Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
0 - 57
Versie 2010 met wijzigingen 2011 en 2012 verwerkt.
Ingangsdatum 1 april 2012
Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie De Beek 125, 3852 PL Ermelo Postbus 3040, 3850 CA Ermelo Telefoon: 0577 – 408200 Fax: 0577 – 401725 E-mail: [email protected] Website: www.knhs.nl © KNHS 2010 Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de KNHS.
Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie
Wedstrijdreglement Dressuur
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
1 - 57
Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie
Wedstrijdreglement Dressuur Vastgesteld door de Ledenraad op 14 januari 2010– wijzigingen 2011/2012 vastgesteld door de Ledenraad op 13 januari 2012
INHOUDSOPGAVE
Pagina
Artikel 100 Algemene bepalingen 4
HOOFDSTUK 1 – WEDSTRIJDEN 4
Artikel 101 Deelnemers 4
Artikel 102 Paarden 4
Artikel 103 Deelname aan (internationale) wedstrijden 4
Artikel 104 De verschillende klassen 5
Artikel 105 Aantal starts 5
Artikel 106 Winst- en verliespunten 5
Artikel 107 Promotieregeling 6
Artikel 108 Degradatieregeling 7
Artikel 109 Rubrieken al dan niet voor promotie en hors concours starten 7
Artikel 110 Klassenindeling en nieuw gevormde combinaties 7
Artikel 111 Kampioenschappen 8
Artikel 112 Junioren 9
Artikel 113 Young Riders 9
Artikel 114 Verkennen van de rijbaan 9
Artikel 115 Uitvoering van de proeven 10
Artikel 116 Hulp van derden 11
Artikel 117 Kledingvoorschriften 11
Artikel 118 Harnachement 12
Artikel 119 Hulpmiddelen 13
HOOFDSTUK 2 – WEDSTRIJDORGANISATIE 14
Artikel 120 Wedstrijdterrein/Wedstrijdring 14
Artikel 121 Losrijterrein 15
Artikel 122 Startvolgorde 15
Artikel 123 Rijtijd 15
HOOFDSTUK 3 – OFFICIALS 15
Artikel 124 Jury 15
Artikel 125 Toezichthouder (steward) 16
HOOFDSTUK 4 – BEOORDELING EN KLASSEMENT 16
Artikel 126 Beoordeling 16
Artikel 127 Aftrekpunten 17
Artikel 128 Strafpunten 17
Artikel 129 Vallen 18
Artikel 130 Verlaten van de ring tijdens de proef 18
Artikel 131 Verzet 18
Artikel 132 Vrijwillige beëindiging 19
Artikel 133 Kreupelheid 19
Artikel 134 Onvoorziene omstandigheden 19
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
2 - 57
Artikel 135 Het protocol 19
Artikel 136 Uitsluiting/Diskwalificatie 20
Artikel 137 Klassement 20
Artikel 138 Prijsuitreiking 21
Artikel 139 Publicatie van de resultaten 21
HOOFDSTUK 5 – ANDERE TYPEN WEDSTRIJDEN EN RUBRIEKEN 21
Artikel 140 Afdelingsdressuur/vier- en zestallen 21
Artikel 141 Kür op muziek individueel 23
Artikel 142 Dressuurproeven jonge paarden 25
Artikel 143 Aanlegtesten jonge paarden 26
Artikel 144 Dameszadel 27
Artikel 145 Wedstrijdvormen onder de klasse B 28
Artikel 146 Teamdressuur 29
Artikel 147 Dressuurproeven bitloos rijden 30
BIJLAGEN 32
Bijlage I Inschalingstabel Dressuur Paarden/Pony‟s 32
Bijlage II Toegestane bitten voor trenshoofdstellen 36
Bijlage III Toegestane bitten voor stang en trenshoofdstellen 38
Bijlage IV Toegestane hoofdstellen 40
Bijlage V Overzicht toegestane sporen 42
Bijlage VI De Dressuur 43
Bijlage VII Afbeelding dressuurringen 56
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
3 - 57
Inleiding
Om de sport zo goed en eerlijk mogelijk te laten verlopen zijn spelregels opgesteld. De KNHS kent hierbij de
volgende reglementen: het Algemeen Wedstrijdreglement en de Wedstrijdreglementen Dressuur, Springen,
Eventing, Mennen, Endurance, Voltige en Aangespannen Sport. Om te controleren op het gebruik van
ongeoorloofde middelen en verboden stof(fen) en/of methoden gelden respectievelijk de bepalingen van het
reglement Ongeoorloofde Middelen voor het Paard en het Nationaal Dopingreglement Nederlandse Sport,
versie KNHS.
De KNHS-wedstrijdreglementen zijn zoveel mogelijk in lijn gebracht met de regels van de internationale
paardensportorganisatie, de Fédération Equestre Internationale (FEI). In enkele gevallen was het niet
mogelijk de regelgeving van de FEI te volgen omdat het voorzieningenniveau van KNHS-wedstrijden afwijkt
van de voor de FEI-wedstrijden vereiste voorzieningen.
Dit Wedstrijdreglement moet altijd in samenhang worden gelezen en toegepast met het Algemeen
Wedstrijdreglement. Wanneer bepalingen in dit reglement afwijken van bepalingen in het Algemeen
Wedstrijdreglement gaan de bepalingen in dit reglement voor op de bepalingen van het Algemeen
Wedstrijdreglement.
Wanneer de reglementaire bepalingen geen uitkomst bieden, moet worden gehandeld in de geest van de
sport, waarbij fairplay en het welzijn van mens en dier altijd voorop moeten staan! Het KNHS-bestuur kan in
bepaalde gevallen afwijken van de bepalingen in een reglement.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
4 - 57
Artikel 100 – Algemene bepalingen
1. Dit reglement dient in samenhang met het Algemeen Wedstrijdreglement te worden gelezen. Wanneer
bepalingen in dit reglement afwijken van bepalingen in het Algemeen Wedstrijdreglement gaan de
bepalingen in het Wedstrijdreglement Dressuur voor op de bepalingen van het Algemeen
Wedstrijdreglement. Daar waar paard staat vermeld moet ook pony worden gelezen tenzij specifiek
anders vermeld.
2. Voor internationale (delen van) wedstrijden, die met toestemming van de KNHS worden
georganiseerd en die worden verreden in Nederland, geldt de FEI-reglementering.
HOOFDSTUK 1 - WEDSTRIJDEN
Artikel 101 – Deelnemers
Deelnemers mogen vanaf 1 januari van het jaar waarin de 12-jarige leeftijd bereikt wordt, uitkomen in
wedstrijden voor paarden die onder dit reglement worden verreden. Deelnemers mogen vanaf de dag
waarop men 6 jaar wordt tot en met 31 december van het jaar waarin men 18 jaar wordt, met een pony
deelnemen aan wedstrijden voor ponyruiters.
Artikel 102 - Paarden
1. Een paard dat deelneemt aan een dressuurwedstrijd behoort de volgende leeftijdsgrens te hebben
bereikt:
Klasse B : minimaal 3 jaar vanaf 1 oktober
Klassen L1 en L2 : minimaal 4 jaar vanaf 1 april
Klassen M1 en M2 : minimaal 5 jaar vanaf 1 april
Klassen Z1 en Z2 : minimaal 6 jaar
Klasse ZZ-Licht : minimaal 6 jaar
Klasse ZZ-Zwaar : minimaal 6 jaar
Junioren : minimaal 6 jaar
Young Riders : inleidende en landenproef minimaal 6 jaar
Young Riders : individuele proef en Kür op muziek minimaal 7 jaar
Klasse Lichte Tour : minimaal 7 jaar
Klasse Midden Tour : minimaal 7 jaar
Klasse Zware Tour : minimaal 8 jaar
Deelname aan de Afdelingsdressuur en Teamdressuur
Klasse of niveau L : minimaal 4 jaar vanaf 1 april
Klasse of niveau M : minimaal 5 jaar vanaf 1 april
Klasse of niveau Z : minimaal 6 jaar
De leeftijd van een paard wordt gerekend vanaf de eerste januari van het geboortejaar en wordt per 1
januari met een jaar verhoogd.
Voor bepaalde internationale wedstrijden gelden aanvullende beperkende bepalingen (zie
FEI-reglement Dressuur).
1. Indien een paard in een bepaalde klasse voldoende of het maximaal aantal winstpunten heeft behaald
om te promoveren, maar op grond van de leeftijdsbeperking nog niet kan promoveren, dan dient het
in dezelfde klasse te worden uitgebracht tot 1 januari van het daaropvolgende jaar, uitgezonderd 4-
en 5-jarige paarden die vanaf 1 april mogen promoveren.
3. De minimum schofthoogte van een paard moet voor de klasse ZZ-Zwaar en hoger, zonder hoefijzers
gemeten, 148,1 cm zijn.
Artikel 103 - Deelname aan (internationale) wedstrijden
Voor wedstrijden met rubrieken in de klassen ZZ-Licht en hoger, is tevens het bepaalde in het
FEI-reglement van toepassing voor zover niet in dit Wedstrijdreglement Dressuur is voorzien.
Deelname aan FEI-wedstrijden;
1. Om deel te mogen nemen aan FEI-wedstrijden in de Lichte Tour dient 2 x 63% te zijn behaald in een
Prix St. George of Intermediaire 1 proef tijdens een Categorie 1/Subtopwedstrijd, binnen
9 maanden voorafgaand aan de definitieve inschrijving voor het evenement.
2. Om deel te mogen nemen aan FEI-wedstrijden in de Zware Tour dient 2 x 63% te zijn behaald in een
Grand Prix-proef tijdens een Categorie 1/Subtopwedstrijd, binnen 9 maanden voorafgaand aan de
definitieve inschrijving voor het evenement.
3. Om deel te mogen nemen aan FEI-wedstrijden voor Junioren dient 2 x 61% te zijn behaald in een
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
5 - 57
Individuele en/of landenproef tijdens een Categorie 1/Subtopwedstrijd, binnen 9 maanden
voorafgaand aan de definitieve inschrijving voor het evenement.
4. Om deel te mogen nemen aan FEI-wedstrijden voor Young Riders dient 2 x 61% te zijn behaald in een
Individuele en/of landenproef tijdens een Categorie 1/Subtopwedstrijd, binnen 9 maanden
voorafgaand aan de definitieve inschrijving voor het evenement.
5. Om deel te mogen nemen aan FEI wedstrijden voor Pony‟s dient 2 x 63% te zijn behaald in een
Individuele en/of landenproef binnen 9 maanden voorafgaand aan de definitieve inschrijving voor het
evenement.
6. Ook wanneer in het buitenland deelgenomen wordt aan nationale wedstrijden kunnen deze meetellen
voor uitzending wanneer de rubrieken beoordeeld zijn door minimaal 2 I-juryleden.
7. Voor in het buitenland woonachtige Nederlanders kunnen afwijkende wedstrijden/bepalingen gelden.
Artikel 104 - De verschillende klassen
1. Klassen en proeven.
Klasse B : alle door de KNHS daartoe uitgegeven proeven.
Klasse L 1 : alle door de KNHS daartoe uitgegeven proeven.
Klasse L 2 : alle door de KNHS daartoe uitgegeven proeven.
Klasse M 1 : alle door de KNHS daartoe uitgegeven proeven.
Klasse M 2 : alle door de KNHS daartoe uitgegeven proeven.
Klasse Z 1 : alle door de KNHS daartoe uitgegeven proeven.
Klasse Z 2 : alle door de KNHS daartoe uitgegeven proeven.
Klasse ZZ-Licht : alle door de KNHS uitgegeven proeven, al dan niet verkort, met de
vermelding ZZ-Licht.
Klasse ZZ-Zwaar : alle door de KNHS uitgegeven proeven, al dan niet verkort,
met de vermelding ZZ-Zwaar.
Klasse Lichte Tour : de FEI-proeven Prix St. Georges, verkorte Prix St. Georges,
Intermédiaire I, vergelijkbare Duitse S-proeven.
Klasse Midden Tour : de FEI-proeven Intermédiaire II, vergelijkbare
Duitse S-proeven.
Klasse Zware Tour : Grand Prix, Grand Prix Special, vergelijkbare Duitse S-proeven.
Afdelingsdressuur L-M-Z : alle door de KNHS daartoe uitgegeven proeven
2. De voor de diverse klassen beschikbare Kür op muziek wordt wel qua niveau tot die klasse gerekend,
maar telt niet mee voor de promotie- en degradatieregeling in die klasse. De officiële dressuurproeven
zijn opgenomen in een aparte uitgave. Iedere rubriek heeft zijn eigen proef, voor de klassen t/m ZZ-
Licht is per maand een schema opgenomen met de te verrijden proeven in het
Dressuurproevenboekje; indien hiervan wordt afgeweken moet op het vraagprogramma uitdrukkelijk
worden aangegeven welke proef er voor een bepaalde rubriek wordt uitgeschreven. Als er 2 proeven
worden uitgeschreven per wedstrijddag, dient t/m de klasse ZZ-Licht de 1e proef van de maand
verplicht te worden gereden. Het is hierbij niet toegestaan uitsluitend de 2e proef te rijden.
3. De proeven mogen onder géén voorwaarde veranderd worden, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de KNHS dan wel de FEI.
4. Andere dan de officiële dressuurproeven mogen uitsluitend worden uitgeschreven na uitdrukkelijke
schriftelijke toestemming van de KNHS dan wel de FEI.
Artikel 105 - Aantal starts
1. Op een wedstrijddag mag een paard per combinatie tweemaal starten en daarbij voor winst- en/of
verliespunten in aanmerking komen. Hierbij worden starts in de afdelingdressuur, teamdressuur,
finalerubrieken en een rubriek voor Kür op muziek niet meegerekend.
2. Start het paard tweemaal met twee verschillende amazones/ruiters in dezelfde dressuurproef, dan
moet tussen de twee starts een tijdsverloop liggen van minimaal dertig minuten.
Artikel 106 - Winst- en verliespuntenregeling
1. Voor alle klassen geldt de volgende winst- en verliespuntenregeling. In de klasse B worden geen
verliespunten geregistreerd.
Winstpunten:
gemiddeld eindpercentage 70% en hoger 3 winstpunten
gemiddeld eindpercentage 65% tot 70 % 2 winstpunten
gemiddeld eindpercentage 60% tot 65 % 1 winstpunt
Verliespunten:
gemiddeld eindpercentage minder dan 35% 3 verliespunten
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
6 - 57
gemiddeld eindpercentage 35% tot 45% 2 verliespunten
gemiddeld eindpercentage 45% tot 50% 1 verliespunt
2. Verliespunten worden in mindering gebracht op de eventueel behaalde winstpunten. Wanneer geen
winstpunten meer in voorraad zijn of wanneer geen winstpunten zijn behaald, worden het minpunten.
3. Een combinatie die wegens uitsluiting de ring moet verlaten, krijgt 2 verliespunten, met uitzondering
in geval van:
- kreupelheid van het paard
- vrijwillige verlating van de ring
- (vrijwillige) verlating ten gevolge van breuk in onderdelen van het harnachement
- ernstige blessure.
- wanneer bij het paard bloed in de mond wordt geconstateerd zonder dat dit het gevolg is van
wreedheid
- wanneer het jurylid bij gevaarlijke situaties besluit tot uitsluiting.
Dit dient duidelijk door het jurylid op het protocol te worden vermeld.
Artikel 107 - Promotieregeling
1. Promotieregeling
Klasse B : promotie naar L1 mag bij 10 en moet bij 30 winstpunten
Klasse L1 : promotie naar L2 mag bij 10 en moet bij 30 winstpunten
Klasse L2 : promotie naar M1 mag bij 10 en moet bij 30 winstpunten
Klasse M1 : promotie naar M2 mag bij 10 en moet bij 30 winstpunten
Klasse M2 : promotie naar Z1 mag bij 10 en moet bij 30 winstpunten
Klasse Z1 : promotie naar Z2 mag bij 10 winstpunten
Klasse Z2 : promotie naar ZZ-Licht mag bij 10 winstpunten
Klasse ZZ-Licht : promotie naar ZZ-Zwaar mag bij 10 winstpunten
Klasse ZZ-Zwaar : promotie naar de Lichte Tour mag bij 10 en moet bij 30 winstpunten
Klasse Lichte Tour : promotie naar de Intermédiaire I is toegestaan nadat er minimaal 1x 60%
is behaald in de Prix St. George proeven.
Promotie naar de Intermediaire II is toegestaan, zodra men 1x 60% heeft
behaald in de FEI-dressuurproef Intermédiaire I of een daarmee
vergelijkbare DS-proef. Promotie uitsluitend via de Prix St. Georges of een
daarmee vergelijkbare DS-proef is niet mogelijk. Klasse Midden Tour : promotie naar de Grand Prix is toegestaan, zodra men 1x 60% heeft
behaald in de FEI-dressuurproef Intermédiaire II of een daarmee
vergelijkbare DS-proef, of 60% heeft behaald in de Future Test..
a. Ponyruiters, die rijden met een pony behorende tot de categorie B, mogen niet promoveren
naar de klassen Z1- en Z2-dressuur.
b. Ponyruiters, die rijden met een pony behorende tot de categorie A, mogen niet promoveren
naar de klasse M1 of hoger.
c. Promotie vanuit de klasse Z1 naar de klasse Z2, vanuit de klasseZ2 naar de klasse ZZ-Licht en
vanuit de klasse ZZ-Licht naar de klasse ZZ-Zwaar is niet verplicht. In de klassen Z1, Z2 en ZZ-
Licht worden maximaal 40 winstpunten geregistreerd.
d. Promotie vanuit de Prix St. Georges, Intermediaire I en Intermediaire II is niet verplicht.
e. Promotie tijdens dezelfde wedstrijddag is niet toegestaan, met uitzondering van promotie van
de Intermediaire II naar de Grand Prix welke wel is toegestaan.
f. De FEI-proeven voor de categorie Young Riders vallen buiten de promotieregeling. Uitzondering
hierop zijn combinaties welke tweemaal 65% gescoord hebben in de Landenproef en/of
Individuele Proef Young Riders. Deze combinaties mogen promoveren naar de Lichte Tour.
g. Junioren kunnen de punten behaald in hun Juniorenproeven gebruiken voor promotie van de
klasse Z2 naar de klasse ZZ-licht.
h. Duitse S-proeven welke in de klassen Lichte Tour en hoger kunnen worden uitgeschreven tellen
mee voor de promotieregeling van de met het niveau van deze proeven overeenkomende
klasse.
i. Indien men aan 2 proeven deelneemt op dezelfde dag tijdens dezelfde wedstrijd, moet de 2e
proef in dezelfde klasse gereden worden als de 1e proef, ondanks het eventueel behalen van de
verplichte promotiegrens na de 1e proef. Dit geldt niet voor Junioren, Young Riders en
deelnemers aan rubrieken in het Aangepast Sporten. Zij mogen wanneer er 1 Junioren/Young
Riders of Grade proef wordt uitgeschreven ook een (tweede) proef voor puntenregistratie rijden
in de klasse waarin zij startgerechtigd zijn.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
7 - 57
Artikel -108- Degradatieregeling
1. Klassen B t/m ZZ-Zwaar.
Degradatie naar de daaronder gelegen lagere klasse vindt plaats bij het bereiken van een stand
van -10 in de huidige klasse, met dien verstande dat in de klasse L1 verliespunten in mindering
worden gebracht tot de stand L1+0 is bereikt. Degradatie van de klasse L1 naar de klasse B is niet
mogelijk. In de klasse B worden geen verliespunten geregistreerd.
Na degradatie begint men in de nieuwe klasse zonder winstpunten.
2. De klassen Lichte Tour, Midden Tour en Zware Tour kennen geen degradatieregeling.
3. De FEI-proeven voor de categorie Young Riders vallen buiten de degradatieregeling. Verliespunten
behaald in de categorie Junioren tellen mee bij de degradatieregeling in de klasse Z2.
4. Een combinatie kan op eigen verzoek worden teruggeplaatst, nadat de combinatie twee keer achter
elkaar een onvoldoende prestatie, d.w.z. een prestatie die aanleiding was tot het toekennen van
verliespunten heeft getoond. Een schriftelijk en gemotiveerd verzoek tot terugplaatsing dient gericht
te worden aan de KNHS. Terugplaatsingen gaan na schriftelijke goedkeuring van de KNHS in.
Artikel -109- Rubrieken al dan niet voor promotie en hors concours starten
Als op een wedstrijddag zowel rubrieken voor winst- en verliespuntenregistratie als rubrieken niet voor
punten worden verreden, dient met het volgende rekening te worden gehouden:
1. Combinaties die deelnemen aan promotiewedstrijden mogen niet tevoren in een gelijkwaardige dan
wel lagere rubriek - ook niet hors concours (buiten mededinging) - uitkomen.
2. Combinaties die aan een rubriek voor promotie of aan een wedstrijd om prijzen, maar niet voor
promotie, in een bepaalde klasse hebben deelgenomen, mogen met inachtneming van het bepaalde
inzake het maximale aantal starts hors concours (buiten mededinging) deelnemen aan een rubriek in
de naast hogere klasse.
3. Indien een wedstrijdgevende organisatie met instemming van de jury een geregistreerde combinatie
gelegenheid wenst te geven om hors concours (buiten mededinging) te starten, anders dan bedoeld in
lid 2, mag dat worden toegestaan, echter met inachtneming van de navolgende bepalingen:
a. Hors concours (buiten mededinging) starten is toegestaan in de klasse waarin men
reglementair startgerechtigd is, in een lagere klasse of in één klasse hoger, dit laatste na
toestemming van de jury op grond van de gereden proef in de eigen klasse. Indien de
combinatie in de rubriek waarin zij startgerechtigd is zowel voor klassering als hors concours
wil starten, dan dient de proef voor klassering als eerste te worden verreden.
b. De reglementaire bepalingen van de klasse waarin wordt gestart zijn ook van toepassing op
een hors concours-start.
c. De desbetreffende combinatie mag niet in de uitslag van de rubriek opgenomen worden c.q.
niet in aanmerking komen voor een prijs, of voor toekenning van winst- en/of verliespunten.
d. Aan een hors concours-start kan geen enkel recht worden ontleend met betrekking tot de
klasse- indeling van de desbetreffende combinatie.
e. Wanneer een deelnemer in een rubriek waarin overeenkomstig de bepalingen van het
vraagprogramma slechts met één paard per deelnemer mag worden gestart, daarnaast een
tweede en eventueel derde paard hors concours wenst te rijden met toestemming van de
wedstrijdorganisatie, moet het paard waarmee aan de wedstrijd deelgenomen wordt, altijd
als eerste van de door deze deelnemer in die rubriek te rijden paarden gestart worden.
f. Combinaties die één of meermalen hors concours (buiten mededinging) willen starten,
dienen dit op het inschrijfformulier te vermelden.
g. Op combinaties, die hors concours deelnemen, is onverminderd van toepassing hetgeen is
bepaald voor alle andere deelnemers.
h. Het is de wedstrijdorganiserende vereniging toegestaan voor het hors concours deelnemen
hetzelfde inschrijfgeld te vragen als voor een reguliere start.
Artikel 110 - Klassenindeling en nieuw gevormde combinaties
Een nieuwe combinatie kan door middel van de inschalingstabellen achterin dit reglement bepalen in welke
klasse moet worden uitgekomen op wedstrijden. Bij het vormen van een nieuwe combinatie (paard/pony-
ruiter) zal deze combinatie geplaatst worden in de hoogst gemeenschappelijke klasse (dit geldt voor alle
niveaus). De hoogste klasse van een ruiter is die waarin ooit een winstpunt is behaald. De hoogste klasse
van een paard is die waarin door het paard ooit een winstpunt is behaald. Een ruiter die opgenomen is
(geweest) in de klasse ZZ-Licht of hoger, mag met een ongeklasseerd of B-geklasseerd paard in geen enkel
geval uitkomen in de klasse B. In alle gevallen is de eenmaal gemaakte keuze bindend, met dien verstande
dat combinaties die op grond van de reglementen in een hogere klasse uit mogen komen, versneld kunnen
promoveren naar een hogere klasse, zonder hiervoor de vrijwillige promotiegrens te hebben bereikt.
Hiervoor behoeft geen (schriftelijk) verzoek te worden ingediend. Indien bij de uitslagverwerking blijkt dat
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
8 - 57
tussentijds versneld gepromoveerd werd, terwijl de vrijwillige promotiegrens nog niet bereikt is, wordt dit in
de wedstrijdregistratie aangepast. Een in het buitenland geklasseerd paard en/of geklasseerde ruiter is
startgerechtigd in de hoogst gemeenschappelijke klasse, nadat de KNHS een schriftelijke verklaring van een
erkende buitenlandse federatie heeft ontvangen ten aanzien van de hoogste klasse van het paard en/of de
ruiter. Inschaling vanuit de discipline eventing is mogelijk na een schriftelijk verzoek aan de KNHS.
Inschaling vanuit de gradeproeven Aangepast Sporten is mogelijk na een schriftelijk verzoek aan de KNHS.
1. Startgerechtigdheidsbepalingen voor FNRS-startpashouders dressuur:
a. Het F8-diploma van de FNRS geeft de FNRS-startpashouder het recht te starten in de dressuur
klasse B. De promotie naar de klasse L1 vindt plaats conform de promotie- en
degradatieregeling van de KNHS.
b. Het F12-diploma van de FNRS geeft de FNRS-startpashouder het recht te starten in de dressuur
klasse L1. Promotie is niet mogelijk. Na het behalen van 20 winstpunten kan de FNRS-
startpashouder alleen in de wedstrijdsport verder met een combinatiegebonden startpas.
