1
Inleiding tot wetenschappelijk onderzoek
1. College 1: Hoofdstuk 1 van het handboek
VRAGEN DIE JE NA DEZE LES MOET KUNNEN BEANTWOORDEN
1.Waarin verschilt wetenschappelijk onderzoek van andere vormen van kennis productie?
2.Wat is een onderzoekscyclus?
Voor welk deel van de onderzoekscyclus wordt kwalitatief onderzoek vooral gebruikt?
3.Welke stappen in het onderzoeksproces zijn er en welke kwaliteitscriteria gelden voor ieder van die
stappen? Aandachtspunten vanuit de kwalitatieve benadering
1.1 WAT IS WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK?
1.1.1 Wetenschap
Wetenschap komt van het latijnse woord scire dat ‘weten’ betekend.
british psychological sosciety: psychologie is de wetenschappelijke studie van mensen, de gedachten
en het gedrag.
American psychological association: wilt psychologie als wetenschap, beroep en manier om
gezondheid, educatie en menselijk welzijn te promoteren laten evolueren.
Woolgar (1996):
Objecten in de natuurlijke wereld zijn objectief en echt, en ze bestaan onafhankelijk van
menselijke wezens. Menselijk handelen is bijkomstig voor het objectieve karakter van de
‘buiten’wereld
Hieruit volgt dat wetenschappelijke kennis bepaald is door het actuele karakter van de
fysische wereld
Wetenschap bevat een unitaire set van methode en procedures, die om een consensus gaan
Wetenschap is een activiteit dat individualistisch en mentalistisch (cognitief) is.
Volgens deze kenmerken heeft psychologie enkele beperkingen als wetenschap.
Het alternatieve argument is dat wetenschap sociaal geconstrueerd is door mensen:
Die de echte wereld niet direct kunnen observeren
Die een visie over de aard van de wereld opleggen door wetenschap
Die weinig consensus vertonen over de gepaste methodes en procedures
Die collectief en sociaal als een deel van wetenschap handelen
Hammersley (1996): wetenschap zou moeten gaan over kwantitatief en kwalitatief onderzoek als een
continuüm
1.1.2 Logisch positivisme:
Auguste Comte:
Positivisme verwijst naar epistemologie (kennistheorie):
- Hoe kunnen we dingen te weten komen
- De waarde va wat we weten
2
Historische oorsprong in de verlichting, Comte beschrijft de wet van de drie fases:
1) Theologische fase : de primaire bron van kennis is de opgelegde kennis van God en religie
Vroeger kwam kennis van autoriteiten (kerk enz), de kritiek hierop was wetenschappelijk
onderzoek.
2) Metafysische stadium: kennis gebaseerd op redenering en vragen stellen, onderzoek
Gebaseerd op het idee dat er mensenrechten zijn die niet herroepen kunnen worden door
mensen
3) Wetenschappelijk stadium: kennis gebaseerd op de empirie van wetenschap meest
gewaardeerd.
= positieve fase
Verandering brengen in de maatschappij die niet gebaseerd zijn op theologische argumenten
of mensenrechten.
Kennis groeit: Wetenschap is een cumulatief proces
Onderzoek brengt ons steeds dichter bij de objectieve “waarheid”: Wetenschap leidt tot het
ontdekken van een objectieve realiteit, enkel de zintuiglijke empirie telde ( God=waarheid)
Dit is een democratische opvatting: iedereen kan de objectieve realiteit kennen zonder een
goddelijke openbaring mee te maken
Neutrale onderzoeker: Kennisproductie is onafhankelijk van de kenmerken van de
onderzoeker
Logisch positivisme ging aanvankelijk uit van:
- directe (i.e. zintuiglijke) waarneming
- van een objectieve realiteit
Moderne nuancering :
- Empirie is breder dan alleen zintuigen (belang van link werkelijkheid en metingen)
Bijv. indirecte observatie via meetinstrumenten, zelf-rapportage van beleving of betekenis
Is data echt data van het onderzochte fenomeen?
- Intersubjectiviteit eerder dan objectiviteit
Bijv. Erkenning van keuzen, openlijk aangeven en motiveren tav andere onderzoekers als
„peers‟
1.1.3 Kwalitatief wetenschappelijk onderzoek
Pas sinds de jaren 1980 worden kwalitatieve methodes algemeen erkend
Velen omschrijven kwalitatief onderzoek als het gebrek aan getallen, dit klopt niet helemaal.
Vijf kenmerken beschreven door Denzin en Lincoln (2000):
1) Belang van de rijkheid van de beschrijving
Ze geven voorkeur aan verzamelmethodes waarbij je gedetailleerde beschrijvende data
verzameld. Bv bij diepte-interviews, focusgroepen en gebruiken van gedetailleerde
veldnotities (observaties). Kwantitatief is vaak beperkender
3
2) Het individuele perspectief vatten
Ze richten zich op individuen en vergelijk vaak mensen op een of ander abstractie dimensie
zoals bv persoonlijkheid
3) De afwijzing van het positivisme en het gebruik van postmoderne perspectief
Zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek vertrouwen op het verzamelen van empirische
bewijs (positivisme). Kwantitatieve onderzoekers zeggen dat de realiteit gekend kan zijn
ondanks de problemen, terwijl kwalitatieve onderzoekers zeggen dat talen wel een raam kan
zijn voor de realiteit maar de realiteit niet kan vertegenwoordigen. Post-positivisme: de
kennis van een onderzoeker van de realiteit kan slechts benaderend zijn en er zijn meerdere
versies van de realiteiten
4) Naleving van postmodernisme sensibiliteit
Kwalitiatieve onderzoekers gebruiken methode die hen dichter bij ervaringen van het
dagelijks leven van mensen brengen. Waarschijnlijkheid is hier erg belangrijk. Kwalitiatieve
onderzoekers hebben ene zorgende ethiek, het gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid
in interactie met de deelnemers uit zich soms ook in een menging van onderzoek en politieke
acties. Dit is vaka het geval bij feministisch onderzoek: de ervaring van vrouwen onderzoeken
maar ook de manier waarop dingen gebeuren in de wereld veranderen door het onderzoek.
5) Onderzoek van de beperkingen van het dagelijks leven
Sommigen zeggen dat kwantitatieve onderzoekers geen rekening houden met de kenmerken
van de alledaagse sociale wereld.
De kenmerken beschreven door Bryman (1988):
Kwantitatieve date Kwalitatieve data
Hard en betrouwbaar = harde gegevens Rijk en diep = zachte gegevens
Onderzoek: sterk gestructureerd Onderzoek: relatief ongestructureerd
Sociale relatie: afstand onderzoeker en deelnemer Sociale relatie: weinig afstand onderzoeker en deelnemer
Buitenstaanders Binnen staanders
Confirmatie van theoretische noties en concepten (hypothesetoetsing)
Theorieën en concepten laten opkomen
Nomothetisch: groepen of klassen van individuen gegeneraliseerde verklaringen
Idiografisch: individu als individu
Kwalitatieve methodes:
Focusgroepen
Diepte intervieuwen
Analyse van toespraken
Analyse van gesprekken
Narratieve psychologie
Grounded theory: data analyseren voor theorieën te ontwikkelen
Fenomenologie
Interpreterende fenomenen analyse
Deelnemers observatie
Etnografische studies
Narratieve analyse
Kwalitatieve data verzameling en kwalitatieve data analysering (= recent)
4
Er wordt gezegd dat kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken kunnen gezien worden als twee
paradigma’s voor onderzoek (denk aan Kuhn met paradigmashift). Zover zitten we niet.
Kwantitatief onderzoek is succesvol in verschillende onderzoeksgebieden.
1.1.4 Sociaal constructionisme (Burr, 2003)
Verschillende assumpties:
1) Kennis bewaard door sociale processen
Kennis wordt geconstrueerd door mensen doorheen hun interacties. Onze versie van kennis is dus
een product van taal in de vorm van conversatie enz in ons alledaagse leven.
2) Historische en culturele specifiteit van taal
De manier waarop we denken over bepaalde aspecten verschillen in verschillende culturen en
tijdperken.
3) Kritische positie over ‘vanzelfsprekende’ kennis
De onderzoeker zou de wereld objectief kunnen bekijken (mainstream psyhologie),
maar de manier waarop mensen de wereld zien correspondeert niet met de werkelijkheid.
4) Kennis en sociale actie zijn geïntegreerd
De verschillende constructies dat we hebben over de wereld hebben elk hun implicaties voor
verschillende soorten sociale acties. (bv iets als een medische ziekte of crimineel gedrag zien).
Sociaal constructionisme heeft zijn oorsprong in het postmodernisme.
Postmodernisme staat voor multipliciteit van verschillende perspectieven op de wereld, dit is niet
compitabel met het idee dat er een grote theorie de wereld kan verklaren.
Sociaal constructionisme is ook een focus voor verschillende stijlen onderzoek:
- Gefocust op interactie:
Micro-sociaal constructionisme, ligt sociaal constructionisme
de wereld dat mensen ervaren is gecreëerd door regelmatige alledaagse sociale interactie
tussen mensen doorheen het leven.
(Kenneth Gergen en John Shotter)
- Gefocust op maatschappij:
macro-sociaal constructionisme, donker sociaal constructionisme
sociale kracht staat centraal en is cruciaal aspect van wat geconstrueerd wordt doorheen
toespraken. Concentreert zich op dingen zoals institutionele gebruiken en sociale structuren.
(Michel Foucault)
Verschil zit vooral in vertegenwoordiging. Sociale interactie vraagt een actieve deelnemer in een
conversatie, bij maatschappij is de deelnemer relatief machteloos in gesprekken om sociale
verandering teweeg te brengen.
5
Verschillen tussen sociaal constructionisme en kwantitatieve wetenschap:
Kwantitatief Sociaal constructionisme
Realisme – relativisme Fysische realiteit die onderzocht kan worden
Verschillende perspectieven of visies op realiteit die niet corresponderen met de realiteit
Agency – determinisme Menselijk gedrag wordt bepaald door externe krachten
Mensen bepalen hun eigen acties
1.2 DE ONDERZOEKSCYCLUS
1.2.1 Inductie en deductie
Onderzoek beweegt zich voortdurend heen en weer van theorie naar data (deductie) en van data
terug naar theorie (inductie).
Wat is Inductie?
Je vertrekt van beperkte data (een initiële intuïtie en een eindig aantal observaties)
Bijv. Bevinding dat minder meisjes dan jongens natuurwetenschappen studeren
Uit die data leidt je een algemene theorie af
Bijv. Meisjes hebben minder aanleg voor natuurwetenschappen dan jongens
Wat is deductie? Je vertrekt van een algemene theorie waaruit je toetsbare uitspraken afleidt
(„hypothesen‟) Bijv. meisjes hebben minder aanleg voor natuurwetenschappen dan jongens
Toetsbare hypothese: Meisjes zullen een lagere score halen op een natuurkunde test dan jongens
Meisjes moeten harder werken etc.
Probleem Deductie:
Wanneer is een theorie echt getest?
Wat als je een voorbeeld tegenkomt dat de theorie tegenspreekt?
Hoe weet je dat je een goede theorie hebt?
o Gaat het wel om de juiste factor?
Oplossen met deductie (toetsbaar maken) nadruk bij kwantitatief
Maar: welke data, hoe groot is het effect, hoe vaak komt het effect voor
Wanneer concludeer je dat een theorie de werkelijkheid goed modelleert?
o Je induceert op basis van beperkt aantal data, hoe weten we dan dat de theorie
verklaart/voorspelt en correspondeert met de werkelijkheid (nadruk bij kwalitatief)
Als je bij één theorie blijft ge je ook steeds dezelfde theorie verder onderbouwen.
Je moet de theorie uitbreiden voor nieuwe resultaten
6
De hypothetisch-deductieve benadering combineert inductie met deductie in onderzoekscycli
Kwantitatief onderzoek legt de nadruk op deductie, kwalitatief onderzoek legt de nadruk op inductie.
1.2.2 INDUCTIE UIT EXPERIMENTELE DATA? EEN VOORBEELD
•Waarom studeer je psychologie?
Zelf gekozen, leek interessant, je kunt er interessante dingen mee doen na je studie
o Stel dat je psychologie moest studeren van je ouders….(voorspelling)
Misschien minder gemotiveerd
o Dat is –kort– de inhoud van de zelfbeschikkingstheorie (“self determination theory”).
Laboratorium experiment met twee condities:
1)Participanten kozen welke puzzel ze wilden maken
2)De onderzoeker koos welke puzzel de participanten maakten
Afhankelijke variabele: Hoe lang werkten de participanten aan de puzzel nadat het experiment
officieel al afgelopen was.
Resultaat: Eigen keuze leidt tot hogere motivatie
Is motivatie groter voor taken die mensen zelf gekozen hebben?
Zelfbeschikkingstheorie gaat er dus vanuit dat mensen gemotiveerder zijn als ze zelf mogen kiezen.
Idee is dat het om persoonlijke keuze gaat, maar is dat wel altijd zo?
Keus : in Westerse culturele contexten
↕
Voldoen aan verwachtingen : in veel andere culturele contexten
Het belang van keuze
Belang voor huwelijksgeluk:
o Zelf een keuze kunnen maken?
KEUZE IN ROMANTISCHE RELATIES
(San Francisco Chronicle)
28, SWM, 6‟1”, 160 lbs. handsome, artistic, ambitious, seeks attractive WF, 24-29, for friendship,
romance, and permanent partnership.
Where shall I kiss thee? Across Sierra shoulder, skiing. Between acts of Aida, sharing? Forthright,
funny, fiery, fit, seeking perceptive, profound permanent partner.
(India Tribune)
Gujarati Vaishnav parents invite correspondence from never married Gujariti well settled, preferably
green card holder from respectable family for green card holder daughter 29 years, 5‟4”, good
looking, doing CPA. Patel parents invite professional for their U.S.-raised daughter 26 (computer
science) and son 24 (civil engineer), family owns construction firm.
7
Keuze en motivatie in niet-Westerse culturele omgevingen
Wat zou het meest motiverend zijn?
Als je zelf kiest?
Of als iemand van je eigen familie/groep kiest?
Keuze en motivatie in niet-Westerse culturele omgevingen
Nieuw experiment!
Twee groepen Amerikaanse kinderen:
o Europese afkomst
o Aziatische afkomst
Condities:
o eigen keuze
o keuze van de onderzoeker
o moeders keuze
•AV: Hoe lang werkten de participanten aan de puzzel nadat het experiment officieel al afgelopen
was?
INDUCTIE VANUIT EXPERIMENTEN BEPERKT
Eigenschappen die kwalitatief onderzoek een geschikte basis maken voor inductie:
Rijke beschrijvingen
o niet onmiddellijk reduceren
Nadruk op het perspectief van een individu
o I.p.v. Reduceren tot dimensies
Meer oog voor de specifieke omstandigheden die bij dat individu leiden tot gedachten,
gedrag en gevoel
8
1.3 STAPPEN IN DE ONDERZOEKSCYCLUS
Stappen in de cyclus
1.3.1 Stap 1. Vraagstelling
•Onderzoeksvraag is vertrekpunt van elke onderzoekscyclus
Is de intelligentie van dyslectische kinderen lager dan van niet-dyslectische kinderen?
Gericht op individu
Verschillen Franstalige en Chineestalige scholieren in de mate waarin dyslectie-problemen
voorkomen?
gericht op mechanisme, materiaal (alfabet)
Hoe ervaart een dyslectische scholier de manier waarop lezen op school wordt aangeboden?
Gericht op perspectief
Vraagstelling impliceert een gezichtspunt van de onderzoeker: veronderstellingen en
verwachtingen
o achter deze vragen liggen verschillende veronderstellingen en verwachtingen over de
aard van het fenomeen dyslectie
o Belang van duidelijk maken waarom je een bepaalde vraag stelt
o Vraag bepaald wat je vind en is deel van het probleem
Kwalitatieve psychologie:
Wat je leert hangt af van de vragen die je stelt
Kwaliteitscriteria in psychologie :
Psychologisch onderzoek is niet helemaal objectief, dus erken je subjectieve gezichtspunt
en argumenteer je veronderstellingen en verwachtingen
Kwalitative psychologie: Erkenning van de invloed van de onderzoeker zelf
(belangrijk wie de onderzoeker is en wat zijn/haar relatie met de respondenten)
9
1.3.2 Stap 2. Onderzoeksopzet
Welke onderzoeksopzet is meest geschikt om een onderzoeksvraag te beantwoorden?
o Hebben dyslectische kinderen minder aandacht voor letters dan niet-dyslectische
kinderen?
o Verschillen Franstalige en Chineestalige scholieren in de mate waarin
dyslectieproblemen voorkomen?
o Hoe ervaart een dyslectische scholier de manier waarop lezen op school wordt
aangeboden?
Welke onderzoeksopzet is meest geschikt om een onderzoeksvraag te beantwoorden?
o Hebben dyslectische kinderen minder aandacht voor letters dan niet-dyslectische
kinderen? (labo-experiment obv. Oogbewegingen)
o Verschillen Franstalige en Chineestalige scholieren in de mate waarin
dyslectieproblemen voorkomen? (representatieve steekproef– diagnostisch
instrument)
Welke onderzoeksopzet is meest geschikt om een onderzoeksvraag te beantwoorden?
o Hoe ervaart een dyslectische scholier de manier waarop lezen op school wordt
aangeboden? (interview? Observatie?)
Elke onderzoeksopzet moet gemotiveerd worden vanuit je onderzoeksvraag
1.3.3 Stap 3. Dataverzameling
Maak een draaiboek: wie, waar, wat en hoe?
o Wie zijn je actoren? Bijv. dyslectische scholieren
o Waar, in welke setting wil je onderzoek doen? Bijv. eerste leerjaar in eentalig
Vlaamse school
o Wat wil je precies weten? Leesprestaties, lees-strategieën? …
Kwaliteitscriteria?
Data verzamelen is keuzen maken, dus beschrijf precies hoe je tewerk gaat en motiveer je werkwijze
vanuit je onderzoeksvraag (maar nog niet echt generalisatie)
Kwalitatief onderzoek: vaak kleinere steekproeven, gedetailleerde dataverzameling, context
meenemen, ongestructureerde dataverzameling
1.3.4 Stap 4. Data analyse en interpretatie
Hoe organiseer je verzamelde data / materiaal om een antwoord te geven op je
onderzoeksvraag?
o Hebben dyslectische kinderen minder aandacht voor letters dan niet-dyslectische
kinderen?
o Verschillen Franstalige en Chineestalige scholieren in de mate waarin
dyslectieproblemen voorkomen?
o Hoe ervaart een dyslectische scholier de manier waarop lezen op school wordt
aangeboden?
10
Kwaliteitscriteria?
Data spreken niet voor zich, dus beschrijf precies hoe je tewerk gaat en motiveer je werkwijze vanuit
je onderzoeksvraag
Kwalitatieve psychologie: vaak inhoudsanalyse, gecontextualiseerde resultaten, beleving van een
persoon. Vaak veel open vragen (dus ook veel data) en dan pas reductie)
1.3.5 Stap 5. Beoordeling van bevindingen
•Onderzoekers maken veralgemeende gevolgtrekkingen op basis van beperkte bevindingen
o Bijv „analytische leesmethode leidt tot betere resultaten bij dyslectische kinderen
dan globale leesmethode‟
Zijn deze gevolgtrekkingen terecht („geldig‟) of heeft de onderzoeker het (misschien, een
beetje, helemaal …) mis?
