

Onderhoud en beheer 663,86 663,86 663,86 469,81 469,81 469,81 202,96 202,96 202,96 mio €

Totaal kosten 1.886,60 1.886,60 1.886,60 1.597,24 1.597,24 1.597,24 1.092,23 1.092,23 1.092,23 mio €

Baten tot 2100

Vermeden kosten VL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Vermeden kosten NL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Vermeden risico schade VL 1.506,57 1.121,32 597,26 851,83 651,18 368,27 215,67 177,62 117,05 mio €

Vermeden risico schade NL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Vermeden risico slachtoffers VL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Vermeden risico slachtoffers NL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Totaal baten 1.506,57 1.121,32 597,26 851,83 651,18 368,27 215,67 177,62 117,05 mio €

Netto baten tot 2100 -380,03 -765,29 -1.289,35 -745,42 -946,06 -1.228,98 -876,56 -914,61 -975,18 mio €

Restwaarde na 2100 oneindig oneindig 530,33 2.281,14 686,43 109,56 20,31 11,02 2,94 mio €

Netto baten totaal oneindig oneindig -759,02 1.535,72 -259,63 -1.119,42 -856,25 -903,58 -972,25 mio €

Verdisc. terugverdientijd 99,00 >100 jaar / >100 jaar / / / / / jaar

Page 84: Kosten en baten van de Overschelde

E-2

Tabel E-2: Gedetailleerde sensitiviteitsanalyse Overschelde bij zeespiegelstijging 90 cm en bouw in 2010

Discontovoet 3% 3% 3% 4% 4% 4% 7% 7% 7%

Economische groei GC EC DE GC EC DE GC EC DE

Kosten tot 2100

Investeringen 1.222,75 1.222,75 1.222,75 1.127,43 1.127,43 1.127,43 889,27 889,27 889,27 mio €

Onderhoud en beheer 663,86 663,86 663,86 469,81 469,81 469,81 202,96 202,96 202,96 mio €

Totaal kosten 1.886,60 1.886,60 1.886,60 1.597,24 1.597,24 1.597,24 1.092,23 1.092,23 1.092,23 mio €

Baten tot 2100

Vermeden kosten VL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Vermeden kosten NL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Vermeden risico schade VL 2.161,00 1.604,01 848,68 1.215,06 926,02 519,99 302,01 247,98 162,40 mio €

Vermeden risico schade NL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Vermeden risico slachtoffers VL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Vermeden risico slachtoffers NL 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 mio €

Totaal baten 2.161,00 1.604,01 848,68 1.215,06 926,02 519,99 302,01 247,98 162,40 mio €

Netto baten tot 2100 274,39 -282,59 -1.037,92 -382,19 -671,23 -1.077,26 -790,22 -844,25 -929,83 mio €

Restwaarde na 2100 oneindig oneindig 798,23 3.554,97 1.036,55 162,92 30,04 16,29 4,33 mio €

Netto baten totaal oneindig oneindig -239,70 3.172,78 365,33 -914,34 -760,17 -827,96 -925,50 mio €

Verdisc. terugverdientijd 77,00 97,00 / >100 jaar >100 jaar / / / / jaar

Page 85: Kosten en baten van de Overschelde

F-1

Bijlage F : Algemene vergelijking van de Overschelde met andere alternatieven uit actualisatie Sigmaplan

Doel en situering

Deze bijlage vat de conclusies op hoofdlijnen samen van de eerste resultaten van de maatschappelijke kosten-batenanalyse veiligheid tegen overstromen van het Schelde-estuarium. Dit is een integratie van de MKBA Overschelde en de MKBA Sigmaplan.