2. Klassen B t/m Z2:
a. Voor inschaling wordt verwezen naar de inschalingstabel in de bijlage. Alles met inachtneming
van de minimumleeftijd van het paard voor de desbetreffende klasse. Er moet minimaal in de
hoogst gemeenschappelijke klasse gestart worden.
b. Het F12-diploma van de FNRS geeft de ruiter de mogelijkheid een L1 of hoger geklasseerd
paard naar keuze uit te brengen in de klasse B of L1.
c. Een nieuw te vormen ponycombinatie waarvan de ruiter uitsluitend een klassering heeft behaald
met een pony van de categorie A/B en overstapt naar een pony behorende tot de categorie D, E
of paard, kan naar keuze maximaal twee klassen lager dan de verplichte klassenindeling worden
ingedeeld. Een nieuw te vormen ponycombinatie waarvan de ruiter uitsluitend een klassering
heeft behaald met een pony van de categorie A/B en overstapt naar een pony behorende tot de
categorie C, kan naar keuze een klasse lager dan de verplichte klassenindeling worden
ingedeeld.
d. Bij de overgang van de ponysport naar de paardensport wordt de klasse, waarin de
ponycombinatie direct voorafgaand aan de overgang naar de paardensport was opgenomen,
overgenomen, inclusief behaalde winst- of verliespunten.
e. Combinaties, die bij de pony‟s zijn uitgekomen in de klasse Z2-dressuur en met dezelfde
combinatie de overstap naar de paardensport maken, hebben de keuze tussen de klasse Z1- of
Z2-dressuur, waarbij het op verzoek mogelijk is om winstpunten welke behaald zijn bij de
pony‟s in de klasse Z2, over te nemen in de klasse Z1 bij de paarden. Deze verzoeken dienen
schriftelijk gericht te worden aan de KNHS en gaan na goedkeuring in.
f. Het is toegestaan dat een deelnemer, voor zover deze nog de ponygerechtigde leeftijd heeft,
met een bepaalde pony weer gaat deelnemen aan wedstrijden voor ponyruiters, terwijl
daarvoor met dezelfde pony aan wedstrijden voor paarden werd deelgenomen. De
desbetreffende combinatie zal dan worden ingedeeld in een klasse waarin de gevraagde opgave
vergelijkbaar is met het niveau waarop tijdens wedstrijden voor paarden werd uitgekomen, met
overname van het behaalde aantal winstpunten.
3. Klassen ZZ-Licht en hoger:
a. Voor inschaling wordt verwezen naar de inschalingstabel in de bijlage. Alles met inachtneming
van de minimumleeftijd van het paard voor de desbetreffende klasse.
b. Er moet minimaal in de hoogst gemeenschappelijke klasse worden gestart.
4. Verjaringsregeling
Indien een ruiter, een paard of een combinatie meer dan 3 jaar (36 maanden) niet meer is
uitgekomen in de hoogste klasse waarin een winstpunt behaald is, bestaat de mogelijkheid om
schriftelijk dispensatie aan te vragen om lager ingeschaald te worden dan in de inschalingstabel staat
vermeld.
Artikel 111 – Kampioenschappen
1. Voor de bepalingen inzake de deelname aan kampioenschappen wordt verwezen naar het
desbetreffende kampioenschapsreglement.
2. Indien een ruiter tenminste 2x met verschillende paarden opgenomen is geweest in de klasse ZZ-Licht
is deelname aan kampioenschappen vanaf de klasse M1 toegestaan.
3. Indien een ruiter tenminste 2x met verschillende paarden opgenomen is geweest in de klasse ZZ-
Zwaar is deelname aan kampioenschappen vanaf de klasse M2 toegestaan.
4. Indien een ruiter tenminste 2x met verschillende paarden opgenomen is geweest in de klasse Lichte
Tour is deelname aan kampioenschappen vanaf de klasse Z1 toegestaan.
5. Indien een ruiter tenminste 2x met verschillende paarden opgenomen is geweest in de klasse Midden
of Zware Tour is deelname aan kampioenschappen vanaf de klasse Z2 toegestaan.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
9 - 57
Artikel 112 - Junioren
1. Een deelnemer wordt beschouwd als behorende tot de categorie Junioren vanaf het begin van het
kalenderjaar waarin hij 14 jaar wordt tot het eind van het kalenderjaar waarin de leeftijd van 18 jaar
wordt bereikt.
2. Voor de Junioren is een aantal FEI-proeven samengesteld.
3. De optoming voor de Landenproef en de Individuele Proef Junioren is verplicht op stang en trens. In
de Voorproef kan naar keuze met enkele trens of met stang en trens worden gereden.
4. Toegelaten tot de Juniorengroep worden die combinaties welke in de dressuurklasse Z2 minstens één
winstpunt hebben gehaald en voldoen aan de leeftijdsbepaling.
5. Alle Juniorenproeven moeten beoordeeld worden door juryleden Lichte Tour of hoger.
6. Alle Juniorenproeven dienen uit het hoofd gereden te worden.
7. Voor de Juniorenproeven is naar keuze rijden in een rijrok of een rijjasje toegestaan.
8. Naar keuze mogen er sporen worden gebruikt bij de Juniorenproeven, een zweep is verboden.
9. Een Junior mag, als de leeftijd dit toelaat, deelnemen aan een CDI, CDIO, internationale
kampioenschappen voor Young Riders of Senioren, een E.K., W.K. of O.S., maar hij mag slechts aan
één Kampioenschap deelnemen in hetzelfde jaar. Voor nationale kampioenschappen is dit gebonden
aan indoor- en outdoorseizoen.
10. Een Juniorcombinatie die in de Zware Tour heeft deelgenomen aan een E.K. Senioren, een W.K. of
O.S. mag, noch als Junior noch als Young Rider, meer deelnemen aan een internationale wedstrijd
voor Junioren of Young Riders.
11. De deelname van een Junior aan enige andere internationale dressuurwedstrijd voor Senioren heeft
geen invloed op de Juniorenstatus.
12. Wordt een Kampioenschap voor Junioren en Senioren in dezelfde tijd op dezelfde plaats verreden, dan
mag een paard niet zowel door een Junior als door een Senior worden gereden gedurende deze
wedstrijd.
13. Voor verdere informatie en bepalingen inzake Junioren wordt verwezen naar het FEI-reglement
Dressuur.
Artikel 113 - Young Riders
1. Een deelnemer wordt beschouwd als behorende tot de categorie Young Riders vanaf het begin van het
kalenderjaar waarin hij 16 jaar wordt tot het eind van het kalenderjaar waarin de leeftijd van 21 jaar
wordt bereikt.
2. Voor de Young Riders is een aantal proeven samengesteld.
3. De optoming voor de Young Riders-proeven is stang en trens.
4. Om toegelaten te worden tot de Young Riders-groep dient de combinatie een minimale klassering
behaald te hebben van ZZ-L + 1.
5. Alle Young Riders-proeven moeten beoordeeld worden door daartoe bevoegde juryleden en wel vanaf
het Lichte Tour-niveau.
6. Voor Young Riders-proeven geldt in beginsel dat deze dienen te worden gereden in rijrok, maar rijden
in een rijjasje is eveneens toegestaan.
7. Alle Young Riders-proeven dienen uit het hoofd gereden te worden.
8. Een Young Rider mag niet in hetzelfde jaar deelnemen aan zowel internationale kampioenschappen
voor Young Riders als Senioren. Voor nationale kampioenschappen is dit gebonden aan indoor- en
outdoorseizoen.
9. Een Young Rider die in de Zware Tour heeft deelgenomen aan een internationaal kampioenschap
Senioren, een E.K. Senioren, een W.K. of O.S. mag niet meer deelnemen aan een internationale
wedstrijd voor Young Riders.
10. De deelname van een Young Rider aan enige andere internationale dressuurwedstrijd voor Senioren
heeft geen invloed op de Young Rider-status.
11. Wordt een Kampioenschap voor Young Riders en Senioren in dezelfde tijd op dezelfde plaats verreden,
dan mag een paard niet zowel door een Young Rider als door een Senior worden gereden gedurende
deze wedstrijd.
12. Voor verdere informatie en bepalingen inzake Young Riders wordt verwezen naar het FEI-reglement
Dressuur.
Artikel 114 - Verkennen van de rijbaan
1. In de klassen B, L1 en L2 mag de combinatie bij het verkennen altijd de ring betreden. In dit geval
behoeft de combinatie na het signaal om te beginnen de ring niet opnieuw te verlaten. Dit laatste is
echter wel toegestaan.
2. Vanaf de klasse M1 is het verkennen van de ring zowel bij outdoor- als bij indoorwedstrijden in
principe niet toegestaan op een andere wijze dan door het rijden langs de buitenzijde van de ring.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
10 - 57
3. Indien er geen ruimte is om bij het verkennen volledig rond de ring te kunnen rijden, dan mag de
combinatie de ring betreden en deze alsdan verkennen. Dit geldt voor zowel indoor- als
outdoorwedstrijden. In dit laatste geval behoeft de combinatie na het signaal om te beginnen de ring
niet opnieuw te verlaten.
4. Het verkennen van de ring en het rijden langs de buitenzijde van de ring is toegestaan in stap, draf of
galop.
5. Het verkennen van de rijbaan is in de klassen B tot en met L2 aan de eerste combinatie van een
rubriek en eveneens de eerste combinatie na elke in het programma opgenomen pauze toegestaan
vanaf ten hoogste 2 minuten vóór het begin van de desbetreffende rubriek. De daaropvolgende
combinaties mogen de rijbaan verkennen in het tijdbestek liggend tussen het moment dat de
voorgaande combinatie heeft afgegroet en het moment waarop het protocol van die combinatie door
de jury wordt afgesloten en deze het startteken geeft.
6. Onder géén voorwaarde mag een deelnemer - op straffe van uitsluiting - de ring betreden behalve
voor het rijden van zijn proef in de wedstrijd, met uitzondering van het hierboven in dit artikel
bepaalde.
7. De Federatievertegenwoordiger en bij diens ontstentenis de (voorzitter van de) jury mag, indien de
omstandigheden daartoe aanleiding geven, gemotiveerd een uitzondering op deze regel maken; hij/zij
dient een dergelijke uitzondering onder opgave van redenen te vermelden in het rapport.
Artikel 115 - Uitvoering van de proeven
1. Op alle dressuurwedstrijden is men verplicht met de teugels in twee handen te rijden. Bij het verlaten
van de ring in stap, eventueel met lange teugel, als de proef is afgelopen, mag de ruiter als hij wil de
teugels in één hand nemen. Dit geldt alleen voor zover de proef na het voor de tweede maal groeten
als beëindigd wordt beschouwd.
2. Voorlezen:
a. De proeven tot en met de klasse Z2 en bepaalde ZZ-Licht/ZZ-Zwaar-proeven, alsmede Duitse
S-proeven mogen worden voorgelezen. In het vraagprogramma kan desgewenst worden
bepaald dat op regionale en KNHS-kampioenschappen de proeven vanaf de klasse Z1 uit het
hoofd gereden dienen te worden. De voorlezer neemt plaats bij B of bij E, tenzij door de jury
anders is bepaald. Indien de voorlezer een verkeerde opdracht geeft, waardoor een vergissing
in het programma wordt gemaakt, is de deelnemer hiervoor zelf verantwoordelijk.
De deelnemer wordt geacht de proef te kennen. De (voorzitter van de) jury gaat in dat geval te
werk als zijnde er een fout in het programma is gemaakt.
3. Uit het hoofd rijden:
a. Het uit het hoofd rijden van een proef waarvoor het niet is voorgeschreven is toegestaan.
Wanneer een deelnemer het besluit heeft genomen om het programma uit het hoofd te rijden,
moet deze daarbij blijven.
b. Het is - op straffe van uitsluiting - niet toegestaan dat de deelnemer vanaf een bepaald
onderdeel het programma alsnog verder laat voorlezen.
c. Proeven die uit het hoofd gereden dienen te worden:
- alle ZZ-Licht-proeven met oneven nummers
- alle ZZ-Zwaar-proeven met oneven nummers
- alle FEI-proeven, met uitzondering van de Z2 ponyproeven (ingang 1 januari 2012)
- Kür op muziek voor alle niveaus.
4. Begin/einde van de proef:
a. Een proef begint op het moment van het binnenkomen van de combinatie bij A en eindigt na de
groet aan het einde van de proef als het paard voorwaarts stapt. In de afdelingsdressuur eindigt
de proef bij het verlaten van de ring bij A aan het einde van de proef.
b. Alle voorvallen voorafgaand aan het begin of na het einde van de proef hebben géén invloed op
de cijfers m.u.v. het bepaalde in artikel 130 lid 2.4.129 lid 4.
c. De ruiter moet de ring verlaten, zoals is voorgeschreven in de proef.
5. Beginsignaal:
Nadat het (bel)signaal tot starten door de (voorzitter van de) jury is gegeven, dient de combinatie
binnen 45 seconden bij A de proef te beginnen.
6. Groeten:
Bij het halthouden voor de jury neemt de deelnemer de teugels en eventueel de zweep in de
linkerhand. Deelnemers brengen de rechterhand naar beneden achter het dijbeen en neigen het
hoofd. Ook is het toegestaan voor heren wanneer een hoed wordt gedragen deze af te nemen met de
rechterhand. Indien er meer juryleden in functie zijn, dient alleen de voorzitter van de jury (bij C
gezeten) gegroet te worden. Hierna neemt de deelnemer de teugels weer in beide handen.
7. De oefeningen/bewegingen:
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
11 - 57
De oefeningen/bewegingen, die op een bepaald punt van de ring moeten worden uitgevoerd, moeten
geschieden op het ogenblik dat het lichaam van de deelnemer ter hoogte van het bedoelde punt is.
8. Lichtrijden in draf:
Het van been verwisselen bij het van hand veranderen op de diagonaal geschiedt aan het einde van
de diagonaal, tenzij in de desbetreffende proef anders wordt gevraagd. Er behoort op de
buitendiagonaal (het buitenvoorbeen) lichtgereden te worden.
9. Fout in de proef:
a. Indien een deelnemer een fout in de proef maakt, (b.v. het binnenkomen van de ring in een
andere dan de voorgeschreven gang of het bij de groet de teugels niet in één hand nemen etc.)
wordt dit bestraft als een vergissing in het programma.
b. In beginsel mag een deelnemer géén onderdeel van de proef opnieuw doen, behalve wanneer
er door de (voorzitter van de) jury is beslist - door middel van het geven van een (bel)signaal -
dat er een fout in het programma is gemaakt.
c. Wanneer een ruiter echter begonnen is aan de uitvoering van een bepaald onderdeel van de
proef en hij probeert vervolgens op eigen initiatief dezelfde beweging/oefening te herhalen,
moet de jury uitsluitend de eerste keer dat deze beweging werd uitgevoerd in ogenschouw
nemen voor de waardering en dit handelen van de deelnemer tegelijkertijd bestraffen als een
vergissing in het programma.
10. Vergissing in het programma:
a. Alle oefeningen, die in de proef worden gevraagd, moeten in de aangegeven volgorde worden
uitgevoerd. Gebeurt dat niet, dan is er sprake van een vergissing.
b. Wanneer een deelnemer zich vergist moet de (voorzitter van de) jury de deelnemer door middel
van een (bel)signaal waarschuwen.
c. Indien de deelnemer zich vergist in het voorgeschreven programma, maar het geven van een
(bel)signaal de vloeiende voortgang van de proef onnodig zou belemmeren, wordt het aan het
oordeel van de (voorzitter van de) jury overgelaten of deze de deelnemer al dan niet op deze
vergissing attent maakt door het geven van een (bel)signaal. Dit kan zo zijn bij bijvoorbeeld
een overgang bij V in plaats van bij K, op de middellijn een pirouette bij D in plaats van bij L.
d. Het is altijd de (voorzitter van de) jury die besluit of er een vergissing in het programma is
gemaakt. De scores van eventuele overige juryleden worden hieraan aangepast.
e. De (voorzitter van de) jury wijst - indien nodig - de deelnemer het punt aan, waarop met de
proef moet worden doorgegaan, onder vermelding van de volgende beweging/oefening, die
moet worden uitgevoerd. De deelnemer, die zich niet (geheel) houdt aan de aanwijzingen van
de (voorzitter van de) jury, kan - ter beoordeling van de (voorzitter van de) jury - worden
uitgesloten.
f. Indien de jury zich géén rekenschap heeft gegeven van een fout in de proef of van een
vergissing in het programma, wordt altijd in het voordeel van de deelnemer beslist.
Artikel 116- Hulp van derden
1. Iedere inmenging van een derde, gevraagd of ongevraagd, d.m.v. stem, gebaren etc., met
uitzondering van het in toegestane gevallen letterlijk voorlezen van de proef, met het doel de
deelnemer of zijn paard te helpen tussen het moment van binnenrijden en verlaten van de ring bij A,
wordt - tenzij in dit reglement uitdrukkelijk anders wordt bepaald - als verboden hulp van derden
beschouwd. Dat geldt ook voor het gebruik van (draadloze) communicatieapparatuur.
2. Iedere vorm van verboden hulp van derden inclusief het in orde brengen van het harnachement,
ontvangen door een ruiter te paard, wordt - ter beoordeling van de (voorzitter van de) jury - met
uitsluiting van de combinatie bestraft.
Artikel 117 - Kledingvoorschriften
1. Correcte kleding is verplicht voor officials en deelnemers die zich binnen de - al dan niet afgesloten -
ruimte van het wedstrijdterrein/de wedstrijdaccommodatie bevinden; deze regel is ook van toepassing
op de voorlezer van de deelnemer.
2. Tenzij het verenigingstenue wordt gedragen dienen deelnemers tijdens de proef te verschijnen in:
a. een rij-jas, type colbert met knopen en platliggende revers, het zitvlak geheel of gedeeltelijk
bedekkend.
b. een lichtgekleurd overhemd of lichtgekleurde dressuurblouse, Overhemden/dressuurblouses
moeten lange of korte mouwen hebben en bij lange mouwen voorzien zijn van witte
manchetten.
c. een witte, beige of gele rijbroek.
d. een bijpassende witte of gele plastron of stropdas, wanneer een dressuurblouses wordt
gedragen is het dragen van een plastron niet verplicht.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
12 - 57
e. een paar handschoenen.
f. een paar rijlaarzen of jodphurlaarsjes in combinatie met gelijkkleurige, gladleren/gladde
kunstleren chaps.
g. een veiligheidshoofddeksel met norm EN-1384. Het is uitsluitend bij deelname vanaf de klasse
Z1 paarden toegestaan een dressuurhoed of bolhoed te dragen. In Juniorenrubrieken is een
veiligheidshoofddeksel verplicht. Vanaf 1 april 2013 is een veiligheidshoofddeksel met norm EN-
1384 verplicht tot en met de klasse ZZ-Licht en alle afdelings- en teamdressuur. Alleen in de
rubrieken voor Young Riders en in de klassen ZZ-Zwaar, Lichte, Midden en Zware Tour mag met
een dressuurhoed of bolhoed gereden worden.
3. De combinatie van beugel en rijlaars/ jodphurlaars dient zodanig te zijn dat in geval van nood de voet
de beugel ongehinderd kan verlaten.
4. Vanaf de Lichte Tour geldt de verplichting tot het dragen van een rijrok. De Junioren en Young Riders
mogen naar keuze in rij-jas of rijrok rijden. In bepaalde situaties kan hiervan worden afgeweken.
5. Op internationale wedstrijden onder de reglementen van de FEI kunnen andere bepalingen gelden.
6. Leden van verenigingen waar een verenigingstenue is ingesteld, zijn gehouden in dat tenue aan de
wedstrijden deel te nemen, behoudens indien zij starten in de klassen Z1 of hoger. In lagere klassen
is een veilgheidshoofddeksel als onderdeel van het verenigingstenue verplicht. Het toezicht op de
naleving van de regels m.b.t. het verenigingstenue is géén verantwoordelijkheid voor de jury.
7. Het rijden met handschoenen is, wanneer in een rij-jas gereden wordt, - ongeacht de kleur - zowel
voor paard- als voor ponyruiters, verplicht, ook indien het verenigingstenue wordt gedragen.
8. Militairen, leden van de Koninklijke Marechaussee en politiefunctionarissen mogen het voorgeschreven ruitertenue of hun uniform dragen. Ook hier geldt de verplichting voor het dragen van een veiligheidscap/helm t/m de klasse M2.
9. Het is toegestaan om met een bodyprotector te rijden tijdens de wedstrijd. De bodyprotector mag
boven of onder het wedstrijdtenue gedragen worden. Er mag gebruik gemaakt worden van een
opblaasbaar veiligheidsvest/bodyprotector welke bevestigd wordt aan het zadel.
10. Het staat iedere deelnemer vrij op het losrijterrein de plastron en de rijjas/rijrok uit te laten. Het
dragen van een hoofddeksel, zoals deze in de wedstrijdring wordt gedragen, is verplicht.
11. Uitsluitend in het geval van extreme zomerse temperaturen (> 30º Celsius) kan de
Federatievertegenwoordiger beslissen, dat de rij-jas tijdens de proef mag worden uitgelaten.
12. Bij slecht weer mag de Federatievertegenwoordiger het dragen van een regenjas, regenkleding,
speciale regenbroek of een windjack toestaan.
Artikel 118 - Harnachement
1. Het paard dient te zijn opgetoomd met een goed passend en in behoorlijke staat van onderhoud
verkerend Engels, of hierop lijkend, (dressuur)zadel, hoofdstel en bit. Het rijden met een westernzadel
is niet toegestaan. Het zadel moet voorzien zijn van ruime beugels. Vanwege veiligheidsredenen
mogen de stijgbeugelriemen en/of de stijgbeugels niet aan de singel worden vastgemaakt.
2. Het gebruik van een trenshoofdstel met africhtingsneusriem, rechte neusriem, Mexicaanse neusriem,
een zgn. gecombineerde neusriem (de gecombineerde neusriem bestaat uit een rechte neusriem,
welke aan de voorzijde is voorzien van een lus, waardoor een tweede riem - de zgn. sperriem - wordt
geleid welke onder de trens langs wordt bevestigd) en een zgn. gecombineerde keel/neusriem
voorzien van een enkele trens is verplicht. Voor toegestane neusriemen zie bijlage. Wijzigingen hierop
worden vermeld op de website van de KNHS. Een te strak aangesnoerde neusriem zal als wreedheid
worden aangemerkt.
3. Voor de klassen vanaf Z1-dressuur geldt, met uitzondering van de pony's, dezelfde optoming als voor
de klassen B t/m M2, aangevuld met de mogelijkheid tot gebruik van een stang- en trenshoofdstel
(met Engelse neusriem of Engelse keel/neusriem).
4. Voor toegestane bitten wordt verwezen naar de afbeelding in de bijlage. Wijzigingen worden
gepubliceerd op de website van de KNHS.
5. Stang en trens moeten van metaal zijn of van onbuigzaam plastic en mogen omwikkeld zijn met
rubber of leer (flexibele rubber bitten zijn niet toegestaan). De lengte van de scharen van de stang
mag niet meer bedragen dan 10 cm. Als de stang een over de scharen glijdend mondstuk heeft, mag
de lengte van de scharen de 10 cm niet te boven gaan als het mondstuk in de hoogste positie is. De
diameter van het mondstuk van de (onderleg)trens moet zo zijn, dat dit niet pijnlijk is voor het paard.
Bij het gebruik van een kinriempje/kinketting, is het verplicht deze te voorzien van een
kinkettingbeschermer van rubber of van leer. Het gebruik van het zgn. slobberriempje, welke de twee
scharen van de stang met elkaar verbindt, is toegestaan.
6. De bitten voor paarden dienen glad van uitvoering te zijn en zonder scherpe randen en - met
uitzondering van de onderlegtrens - van een zodanige dikte te zijn, dat het deel van het bit dat op de
lagen van de paardenmond rust bij de trenzen een dikte heeft van tenminste 1,0 cm; de minimum
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
13 - 57
dikte voor de bitten voor pony's bedraagt eveneens 1,0 cm. Het gebruik van een tonglepel is
toegestaan bij een enkele trens, mits deze braamvrij is. De tonglepel dient minimaal 5 mm dik te zijn.
7. Het gebruik van bitringen, die een hefboomwerking bewerkstelligen, is niet toegestaan.
8. Aan het materiaal en de uitvoering van de teugels worden geen regels gesteld, met dien verstande
dat in géén enkele klasse het gebruik van een voorziening, die als een lus of handvat kan worden
aangemerkt, is toegestaan. De teugels mogen uitsluitend zijn vastgemaakt aan het bit.
9. Het gebruik van dubbele teugels is niet toegestaan.
10. Het versieren van de staart of van enig ander deel van het paard door middel van voor het paard
oneigenlijke dingen, zoals linten en bloemen of anderszins, is niet toegestaan. De manen en de staart
van het paard mogen evenwel ingevlochten worden.
11. Kunststaarten zijn toegestaan.
Artikel 119 - Hulpmiddelen
1. Het gebruik van mondbeschermers (gladde rubberen bitringen) evenals het gebruik van een tonglepel
is in alle klassen toegestaan, bij het gebruik van een enkele trens.
2. Het gebruik van een oornetje is toegestaan.
3. Voor het gebruik van een neusnetje wordt verwezen naar het Algemeen Wedstrijdreglement.
4. Het is niet toegestaan gebruik te maken van:
- een bit of stang, niet voorkomend op de lijst van geoorloofde bitten/stangen;
- een martingaal en van alle andere hulpteugels, zoals slofteugels, gogues e.d.***;
- oorkappen, oogkleppen, bontje om de neusriem of elke andere voorziening, die het
oriëntatievermogen van het paard beperkt.
- borsttuigen, voortuigen, staartriemen dan wel van elke andere voorziening die ervoor is bedoeld
het zadel op zijn plaats te houden, met uitzondering van de (voor)singel;
- hoefschoenen.
5. Voor pony's, behorende tot de categorie A, B, C, is het gebruik van een borsttuig en/of van een
staartriem toegestaan.