Zijn deze gevolgtrekkingen terecht („geldig‟) of heeft de onderzoeker het (misschien, een
beetje, helemaal …) mis?
Kwaliteitscriteria?
Wetenschappelijke kennis is onzeker, dus erken beperkingen in je data en zoek weerlegging op
2. College 2: kwaliteit in kwalitatief onderzoek
OVERZICHT:
Wanneer gebruik je kwalitatief onderzoek?
Voorbeeld kwalitatief onderzoek: pesterijen op het werk (ref. Baillien, Neyens & De Witte, 2007, Naar
een procesmodel voor pesterijen op het werk. Gedrag en Organisatie, 20 – 1.)
Benadering in kwalitatief onderzoek: sociaal constructivisme >< realisme
Eigenheid van kwalitatief onderzoek
2.1 WANNEER KWALITATIEF ONDERZOEK?
Keuze voor een kwalitatieve onderzoeksaanpak?
1. Pragmatische overwegingen: Wat is praktisch haalbaar?
2. Ethische overwegingen: Wat is ethisch (niet) verantwoord?
3. Wetenschappelijke overwegingen: Wat geeft beste antwoord op mijn onderzoeksvraag?
2.1.1 VOORBEELD: PESTERIJEN OP HET WERK (Baillien et al, 2007)
Pesten = maatschappelijk probleem met vele maatschappelijke acties
Actueel thema! 1-8 feb was Week Tegen Pesten
Ketnetacties: ‘Move tegen Pesten’, ‘Horen, Zien en Zeggen’
…
11
DEFINITIE ‘PESTERIJEN OP HET WERK’
(Baillien et al, 2007)
‘het negatief behandelen van andere medewerkers gedurende een zekere periode’ (meestal
minimaal 6 maanden)
‘het negatief gedrag is systematisch en het doelwit kan zich moeilijk verdedigen’
‘… kan psychische, fysieke of seksuele vormen aannemen’
‘… richt zich op de persoon (bijv beledigingen, vernederingen) of diens functioneren op het werk (bijv
uitsluiting, tegenwerking)’
FASEN IN PESTERIJEN OP HET WERK (Leymann, 1996)
WANNEER KWALITATIEF ONDERZOEK GEBRUIKEN?
Welke onderzoeksvragen kun je als psycholoog stellen over ‘pesterijen op het werk’?
Over welke vragen doe je best kwalitatief onderzoek?
WANNEER NIET? GEEN GOEDE VRAGEN VOOR KWALITATIEF ONDERZOEK:
Hoe vaak komen pesterijen voor in Vlaamse organisaties?
Komt pestgedrag meer voor in organisaties waar de werkdruk hoger is?
Hangt slachtoffer worden van pesterijen samen met sub-assertiviteit?
Zijn pesterijen het gevolg van escalerende taakconflicten?
Om deze vragen te beantwoorden moet je kwantitatief onderzoek gebruiken!
HOE HERKEN JE TYPISCHE VRAGEN VOOR KWANTITATIEF ONDERZOEK?
FREQUENTIE van pesterijen (hoeveel, hoe vaak …?)
VERSCHIL tussen organisaties, persoonlijkheden, meetpunten … (meer of minder…? stijging
of daling?)
ALGEMEEN VERBAND met persoons- (bijv subassertiviteit) of situatiekenmerken (bijv stress
op het werk)
UNIEKE OORZAAK van pesterijen (bijv. conflict escalatie)
12
WANNEER WEL? WEL GOEDE VRAGEN VOOR KWALITATIEF ONDERZOEK/
Hoe ontstaan en verlopen pesterijen op het werk? Wanneer escaleert het pestgedrag?
Hoe beleven slachtoffers en daders een pestincident?
Wanneer slaat een conflict op het werk om in pesterijen?
Waarom komt pesten vaak voor in een welbepaalde organisatie?
Deze vragen kun je niet zo goed beantwoorden met kwantitatief onderzoek.
HOE HERKEN JE TYPISCHE VRAGEN VOOR KWALITATIEF ONDERZOEK?
ONTSTAAN EN VERLOOP van pesterijen (wat, wie, wanneer …?)
SUBJECTIEVE BELEVING door getuigen, slachtoffers, daders, leidinggevenden … (hoe, waarom
…?)
SPECIFIEKE CONTEXT rondom pestindicenten (waar, wanneer …?)
2.1.1.1 WAAROM? EIGENHEID KWALITATIEF ONDERZOEK! (herhaling college 1)
2.1.1.2 Literatuurstudie: Processen?
‘Strain theory’: pesterijen als stressgevolgen ‘Conflict theory’: pesterijen als geescaleerde conflicten
Stress -> slechte coping -> frustratie agressief afreageren pesterijen
Taak (werk)/relationeel (communicatie/samenwerking) -> meegaan in conflict -> escalatie verliezer = slachtoffer
13
2.1.1.3 ONDERZOEKSOPZET
Meervoudige gevalsstudies
Settings: 19 organisaties in Vlaanderen (in ≠ sectoren: industrie, diensten, non-profit)
Participanten: 87 ‘pestexperten’ met verschillende perspectieven op pesterijen binnen hun
organisatie: (bijv. leidinggevenden, vertrouwenspersonen, vakbondsafgevaardigden …)
Gevallen: 56 ‘pestcasussen’ waarvan 24 reconstructies door 2 of meer experten
(bijv. ≠ perspectieven van leidinggevenden en vertrouwenspersonen)
2.1.1.4 DATAVERZAMELING EN ANALYSE
Semi-gestructureerde interviews met pestexperten
2 interviewers
- precieze reconstructie recente casus (in afgelopen 2 jaar)
- discussie en reflectie op casus
- toetsing procesmodellen uit literatuur aan casus
Dataverwerking en inhoudsanalyse
- Geluidsopnamen, woordelijke transcripten
- casusanalyse: samenvattende beschrijving per casus
- procesanalyse: benoemen processen
- citaten groeperen onder processen als illustraties
PESTCASUS 1. GEORGES EN VERA
Georges is leidinggevende met hoge status binnen de organisatie en Vera is zijn enige
ondergeschikte. Aanvankelijk schieten ze goed op. Maar als Georges merkt dat Vera beter presteert
dan hijzelf voelt hij zich in het nauw gedreven. Deze frustratie vertaalt zich geleidelijk in actief
negatief gedrag, met de bedoeling om Vera’s prestaties te belemmeren. Bijv. hij geeft onvoldoende
informatie over nieuwe opdrachten, waardoor Vera haar taak niet tot een goed einde kan brengen.
Vera voelt zich ongemakkelijk door de verslechtering in de relatie met haar baas. Eerst wijt ze die aan
persoonlijke problemen van Georges en houdt zich afzijdig. Ondanks haar geduld wordt de relatie
niet hersteld.
Vera raakt gedemotiveerd en haar werk verslechtert: taken worden niet goed afgerond en deadlines
worden niet gehaald. Hierdoor voelt Georges zich gerechtvaardigd om zijn negatief gedrag voort te
zetten. Pas als dit gedrag aanhoudt en verslechtert, gaat Vera zichzelf zien als slachtoffer van
pesterijen.
14
BEVINDINGEN EN CONCLUSIES
‘Strain theory’ ontbrekende slachtofferperspectief (Vera)
PESTCASUS 2. MARIE & LEEN
Marie en Leen zijn verpleegkundigen die door een verschil in mening over verzorgingsmethoden in
conflict raken. Marie put uit haar jarenlange ervaring in de verzorgingssector. Leen studeerde pas af
en wil kennis en methoden toepassen die zij in haar opleiding leerde. Die komen niet altijd overeen
met Marie’s werkwijze, wat voor veel discussies zorgt.
Marie begrijpt niet dat Leen zich niet wil laten leiden door haar ervaring in de sector; Leen begrijpt
niet dat Marie niet openstaat voor nieuwste, wetenschappelijk onderbouwde methoden.
Marie betrekt haar collega’s in het conflict die Leens capaciteiten ter discussie stellen. Zij haalt met
de steun van het team de bovenhand en wordt dader van pesterijen:
Leen wordt systematisch buitengesloten en tegengewerkt. Als nieuwkomer in de organisatie en in
het vak heeft ze weinig verweer. Ze verliest het conflict en belandt in de slachtofferrol.
Schending normen = disfunctioneren
o Demotivatie
o Sociaal afzijdig
o Slechter werk
Inductie (wisten we nog niet, uit casus gehaald:
BEVINDINGEN EN CONCLUSIES
‘Conflict theory’: rol van machtsverhoudingen in conflicten!
15
2.1.1.5 BEVINDINGEN EN CONCLUSIES
nieuwe theorie: geen conflict of stress maar groepscultuur
2.2 BENADERING IN KWALITATIEF ONDERZOEK
‘epistemologie’ = benadering van kennis
Niet één onpartijdige en objectieve manier om de werkelijkheid weer te geven [realisme]
Verschillende perspectieven op de werkelijkheid [relativisme of constructivisme]
Bijv. subjectieve perspectieven van de daders, slachtoffers, leidinggevenden combineren > ‘objectieve
feiten’ in kwalitatieve analyse van pesterijen
2.2.1 EIGENHEID VAN KWALITATIEF ONDERZOEK
(1) Nadruk op inductie, maar ook deductie
Beschrijvingen brengen ervaringen in kaart om zo nieuwe inzichten te krijgen, bestaande theorie aan
te vullen of nieuwe theorie te ontwikkelen
Bijv. steun voor ‘strain theory’ vanuit daderperspectief (deductie) + aanvulling vanuit
slachtofferperspectief (inductie) vicieuze circel van pesterijen
(2) Context is belangrijk:
Altijd zorgen dat het gedrag in context wordt beschreven
Bijv. Pesten als groepsnorm in bepaalde organisaties of teams context werkt drempelverlagend
naar daderschap
(3) Perspectief van participanten:
Welke groep wordt beschreven of welk individu? Wat is hun positie? Hoe staan zij in hun wereld?
Bijv. belang van machtsbasis in conflictescalatie formele of informele positie bepaalt of hij/zij
slachtoffer of dader wordt van pesterijen
(4) Subjectiviteit en betekenis:
Hoe ervaren individuen hun eigen gedrag en omgeving?
16
Bijv. slachtofferperspectief ≠ daderperspectief: afzijdigheid en normschending rechtvaardigen
pestgedrag in ogen van dader --> vicieuze circel van pesterijen
(5) De rol van de onderzoeker
De uitgangspunten van de onderzoeker spelen altijd een rol in het onderzoek
Bijv. organisatiepsycholoog focust op verandering in organisatie, rol leidinggevenden … in pesterijen
(bijv. Vertrouwenspersoon aanduiden)
Bijv. klinisch psycholoog focust op ondersteunen van individuele slachtoffers van pesterijen (bijv.
sociale vaardigheden trainen)
Onderzoekers hanteren eigen denkkader dat mee richting geeft aan het onderzoek …
2.3 KWALITEITSCRITERIA KWANTITATIEF ONDERZOEK
BETROUWBAARHEID: leidt herhaling van je meting of onderzoek tot dezelfde bevindingen?
- Standaardisatie: een meting of experimentele manipulatie is betrouwbaar als die op precies
dezelfde manier gebeurt voor alle participanten
- Replicatie: een bevinding is betrouwbaar als die bevestigd wordt in herhaalde metingen of in
nieuwe experimentele studies
INTERNE VALIDITEIT: hoe zeker is het verband tussen oorzaak en gevolg?
- Experimentele manipulatie meer zekerheid over oorzakelijke verklaring!
- Experimentele of statistische controle van ‘storende factoren’ uitschakelen van
rivaliserende verklaringen voor het effect!
EXTERNE VALIDITEIT: hoe veralgemeenbaar zijn bevindingen naar andere settings en populaties?
- voldoende grote aantallen observaties of participanten om veralgemening toe te laten
- toevallige steekproeftrekking: representativiteit voor populatie (ad random)
- toevallige toewijzing aan experimentele condities: idem
criteria niet doortrekken constructivisme
VARIANT: ‘ecologische validiteit’ = veralgemeenbaarheid van behandeling in labo naar interventie in
levensechte settings
17
2.3.1 EPISTEMOLOGISCHE BENADERINGEN
Wegwijzer terminologie handboek
• Deels andere, deels dezelfde kwaliteitscriteria in kwalitatief en kwantitatief onderzoek
(1) OBJECTIVITEIT
• Realisme ~ kwantitatief onderzoek:
Objectiviteit = uniek oorzakelijk verband vaststellen door controle ‘storende variabelen’
• Constructivisme ~ kwalitatief onderzoek:
Intersubjectiviteit = contextualiseren van fenomeen en combineren van perspectieven
context en beleving ≠ één waarheid
(2) BETROUWBAARHEID
• Realisme ~ kwantitatief onderzoek:
Betrouwbaarheid = replicatie
herhaalbaarheid is basis voor betrouwbaarheid
18
• Constructivisme ~ kwalitatief onderzoek:
Betrouwbaarheid = triangulatie
combinatie van verschillende perspectieven is basis voor betrouwbaarheid
(3) VALIDITEIT
• Realisme ~ kwantitatief onderzoek:
Externe validiteit = veralgemenen naar brede populatie
• Constructivisme ~ kwalitatief onderzoek:
Theoretische validiteit = veralgemenen naar theoretische ideeën of inzichten
2.3.2 BETROUWBAARHEID IN KWALITATIEF ONDERZOEK
Kwalitatief onderzoek is vaak moeilijk herhaalbaar geen ‘test-retest betrouwbaarheid’
Eigen benadering van betrouwbaarheid in kwalitatief onderzoek:
Triangulatie: betrouwbaarheid op basis van convergentie tussen verschillende invalshoeken of
perspectieven op een fenomeen
VOORBEELD
TRIANGULATIE DATABRONNEN TRIANGULATIE PERSPECTIEVEN
2.3.2.1 TRIANGULATIE
• Term uit scheepvaart = precies berekenen van locatie door de combinatie van drie
referentiepunten
Vormen van triangulatie: combinaties van verschillende databronnen
≠ methoden/databronnen
≠ actoren/perspectieven van betrokkenen
verschillende manieren van zelfde bron data verzamelen, kunnenelkaar aanvullen,
verschillende perspectieven: voor volledig beeld fenomeen
19
• Triangulatie in kwalitatief onderzoek:
convergentie tussen perspectieven/methoden OF
= hetzelfde verhaal, versie over gebeurtenis (zekerheid juist verhaal)
complementariteit tussen perspectieven/methoden
->niet-convergentie: kan complementair zijn (beleving, onbewuste)
2.3.2.2 TRIANGULATIE : CONVERGENTIE OF COMPLEMENTARITEIT?
2.3.3 VALIDITEIT IN KWALITATIEF ONDERZOEK
Aandachtspunten vanuit sociaal constructivistische benadering:
(1) Triangulatie
Aandacht voor tegengestelde perspectieven en afwijkende gevallen!
(2) “Respondent validering”:
Aandacht voor ‘insider’ perspectieven participanten, rijke beschrijving van context en
beleving … Bijv. toetsing processen uit literatuur over pesterijen in interviews met experten
(‘respondents’)
(3) “Peer validering”
Openheid voor kritiek en discussie in dialoog met andere onderzoekers (‘peers’)
2.4 BREDE KWALITEITSCRITERIA
• Criteria voor wetenschappelijke kwaliteit
= aandachtspunten bij het beoordelen van de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek
met ruimte voor verschillende benaderingen binnen kwalitatief onderzoek
2.4.1 BREDE KWALITEITSCRITERIA: EIGENHEID? Taylor 2001
(1) Situering tov literatuur: replicatie eerdere studies?
Eigenheid: variabiliteit geen probleem!
20
(2) Heldere en coherente argumenten: niet subjectief of emotioneel?
Eigenheid: betrokkenheid geen probleem!
(3) Systematische interpretatie: veralgemeenbaar?
Eigenheid: synthetiseren, reconstrueren (‘going beyond the data’) maar dicht bij, getrouw
aan data (‘going back to the data’)
(4) Vruchtbare bevindingen: bijdrage aan kennis?
Eigenheid: nadruk op theorie ontwikkelen, nieuwe ideeën > toetsen!
(5) Relevantie: onderzoek als instrument voor sociale verandering? (niet noodzakelijk!)
Eigenheid: Reflectiviteit mbt machtsrelaties en posities van onderzoeker en participanten
(3) Toegepast nut: bruikbaar in professionele praktijk? (niet noodzakelijk, vaak lange termijn doel)
Eigenheid: gevoeligheid voor context en perspectieven van participanten in onderzoek én
praktijk
2.4.1.1 TOEPASSING
• Oefenvraag: Pas brede kwaliteitscriteria en eigenheid in kwalitatief onderzoek toe op
onderzoeksvoorbeeld, bijv. ‘pesterijen op het werk’ Beoordeel kritisch de bevindingen in het
licht van je informatie over de kwaliteit van het onderzoek!
2.5 SCHEMA KWALITEITSBEWAKING (Howitt box 14.3)
• Integrale kwaliteitsbewaking in alle stappen van een onderzoekscyclus (Spencer, Ritchel,
Lewis & Dillon, 2003)
• Aandachtspunten (‘areas of focus’) bij elke stap in de cyclus
• Beoordelingsvragen (‘appraisal questions’) bij elk aandachtspunt
21
3. College 3: zelfrapportage
Leerdoelen
• De unieke functie van zelf-rapportage data kennen (wat kan zelf-rapportage je vertellen?)
• Weten welke claims je niet kunt maken op basis van zelf-rapportage
• Verschillende methoden van zelf-rapportage kennen (en weten waar ze voor dienen)
• Verschillende kennisbenaderingen van zelf-rapportage (kwantitatief, kwalitatief) kunnen
uitleggen en weten wat de methodologische toepassingen zijn
Vragenlijsten
• Weten waarvoor en waarom vragenlijsten gebruikt worden (en waar niet voor)
• Weten wat de criteria voor een goede vragenlijst zijn en die kunnen toepassen
o Kwalitatieve en kwantitatieve benadering
o De voor –en nadelen van verschillende types vragen en antwoordmogelijkheden
kennen
3.1 inleiding
Informatie door een persoon zelf gegeven
Verbaal (mondeling of schriftelijk)
Vb: “Ik ben bang als ik in het openbaar moet spreken”
Vb: dagboek, levensverhaal
Verschillende vormen:
1. Vragenlijsten; specifieke vragen
2. Dagboeken; regelmatig bevragen
3. Interviews; face to face
4. Narratieven; vertel maar…
Zelf-rapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen zich voelen of iets
subjectief ervaren. (niet wat ze kunnen doen, wat ‘vinden jullie ervan?’)
Ad 1) Er zijn geen objectieve maten van gevoel, van attitude, van opinie, van de
gewaarwording van je lichaam.
Dus de enige manier om als onderzoeker iets te weten te komen over het menselijk
bewustzijn is door mensen te bevragen.
Ad 2) Het is mogelijk dat mensen op andere momenten een ander antwoord zouden geven!
Hoe je dat doet gaat wel bepalen wat je vindt.Je kunt bijvoorbeeld heel open vragen naar
hoe gelukkig mensen zich voelen. Dat is ook gebeurd en wel op verschillende manieren.