In deze studie worden kosten en baten van 4 soorten projecten voor het verhogen van de veiligheid tegen overstromen in het Schelde-estuarium bestudeerd, met name : • Stormvloedkering (type nieuwe waterweg) te Oosterweel, • De Overschelde in Nederland (gecontroleerde verbinding tussen Westerschelde en

Oosterschelde nabij Bath), • Dijkverhoging • Ruimte voor de rivier, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen

• gecontroleerde overstromingsgebieden met behoud van landbouw binnen het GOG en • gereduceerde getijdengebieden waarbij het overstromingsgebied op een gecontroleerde

wijze dagelijks aan het getij wordt blootgesteld, zodat estuariene natuur wordt gecreëerd.

Resultaten

Risico’s in het nulalternatief.

Ook na uitvoering van het nulscenario blijven er belangrijke risico’s van overstromen in Vlaanderen. Het totale risico na uitvoering van het nulscenario schatten we in op zo’n 6 miljoen euro per jaar bij een zeespiegelniveau van 2000. Naar verwachting zal dat risico elk jaar toenemen als gevolg van de stijging van de zeespiegel tot meer dan 50 miljoen euro per jaar in 2100. Het totale risico voor de volledige periode tot 2100 bedraagt bijna 1 miljard euro. De grootste risico’s situeren zich voornamelijk in bebouwd gebied en betreft mogelijke schade aan woningen en industrie.

Kosten en baten van de alternatieven

Page 86: Kosten en baten van de Overschelde

F-2

Tabel F-1 geeft een overzicht van de geactualiseerde waarde van alle kosten en baten van de verschillende projecten, de netto baat tot 2100 inclusief restwaarde en de terugverdientijd. De laatste parameter laat toe om projecten van verschillende omvang makkelijk met elkaar te vergelijken.

Page 87: Kosten en baten van de Overschelde

F-3

Tabel F-1: Overzicht van geactualiseerde kosten en baten en de terugverdientijd van de verschillende projectalternatieven. (basisassumpties)

Stormvloedkering(1)

Overschelde Dijkver hoging (2)

GOG (3)(1800 ha)

GGG (3)(1800 ha)

Investering(mln. €, 2004)

500 – 600 > 1500 239 165 178

Kosten tot 2100 (a)

Investeringen 336,53 1.127,43 175,72 127,56 133,85

Onderhoud en beheer 50,82 469,81 64,81 12,77 17,16

Totaal kosten 387,35 1.597,24 240,53 140,33 151,00

Veiligheidsbaten tot 2100 (a)

Vermeden kosten VL 1,22 13,27 0,00 15,14 15,14

Vermeden kosten NL -10,29 83,94 0,00 23,60 23,60

Vermeden risico VL 737,28 651,18 691,14 608,99 608,99

Vermeden risico NL -0,80 10,92 0,00 0,00 0,00

Vermeden slachtoffers nb nb nb nb nb

Totaal veiligheidsbaten 727,40 759,32 691,14 647,73 647,73

Bijkomende effecten tot 2100 (a) PM*

Scheepvaart -0,74

Landbouw -15,44 -19,31

-2,93 -2,93

Natuurbaten** 55,62

Netto baten tot 2100 (a) 339,30 -837,92 450,61 489,03 530,12

Verdisconteerde terugverdientijd (a) (b) 41 // 27 17 14

Restwaarde na 2100 (a) 138,85 676,94 732,02 630,76 632,18

(1) Stormvloedkering = type ‘horizontale sectordeuren’ te Oosterweel(2) Dijkverhogingen met bescherming tegen een stormtij in het jaar 2050 met een kans van 1/2500(3) Een scenario van 1800 ha (dat ongeveer overeenkomt met bescherming tegen stormen met een kans van 1/1000 in het jaar 2050).Investeringen € 2004 = Totaal investeringsbedrag, in € (2004), niet geactualiseerd.Nb : nog niet beschikbaar in inschatting eerste resultaten(a) Geactualiseerd bij assumpties : discontovoet 4 %, gemiddeld groeiscenario, zeespiegelrijzing 60 cm. (b)Terugverdientijd = aantal jaar – volgend op het eerste jaar dat investering volledig operationeel is, waarna het saldo van baten en kosten positief wordt. * PM = effecten op Oosterschelde zijn niet inbegrepen ** omvat regulatie en recreatiebaten, bestaanswaarde (voorlopig) niet meegerekend.