6. Het gebruik tijdens de proef van bandages, pijpkousen, glijdende martingaal, Thiedeman-teugel,
peesbeschermers, strijklappen e.d. is niet toegestaan, behalve bij een prijsuitreiking. Het gebruik van
een slofteugel is alleen tijdens prijsuitreikingen toegestaan en alleen in combinatie met een hoofdstel,
voorzien van enkele trens.
7. Tijdens het losrijden - ongeacht of dit op het daartoe aangewezen terreingedeelte plaatsvindt of
elders - mogen geen andere bitten, hulpmiddelen en/of voorzieningen worden gebruikt dan die, welke
tijdens de proef zijn toegestaan***.
*** Op het losrijterrein en op andere trainingsplaatsen van het wedstrijdterrein zijn wel toegestaan:
- glijdende martingaal, Thiedemann-teugel alleen echter in combinatie met een trenshoofdstel,
- springschoenen, bandages, peesbeschermers, strijklappen, e.d., om veiligheidsredenen mag
gebruik gemaakt worden van een (beugel) riem om de hals van het paard,
- enkelvoudige bijzetteugels, vastgemaakt aan het bit en het zadel, alleen tijdens het longeren op
het oefenterrein en slechts dan wanneer er gebruik wordt gemaakt van een enkele longe. De
bijzetteugels dienen te zijn bevestigd aan het bit van een trenshoofdstel en aan het zadel. Het
longeren met gebruikmaking van welke andere hulpteugel of voorziening dan ook is niet
toegestaan.
- een rijzweep. (Indien een rijzweep of lange zweep gebruikt wordt door hulp vanaf de grond bij
bijvoorbeeld de piaffe, is dit uitsluitend toegestaan voor deelname vanaf de Midden Tour.)
8. In de klassen B, L1 en L2 is het gebruik van een karwats of dressuurzweep toegestaan. Een reserve-
karwats of dressuurzweep mag niet worden gedragen. Het is toegestaan om tijdens een hors
concours-start in de klasse M1 en hoger een dressuurzweep te gebruiken.
9. De maximaal toegestane lengte van de dressuurzweep is 120 cm bij de paarden en 100 cm bij de
pony‟s.
10. Het gebruik van sporen is in alle klassen toegestaan maar niet verplicht.
11. Sporen zijn van metaal. Een ronde tand/knop van hard plastic is toegestaan. De tand dient vanuit het
midden van de spoor recht of gebogen naar achteren gericht te zijn. Wanneer voorzien van een
wieltje, dient dit vrij te kunnen draaien en mag niet scherp zijn. De takken van de spoor dienen glad
te zijn. Sporen zonder tand (dummysporen) zijn toegestaan. Indien ter bescherming van het paard,
takken en steel vanuit de fabriek onlosmakelijk zijn omwonden met een bescherming, is dit eveneens
toegestaan. (Dit laatste niet op internationale wedstrijden.) Voor toegestane sporen wordt verwezen
naar de bijlagen.
12. Voor pony's zijn alleen stompe sporen en knopsporen - eventueel in zwanenhalsuitvoering -
toegestaan waarvan de spoortand een maximale lengte van 3 cm heeft (zwanenhalsspoor horizontaal
gemeten) en een minimale diameter van 0,5 cm. Voor toegestane sporen wordt verwezen naar de
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
14 - 57
bijlagen.
13. De bondscoach kan in overleg met de jury hulpmiddelen toestaan tijdens speciaal daarvoor
aangewezen wedstrijden, hiervan zijn Kring-, Regio- en KNHS-kampioenschappen en NK‟s uitgesloten.
HOOFDSTUK 2 – WEDSTRIJDORGANISATIE
Artikel 120 – Wedstrijdterrein/wedstrijdring
1. Het terrein waarop dan wel de accommodatie waarin een wedstrijd wordt gehouden, moet met
inachtneming van de aard van de discipline dressuur:
a. aan de gestelde afmetingen voldoen;
b. een vlakke bodem (zand of gras) hebben die geschikt wordt geacht voor het houden van een
wedstrijd, e.e.a. ter beoordeling van de Federatievertegenwoordiger dan wel - bij diens
ontstentenis - ter beoordeling van de jury.
2. De wedstrijdring van zowel een outdoorwedstrijd als een indoorwedstrijdmoet voor de klassen B, L1,
L2, M1 en M2 een breedte van 20 m en een lengte van 40 m hebben.
Voor de klassen Z1 en hoger dient de wedstrijdring een breedte van 20 m en een lengte van 60 m te
hebben.
3. Voor de klassen Z1 en hoger kunnen in een 20 x 40m ring proeven worden uitgeschreven die niet voor
puntenregistratie in aanmerking komen.
4. De hierboven genoemde afmetingen worden aan de binnenonderzijde van de afzetting van de ring
gemeten.
5. Het hoogteverschil, over de diagonaal en in de lengterichting van de ring, van het terrein mag in geen
geval meer bedragen dan 0,5 m; het hoogteverschil in de breedterichting van het terrein niet meer
dan 0,2 m.
6. Voor wedstrijden voor de klassen Z1 en hoger is een ononderbroken afzetting van elke ring, met een
beweegbare toegang of een vaste opening van minimaal 1 m. breed bij de letter A, verplicht.
7. Indien een ring afgebakend wordt, dient de afbakening van de ring te bestaan uit een laag hek (bij
voorkeur wit van kleur) van ca. 0,3 m hoog. De ruimte tussen de planken van dit hek moet zo klein
zijn, dat een paardenhoef er niet door kan. Voor de klassen B t/m M2 is een afzetting toegestaan,
maar niet verplicht. Het afzetten van een ring (voor alle klassen) door middel van een touw, koord,
lint e.d. is vanwege veiligheidsredenen niet toegestaan. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor
het afsluiten van de ring na zijn binnenrijden. Als de deelnemer er voor kiest de ring niet te laten
afsluiten, dan wordt de ring door de jury als afgesloten beschouwd.
8. Voor de klassen Lichte Tour, Midden Tour en Zware Tour geldt een dringende voorkeur voor een voor
de paardensport geprepareerde bodem. Bij kampioenschappen in deze klassen is een voor de
paardensport geprepareerde bodem verplicht.
9. De letterbordjes bij de ring dienen een minimale afmeting te hebben van 20 x 25 cm. De kleur van de
bordjes dient wit, die van de letters zwart te zijn, ofwel de kleur van de bordjes zwart en de kleur van
de letters wit. De letters dienen zodanig van uitvoering te zijn, dat zij duidelijk zichtbaar zijn boven de
eventuele afzetting van de ring.
10. De letters moeten - bij een ononderbroken afgezette ring - aan de buitenkant op ca. 0,5 m afstand
van de afzetting staan en duidelijk aangegeven zijn; het is aan te bevelen ook een speciaal merkteken
op de afzetting zelf aan te brengen op de plaats van elke letter. Voor proeven in de klasse Z1 of hoger
dienen ook de letters P, R, S en V te worden geplaatst.
11. De jury zit in beginsel verdeeld over de korte en lange zijde, de voorzitter bij C in het verlengde van
de middellijn op ± 5 m. buiten de ring. Eventuele andere juryleden zitten voor zover zij althans op de
korte zijde plaatsnemen (bij H en/of M) ± 2,5 m uit de hoek, ook op ± 5 m buiten de ring. Indien zij
op de lange zijde plaatsnemen zitten zij bij B en/of E, eveneens op ± 5 m buiten de ring. Ingeval van
3 juryleden, zo mogelijk 2 aan de korte en 1 aan de lange zijde.
12. Bij indoorwedstrijden moet de ring - indien mogelijk - 2 meter van het beschot af liggen en zijn
afgezet zoals boven vermeld. Bij indoorwedstrijden in accommodaties waarvan de afmetingen van de
rijbaan gelijk zijn aan de voorgeschreven afmetingen van de wedstrijdring, geldt het beschot van de
rijbaan tevens als de afbakening van de ring.
13. Bij outdoorwedstrijden dient de afstand tussen de ringen bij de lange zijden tenminste 1 meter te zijn
en bij de korte zijden tenminste 2,5 meter.
14. De (voorzitter van de) jury is ervoor verantwoordelijk dat tijdig voor het begin van de rubriek wordt
gecontroleerd of de ring voldoet aan de reglementaire vereisten. Tekortkomingen dienen terstond te
worden gemeld bij de wedstrijdleiding en moeten worden verholpen alvorens de rubriek in de
desbetreffende ring zal kunnen beginnen.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
15 - 57
Artikel 121 – Losrijterrein
1. Het losrijterrein dient tenminste de volgende afmetingen te hebben: lengte 35 m en breedte 15 m.
2. Wanneer de grootte van het beschikbare losrijterrein in verhouding tot het aantal deelnemers beperkt
is, kan de wedstrijdorganisatie aanvullende voorwaarden stellen met betrekking tot het maximum
aantal deelnemers, dat tegelijkertijd van het losrijterrein gebruik zal mogen maken.
3. Het losrijterrein dient te worden afgebakend; daartoe dient materiaal te worden gebruikt dat de kans
op verwonding van paarden en/of deelnemers zo klein mogelijk doet zijn. Buiten het afgebakende
losrijterrein mag door de deelnemers niet losgereden worden.
4. De bodem van het losrijterrein dient zo vlak mogelijk en goed verzorgd te zijn; ook tijdens de
wedstrijd dient de bodem zonodig regelmatig te worden verzorgd.
5. Op het losrijterrein mag voorafgaand aan of na afloop van de door de ingeschreven deelnemer te
rijden proef of proeven, uitsluitend door degene die met een bepaald paard zal starten dan wel met
dit paard heeft gestart worden gewerkt. Het rijden van een paard door een ander dan de met dit
paard voor de desbetreffende rubriek(en) in geschreven deelnemer is - op straffe van uitsluiting van
het paard – niet toegestaan. Onverminderd het hierboven bepaalde mogen derden
(verzorgers/helpers, e.d.), in het zadel gezeten, met een paard op het losrijterrein stappen, mits dit
aan een lange teugel gebeurt. De ingeschreven deelnemer is verantwoordelijk voor het gedrag van
derden (verzorgers/helpers).
6. Het longeren van paarden is uitsluitend toegestaan, indien het losrijterrein voldoende groot is en er
daartoe een speciaal gemarkeerd terreingedeelte bestemd is uitsluitend na uitdrukkelijke
toestemming van de wedstrijdgevende organisatie en de official belast met het toezicht op het
voorterrein. In géén geval mogen andere deelnemers als gevolg van het longeren worden gehinderd.
Artikel 122 - Startvolgorde
1. De startvolgorde van de deelnemers wordt door de wedstrijdorganisatie vastgesteld, tenzij het
vraagprogramma anders aangeeft. Het is niet toegestaan om binnen eenzelfde groep ruiters in
dezelfde klasse 2 klassementen op te maken bij dezelfde jury.
2. Deelnemers, die met twee of meer paarden aan dezelfde rubriek deelnemen, hebben recht op een
interval van tenminste één uur op de startlijst tussen de door hen te starten paarden. Indien dit om
praktische redenen niet of slecht haalbaar is dient dit met de betrokken deelnemer tevoren te worden
overlegd.
3. Het is een deelnemer niet toegestaan om tweemaal met hetzelfde paard in dezelfde rubriek te starten.
Artikel 123 - Rijtijd
1. De boven de dressuurproeven vermelde rijtijd is uitsluitend van informatieve aard.
2. De tijd voor de uitvoering van de proeven wordt niet opgenomen, behalve voor de Vrije Kür op muziek
en de Teamdressuur, waarvoor grenzen aan de rijtijd zijn gesteld.
HOOFDSTUK 3 – OFFICIALS
Artikel 124 - Jury
1. De taak en verantwoordelijkheid van de jury is geregeld in het Algemeen Wedstrijdreglement van de
KNHS.
2. Een jurylid wordt geacht minimaal 5x per jaar als zodanig te fungeren.
3. Het totaal per wedstrijddag te beoordelen combinaties mag het aantal van 40 niet te boven gaan.
4. Tijdens rubrieken, die geheel aaneengesloten worden verreden, dient bij een deelnemersaantal tussen
de 20 en 30 combinaties halverwege een pauze van tenminste vijftien minuten in het tijdschema te
worden opgenomen. Zijn er meer dan 30 starts, dan dient er tweemaal een pauze van minimaal
vijftien minuten ofwel éénmaal een pauze van minimaal dertig minuten te worden ingelast. Deze
pauze dient duidelijk op de startlijst te worden aangegeven.
5. Het verdient aanbeveling proeven in de individuele dressuur vanaf de klasse Z1, de afdelingsdressuur
en de kür op muziek voor viertallen door tenminste twee juryleden afzonderlijk te laten beoordelen.
6. Proeven in de klassen ZZ-Zwaar dienen altijd te worden beoordeeld door twee juryleden, tenzij in het
geval van overmacht.
7. Voor alle internationale proeven is het beoordelen door minstens twee juryleden voorgeschreven.
8. Nederlandse Kampioenschappen, KNHS-kampioenschappen en regiokampioenschappen dienen door in
ieder geval 2 juryleden afzonderlijk te worden beoordeeld.
9. Nationale kampioenschappen in de klassen Z1-paarden en hoger, alsmede specifiek door de KNHS
aangewezen wedstrijden zullen door drie juryleden afzonderlijk worden beoordeeld. Dit laatste wordt
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
16 - 57
voorts aanbevolen voor Kür op muziek-rubrieken, Pas de Deux-rubrieken en voor de wedstrijden Kür
op muziek voor viertallen.
10. De tweede proef van dezelfde combinatie tijdens dezelfde wedstrijd dient altijd door een ander jurylid
te worden beoordeeld dan de eerste proef.
Hierop kan een uitzondering gemaakt worden voor:
a. wedstrijden in de klasse Z1 of Z2, waaraan door minder dan 10 combinaties wordt
deelgenomen;
b. wedstrijden waarbij er slechts ruimte is voor het uitleggen van één dressuurring; de
federatievertegenwoordiger stelt vast in hoeverre er ruimte is voor het op verantwoorde wijze
uitleggen van één of meer ringen en dient dit in zijn rapport te vermelden.
11. De (voorzitter van de) jury dient te beschikken over:
a. een bel, dan wel een andere voorziening door middel waarvan zonodig een duidelijk signaal aan
de deelnemer kan worden gegeven;
b. een stopwatch in het geval van beoordelen van de Vrije Kür op muziek, de Pas de Deux en de
Kür op muziek voor viertallen.
Artikel 125 - Toezichthouder (steward)
1. Bij Nederlandse, KNHS-, regio- en kringkampioenschappen en bij selectiewedstrijden voor
kampioenschappen is het aanstellen van een toezichthouder op het oefenterrein/het losrijden
verplicht; dit wordt aanbevolen voor alle overige wedstrijden.
2. De toezichthouder dient een jurylid voor de discipline dressuur te zijn of op een specifieke lijst voor
toezichthouders of stewards te staan vermeld.
3. Tijdens outdoorwedstrijden dient er voor de toezichthouder een (eenvoudige) accommodatie
beschikbaar te zijn.
4. Het is ook de taak van de toezichthouder het harnachement van het paard te controleren, juist
voordat het paard de ring binnen gaat. De controle dient op een zodanige wijze te worden verricht,
dat irritatie van paard of ruiter wordt voorkomen en de voorwaarden om tot een goede prestatie te
komen niet negatief worden beïnvloed. Nadat deze controle heeft plaatsgevonden en het
harnachement in orde bevonden is, is het niet meer toegestaan dat er nog fysiek contact plaatsvindt
tussen een derde (groom, begeleider, trainer, andere deelnemer etc.) en het paard alvorens er door
de desbetreffende combinatie wordt gestart. De deelnemer mag de zweep echter behouden tot het
moment van starten van de proef bij A.
5. Elke overtreding van de optomingsbepalingen dient onmiddellijk en in ieder geval alvorens er door de
desbetreffende combinatie wordt gestart, door de toezichthouder aan de (voorzitter van de) jury te
worden gemeld.
6. De bittencontrole moet met de grootst mogelijke omzichtigheid en na beëindiging van de proef
uitgevoerd worden. Desgewenst mag de toezichthouder de mond van het paard openen of de
groom/begeleider verzoeken dit voor hem te doen. De toezichthouder dient in dit geval per paard een
nieuw stel handschoenen te gebruiken.
7. Onjuistheden bij de optoming van het paard zullen terstond aan de (voorzitter van de) jury worden
gerapporteerd; deze zal de optoming van het paard dan, indien nodig, zo spoedig mogelijk persoonlijk
inspecteren en bij het niet in orde bevinden daarvan de desbetreffende combinatie uitsluiten.
8. Het door een deelnemer weigeren medewerking te verlenen aan en/of het bemoeilijken van de
controle door de dienstdoende toezichthouder, dient onmiddellijk en in ieder geval alvorens er door de
desbetreffende combinatie wordt gestart aan de (voorzitter van de) jury van de rubriek, waarin de in
het geding zijnde combinatie voornemens is te starten, te worden gerapporteerd.
HOOFDSTUK 4 – BEOORDELING EN KLASSEMENT
Artikel 126 - Beoordeling
1. De omschrijving van de diverse onderdelen van de individuele dressuurproeven, eventueel met de
daarbij behorende toelichting en de daarin opgenomen bepalingen in bijlage 6 zijn van toepassing.
Indien en voor zover deze bepalingen niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit
reglement, dan hebben de bepalingen van dit reglement te allen tijde voorrang.
2. Alle bewegingen en overgangen van de ene naar de andere gang worden voor wat betreft de
algemene beoordeling aan het einde van de proef, bij het onderdeel zuiverheid en regelmaat van de
gangen, verenigd tot groepen van gelijksoortige bewegingen, behorend tot dezelfde gang.
3. De prestaties van de deelnemers in de proeven worden door een daartoe gekwalificeerd jurylid
beoordeeld door middel van het toekennen van cijfers, variërend van 0 t/m 10, waarbij het cijfer 0 het
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
17 - 57
slechtste en het cijfer 10 het beste cijfer is. Het toekennen van halve punten is bij alle onderdelen in
de FEI proeven toegestaan
De tabel/verklaring van de cijfers luidt als volgt:
10 = uitmuntend 4 = onvoldoende
9 = zeer goed 3 = tamelijk slecht
8 = goed 2 = slecht
7 = tamelijk goed 1 = zeer slecht
6 = bevredigend 0 = niet uitgevoerd
5 = voldoende
Onder 'niet uitgevoerd' wordt verstaan, dat praktisch niets van de gevraagde beweging of oefening is
getoond.
4. Alle bewegingen en/of oefeningen en sommige overgangen van de ene gang naar de andere, die door
de jury met cijfers beoordeeld moeten worden, zijn in de proeven van afzonderlijke elkaar opvolgende
nummers voorzien.
5. Onder de noemer 'verzorging van het geheel' wordt een beoordeling uitgebracht over:
1. De conditie waarin en het toilet waarmee het paard wordt gepresenteerd;
2. Het harnachement van het paard;
3. De kleding en de verzorging van de deelnemer.
6. Aanwijzingen voor de beoordeling van het onderdeel "verzorging van het geheel", dat voorkomt in de
proeven voor de klassen B en L, zijn opgenomen in de bijlagen van dit reglement.
7. Tijdens de nationale kampioenschappen van de KNHS in de klassen Z1-paarden en hoger kan een
combinatie, die niet aan het kampioenschap deelneemt, ter beschikking van de jury worden gesteld
om de proef voor te rijden, teneinde de jury in staat te stellen om overleg te plegen om op die wijze
hun waardering zo veel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen.
Artikel 127 - Aftrekpunten
1. Het lichtrijden waar doorzitten wordt gevraagd en omgekeerd, wordt altijd bestraft en wel door het
cijfer van de desbetreffende drafreprise van de proef met 1 punt te verminderen. Hetzelfde geldt voor
het "op het verkeerde been" lichtrijden.
2. De aftrekpunten dienen in het cijfer voor het desbetreffende onderdeel te worden verwerkt. De jury
dient dit op het protocol te vermelden.
3. Het gebruik van de stem op welke wijze dan ook en enkele of herhaalde tonghulpen zijn fouten,
waardoor het waarderingscijfer van de oefening waarbij er gebruik van gemaakt werd, omlaag gaat.
Tot en met de klasse ZZ-Zwaar geeft dit 1 aftrekpunt en alle internationale proeven 2 aftrekpunten.
4. De hierboven bedoelde aftrekpunten, staan los van de strafpunten als bedoeld onder de kop
„Strafpunten‟ en zijn niet cumulatief.
Artikel 128 - Strafpunten
1. Iedere vergissing in het programma, iedere weglating, iedere inbreuk op de volgorde van hetgeen
moet worden getoond, het niet beginnen van de proef binnen 45 seconden nadat het startsein is
gegeven of het beginnen van de proef zonder dat er een startsein is gegeven wordt, in de Kür op
muziek niet de ring binnen komen na 20 seconden muzikaal intro, ongeacht of dit al dan niet door een
(bel)signaal van de (voorzitter van de) jury is aangegeven als volgt bestraft:
- eerste keer : 2 strafpunten
- tweede keer : 4 strafpunten
- derde keer : uitsluiting
Voor de Kür op muziek geldt;
- eerste keer : -1% van de totaalscore
- tweede keer : -2% van de totaalscore
- derde keer : uitsluiting.
2. Indien meer juryleden tegelijkertijd dezelfde proef beoordelen is het oordeel van de voorzitter van de
jury bepalend voor de toekenning van strafpunten voor de uitvoering van een bepaald onderdeel van
de proef; de overige juryleden dienen zich daaraan te conformeren.
3. De strafpunten dienen, onder vermelding van de reden waarvoor zij zijn toegekend - duidelijk in de
tweede kolom, naast het oorspronkelijk voor het desbetreffende onderdeel van de proef toegekende
cijfer op het protocol van de deelnemer te worden vermeld. Op de FEI-protocollen worden zij
onderaan het protocol van elk jurylid vermeld onder verwijzing naar het onderdeel waarvoor de
strafpunten van toepassing zijn.
4. Zij worden op het protocol van elk jurylid afgetrokken van het totaal aantal punten dat aan de
desbetreffende deelnemer is toegekend.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
18 - 57
5. Bij gebruik van niet toegestane hulpmiddelen tijdens de proef, die echter wel toegestaan zijn bij het
losrijden, dient dit onmiddellijk hersteld te worden, bestraft te worden als een vergissing en dient de
proef opnieuw begonnen te worden.
6. Wanneer de jury verzuimd heeft in te grijpen vóór de inzet van het 3e onderdeel, mag de combinatie
de proef verder uitrijden, zonder verdere consequenties voor de beoordeling, echter met het
aanrekenen van een vergissing op deze overtreding. Zou dit de 3e vergissing zijn, dan volgt alsnog
uitsluiting.
7. Indien een deelnemer niet in de voorgeschreven kleding of met het voorgeschreven harnachement de
ring betreedt, moet dit onmiddellijk hersteld worden. De jury dient deze onregelmatigheid te
beoordelen als een vergissing in de proef en de proef dient opnieuw begonnen te worden in de
voorgeschreven kleding of het voorgeschreven harnachement. Als de deelnemer de kleding of het
harnachement niet kan corrigeren, mag de jury het opnieuw beginnen van de proef niet toestaan en
volgt uitsluiting.
8. Wanneer de jury verzuimd heeft in te grijpen voor de inzet van het 3e onderdeel, mag de combinatie
de proef verder uitrijden zonder consequentie voor de beoordeling, echter met het aanrekenen van
een vergissing op deze overtreding. Zou dit de 3e vergissing zijn, dan volgt alsnog uitsluiting.
9. De regeling van strafpunten is ook van toepassing op de afdelingsdressuur.
Artikel 129 - Vallen
1. Er is sprake van een val van de deelnemer, wanneer zonder dat het paard gevallen is, deelnemer en
paard gescheiden worden, de deelnemer de grond heeft geraakt of dat hij genoodzaakt is, teneinde
weer in het zadel te komen zijn toevlucht te nemen tot enige ondersteuning van welke aard dan ook.
2. Het paard wordt beschouwd te zijn gevallen, wanneer schouder en heup van het paard de grond
hebben geraakt.
3. Indien er sprake is van een val van het paard en/of van de deelnemer volgt er uitsluiting van de
combinatie.
Artikel 130 - Verlaten van de ring tijdens de proef
1. Indien een paard tijdens de proef tussen het moment van binnen rijden en verlaten van de ring bij A,
bij een gesloten ring, met alle vier de hoeven buiten de ring terecht komt volgt uitsluiting van de
desbetreffende combinatie, ook wanneer zich bij de letter A een vaste opening bevindt of de
deelnemer er voor gekozen had de ring niet door een helper te laten sluiten en de ring derhalve niet
geheel is afgesloten.
2. Indien een paard, na een proef die is geëindigd na het voor de tweede maal groeten, tussen het
moment van voorwaarts gaan na het groeten en het verlaten van de ring bij A, bij een gesloten ring,
met alle vier de voeten buiten de ring terecht komt, wordt het aan de (voorzitter van de) jury
overgelaten te beslissen of de desbetreffende combinatie, gezien de omstandigheden, al dan niet
wordt uitgesloten.
3. Met inachtneming van de maximale tijd van onderbreking van de proef van 60 seconden, zal het
verlaten van een niet geheel afgezette ring (bv. het achter een bordje om rijden) worden bestraft als
een vergissing in het programma.
4. De deelnemer dient te allen tijde de ring te paard te verlaten. Indien dit niet geschiedt wordt het aan
het oordeel van de (voorzitter van de) jury overgelaten te beslissen of de desbetreffende combinatie,
gezien de omstandigheden al dan niet wordt uitgesloten.