22
Geeft een perspectief op gedachten en gevoelens van het moment, maar dit perspectief kan
verschillen naargelang;
• Tijdsperspectief
• Context
• Maar: Het is mogelijk dat mensen op andere momenten een ander antwoord zouden geven!
• Dus als ik nu in het openbaar spreek, valt het wel mee. Gisteren dacht ik nog dat ik er heel
angstig over was.
• De context maakt ook uit voor zelf-rapportage.
Zelf-rapportage hangt af van de context:
• De huidige belevingen van de respondent
• De vragen die je stelt (methodologie; bv vragen, formulering)
• De relatie tussen respondent en interviewer
3.1.1 Voorbeeld: over geluk
Als je wilt weten hoe gelukkig mensen zich voelen (wat een subjectieve ervaring is) dan moet je ze
dat vragen. Er is geen andere manier. Gevoelens: bewuste waarneming, hersenscan met arousal,…
Ad 1) Hoe je dat doet gaat wel bepalen wat je vindt.
Dit effect is minder als mensen moesten zeggen hoe het weer was Kleine voorbeelden en veralgemeniseren naar grote vraag Opl context:
- Vaak vragen (dagboek) - Grote vragen niet vragen - Specifiek op moment
vragen Bijvoorbeeld:
Wanneer het mooi weer is, antwoorden mensen dat ze gelukkiger zijn dan wanneer het slecht weer
is. Je stemming van het moment, hoe moe je net bent, wat je bezig houdt, hebben allemaal invloed
op hoe je vragen beantwoordt – ook als die vragen gaan over algemene zaken in je leven.
Na het eten van chocolade voelen mensen zich gelukkiger dan na het eten van een appel, maar het
eten van een appel maakt mensen toch gelukkiger dan helemaal niets eten (Macht & Dettmer, 2006)
23
• Voorbeeld 2 Geluk : Invloed van voorgaande taak
Voorbeeld van belang hoe je je vragen stelt
• 5 jaar geleden positief:
o Beschikbaarheidsheuristiek: moeilijker op te halen (zal wel niet gelukkig zijn)
o Dingen die me toen gelukkig maakte zijn weg
• ~ Negatief 5 jaar geleden -> maakt gelukkiger
3.2 Assimilatie of contrast maakt een groot verschil.
Assimilatie-effect: Na rapportage van recente gebeurtenissen
Contrast effect: na rapportage van langer geleden gebeurtenissen
3.2.1 Voorbeeld 3: wens tot positieve zelf-presentatie aan onderzoeker
Respondenten zeggen meer dat ze recycleren, als duidelijk is dat de onderzoekers dat belangrijk
vindt.
ZELF-RAPPORTAGE: WELKE INFORMATIE?
1. Achtergrond informatie van de deelnemer: hoe oud, woonplaats, …
2. Gevoelens
3. Attitudes en meningen (maar geen utispraken over corresponderend gedrag)
4. Intenties en verwachtingen
Voor deze dingen zijn er eigenlijk geen betere methoden dan
4. Kennis
5. Gedrag
Dit zijn al onderwerpen waarover je beter moet nadenken. Als ik u vraag hoeveel u weet
van de kwalitatieve methoden, hoe betrouwbaar is dan uw antwoord?
En wat kunt u mij zeggen hoe goed u recycleert. Denkt u dan aan thuis? Of ook aan als u
op vakantie bent?
24
ZELF-RAPPORTAGE: WELKE INFORMATIE NIET?
1. Toekomstige gevoelens (als… hoe voel je je dan?)
2. Verbanden (hoe komt het dat je je zo voelt?)
Dit zijn al onderwerpen waarover je beter moet nadenken. Als ik u vraag hoeveel u weet van de
kwalitatieve methoden, hoe betrouwbaar is dan uw antwoord?
En wat kunt u mij zeggen hoe goed u recycleert. Denkt u dan aan thuis? Of ook aan als u op vakantie
bent?
3.2.2 Voorbeeld 4 Voorspelling van Geluk; affected forecasting
Studenten voorspelden dat hun algemene geluk zou afhangen van het studentenhuis (home) waarin
ze terecht zouden komen
(Dunn,Wilson, & Gilbert, 2003)
Het is mogelijk dat mensen zich niet voor kunnen stellen hoe ze zich in een andere context zouden
voelen . Studenten moesten een voorkeur geven voor een studentenhome. Studenten voorspelden
dat
De realiteit 1 jaar later, toonde echter geen verschillen….kijk naar de donkere staven en vergelijk die met de lichte staven
Mensen kunnen niet voorspellen
o Focussen op één aspect en de rest blijft constant
IS NIET ZO: dan compenseer je, doe je andere dingen
o Bevraging richt zich op 1 gebied van het leven
Bv nieuw lief = gelukkig, maar minder vrije tijd, meer geld uitgeven,…
o Perceptie!!!
3.2.3 Voorbeeld 5: Redenen van gedrag
Participanten zagen een film over arme mensen in grote steden terwijl:
Conditie 1: Er geboord werd in de gang
Controle conditie : er niet geboord werd in de gang
(Nisbett & Wilson, 1977)
25
Welke invloed heeft boren op rapportage?
• Rapporteerden bijv.
-hoe sympathiek protagonist
-hoe aangeslagen andere mensen zouden zijn.
Participanten in conditie 1 dachten dat het boren hun zelf-rapportage had beïnvloed.
• Dachten: negatiever beoordeeld door boxen
• In feite, geen andere scores dan participanten in controle conditie, boren geen invloed
3.3 ZELF-RAPPORTAGE: CONCLUSIE
1. Zelf-rapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen voelen of
iets subjectief ervaren
2. Zelf-rapportage maten kunnen je een perspectief op hoe mensen denken en voelen
3. Maar zelf-rapportage is ook afhankelijk van de context
4. Triangulatie raadzaam voor:
1. Andere perspectieven
2. Aanvullende informatie: observatie, experiment, …
3.4 ZELF-RAPPORTAGE: KENNISAANNAMEN
Is zowel verenigbaar met een kwalitatieve als met een kwantitatieve kennisbenadering, maar
wordt verschillend bekeken.
Ad 1) Er zijn geen objectieve maten van gevoel, van attitude, van opinie, van de gewaarwording van
je lichaam. Dus de enige manier om als onderzoeker iets te weten te komen over het menselijk
bewustzijn is door mensen te bevragen.
Ad 2) Het is mogelijk dat mensen op andere momenten een ander antwoord zouden geven!
Hoe je dat doet gaat wel bepalen wat je vindt. Je kunt bijvoorbeeld heel open vragen naar hoe
gelukkig mensen zich voelen.
Dat is ook gebeurd en wel op verschillende manieren.
Kwantitatief Kwalitatief
Zelf rapportage is op zijn best een gebrekkige (want gekleurde) weergave van de realiteit
Zelf rapportage geeft een belangrijk perspectief op de werkelijkheid
Respondenten zijn soms niet in staat om de juiste info te geven (bv redenen) Respondenten zijn soms gemotiveerd om de werkelijkheid niet te rapporteren (1e benadering zegt niet hoe het echt is)
De relatie met de interviewer/context in het algemeen beïnvloeden het perspectief van de respondent (het geeft toch een perspectief op de werkelijkheid)
26
Oplossing
- Geen retrospectieve bevraging (slecht geheugen)
- Controleren voor sociale wenselijkheid ja/nee knikken
De relatie met de interviewer en de context duidelijk beschrijven zodat deze transparant worden (retrospectief, mag geeft perspectief)
Niet één onpartijdige en objectieve manier om de werkelijkheid weer te geven [realisme]
Verschillende perspectieven op de werkelijkheid [relativisme of constructivisme]
3.4.1 Wat is sociale wenselijkheid?
• Tendens van deelnemers om op testitems zo te antwoorden dat ze zichzelf op sociaal
acceptabele manier kunnen voorstellen (King & Bruner, 2000)
• Door de aanwezigheid van sociale wenselijkheid kunnen de resultaten van een onderzoek
sterk vertekend zijn: we weten niet of er “echt” gemeten werd “wat we bedoelden te
meten”
• Sociale wenselijkheid geeft ook een beeld over hoe persoon zich wil presenteren
Onderzoekssituaties gevoelig voor sociale wenselijkheid:
• Onderzoeken met zelfrapportage
• Onderzoeken over gevoelige thema’s
• Onderzoeken waarbij de anonimiteit van de deelnemers niet gegarandeerd is
• Onderzoeken waarbij de deelnemers de antwoorden kunnen anticiperen
(doorzien wat andere vraagt)
• Noot: oudere mensen vertonen minder sociale wenselijkheid dan jonge mensen
(~relatie aspect)
• Voor kwantitatieve benadering: moet verholpen worden. Kwalitatieve benadering zou eerder
geinteresseerd zijn hierin als een fenomeen op zichzelf. Wat is de rol van de relatie met de
onderzoeker? Is het verschillend als de onderzoeker en de respondent een andere relatie
hebben?
“Controleren” voor sociale wenselijkheid
• Een aantal items opnemen die extra gevoelig zijn aan sociale wenselijkheid opnemen
(Crowne & Marlow, 1964)
• Lage samenhang met doelschaal: weinig of geen sociale wenselijkheid
• Significante samenhang met doelschaal: sociale wenselijkheid aanwezig
3.4.1.1 Marlowe-Crowne Sociale Wenselijkheidsschaal
o Ik roddel wel eens graag. JUIST/FOUT
27
o Als ik een fout maak, ben ik altijd bereid om deze toe te geven. JUIST/FOUT
o Ik ben al wel eens jaloers geweest op het geluk van anderen. JUIST/FOUT
o Met wie ik ook spreek, ik kan altijd goed luisteren. JUIST/FOUT
Sociale wenselijkheidsschaal gebruiken om te corrigeren bij de gemeten schaal (thema)
3.4.1.2 Andere manieren om sociale wenselijkheid tegen te gaan
• Vragen zo opstellen dat ze geen sociale wenselijkheid oproepen
Bv specifiek ipv globaal
• Garanderen van de anonimiteit van de deelnemers.
Anonimiteit: Zo hebben ze minder het idee dat de onderzoekers hen persoonlijk evalueren
• Gebruik maken van impliciete maten Bv cultuurvergelijking zonder deelnemers dat weten
Ja-knikken/nee-knikken
• Tendens van deelnemers om in te stemmen (of juist niet) met de items uit de vragenlijst
ongeacht de inhoud ervan
• Oplossen
• Reverse scoren
Sommige mensen zijn in het algemeen zeer gelukkig. Ze genieten van het leven ongeacht van wat er
zich afspeelt; ze proberen er het meeste uit te halen. In welke mate is deze beschrijving op jou van
toepassing?
1 2 3 4 5 6 7
Sommige mensen zijn in het algemeen niet zo gelukkig. Hoewel ze niet depressief zijn, zijn ze nooit zo
gelukkig als ze zouden kunnen zijn. In welke mate is deze beschrijving op jou van toepassing?
1 2 3 4 5 6 7
Reverse items– vb GELUK
Bij het analyseren van reverse items, worden ze als volgt omgescoord:j
1 2 3 4 5 6 7
2 verander je in 6, 6 verander je in 2
Gaat uit van werkelijkheid onafhankelijk van communicatie werkelijkheid
Kwantitatief neutraal maken
kwalitatief context + rol respondent
28
3.4.2 Zelf-repportage is gesitueerd in de relatie tussen onderzoeker en respondent.
De rol van de onderzoeker/ interviewer moet zichtbaar gemaakt worden, omdat die nooit neutraal
kan zijn, je moet beschrijven:
• Wie is de onderzoeker/interviewer? (man, vrouw, ervaring,…)
• Wat is zijn/haar relatie tot het onderwerp? (ervaring, mening,…)
• Wat is zijn/haar relatie tot de respondent? (vreemde of niet, status,…)
De context moet zichtbaar gemaakt worden, omdat die nooit neutraal kan zijn
De respondent moet een rol krijgen in wat er gevraagd wordt:
• Wat is belangrijk voor de respondent?
• Hoe wil deze zich presenteren?
3.5 VRAGENLIJST-ONDERZOEK
1. Hypotheses (of informatie) genereren
2. Testen ontwikkelen en valideren
3. Schatting van populatieparameters (verschillen in groepen)
(4. Hypothesen toetsen)
Met deze verschillen in het hoofd, zullen we de eerste vorm van zelf-rapportage –vragenlijsten–
onderzoeken. Deze vorm wordt het meest gebruikt door een kwantitatieve benadering.
Open vragen geven veel informatie, maar:
• VEEL werk om antwoorden te coderen
• Respondenten geven soms dezelfde antwoorden op een paar verschillende manieren
(“coding errors”)
• Als het efficiënt kan zonder open vragen, geen open vragen gebruiken (te veel werk)
• Vb: open vragen: hoe is uw sex leven?
• Met deze verschillen in het hoofd, zullen we de eerste vorm van zelf-rapportage –
vragenlijsten– onderzoeken. Deze vorm wordt het meest gebruikt door een kwantitatieve
benadering.
3.5.1 Hypotheses of informatie genereren
• Je boek noemt 4 redenen om vragenlijsten te gebruiken. Daarvan bespreken we er hier 3 –
met aandachtspunten van hoe het te doen.
29
Ad 1) - een idee krijgen van waar het over gaat
Ad 2) - een gestandaardiseerde test ontwikkelen om bv depressie te meten
Ad 3) -wat is de gemiddelde depresssie-score in een populatie? [maar dan moet je al een idee
hebben van de standaard gestandaardiseerde test met norm)
Ad 4) - wat is het (oorzakelijke) verband tussen twee of meerdere concepten?
- bevestigen van de vooropgestelde structuur of samenhang van de items in de test?
Gesloten vragen praktischer, maar beter niet gebruiken als:
• Geen duidelijk idee over de antwoordmogelijkheden (vb eet je wel zuivel)
• Veel antwoordmogelijkheden (vb welke sport)
• Interesse in spontane antwoorden (vb wat leeft het meeste)
• Veel interesse in specifieke persoonlijke beleving respondent
• Met deze verschillen in het hoofd, zullen we de eerste vorm van zelf-rapportage –
vragenlijsten– onderzoeken. Deze vorm wordt het meest gebruikt door een
kwantitatieve benadering.
Soms wordt echt andere informatie gekregen op open dan op gesloten vragen
Wat is het belangrijkste probleem in de samenleving vandaag?
Spontaan
In vergelijking met andere zaken
WAAROM DENKT U DAT DAT ZO IS?
Open vragen geven soms meer informatie over de betekenis van bepaalde concepten
Is algemeen geluk in verschillende groepen voorspeld door geluk op dezelfde domeinen.
“Voel je je in het algemeen gelukkig?”
Omcirkel het cijfer dat het beste je mening weergeeft, waarbij 0 duidt op helemaal NIET gelukkig en
10 op helemaal gelukkig
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1) Gebaseerd op Abdel-Khalek (2006)
2) Gebaseerd op Graham, Eggers & Sukhantar (2004)
3) Gebaseerd op Glenn & Weaver (1981)
30
Je kunt scores van verschillende mensen makkelijk verwerken en vergelijken.
Maar je kunt je afvragen in hoeverre je in zo’n geval weet wat het antwoord betekent.
Zouden deze vragen andere antwoorden opleveren? (probeert u het zelf eens)
En bedoelt dan iedereen hetzelfde met geluk?
Betekent geluk hetzelfde voor iedereen?
Hoe kom je daar achter?
o Daarvoor heb je open vragen nodig
Interviews met 100 respondenten van twee opleidingsniveaus (laag/hoog) die gematcht waren op
geluksscore in een vragenlijst-onderzoek (Markus et al., 2004) (ander idee over ‘goed leven’)
Vraag: Wat betekent het om een goed leven te hebben?
o Amerikaanse vrouw, middelbare school afgemaakt
“Een goed leven hebben betekent de dingen hebben die je nodig hebt. Gelukkig en tevreden
zijn. In goede gezondheid verkeren. … Ik heb het hier over een dak boven je hoofd hebben, een job,
enig gevoel van zekerheid. Dat betekent het voor mij om een goed leven hebben. En natuurlijk
vrienden en familie, want zonder hen zou het maar eenzaam zijn.”
Vraag: Wat betekent het om een goed leven te hebben?
o Amerikaanse vrouw, universitair geschoold
“Ik vind dat het leven uitdagend moet zijn. Als alles te gemakkelijk verloopt, is het geen goed
leven. … Een hechte familie en sterke familiebanden zijn ook belangrijk. … Werk hebben dat je
graag doet leidt tot een goed leven. En het beoefenen van activiteiten die ontspannend of juist
uitdagend zijn.”
Toch zelfde score geluk
Laag opgeleid: geen slechte dingen gebeuren
Hoog opgeleid: uitdaging, er vanuit gaan dat alles goed gaat
3.5.2 Testen ontwikkelen en valideren
• Een goede test:
1. Meet een bepaald concept
2. Is betrouwbaar
3. Is valide
31
3.5.2.1 Meet een concept
DENK NA OVER HET CONCEPT!
GELUK kan gemeten worden via de CES-D
Hoe vaak kwam het de afgelopen week voor dat u:
1. Optimistisch was over de toekomst?
2. Gelukkig was met uw leven?
3. Van het leven genoot?
4. U zich zeker zo waardevol voelde als andere mensen?
VUL IN
Schaal: 0-1-2-3
0=zelden of nooit (minder dan 1 dag)
3= het grootste deel van de tijd of altijd (5 – 7 dagen)
o 1. Meet een concept
Of GELUK kan gemeten worden met de Satisfaction with Life scale
In hoeverre zijn de volgende vragen op u van toepassing?
1. In de meeste opzichten is mijn leven bijna ideaal VUL IN
1= helemaal oneens
2=oneens
3= niet eens/niet oneens
4=eens
5= helemaal eens
2. Mijn levenstoestand is uitstekend
3. Ik ben tevreden met mijn leven
4. Tot nu toe heb ik de doelen die voor mij belangrijk zijn bereikt
5. Als ik mijn leven zou kunnen overdoen, zou ik bijna niets veranderen
Voel ik me gelukkig ----- existentieel geluk
3.5.2.2 Betrouwbaar
• De bedoeling is om vragen te stellen die het concept zo goed mogelijk benaderen
o Heeft de schaal interne betrouwbaarheid? (Daarvoor kijk je of alle vragen wel
samenhangen)
32
• Ook goed kijken of het wel om één concept gaat of om meerdere
o Hangen sommige vragen meer met elkaar samen dan de andere?
o Zijn er verschillende dimensies?
Hangen ze samen? Latent concept!! Q7 en Q8: niets met concept te maken, correlatie laag met andere vragen
• Voorbeeld: items over houding t.a.v. roken
o Kunnen mensen verslaafd raken aan roken?
o Ruikt en smaakt tabaksrook vreselijk? (suggestief)
o Denk je dat de rook van de sigaretten van anderen schadelijk is voor jou?
o Als je bij vrienden bent die roken, ben je dan in staat niet te roken?
o Als je zenuwachtig bent, ben je dan in staat niet te roken?
o Denk je dat je een sigaret zult roken op enig moment in het volgende jaar?
o Denk je dat je binnen 5 jaar sigaretten zult roken?
• Is dit een schaal, denk je of meerdere? Probeer te zien welke verschillende schalen hierin
zitten?