Page 88: Kosten en baten van de Overschelde

F-4

De stormvloedkering

De stormvloedkering bij Oosterweel vergt een investering van 500 tot 700 miljoen Euro (in € 2004), en leidt tot de hoogste veiligheidsbaten in Vlaanderen (738 miljoen euro, geactualiseerd). Deze relatief hoge baat is vooral te wijten aan het effect van de zeespiegelstijging, waardoor bijvoorbeeld de door een stormvloedkering vermeden schade bij een 500-jarige storm zeven keer hoger is in 2100 in vergelijking tot 2000 (zonder rekening te houden met economische groei).

Omdat de stormvloedkering leidt tot de verhoging van stormvloedstanden in het oostelijk deel van de Westerschelde moet de dijkverhoging in Nederland vroeger worden uitgevoerd, wil men de norm van 1/4000 behouden, wat leidt tot een extra kost van 10 miljoen Euro. De effecten op de scheepvaart bij aanleg, testen en gebruik zijn miniem.

De slotsom is dat de stormvloedkering bij aanleg in 2010 zichzelf kan terugverdienen in ongeveer 40 jaar, terwijl de geschatte levensduur 100 jaar is. De veiligheidsbaten zijn evenwel gevoelig voor veronderstellingen in de berekeningen (invloed ritme stijging zeegspiegel, economische groei, discontovoet) zodat de rendabiliteit van deze investering niet altijd gewaarborgd is (bijvoorbeeld bij een rendementseis of discontovoet van 7 %).

Overschelde

De Overschelde vereist de grootste investering van alle projecten (+ 1500 miljoen Euro), en naast een grote veiligheidsbaat in Vlaanderen leidt zij ook tot veiligheidsbaten in Nederland. Deze baten volstaan evenwel niet om zelfs de minimale inschatting van de kosten terug te verdienen. Bovendien zijn een reeks effecten niet meegenomen, zoals de effecten op de Oosterschelde

Dijkverhoging

In tegenstelling tot de stormvloedkering of de Overschelde kan men voor dijkverhoging en ruimte voor de rivier in theorie oneindig veel varianten en combinaties evalueren. Voor het maken van deze eerste resultaten is van elke oplossing één variant doorgerekend. Toch volstaat het doorrekenen van deze varianten om te besluiten dat deze oplossingen een betere kosten-batenverhouding hebben dan de stormvloedkering te Oosterweel.

Voor dijkverhoging in Vlaanderen is een scenario geëvalueerd dat bescherming biedt tot 1 op 2500 (tegen stormtijen met een kans op voorkomen van één op 2500 jaar) in 2050. Dit vergt een bijkomende investering van 239 miljoen euro. Hoewel de geactualiseerde kost veel lager is dan deze van de stormvloedkering, zijn de veiligheidsbaten (vermeden risico’s) in Vlaanderen maar 10 % lager dan bij de stormvloedkering. Dit is te verklaren doordat de zeer zware stormen met een kleine kans van voorkomen, waartegen de stormvloedkering bijkomend beschermd, maar beperkt bijdragen tot de totale vermeden risico’s.

Ruimte voor de rivier GOG

Voor ruimte voor de rivier is een scenario doorgerekend waarbij 1800 ha overstromingsgebieden worden aangelegd. Zij omvatten polders langs de Zeeschelde die samen een bescherming bieden tegen stormtijen met kans 1/1000 jaar in 2050. Dit scenario vergt de minste investeringen. Met een derde van de geactualiseerde kosten van de stormvloedkering wordt meer dan 80% van de veiligheidsbaten in Vlaanderen gerealiseerd.