5. Indien de deelnemer bij het verlaten van de ring wordt gedwongen af te stijgen omdat de ring of
rijbaan niet door derden wordt of kan worden geopend en de deelnemer derhalve de ring niet te paard
kan verlaten, dan volgt geen uitsluiting.
Artikel 131 - Verzet
1. Er is sprake van verzet wanneer het paard:
a. op aanvraag van zijn ruiter weigert voorwaarts te gaan en/of
b. ongevraagd achteruit loopt en/of
c. vanwege welke reden dan ook op eigen initiatief stilstaat, al dan niet regelmatig of volledig
omdraait, bokt of steigert, door de teugel springt, wegstormt of zich anderszins overduidelijk
aan de wil van zijn ruiter onttrekt.
2. Er is ook sprake van verzet wanneer de deelnemer het paard, zonder dat dit op het desbetreffende
ogenblik in de proef voorgeschreven wordt, vanwege welke reden dan ook stil laat staan, met
uitzondering van dat geval waarin de (voorzitter van de) jury door middel van een (bel)signaal heeft
aangegeven dat de proef moet worden onderbroken wegens onvoorziene omstandigheden.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
19 - 57
3. Verzet wordt zowel bestraft in de waardering van de jury voor elk onderdeel van de proef, tijdens de
uitvoering waarvan het verzet zich, in welke vorm dan ook, manifesteert, als ook bij de algemene
beoordeling van de gehoorzaamheid van het paard.
4. Op ieder verzet van het paard, als gevolg waarvan de proef gedurende 20 seconden niet vervolgd kan
worden, volgt terstond uitsluiting van de combinatie door de (voorzitter van de) jury.
Artikel 132 - Vrijwillige beëindiging
Een deelnemer, die ervoor kiest de proef vrijwillig te beëindigen, dient dit door middel van een duidelijk
afgroeten aan de (voorzitter van de) jury kenbaar te maken en vervolgens de ring onmiddellijk in stap te
verlaten. Indien een deelnemer tijdens een proef vrijwillig afstijgt, wordt dit beschouwd als vrijwillige
beëindiging van de proef.
Artikel 133 - Kreupelheid
In het geval van uitgesproken kreupelheid van het paard deelt de (voorzitter van de) jury de deelnemer
direct mee dat deze wordt uitgesloten. Tegen deze beslissing is géén beroep mogelijk en de deelnemer dient
onmiddellijk af te stijgen en met het paard de ring te voet te verlaten.
Artikel 134 - Onvoorziene omstandigheden
Indien door onvoorziene omstandigheden van welke aard en oorzaak dan ook, een deelnemer zijn proef niet
kan vervolgen, kan de (voorzitter van de) jury de deelnemer door middel van een (bel)signaal aangeven dat
de proef dient te worden onderbroken. Wanneer de deelnemer, ondanks het (bel)signaal de proef niet
onderbreekt, vervolgt hij de proef op eigen risico en zal de jury ook de beoordeling daarvan voortzetten en
de (eventuele) invloed van de onverwachte en/of onvoorziene omstandigheden daarbij buiten beschouwing
laten. De (voorzitter van de) jury zal in dat geval beslissen of de deelnemer moet worden uitgesloten
vanwege het negeren van het (bel)signaal tot onderbreken van de proef, of dat het hem, gezien de
omstandigheden, kan worden toegestaan de proef te vervolgen.
Heeft de deelnemer de proef in opdracht van de (voorzitter van de) jury onderbroken, dan zal de proef weer
worden voortgezet zodra de omstandigheden in (de directe nabijheid van) de ring dat, ter beoordeling van
de (voorzitter van de) jury, rechtvaardigen. De (voorzitter van de) jury wijst de deelnemer het punt aan,
waarop met de proef moet worden doorgegaan, onder vermelding van de volgende beweging/oefening, die
moet worden uitgevoerd.
Artikel 135 - Het protocol
1. De cijfers en de bemerkingen op de verrichtingen van een deelnemende combinatie worden duidelijk
op het protocol vermeld.
2. Elk jurylid dient te worden geassisteerd door een secretaris. Is deze secretaris zelf dressuurjury, dan
mag hij/zij zelf niet bevoegd zijn de klasse waarvoor hij/zij als secretaris optreedt, te beoordelen.
3. Het protocol heeft twee kolommen. In de eerste kolom wordt het oorspronkelijke cijfer van de jury
genoteerd; in de tweede kolom een eventuele correctie, die - op straffe van ongeldigheid - dient te
worden geautoriseerd door middel van de paraaf van het desbetreffende jurylid. In het geval van
twijfel inzake het toegekende cijfer, wordt er in het voordeel van de deelnemer beslist.
4. Er is ook ruimte op het protocol voor de bemerkingen van het jurylid, waarin deze zo veel mogelijk de
motivering van de cijfers behoort weer te geven, vooral wanneer onvoldoendes en de cijfers 5, 6 of 7
worden toegekend.
5. Het protocol dient te worden voorzien van de naam en/of handtekening van het jurylid alsmede van
diens persoonsnummer bij de KNHS.
6. Elk jurylid is ervoor verantwoordelijk dat wordt nagegaan of het protocol van een deelnemende
combinatie duidelijk en volledig is ingevuld, alvorens dit document naar het rekencentrum wordt
gebracht.
7. Voor de algemene cijfers evenals voor de cijfers van bepaalde onderdelen kan een coëfficiënt van
toepassing zijn. Deze staat, indien van toepassing, in het te rijden programma vermeld en mag
derhalve uitsluitend in dat geval worden toegepast. Er mogen géén halve punten worden toegekend.
Na de toepassing van de coëfficiënt dient de waardering altijd een even getal te zijn. De jury geeft
voor het desbetreffende onderdeel gewoon zijn punt op een schaal van 0 t/m 10. Bij het optellen van
het protocol, wordt het bewuste punt dan met 2 vermenigvuldigd. Er mogen halve punten worden
toegekend bij alle onderdelen in de FEI proeven. Dit houdt in dat na toepassing van de coëfficiënt de
waardering zowel een even als een oneven getal kan zijn.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
20 - 57
Artikel 136 - Uitsluiting/Diskwalificatie
(zoals omschreven in de begripsbepalingen van het Algemeen Wedstrijdreglement)
1. De jury dient de reden van uitsluiting of diskwalificatie van een deelnemer/combinatie op het
desbetreffende protocol en de uitslagenlijst te vermelden en, indien er een
Federatievertegenwoordiger is aangewezen, een en ander tevens ter plaatse zo spoedig mogelijk
gemotiveerd te rapporteren aan de Federatievertegenwoordiger.
2. Het gebruik van niet toegelaten hulpmiddelen, evenals het overmatig gebruik van toegelaten
hulpmiddelen heeft, ter beoordeling van de toezichthouder, (voorzitter van de) jury en/of
Federatievertegenwoordiger, onmiddellijke uitsluiting of diskwalificatie van de deelnemer tot gevolg.
Het maakt geen verschil of het misbruik plaatsvindt in de ring of op enig ander deel van het
wedstrijdterrein, het oefenterrein en/of in de bijbehorende accommodatie.
3. De (voorzitter van de) jury dient in het geval van een beslissing tot uitsluiting of diskwalificatie tijdens
de proef deze terstond d.m.v. een (bel)signaal te onderbreken en de deelnemer mede te delen dat
hij/de combinatie is uitgesloten respectievelijk is gediskwalificeerd.
Artikel 137 - Klassement
1. Na het beëindigen van de proef en nadat elk jurylid de laatste cijfers voor de algemene onderdelen
gegeven heeft wordt het desbetreffende protocol afgesloten en gecontroleerd. Vervolgens gaat de het
protocol naar het rekencentrum.
2. Indien door het rekencentrum wordt vastgesteld dat er één of meer cijfers op een protocol ontbreken
dient het desbetreffende jurylid te worden gevraagd de ontbrekende cijfers alsnog in te vullen.
3. Uitsluitend als ten gevolge van absolute overmacht de desbetreffende jury niet meer aanwezig is en is
afgeweken van zijn/haar verantwoordelijkheid zoals is vastgelegd in het Algemeen
Wedstrijdreglement van de KNHS, zal het rekencentrum het gemiddelde vaststellen van alle overige
op het desbetreffende protocol vermelde cijfers en dit gemiddelde invullen op elke plaats waar een
cijfer ontbreekt. Bij het vaststellen van het gemiddelde wordt de decimaal 0,5 en hoger naar boven
afgerond. De aldus vastgestelde vervangende cijfers dienen door het rekencentrum, ter informatie van
de deelnemer, van een merkteken te worden voorzien. Het rekencentrum zal, indien mogelijk, een
fotokopie van het desbetreffende protocol maken, alvorens de vervangende cijfers worden ingevuld.
Wanneer de hierboven beschreven situatie zich voordoet, zal het rekencentrum één en ander melden
aan de Federatievertegenwoordiger, die dit, onder vermelding van de naam en het persoonsnummer
van het desbetreffende jurylid alsmede opgave van de reden voor de afwezigheid, in zijn rapport zal
opnemen. Zo mogelijk zal de Federatievertegenwoordiger de kopie van het protocol als bijlage bij zijn
rapport voegen.
4. Indien er sprake is van meer juryleden, die dezelfde rubriek hebben beoordeeld, wordt de totaalscore
voor het vaststellen van het klassement van de rubriek bereikt, door het totaal aantal punten van de
verschillende protocollen van dezelfde combinatie bij elkaar op te tellen en vervolgens een percentage
te berekenen. Is dit niet mogelijk dan wordt van dit totaal vervolgens het gemiddelde vastgesteld.
5. Uitsluitend deelnemers, die in dezelfde rubriek dezelfde proef hebben gereden en daarbij door
dezelfde jury zijn beoordeeld, mogen in hetzelfde klassement worden opgenomen, met uitzondering
van het bepaalde in het Algemeen Wedstrijdreglement. Ook voor de Kür op muziek en voor de Midden
en Zware Tour kunnen verschillende proeven door berekening van de behaalde percentages in
hetzelfde klassement worden opgenomen mits deze verschillende proeven door dezelfde juryleden
beoordeeld zijn.
6. De (voorzitter van de) jury draagt de formele verantwoordelijkheid voor de juiste vaststelling van het
klassement van de desbetreffende rubriek.
7. In elke rubriek wordt de combinatie met het hoogste puntentotaal/percentage als eerste geplaatst, de
combinatie met het op één na hoogste puntentotaal/percentage als tweede en zo verder.
8. Ex aequo-regeling:
Wanneer er twee of meer deelnemers met een gelijk puntentotaal/percentage eindigen worden de
desbetreffende combinaties ex aequo geklasseerd en moeten zij de voor hen gezamenlijk bestemde
prijzen gelijk onder elkaar verdelen, tenzij in het vraagprogramma anders wordt bepaald. Indien het
voorwerpen betreft, moet er worden geloot.
a. De plaatsing kan, voor zover het vraagprogramma dat aangeeft, door de
wedstrijdorganiserende vereniging, indien zich een ex aequo-klassering voordoet, tot en met de
klasse ZZ-Licht desgewenst bepaald worden zoals hieronder omschreven. Voor de klassen ZZ-
Zwaar en hoger wordt de ex aequo klassering gehandhaafd of wordt een andere regeling
opgenomen in het vraagprogramma.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
21 - 57
Klasse t/m ZZ-Licht Eerst op grond van onderdeel
Vervolgens op grond van onderdeel
Alle Het rechtgerichte,
ontspannen en in aanleuning gaande paard
Rijvaardigheid en het effect
van de hulpen
- Z2 pony‟s 20x60m Lichtheid, harmonie, gehoorzaamheid
Regelmaat van de gangen en losheid van de beweging
- Afdelingsdressuur - Afdelingsdressuur M-paarden - Afdelingsdressuur klasse Z
22 23 23
23 24 24
b. Indien na toepassing van de bovenstaande regel nog steeds twee of meer combinaties gelijk
geklasseerd zijn, worden zij - tenzij in het vraagprogramma anders wordt bepaald – ex aequo in
de klassering van de rubriek opgenomen.
c. In het geval van ex aequo klassering wanneer de proef is beoordeeld door 2 of meer juryleden
is eerst het totaal aantal door de juryleden toegekende punten voor het eerst genoemde
onderdeel “Het ontspannen en in aanleuning gaande paard; de harmonie van de uitvoering van
toepassing” bepalend voor de uitslag; valt dan nog geen beslissing dan is de totaalwaardering
voor het als tweede genoemde onderdeel “Rijvaardigheid en effect van de hulpen”
doorslaggevend. Valt er dan nog geen beslissing, dan geldt het totaal van alle punten op het
protocol van de voorzitter van de jury.
d. Indien een jurylid, door onvoorziene omstandigheden, niet in staat is de beoordeling van alle
deelnemers van wie de naam op de startlijst voor een bepaalde rubriek voorkomt te voltooien,
dient er v.w.b. de vaststelling van het klassement als volgt te werk te worden gegaan:
- indien de rubriek uitsluitend door het desbetreffende jurylid werd beoordeeld, wordt er
een afzonderlijk klassement opgesteld, waarin alleen die deelnemers worden opgenomen,
die door dit jurylid nog volledig beoordeeld zijn. De overige deelnemers van de startlijst,
die nog niet (geheel) beoordeeld zijn, zullen door een ander jurylid worden beoordeeld en
hun resultaten zullen eveneens in een afzonderlijk klassement worden opgenomen.
- wanneer de rubriek door meer juryleden werd beoordeeld, zullen de punten die zijn
toegekend door het jurylid, dat niet in staat is gebleken de beoordeling van de volledige
rubriek te voltooien, buiten beschouwing worden gelaten voor de vaststelling van het
klassement. Dit geldt ook voor de puntentotalen van de combinaties, die nog wel door het
desbetreffende jurylid beoordeeld zijn.
Artikel 138 - Prijsuitreiking
1. De kleding van de deelnemer en de optoming van het paard dienen - indien en voor zover de
prijsuitreiking te paard plaatsvindt - gelijk te zijn als tijdens de proef met uitzondering van hetgeen
beschreven in artikel 119 lid 6.
Artikel 139 - Publicatie van de resultaten
1. Zoveel mogelijk zullen tussentijds de behaalde resultaten bij het secretariaat of het rekencentrum
bekend worden gemaakt.
2. Na de bekendmaking van de einduitslag van een rubriek zal de wedstrijdorganiserende vereniging - zo
mogelijk - een totaaluitslag van de rubriek, onder vermelding van het door elke deelnemer behaalde
puntentotaal/percentage, beschikbaar stellen aan de deelnemers, officials, persvertegenwoordigers en
overige belangstellenden.
3. Bij (selectiewedstrijden voor) kampioenschappen dienen de uitslagenlijsten, althans voor zover de
rubrieken beoordeeld zijn door meer juryleden, ook informatie te bevatten over het door elk jurylid
afzonderlijk toegekende puntentotaal/percentage en - bij voorkeur - ook over de plaatsing van de
deelnemers per jurylid.
HOOFDSTUK 5 – ANDERE TYPEN WEDSTRIJDEN EN RUBRIEKEN
Artikel 140 - Afdelingsdressuur/vier- en zestallen
Bij afdelingsdressuur wordt er een dressuurproef gereden in een zestal of viertal. De dressuurproeven voor
de verschillende klassen in de afdelingsdressuur zijn opgenomen in een speciale uitgave.
1. Vier- en zestallen dienen te worden samengesteld uit leden afkomstig van dezelfde vereniging,
dezelfde kring of dezelfde regio, tenzij anders is vermeld in het vraagprogramma.
2. Deelnemende combinaties in een vier- of zestal dienen in het bezit te zijn van een geldige startpas.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
22 - 57
3. Indien onder dezelfde afdelingsnaam meer viertallen beschikbaar zijn, mogen deze viertallen
desgewenst aan dezelfde wedstrijd deelnemen, ook wanneer gestart wordt in dezelfde klasse.
Maximaal 1 combinatie, 1 deelnemer of 1 paard uit een vier- of zestal mag deelnemen in een ander
vier- of zestal.
4. Voor de klasse-indeling is de samenstelling van de afdeling maatgevend, overeenkomstig het
volgende puntensysteem:
- L-combinatie of lager 1 punt
- M-combinatie 2 punten
- Z-combinatie of hoger 3 punten
Zestallen starten in de klasse:
- Totaal van 9 punten of minder L
- Totaal van 10 t/m 13 punten M
- Totaal van 14 punten of meer Z
Viertallen starten in de klasse:
- Totaal van 6 punten of minder L
- Totaal van 7 t/m 9 punten M
- Totaal van 10 punten of meer Z
Maximaal 1 combinatie, uitkomend in een zes- of viertal bij de paarden, mag hoger geklasseerd zijn
dan Z2-dressuur. De deelnemende vier- en zestallen rijden in handicap, behalve indien er 4 vier- of
zestallen of meer in een bepaalde klasse deelnemen.
5. Een zestal/viertal mag desgewenst in een hogere klasse starten dan door het totaal puntenaantal van
de afdeling aangegeven wordt. Het bestuur van de vereniging is verantwoordelijk voor het in de juiste
klasse starten van de afdeling van de desbetreffende vereniging.
6. In verband met de selectieprocedure voor de kring-, regionale- en KNHS-kampioenschappen is een
regeling van toepassing, die erin voorziet dat voor het genoemde puntensysteem de klasse (in de
individuele dressuur) geldt, waarin een combinatie reglementair geklasseerd of startgerechtigd is. In
dit verband wil "geklasseerd" zeggen, dat het gaat om de klasse waarin een combinatie per 1 april van
het desbetreffende wedstrijdjaar, met ten minste 1 winstpunt geregistreerd staat. In dit kader
betekent "startgerechtigd": de laagste klasse waarin een nog niet geklasseerde, nieuw gevormde
combinatie in het geval van deelname aan de individuele dressuur uit zou mogen komen. Indien er
vanaf 1 oktober gereden wordt in zes- of viertalverband, is de stand van een combinatie per 1 oktober
bepalend.
7. Wanneer tijdens de afdelingsdressuurproef één van de deelnemende paarden verschijnselen van
kreupelheid vertoont, zal deze combinatie of het paard uitsluitend op initiatief van de (voorzitter van
de) jury door een ander mogen worden vervangen, indien in de onmiddellijke nabijheid een
reservecombinatie of een reserve-paard gereed staat en de afdelingsdressuurproef direct kan worden
vervolgd. De formatie mag in dat geval door de commandant herzien worden.
8. Bij een val van ruiter en/of paard tijdens een afdelingsdressuurproef is vindt geen uitsluiting plaats en
mag de combinatie worden vervangen door de reservecombinatie die gereed staat.
9. Het eventueel verschil in stokmaat van de pony's mag door de jury niet in de beoordeling van een
afdeling worden betrokken, evenmin het verschil in harnachement en het eventuele gebruik van een
staartriem.
10. Pony zes- en viertallen worden samengesteld uit pony's, behorende tot de categorieën A, B en C
(max.1 combinatie mag cat. C zijn in een viertal en max. 2 combinaties mogen cat. C zijn in een
zestal) of behorende tot de categorieën B, C, D en E; er wordt gereden in de klassen L, M en Z.
11. De afdelingsprogramma's moeten worden gecommandeerd. Het is de voorlezer of commandant
verboden aanwijzingen te geven, anders dan het letterlijk voorlezen van de afdelingsdressuurproef.
12. Op de afdelingsdressuur is dit reglement van toepassing; het gebruik van een karwats of
dressuurzweep is uitsluitend toegestaan in de klasse L; sporen zijn in alle klassen toegestaan, doch in
géén enkele klasse verplicht.
13. Stang en trens zijn toegestaan voor zes- en viertallen paarden in klasse Z indien alle combinaties
regulier in de klasse Z dressuur uitkomen/geklasseerd zijn.
14. Het is ook toegestaan dat één ruiter en één paard uit dezelfde vereniging, kring of regio, afhankelijk
van de samenstelling van het afdelingsdressuurteam, welke geen vaste combinatie vormen, maar die
ieder wel een geldige startpas hebben, in een andere combinatie deelnemen aan de afdelingsdressuur.
15. Het dragen van een hoedje is toegestaan voor zes- en viertallen paarden in de klasse Z indien alle
combinaties regulier in de klasse Z dressuur uitkomen/geklasseerd zijn. Na 1 april 2013 vervalt dit
artikel en wordt verwezen naar artikel 117, lid 2g.
16. Strafpunten: zie individuele dressuur.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
23 - 57
17. Plaats juryleden: in het geval van beoordeling door 1 jurylid neemt dit jurylid plaats bij B. In geval
van beoordeling door 2 juryleden neemt de hoofdjury plaats bij B en een tweede jury bij C.
18. De commandant is niet te paard en presenteert de afdeling. Uitsluitend de commandant brengt, zowel
bij het begin als het einde van de proef, voor het front van de afdeling de groet uit naar de juryleden.
Bij beoordeling door 1 jurylid neemt de commandant plaats tussen F en B. Bij beoordeling door
2 juryleden neemt de commandant plaats tussen B en M.
19. Een vier- of zestal mag nooit incompleet starten of doorrijden.
20. Uitvoering van de afdelingsdressuurproeven:
Over het algemeen geldt, wanneer niets wordt gecommandeerd, dat de afdeling het programma
vervolgt op dezelfde hand. Wanneer het gelid is opgesteld, wordt altijd vanaf de rechtervleugel
afgebroken en de hoefslag rechts vervolgd, tenzij anders wordt vermeld. Indien wordt gevraagd „op A‟
of „op C‟ iets uit te voeren, wordt bedoeld dat de uitvoering bij de genoemde letter moet beginnen.
21. In de afdelingsdressuur dient de oorspronkelijke volgorde - tenzij anders gevraagd – gehandhaafd te
blijven op straffe van uitsluiting. Het herstellen van een niet gevraagde plaatswisseling wordt bestraft
als onder „strafpunten‟ aangegeven.
Artikel 141 - Kür op muziek individueel
Het is voor wedstrijdorganisatoren toegestaan om individuele rubrieken Kür op muziek uit te schrijven in de
klassen L t/m Grand Prix. De voorgeschreven proeven uit het dressuurproevenboekje voor de verschillende
klassen dienen te worden gebruikt.
Startgerechtigdheid:
Dezelfde reglementaire bepalingen zijn van toepassing als bij de reguliere proeven. De deelnemer is
gehouden aan de optoming die voor de klasse van de desbetreffende combinatie geldt.
1. Inschrijving:
Het is deelnemende combinaties uitsluitend toegestaan in te schrijven voor rubrieken Kür op muziek
in de klasse waarin zij reglementair moeten starten.
2. Kür-protocol:
Een Kür-protocol bestaat uit twee delen: een technische en een artistieke helft. Op de ruimte voor het
technische gedeelte vermeldt een jurylid de waardering voor de technische uitvoering van de
verplichte onderdelen. De ruimte voor het artistieke gedeelte van het protocol wordt benut voor de
artistieke waarde van de proef. Dat wil zeggen: de choreografie en originaliteit, de moeilijkheidsgraad
en de afstemming tussen het genomen risico en de africhtingsgraad, de muziekkeuze en de harmonie
tussen ruiter en paard en het ritme, de energie, de zuiverheid en de elasticiteit van de bewegingen.
Voor elke Kür, op welk niveau dan ook, geldt dat er een serie verplichte oefeningen in verwerkt dient
te zijn. De volgorde van die verplichte oefeningen is vrij. Een deelnemer dient de choreografie van zijn
proef zo in te richten, dat de getoonde oefeningen ook daadwerkelijk door de jury te beoordelen zijn.
Ook staat het de deelnemer vrij, zolang de maximale tijdsduur van de Kür niet is overschreden, om
niet-verplichte onderdelen te tonen, zolang deze tenminste de moeilijkheidsgraad van het gevraagde
niveau niet te boven gaan. De Kür dient op muziek gereden te worden. De muziekkeuze is volkomen
vrij.
3. Toegestane oefeningen t/m de klasse Z1 paarden en Z2 pony‟s:
Het rijden van een Kür op muziek is toegestaan vanaf de klasse L-dressuur. Het is op straffe van
uitsluiting niet toegestaan om onderdelen te tonen die liggen boven het gevraagde niveau van de
klassieke proeven uit het dressuurproevenboekje, met dien verstande dat de klassen L1 en L2 en
respectievelijk de klassen M1 en M2 als één niveau worden gezien. Wanneer de ruiter/amazone de in
de klassieke proeven omschreven oefeningen bewust anders (zwaarder) uitvoert dan zoals deze
oefeningen in de klassieke proeven omschreven staan, dan krijgt de ruiter/amazone voor dat
onderdeel een 0. Tevens mogen de (artistieke) cijfers voor zowel choreografie als moeilijkheidsgraad
dan maar maximaal een 5 zijn.
4. Eisen ten aanzien van de muziek:
a. De muziek mag beginnen met een intro bij het binnenkomen, maar moet in elk geval starten na
de groet bij de eerste pas voorwaarts, zij- of achterwaarts.
b. "Levende" muziek (een orkest of iets dergelijks) is verboden.
c. Een deelnemer dient voorafgaand aan de Kürwedstrijd de geluidsdrager in te leveren, vergezeld
van een reserve-exemplaar in verband met eventuele technische problemen. De te rijden proef
behoeft niet te worden ingeleverd.
d. Tijdsduur:
Een Kür dient binnen de vastgestelde tijdsmarge beëindigd te zijn. Tijdsoverschrijding levert
2 aftrekpunten op, die op het totaal van de artistieke presentatie in mindering worden gebracht.
De Kür-beoordeling begint bij het binnenkomen van de deelnemer bij A. De tijd gaat in na de
groet bij de eerste stap voorwaarts, zijwaarts of achterwaarts en eindigt bij de slotgroet.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
24 - 57
Een muzikaal intro buiten de ring is toegestaan mits de combinatie binnen maximaal
20 seconden bij A de ring binnenkomt.