• Validation of Scales Measuring Attitudes, Self-Efficacy, and Intention Related to Smoking
Among Middle School Students.
• Ford, Kentya H.; Diamond, Pamela M.; Kelder, Steven H.; Sterling, Kymberle Landrum;
McAlister, Alfred L. Psychology of Addictive Behaviors Issue: Volume 23(2), June 2009, p 271–
278 DOI: 10.1037/a0013747
33
• Voorbeeld: houding t.a.v. roken
Ford et al (2009) testten en valideerden een aantal schalen die attituden tav roken meten: intentie
tot roken, effectne voor gezondheid, gemoedstoestand, sociale voordelen, “self-efficacy” om roken
te vermijden.
Op de slide staat de gezondheid subschaal. Hier viel een item buiten de schaal bij het valideren ““If I
smoke (or were to smoke) I would consider this stupid of me.”
De andere items zijn:
1. Can people get addicted to cigarette smoking just like they can get addicted to cocaine or heroin?
2. Does tobacco kill more Texans than alcohol, AIDS, illegal drugs, auto accidents, suicides, homicides,
and fires combined?
3. Does tobacco smoke smell and taste horrible?
4. Do you think smoke from other people’s cigarettes is harmful to you?
3 van de 5 subschalen van Ford’s vragenlijst voor attitudes t.a.v. roken
34
3.5.2.3 Validiteit
• Convergent: hangt het instrument samen met andere instrumenten die hetzelfde
beogen te meten?
• Divergent: hangt het instrument NIET (negatief) samen met andere instrumenten die
iets verschillend beogen te meten?
• Voorbeeld convergentie: Geluk
1. Het hier en nu Hoe heb je je de afgelopen week gevoeld?
2. Een algemeen “oordeel” of “gevoel” over je leven Hoe voel je je over het algemeen in je leven)
3. Geen negatieve gevoelens hebben Heb je je gedurende de laatste weken heel
ongelukkig/depressief/… gevoeld?” (1 = Ja; 2 = Nee)
4. Wel positieve gevoelens hebben Heb je je gedurende de laatste weken heel
enthousiast gevoeld?
1) Vb. NLS-happiness: “Alles bij elkaar genomen, hoe voel je je dezer dagen?” (1 = heel
ongelukkig -> 4 = heel gelukkig)
2) Vb. Life-3 delighted-terrible scale:
3) Vb. Bradburn Affect Scale: “
5. Intense positieve gevoelens hebben “In welke mate voel je je
fier/geïnteresseerd/ … op dit moment/in het algemeen?”
5) PANAS – Positive Affect
6. Geen intense negatieve gevoelens hebben “In welke mate voel je je vijandig/
zenuwachtig/ … op dit moment/in het algemeen?”
6) PANAS – Negatief Affect: (1 = helemaal niet -> 5 = in sterke mate)
CONVERGENTE CONSTRUCTVALIDITEIT: samenhang (maar geen overlap) tussen gelijksoortige
schalen (met elkaar te maken maar niet één concept)
Voorbeeld convergentie: geluk
Samenhang tussen alle facetten, maar varierend van hoog
• Tevredenheid met het leven & welzijnsindex (.6)
tot vrij laag
• Negatief gevoel met tevredenheid met het leven (-.2)
Hebben dus zeker iets met elkaar te maken, maar vormen niet echt één concept.
En bij deze schalen is dat inderdaad het geval. pos en neg hangen niet erg samen.
35
Voorbeeld divergente validiteit: Geluk
• Scoren gelukkige mensen laag op depressie en angst-vragenlijsten?
• Gaan gelukkige mensen beter om met stress?
• Voorbeeld: Geluk
1. Hypotheses (of informatie) genereren
2. Testen ontwikkelen en valideren
3.5.3 Schatting van populatieparameters vragenlijst gebruiken in verschillende culturen
We gaan hier een specifiek vb geven van de populatieparameters: Als we willen weten of iets
meer of minder voorkomt in de ene dan de andere cultuur. Bijvoorbeeld hebben mensen in Japan
minder zelfwaardering dan mensen in de VS
• VRAGENLIJSTEN TRANSPORTEREN NAAR ANDERE CULTURELE CONTEXT
Drie vragen:
a) Hoe relevant is het concept dat je wilt meten?
b) Worden bepaalde vragen op dezelfde manier begrepen?
c) Is het concept op dezelfde manier verbonden met andere concepten als in de oorspronkelijke
context? (Validiteit)
Ongeluk stijgt depressive stijgt
Concept begrijpelijk (over culturen heen)
Vragen door iedereen op zelfde manier begrepen (ook vertalingsfouten)
Voorspelt vragenlijst zelfde dingen?
A) HOE RELEVANT IS HET CONCEPT?
• Zelfconcept in Westerse landen positief, veel minder in Japan
• Japanners scoren lager op zelfwaarderings-vragenlijsten (Heine & Leman, 1999)
36
Als je Amerikanen vraagt om zichzelf te beschrijven, noemen ze 4 positieve op 1 negatieve
eigenschap; bij Japanners is die verhouding …..
FunctieL Zelf-kritiek maakt het mogelijk om te weten hoe je moet verbeteren.
Je goed voelen over jezelf is minder belangrijk dan de verwachtingen die anderen hebben
naleven, normatief handelen.
Zelf-kritiek belangrijk, niet zelfwaardering in Japan!
Zelfwaarde andere voorspellende waarde in Japan dan USA!!
B) WORDEN BEPAALDE VRAGEN OP DEZELFDE MANIER BEGREPEN?
Tevredenheid met het leven schaal
Japan: luiheid. Je kan/moet jezelf altijd verbeteren
Op deze vraag scoren Japanners bijna altijd lager, maar is het een kwestie van lagere tevredenheid
met het leven? Kan zijn dat dit specifieke item helemaal geen tevredenheid met het leven aangeeft;
voor Japanners een gebrek aan zelf-kritiek (ER is altijd ruimte tot zelfverbetering)
C) validiteit
• Lage zelfwaardering is in Westerse landen veel sterker gekoppeld aan depressie dan in Japan
Voorbeeld: Opvoeding
Onderzoek van Diana Baumrind over verschillende ouderschapstijlen (1967, 1971)
Voorbeeld: Opvoedingsstijlen
Controlerend:
o “Mij vader/moeder wil dat ik steeds gehoorzaam aan zijn/haar regels”
Ondersteunend:
o “Mijn vader/moeder wil dat ik zelf leer hoe ik iets moet aanpakken”
37
AUTORITAIR = Ouders verwachten dat het kind zich conformeert, en ze vertrouwen op straf en dwang
(controlerend, niet ondersteunend)
Over dat ander beeld: uit VS onderzoek blijkt vooral dat kinderen van autoritaire ouders weinig
sociale vaardigheden, een lage zelfwaarde en meer kans op depressie hebben. Ze doen het niet per
se slecht op school en er is ook niet per se veel probleem gedrag.
Gezaghebbend: Ouders eisen veel van hun kinderen maar ze staan ook open voor inbreng van het
kind (controlerend, ondersteunend)
Hoe zouden deze bevindingen generaliseren naar andere culturele contexten?
Maar onderzoek geeft aan dat veel ouders in andere ethnische groepen in de VS hoog
scoren op autoritaire opvoedingsstijl
• Chao (1994, 2001): Chinese ouders zijn autoritair
• Ogbu (1994): Zwarte moeders in de VS zijn vaak autoritair.
• K: Chao 1994, 2001: vragenlijst onderzoek
• Ogbu, 1994: komt uit een boek “Cross-cultural roots of minority child development”, weet
niet wat voor onderzoek het is
Andere verbbanden
Chao (1994, 2001): Chinese kinderen van autoritaire ouders
o Doen het goed op school
o Kunnen omgaan met de eisen van de ouders, terwijl ze toch hun sociale en
schoolleven niet verwaarlozen
38
Ogbu (1994): Kinderen van autoritaite zwarte moeders in de VS
o Zijn niet agressiever dan anders opgevoede leeftijdsgenoten
o Voelen de autoritaire opvoeding als een teken dat hun moeder om hen geeft.
• TRANSPORTEREN NAAR ANDERE CONTEXT?
Let dus op:
• De relevantie van het concept
• De betekenis van bepaalde vragen
• Andere connotaties of verbanden van bepaalde concepten.
4. College 4 : zelfrapportage
LEERDOELEN
• De meerwaarde van dagboekstudies kennen
• Weten wat een narratief is en de functies van narratieven kennen en begrijpen
• Weten wanneer een interview een geschikte manier van dataverzameling is
• Verschillende soorten van interviews kunnen onderscheiden en weten wanneer ze te
gebruiken
• Weten wat een goede interviewer is
4.1 DAGBOEKSTUDIES
Eigenlijk gelden dezelfde overwegingen als het gaat om verschillende groepen binnen een cultuur of
land.
Ik heb een vragenlijst voor depressie die ontwikkeld is voor vrouwen. Kan ik die zomaar
transporteren naar mannen?
Ik heb een vragenlijst voor motivatie die ontwikkeld is voor jongere mensen. Kan ik die zomaar
gebruiken voor bejaarden?
• Gedrag en beleving in een natuurlijke situatie (Bolger et al., 2003 )
o Vragenlijst invullen bij pieptoon of op het einde van de dag:
Hoe voel je je nu/sinds de laatste bevraging
• Individuen rapporteren over situaties die ze net beleefd hebben
o Minder kans op retrospectie (vooral bij kwantitatief)
enkel belangrijk als je het nu wilt weten
o Het is duidelijk welke situatie als referentiekader dient voor de zelf-rapportage
39
• VOORBEELD
• Beleven mensen met schizofrenie minder positieve emoties?
• Zelf-rapportage studies en interviews suggereren dat patiënten met schizofrenie inderdaad
minder positieve emoties beleven (Horan et al., 2006)
• Uit experimenten blijkt dat ze evenveel positieve emoties beleven als anderen (Kring &
Earnst, 1999)
Dagboekstudie met een groep schizofrene patienten en een controle groep
Verscheidene keren per dag – 1 week
1. Waar en bij wie ben je?
Wat doe je?
Wat voel je? Emoties
2. Waar kijk je naar uit?
Hoeveel plezier verwacht je te beleven bij die activiteit?
• Schizofrene patiënten verwachten minder plezier te beleven aan doelgerichte activiteiten
Verwachten minder + -> Minder toekomstige emoties door minder organisatie -> Emotieregulatie
Resultaten:
• Schizofrene patiënten beleven evenveel plezier als anderen tijdens acitviteiten
• Schizofrene patiënten doen minder doelgerichte activiteiten en kijken minder uit naar zulke
activiteiten
(Gard et al., 2007)
40
BELANGRIJK:
• Respondenten rapporteren emoties herhaaldelijk en beschrijven het moment, maar maken
zelf niet de link: dat doet de onderzoeker (respondentenonderzoek)
Kwalitatieve dagboeken
• Dagboekstudies kunnen ook een veel opener formaat hebben: schrijf op wat je gedaan hebt,
voelde etc.
• Kunnen ook letterlijk dagboeken zijn: houd een dagboek bij
• Bestaande dagboeken analyseren
Kwantitatief Kwalitatief
Dagboekstudies gaan vertekening van ‘retrospectieve zelfrapportage tegen (mensen rapporteren wat ze echt voelen)
Dagboekstudies geven weer hoe mensen door de dag heen hun gevoelens construeren
Op moment zelf en achteraf constructie -> gebeurt op andere manier
Niet één onpartijdige en objectieve manier om de werkelijkheid weer te geven [realisme]
Verschillende perspectieven op de werkelijkheid [relativisme of constructivisme]
• VRAAG
Wie van de volgende onderzoekers kan het best gebruik maken van dagboekonderzoek?
a) Jan die geinteresseerd is in de manier waarop rokers hun gedrag rechtvaardigen
b) Anne die wil weten wat rokers onderscheidt van niet-rokers
c) Martien die wil weten of mensen ‘s avonds meer behoefte krijgen aan roken
d) Geen van drie
c is het beste: tijdsdimensie, contigentie
4.2 NARRATIEVEN
Narratief (een vertelling) = een verhaalde ervaring (meestal verbaal) van een gebeurtenis in het
heden of verleden, of van mensen. (Typisch voor kwalitatief onderzoek)
Interview,… eigenlijk ook narratief, ander perspectief
41
Voorbeeld:
Dit is een boek over agorafobia, dat een aantal kwalitatieve methoden gebruikt, om de inzichten van kwantitatieve methoden aan te vullen. Kenmerken agorafobie
Methode in dit boek:
• Analyse van narratieven van één vrouw, Meg, die aan Lisa (een jonge psychologe) vertelt
over haar paniekaanvallen en haar leven
Onderzoeksvraag: Hoe ervaart Meg de paniekaanvallen zelf????
• Meg, de vrouw waar Constructing Panic over gaat zegt zelf: “I need to explain my answers for
them to make sense.”
• Wordt gezien als een ziekte. Daarmee overkomt het de patiënt
dat, zou een kwalitatief onderzoeker zeggen, is een keuze.
• Geen aandacht voor het feit dat het een meerderheid vrouwen is wie dit overkomt
• Wat voor vrouwen? Waarom vrouwen?
o Is er eigenlijk een reden dat de onderzoekers –meerderheid mannen– deze vrouwen
als ziek bestempelen.
• Lisa neemt alle gesprekken op en neemt ook conversaties op tussen Meg en haar gezinsleden
ONDERZOEKSVRAGEN:
1. Hoe beleeft Meg paniekaanvallen?
2. Hoe communiceert Meg paniekaanvallen?
3. Wat betekenen paniekaanvallen in de context waarin ze voorkomen?
De context van het levensverhaal
• Meg wordt voorgesteld: vrouw van 34, 2 kinderen, getrouwd, woont in goed verzorgd huis
• Lisa, de interviewer, wordt voorgesteld: vrouwelijke psycholooge na dissertatie-onderzoek
• Waar hebben ze elkaar leren kennen? Tijdens kwantitatieve fase van het onderzoek.
• Achtergrond: Meg wilde verder praten. Meg is de “actor”
• Waar? Bij Meg thuis en tijdens veel gesprekken.
• Lisa hecht belang aan het perspectief van Meg zelf
42
Meg is actor, gesprekken bij Meg thuis
Lisa probeert te begrijpen hoe het voor meg is
Deze informatie dient om alles in de context, de actor en de onderzoeker dat dit onderzoek wellicht
heeft beinvloedt te expliciteren.
De spelregel van transparantie!
• terugkoppelen naar Karen’s eerste college: transparantie van de vraag, de uitgangspunten
van de onderzoeker, de context die van belang wordt gevonden.
Idee achter het onderzoek
• De structuur van Meg’s verhalen belichaamt haar kijk op haar paniekaanvallen, zichzelf en
op anderen
• Verhalen worden dus serieus genomen:
“ We view stories not as flawed renditions of reality but as windows into individual and
collective theories of reality”
• Megs verhalen = narratief = verhaal van belangen, gedrag, …
Grootste paniekaanval
• Meg gaat lunchen met haar man William en een nicht van haar man, Harriet.
• Meg zegt dat ze tijdens de lunch “dezelfde trillende (aarzeling) bange gevoelens had”
als tijdens een eerder beschreven paniekaanval.
• Ze zegt niks tegen haar gezelschap en slaagt erin haar angst onder controle te
krijgen.
• Dan stelt William voor om Harriet mee te nemen voor een bezoekje aan zijn vader.
• Op weg naar de vader van William komen ze op de snelweg in de file terecht.
• Daar heeft Meg “de ergste verschijnselen van angst ooit”. Ze “gaat dood van de
angst” op de achterbank. Ze probeert zichzelf af te leiden door een boek te lezen,
maar het wordt er alleen erger van. Dan vertelt ze William dat ze lijdt en vraagt om
om van de snelweg af te gaan.
• Goed en wel bij William’s vader aangekomen, voelde Meg zich nog steeds in paniek.
• Ze wond zich erover op dat ze nog terug moeten om nicht Harriet naar haar hotel te
brengen.
• “Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes
blijven. Alstjeblieft..” Ik zei ik kan het gewoon niet. Als ik dit nog een tweede keer mee moet
maken, overleef ik het niet. En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te
zitten in het verkeer. Ik—Ik –Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen”
43
• Eerst verzette William zich tegen het verzoek, maar uiteindelijk stemde hij in om over de
kleine weggetjes terug te keren.
• Meg ziet dit als een keerpunt in haar leven: “Ja, dat was het begin van mijn
vermijdingsgedrag, -- vanaf die tijd vermeed ik iedere –iedere plek waarin ik me gevangen
zou kunnen voelen”
1. Interview als narratieven
2. De interviewer als co-narrator
3. Narratieven als stellingnames
4. Narratieven als onderhandelingen
5. Narratieven verbinden het uitzonderlijke met het normale
6. Narratieven stelt normen
Een interview kan worden beschouwd als een vorm van narratief, of ook als een methode om
narratieven te produceren (vooral open interviews).
4.2.1 Hoeveel vertellers zijn er?
• Rol van de interviewer is belangrijk bij kwalitatief onderzoek!
Minder bij kwantitatief (interviewer = onzichtbaar)
• Veel narratieven gaan uit van één verteller, maar in realiteit gaat het meestal om meer dan
een.
• In kwantatief onderzoek wordt de interviewer onzichtbaar gemaakt of gehouden – de
neutrale interviewer– maar onderzoeker speelt natuurlijk wel degelijk een rol
• In de loop van de uitwisseling komen tot een wederzijds geaccepteerde versie van het verhaal
= co-construction van vertellingen
• Dat is een belangrijke component van relaties en interacties in het dagelijks leven
“The interviewer’s presence and form of engagement –how she or he listens, attends, encourages,
interrupts, disgresses, initiates topics, and terminates responses– is integral to the respondent’s
account. It is in this specific sense that a ‘story’ is a joint production”
• Narratief dus altijd afhankelijk van hoe de interviewer zich gedraagt, maar ook van wie de
interviewer is:
o Zelfde ervaringen?
o Zelfde sociale identiteit? (positive, geslacht, schooling)
o Hoe ziet de interviewer de respondent? (onbewust vooroordelen)
o Maar ook: Hoe ziet de respondent de interviewer?
44
• Co-constructie of conversationeel narratief bestaat uit de volgende elementen:
narratief / co-constructie is 1 manier waarop mensen praten
o Vragen over de beschrijving
o Verduidelijkingen over de chronologie
o Onderhandelingen over de betekenis van de gebeurtenis
o Speculaties over de verklaring
• Dit is belangrijk in menselijke verhoudingen in het algemeen
(Ochs & Capps, 2001)
- Narratief bestaat uit de volgende elementen:
- Een beschrijving
- Een chronologie
- Een evaluatie
- Een verklaring
(Ochs & Capps, 2001)
- Dus narratieven nemen positie, evalueren de waarde van personen en gedragingen, en
leggen verbanden.