De aanleg van overstromingsgebieden leidt evenwel tot bijkomende effecten, zowel voor de landbouw (oogstverlies en aanpassingskosten) als voor de overheid (opruimingskosten). Tevens is er mogelijk visuele hinder voor de direct omwonenden van de ringdijken. Bij een verkennende, maximale inschatting van deze effecten stijgen de maatschappelijke kosten met 13 %. Deze extra kosten verschillen evenwel per polder en zijn niet representatief voor alle potentiële

Page 89: Kosten en baten van de Overschelde

F-5

overstromingsgebieden. Rekening houdend met alle effecten verdient dit scenario zichzelf terug op 17 jaar.

Ruimte voor de rivier GGG

In het laatste scenario worden dezelfde polders uit het ruimte voor de rivier scenario ingericht als GGG, en worden zij dagelijks aan overstromingen blootgesteld. Dit leidt tot bijkomende investeringskosten en effecten op de landbouw. Daartegenover staat dat deze gebieden natuurbaten realiseren. In deze eerste evaluatie hebben we hiervoor enkel rekening gehouden met hun bijdrage tot het realiseren van milieudoelstellingen (regulatiefuncties), en een kengetal uit de literatuur voor recreatieve beleving. Bij regulatiefuncties is vooral de bijdrage m.b.t. nutriëntenverwijdering en sedimentatie belangrijk. Met bestaanswaarde is geen rekening gehouden. Zelfs met deze beperkte inschatting van de natuurbaten heeft dit GGG scenario de beste terugverdientijd (14 jaar).

Gevoeligheidsanalyse op de voornaamste parameters

Voor alle alternatieven geldt dat de terugverdientijd zal stijgen naarmate we met een hogere discontovoet rekenen, de economische groei lager inschatten of een trager ritme veronderstellen voor stijging van de zeespiegel. Als we één of meerdere parameters voor het project minder gunstig inschatten, of een hogere rendementseis gebruiken, is het niet langer gegarandeerd dat een stormvloedkering zijn kosten terugverdient. Enkel de oplossingen met ruimte voor de rivier blijven zichzelf terugverdienen bij voor het project minder gunstige uitgangspunten of hogere rendementseisen.

Deze gevoeligheidsanalyses tonen aan dat de inschatting van de absolute terugverdientijd erg afhankelijk is van de keuze van technische en economische parameters. De onzekerheid op de inschatting van de absolute waarde van de resultaten doet evenwel niks af aan de rangorde van de verschillende projectalternatieven. Ten tweede illustreert deze oefening het belang om blijvend te zoeken naar de meest optimale oplossing, ook al zijn er meerdere projecten die een gunstige kosten-batenverhouding hebben.

Onzekerheidsanalyse:

De gevoeligheidsanalyses zijn geen inschatting van de totale onzekerheid op de uitkomsten. Daarom zullen in de verdere stappen van het onderzoek verdere analyses gebeuren van meerdere parameters (bijvoorbeeld waterbouwkundige parameters, doorrekenen van meerdere stormen, onzekerheid op methodes rond bressen, inschatting recreatie en bestaanswaarde GGG’s, enz…)

Belangrijk is dat de inschatting van de veiligheids- en natuurbaten onvolledig zijn omdat bepaalde categorieën ontbreken. Dit is vooral van belang voor het inschatten van de regulatiefuncties van natuurbaten. Anderzijds zijn er effecten die in de MKBA niet zijn meegenomen. Het gaat hier om de tijdelijke of permanente effecten op milieu en mens van de aanleg van de projecten. Deze zullen niet worden meegenomen, maar worden wel bestudeerd in de Plan-MER. De voornaamste categorie van niet bestudeerde effecten zijn deze van de Overschelde op de Oosterschelde, maar ook dit verandert de conclusies niet omdat dit project het slechtst scoort in de kosten-batenverhouding.