5. Oefeningen:
a. Het binnenkomen, halthouden en groeten dienen te geschieden op de A-X-C-lijn, waarbij het is
toegestaan vanuit stap, draf of galop binnen te komen, uitsluitend met het front recht naar de
voorzitter van de jury bij C. Klassen L en M alleen toegestaan in stap of draf.
b. De deelnemer dient bij het begin en einde van de proef te groeten met het front naar de
voorzitter van de jury.
c. Oefeningen, getoond tussen het binnen komen bij A en het halthouden/groeten, worden door de
jury niet bij de technische beoordeling betrokken. Er mogen op de A-C-lijn voor de groet echter
geen oefeningen worden getoond boven het gevraagde niveau.
d. Zijgangen dienen tenminste eenmaal minimaal 12 meter aaneengesloten te worden getoond
zowel op de linker- als op de rechterhand. Appuyeren en wijken is in schuinte vrij, waarbij een
zigzag-appuyement als één zijgang wordt beschouwd.
e. De uitgestrekte draf en galop dienen op de rechte lijn te worden getoond.
f. Een Kür dient uit het hoofd te worden gereden.
g. Om een zo hoog mogelijke score te krijgen voor een galoppirouette moet deze vanuit een
rechte lijn ingereden worden en ook weer recht worden uitgereden. Dus altijd enkele sprongen
recht voor en na een galoppirouette rijden. Indien galoppirouettes alleen vanuit en weer naar
een galopappuyement getoond worden dan is dit een onvoldoende technische uitvoering.
h. Galoppirouettes van en naar stap (of piaffe voor Grand Prix) worden alleen in de harmonie en
de choreografie meegenomen (artistieke punten).
i. De stap moet minimaal over 20 meter worden uitgevoerd in een niet zijwaartse beweging,
anders levert dat onderdeel een 0 op en tevens maximaal een 5 voor choreografie en
moeilijkheidsgraad.
j. Travers en renvers zijn altijd toegestaan vanaf het niveau M.
k. Het rijden met de teugels in één hand is toegestaan tot een maximum van 4 onderdelen.
l. Oefeningen, uitgevoerd met de hoed in één hand, worden met het cijfer 0 gewaardeerd en
tevens met een 5 voor choreografie en moeilijkheidsgraad.
6. Specifiek voor Junioren en klasse Z2:
a. In het geval de volgende oefeningen opzettelijk worden getoond wordt het desbetreffende
onderdeel aangemerkt met een 0 in het technische deel en maximaal een 5 voor de
choreografie en moeilijkheidsgraad. Wordt het onderdeel daarna alsnog op correcte wijze
uitgevoerd, dan wordt hier gewoon een cijfer voor gegeven:
-een keertwending van meer dan 180 graden
-galopchangementen die exact worden gereden om een bepaald aantal sprongen, zoals om de
vier, drie, twee of één
-bij galopappuyementen waarbij meer dan 1x van richting wordt veranderd.
b. In draf is het meermaals van richting veranderen toegestaan.
c. Onmiddellijke uitsluiting vindt plaats indien oefeningen met een hogere moeilijkheidsgraad zoals
galoppirouettes, piaffe of passage bewust gereden worden.
7. Specifiek voor ZZ-Licht:
a. In het geval de volgende oefeningen opzettelijk worden getoond wordt het desbetreffende
onderdeel aangemerkt met een 0 in het technische deel en maximaal een 5 voor de
choreografie en moeilijkheidsgraad. Wordt het onderdeel daarna alsnog op correctie wijze
uitgevoerd, dan wordt hier gewoon een cijfer voor gegeven:
- galopchangementen die exact worden gereden om een bepaald aantal sprongen, zoals om
de vier, drie, twee of één
- zigzag in galop met meer dan één verandering van richting
b. Onmiddellijke uitsluiting vindt plaats indien oefeningen met een hogere moeilijkheidsgraad zoals
galoppirouettes, piaffe of passage bewust gereden worden.
8. Specifiek voor Young Riders en ZZ-Zwaar:
a. In het geval de volgende oefeningen opzettelijk worden getoond wordt het desbetreffende
onderdeel aangemerkt met een 0 in het technische deel en maximaal een 5 voor de
choreografie en moeilijkheidsgraad. Wordt het onderdeel daarna alsnog op correctie wijze
uitgevoerd, dan wordt hier gewoon een cijfer voor gegeven:
- Een galoppirouette van meer dan 180 graden
- Galopwissels in series van 2 of minder betekent een 0 voor alle series ook als er verder
nog wel correcte series worden uitgevoerd.
b. Zigzag-appuyementen zijn toegestaan, zowel in draf als galop.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
25 - 57
c. Voor het rijden van een halve pirouette in galop geldt dat vóór en na deze oefening twee tot drie galopsprongen rechtuit moet worden gereden.
d. Oefeningen opgenomen in de Intermediaire I maar niet in de Prix St. George-proef worden
gerekend als niet toegestane onderdelen. e. Onmiddellijke uitsluiting vindt plaats indien oefeningen met een hogere moeilijkheidsgraag zoals
de piaffe of passage bewust gereden worden..
9. Specifiek voor Intermediaire I:
a. In het geval de volgende oefeningen opzettelijk worden getoond wordt het desbetreffende
onderdeel aangemerkt met een 0 in het technische deel en maximaal een 5 voor de
choreografie en moeilijkheidsgraad. Wordt het onderdeel daarna alsnog op correctie wijze
uitgevoerd, dan wordt hier gewoon een cijfer voor gegeven:
- Een galoppirouette van meer dan 360 graden ook als er verder nog wel correcte
galoppirouettes naar deze zijde worden uitgevoerd
- Galopwissels om de pas voor alle series ook als er verder nog wel correcte series worden
uitgevoerd
b. Voor het rijden van een pirouette in galop geldt dat vóór en na deze oefening twee tot drie
galopsprongen rechtuit moet worden gereden.
c. Schouderbinnenwaarts links en rechts dient minimaal 12 meter getoond te worden.
d. Onmiddellijke uitsluiting vindt plaats indien oefeningen met een hogere moeilijkheidsgraad zoals
de piaffe en passage bewust gereden worden.
10. Specifiek voor Grand Prix:
a. In het geval de volgende oefeningen opzettelijk worden getoond wordt het desbetreffende
onderdeel aangemerkt met een 0 in het technische deel en maximaal een 5 voor de
choreografie en moeilijkheidsgraad. Wordt het onderdeel daarna alsnog op correctie wijze
uitgevoerd, dan wordt hier gewoon een cijfer voor gegeven:
- Meer dan een dubbele galoppirouette ook als er verder nog wel correcte galoppirouettes
naar deze zijde worden uitgevoerd
b. Piaffe (minimaal 10 passen) moet op een rechte lijn of volte worden uitgevoerd om een hoge
technische score te verkrijgen. Als de piaffe alleen als pirouette wordt uitgevoerd dan is dit
technisch een onvoldoende.
c. Passage (minimaal 20 meter aaneengesloten) moet op een rechte lijn of volte getoond worden
om een hoge technische score te krijgen. Als de passage alleen als appuyement wordt
uitgevoerd dan is dit technisch een onvoldoende.
d. Onmiddellijke uitsluiting vindt plaats indien oefeningen met een hogere moeilijkheidsgraad zoals
schoolsprongen boven de grond en galop achterwaarts bewust gereden worden.
Artikel 142 - Dressuurproeven jonge paarden
1. De proeven voor jonge paarden hebben tot doel om jonge paarden op een geleidelijke en
verantwoorde manier vertrouwd te maken met de wedstrijdsport en ook hoger gekwalificeerde ruiters
de gelegenheid te geven hun jonge paarden uit te brengen in de lagere klassen. Bij de proeven voor
jonge paarden is het „scala van de africhting‟ ook de leidraad voor de beoordeling.
2. De kwaliteit van de oefeningen en gangen zoals gevraagd in de jonge paarden-proeven, wordt
beoordeeld naar de totaalindruk zoals genoemd in het „scala van de africhting‟. Dat wil zeggen: de
kwaliteit van de regelmaat (takt) van de beweging, de ontspanning en souplesse, de aanleuning, de
impuls, het recht gericht zijn en waar gevraagd en van toepassing de verzameling. Geen van de zes
begrippen kunnen los van elkaar worden gezien. Alle begrippen hangen met elkaar samen en
beïnvloeden elkaar positief of negatief. De eerste drie criteria zijn vooral van toepassing op de
proeven voor vierjarige paarden, waarbij de impuls natuurlijk al snel mede een rol gaat spelen. De
overige criteria worden belangrijker naarmate de scholing van het jonge paard verder vordert. Zie ook
de uitleg over het doel van de dressuur en over het „scala‟ (Skala der Ausbildung). Voor deze
dressuurproeven gelden dezelfde reglementaire bepalingen als voor de reguliere klassen m.u.v./
aangevuld met de volgende bepalingen;
3. Deelname:
Vrije proef 4-jarigen Vanaf 1 april Combinatie minimaal in klasse L1 startgerechtigd
Vrije proef 5-jarigen Vanaf 1 april Combinatie minimaal in klasse M1 startgerechtigd
Vrije proef 6-jarigen Vanaf 1 januari Combinatie minimaal in klasse Z1 startgerechtigd
Ondanks het feit dat er geen winstpunten worden toegekend kan het paard geregistreerd worden als
opgenomen in een klasse wanneer de combinatie 60% heeft behaald in deze proeven.
4. Proeven:
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
26 - 57
a. Het binnenkomen, halthouden en groeten dient te geschieden op de A-C lijn. Voor de klassen L
en M vanuit stap of draf; voor de klasse Z vanuit stap, draf of galop.
b. De deelnemer dient bij begin en einde van de proef te groeten met het front naar de hoofdjury
(bij C).
c. De tijd gaat in na de groet bij de eerste stap voorwaarts en eindigt bij de laatste groet. Er
worden 2 punten afgetrokken van het totaal aantal punten voor het rijden van een te korte of
een te lange proef. Maximaal toegestane tijd is 5 minuten en na 4.30 minuten wordt een
belsignaal gegeven.
d. De deelnemer mag gebruik maken van de gehele rijbaan. Hij/zij behoeft niet op de hoefslag te
blijven zoals in een verplichte dressuurproef.
e. De verplichte onderdelen dienen zodanig getoond te worden dat ze door de jury te beoordelen
zijn.
f. De verplichte onderdelen mogen maximaal driemaal getoond worden. Bij iedere overschrijding
dienen 2 punten in mindering worden gebracht van het totaal aantal punten.
g. Alle uitgestrekte gangen, behalve de uitgestrekte stap, dienen op een rechte lijn getoond te
worden, bijvoorbeeld op de lange zijde of op de diagonaal.
h. Andere niet verplichte onderdelen mogen ook getoond worden. Wel dient de deelnemer zich aan
het niveau van de proef te houden, dat wil zeggen: er mogen geen onderdelen of figuren
getoond worden boven het niveau waarop de proef is voorgeschreven.
i. De door de deelnemer ontworpen proef dient uit het hoofd gereden te worden.
j. De rubrieken mogen met elkaar in handicap worden verreden wanneer in 1 van de klassen
minder dan 4 combinaties deelnemen.
k. De wedstrijdreglementen en de hierin opgenomen bepalingen zijn van toepassing. De 4-jarigen
conform reglementaire bepalingen klassen L1/L2. De 5-jarigen conform reglementaire
bepalingen klasse M1/M2. De 6-jarigen conform reglementaire bepalingen klasse Z1/Z2.
Ondanks dat er niet op muziek gereden mag worden, gelden de bepalingen voor de technische
presentatie zoals die zijn opgesteld voor de Kür op muziek ook voor deze vrije proeven.
5. De proeven mogen alleen worden beoordeeld door een jurylid met de kwalificatie IZ of hoger.
Artikel 143 – Aanlegtesten voor jonge paarden
Bij de aanlegtesten voor vier-, vijf-, en zesjarige dressuurpaarden wordt in wedstrijdverband de aanleg van
de jonge dressuurpaarden getest. Het gaat hierbij niet om het rijden van een dressuurproef met verplichte
onderdelen en oefeningen, die op een bepaalde plaats uitgevoerd moeten worden. Voor deze aanlegtesten
gelden dezelfde reglementaire bepalingen als voor de reguliere klassen m.u.v./ aangevuld met de volgende
bepalingen:
1. De beoordeling wordt uitgevoerd door een jury van minimaal twee personen. De jury neemt plaats
aan het midden van de lange zijde of in de rijbaan. Eén van de juryleden treedt op als voorzitter.
2. De ringmeester geeft aan wanneer de combinaties de gevraagde verrichtingen moeten tonen.
3. Deelname:
a. 4-jarigen Vanaf 1 april Ruiter minimaal in klasse L1 startgerechtigd
b. 5-jarigen Vanaf 1 april Ruiter minimaal in klasse M1startgerechtigd
c. 6-jarigen Ruiter minimaal in klasse Z1 startgerechtigd
4. Gevraagde verrichtingen;
Vierjarigen:
Opstellen, stap, draf, galop, tempowisselingen, wijken voor de kuit, op de grote volte hals strekken,
rijden van overgangen.
Vijfjarigen: Opstellen, stap, draf, galop, tempowisselingen, schouder binnenwaarts (minimaal 20 meter), op een
volte 12-15 meter halsstrekken, rijden van overgangen. Zesjarigen: Opstellen, stap, draf, galop, tempowisselingen, appuyementen, galopwisseling (eenvoudig of vliegend), rijden van overgangen.
5. De voorbeeld protocollen zijn te downloaden vanaf de website. 6. De wedstrijdreglementen en de hierin opgenomen bepalingen zijn van toepassing. De 4-jarigen
conform reglementaire bepalingen van de klassen L1/L2. De 5-jarigen conform reglementaire bepalingen klassen M1/M2. De 6-jarigen conform de reglementaire bepalingen van de klassen Z1/Z2
7. De rijbaan dient een afmeting te hebben van 20 x 60 meter. Er worden maximaal drie combinaties tegelijkertijd in de baan toegelaten.
8. De startvolgorde wordt bepaald door de wedstrijdorganisatie. 9. De combinaties worden geplaatst op volgorde van behaalde punten, De combinatie met het hoogste
aantal punten wordt als hoogste geplaatst. Bij een ex aequo klassering is het totaal van de cijfers voor de stap, draf en galop doorslaggevend, vervolgens het cijfer voor gedragenheid en souplesse,
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
27 - 57
vervolgens het cijfer voor de algemene indruk. Valt er dan nog geen beslissing dan is het cijfer voor functionaliteit exterieur doorslaggevend.
10. Het is mogelijk een tweede onderdeel waarbij de paarden worden gereden door gastruiters uit te
schrijven.
Artikel 144 - Dameszadel
Aanwijzingen voor juryleden voor de beoordeling van het rijden in dameszadel:
1. De ligging van het dameszadel:
a. Van opzij gezien moet de zitting van het dameszadel horizontaal liggen. De voorzijde van het
rechter zweetblad ligt circa 2 cm achter het schouderblad. Achter het paard staand, moet het
midden van de achterboom exact boven de wervelkolom liggen.
b. Het zadel heeft een gewone singel, een losse of een vaste balanssingel en eventueel een
zweetbladsingel. De gewone singel ligt, net als bij de andere zadels, een handbreedte achter de
elleboog. De losse balanssingel loopt vanaf de linkerzijde, onder de buik van het paard door
naar de rechter achterzijde van het zadel. De vaste balanssingel loopt vanaf de rechterzijde van
de gewone singel, naar de rechter achterkant van het zadel.
c. Als aan de rechterzijde van het zadel de singelstoten òp het zweetblad liggen, zal het zadel
geen zweetbladsingel hebben. Uiteraard moeten de singels onder de buik van het paard op
elkaar liggen, om drukkingen te voorkomen.
d. De stijgbeugelriem is met een speciale veiligheidssluiting aan het zadel bevestigd. Al deze
sluitingen werken volgens hetzelfde principe: op het moment dat de linker knie van de amazone
van het zadel afkomt, gaan ze open en valt de stijgbeugelriem eruit. Heel oude zadels hebben
nog geen veiligheidssluiting, maar een D-vormige ring. In dit geval moet de amazone een
veiligheidsstijgbeugel gebruiken.
2. De rijkleding:
De rijkleding is aan bepaalde voorschriften gebonden. Hieronder volgen de kledingvoorschriften zoals
ze momenteel in Nederland aangehouden worden.
3. De haardracht:
Het haar moet in een wrong worden gedraaid en dan keurig in een haarnetje worden gedaan waar
geen piekje uit mag komen. Als het eigen haar te kort is, zal van een haarstukje een wrong moeten
worden gemaakt (nepknot). Jeugdleden tot 16 jaar hebben de haren in een haarnetje (geen knot). Als
de haren erg lang zijn, zo nodig in een vlecht.
4. Het hoofddeksel:
In de klassen B tot en met M2 wordt een veiligheidshoofddeksel gedragen. Voor de rubrieken voor
paarden klassen Z1of hoger is het dragen van een bolhoed of platte zijden hoed toegestaan. Hieraan
moet een voile zitten. Deze is met een elastiek aan de hoed bevestigd en moet tot onder de kin gaan.
De voile mag niet gerimpeld zijn. Na 1 april 2013 vervalt dit artikel en wordt verwezen naar artikel
117, lid 2g.
5. De plastron/de stropdas:
Bij een dressuurhoed draagt men een plastron. Bij een bolhoed en een cap draagt men een
overhemdblouse met een stropdas.
6. Het rijkostuum:
Bij officiële gelegenheden wordt een zwart of een donkerblauw rijkostuum gedragen.
a. De “rok” (een soort schort) reikt aan de achterzijde slechts tot op de heup. Zittend te paard,
moet de rok de linkervoet vrij laten. Dit is om te voorkomen, dat bij een valpartij de spoor in de
zoom van de rok zou blijven haken. Om het opwaaien van de rok te voorkomen, is er een stuk
elastiek aangenaaid, dat om de rechtervoet gaat.
b. Onder de rijrok wordt een donkere rijbroek met zwarte rijlaarzen gedragen; de rijbroek moet
zoveel mogelijk in dezelfde kleur als het kostuum zijn.
c. Het rijjasje is langer dan een gewoon rijjasje en heeft schuin weggesneden voorpanden. Daar
het rijjasje tot over het zadel reikt, verdient een rijjasje met twéé splitten de voorkeur. Deze
voorkomen, samen met de schuin weggesneden voorpanden, dat het rijjasje ergens scheef zou
kunnen trekken. Bij een gewoon rijjasje, kunnen de voorpanden schuin weggespeld worden. Bij
officiële gelegenheden wordt hieronder een vest gedragen.
7. De handschoenen:
De handschoenen mogen van stof of leer zijn in de kleuren bruin, geel of wit. Zwarte handschoenen
zijn niet toegestaan.
8. De cane/zweep:
In de rechterhand wordt een cane gehouden. Dit is een harde zweep. Een dressuurzweep wordt
afgeraden omdat deze te buigzaam is om de rechter kuithulp te vervangen. Omdat in Nederland nog
geen canes worden gemaakt en deze momenteel ook in Engeland bijna niet te krijgen zijn, wordt het
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
28 - 57
rijden met een niet te dunne dressuurzweep toegestaan. Bij jeugdleden mag de cane maximaal 75 cm
en bij senioren maximaal 1 m lang zijn.
9. De spoor:
Alleen aan de linkervoet wordt een spoor gedragen.
10. De houding:
De amazone moet rechtop zitten; de schouders en de heupen evenwijdig met de schouders van het
paard. De amazone “zit” op de achter-buitenzijde van het rechter bovenbeen (dit helpt haar de
rechterheup op de juiste plaats te houden) en heeft iets meer druk op de rechter dan op de linker
zitbeenknobbel. Het rechter onderbeen hangt ontspannen af tegen de linker schouder van het paard.
Hierbij moet het mogelijk zijn 2 vingers te houden tussen de rechter knieholte en de bovenste kruk.
De punten van beide voeten wijzen naar elkaar. De linker enkel is naar binnen gekanteld, zodat de
linkerknie goed aangesloten wordt. De linkerknie ondersteunt de amazone bij het rechtop en in het
midden blijven zitten. Het linker onderbeen wordt dus iets afgestoken. Er mag geen steun op de
beugel genomen worden. Tussen het linker bovenbeen en de onderste kruk moet een handdikte
uitgespaard blijven. In noodgevallen kan de amazone haar zit verstevigen door beide benen tegen de
krukken aan te klemmen.
11. De handhouding:
Het moet worden benadrukt, dat de amazone circa 30 cm verder naar achteren zit dan in een gewoon
zadel en dat haar handen daarom verder naar achteren staan. De teugels zouden dus ook minimaal
1.60 m moeten zijn i.p.v. 1.40 m. Net als bij de klassieke zit moet de bovenarm ontspannen
afhangen, waardoor de elleboog bij het lichaam blijft. Ook de handhouding is hetzelfde als bij de
klassieke zit. Alleen staan de handen niet voor het zadel, maar achter de rechter knie. Afhankelijk van
de graad van africhting van het paard, staan de handen: bij elkaar op of net boven het rechter
bovenbeen; links en rechts naast het rechter bovenbeen. De teugelhulpen zijn verder hetzelfde als bij
de klassieke zit.
12. Het aandrijven:
Bij het rijden in dameszadel vervangt de cane de rechter kuit. De cane wordt gebruikt om mee te
drukken; er wordt niet mee geslagen. De cane wordt op dezelfde plaats aangelegd als de rechter kuit
zou liggen bij het geven van de beenhulpen. Als een paard slecht voor de kuit is zien we het vaak
scheef lopen, omdat de amazone dan teveel met haar linker kuit gaat inwerken. Een andere oorzaak
voor het scheef lopen, is het aanklemmen van het linkerbeen (foute beenligging). Er mag nooit méér
met de linkerkuit worden gedreven, dan de cane aan de rechterzijde kan begrenzen c.q. aanvullen.
13. Zithulpen:
Gewichts- en kruishulpen zijn bij het rijden in dameszadel nog belangrijker dan bij het “gewoon”
rijden. Enerzijds omdat er niet licht gereden wordt, anderzijds omdat men minder sterk met de andere
hulpen in kan komen dan in herenzadel
14. Leeftijd paarden:
Deelname aan wedstrijden is mogelijk vanaf de klasse B-dressuur; het paard dient tenminste 6 jaar te
zijn.
15. Lichtrijden in draf:
Bij het rijden in dameszadel is het toegestaan de gehele proef door te zitten.
16. Harnachement:
Voor de eisen aan de optoming: zie dit reglement.
Artikel 145 – Wedstrijdvormen onder de klasse B
Het is voor wedstrijdorganisaties toegestaan om rubrieken uit te schrijven onder het reguliere B-niveau. De
wedstrijdorganisatie bepaalt het niveau van de proeven en geeft in het vraagprogramma aan waar de
deelnemers de te verrijden proeven kunnen verkrijgen. De wedstrijdorganisatie kan ook op het
vraagprogramma een doelgroep definiëren. Deze wedstrijdvormen zijn bedoeld als voorbereiding op de
wedstrijdsport; er worden geen prestatiepunten geregistreerd. Er worden geen prestatiepunten
geregistreerd en er bestaat geen verplichting tot promoveren
Voor deze rubrieken gelden dezelfde reglementaire bepalingen als voor de reguliere wedstrijdklassen met
uitzondering van de volgende bepalingen:
a. Deelnemers dienen lid te zijn van de KNHS.
b. Een startpas met het desbetreffende paard is niet verplicht.
c. Het paard waarmee wordt deelgenomen moet geregistreerd (Paardenpaspoort), gemeten en
ingeënt zijn zoals bepaald in het Algemeen Wedstrijdreglement.
d. Er bestaat geen verplichting tot het dragen van wedstrijdkleding. Het is verplicht een
veiligheidscap en rijlaarzen/combinatie van jodphurschoenen met gelijkkleurige gladlederen
chaps te dragen.
e. Deelname door deelnemers, die al een klassering hebben in de reguliere klassen, staat vrij.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
29 - 57
Artikel 146 – Teamdressuur
Het is voor wedstrijdorganisaties toegestaan om rubrieken uit te schrijven voor teamdressuur anders dan de
reguliere afdelingsdressuur (vier- en zestallen). Onder teamdressuur vallen o.a. wedstrijden Kür op muziek
voor viertallen, Pas de Deux en andere vormen van Teamrijden. De wedstrijdorganisatie bepaalt het niveau
van de proeven/de uit te schrijven klassen en geeft in het vraagprogramma aan waar de deelnemers de te
verrijden proeven kunnen verkrijgen. De wedstrijdorganisatie kan ook in het vraagprogramma een
doelgroep definiëren. Er worden geen prestatiepunten bijgehouden. Voor deze rubrieken gelden dezelfde
reglementaire bepalingen als voor de reguliere wedstrijdklassen met uitzondering van de volgende
bepalingen:
- Deelnemers dienen lid te zijn van de KNHS.
- Een startpas met het desbetreffende paard is niet verplicht.
- Het paard waarmee wordt deelgenomen moet geregistreerd (Paardenpaspoort), gemeten en ingeënt
zijn zoals bepaald in het Algemeen Wedstrijdreglement.
- Er bestaat geen verplichting tot het dragen van wedstrijdkleding. Het is verplicht een veiligheidscap en
rijlaarzen/combinatie van jodphurschoenen met gelijkkleurige gladlederen chaps te dragen.
- Deelname door deelnemers, die al een klassering hebben in de reguliere klassen, staat vrij.