- Narratieven zijn belangrijke sociale stellingnames. stelling krijgt reacties
Narratieven als zelf-presentaties & presentaties van plaats in de wereld (geen neutrale beschrijving)
Bijvoorbeeld: Constructing Panic
Meg: “Ik denk dat ik mezelf zo’n beetje beschouw als iemand met agorafobie en ik denk niet … Euhm ik beschouw andere mensen als normaal Ik voel mij gewoon slecht () dat ik hen tekort doe door mijn agorafobie”
Meg: “I guess I sort of define myself as an agoraphobic and I don’t Uh I look at other people as normal I just feel bad () of what I’m depriving them of because of my agoraphobia”
Positionering– verklaring van gedrag naar anderen– Dat zijn sociale daden
Meg vertelt na het boek dat ze, ondanks haar agorafobia, een reis heeft gemaakt met het vliegtuig:
“Ik kan niet zeggen dat ik ‘genezen’ ben van mijn fobie, maar ‘t is wel goed dat ik niet ben () blijf hangen in, ik beschouw mijzelf niet, () eerst en vooral als iemand met agorofobie en en … toen ik in de ergste fase van deze () stoornis was, Dat was echt mijn identiteit.”
“I can’t say I am phobia free, but one good thing is that lately I am () find that I don’t dwell on, I don’t think of myself , () first and foremost as an agoraphobic and and….when I was really in () the worst throes of this () disorder, That was really my identity.”
45
Dus:vertelt niet zozeer wat er gebeurd is, maar vooral wat het voor haar betekent
• Om een narratief te kunnen vertellen, moet je de aandacht van anderen opeisen. Dat is al
een legitimering van het verhaal (mensen meetrekken in verhaal)
Voorbeeld:
Vader: “Ik moet jullie vertellen waar ze reclame voor aan het waren maken op Glenview (…) Glenview Avenue op de weg naar huis” Sean: Kijkt naar papa Beth: Kijkt naar papa Mama: “Wat?” (vol spanning)
Dad: I got to tell you what they were advertising on Glenview (..) Glennview Avenue on the way home Sean: Looks at dad Beth Looks at dad Mom: What? (anxiously)
• Narratief veronderstelt akkoord met de betekenisverlening
• Duidelijk wanneer dit akkoord niet verkregen wordt (gedeelte werdelijkheid)
Voorbeeld
Owen: Mama() was dat niet grappig? Was dat niet grappig toen je () dacht dat dat ding een augurk was? En ik het opat? Moeder: Nee dat was niet grappig.
Owen: Mommy () wasn’t it funny? Wasn’t it funny when you () thought that thing was a pickle? And I ate it? Mother: No that wasn’t funny
• Verbinden het uitzonderlijke met het normale of verwachte
Voorbeeld:
• Kanker-narratief van een vrouw die een moeilijk leven heeft = Verbindt de kanker met de
rest van haar leven
Voorbeeld: vrouw met kanker
I: Had u een masdectomie of een lumpdectomy?
R: Nee, een lumpdectomie.
I: OK
R: Ja, dus ik had dat en toen een heel jaar chemo en bestraling en ik ging door een hel, helemaal
alleen.
I: Hmmm…
R: Geen man, weet u, en drie kinderen. Ze waren nog jong.
I: O, dat moet zwaar geweest zijn
R: Het was afschuwelijk. Ik had geen morele steun, niemand om me te helpen…
Helemaal alleen zijn: verbinding ongetrouwd zijn
• Onderzoek naar de manier waarop de identiteit van een kind van 2 ½ jaar wordt verhaald in
Taiwan en in de VS. (normen!)
• Dat is de leeftijd waarin een gevoel van identiteit (zelfbesef) zich ontwikkelt.
46
• Miller keek naar de manier waarop de moeder het kind hielp verhalen over zichzelf te
vertellen.
• Zelf-narratieven van een peuter lijken altijd een co-constructie van moeder en kind te zijn.
• Culturele verschillen in de wijze waarop de identiteit of het zelf van een kind verhaald wordt
o Amerikaanse moeders halen gebeurtenissen aan waarin het kind iets goeds deed en
prijzen
o Taiwanese moeders laten zien hoe hun kind sociale normen overtreedt en proberen
het kind fouten te laten inzien in de loop van een dialoog
• Co-constructie Taiwan (norm = kritisch naar zichzelf kijken)
Moeder (kijkt naar kind) Uh, de dag dat jij met mama en met je (oudere) zus naar muziekles meeging.
Was dat leuk?
Kind: Dat was leuk
Moeder: Maar was er iets dat de juf jou niet gaf?
Kind: Gaf mij geen sticker
Moeder: Gaf je geen sticker. En toen, wat deed je toen?
Kind: Huilen
Moeder: O, je huilde he? Je huilde dat je geen sticker kreeg (zeur-toon). Je zei waarom krijg ik geen
sticker? Niet?
(Kind kijkt op van een boek, glimlacht tegen moeder, en slaat dan de ogen neer)
Werkelijkheid is co-constructie
Beschrijving, chronologie, evalautie, verklaring
• Co-constructie Taiwan
Zus tegen de moeder: Ja, “waarom krijg ik geen sticker? (doet zeuren na)
Moeder tegen kind: Sticker (zucht). Oh, je liet mama afgaan (lett. Gezicht verliezen). Ik wou wel door
de grond zakken. He? Dat is wat mama wou doen (glimlacht, schudt het hoofd, glimlacht weer)
Kind wijst naar het boek en zegt iets onverstaanbaars
Zus: Mama viel bijna flauw, bijna
Beth: Mijn wiskundeleerkracht? Ik vind haar niet leuk. Ze is altijd – Ze doet zo van: Ik weet dat als je naar je vraagstuk kijkt, dat je denkt ‘maar allee, hoe moet dit nu?’ Mama: Je wiskundeleerkracht zegt dat Beth: Ze zegt dat vaak Mama: ‘Maar allee, hoe moet dit nu’? Beth: Ze zegt zo ‘allee….’ Mama: Ja, da’s niet zo (…) goed.
Beth: My math teacher? I don’t like her She’s always—She’ll go: I know when you are looking at your math problem that you’ll think OMG Mom: Your math teacher says that Beth: She says that a lot Mom: O my God? Beth: She’ll go o:h God Mom: Yeah, that is not very (…) good.
• Goedkeuring niet krijgen raar gesprek werkelijkheid anders presenteren
47
• Niet slechts neutrale gegevens, maar een perspectief op de wereld
Interviews veel problemen neutraal te zijn
• In de co-constructie van narratieven wordt dit perspectief onderhandeld of goedgekeurd.
• IN HOEVERRE ZIJN INTERVIEWS NARRATIEVEN?
4.3 INTERVIEWS
1. Wanneer kies je voor een interview als methode van data-verzameling?
2. Verschilende vormen van interviews
3. Hoe maak je een interview?
4. De interviewer als “instrument” van dataverzameling
Hoe verwerk je de gegevens van een interview? (komt in je boek voor, maar zal voor ons in een
andere les ter sprake komen)
• Als je geïnteresseerd bent in zelf-rapportage
• Voordeel t.o.v. vragenlijsten is de flexibiliteit van de vragen:
• Makkelijk om vragen te stellen op basis van de voorgaande antwoorden van de
geïnterviewde (makkelijk verduidelijking vragen)
Veel gebruikte techniek
a. Volledig gestructureerd interview:
Vaste vragen en vooraf bepaalde antwoorden
Voorbeeld: Hoe vaak beoefent u de volgende sporten?
Voordeel: makkelijk te kwantificeren data, vergelijkbaarheid en consistentie van de data,
steeds dezelfde onderwerpen behandel
Nadeel: geen nieuwe ontdekkingen, geen mogelijkheden voor geinterviewden om eigen
informatie toe te voegen
Wanneer gebruiken?
• Als je al weet wat de belangrijke onderwerpen en antwoorden zijn.
• Als het voordelen heeft om de vragen mondeling te stellen(mensen die niet goed
abstract denken, schriftelijk, ongeletterden)
• Vanwege de voorbereiding van de respondenten
• Filter-vragen (of: computer): heb je dit ooit gedaan/meegemaakt?
• Aanpassing vragen
• Type respondenten (niet gewend aan schriftelijk antwoorden)
48
• Vragenlijsten over emoties aan laag of ongeschoolden niet gewend om te lezen, of
ingewikkelde formulieren in te vullen
• Filtervragen (zie later)– Heeft u kinderen? Zoja, in welke leeftijd.
• Vragen zelf moeten nog aangepast worden:
• Kunt u mij vertellen over een keer waarop een college of klasgenoot u beledigde? Ja, dat
was Jan, de jongen die altijd naast mij zat tijdens wiskunde. Hij hield zijn hand voor zijn werk,
alsof ik het zou copieren. Dat vond ik beledigend. Alsof ik zelf niet in staat was om te
vraagstukken op te lossen.
• Kunt u mij vertellen wat u precies voelde toen Jan dat deed? Of “waarom denkt u dat Jan dat
deed?”
b. Ongestructureerd interview:
Onderwerpen of thema’s gespecifeerd, maar geen vragen
(geen enkel interview is 100% ongestructureerd)
Voorbeeld: vertel eens iets over de relatie met uw eerste lief
Voordeel: het interview kent een vrij verloop, er kunnen onverwachte antwoorden en vragen
komen
Nadeel: Vaak moeilijker te analyseren (zie: inhoudsanalyse)
Vooral te gebruiken als:
• er weinig bekend is over het onderwerp
• je geinteresseerd bent in de spontane gedachtengang van het individu
c. Semi-gestructureerd interview:
Interviewer kan de precieze bewoording van de vragen of de volgorde omdraaien naar
aanleiding van het verloop van het interview (laat je leiden door de participant, gestructureerd kan
dienen als standaard) makkelijker te vergelijken
eerst: U doet aan sport? Welke?
daarna: Is dat in clubverband? Welke club?
Onderliggende veronderstellingen:
a. Gestructureerd interview
Vragen zijn relevant voor iedereen
Zullen door iedereen op eenzelfde wijze worden begrepen
49
b. Ongestructureerd interview
Kwantitatief Kwalitatief
- onbekend wat de meest relevante vragen zijn - vraagstelling wordt aangepast aan
respondenten
Gaat om het perspectief van respondent – zoveel mogelijk aan het woord laten
In het boek wordt er gesproken over
kwantitatieve kwalitatieve interviews
EN: bestaat er wel zoiets als een ongestructureerd interview?
Een minimale hoeveelheid planning is namelijk altijd vereist!
Theorie! (WAT WIL JE WETEN?)
- Outline: wat zijn de onderwerpen die je aan de orde wilt laten komen?
- Brainstormen, informeren en uitproberen!
- Mogen specifieke vragen zijn, maar hoeft niet
- Kunnen respondenten ze beantwoorden?
- Opstellen van verschillende types vragen
Types vragen
• Essentiele vragen:
o Gaan over het onderwerp van het onderzoek
• Extra vragen:
o Equivalent met de essentiele vragen, maar anders geformuleerd
o checken voor gevoeligheid aan formulering en voor consistentie
(of…betrouwbaarheid)
• Weggooivragen:
o Leiden af van een gevoelig onderwerp (voor de relatie)
o O, wat ik net vergeten te vragen was: Hoeveel zussen en broers waren er in uw
gezin? – geven respondent een moment om af te koelen.
• “Prompts”:
o Kunt u dat verder uitleggen? Wat gebeurde er toen?
o Probing: [probeer een respondent meer te laten vertellen, vraag om uitleg
kunst op de juiste manier vraagstellen
50
VRAGEN
• Inhoudelijk belangrijk welke vraag eerst komt:
Bedreigende vragen later –denk aan mogelijke invloed van eerdere vraag op latere vraag.
Voorbeeld:
Heeft uw moeder u ooit geslagen?
Hoe is de relatie met uw moeder? of omgekeerd
• LET OP: Assimilatie en contrast!
Meteen dicht slaan bij vraag 1, assimilatie en contrast!
• VRAGEN
• Geen suggestieve vragen
• Geen veronderstelling alvorens vraag te stellen
• Stel eerst hoofdvraag, dan bijvragen
U doet toch wel…
vragen zo open mogelijk
• Interviewen gaat over de relatie tussen interviewer en respondent.
• Twee manieren om die relatie te beschouwen:
Kwantitatief Kwalitatief
de rol van de interviewer moet neutraal en professioneel zijn
De rol van de interviewer moet zichtbaar gemaakt worden, omdat die nooit neutraal kan zijn
Keuze heeft invloed op soort data
4.3.1 INTERVIEW TECHNIEK
• Actief luisteren:
• Naar de persoon kijken
• Oogcontact houden
• Lichtjes naar de persoon buigen
• ‘Open’ en ‘relaxte’ lichaamshouding, maar niet nonchalent
• Bevestigen (knikken, uhuhum, etc.)
51
• Non-verbale communicatie:
• Uiterlijk en kledij aanpassen
• Wees bewust van bewegingen en houding
• Beleefdheidsvormen in andere culturen
Interactie met respondent:
• Aanmoediging (praat maar verder)
• Stiltes zijn niet noodzakelijk negatief
• Wees niet opdringerig
• Doorvragen!!! = probing
• Nooit denken dat je antwoord wel kan raden, vraag het!
• VB. VAN PROBING
Ruth ondervraagt een 15-jarige jongen op de middelbare school die als een van de weinigen
in een rolstoel zit.
Ruth: Hoe voel je je over de manier waarop je door
anderen behandeld wordt op school
Jongen: Gaat wel…Heel slecht eigenlijk. Ik heb al tegen
mijn ouders gezegd dat ik hier weg wil. Ik vind het
hier vreselijk.
Ruth: Als je echt besloten hebt dat je hier wegwil,
waarom ben je hier dan eigenlijk nog?
Gemiste kans: Vertel eens wat er hier zo vreselijk is. Kan je me over een specifiek voorval
vertellen?
52
Ruth: Als je echt besloten hebt dat je hier wegwil,
waarom ben je hier dan eigenlijk nog
Jongen: Het doet er niet toe, want mijn ouders willen niet dat ik van school verander. Zij vinden het
belangrijk dat de school zo dicht bij huis is
Ruth: Denk je dat dat (dicht bij huis naar school gaan)
een positieve invloed heeft op je schoolwerk?
Gemiste kans: Heb je daar conflicten over met je ouders? Of: Kan je me vertellen hoe het gesprek
met je ouders over deze zaken vaak verloopt?
Ruth: Denk je dat dat (dicht bij huis naar school gaan)
een positieve invloed heeft op je schoolwerk?
Jongen: Nee, eigenlijk niet. Ik weet dat ik sowieso goede punten haal. Dat is onafhankelijk van de
school. Ik zou wel heel graag willen dat mijn ouders me naar die andere school laten gaan, maar dat
betekent niet dat ik mijn best niet meer doe op school
Gemiste kans: Wat is er zo aantrekkelijk aan die Andere school? Waarom zou je daar liever naar
school gaan?
DUS: Actief luisteren en opvolgen, verder vragen.
4.3.2 SOORTEN PROMPTS
• Open-ended (om meer detail te krijgen)
o Kan je me daar nog wat meer over vertellen?
• Open-ended (om verduidelijking te vragen)
o Ik weet niet zeker of ik dat begrijp. Kan je nog een keer uitleggen wat je bedoelde?
• Gedetailleerd (om meer gegevens van een bepaald type te krijgen)
o Wie was nog meet aanwezig?
o Wanneer gebeurde dat precies?
o Waar was het?
53
5. College 5 : focus groepen
LESINDELING EN LEERDOELEN
1. Definitie focusgroep: wat zijn focusgroepen? hoe verschilt focusgroep van interview? voorbeeld opvoedingsondersteuning 2. Ontwikkeling focusgroep: hoe ontstaan in marketing onderzoek?
3. Wanneer focusgroep: wanneer gebruik je focusgroep? 4. Hoe focusgroepen opzetten? welke stappen? voorbeeld opvoedingsondersteuning nieuwe variant: online discussiegroepen 5. Wetenschappelijke benadering focusgroep in de psychologie: ‘denken als sociale activiteit’ onderzoeksvoorbeeld vooroordeel
5.1 SITUERING
Focusgroep = kwalitatieve methode van dataverzameling
≠ kwalitatief interview (vorige week) (ook praten maar individueel
≠ natuurlijke observatie (volgende week)
5.2 Definitie focusgroepen
METHODEN VAN DATAVERZAMELING: ZELFRAPPORTAGE
Onderzoeksvraag Methode van dataverzameling Kwantitatief Kwalitatief
Persoonlijke beleving van mensen Zelf-rapportage onderzoek
- Frequentie en intensiteit van bepaalde ervaringen/ meningen (bv geluk)
- Algemene verbanden (bv rijkdom – geluk)
Gesloten vragenlijsten/interviews aan grotere groepen
Omstandigheden/momenten van de ervaring Dagboekonderzoek
Subjectieve betekenis van de ervaring Ongestructureerde of kwalitatieve interviews
VOORBIJ ZELFRAPPORTAGE
Onderzoeksvraag Methode van dataverzameling Kwantitatief Kwalitatief
Wat zijn oorzaken van bepaald gedrag (bv roken, kind straffen,…)?
(Quasi) experimentele studies
Hoe gedragen mensen zich spontaan in natuurlijke context (bv moeder interacties thuis)
Naturalistische observatiestudies
Hoe vormen mensen zich een mening in interactie met andere groepen?
focusgroepen
54
5.2.1 KENMERKEN
Focusgroep = doelgerichte groepsdiscussies over een bepaald onderwerp dat door een onderzoeker
wordt ingeleid (=focus)
Nadruk op
natuurlijk taalgebruik
in sociale interacties tussen groepsleden (mening in meningvorming)
tijdens georganiseerde groepsdicussies
IMPLICATIES
Interactie tussen groepsleden centraal! ≠ interactie met onderzoeker in interview
Onderzoeker = moderator of facilitator ≠ rol interviewer
Proces bewaken, bij onderwerp blijven, iedereen aan de beurt laten komen
Selectie groepsleden ifv optimale kwaliteit discussie ≠ toevallige steekproef
goede combinatie mensen + het aantal mensen (5-10)
EIGENHEID
• Eigenheid focusgroepen tav vragenlijsten en interviews (Gamson, 1992)
(1) Participanten gebruiken alledaagse taal
Inzicht in alledaagse kennis en vanzelfsprekendheden
(2) Participanten zoeken naar gemeenschappelijkheden
Inzicht in (vaak impliciete) gedeelde aannames binnen een sociale groep
wat mensen normaal vinden
(3) Participanten verschillen van mening
Inzicht in hoe mensen redeneren obv hun standpunten, argumenten en tegenargumenten
5.2.1.1 VOORBEELD OPVOEDINGSONDERSTEUNING: EIGENHEID FOCUSGROEP?
• Onderzoek als voorbereiding op interventie: SAMIK project (‘Studie en Actie met
MIgrantenvrouwen en hun Kinderen’’; Phalet, 1995)
1. Tijdens huisbezoeken (onderzoeker+bemiddelaar)
o Kwalitatief interview moeder doet haar verhaal: nadruk op persoonlijke beleving,
bijv huwelijksproblemen, problemen met het kkind
moeders zagen het vaak als kans om over problemen te praten
o Natuurlijke observatie wat doet moeder met kind?
Nadruk op opvoedingsgedrag, bijv. autoritair en toegeeflijk optreden t.a.v. kind
55
2. Moederbijeenkomsten in buurtcentrum
Focusgroepen (onderzoeker + sociale werker + bemiddelaar)
VRAAG: WAAROM FOCUSGROEPEN?