Conclusie: combinatie dijkverhoging en ruimte voor de rivier

Ook na uitvoering van het nulscenario blijven er belangrijke risico’s van overstromen door stormvloeden in Vlaanderen, en deze risico’s stijgen stapsgewijs in de loop van deze eeuw door de zeespiegelrijzing Dit maakt dat de veiligheidsbaten van verschillende maatregelen groot genoeg zijn om deze investeringen terug te verdienen. Ze hebben evenwel niet allemaal dezelfde kosten-batenverhouding.

Page 90: Kosten en baten van de Overschelde

F-6

1. Een stormvloedkering te Oosterweel vergt grote investeringen die zichzelf kunnen terugverdienen op ongeveer 40 jaar, als we de basisveronderstellingen voor economische groei, discontovoet en zeespiegelstijging hanteren. Bij een hogere discontovoet of rendementseis van 7 % worden de kosten niet terugverdiend.

2. De Overschelde heeft de hoogste kosten en kan zelfs de minimale inschatting van deze kosten niet terugverdienen. In alle gevallen heeft zij de slechtste kosten-batenverhouding.

3. Zowel dijkverhoging als ruimte voor de rivier (GOG en GGG) hebben een betere kosten-baten verhouding dan de stormvloedkering en de Overschelde. De stormvloedkering biedt weliswaar de beste bescherming tegen stormvloeden, maar zij is relatief duur en de vermeden risico’s van de extra bescherming tegen de zwaarste stormen brengen relatief minder veiligheidsbaten met zich mee. Zo kunnen de bestudeerde scenario’s van dijkverhoging en ruimte voor de rivier respectievelijk 94% en 82% van de vermeden risico’s van de stormvloedkering garanderen aan respectievelijk 62% en 41% van de kosten. Dit wordt verklaard doordat het aandeel van de zwaarste stormen in het totale risico beperkt is, terwijl zowel dijkverhoging als ruimte voor de rivier weliswaar geen volledige bescherming bieden tegen de zwaarste stormen, maar wel de schade bij deze stormen beperken.

4. Van de oplossingen met dijkverhoging en ruimte voor de rivier bestaan tientallen varianten. Binnen de optie ruimte voor de rivier bestaan daarenboven voor elke geselecteerd overstromingsgebied nog verschillende inrichtingsvarianten: behoud van het huidige landgebruik of inrichting als GGG of als wetland. Tenslotte kunnen er ook varianten met een combinatie van dijkverhogingen en ruimte voor de rivier ontwikkeld worden. Van al deze varianten zijn er in deze studiefase slechts twee scenario’s onderzocht. De bevindingen volstaan om te stellen dat deze twee oplossingen (of een combinatie van beide) in termen van kosten en baten superieur zijn aan de overige oplossingen (zie resultaat 3). Ze laten echter niet toe om in het algemeen te besluiten welke van deze beide oplossingen in een onderlinge vergelijking de beste is, en welke inrichtingsvariant voor de geselecteerde GOG's optimaal is.

5 In bepaalde omstandigheden, met name bij snel stijgende zeespiegel-, zullen op lange termijn (na 2050) bijkomende maatregelen, die op dit moment nog een ongunstige kosten-batenverhouding hebben, wenselijk zijn.

De optimale oplossing bestaat uit een combinatie van dijkverhoging, overstromingsgebieden met behoud van landgebruik en overstromingsgebieden ingericht als GGG of wetland. De exactecombinatie is nu nog niet gekend. Ze moet gevonden worden via een stapsgewijze optimalisatieprocedure waarbij op systematische wijze de vele mogelijke varianten worden vergeleken. Deze optimalisatie wordt uitgevoerd in het vervolgonderzoek.

In het vervolgonderzoek zal ook gekeken worden naar de serie van bijkomende maatregelen die op lange termijn nodig zullen zijn om het optimale risiconiveau te behouden (d.w.z. optimalisatie over de tijd). Zo kan nu reeds gezorgd worden voor de reservering van bijkomende overstromingsgebieden, indien deze in de toekomst nodig mochten blijken. In het vervolgonderzoek naar de meest optimale variant zal ook rekening worden gehouden met de besluiten van de plan-m.e.r.