1. Specifieke bepalingen voor Kür op muziek voor viertallen en Pas-de-Deux (pony's en paarden):
a. Viertallen en Pas de Deux-teams dienen te worden samengesteld afhankelijk van het gestelde in
het vraagprogramma.
b. Het viertal/Pas de Deux-team bepaalt zelf in welke klasse er wordt gestart.
c. Optoming en kleding:
Bandages en voortuigen zijn toegestaan. Bij paarden en pony's mag met rijjasje worden
gereden. In de klasse Z paarden is het rijden met dressuurhoed toegestaan wanneer iedere
deelnemende combinatie Z-startgerechtigd of geklasseerd is.
Het rijden met stang en trens is toegestaan voor viertallen paarden en Pas de Deux-teams in de
klasse Z wanneer iedere deelnemende combinatie Z-startgerechtigd of geklasseerd is.
d. Voor het overige zijn de officiële wedstrijdreglementen van toepassing. De voorgeschreven
proeven uit het dressuurproevenboekje voor de verschillende klassen dienen te worden
gebruikt.
e. Proefuitvoering:
Het is toegestaan de wedstrijdring te verkennen alvorens op te stellen voor het uitbrengen van
de groet. Betreden van de ring kan geschieden in stap of draf. Na het belsignaal van de jury
dient het viertal binnen 45 seconden de startpositie voor de Kür te hebben ingenomen.
Halthouden en groeten dienen te geschieden - in gesloten gelid - met het front naar de
voorzitter van de jury, gezeten bij C. Het tonen in de ring van de verplichte proefonderdelen
voor het uitbrengen van de groet, is op straffe van uitsluiting, verboden. Uitgestrekte draf en
galop dienen op de rechte lijn te worden uitgevoerd.
Deelnemende viertallen/Pas de Deux-teams dienen zich aan het niveau van de voorgeschreven
Kür te houden, dat wil zeggen: er mogen geen onderdelen of figuren getoond worden boven het
voorgeschreven niveau. Wanneer de deelnemende viertallen/Pas de Deux teams wel onderdelen
tonen boven het toegestane niveau, volgt uitsluiting, wat de commandant wordt meegedeeld
door de voorzitter van de jury, onmiddellijk na de slotgroet.
Het rijden met de teugels in één hand is bij viertallen en Pas de Deux-teams in geen enkele
klasse toegestaan.
f. Commandant:
De commandant is niet te paard en presenteert het viertal. Uitsluitend de commandant brengt,
zowel bij het begin als het einde van de proef, voor het front van het viertal de groet uit naar de
hoofdjury, gezeten bij C.
De commandant stelt zich tijdens de proef op buiten de ring en wel op de korte zijde tussen de
jury's gezeten bij C en M. De proef dient uit het hoofd te worden gereden; het is de
commandant niet toegestaan de proef voor te lezen.
g. Tijdsduur:
De tijdopname wordt gestart nadat het viertal/Pas de Deux-team zich - na de groet - in
beweging zet. De tijdopname wordt gestopt bij het laatste halthouden van het viertal/Pas de
Deux-team. Het groeten aan het slot valt buiten de tijdopname.
h. Muziek:
Tijdens het binnenkomen en het uitbrengen van de groet is het ten gehore (laten) brengen van
muziek toegestaan (intro buiten de ring voor het passeren van het bordje A niet langer dan 20
seconden, binnen de ring eveneens niet langer dan 20 seconden). Het in beweging zetten van
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
30 - 57
het viertal/Pas de Deux-team, dient in elk geval gelijktijdig gepaard te gaan met het ten gehore
(doen) brengen van muziek.
Tenminste één uur voor het begin van de wedstrijd dient de geluidsdrager te worden ingeleverd
bij het wedstrijdsecretariaat met een reserve-exemplaar in verband met mogelijke technische
problemen. Het rijden van een Kür op livemuziek is niet toegestaan.
i. Voor de verplichte oefeningen in een Pas de Deux-wedstrijd en wedstrijden voor viertallen Kür
op muziek gelden dezelfde eisen als die aan een individuele Kür worden gesteld. Dat wil zeggen
dat oefeningen zo getoond moeten worden dat zij ook daadwerkelijk te beoordelen zijn door de
jury. Ook houdt dit in dat gevraagde zijgangen tenminste 12 meter aaneengesloten moeten
worden getoond. Alleen voor het verplichte gevraagde aantal meters van de stap geldt dat de
20 meter op een rechte lijn onderbroken mag worden door bijvoorbeeld keer(t)wendingen om
de achterhand in stap.
2. Specifieke bepalingen voor vormen van Teamrijden:
Een groep bestaat in principe uit meer deelnemers bv. 12 of 16. Zij rijden hun proeven met of zonder muziek. De groep is vrij in de keuze van de figuren die gereden worden. De rijvaardigheid van de deelnemers is bij de beoordeling niet van belang, het gaat slechts om de prestatie als groep waarop de beoordeling gegeven wordt. De kleding van de deelnemende teams staat vrij. Het is voor de deelnemers verplicht een goedgekeurde veiligheidscap, een paar rijlaarzen/gladlederen chaps met
bijpassende jodphurschoenen en een rijbroek te dragen. Sporen zijn niet verplicht maar wel toegestaan. In het vraagprogramma van de wedstrijdorganisatie kunnen aanvullende bepalingen zijn opgenomen.
Artikel 147 – Dressuurproeven bitloos rijden
Het bitloos rijden van dressuurproeven is mogelijk t/m de klasse L2 dressuur voor zowel paarden- als
ponycombinaties in aparte hiervoor uitgeschreven rubrieken. Vanaf de klasse M1 is het alléén mogelijk om
buiten mededinging (HC) bitloos deel te nemen aan de reguliere rubrieken. Wedstrijdorganisaties kunnen
rubrieken dressuurproeven bitloos rijden uitschrijven t/m de klasse L2. De rubrieken dienen vermeld te
worden in het vraagprogramma van de wedstrijd. De proeven komen voor puntenregistratie in aanmerking
zoals in de reguliere klassen B t/m L2. Voor rubrieken dressuurproeven bitloos rijden gelden dezelfde
reglementaire bepalingen als voor de reguliere wedstrijdklassen met uitzondering van de volgende
bepalingen:
1. De rubrieken dienen te worden beoordeeld door hiervoor bevoegde juryleden.
2. De verplicht te gebruiken protocollen dressuurproeven bitloos rijden, zijn te downloaden vanaf de
website van de KNHS.
3. Bij minder dan 4 deelnemers in een klasse kan deze klasse in handicap worden gereden met de
naastgelegen klasse.
4. Bij minder dan 8 deelnemers in de rubrieken B t/m L2 kunnen alle 3 klassen in handicap worden
verreden.
5. Inschaling vindt plaats volgens de inschalingstabel in de bijlage 1. Promotie en degradatie vinden
plaats volgens de reglementaire bepalingen van de klassen B t/m L2. Winst- en verliespunten, behaald
in de dressuurproeven bitloos rijden, worden bijgeschreven in de reguliere klassen B t/m L2.
Combinaties met een klassering hoger dan de reguliere klasse L2 mogen in rubrieken dressuurproeven
bitloos rijden uitkomen in de klasse L2.
6. Het is mogelijk met dezelfde combinatie uit te komen in afwisselend de dressuurproeven bitloos rijden
en in de reguliere dressuurrubrieken.
7. Promotie vanuit de klasse L2 dressuur proeven bitloosrijden is niet verplicht bij het bereiken van het
maximale aantal winstpunten. Er worden maximaal 40 winstpunten geregistreerd in deze klasse.
8. De volgende bitloze optomingen zijn toegestaan:
- De Sidepull,
- Het kingekruiste bitloos hoofdstel,
- Het kaakgekruiste bitloos hoofdstel,
- Regulier toegestaan hoofdstel zonder bit waarbij de teugels direct aan de neusriem worden
bevestigd.
Het hoofdstel moet van leer zijn waarbij de neusriem een minimale breedte van 2 cm heeft. Er mag
zich geen metalen kern in de neusriem bevinden. Bij het gebruik van een kin- of kaakgekruist
hoofdstel moet wanneer er gebruik gemaakt wordt van koorden, deze een minimale diameter van 6
mm hebben.
9. De omschrijving van de diverse onderdelen van de individuele dressuurproeven, eventueel met de
daarbij behorende toelichting en de daarin opgenomen bepalingen in bijlage 6, zijn van toepassing
met uitzondering van het volgende:
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
31 - 57
11. Onder aanleuning zoals beschreven in het scala van africhting wordt in de dressuurproeven
bitloosrijden verstaan het lichte contact op de teugels met het paard en de hoofd/halshouding
van het paard.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
32 - 57
Bijlage 1 - Inschalingstabel Dressuur paarden/pony’s art. 110
Voor uitzonderingen overstap A/B pony naar C/D/E: zie art. 110
Klasse Ruiter Klasse Paard/Pony Startgerechtigd in de klasse: -/B -/B en hoger B L1 -/B B L1 L1 en hoger L1 L2 -/B B L2 L1 L1 L2 L2 en hoger L2 M1 -/B B of L1 M1 L1 L1 M1 L2 L2 M1 M1 en hoger M1 M2 -/B B of L1 M2 L1 L1 M2 L2 L2 M2 M1 M1 M2 M2 en hoger M2 Z1 -/B B of L1 Z1 L1 L1 Z1 L2 L2 Z1 M1 M1 Z1 M2 M2 Z1 Z1 en hoger Z1 Z2 -/B B of L1 Z2 L1 L1 Z2 L2 L2 Z2 M1 M1 Z2 M2 M2 Z2 Z1 Z1 Z2 Z2 en hoger Z2 L1 (2x) -/B B of L1 L1 (2x) L1 en hoger L1 L2 (2x) -/B B t/m L2 L2 (2x) L1 L1 of L2 L2 (2x) L2 en hoger L2 M1 (2x) -/B B t/m M1 M1 (2x) L1 L1 t/m M1 M1 (2x) L2 L2of M1 M1 (2x) M1 en hoger M1 M2 (2x) -/B B t/m M2 M2 (2x) L1 L1 t/m M2 M2 (2x) L2 L2 t/m M2 M2 (2x) M1 M1 of M2 M2 (2x) M2 en hoger M2 Z1 (2x) -/B/L1 L1 t/m Z1 Z1 (2x) L2 L2 t/m Z1 Z1 (2x) M1 M1 t/m Z1 Z1 (2x) M2 M2 of Z1 Z1 (2x) Z1 en hoger Z1 Z2 (2x) -/B/L1 L1 t/m Z2 Z2 (2x) L2 L2 t/m Z2 Z2 (2x) M1 M1 t/m Z2 Z2 (2x) M2 M2 t/m Z2 Z2 (2x) Z1 Z1 of Z2 Z2 (2x) Z2 en hoger Z2 ZZ-Licht -/B/L1 L1 t/m Z1 ZZ-Licht L2 L2 t/m Z1 ZZ-Licht M1 M1 t/m Z1 ZZ-Licht M2 M2 of Z1 ZZ-Licht Z1 Z1 ZZ-Licht Z2 Z2 ZZ-Licht ZZ-L en hoger ZZ-L ZZ-Zwaar -/B/L1 L1 t/m ZZ-L ZZ-Zwaar L2 L2 t/m ZZ-L ZZ-Zwaar M1 M1 t/m ZZ-L
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
33 - 57
ZZ-Zwaar M2 M2 t/m ZZ-L ZZ-Zwaar Z1 Z1 t/m ZZ-L ZZ-Zwaar Z2 Z2 of ZZ-L ZZ-Zwaar ZZ-L ZZ-L ZZ-Zwaar ZZ-Z en hoger ZZ-Z Lichte Tour -/B/L1 L1 t/m ZZ-Z Lichte Tour L2 L2 t/m ZZ-Z Lichte Tour M1 M1 t/m ZZ-Z Lichte Tour M2 M2 t/m ZZ-Z Lichte Tour Z1 Z1 t/m ZZ-Z Lichte Tour Z2 Z2 t/m ZZ-Z Lichte Tour ZZ-L ZZ-L of ZZ-Z Lichte Tour ZZ-Z ZZ-Z Lichte Tour LT en hoger LT Midden Tour -/B/L1 L1 t/m LT Midden Tour L2 L2 t/m LT Midden Tour M1 M1 t/m LT Midden Tour M2 M2 t/m LT Midden Tour Z1 Z1 t/m LT Midden Tour Z2 Z2 t/m LT Midden Tour ZZ-L ZZ-L t/m LT Midden Tour ZZ-Z ZZ-Z of LT Midden Tour LT LT Midden Tour MT/ZT MT Zware Tour -/B/L1 L1 t/m MT Zware Tour L2 L2 t/m MT Zware Tour M1 M1 t/m MT Zware Tour M2 M2 t/m MT Zware Tour Z1 Z1 t/m MT Zware Tour Z2 Z2 t/m MT Zware Tour ZZ-L ZZ-L t/m MT Zware Tour ZZ-Z ZZ-Z t/m MT Zware Tour LT LT of MT Zware Tour MT MT Zware Tour ZT ZT
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
34 - 57
ZZ-Licht (2x) -/B/L1 L2 t/m ZZ-L
ZZ-Licht (2x) L2 L2 t/m ZZ-L
ZZ-Licht (2x) M1 M1 t/m ZZ-L
ZZ-Licht (2x) M2 M2 t/m ZZ-L
ZZ-Licht (2x) Z1 Z1 t/m ZZ-L
ZZ-Licht (2x) Z2 Z2/ZZ-L
ZZ-Licht (2x) ZZ-L en hoger ZZ-L
ZZ-Zwaar (2x) -/B/L1 L2 t/m ZZ-Z
ZZ-Zwaar (2x) L2 L2 t/m ZZ-Z
ZZ-Zwaar (2x) M1 M1 t/m ZZ-Z
ZZ-Zwaar (2x) M2 M2 t/m ZZ-Z
ZZ-Zwaar (2x) Z1 Z1 t/m ZZ-Z
ZZ-Zwaar (2x) Z2 Z2 t/m ZZ-Z
ZZ-Zwaar (2x) ZZ-L ZZ-L/ZZ-Z
ZZ-Zwaar (2x) ZZ-Z en hoger ZZ-Z
Lichte Tour (2x) -/B/L1 L2 t/m LT
Lichte Tour (2x) L2 L2 t/m LT
Lichte Tour (2x) M1 M1 t/m LT
Lichte Tour (2x) M2 M2 t/m LT
Lichte Tour (2x) Z1 Z1 t/m LT
Lichte Tour (2x) Z2 Z2 t/m LT
Lichte Tour (2x) ZZ-L ZZ-L t/m LT
Lichte Tour (2x) ZZ-Z ZZ-Z/LT
Lichte Tour (2x) LT en hoger LT
Midden Tour (2x) -/B/L1 L2 t/m LT
Midden Tour (2x) L2 L2 t/m LT
Midden Tour (2x) M1 M1 t/m LT
Midden Tour (2x) M2 M2 t/m LT
Midden Tour (2x) Z1 Z1 t/m LT
Midden Tour (2x) Z2 Z2 t/m LT
Midden Tour (2x) ZZ-L ZZ-L t/m LT
Midden Tour (2x) ZZ-Z ZZ-Z/LT
Midden Tour (2x) LT LT
Midden Tour (2x) MT/ZT MT
Zware Tour (2x) -/B/L1 L2 t/m MT
Zware Tour (2x) L2 L2 t/m MT
Zware Tour (2x) M1 M1 t/m MT
Zware Tour (2x) M2 M2 t/m MT
Zware Tour (2x) Z1 Z1 t/m MT
Zware Tour (2x) Z2 Z2 t/m MT
Zware Tour (2x) ZZ-L ZZ-L t/m MT
Zware Tour (2x) ZZ-Z ZZ-Z t/m MT
Zware Tour (2x) LT LT/MT
Zware Tour (2x) MT MT
Zware Tour (2x) ZT ZT
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
35 - 57
Inschalingstabel Overgang Pony's naar Paarden (Dressuur)
(zie artikel 110)
Dressuur ruiter (pony) Klasse paard Startgerechtigd bij paarden in de klasse: B B en hoger B L1 -/B B L1 L1 en hoger B of L1 L2 -/B B L2 L1 B of L1 L2 L2 en hoger L1 of L2 M1 -/B/L1 B of L1 M1 L2 L1 of L2 M1 M1 en hoger L2 of M1 M2 -/B/L1 B of L1 M2 L2 L1 of L2 M2 M1 L2 of M1 M2 M2 en hoger M1 of M2 Z1 -/B/L1 B of L1 Z1 L2 L1 of L2 Z1 M1 L2 of M1 Z1 M2 M1 of M2 Z1 Z1 M2 of Z1 Z1 Z2 M2 of Z1 Z2 -/B/L1 B of L1 Z2 L2 L1 of L2 Z2 M1 L2 of M1 Z2 M2 M1 of M2 Z2 Z1 M2 of Z1 Z2 Z2/en hoger Z1 of Z2 L1 (2x) -/B en hoger B of L1 L2 (2x) -/B of L1 B t/m L2 L2 (2x) L2 en hoger L1 of L2 M1 (2x) -/B/L1 B t/m M1 M1 (2x) L2 L1 t/m M1 M1 (2x) M1 en hoger L2 of M1 M2 (2x) -/B/L1 B t/m M2 M2 (2x) L2 L1 t/m M2 M2 (2x) M1 L2 t/m M2 M2 (2x) M2 en hoger M1 of M2 Z1(2x) -/B/L1/L2 L1 t/m Z1 Z1(2x) M1 L2 t/m Z1 Z1(2x) M2 M1 t/m Z1 Z1(2x) Z1 en hoger M2 of Z1 Z2(2x) -B/L1/L2 L1 t/m Z2 Z2(2x) M1 L2 t/m Z2 Z2(2x) M2 M1 t/m Z2 Z2(2x) Z1 M2 t/m Z2 Z2(2x) Z2 en hoger Z1 of Z2
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
36 - 57
Bijlage 2 - Toegestane bitten voor trenshoofdstellen voorzien van een enkele trens
Wijzigingen worden gepubliceerd op de website van de KNHS
1 2a
3 2b
4 2c
5 6
7 8
9
10
11
12
13a 13b
14a 14b
14c
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
37 - 57
Toelichting bij bijlage 2 De afgebeelde trenzen zijn toegestaan in zowel bus- als watertrensuitvoering, enkel of dubbelgebroken. Trenzen zijn in principe van metaal. Deze trenzen mogen ook worden gebruikt indien ze uit rubber of uit
kunststof vervaardigd zijn of met leer of rubber zijn omkleed.
1. Watertrens
2.a,b,c, Dubbelgebroken trens
3. Bustrens
4. Rentrens, D-trens
5. Bustrens met scharen (de scharen mogen niet aan het bakstuk vastgemaakt zijn)
6. Watertrens met scharen ( de scharen mogen niet aan het bakstuk vastgemaakt zijn)
7. Bustrens met naar bovengaande scharen (de scharen mogen niet aan het bakstuk vastgemaakt zijn)
8. Trens met opgaande scharen, alleen toegestaan voor de klassen vanaf Z1
9. Ongebroken bit, toegestaan in zowel bus- als watertrensuitvoering.
10. Trens met roterend mondstuk
11. Dubbelgebroken trens met roterend mondstuk
12. Scholingsbit 12. Trenzen met roterend mondstuk
14.a,b,c Trenzen met verhoogd tonggedeelte en roterend middenstuk
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
38 - 57
Bijlage 3 – Toegestane bitten bij gebruik van een stang en trenshoofdstel
Wijzigingen worden gepubliceerd op de website van de KNHS
1 2a
3 2b
4 2c
2d
5a 5b
6 7a
7b 8
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
39 - 57
9 10
11
13
12 14
De afgebeelde trenzen zijn toegestaan in zowel bus- als watertrensuitvoering, dubbel- of enkelgebroken. Trenzen zijn in principe van metaal. Deze trenzen mogen ook worden gebruikt indien ze uit rubber of uit kunststof vervaardigd zijn of met leer of rubber zijn omkleed. Ook de stang van een stang en trens hoofdstel mag met rubber of leer zijn omkleed.
Toelichting bij bijlage 3
1. Onderleg Watertrens
2. a,b,c, Onderleg Dubbelgebroken watertrens
2.d Onderlegtrens dubbelgebroken met roterend mondstuk
3. Onderleg Bustrens
4. Onderlegtrens met opgaande scharen
5.a,b Onderlegtrenzen met roterend mondstuk
6. Stang zonder tongvrijheid
7.a,b Stang met gebogen scharen en tongvrijheid
8 Pompstang
9 Variatie van bitten 6,7 en 8
10 Stang met scharen in S-vorm
11 Kinketting (van metaal, leer of een combinatie daarvan)
12 Kinriempje
13 Lederen kinkettinghouder
14 Rubberen kinkettinghouder
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
40 - 57
Bijlage 4 - Toegestane hoofdstellen met bit
Wijzigingen worden gepubliceerd op de website van de KNHS
Hoofdstel met lage neusriem Hoofdstel met hoge neusriem Hoofdstel met
gecombineerde kin-, neus-, keelriem
Hoofdstel met gecombineerde neusriem Hoofdstel met Mexicaanse neusriem
Stang en Trenshoofdstel Gecombineerde keel/neusriem(ook in Stang en
trensuitvoering)
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
41 - 57
Bijlage 4 - Toegestane bitloze hoofdstellen Wijzigingen worden gepubliceerd op de website van de KNHS
Sidepull Sidepull
Kaakgekruist bitloos hoofdstel
Kingekruist bitloos hoofdstel
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
42 - 57
Bijlage 5 - Overzicht toegestane sporen Wijzigingen worden gepubliceerd op de website van de KNHS
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
43 - 57
Bijlage 6 - DE DRESSUUR
Doel en algemene principes
Het doel van de dressuur is de ontwikkeling van het paard tot een „happy athlete‟ door een harmonieuze en
systematische opleiding. Deze opleiding maakt het paard soepel, ontspannen en los, maar ook tevreden en
oplettend. Het paard en de ruiter begrijpen elkaar volledig; er is harmonie.
Deze ontwikkeling wordt zichtbaar door:
- de ongedwongenheid en regelmaat van de gangen
- de ontspanning
- de aanleuning
- de impuls
- het recht gericht zijn van het paard
- de verzameling
Het paard geeft in zijn werk de indruk dat het uit vrije wil datgene doet wat van hem wordt gevraagd. Met
vertrouwen en oplettendheid geeft het zich edelmoedig over aan zijn ruiter. Het paard blijft daarbij
volkomen recht bij al zijn bewegingen op de rechte lijn en past zijn buiging aan volgens de bogen van alle
andere lijnen.
De stap is regelmatig, vrij en ontspannen. De draf is regelmatig, vrij, soepel, krachtig en actief. De galop is
regelmatig, licht en gecadanceerd. De achterhand moet in alle omstandigheden actief zijn. Op de eerste
vraag van de ruiter wordt deze actiever en verlevendigt daardoor de bewegingen van alle andere delen van
het paard.
In al het werk dient het paard “aan het bit” te gaan. Het paard is “aan het bit” wanneer de hals, afhankelijk
van de graad van africhting en de mate van verzameling in de gang, meer of minder opgericht en gewelfd is.
Het paard accepteert het bit met een licht en soepel contact.
Dankzij de steeds aanwezige impuls en de elastische buigzaamheid van zijn gewrichten, die door geen
enkele beperking worden tegengewerkt, gehoorzaamt het paard bereidwillig en zonder weifelen, met kalmte
en stiptheid aan de verschillende hulpen van de ruiter. Het paard toont daarbij zowel geestelijk als fysiek
een harmonisch en natuurlijk evenwicht. Het paard is volledig ontvankelijk voor de hulpen (durchlässig).
Het „scala van de africhting‟ (Skala der Ausbildung):
Het doel van de dressuur waarbij het paard uiteindelijk een „happy athlete‟ is geworden, wordt bereikt langs
de weg van het „scala van de africhting‟. Het scala ziet er als volgt uit:
Vertrouwensfase:
1. Takt (zuiverheid van de beweging)
2. Souplesse/ontspanning/losheid
3. Aanleuning
Ontwikkeling draagkracht:
4. Impuls
5. Rechtgerichtheid
6. Verzameling
Geen van de zes begrippen kan los van elkaar worden gezien. Alle begrippen hangen met elkaar samen en
beïnvloeden elkaar. De eerste drie criteria zijn vooral van toepassing op de B- en L-klasse. De overige
criteria worden belangrijker naarmate de scholing van het paard vordert. Uiteindelijk wanneer alle
bouwstenen optimaal verankerd zijn in het paard, zal het paard als vanzelf moeiteloos volkomen
ontvankelijk zijn geworden voor alle hulpen van de ruiter. Dit noemen we „Durchlässigkeit‟.
Dit scala geeft de bedoelingen van het FEI-reglement volledig weer en hier zijn onze dressuurproeven op
afgestemd. Het beeld van het goed gaande paard wordt tot uitdrukking gebracht door de zes principes van
het „scala‟. Dit scala geldt voor juryleden ook als leidraad voor de beoordeling. Geen van deze criteria mag
ontbreken in een volledig geslaagde dressuurproef op hoger niveau.
Omschrijving van de begrippen van het scala van de africhting 1. Takt (zuiverheid van de beweging) Met takt wordt ritme, exacte regelmaat en de juiste volgorde van de beenzetting behorende bij de desbetreffende gang bedoeld (stap viertakt, draf tweetakt en galop drietakt). Takt is de gelijkmatigheid van de beweging naar afstand (lengte) en tijd. Daarmee wordt bedoeld, dat iedere pas even groot is en even lang duurt alsook dezelfde bewegingsafloop heeft.
Met ritme wordt bedoeld de gelijkmatigheid in tijdsduur van de beweging tussen optillen en neerzetten van
de benen. Dat wil zeggen dat iedere pas even lang duurt. Het door het paard in alle gangen vasthouden van
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
44 - 57
het ritme is het basisbeginsel voor de dressuur.