Welke inzichten in opvoeding kunnen focusgroups opleveren – naast je informatie uit
kwalitatieve interviews en observaties tijdens het huisbezoek?
Alledaagse taal: aansluiten bij manieren van praten/denken over opvoeding van
moeders
Zoeken naar gemeenschappelijkheid: komen tot gezamenlijke standpunten over
sociale problemen, bijv. contacten met de school verbeteren
Meningsverschillen: in discussie gaan over bijv. racisme vs eigen
verantwoordelijkheid van ouders (meningen + standpunten van anderen)
Empowerment! moeders vormen groep en treden ‘sterk en solidair’ naar buiten, bijv.
rond school, huisvesting … ≠ interviews = nadruk op privéleven en psle beleving ...
• Veel gebruikte techniek in marketing en in politieke campagnes in de VS
• Later overgenomen en verfijnd in wetenschappelijk onderzoek
Campbell & Muncer (1987) ‘Models of anger and agression in the social talk of women and
men’ hoe verwoorden mannen en vrouwen hun eigen kwaadheid en agressie?
Gamson (1992) ‘Talking politics’ hoe denken mensen over kernenergie?
5.2.1.2 EEN TEVREDEN GEBRUIKER VAN FOCUSGROEPEN
• “the poll-driven, focus-group-tested, made-for-television president”
• Clinton liet zijn optredens en speechen altijd eerst testen in focus-groepen.
• Journalist Paul Anderson:
“It is well recognized by decision-makers that the most powerful people in Washington are
the anonymous members of the focus group.”
• Roger Ailes, a Republican strategist:
"When I die, I want to come back with real power. I want to come back as a member of a
focus group."
5.2.1.3 EEN ONTEVREDEN NIET-GEBRUIKER
• In volle strijd met Pepsi Cola in de VS, lanceert Coca Cola op 23 april 1985 het product ‘New
Coke’ (eerste wijziging formule in 99 jaar), en neemt de oude cola uit de roulatie.
• Bijna 200,000 smaaktests hadden uitgewezen dat men de New Coke het lekkerst vond.
56
• De ‘classic’ cola kwam in juli 1985 terug, o.m. na protest van de ‘Society for the Preservation
of the Real Thing’, ‘Old Cola Drinkers of America’
• Toenmalig Coca-Cola ‘CEO’ Roberto Goizueta had “grootste marketingblunder ooit” kunnen
vermijden.
• In 1982-1983 hadden focusgroepen uitgewezen dat het publiek sterk negatief reageerde op
mogelijkheid dat oude cola uit de handel zou verdwijnen. Dit bleek evenwel niet uit
individuele interviews!
• Met vervanging van Budweiser-bier door nieuwe product had men geen problemen, wel met
vernieuwing van Coca Cola ...
5.2.1.4 EEN ONTEVREDEN GEBRUIKER …
Het loopt ook wel eens fout:
• Kim Campbell tijdens de Canadese presidentsverkiezingen 1993
• Deze uittredend presidentskandidate mispakte zich lelijk aan een televisie-spot waarin
gelachen werd met het spraakgebrek van tegenstrever Jean Chrétien.
• De tv-spot, die volgens velen flink aan het einde van haar politieke carrière (en dat van haar
partij) heeft bijgedragen, was haar aangeraden door een Amerikaanse campagnemaker op
basis van focusgroepen.
5.2.2 Waneer kies je voor een focusgroep als methode van dataverzameling?
Primaire onderzoeksdoelen
• Bestuderen van natuurlijke conversatie in groepen
• Bestuderen hoe mensen in groepen de realiteit construeren - en er consensus over
bereiken (groepsdiscussie fenomeen)
Secondaire onderzoeksdoelen
• In vroege fase onderzoek:
o eerste stap naar vragenlijstconstructie
o verkenning van een problematiek
o bv nieuwe culturele groep
• In eindfase onderzoek:
o verdieping van bevindingen uit kwantitatief onderzoek
o terugkoppeling bevindingen naar doelgroep / ‘stakeholders’ (respondentvalidering)
• Als onderzoek op zich: zie primaire onderzoeksdoelen (groepsdiscussie fenomeen)
57
Dus ...
• geen simultaan interview van verschillende individuen!
• groepsinteractie => het geheel is meer dan de som van de delen!
5.2.3 Hoe verloopt een focusgroep onderzoek?
- Stappenplan
- Voorbeelden:
opvoedingsondersteuning
online
5.2.3.1 VOORBEELD OPVOEDINGSONDERSTEUNING
• SAMIK onderzoek (Phalet, 1995) ‘Studie en Actie met Migrantenvrouwen en hun Kinderen’
Doel van gesprekken
• Turkse en Marokkaanse moeders in Antwerpen aan het woord laten over
opvoedingsproblemen met oog op beschrijving opvoedingsideeën en ontwikkeling
opvoedingsondersteuning ‘op maat’
Verloop:
• Intense en langdurige onderlinge discussie, veel herhaling van zelfde kwesties, voortdurende
rechtvaardiging, bevestiging en kritiek van verschillende (Turkse/Marokkaanse en Belgische)
ziens- en handelswijzen mbt opvoeding
Stappenplan dataverzameling en analyse = chronologisch
Stap 1: planning onderzoek
Stap 2 en 3: participanten selecteren en groepen samenstellen
Stap 4: aantal, timing en locatie bepalen (concretisering, regie)
Stap 5: vragen voorbereiden
Stap 6: rol moderator tijdens gesprek
+ Stap 7: gesprek opnemen? Wat en hoe opnemen?
+ Stap 8: resultaten analyseren
• Probleemstelling en gezichtspunt kiezen
o externe opdracht ≠ onderzoeksprobleem
58
• Onderzoeker = moderator
→ grijpt inhoudelijk zo weinig mogelijk in: participanten praten met elkaar
→ houdt groep bij de les: geeft thema en grenzen aan
→ zo nodig aandacht verdelen en dominante figuren intomen
→ is goed voorbereid: kent het terrein en (ir)relevante inhouden
• Waarnemer of assistent zoeken en trainen (nabespreken!
→ technische hulp (cassette bedienen, etc.)
→ praktische zaken (licht, drankjes, etc.)
→ neemt notities (non-verbaal gedrag, volgorde sprekers)
→ vertolkt of vertaalt in anders/meertalige groepen
Probleemstelling:
Opdracht Kind en Gezin:
allochtone moeders ‘niet gemotiveerd’ voor aanbod opvoedingsondersteuning (kant-en-klare
pakketten ‘straffen en belonen’, ‘slaap en rust’ etc.) sloten niet aan
wat ervaren zij zelf als opvoedingsproblemen, oplossingen, ondersteuning?
Wetenschappelijke vraagstelling:
Probleem van transporteren ‘westerse middenklasse opvoeding’ naar andere sociale en
culturele contexten
(zie college 3!)
opvoedingsideeën allochtone moeders vanuit hun eigen perspectief in kaart brengen
Onderzoeksteam:
• Alle begeleiders volgden training van 2 dagdelen
• Turkse groep: 2 Belgische en 2 Turkse begeleiders (2 educatief medewerkers, 1
‘ervaringsdeskundige’ en 1 tolk)
• Marokkaanse groep: 2 Belgische en 2 Berbers-Marokkaanse begeleiders (2 educatief
medewerkers, 1 ‘ervaringsdeskundige’ en 1 tolk)
• Onderzoeker aanwezig bij 1ste, 3de en laatste groepsgesprek en bij nabesprekingen met
begeleiders
• 4 à 12 personen
59
• Meestal homogene groepen (bijv. naar sociale status, leeftijd, kennis mbt onderwerp,…)
• Deelnemers kennen elkaar meestal niet goed vooraf
• Soms is dynamiek van bestaande groepen voorwerp van onderzoek (deelnemers zijn bijv.
collega’s of actief bij zelfde vereniging)
• Uitnodiging en screening in huisbezoek door onderzoeker met Turkse/Marokkaanse
begeleider
• Meestal bekenden, geen persoonlijke vrienden
• 8 – 15 Berbers-Marokkaanse moeders Antwerpen Borgerhout en 7 – 12 Turkse moeders
Antwerpen Zuid
• kind onder 6 jaar (meestal ook oudere kinderen)
• Ingetrouwde eerste generatievrouwen
Stap 4: aantal, timing, locatie
• Geschikte locatie
→ niet te groot en niet te klein
→ niet bedreigende, liefst vertrouwde omgeving
→ goede akoestiek in de ruimte
• Positionering zitplaatsen
→ alle deelnemers moeten elkaar kunnen zien (kring)
→ ‘dominante’ deelnemers: naast moderator
→ ‘verlegen’ deelnemers: tegenover moderator
• Timing: kies goed tijdstip en check concurrerende activiteiten
• Aantal en duur: 1 of meer bijeenkomsten van 1 à 2 uur + tijd voor binnenkomen, koffie,…
• Locatie: wijkcentrum vertrouwd in buurt
• Zitplaatsen: stoelen in halve cirkel, 2 begeleiders vooraan, 2 tussen deelnemers, grote witte
muur met ‘kaartjes’ (cf verder)
• Timing: november-december 1992: Turkse groep 8 en Marokkaanse groep 7 voormiddagen
• Tijdens schooluren: 9-12 am = ‘bruto’ tijd, incl. begroeten, inleiden, en afronden
60
Stap 5: vragen voorbereiden
• Op voorhand thema afbakenen
• Lijst met topics maken (cf. open interview in college 4)
• Topics vooraf verkennen in pilot interviews met doelgroepen
• Discussiegids opstellen als leidraad
• Ruimte laten voor onvoorbereide relevante topics
• Duidelijke vragen voorleggen in alledaagse spreektaal
• Volgorde vragen bepalen: gesprek openen inleiden overgangsvragen maken
kernvragen afrondende vragen
• Participanten moeten zo actief mogelijk de discussie bepalen
• Thema: ‘de toekomst van onze kinderen’ als ingang voor discussie over
opvoedingsproblemen
• Terreinkennis en verkenning in interviews tijdens huisbezoeken
• Leidraad: in kaart brengen van gedeelde opvoedingsproblemen
• Fasering van topics in 7-8 gesprekken:
• Openen: verwelkomen en kennismaken
• Inleiden: toekomstdroom voor kinderen
• Overgang: van positieve toekomstwensen naar hindernissen
• Kernvragen: wat zijn belangrijke gemeenschappelijke problemen
• Afronden: grotere ‘probleemclusters’ afbakenen en benoemen
wat willen we naar buiten brengen, waaraan willen we werken? …
Stap 6: rol moderator tijdens gesprek
• Verduidelijk doel van gesprekken
• Stel open vragen en vermijd ‘ja-neen’ vragen
• Herhaal wat gezegd wordt (check goed begrip)
• Bevestig zonder goed te keuren
• Bewaak grenzen van het thema (niet alle tijd in probleem van één persoon)
• Reguleer zonodig groepsdruk (ontlading, humor …)
61
• Maak gebruik van pauzes
• Verdeel spreektijd …
Stap 7 en 8: gesprek opnemen en analyseren
• Rapporteur
• Audiocassettes (videotapes)
• Goede apparatuur
• Goede positionering van participanten
• Aanvullen met geschreven notities
• Non-verbale gedragingen noteren
Resultaat:
Visuele voorstelling ‘groepsconsensus’
• Gedeelde opvoedingsproblemen worden op kaartjes geschreven en aan de muur
gehangen
• Problemen worden gesorteerd in grotere clusters
Opname verloop groepsgesprekken
Bandopnames (video niet mogelijk)
Nota’s
Nabesprekingen
overlopen met begeleiders en aanvulling nota’s meteen na gesprek
• Beperking:
natuurlijk taalgebruik minder makkelijk in detail te analyseren door taalbarrière
(bijv. Berbers = mondelinge taal)
50-tal kaartjes 6 thema’s
1. ‘Band ouders-kind’ (= wederzijds begrip als probleem)
2. ‘Opvoeding thuis’ (= discipline als probleem)
3. ‘Onderwijs’ (= gemiste kansen als probleem)
4. ‘Kind en vrienden’ (= slechte invloeden als probleem)
5. ‘Racisme / discriminatie’ (= sociaal-culturele acceptatie als probleem)
6. ‘Huisvesting / vader en werk’ (= sociaal-economische kansarmoede als probleem)
62
Stap 8: analyse
• Inhoudelijke verbanden tussen thema’s = moederschap in sociale context
centrale opvoedingsdoelen moeders:
- verbondenheid ouder-kind (cluster 1)
- ouderlijk gezag (clusters 2)
opvoedingscontexten: dwarsverbanden met
- onmiddellijke omgeving kind (school en peer group in clusters 3-4)
- omringende ‘buitenwereld’ (maatschappelijke positie gezin in clusters 5-6)
Voorbeeld: thema 4 ‘Kind en vrienden’
• ‘kind speelt met kind dat wij niet goed vinden’
• ‘kind kan niet kiezen, kiest slechte vrienden’
• ‘het is moeilijk om goede vrienden voor kind te vinden’
• ‘mensen in omgeving zijn slecht voorbeeld voor kind’
Dwarsverbanden met andere thema’s?
Gezagsproblemen thuis (cluster 1, bijv ‘kind luistert niet naar ouders’)
Racisme in samenleving (cluster 5, bijv ‘omdat er racisme is zijn we bang, durven we niet
buitenkomen’)
5.2.4 NIEUWE VARIANT: ON-LINE FOCUSGROEP
• Mensen ontmoeten elkaar niet in levende lijve, maar discussiëren in chatroom
• Moderator is ‘operator’ (op-rights)
• 5 tot 8 participanten (vooraf gerecruteerd volgens bepaald profiel)
• Meerdere chatsessies met verschillende groepen
• Interactie verloopt anders
• Voordeel: direct log-file
63
5.3 Focusgroepen: wetenschappelijke benadering
Uitgangspunt =
beperkingen van ‘attitudemetingen’ in gesloten vragenlijsten aan grote groepen
algemene stelling over zelfrapportage:
Alleen omdat mensen je een antwoord geven op een vraag betekent dat nog niet dat het
antwoord waar is!
Context, vraagstelling onderzoeker
Enkele voorbeelden van problemen met gesloten vragen naar mening van mensen
zie college 3!
- attituden vaak slechte voorspellers van gedrag (bijv belang milieubehoud en afval sorteren)
- vraagverwoordingseffecten (bijv. antwoordschalen)
- antwoordstijlen (bijv ja-knikken, sociale wenselijkheid)
- ‘non-attituden’ (bijv vertrouwen in instellingen als nep-probleem, nooit over nagedacht)
…
‘The hallmark of focus groups is the explicit use of the group interaction to produce data and
insights that would be less accessible without the interaction found in a group’
64
‘Focus groups are useful wen it comes to investigating what participants think but they excel
at uncovering why participants think as they do’ (Morgan, 1988)
• DENKEN ALS SOCIALE ACTIVITEIT
Benadering achter focusgroepen in de psychologie:
Hoe mensen met elkaar praten over een thema laat zien hoe zij denken: hoe zij meningen vormen,
rechtvaardigen, tegenspreken …
Spontane manier van denken (vaak) in interactie met anderen
~ sociaal constructionisme als wetenschapsbenadering (zie college 2)
In conversaties of discussies met anderen op werk, in café, thuis aan tafel …
nemen mensen stelling over de goede handels- of zienswijze (= mening vormen),
geven zij argumenten voor hun ziens- of handelswijze (= rechtvaardigen),
bevestigen of bekritiseren zij andere ziens- en handelswijzen (= al of niet tegenspreken)
5.3.1 VOORBEELD DENKEN ALS SOCIALE ACTIVITEIT (O’BYRNE ET AL., 1995):
Focus group,– Vraag was hoe je de uitnodiging van een vriend om naar een café te gaan op
zaterdagavond zou afslaan.
• Cam: That depends if they’re like really anxious or keen for you to go (.) for whatever reason basically you might like come up with an excuse to let ’em down softly (.) otherwise you might just go, “ah (.) nup (.) don’t feel like it”
• Kyle: Direct approach
• Cam: Yep
• Kyle: “No tha(heh)nkyou (.) I’m feeling seedy from last night”
• Mike: You might come up with something to say some other way you’re feeling at that time that night “I’m sick so I’ll be in bed” or “I’m going out with someone else” or “I’m having dinner with my grandparents” that kind of thing so
• M: Yep
• Jason: Depends on why you don’t want to go if you don’t want to go ’cause you don’t want to go that’s what I’d sort of like tell ’em but that I got other stuff on well I’d say“I’m busy”
• M: Yep
• Jason: So try not to lie too much
• Focus group,– zelfs als staan hier een aantal suggesties voor directe afwijzing in, ze zijn allemaal vergezeld van verzachtende spraakcodes.
• Ah & micropause: waarschuwen de ander dat er iets negatiefs aankomt – verzachtend
• Thank you: drukt appreciatie uit
65
• I am feeling seedy from last night: an excuus dat uitdrukt dat je niet in staat bent, niet dat je onwillend bent
• I am busy is redelijk direct, maar is nog steeds geen plain no./` Overwegingen
Er bestaan directe versus subtiele/indirecte afwijzingen
Stelling nemen
Indirecte afwijzingen zijn beter
[zelfs de directe afwijzingen in het focusgroep-gesprek worden eigenlijk indirecter gemaakt]
Bevestiging of oneens zijn
5.3.2 Onderzoeksvoorbeeld vooroordeel:
“Redelijk Racisme”
gesprekken over allochtonen in oude stadswijken door Maykel Verkuyten, 1997
Onderzoeksvragen Verkuyten:
• Hoe praten autochtoon Nederlandse buurtbewoners in oude stadswijken over
allochtonen?
• Hoe denken zij over allochtonen: hoe beargumenteren zij hun meningen?
Onderzoeksopzet: waarom focusgroepen?
• Attitudemetingen van ‘vooroordeel’ in vragenlijsten geven geen antwoord op de
vraag hoe mensen hun (negatief) oordeel verwoorden en beargumenteren
• Selecteren alleen consistente informatie en onttrekken zo veelvoorkomende twijfel
en tegenspraak aan het zicht
Geinteresseerd in hoe racisme leeft:
• Hoe zien alledaagse sociale interacties tussen buurtbewoners eruit en op
welke wijze speelt racisme daar een rol?
• Welke interpretatiekaders doen de ronde waaruit iedereen kan putten om zich een
mening te vormen?
Interpretatiekaders (Potter & Wetherell) = bestaande culturele thema’s waaruit mensen putten in
hun spreken en denken
Dataverzameling: focusgroepen
Wie?
• 4 groepjes van 5 – 6 autochtone bewoners
66
• tussen 33 en 70 jaar
• meestal laagopgeleid
• gehuwd met kinderen
• geboren of reeds lang wonend in de wijk
• bekenden maar geen persoonlijke vrienden
• in bijzijn van 1 van de 3 onderzoekers
Materiaal: 621 pagina’s geregistreerde tekst (transcripts groepsgesprekken)
Citaat p.84 over Turkse en Marokkaanse vrouwen die het park vervuilen:
‘Vorig jaar ook, d’r zit naast me zo’n mens en dan maar vreten jongens en hup en alles op die
grond dumpen, op ‘n gegeven moment loopt er zo’n klein jochie, nou schone luier, over de nek achter
in die bosjes, ja dan hou ik m’n mond niet meer ik zeg sorry mevrouw, ik zeg ik zit er naast ik zeg eh
het stinkt een beetje, ik zeg eh, ja neem een plastic zakje mee, … en ja, dan neem je het mee naar huis
en dan gooi je het netjes thuis weg en dan denk ik van ‘t is ook ‘n bepaalde manier van eh sorry dat ik
het zeggen moet maar de huizen waar de buitenlanders in wonen worden over het algemeen
uitgewoond. Het is zo’n bepaalde mentaliteit, het lijkt wel of ze zeggen van het is toch niet van ons,
eh wij hebben nooit veel hoeven te betalen, wij krijgen alles dus wat zal het ons ‘n zorg zijn hoe het er
uit ziet en eh wat er mee gebeurt. Dat idee krijg je hier in de buurt. D’r wordt wel elke keer
geprobeerd om weer wat te doen, om weer wat leefbaar te maken, maar elke keer wordt het weer
vergald.’