Onder regelmaat wordt het gelijk blijven in tijdsduur van de ondersteuningsmomenten van de benen van
het paard en de gelijke paslengte behorende bij de desbetreffende gang verstaan. Het gaat om gelijkmatigheid van de beweging naar afstand; iedere pas is even lang (bijvoorbeeld kort – lang is onregelmatig).
Onder tempo wordt de voorwaartse snelheid van de beweging in alle gangen verstaan.
Onder cadans verstaat men de kracht, het tactmatige, ritmische en harmonieuze van de beweging. Bij
cadans is sprake van meer uitdrukking en meer „veer‟. Cadans, zoals deze zichtbaar is in draf, vloeit voort uit een zuiver evenwicht, te zien als het paard zich voortbeweegt in goede regelmaat, met impuls en in balans. De cadans moet in alle drafoefeningen en in alle variaties van de draf behouden blijven.
2. Souplesse/ontspanning/losheid De taktmatige bewegingen zijn alleen juist als ze over een verende rug gaan en de spieren van het paard ongedwongen en soepel worden aangespannen en ontspannen. Alleen een paard, dat zowel psychisch als fysiek ontspannen is (ook ongedwongenheid genoemd), kan ontspannen gaan en tot zijn volledige
werkwilligheid en prestatievermogen komen. De gewrichten van het ontspannen paard moeten zich gelijkmatig buigen en strekken en het paard moet duidelijk van binnenuit meewerken. Er mogen nergens blokkades optreden. Het paard moet open staan voor de hulpen van de ruiter.
3. Aanleuning/nageeflijkheid Nageeflijkheid is „losgelatenheid‟ in nek en kaakgewricht, ontstaan vanuit een vermeerderde ondertredende achterhand.
Onder aanleuning wordt verstaan de licht verende druk op de teugel die het paard aanbiedt als gevolg van de voorwaartse inwerking van de ruiter nadat deze contact heeft genomen. De aanleuning wordt in de loop van de africhting steeds verder vervolmaakt en moet zo worden ontwikkeld, dat het paard op de rechte lijn de teugels gelijkmatig aanneemt en in de wending of volte meer aan de buitenteugel komt. De juiste aanleuning kan nooit door een terugwerkende hand verkregen worden, maar moet als resultaat ontstaan doordat het paard van achter naar voren naar de hand toe gereden wordt. De aanleuning is op beide teugels gelijk als beide achterbenen evenveel aan de voortbeweging deelnemen.
Aanleuning vertegenwoordigt de controle over het gehele paard. Aanleuning is een wisselwerking. Er is een actieve achterhand nodig om tot aanleuning te komen en er is aanleuning nodig om de achterhand in tweede instantie tot vermeerderde activiteit te laten komen.
Bij al het werk, met inbegrip van het halthouden, moet het paard “aan het bit gaan“.
Een paard is “aan het bit “ wanneer de hals, afhankelijk van de graad van africhting en de mate van
verzameling in de gang, meer of minder opgericht en gewelfd is.
Het paard toont daarbij gehoorzaamheid met een licht en soepel contact van de teugel en algehele
ontspannenheid. Het draagt het hoofd daarbij recht met de neus, in het algemeen, iets voor de loodlijn. Het
nekgewricht blijft daarbij soepel en de nek het hoogste punt van de hals. Het paard toont geen enkele weer-
stand ten opzichte van zijn ruiter. Kortom het paard is ontvankelijk voor de hulpen van de ruiter.
Ontvankelijkheid betekent niet een onderworpenheid, maar het „open‟ staan voor de hulpen van de ruiter,
tot uiting komend door oplettendheid, goede wil en het constante vertrouwen in het hele gedrag van het
paard, als ook door de harmonie, de lichtheid en het gemak in de uitvoering van de verschillende
bewegingen en oefeningen.
Mond- en/of tongproblemen Het paard mag zich nooit tegen de aanleuning verzetten. Het moet steeds vol vertrouwen een lichte aanleuning naar voren zoeken. Daarbij moet de mond gesloten zijn; het paard moet het bit afkauwen. Het knarsen met de tanden of het zo nu en dan uitsteken of omhoog trekken van de tong wordt als een kleine fout beschouwd. Het over het bit gooien of het langdurig uitsteken van de tong wordt als een grotere fout beschouwd.
Als het paard zijn tong uitsteekt, de tong over het bit gooit of hem helemaal optrekt, met de tanden knarst
of druk met een iets opgetrokken staart zwaait, zijn dit dikwijls tekenen van nervositeit, spanning of verzet
van het paard. De juryleden moeten hier dus rekening mee houden in hun cijfers, zowel in het
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
45 - 57
desbetreffende onderdeel als in het eindcijfer voor de gehoorzaamheid.
4. Impuls
De impuls wordt door de ruiter opgewekt en beheerst. Impuls is de benaming voor het doorgeven van een ijverige en energieke, goed gecontroleerde, stuwende activiteit, opgewekt vanuit de achterhand, die het atletisch vermogen van het paard benadrukt. Het optimale beeld komt tot uiting in een soepel en verend ruggebruik, dat de verbinding vormt tussen de actieve achterhand en het vriendelijk contact tussen de hand van de ruiter en de mond van het paard.
Snelheid heeft op zich niets van doen met impuls; het resultaat hiervan is meestal het afvlakken van de
bewegingen.
Een zichtbaar kenmerk van impuls is een meer uitgesproken ondertreden van de achterhand in een
gelijkmatige, niet stotende, beweging. Als de achtervoet van de grond komt, moet de hak eerst voorwaarts
bewegen en niet worden opgetrokken, maar zeker niet achterwaarts komen.
Een belangrijk onderdeel van impuls is de tijd van het zweefmoment ten opzichte van de tijd van het
grondmoment; met andere woorden meer uitdrukking in de gangen.
5. Recht richten Een rechtgericht paard is recht op de rechte lijn en zoveel gebogen op de gebogen lijn als die lijn van hem vraagt. Dit wil zeggen dat de afdrukken van de achtervoeten in het spoor van de afdrukken van de voorvoeten treden. Men zegt ook dat het paard “spoort”.
Stelling en lengtebuiging
Het rijden in stelling betekent, dat door het geven van de juiste hulpen van de ruiter het paardenhoofd iets
naar links of naar rechts is gebogen.
Bij het rijden in stelling blijven de hals en de romp van het paard recht gericht.
De ruiter ziet één oog en de rand van één neusgat van het paard.
Bij de lengtebuiging is het paard door het gehele lichaam (van hoofd tot staart) gebogen. De lengtebuiging,
die het goed gereden paard dient te tonen bij het rijden van voltes, wendingen, zijgangen en figuren, is
afhankelijk van het verloop van de gebogen lijn in combinatie met de graad van africhting, behorend bij het
gevraagde niveau.
De buiging die het paard in de hals en de wervelkolom kan tonen is echter beperkt.
6. Verzameling
Verzameling is het dragen van meer gewicht op de achterhand dankzij het sterker buigen van de heup-, knie-
en spronggewrichten van de achterbenen en het daardoor verder treden onder het zwaartepunt. Door het meer verzamelen op de achterhand verkrijgt men verlichting van de voorhand waardoor oprichting in de voorhand ontstaat en de voorbenen vrijer bewegen.
De stappassen, de drafpassen en de galopsprongen worden korter zonder in te boeten in vlijt en activiteit, wat
in draf en galop leidt tot een verhevener beweging met volledig behoud van impuls.
Het doel van de verzameling van het paard is:
- het verder ontwikkelen en verbeteren van het evenwicht en de regelmaat van het paard dat min of
meer gewijzigd is door het gewicht van de ruiter,
- het ontwikkelen en vergroten van het vermogen van het paard om zijn achterhand te laten dalen en
zijn achterbenen meer onder de massa te brengen, teneinde de lichtheid en beweeglijkheid van de
voorhand te bevorderen,
- het verbeteren van de ongedwongenheid, de zelfhouding en de gedragenheid van het paard, waardoor
het aangenaam te berijden is.
Aldus is de verzameling niet het resultaat van het verkorten van de gang door middel van de weerstand
biedende hand, maar door gebruik van zit en benen, ten einde de achterbenen meer dragend onder de
massa van het paard te brengen.
De houding van het hoofd en de hals van het paard in de verzamelde gangen is natuurlijk afhankelijk van
zijn graad van africhting en gedeeltelijk van zijn bouw.
Het moet in ieder geval een hals hebben, die ongedwongen opgericht is met een harmonieuze ronding van
de schoft tot de nek, met de nek als hoogste punt. Het hoofd moet iets voor de loodlijn zijn. Echter op het
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
46 - 57
moment dat de ruiter hulpen geeft om een korte of tijdelijke verzameling te krijgen, kan het hoofd van het
paard dichter bij de loodlijn komen.
Evenwicht en balans Onder evenwicht wordt verstaan, dat het paard in alle gangen zijn totale belasting gelijk over 4 benen verdeelt. Bij de basisdressuur wordt daarbij gestreefd naar het zogenaamde “horizontale evenwicht”, waarbij de voorhand en de achterhand gelijkmatig worden belast. Bij het rijden in dit evenwicht wordt een betere gewichtsverdeling en gemakkelijkere wendbaarheid verkregen. Wordt de dressuur nog verder voortgezet, waarbij de achterhand nog meer gewicht overneemt van de voorhand, dan komt men tot meer gewicht op de achterhand. Bij balans gaat het om de juiste evenwichtssituatie waarin het paard zich in alle gangen beweegt, waarbij het paard niet gestoord wordt door het evenwicht van de ruiter.
Uitleg van de cijfers
10 - uitmuntend Absolute perfectie. De gevraagde beweging wordt exact op de juiste wijze op de juiste
lijn van punt tot punt uitgevoerd. Aan alle voorwaarden zoals beschreven in het „scala
van de africhting‟ is tot in de uiterste perfectie voldaan.
9 - zeer goed De gevraagde beweging wordt exact op de juiste wijze op de juiste lijn van punt tot
punt uitgevoerd. Aan alle voorwaarden, beschreven in het „scala van de africhting‟, is
tot bijna in de perfectie voldaan.
8 - goed Precies en op de juiste lijn uitgevoerde oefening. Aan de voorwaarden zoals beschreven
in het „scala van de africhting‟ wordt „goed‟ voldaan.
7 - tamelijk goed Tamelijk precies en op de juiste lijn uitgevoerde oefening. Aan de voorwaarden zoals
beschreven in het „scala van de africhting‟ wordt „tamelijk goed‟ voldaan.
6 - bevredigend Of de gevraagde oefening wordt exact en precies uitgevoerd, maar er zijn wat
zwakheden in de basis van het „scala van de africhting‟, of de gevraagde oefening
wordt te weinig precies en exact uitgevoerd, maar er blijken wel goede
basisvoorwaarden van het „scala van de africhting‟ aan ten grondslag te liggen.
5 - voldoende Of de gevraagde oefening wordt tamelijk exact en precies uitgevoerd, maar er zijn wat
duidelijke zwakheden in de basis van het „scala van de africhting‟. Of er zijn tamelijk
ernstige fouten, maar er blijken wel tamelijk bevredigende basisvoorwaarden van het
„scala van de africhting‟ aan ten grondslag te liggen.
4 - onvoldoende Of de gevraagde oefening wordt tamelijk exact uitgevoerd, maar er zijn duidelijke
zwakheden in de basis van het „scala van de africhting‟. Of er zijn duidelijke fouten,
maar er blijken wel tamelijk bevredigende basisvoorwaarden van het „scala van de
africhting‟ aan ten grondslag te liggen.
3 - tamelijk slecht Weinig precies uitgevoerde oefening met serieuze problemen in de basis van het „scala
van de africhting‟.
2 - slecht Weinig precies uitgevoerde oefening met zeer ernstige problemen in de basis van het
„scala van de africhting‟.
1 - heel slecht De uitgevoerde oefening is nauwelijks meer te herkennen. Het paard verzet zich,
stormt weg, deinst achterwaarts, etc.
0 - niet getoond Hier is geen enkel fragment van de oefening uitgevoerd.
De gangen van het paard en de beoordelingscriteria
De kwaliteit van de gangen wordt beoordeeld naar de totaalindruk, zoals genoemd in het „scala van de
africhting‟, wat wil zeggen de regelmaat van de beweging, de ontspanning en de aanleuning, de impuls, het
recht gericht zijn en waar gevraagd de verzameling. De veerkracht van de taktmatige passen, voortkomend
uit een soepele rug en de goed ondergebrachte achterhand, en het vermogen hetzelfde ritme en natuurlijk
evenwicht te behouden, ook tijdens en na een overgang van de ene gang in de andere, bevestigt de
totaalindruk.
De stap
De stap is een marcherende gang met een viertakt (vier tempi). De vier benen worden in de stap
afwisselend en afzonderlijk opgetild en weer neergezet. De stapbeweging moet door het gehele lichaam van
het paard vloeien. De benen aan dezelfde laterale zijde vormen herkenbaar een V voor een kort moment.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
47 - 57
De volgende soorten stap worden onderscheiden: verzamelde stap, arbeidsstap, middenstap, uitgestrekte
stap en vrije stap.
De verzamelde stap:
Het in de hand gestelde paard beweegt zich resoluut voorwaarts en blijft daarbij aan het bit. Het paard toont
een duidelijke oprichting. De stand van het hoofd nadert de loodlijn. Er wordt een soepel contact met de
mond onderhouden. De achterbenen worden goed onder de massa gebracht en het spronggewricht
gebogen. De gang van het paard blijft marcherend en energiek met een regelmatige beenzetting. Ieder pas
dekt minder terrein en is verhevener dan in de arbeidsstap, doordat alle gewrichten meer gebogen worden
en het paard zich duidelijk draagt. De verzamelde stap is korter dan de middenstap of uitgestrekte stap en
blijft actief zonder gehaast of onregelmatig te worden.
De arbeidsstap:
Het paard beweegt zich monter, regelmatig en ongedwongen voort. Het vertoont een actief en rustig beeld.
De stap is gelijkmatig en vastberaden. De ruiter leidt het paard in een constante lichte aanleuning.
De middenstap:
Dit is een actieve, regelmatige en ongedwongen door het gehele lichaam vloeiende stap met een
middelmatige verruiming en daarbij passende verlenging in de bovenlijn. Het paard gaat energiek en kalm
en met gelijke en vastberaden stappen voorwaarts. De achtervoeten worden iets voorbij de afdrukken van
de voorvoeten gezet. De ruiter behoudt een licht, soepel, voortdurend en gelijkblijvend contact met de
mond van het paard. De middenstap is een gang tussen de arbeidsstap en uitgestrekte stap in.
De uitgestrekte stap:
In de uitgestrekte stap dekt het paard zoveel mogelijk terrein zonder zich te overhaasten en zonder de
regelmaat van de beenzetting te veranderen. De stapbeweging moet vooral door het gehele lichaam van
het paard vloeien. De voorbenen stappen vrij en ruim voorwaarts en de achtervoeten treden duidelijk
voorbij de afdrukken van de voorvoeten. De ruiter staat het paard toe zijn hals te verlengen en het hoofd
naar voren te brengen, zonder echter het contact met de mond te verliezen. De neus komt hierbij ongeveer
tot borst/boeghoogte.
De vrije stap:
De vrije stap is een ontspannen gang in rust. De ruiter staat het paard toe zijn hoofd en hals naar voren en
naar beneden te brengen tot minimaal horizontale lijn, met een lichte aanleuning.
De draf
De draf is een gang met een tweetakt (twee tempi). Het paard beweegt zich voorwaarts door het
opeenvolgend gelijktijdig neerzetten van het diagonale benenpaar (linksvoor met rechtsachter en
omgekeerd), afgewisseld met een zweefmoment. De draf is altijd vrij, actief en regelmatig in de beenzetting
en moet zonder aarzeling worden aangegaan.
De volgende soorten draf worden onderscheiden: de verzamelde draf, de arbeidsdraf, de middendraf en de
uitgestrekte draf.
De verzamelde draf:
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
48 - 57
Het in de hand gestelde paard beweegt zich met opgerichte en gewelfde hals voorwaarts. Deze halsvorm
komt voort uit de achterhand, waarbij de spronggewrichten van het achterbeen gebogen onder de massa
zijn gebracht en de impuls wordt onderhouden. Het paard maakt kortere en meer verheven passen dan in de
andere drafgangen en is lichter en beweeglijker. Het paard geeft de indruk zich steeds bergopwaarts te
bewegen.
De arbeidsdraf:
De arbeidsdraf is een gang tussen de verzamelde draf en de middendraf. In deze drafgang dient een paard
dat in zijn africhting nog niet klaar is voor de verzamelde bewegingen, zich in een goed evenwicht te tonen.
Terwijl het paard in de hand gesteld blijft, beweegt het zich voorwaarts met gelijke en elastische passen,
waarbij de achterhand heel actief blijft. De uitdrukking „actieve achterhand‟ betekent niet dat er verzameling
in deze gang wordt gevraagd, maar onderstreept het belang van de impuls, die zorgt dat de achterhand tot
stuwen en dragen komt.
De middendraf:
De middendraf is een gang tussen de arbeidsdraf en de uitgestrekte draf in. Het paard beweegt zich vrij
voorwaarts en verlengt zijn passen zichtbaar, met een middelmatige verruiming en daarbij passende
verlenging in de bovenlijn. Deze verruiming komt voort vanuit een duidelijke impuls met stuwende kracht
vanuit de achterhand, waarbij het paard dezelfde houding heeft als in de arbeidsdraf. De ruiter staat het in
de hand gestelde paard toe de hals iets te verlengen, waarbij het paard het hoofd wat meer voor de loodlijn
houdt dan in de verzamelde draf en in de arbeidsdraf. De passen blijven regelmatig en de beweging is in
evenwicht en ontspannen.
De uitgestrekte draf:
In de uitgestrekte draf dekt het paard zoveel mogelijk terrein. Het paard beweegt zich vrij voorwaarts en
verlengt zijn passen tot zijn maximale kunnen dankzij een zeer sterke impuls met stuwende kracht vanuit de
achterhand, waarbij het in dezelfde takt en cadans blijft. De ruiter staat zijn in de hand gestelde paard toe
hals en lichaam te verlengen en meer bodem te nemen. De voorvoeten komen neer op het punt waarnaar zij
wijzen. De bewegingen van de voorbenen en de achterbenen zijn parallel. De gehele beweging is in
evenwicht. De overgang naar de verzamelde draf is vloeiend, waarbij meer gewicht op de achterhand wordt
genomen.
De galop
De galop is een gang met een drietakt (drie tempi), met in bijvoorbeeld de rechtergalop de volgende
beenzetting: linksachter, linkerdiagonaal (linksvoor tegelijkertijd met rechtsachter), rechtsvoor, gevolgd
door een zweefmoment voor de volgende sprong. De galop is altijd regelmatig met gecadanceerde sprongen
en wordt met lichtheid uitgevoerd en vanaf het aangalopperen resoluut begonnen.
De volgende soorten galop worden onderscheiden: de verzamelde galop, de arbeidsgalop, de middengalop,
de uitgestrekte galop en de contragalop.
De verzamelde galop:
Het in de hand gestelde paard beweegt zich met opgerichte en gewelfde hals voorwaarts. Deze halsvorm
komt voort uit de achterhand, waarbij de spronggewrichten van het achterbeen gebogen onder de massa
zijn gebracht en de impuls wordt onderhouden. Deze galop wordt gekenmerkt door de lichtheid van de
voorhand en het onderbrengen van de achterhand. Dat wil zeggen: de schouders soepel, vrij en beweeglijk
en de achterhand heel actief. De sprongen van het paard zijn korter en meer verheven dan in de andere
galopgangen. Het paard geeft de indruk zich steeds berg opwaarts te bewegen.
De arbeidsgalop:
Dit is een gang tussen de verzamelde galop en de middengalop in. In deze galopgang dient een paard, dat
in zijn africhting nog niet klaar is voor de verzamelde bewegingen, zich in een goed evenwicht te tonen.
Terwijl het in de hand gesteld blijft, beweegt het paard zich met gelijke, 2 lichte en gecadanceerde sprongen
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
49 - 57
voorwaarts; de achterhand blijft actief. De uitdrukking „actieve achterhand‟ betekent niet dat verzameling in
deze gang wordt gevraagd, maar onderstreept het belang van de impuls, die zorgt dat de achterhand tot
stuwen en dragen komt.
De middengalop:
Dit is de gang tussen de arbeidsgalop en de uitgestrekte galop in. Het paard beweegt zich vrij voorwaarts en
verlengt zijn sprongen zichtbaar, met een middelmatige verruiming en daarbij passende verlenging in de
bovenlijn. Deze verruiming komt tot stand vanuit een duidelijke impuls vanuit de achterhand, waarbij het
paard dezelfde houding heeft als in de arbeidsgalop. De ruiter staat het in de hand gestelde paard toe de
hals iets te verlengen, waarbij het paard het hoofd wat meer voor de loodlijn mag houden dan in de
verzamelde galop en de arbeidsgalop. De sprongen moeten ruimer en gelijkmatig zijn. De beweging moet in
zijn geheel in evenwicht en ontspannen zijn. De cadans in de overgangen van de middengalop naar de
arbeidsgalop of de verzamelde galop blijft gehandhaafd.
De uitgestrekte galop:
In de uitgestrekte galop dekt het paard zoveel mogelijk terrein. Het paard beweegt zich vrij voorwaarts en
verlengt zijn sprongen tot zijn maximale kunnen dankzij een zeer sterke impuls vanuit de achterhand,
waarbij het in dezelfde cadans blijft. Het verliest daarbij niets van zijn kalmte of lichtheid. De ruiter staat
zijn in de hand gestelde paard toe hals en lichaam te verlengen, het hoofd meer naar voren te brengen en
meer bodem te nemen. De overgang naar de verzamelde galop is vloeiend, waarbij meer gewicht op de
achterhand wordt genomen.
De contragalop:
Dit is een galop waarbij de ruiter het paard op de linkerhand met opzet rechts laat galopperen of op de
rechterhand met opzet links laat galopperen. De contragalop is een oefening ter verbetering van de balans.
Op een volte in contragalop houdt het paard zijn natuurlijke stelling naar de buitenkant van de volte en is
dus licht gebogen naar de zijde van de desbetreffende galop.
Het halthouden
Bij het halthouden staat het paard attent, gesloten, onbeweeglijk en recht, waarbij het gewicht over de vier
benen verdeeld is. Het paard blijft nageeflijk, met de neus licht voor de loodlijn en is klaar om op een kleine
aanwijzing van de ruiter voorwaarts te gaan. Het halthouden op de gevraagde plaats moet worden bereikt
door een verplaatsing van het gewicht van het paard naar zijn achterhand. Dit gebeurt door een aantal halve
ophoudingen; het samengaan van alle hulpen van benen, zit en hand. In de lagere klassen wordt het
zogenaamde vierkant halthouden niet gevraagd. Belangrijker is dat het gewicht van het paard gelijkmatig
over vier benen verdeeld is. Vanaf de M2-klasse is vierkant halthouden wel vereist. Het halthouden mag
nooit door een sterke inwerking van de hand van de ruiter alleen tot stand worden gebracht, maar moet,
voornamelijk door inwerking van zit en benen, altijd licht gebeuren. De overgang naar het halthouden mag
niet met stoten of met een plotselinge ophouding worden uitgevoerd, ook al zou de achterhand daarbij toch
goed worden ondergebracht. De voorwaartse beweging moet vriendelijk en licht worden opgevangen, vooral
doordat de achterbenen meer tot dragen komen. Indien er geen voorgeschreven aantal seconden
halthouden wordt gevraagd, staat de combinatie zolang onbeweeglijk stil en rijdt daarna voorwaarts dat het
voor de jury duidelijk is dat het initiatief en de controle voor de overgangen steeds bij de ruiter lag. Het niet
onbeweeglijk stil staan is een grote fout. De kwaliteit van het halthouden wordt beoordeeld naar de
totaalindruk zoals genoemd in het „scala van de africhting‟. Dat wil zeggen de aanwezigheid van de
regelmaat (takt) van de beweging, de ontspanning en souplesse, de aanleuning, de impuls, het recht gericht
zijn en waar gevraagd en van toepassing de verzameling, ook in de overgangen naar en van het halthouden.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
50 - 57
Overgangen
Overgangen zijn de basis van de rijkunst. In de lagere klassen B en L is geen enkele overgang gemarkeerd,
maar wordt alles geleidelijk uitgevoerd, en progressief. In de zwaardere klassen worden overgangen bij
gemarkeerde punten gevraagd. Vanaf de M2-klasse zijn overgangen niet-progressief, behalve bij de
afdelingsdressuur. Daar zijn ook in de M- en Z-klasse de gevraagde overgangen progressief. In de B- en L-
klasse wordt in een aantal proeven de overgang van en naar arbeidsstap tijdens de wending gevraagd. Dit is
eenvoudiger uit te voeren dan op de rechte lijn. Zowel bij het rijden van overgangen bij een gemarkeerd
punt als bij overgangen waar een ruimere marge voor wordt genomen, is de rijkunstige basis van de
overgang het belangrijkst. Bij alle overgangen van en naar draf kiest de ruiter zelf een aantal passen voor
de overgang het moment van doorzitten. Het moment van gaan doorzitten in de lagere klassen vormt geen
beoordelingscriterium, wel de juiste rijkunstige basis van de overgang. In de overgang blijft het paard
ontspannen, behoudt het zijn takt van de gang tot het moment van de overgang, is de aanleuning in orde en
blijft het paard recht. In de lagere klassen wordt de overgang voorbereid en als het paard er klaar voor is
ingeleid en uitgevoerd. De overgang wordt nooit met de hand alleen ingeleid, maar altijd door een
samengaan van alle hulpen zit, been en hand, de halve ophouding. Overgangen en tempowisselingen in de
hogere klassen moeten duidelijk waarneembaar bij de voorgeschreven letter worden uitgevoerd. Zij moeten
vlot, licht en vloeiend en vooral niet bruusk uitgevoerd worden.
Het uitvoeren van overgangen
Bij de overgangen naar verzamelde gangen komt de nageeflijkheid het best tot uiting. Hier moet zichtbaar
worden dat de halve ophouding door het gehele paardenlichaam vloeit en dat bijvoorbeeld bij de overgang
naar verzamelde galop de krachtige galopsprongen meer verheven worden, terwijl de takt en sprong
bewaard blijft. Bij de overgang van een verzamelde gang of arbeidsgang naar een middengang of
uitgestrekte gang moet er op worden gelet, dat hierbij de hals van het paard langer wordt en de neus
dienovereenkomstig naar voren komt, zodat het voor het paard ook mogelijk wordt de paslengte groter te
maken. Hierdoor kan het paard zijn ontspanning en takt bewaren en in draf met zijn passen en in galop met
zijn sprongen duidelijk meer grondruimte beslaan. Vanuit het achterwaarts gaan wordt het paard
(afhankelijk van het gevraagde niveau) onmiddellijk met een doorgaande en vloeiende beweging voorwaarts
in de gevraagde gang gebracht. De overgang van (arbeids)galop naar (verzamelde) stap vindt altijd plaats
vanuit een galopbeweging die in de laatste sprongen meer verzameling toont. Hetzelfde geldt indien de
overgang van (verzamelde) stap naar galop wordt gevraagd.
Halsstrekken
De ruiter staat het paard toe zijn hoofd en hals in een geleidelijke beweging naar voren te brengen, met de
neus voor de loodlijn tot ongeveer kniehoogte. Het paard volgt hierbij de uitnodigende en toestaande hand
van de ruiter onvoorwaardelijk. Het tempo en de takt in de arbeidsstap of arbeidsdraf veranderen tijdens het
hals strekken niet. De ruiter bewaart het contact met de mond en onderhoudt een lichte aanleuning. Het
weer in de hand stellen gebeurt op een vloeiende manier. Het paard blijft daarbij ontspannen en in het juiste
tempo en komt als vanzelf nageeflijk aan het bit weer in de juiste houding. Het weer even naar boven
komen en weer opnieuw de hals strekken, eventueel op verzoek van de ruiter, mag niet beschouwd worden
als grote fout. Het naar beneden vallen van het hoofd van het paard, waarbij de teugel uit de hand van de
ruiter wordt getrokken, moet wel als grote fout gezien worden. De kwaliteit van het halsstrekken wordt veel
meer beoordeeld naar de totaalindruk zoals genoemd in het „scala van de africhting‟. Dat wil zeggen dat de
regelmaat (takt) van de beweging, de ontspanning en souplesse, de aanleuning, de impuls, en het recht
gericht zijn de kwaliteit van de oefening mede bepalen.
De rijbaanfiguren
Bij een verandering van richting moet de buiging van het paard in overeenstemming zijn met de lijn die het
volgt. Het paard moet soepel blijven en de aanwijzingen van de ruiter zonder enig verzet volgen, waarbij
geen verandering in de gang, takt, tempo of aanleuning mag optreden. Bij het doorrijden van de hoeken van
de rijbaan, volgt het paard in de verzamelde en arbeidsgangen de lijn van een kwart volte van circa 6 meter
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
51 - 57
doorsnee. De kwaliteit van alle rijbaanfiguren wordt beoordeeld naar de totaalindruk zoals genoemd in het
„scala van de africhting‟. Dat wil zeggen de aanwezigheid van de regelmaat (takt) van de beweging, de
ontspanning en souplesse, de aanleuning, de impuls, het recht gericht zijn en waar gevraagd en van
toepassing de verzameling, ook bij het maken van een rijbaanfiguur.
De volte:
De volte is een cirkel waarbij de doorsnee wordt aangegeven. Uitzondering is de grote volte, die de hele
rijbaan beslaat en dus een vaste doorsnede heeft van 20 meter. Het paard heeft in wendingen en voltes de
stelling en buiging volgens het beloop van de volte. Dat wil dus zeggen dat de achterhand op de volte het
spoor van de voorhand volgt.
De slangenvolte:
De slangenvolte bestaat uit halve voltes, verbonden door rechte verbindingslijnen. Bij het passeren van de
middenlijn is het paard parallel aan de korte zijde. Afhankelijk van de grootte van de halve voltes variëren
de rechte verbindingen in lengte.
De figuur S:
Deze figuur wordt gebruikt om van hand te veranderen. De halve voltes in de S hebben een doorsnee van
10 meter. Het omstellen van de ene halve volte naar de andere gebeurt door middel van een rechte lijn van
één paardlengte.
De acht:
Deze figuur bestaat uit twee voltes van gelijke afmeting die in het midden van de acht bij elkaar komen. De
doorsnee van de voltes is zoals in de proef voorgeschreven. Het overgaan van de ene volte naar de andere
volte dient vloeiend te verlopen.
De gebroken lijn:
Bij de gebroken lijn aan de lange zijde onderscheiden we een dubbele en een enkele gebroken lijn. De hoek
kan worden aangegeven in meters afstand van de lange zijde (bijvoorbeeld 5 meter) of kan worden bepaald
door in de omschrijving de rijbaanletters te gebruiken (bijvoorbeeld X). In alle gevallen is het noodzakelijk
dat het paard met de achterhand het spoor van de voorhand blijft volgen en dat het overgaan van de ene
lijn naar de andere lijn geleidelijk verloopt.
Het achterwaarts gaan
Het achterwaarts gaan is een diagonale achterwaarts stappende beweging, waarbij de benen als diagonale
paren worden opgelicht en neergezet. De voeten moeten duidelijk opgetild worden en het achterwaarts
hoort recht te zijn. Het paard blijft steeds nageeflijk: in de voorbereiding, bij het halthouden, bij het
achterwaarts treden zelf en bij het vloeiend weer voorwaarts gaan na het achterwaarts. De totale indruk van
het achterwaarts gaan wordt gevormd door de basis van het „scala van de africhting‟, waarbij takt,
ontspanning, aanleuning, de impuls bij het met voorwaartse drang actief achterwaarts treden, het recht
blijven en voor zover van toepassing de verzameling de criteria zijn. Het halthouden wordt actief ingeleid
voor het achterwaarts gaan. Dan is het paard klaar om voorwaarts of achterwaarts te gaan zodra de ruiter
dat vraagt. De eerste pas achterwaarts dient meteen een ruime, diagonale pas naar achter te zijn. Bij het
aangaan van de stap, draf of galop volgend op het achterwaarts gaan, gaat het paard onmiddellijk zonder
halt te houden of een tussenpas te maken in deze gang over. In de L-klasse wordt het niet als fout gerekend
als het paard even aarzelt alvorens achterwaarts te gaan.
Zijgangen
De kwaliteit van alle zijgangen en het werk op twee hoefslagen wordt beoordeeld naar de totaalindruk zoals
genoemd in het „scala van de africhting‟. Dat wil zeggen: de aanwezigheid van de regelmaat (takt) van de
beweging, de ontspanning en souplesse, de aanleuning, de impuls, het recht gericht zijn en waar gevraagd
en van toepassing de verzameling. Het vermogen om ook bij het rijden van een zijgang aan deze
voorwaarden te voldoen maakt de kwaliteit van de zijgang uit. In de zijgangen schouderbinnenwaarts,
travers, renvers en het appuyeren, is het paard licht gebogen en beweegt het zich met de voorhand en de
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
52 - 57
achterhand op twee verschillende hoefslagen. Bij de zijgangen is de kant waarnaar het paard gebogen is per
definitie de binnenzijde. De tegenovergestelde kant is de buitenzijde.
Het wijken voor het been (wijken voor de kuit):
Tijdens het wijken voor het been beweegt het paard zich met een lichte stelling op twee hoefslagen
voorwaarts en opzij. De benen aan de binnenzijde kruisen voor die aan de buitenzijde langs. De stelling is
tegenovergesteld aan de bewegingsrichting. Het paard is nagenoeg recht, met uitzondering van een lichte
stelling in het nekgewricht tegenovergesteld aan de richting waarin het gaat. De ruiter kan net de
wenkbrauw en het neusgat aan de binnenzijde zien. Bij het wijken voor het been blijft het paard dus zo
parallel als mogelijk aan de lange zijden van de rijbaan. De voorhand gaat een klein stukje aan de
achterhand vooraf. Het arbeidstempo blijft gehandhaafd. De schuinte van de lijn bij het wijken voor de kuit
is vrijgelaten. De beoordeling van de kwaliteit van de uitvoering is niet afhankelijk van de schuinte van de
zijwaartse lijn, maar berust uitsluitend op het beoordelen van de totaalindruk en de rijkunstige wijze waarop
de ruiter hieraan vorm geeft. Het wijken voor het been is vooral een gehoorzaamheidsoefening. Het is een
onderdeel bij de training van het paard, voordat begonnen wordt met het verzamelde werk.
Schouderbinnenwaarts:
De schouderbinnenwaarts is een oefening op twee hoefslagen met drie sporen. De voorhand komt naar
binnen. Het paard is licht gebogen om het binnenbeen van de ruiter. Het voorbeen aan de binnenzijde van
het paard kruist voor dat van de buitenzijde langs. Het achterbeen aan de binnenzijde wordt voor het
achterbeen aan de buitenzijde gezet en gaat op hetzelfde spoor als het buitenvoorbeen. Het paard kijkt in
de tegenovergestelde richting van de kant waar het heen gaat. Het in schouderbinnenwaarts gaan is niet
alleen een oefening voor de souplesse, maar bevordert ook de verzameling. Het paard brengt bij iedere pas
zijn binnenachterbeen onder de massa en voor het andere achterbeen en laat daarbij zijn binnenheup iets
zakken. Bij het rijden van een volte vanuit schouderbinnenwaarts gaat het paard met een doorgaande en
vloeiende beweging de volte in en wordt dus niet eerst recht gesteld. In alle andere gevallen wordt het
paard wel eerst recht gesteld. Wanneer bij het einde van de volte wordt overgegaan naar
schouderbinnenwaarts of travers, doorloopt het paard met een doorgaande en vloeiende beweging de
gevraagde zijgang en wordt evenmin tussentijds eerst recht gesteld.
Travers:
De travers is een oefening op twee hoefslagen met vier sporen. In de travers is het paard met de
achterhand naar binnen gesteld en gebogen in de richting van de beweging. De voorhand blijft op de rechte
lijn van de hoefslag, terwijl de achterhand op een tweede hoefslag wordt gebracht. Het paard is licht
gebogen om het binnenbeen van de ruiter. De buitenbenen kruisen voor die aan de binnenzijde langs. De
buitenhoeven komen daarbij voor en over de binnenhoeven. Het paard kijkt in de richting van de beweging.
Renvers:
De renvers is een oefening op twee hoefslagen met vier sporen. Deze beweging is tegengesteld aan de
travers, met de achterhand in plaats van het hoofd naar de omheining of hoefslagkering. De travers links
heeft precies dezelfde stelling en buiging als de renvers rechts, de travers rechts dezelfde stelling en buiging
als de renvers links. Alle beginselen en voorwaarden die betrekking hebben op de travers gelden ook voor
de renvers.
Appuyeren:
Appuyementen zijn voorwaarts/zijwaartse bewegingen van het paard op twee hoefslagen. Ze kunnen
worden uitgevoerd in verzamelde draf en in verzamelde galop. Het lichaam van het paard beweegt zich
voorwaarts–zijwaarts en blijft daarbij nagenoeg parallel aan de lange zijde. De benen worden gekruist,
waarbij de buitenbenen voor de binnenbenen langs gaan. Het paard kijkt in de richting van de beweging.
Het paard is licht gebogen om het binnenbeen van de ruiter. De voorhand gaat steeds in lichte mate aan de
achterhand vooraf. Appuyementen, afwisselend naar links en rechts (zigzag), zijn goede controles om te
zien of het paard aan beide zijden even gymnastisch is ontwikkeld. Stelling en lengtebuiging zijn dan aan
beide zijden gelijk. Het omstellen dient in een vloeiende, geleidelijke voorwaartse beweging te geschieden.
Wanneer in een proef het aantal meters of sprongen is voorgeschreven, zoals bij het uitvoeren van een
zigzag-appuyement aan weerszijden van de middenlijn, dan is het van belang het aantal meters of sprongen
exact te rijden en de beweging symmetrisch uit te voeren.
Keertwendingen om de achterhand
De kwaliteit van wendingen om de achterhand wordt beoordeeld naar de totaalindruk zoals genoemd in het
„scala van de africhting‟. Dat wil zeggen: de indruk die de regelmaat (takt) van de beweging, de ontspanning
en souplesse, de aanleuning, de impuls, het recht gericht zijn en de verzameling achterlaat tijdens de
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
53 - 57
uitvoering van de oefening. De keertwending wordt uitgevoerd in verzamelde stap en de halve
arbeidspirouette, de halve pirouette en de pirouette in verzamelde galop.
Keertwending om de achterhand:
De keertwending om de achterhand is een zo klein mogelijke halve cirkel in verzamelde stap waarbij de
voorhand om de achterhand stapt, op twee hoefslagen met een straal gelijk aan de lengte van het paard.
Het binnenachterbeen dat bij de keertwending als spil dient, handhaaft het stapritme door in de takt van de
stap bij iedere pas opgetild te worden en weer neergezet te worden. Het binnenachterbeen wordt daarbij
telkens op nagenoeg dezelfde plaats neergezet. De voorbenen en het buitenachterbeen stappen in het ritme
rond het stappende binnenachterbeen. Tijdens de wending is het paard licht gesteld en gebogen in de
richting van de wending.
De pirouette
De pirouette (en halve pirouette) is een zo klein mogelijke cirkel in verzamelde galop (halve en kwart cirkel)
op twee hoefslagen waarbij de voorhand om de achterhand galoppeert, met een straal gelijk aan de lengte
van het paard. Bij de pirouette en halve pirouette worden de voorbenen en het buitenachterbeen om het
binnenachterbeen neergezet. Het binnenachterbeen dient als spil en moet telkens in de takt van de galop
opgetild en neergezet worden in de eigen voetafdruk of iets daarvoor. Het paard is licht gesteld en gebogen
aan de kant waarnaar het draait. Wenselijk is een aantal van 6 tot 8 galopsprongen voor de pirouette en 3
tot 4 galopsprongen voor de halve pirouette. Het recht in- en uitrijden van de pirouette vanuit een aantal
meer verzamelde recht naar voren gesprongen galopsprongen hoort bij de oefening. Bij de uitvoering van de
pirouette en de halve pirouette in galop vraagt de ruiter van zijn paard een uitgesproken verzameling. De
achterhand is daarbij goed ondergebracht, vertoont daling en laat een goede buiging van de gewrichten
zien. De aanwezigheid van de onderdelen van het „scala van de africhting‟, is onverminderd van toepassing
en van invloed op de kwaliteit van de uitvoering en dus de beoordeling. Het in de pirouette zelf door de aard
van de oefening noodzakelijkerwijs enigszins verloren gaan van de zuivere drietakt van de galop is geen
fout.
De halve arbeidspirouette
De halve arbeidspirouette (klasse ZZ-Licht) is een oefening ter voorbereiding op halve en hele pirouette. De
halve arbeidspirouette wordt uitgevoerd in verzamelde galop op een halve cirkel van tenminste 2 meter en
maximaal 4 meter doorsnede, uitgevoerd op twee hoefslagen. De voorhand galoppeert hierbij om de
achterhand. Het paard is licht gesteld en gebogen aan de kant waarnaar het draait. Het wenselijk aantal
galopsprongen voor de halve arbeidspirouette ligt tussen de 5 en 8.
Het recht in- en uitrijden van de halve arbeidspirouette vanuit een aantal meer verzamelde recht naar voren
gesprongen galopsprongen hoort bij de oefening. Bij de uitvoering van de halve arbeidspirouette in galop
vraagt de ruiter van zijn paard een uitgesproken verzameling. De achterhand is daarbij goed ondergebracht,
vertoont daling en laat een goede buiging van de gewrichten zien. De aanwezigheid van de onderdelen van
het „scala van de africhting‟, is onverminderd van toepassing en van invloed op de kwaliteit van de
uitvoering en dus de beoordeling. Het in de halve arbeidspirouette zelf door de aard van de oefening
noodzakelijkerwijs enigszins verloren gaan van de zuivere drietakt van de galop is geen fout.
De galopwisselingen
Een paard kan links of rechts galopperen. Er zijn verschillende manieren om van de galop te wisselen. Dat
kan met een galopwisseling door 4 tot 6 drafpassen, met een eenvoudige galopwisseling door 3 tot 5
stappassen en met een vliegende galopwisseling ofwel changement. De kwaliteit van de galopwisselingen
wordt beoordeeld naar de totaalindruk zoals genoemd in het „scala van de africhting‟. Dat wil zeggen dat de
regelmaat (takt) van de galopsprong en indien gevraagd de tussenliggende gang draf of stap, de
ontspanning en souplesse, de aanleuning, de impuls, het recht gericht zijn en waar gevraagd en van
toepassing de verzameling, steeds de kwaliteit van de oefening uitmaken.
De galopwisseling door de draf:
Dit is een wisseling waarin het paard vanuit de galop in draf wordt gebracht en na vier of ten hoogste zes
drafpassen in de andere galop aanspringt.
De eenvoudige galopwisseling:
Dit is een wisseling waarin het paard van de verzamelde galop direct in de verzamelde stap wordt gebracht
en na drie tot vijf stappassen direct in de andere galop aanspringt. De overgang van de verzamelde galop
naar de verzamelde stap is licht en vloeiend. De stap is ontspannen en zuiver. Bij de overgang van de
verzamelde stap naar de andere verzamelde galop springt het paard op de eerste hulp correct aan.
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
54 - 57
De vliegende galopwisseling:
Dit is een galopwisseling, uitgevoerd in het zweefmoment van de galopsprong. Deze wisselingen kunnen ook
in series uitgevoerd worden: dat wil zeggen om de 4, 3, 2 sprongen of om de sprong (om de pas). Takt,
cadans en evenwicht zijn tijdens de galopchangementen onveranderd. De graad van verzameling tijdens de
wissel en tijdens de series zal iets minder kunnen zijn dan de graad van verzameling in de verzamelde
galop, dit om de drietakt, sprongkracht en ontspanning optimaal te garanderen.
De passage
Met een aanwezig fundament van takt, ontspanning en souplesse, aanleuning, impuls en rechtgerichtheid
wordt aan het laatste onderdeel van het „scala van de africhting‟ gewerkt: de verzameling. Met al deze
bouwstenen kan een geschoold paard zichzelf uiteindelijk zo dragen en zoveel gewicht nemen op de
achterhand met gebogen gewrichten van het achterbeen, dat hij de verzamelde bewegingen passage en
piaffe kan tonen. Ook bij deze onderdelen wordt de totaalindruk en kwaliteit zoals bij alle bewegingen en
oefeningen van de dressuur weer bepaald door de indruk die het aanwezige fundament van het „scala van de
africhting‟ achterlaat. De passage is een zeer verkorte, verheven, sterk verzamelde en zeer gecadanceerde
draf. De passage wordt gekenmerkt door een duidelijk onderbrengen van de achterhand, een meer
uitgesproken buiging in de knie- en spronggewrichten en een sierlijke elasticiteit van de beweging. De
diagonale benenparen worden gelijktijdig en met een verlengde periode van het zweefmoment opgetild en
neergezet. De toon van de hoef van het voorbeen dat wordt opgeheven, reikt tot het midden van het
pijpbeen van het andere voorbeen. De toon van de hoef van het opgeheven achterbeen reikt tot iets boven
de kogel van het andere achterbeen. Hoofd en hals zijn in oprichting, met de nek als hoogste punt. Het
hoofd nadert de verticale loodlijn en het paard blijft licht in de hand, waardoor het in staat is om vloeiende
overgangen van de passage naar de piaffe te maken en omgekeerd.
De piaffe
De piaffe is een zeer verzamelde, gecadanceerde, verheven, diagonale beweging op de plaats. De piaffe
geeft de indruk van een draf op de plaats, met tegelijkertijd een duidelijk zichtbare voorwaartse drang. De
rug van het paard is soepel en elastisch. De achterhand daalt licht, de heupen en de spronggewrichten zijn
actief, goed onder gebracht en geven aan de schouder en de hele voorhand een zeer grote lichtheid, vrijheid
en beweeglijkheid. Ieder diagonaal benenpaar wordt om en om opgetild en weer neergezet in dezelfde takt
en cadans en met een enigszins verlengd zweefmoment. De toon van de hoef van het opgeheven voorbeen
reikt tot het midden van het pijpbeen van het andere voorbeen. De toon van de hoef van het opgeheven
achterbeen reikt tot juist boven de kogel van het andere achterbeen. De hals is in oprichting en het hoofd
nadert de verticale loodlijn. Het lichaam van het paard rijst en daalt in een elastische, gecadanceerde en
harmonieuze beweging.
De eindcijfers
Het „scala van de africhting‟ met de zes begrippen takt, ontspanning/souplesse, aanleuning, impuls, recht
richten en verzameling geeft de bedoelingen van het FEI-reglement volledig weer. Hier zijn onze
dressuurproeven op afgestemd. Natuurlijk komen deze zes begrippen ook weer tot uitdrukking in de
eindcijfers bij een dressuurproef. De taktzuiverheid komt terug in de eindcijfers voor de stap, voor de draf
en voor de galop. Ook voor de impuls wordt een eindcijfer gegeven. De impuls is de activiteit die door de
ruiter wordt opgewekt en beheerst. Vanaf de klasse M2 wordt dit cijfer uitgebreid tot „impuls en
verzameling‟, waarbij de nadruk komt te liggen op de activiteit, opgewekt vanuit de achterhand. Deze
resulteert in het meer uitgesproken ondertreden van de achterhand, een verend ruggebruik en een meer
gesloten, los door het lijf en meer bergopwaarts bewegend paard. Het volgende eindcijfer wordt gegeven
voor „het recht gerichte, ontspannen en in aanleuning gaande paard‟. Die begrippen zijn allemaal in het scala
terug te vinden. Ten slotte krijgt ook de ruiter twee eindcijfers. Het ene cijfer betreft zijn „houding en zit‟.
Het andere is „rijvaardigheid en het effect van de hulpen‟. Met rijvaardigheid demonstreert de ruiter zijn
gevoel voor de inwerking op zijn paard. Hij geeft zijn hulpen op het juiste moment, in de juiste hoeveelheid
en in de juiste samenwerking. Hierbij is het „scala van de africhting‟ het na te streven doel. Uit de
rijvaardigheid blijkt dus het ruitergevoel. Het effect van de hulpen is het gevolg dat het paard aan de hulpen
geeft. Daarnaast wordt er in de klassen B tot en met L2 een cijfer toegekend aan de verzorging van ruiter en
paard/pony. De toegekende punten voor de eindcijfers zijn uiteraard een weerspiegeling van de toegekende
cijfers voor de diverse onderdelen. Een paard dat bijvoorbeeld in de diverse oefeningen heeft gescoord op
de algemene indruk van zijn impuls, krijgt ook een hoog eindcijfer voor impuls (en verzameling).
Houding en zit
Alle oefeningen moeten worden uitgevoerd zonder duidelijk zichtbare inspanning van de ruiter. Deze moet
recht in het zadel zitten met soepele lendenen en heupen, de benen aangesloten en goed afhangend, het
bovenlichaam ongedwongen, vrij en recht, de handen laag en bij elkaar zonder evenwel elkaar of het paard
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
55 - 57
aan te raken, de duimen zijn het hoogste punt, de ellebogen en de armen dicht bij het lichaam. Dit maakt
dat de ruiter de bewegingen van het paard soepel en ongedwongen kan volgen en onzichtbare hulpen kan
geven. Dit is de enige houding waarmee de ruiter een paard op correcte wijze kan africhten.
Richtlijnen voor de verzorging van het geheel
Conditie en toilettering paard/pony:
Het paard/de pony wordt in wedstrijdconditie voorgesteld. Het al dan niet dragen van hoefijzers is voor de
beoordeling niet van belang. Voor de wijze van het correct toiletteren van het paard/de pony wordt een
aantal mogelijkheden gegeven in voorkeursvolgorde. Voor paarden en pony‟s van rassen waarbij een andere
wijze van toilettering gebruikelijk is, zoals Fjorden, Haflingers, IJslanders, Shetlanders en Friezen, is deze
voorkeursvolgorde uiteraard niet van toepassing.
De manen:
a. Gevlochten in één enkele rij van dubbel geslagen vlechtjes of knotjes die afgewerkt mogen zijn met
wit band. De maantop mag daarbij los blijven, maar moet dan over de frontriem worden gedragen.
b. Los gedragen goed verzorgde naar één zijde liggende manen van gelijke lengte.
c. Op andere wijze dan onder (a) aangegeven ingevlochten manen.
d. Totaal afgeschoren manen.
Bij voorkeur wordt vlak achter de oren een stukje manen verwijderd („derde oor‟), zodat het hoofdstel een
goede ligplaats heeft.
De bovenkant van de staart:
a. De haren van de staart ingevlochten over een afstand van tenminste een vierde deel van de
staartwortel. Het mee vlechten van gekleurde linten is niet toegestaan.
b. De haren van de staartwortel „bijgetrokken‟.
c. De haren van de staartwortel „bijgeknipt‟ of „bijgeschoren‟.
De onderkant van de staart:
a. recht afgeknipt. De lengte in „gedragen‟ toestand reikt tenminste een handbreedte onder de sprong-
gewrichten.
b. gedragen in niet bijgewerkte toestand, lengte als onder (a).
Wedstrijdreglement Dressuur versie 2012
56 - 57
Bijlage 7 - afbeelding Dressuurringen
Top Related