BETOOGLIJN
• Mentaliteit buitenlanders is anders
• Komt voort uit het feit dat ze alles in de schoot geworpen krijgen /nergens voor hoeven
betalen
• Te veel zorg leidt tot vrijblijvenheid (alleen als ze financieel moeten bijdragen, krijgen ze
verantwoordelijkheid)
• Kritiek op sociale voorzieningen
• Dit is dus een vb van een interpretatief kader. De vrouw zegt dit ook niet echt, maar verwijst
ernaar waardoor de ideeen bevestigd worden voor anderen die dit interpretatieve kader
hebben.
67
VOORBEELD ‘REDELIJK RACISME’
Gekeken naar gebruik van ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’ in gesprekken over allochtonen
1) Stap 1: expliciete boodschap = inhoudelijke betekenis van ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’
• Expliciete boodschap: wat is betekenis van cultuurverschil als reëel ervaringsgegeven in
contact met allochtonen?
‘cultuur’ verwijst naar uitdaging van vanzelfsprekendheden door aanwezigheid van
cultureel andere groepen – cf. cultuurconflict rond orde en netheid, omgangsvormen, opvoeden
kinderen, moslim vrouwen …
• bijv. citaat stelt wanorde en normloosheid als ‘mentaliteit’ van allochtonen tegenover
‘orde en netheid’ als vanzelfsprekende norm
2) Stap 2: impliciete of geïmpliceerde boodschap = uitsluitende functie van ‘cultuur’ en
‘mentaliteit’ wordt afgeleid uit vorm en context van taalgebruik
• Impliciete boodschap: welke functie vervult het gebruik van ‘cultuur’ in gesprekken over
allochtonen?
‘cultuur’ dient ter verantwoording van uitsluiting allochtonen uit ‘morele gemeenschap’
van goede burgers – cf ‘cultureel racisme’ als hedendaagse opvolger van sociaal niet meer aanvaard
‘biologisch racisme’
• bijv. citaat verbindt ‘mentaliteit’ van allochtonen met onverantwoordelijkheid en
bekritiseert toegang allochtonen tot sociale voorzieningen
CONCLUSIE VOORBEELD
• Wat leren de groepsgesprekken over hoe autochtone bewoners denken over allochtonen?
o In attitudevragenlijsten verschijnt negatief oordeel over allochtonen als onredelijk
vooroordeel.
o Groepsgesprekken laten zien hoe bewoners zelf het samenleven met allochtonen
ervaren en hoe zij hun negatieve oordelen rechtvaardigen, redenen geven.
o Zo worden twijfels en tegenspraken achter negatieve oordelen zichtbaar.
68
6. College 6: observatiestudies
LESINDELING & LEERDOELEN
Definitie van observatie onderzoek kunnen geven en onderscheiden van zelfrapportage
Wanneer kiezen psychologen voor observatieonderzoek?
Het observatie experiment: het ‘bystander effect’ als voorbeeld
Vormen van observatie kunnen plaatsen op continuum kwantitatieve kwalitatieve
methoden van dataverzameling
Vormen van observatie kunnen plaatsen op continuum kwantitatieve kwalitatieve
methoden van dataverzameling
Natuurlijke observatie: moeder-kindinteracties als voorbeeld
Definitie en ontwikkeling van kwalitatief observatieonderzoek: etnografisch onderzoek en
participerende observatie
Hoe doen psychologen observatieonderzoek: voorbeelden van observatietechnieken
6.1 OBSERVATIE ONDERZOEK: DEFINITIE
6.1.1 Algemene definitie
Observatie-onderzoek is een methode van dataverzameling die bestaat uit aandachtig of
gericht waarnemen
Tegenhanger van zelf-rapportage als veel gebruikte psychologische onderzoeksmethode
Stelling: observatie speelt een sleutelrol zowel in kwantitatief als in kawlitatief psychologisch
onderzoek
Stelling: observatie speelt een sleutelrol in zowel kwalitatief als kwantitatief psychologisch onderzoek
6.1.2 Observaties: wanneer?
Om informatie te krijgen die mensen moeilijk zelf kunnen rapporteren:
• Hoe gedragsveranderingen zijn gerelateerd aan veranderingen in de situatie
bijv. (impliciete) situationele normen: papiersnippers opruimgedrag
Mensen kunnen niet echt zeggen waarom ze opruimen
• Hoe mensen interageren: verbale en non-verbale communicatie!
bijv. responsiviteit in moeder-kind interacties videotherapie bij hechtingsproblemen
(toepassing) Mama en kleine baby met problemen hechting (filmen en film laten zien aan
mama; mama de taal van de baby aanleren meerresponsiviteit)
• Hoe mensen emotioneel reageren:
bijv blik afwenden, gelaatsuitdrukking, lichaamshouding …
69
6.1.2.1 VOORBEELD: EIGENHEID OBSERVATIE?
Klassieke studie voetbalgeweld (Marsh, Rosser & Harré, 1978)
Observatie = films van incidenten vanuit politiecamera’s in stadium
Zelfrapportage = interviews met voetbal hooligans over incidenten
Voetbalgeweld: analyse van incidenten
Zelfrapportage fan:
extreem gewelddadige weergave van opeenvolgende feiten
Film incident:
wederzijds beledigen en dreigen maar geen fysiek geweld en geen gewonden
Reactie fans op film:
verantwoording: ‘we weten wanneer we moeten stoppen’
Incorrecte sequenties filmbeelden (‘breaching studies’):
fans geven mogelijke correcte sequenties aan
Inductie impliciete spelregels door onderzoeker is mogelijk door combinatie zelfrapportage –
observatie
Conclusie voetbalgeweld:
geen ongecontroleerd of extreem geweld
rituele confrontaties volgens impliciete spelregels
Attirbutiefout:
Zichzelf Anderen
Goed Intern situatie Slecht Extern Intern
Observatie onderzoek
Gestructureerd Ongestructureerd
Smal Breed
Experiment Natuurlijke setting
Deductie Inductie
Kwantitatief Kwalitatief
Behavioral signature: lichaamshouding, gelaatsuitdrukking, oogcontact,…
Vb voetbalgeweld: agressieve verhalen, nauwelijks gewonden
Breaching studies: fans herkennen nep filmpjes op basis van sequentie
70
Observatie onderzoek
Gestructureerd Ongestructureerd
6.1.2.2 HET ‘OMSTAANDER EFFECT’ LATANÉ & DARLEY (1970)
Klassieke studie van het “bystander effect” (‘het omstaander effect’)
reeks experimentele observaties die voortkwam uit de toevallige observatie van een waar
gebeurd drama: de moord op Kitty Genovese
WAAROM HEEFT NIEMAND GEHOLPEN?
Six days later, the police arrested Winston Moseley, a 29-year-old business-machine operator, and
charged him with the homicide. Moseley had no previous record. He is married, has two children and
owns a home at 133—19 Sutter Avenue, South Ozone Park, Queens. On Wednesday, a court
committed him to Kings County Hospital for psychiatric observation.
The police stressed how simple it would have been to get in touch with them. ‘A phone call,’ said one
of the detectives, ‘would have done it.’
Lieut. Bernard Jacobs, who handled the investigation by the detectives, said:
‘It is one of the better neighborhoods. There are few reports of crimes. You only get the usual
complaints about boys playing or garbage cans being turned over.’
The police said most persons had told them they had been afraid to call, but had given meaningless
answers when asked what they had feared.
‘We can understand the reticence of people to become involved in an area of violence,’ Lieutenant
Jacobs said, ‘but where they are in their homes, near phones, why should they be afraid to call the
police?’
Moord op Kitty Genovese:
Bij de moord op Kitty Genovese leken mensen zelf niet goed te weten waarom
ze de politie niet gebeld hadden
71
He said that his men were able to piece together what happened — and capture the suspect —
because the residents furnished all the information when detectives rang doorbells during the days
following the slaying.
‘But why didn’t someone call us that night?’ he asked unbelievingly.
Witnesses — some of them unable to believe what they had allowed to happen — told a reporter
why. A housewife, knowingly if quite casual, said, ‘We thought it was a lovers’ quarrel’. A husband
and wife both said, ‘Frankly, we were afraid’. They seemed aware of the fact that events might have
been different. A distraught woman, wiping her hands in her apron, said, ‘I didn’t want my husband
to get involved’.
ONDERZOEKSVRAAG:,WANNEER HELPEN MENSEN (NIET)?
Hoe onderzoek je zoiets?
• Mag je mensen geloven als je hen hierover ondervraagt? “Wat zou je doen als…”
• Wat zouden de 38 mensen bij het geval Kitty Genovese op je vragen antwoorden?
INDUCTIE: NATUURLIJKE OBSERVATIE
Observeer zelf het omstaander-effect in een natuurlijke omgeving
Let op de volgende dingen:
Waarnaar kijken de mensen die voorbij komen naar?
Welke emoties zie je op hun gezichten?
Welke andere gedragingen observeer je?
…
HYPOTHESE
Vraag naar de codering. Was het moeilijk?
Teveel gedragingen tegelijkertijd?
‘According to the bystander effect if you are a person in need, your chances of getting help increase
as the number of people available to help you decrease
DEDUCTIE: OBSERVATIE EXPERIMENT
Experiment: Vrouw zit in andere kamer. Je hoort haar op een stoel klimmen om iets te pakken. Je
hoort een schreeuw en de val van de vrouw en geklaag nadien: ‘ik kan niet bewegen, ik zit vast’ …
Condities: je bent …
alleen
in koppel met bekende,
in koppel met onbekende,
met pseudo-participant die niet reageert
72
Verwachting: je zal de vrouw minder gauw helpen in aanwezigheid van onbekende of niet
helpende pseudo-participant. Klopt dit?
RESULTATEN
4 condities Subjecten alleen 70% helpen Subjecten in koppels (onbekenden) 40% helpen Subjecten in koppels (bekenden) 70% helpen Subjecten in bijzijn van ostentatieve niet-reageerder 20% helpen
CONCLUSIE
Vraag naar de codering. Was het moeilijk?
Teveel gedragingen tegelijkertijd?
‘According to the bystander effect if you are a person in need, your chances of getting help increase
as the number of people available to help you decrease
THEORIEVORMING: WANNEER HELPEN MENSEN (NIET)?
Om bij het voorbeeld van Kitty Genovese te blijven: Bib Latane & Jon darly redeneerden dat mensen
alleen zullen helpen als er aan een aantal voorwaarden is voldaan.
Latane en Darle geloofden ook dat mensen juist minder verantwoordelijkheid zouden nemen als er
meer mensen aanwezig waren –ook mogelijk dat mensen de situatie niet ernstig nemen, als anderen
de situatie niet reageren. Zij noemden dat gespreide verantwoordelijkheid
TOETSING: REEKS OBSERVATIE EXPERIMENTEN
73
Experimentele manipulaties:
aandacht afleiden, bijv. rookontwikkeling …
ernst van het incident, bijv. bloed of niet …
rolmodel verantwoordelijk gedrag, bijv. pseudo-participant die actief helpt of niet
samen laten beslissen, bijv. overleg tss participanten tyoelaten of niet …
CONCLUSIE: VERKLARING OMSTAANDER EFFECT
Om bij het voorbeeld van Kitty Genovese te blijven: Bib Latane & Jon darly redeneerden dat mensen
alleen zullen helpen als er aan een aantal voorwaarden is voldaan.
Latane en Darle geloofden ook dat mensen juist minder verantwoordelijkheid zouden nemen als er
meer mensen aanwezig waren –ook mogelijk dat mensen de situatie niet ernstig nemen, als anderen
de situatie niet reageren. Zij noemden dat gespreide verantwoordelijkheid
Filmpje man ligt op de weg:
Aantal mensen stijgt kans op helpen daalt (bij niet kennen, geen goed voorbeeld stellen)
1) opmerken
2) ernstige noodsituatie: wilt de persoon dat ik help
3) verantwoordelijkheid
4) iets kunnen doen: wat is efficiënte hulp
helpen
TOETS JEZELF!
Waar plaats je de observatiestudies van Latané en
Darley over het ‘omstaander effect’?
Plaats op continuum?
Gestructureerd Ongestructureerd
Smal Breed
Experiment Natuurlijke setting
Deductie Inductie
Gestructureerd en smal: helpgedrag natuurlijke + experimentele inductie (vanuit genovese) en deductie (vanuit 4 stappen om
te helpen)
= experimentele observatie
74
6.1.2.3 KLASSIEKE STUDIE: HECHTING (BOWLBY: ‘ATTACHMENT’)
Hechting is een overlevingsmechanisme. Zorgt ervoor dat moeder en kind bij elkaar blijven.
Drie hechtingsstijlen, gekenmerkt door een uniek patroon van emoties.
Veilig gehechte kinderen tonen positieve zowel als negatieve emoties
Ambivalent gehechte kinderen tonen meer negatieve emoties.
Vermijdende kinderen tonen weinig emoties, ongeacht de valentie.
Attachment theory
Bowlby: The attachment system operates within the parent-child relationship so that parent and
infant stay close to each other (evolutionarily derived aspect of the p-c relationship activated when
the infant experiences a threat). More current approaches include more aspects of the p-c
relationship in attachment --> also positive rewards.
Each attachment style has a specific pattern of emotionality:
Secure infants show both positive and negative emotions, as well as neutrality.
Ambivalent infants show more negative emotions.
Avoidant infants show fewer emotions of all kinds.
Hoe ontstaan die verschillende patronen van hechting:
Parents of secure infants respond most to a wide range of emotions. Parents of ambivalent infants
were most responsive to negative emotions, least responsive to positive emotions (parents are
inconsistent—babies need to be noisy to be heard). Parents of avoidant infants least responsive to
their babies’ negative emotion.
“STRANGE SITUATION”
Moeder en baby samen
Onbekende komt binnen en blijft even
Moeder verlaat de kamer
Moeder komt terug, onbekende vertrekt
Moeder laat baby alleen
Onbekende en baby samen
Moeder komt terug
Om het hechtingsgedrag van babies te bestuderen, ontwikkelde Mary Ainsworth, een oud-student
van Bowlby een experiment waarin babies op een systematische manier op de proef werden gesteld.
De moeder verlaat de baby tweemaal en komt tweemaal terug. Het idee was dat babies die veilig
gehecht waren zowel hun negatieve als hun positieve emoties laten zien.
Ik ga je nu een baby laten zien in de strange situation. Wat ik van jullie wil vragen, is dat je de
baby observeert en op grond van de baby’s emoties bepaald wat voor soort hechting de baby
heeft.
75
Veilig = teruggaan naar mama
Ambivalent= kwaad worden op mama
Vermijden = negeren mama
WELKE HECHTINGSSTIJL? HECHTINGSTHEORIE
Hechtingsstijl voorspelt:
Relaties met volwassen hechtingsfiguren, bijv. in een intieme relatie
Hechtingsstijl van eigen kinderen
Korte observaties (“strange situation”) kunnen dus uitkomsten voor de rest van het leven
voorspellen!
TOETS JEZELF!
Waar plaats je de ‘strange situation’ studie over hechtingsstijlen?
Cultuurverschillen affect!! gestructureerd, breed, natuurlijk, inductie
STUDIE OVER HECHTING
Plaats op continuum?
Gestructureerd Ongestructureerd
Smal Breed
Experiment Natuurlijke setting
Deductie Inductie
Gestructureerd + smal = helpgedrag Natuurlijke + experimentele
bepaald wanneer mama vertrekt
Inductie en deductie
Studie Elif Dürgel (2010): Turkse en Nederlandse moeder-kind interacties
10-MIN SPEL SESSIE
10-MIN VOORLEES SESSIE
VOORBEELD CODEERSCHEMA
76
Child-Rearing Practices
Voorbeeld thematische clusters
Positief Affect:
Moeder toont warmte of positieve gevoelens aan het kind
Bijv. Gebruik van koosnaampjes (e.g., schatje, zoetje, canım, aslan oğlum, biricik kızım …)
Taalstimulatie:
Aandeel moeder in verbale interactie
Bijv. aantal gesproken zinnen
Verbondenheid:
Opzoeken van nabijheid
Bijv. Fysieke afstand tot het kind tijdens sessies
6.1.2.4 CULTUURVERSCHIL IN GEDRAG? VOORBEELD FYSIEKE NABIJHEID
CULTUURVERSCHIL IN OPVOEDINGSPRAKTIJKEN?
Covariates
Mothers age
77
Mothers education
VOORDEEL INDUCTIE?
Inductieve codering en interpretatie van natuurlijke observaties
≠ standaard checklists van opvoedingspraktijken vanuit westers cultureel perspectief
Bijv. Positief affect > ‘kinderen prijzen’
= typische categorie in standaard checklist ~ self-focused positive affect in westers cultureel
perspectief
Bijv. Positief affect = ‘fysieke nabijheid’, ‘koosnaampjes’ …
= inductieve categorieën die niet voorkomen in checklists ~ other-focused positive affect in
Turks cultureel perspectief
Bijv. Taalstimulatie > boeken voorlezen
=typische vraag in standaard checklist ~ cognitieve stimulatie vanuit middenklasse
perspectief: vooronderstelt leescultuur en geletterde taalkennis
Bijv. Taalstimulatie = hoeveel praat moeder spontaan
= inductieve categorie die niet voorkomt in standaard checklists ~ cognitieve stimulatie
vanuit breder perspectief: vooronderstelt geen leescultuur of geletterde taalkennis
Inductieve benadering van observaties sluit beter aan bij de opvoedingscontext in allochtone
gezinnen dan standaard checklists
78
STUDIE MOEDER-KINDINTERACTIES
Plaats op continuum?
Gestructureerd Ongestructureerd
Smal Breed
Experiment Natuurlijke setting
Deductie Inductie
6.2 Etnografie:
GESCHIEDENIS: MARGARET MEAD (1901-1978)
Antropologie ‘Cultuur en persoonlijkheid’ school
Klassieke studies:
• “Coming of age in Samoa” (1928)
• “Sex and temperament in three primitive societies” (1935)
MARGARET MEAD (1901-1978)
Thematiek:
• relaties tussen cultuur en ontwikkeling van de persoonlijkheid
• Bijv. “Coming of age in Samoa”:
Seksualiteit bij adolescenten (adolescentie = crisis of gewoon turbulent?)
• Bijv. “Sex and temperament” over sekseroltraining:
Zijn meisjes assertiever dan jongens of omgekeerd?
Kritiek:
• Onterechte ‘romantisering’ van jeugd en seksuele vrijheid door onderzoeker?
6.2.1 DEFINITIE ETNOGRAFIE
Afkomstig van antropologen die niet-westerse culturen uit eerste hand bestuderen: pionier =
Malinowski in Nieuw Guinea
Complexe en gelijktijdige methode van dataverzamelen: niet alleen observaties!
Gespreid over langere periode(n) van veldwerk: doorgaans één of meer jaren
Waarbij onderzoeker actief lid wordt van de cultuur of gemeenschap of organisatie die hij
bestudeert: ‘insider status’ als toetssteen!
Actief lid: taal, cultuur kennen, vertrouwen
79
6.2.2 Participerende observatie:
Brede betekenis:
brede strategie van dataverzameling in natuurlijke settings (‘veldwerk’)
6.2.2.1 GESCHIEDENIS: ERVING GOFFMAN (1922-1982)
Klassieke studie:
“Asylums” = gekkenhuis
observatie sociaal leven psychiatrische patiënten in gesloten instelling
ERVING GOFFMAN (1922-1982)
Benadering:
“any group of persons – prisoners, primitives, pilots, or patients - develop a life of their own
that becomes meaningful, reasonable and normal once you get close to it” (Goffman, 1961)
6.2.2.2 GESCHIEDENIS: WILLIAM FOOT WHITE (1914-2000)
Stadssociologie: ‘Chicago school’
Klassieke studie: “Street corner society: The social structure of an Italian slum” (1943)
o Observatie van het sociale leven in een Italiaanse wijk in Boston:
o Beschrijving van (semi)criminele scène van binnenuit middels open interviews met
informanten en langdurige betrokkenheid in activiteiten van de gemeenschap
Kritiek ‘subjectiviteit’:
onterechte ‘criminalisering’ van gehele Italiaanse buurt en gemeenschap door onderzoeker?
6.2.2.3 DEFINITIE PARTICIPERENDE OBSERVATIE
Methode van dataverzamelen afkomstig uit antropologie en sociologie
Specifieke methode:
Observatie onderzoek in een natuurlijke setting waarbij de onderzoeker actief deelneemt in
het leven van de gemeenschap, organisatie of cultuur van onderzoek
bijv. Marienthal studie Lazarsfeld ea:
80
Klassieke studie naar de betekenis van massale werkloosheid tijdens jaren ’30 crisis op het
gezins- en gemeenschapsleven onderzoeker werkt als vrijwilliger voor hulporganisatie tweede-
handskleren…
≠ etnografie – participerende observatie?
- Zonder participerende observatie geen etnografie!
- Participerende observatie kan ook los van een omvattend etnografisch onderzoek gebeuren
- Etnografie combineert participerende observatie met andere methoden, zoals interviews
met informanten, beeldmateriaal, levensverhalen …
Etnografie > participerende observatie
6.3 ROL VAN DE ONDERZOEKER
Klassiek = complete observer Overt : openheid, eerlijkheid (ik ben onderzoeker)
Participanten kunnen meer of minder inzicht krijgen in het onderzoek
Onderzoeker kan meer of minder aanwezig en actief zijn
“Paradox van de waarneming” (Labov):
o Onderzoeker wil gedrag in natuurlijke setting bestuderen maar zijn aanwezigheid
verstoort die natuurlijkheid
o Moeilijk om in een keer alle relevante aspecten van de situatie waar te nemen.
o Verschillende manieren van coderen die je niet allemaal in een keer kunt toepassen.
DAAROM VIDEO-OPNAMEN EN PROGRAMMA’S OM BEELDEN TE SYSTEMATISEREN
6.4 APPARATUUR OM VIDEO TE MAKEN
Om een video-opname te maken, richt je best op elke interactiepartner een camera. Voor de duidelijkheid zijn de camera’s hier zichtbaar opgesteld, maar je kunt ze natuurlijk ook verbergen. De proefleider zit aan een aparte tafel (meestal in het kamertje ernaast) en krijgt de videosignalen binnen op de computer
81
En dit is het beeld op de computer. Je kunt er ook voor zorgen dat het beeld van elke camera slechts op de helft van scherm wordt getoond, zodat je beide personen tegelijkertijd kunt volgen.
OPNAMEN
Intermittent
Tijdsintervallen
Gebeurtenisintervallen
Volledig
Analyse kan dan selecteren
ANALYSE: HET ‘STILL FACE’ EXPERIMENT
Met het still-face experiment wil men de emotionele beleving van jonge kinderen nagaan (hier zijn ze 1 jaar).
82
Analyse: interactie programma
IK laat je zien hoe het programma werkt dat wij hier in huis hebben werkt. Dat programma heet interact, maar er is een aantal gelijksoortige programma’s beschikbaar. Eerst moet je dus beslissen wat je wil analyseren en daarvoor codes maken Hier een aantal gedragingen van de moeder en van het kind gecodeerd.
Voor de moeder: GEZICHT STIL HOUDEN, positieve en negatieve emotie. Voor het kind: kijken naar de moeder, glimlachen, reiken naar de moeder, naar iets anders wijzen, ongelukkig zijn.
Terwijl je de video bekijkt, duw je op de knoppen voor de codes. In het control panel (rechts) wordt de tijd bijgehouden
In dit overzichtje zie je welke elementen je al gecodeerd hebt. Door op 1 van de gecodeerde fragmenten te klikken, wordt deze afgespeeld. Zo kun je het precieze beginpunt en eindpunt van het geobserveerde gedrag aanpassen
83
Stap 3: analyse van de codering: tijdslijn
Wanneer je klaar bent met coderen kun je het gecodeerde gedrag bekijken over de tijd. Uit deze visuele voorstelling kun je bv afleiden dat het kind eerst probeert de aandacht van de moeder te trekken op een positieve manier (lachen), daarna ergens anders naartoe wijst, dan probeert om de moeder aan te raken, ‘distressed’ wordt als dit allemaal niet werkt, maar toch opnieuw probeert, zij het ietsje korter (lachen en proberen de moeder vast te pakken).
Stap 3: analyse van de codering: statistische output Je kunt ook statistische gegevens opvragen voor het gecodeerde gedrag, zoals het aantal keer dat het voorkwam (count), hoe lang het duurde, het percentage van de tijd, de gemiddelde duur enz…. En bovendien kan je over respondenten heen informatie vragen: hoe vaak komt het voor dat het kind gaat lachen nadat de moeder haar gezicht is begonnen stil te houden?
7. College 7 : Het verwerken van kwalitatieve gegevens
LEERDOELEN
• Per methode van dataverzameling weten wat je met de gegevens kan doen om ze
analyseerbaar te maken
• Weten welke technische ondersteuning voor het verwerken van de data beschikbaar is en
hoe die technische ondersteuning werkt (transcriptie-programma, LIWC, computer )
• Weten wanneer tekst getranscribeerd moet worden met en zonder prosodie?
• Verschillende manieren kennen om beeldmateriaal te coderenen (weten wat SPAFF is)
84
7.1 METHODEN VAN DATAVERZAMELING
We hebben tot nu toe een heel aantal manieren van data-verzameling gezien, maar hoe ga je ermee
om als je die data eenmaal hebt? Hoe verwerk je de data?
7.1.1 VRAGENLIJSTEN MET OPEN ANTWOORDEN
Welke gegevens verzamel je?
Geschreven tekst in antwoord op een bepaalde vraag Wat moet je met die tekst doen?
7.1.1.1 VOORBEELD: goed leven
1. Wat betekent het om een goed leven te hebben?
Respondent
• Om ten volle te leven en dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft.
• Nemen wat het leven te bieden heeft en je niet laten doen door kleine tegenslagen.
• Een liefhebbende familie en echtgenoot hebben, geven om en delen van vreugde/ zorgen met
de mensen die je graag ziet.
SEGMENTEREN
• In stukjes opdelen of “segmenteren” ipv 1 groot thema
Wat betekent het om een goed leven te hebben?
Respondent
Om ten volle te leven | en dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft. |
Nemen wat het leven te bieden heeft | en je niet laten doen door kleine tegenslagen. |
Een liefhebbende familie | en echtgenoot hebben, | geven om en delen van vreugde/ zorgen
met de mensen die je graag ziet. |
Coderen: kijken of codeersysteem gedeeld wordt door anderen (verschillende manieren coderen):
Inhoudelijk gecodeerd onafhankelijk van doel ga je dan
In zinnen gecodeerd? Categorieën maken
85
CATEGORIEËN (PARTIËLE WEERGAVE)
Relaties
Algemene referentie naar Familie (“FamAlg”)
o “een liefhebbende familie en echtgenoot”
o “emotionele, familale steun hebben”
Algemene referentie naar Relaties (“RelAlg”)
o “goede relaties (vrienden, familie collega’s)”
o “omgeven zijn door mensen die ik graag zie en die mij graag zien”
Echtgenoot, huwelijk, romantische partner (“Echtgenoot”)
CATEGORIEËN (PARTIËLE WEERGAVE)
Zelf-ontwikkeling
Vervulling van persoonlijke groei (Vervul)
o “om mezelf te begrijpen”
o “om ten volle te leven”
Ander
Focus op het Positieve (Posi)
o “af raken vh negatieve in het leven”
o “positieve kijk op de dingen”
Doorzetten/Inspanning/Efficiënt(Doorzet)
o “geef alles wat je kan”
o “al mijn inzet geven”
Wat betekent het om een goed leven te hebben?
Respondent
Om ten volle te leven | en dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft. |
Nemen wat het leven te bieden heeft en je niet laten doen door kleine tegenslagen. |
Een liefhebbende familie | en echtgenoot hebben, | geven om en delen van vreugde/ zorgen
met de mensen | die je graag ziet.
VOORBEELD OPEN ANTWOORDEN
1. Wat betekent het een goed leven te hebben?
86
Om ten volle te leven
dicht bij de mensen te zijn om wie je geeft
Nemen wat het leven te bieden heeft
en je niet laten doen door kleine tegenslagen
Een liefhebbende familie
en echtgenoot hebben,
geven om en delen van vreugde/ zorgen met de mensen die je graag ziet.
Vervul RelAlg Doorzet Posi FamAlg Echtgenoot RelAlg
kijken naar hoogste welzijnsscores (wat noemen ze?)
aftoetsen bij de hoge welzijnsscores
7.1.2 INTERVIEWS EN FOCUSGROEPEN
Welke gegevens verzamel je?
Geschreven tekst in antwoord op een bepaalde vraag Wat moet je met die tekst doen?
Transcriptie om op terug te vallen!!
Transcriptie Op schrif stellen van informatie op (audio)tapes
Coderen Reductie van informatie
Alle onderzoek is data reductie:
Kwalitatief: vooraf
Kwantiatief: achteraf
7.1.2.1 Voorbeeld het eiland: eenvoudige transcript interview
• Protut: Ik zie dat gij al dikwijls van werk zijt veranderd
• Alain: ja maar dat komt omdat ik mij nooit echt op mijn gemak voelde en euh ik dacht dat dat
aan de collega’s lag en dan ben ik daar es gaan praten met iemand anders en die zei dat ik
dan es bij mijn eigen zelve es moest gaan kijken. Ik heb ook een assertiviteitscursus gevolgd –
maar `t staat er allemaal in zenne.
• HET IS HEEL LETTERLIJK—DIT IS DE EERSTE UITWISSELING, DIT IS ALLEEN TEXT.
• Transcription
• Tegenwoordig wordt het proces vergemakkelijkt door transcriptieprogramma’s–
bijvoorbeeld F4 en freeware.
87
88
Wat moet in de transcriptie?
• Belangrijke selectie van de data
• Wat je in de transcriptie opneemt, gaat je onderzoeksresultaten beïnvloeden.
Hangt af van de onderzoeksvraag:
• Inhoudsanalyse letterlijke tekst (zie hiervoor)
(boek: orthographic/secretarial/playscript transcription)
• Discourse of conversatie-analyse: andere elementen van de communicatie, zoals prosodie,
paralinguistische en extralinguistische elementen
Conventie hoe je het aangeeft
Bv jefferson (tekentjes niet kennen)
Andere elementen voor transcriptie:
Paralinguïstische communicatie Intonatie, nadruk (karakteristieken van de stem)
Chronemische (= tijds-) communicatie Snelheid, pauzes
Extralinguïstische signalen (proxemic en kinesic communication)
Afstand, gebaren
Indicatoren voor:
1. Intonatie, toonhoogte paralinguïstisch
2. Spraak volume
3. Snelheid
4. Nadruk binnen woorden chronemische
5. Pauzes of gebrek daaraan
6. Overlappende spraak
7. Lachen en andere niet-woorden extralinguïstisch
8. Extra info voor de onderzoeker
9. Blik nagaan (voor video-codering)
Waarom zou je dit soort dingen willen weten? Waar staan die voor? Kijk maar eens bij het
fragment dat we eerder zagen. Let vooral op snelheid, en pauzes of gebrek daar aan. Waar
staan die voor volgens jou?
89
1 persoon
Je hoeft geen andere Jefferson symbolen uit je hoofd te kennen.
Tekst van het eerste stukje van het interview is al gegeven (2 slides na de film)– eerste twee stappen
van de transcriptie: Indruk van het interview & tekst plus sprekers uitgeschreven.
TRANSCRIPTIE INTERVIEW
Protut: Ik zie dat gij al dikwijls van werk zijt veranderd
Alain: ja maar dat komt omdat ik mij nooit echt op mijn gemak voelde en euh ..ik dacht dat dat aan
de collega’s lag en dan ben ik daar es gaan praten met iemand anders en die zei dat ik dan es bij mijn
eigen zelve es moest gaan kijken. Ik heb ook een assertiviteitscursus gevolgd maar t staat er allemaal
in zenne.
Protut: Kalm, kalm… phoe..Maar wat weet ge van ons bedrijf?
Alain: Alles, echt alles, euh:, Synalco Medics is een euh:, euhm:, Nee, het is weg ja voilà, ‘k hebbe kik
nen black out é, dat is van de zenuwen é, veel van buiten geleerd denk ik en dan van nu, nee:…
allez mannen toch Alain jongen!
Protut: Ssssst…Kijk es in mijn ogen. Allez,? Kijk in m’n ogen.? Ja, ik zie een warme mens.
• Protut: Ik zie dat gij al dikwijls van werk zijt veranderd
• Alain: ja maar dat komt omdat ik mij nooit echt op mijn gemak voelde en euh [ ]ik dacht dat
dat aan de collega’s lag en [ ] dan ben ik daar es gaan praten met iemand anders en [ ]die zei
dat ik dan es bij mijn eigen zelve es moest gaan kijken. Ik heb ook een assertiviteitscursus
gevolgd – [ ]maar t staat er allemaal in zenne.
EENVOUDIGE TRANSCRIPTIE INTERVIEW
• Protut: Kalm, kalm… phoe…(2.) Maar wat weet ge van ons bedrijf?
• Alain: Alles, echt alles, euh:, Synalco Medics is een euh:, (2.) euhm:, (2.) Nee, het is weg (2.)
ja voilà, ‘k hebbe kik nen black out é, dat is van de zenuwen é, veel van buiten geleerd denk
ik en dan van nu, nee:… allez mannen toch Alain jongen!
• Protut: Ssssst…(2.) Kijk es in mijn ogen. (2.) Allez,? Kijk in m’n ogen.? (2.) Ja, (2.) ik zie een
warme mens.
90
PROSODIE
Wat waren de belangrijke elementen van prosodie in het interview?
o Alain: Versnelling in het begin van het interview– geen pauzes
o Protut: geruststellende toon, neemt veel pauzes
o Alain: pauzes in het tweede deel van het interview, schreeuwt
o Protut: geruststellende toon, veel pauzes
Transcript betekenis pauzes,..
Boek noemt Jefferson method een “low-level coding”:
• Het is een eerste selectie van wat er interessant is aan je data
• Daarna kan je er dan nog verder betekenis aan geven. (= higher level coding)
Als je een transcriptie hebt, kan je coderen (Coderen= data-reductie)
Je moet je data reduceren om tot conclusies te kunnen komen
• Handmatig (zie eerder voorbeeld) ; vroeger gebeurde alles handmatig
• Tekstanalyse met de computer (frequentie van woorden)
• Computer-ondersteund coderen (je maakt zelf categoriën)
• Makkelijker combinaties
• Hoeveel interviews in categorie A
• Helpt ontwikkelen codes: hoe je ze gebruikt, ze genoeg verschillend zijn
7.1.3 TEKSTANALYSE MET COMPUTER
Bijvoorbeeld, Linguistic Inquiry and Word Count (LIWC; Pennebaker, 1993):|:
• Analyseert geschreven tekst door te zoeken naar bepaalde typen
• Berekent het percentage woorden dat in elk van die categorieen valt.
• Werkt met een woordenboek waarin gedefinieerd wordt welke woorden moeten worden
geteld in een bepaalde tekst. (woordenboek zelf definiëren)
91
7.1.4 EXPRESSIVE WRITING: LIWC
Woordenboekcategorieën: (linguïstisch)
• Standaard linguistische dimensies
(Bijv. aantal woorden, ontkenningen)
• Psychologische processen
(Bijv. emotioneel, cognitief, sociaal)
• Relativiteit (tijd, ruimte)
• Cognitieve woorden
o Inzicht: dus
o Causaal: omdat, door
o Discrepantie: maar
o Inclusie: ook
o …..
• Affect
o Negatieve emoties
o Positieve woorden
Voorbeeld: Expressive writing
• Mensen die over hun emotionele ervaringen schrijven, hebben daar zowel mentaal als fysiek
baat bij (e.g., Pennebaker, 1997)
• Maar het lijkt er ook over te gaan HOE mensen over hun gevoelens schrijven.
• Naarmate mensen meer woorden gebruiken die ‘cognitieve verwerking’ beduiden, gaan zij er
meer op vooruit (e.g., Pennebaker & Francis, 1996) minder lijden onder trauma
EXPRESSIVE WRITING IN BELGIË
Respondenten: 34 Vlaamse studenten
Taak: schrijf 20 minuten lang over een intense emotionele gebeurtenis zonder je pen van papier te
halen (1 dag per week, 3 weken)
(controle groep schreef over alle dingen die ze deden als ze ‘s ochtends wakker werden, enkel
alledaagse zaken)
92
Voor en na-metingen mentaal en fysiek welzijn
o Positive and Negative Affect Schedule (PANAS)
o Perceived Stress Scale (PSS)
o Pennebaker Inventory of Limbic Languidness (PILL)
• Voor elke persoon 3 files met tekst
• Daarin telt het programma woorden
• Die tellingen komen in een data-file
Vergeleken met degenen die het minst baat hadden bij het schrijven, gebruikten degenen met de
meeste baat:
• In toenemene mate causale woorden
Het verwerken van de emotie wordt geholpen als de persoon er een betekenisvol en
samenhangend verhaal van weet te maken
93
• Meer positieve en minder negatieve emotiewoorden
VOORBEELD EXPRESSIVE WRITING
• Jongen met vriendin op vakantie
• Zij wil armbandje, maar vindt 2 euro te duur
• Zij steekt het armbandje in haar zak
• Hij ziet verkoper aankomen maar kan niet op tijd waarschuwen
• Ze worden uitgescholden door verkoper en moeten armband teruggeven
• Ze worden later uitgelachen door de bazin omwille van de poging tot diefstal
TIJD 1
• 4 negatief, 0 positief –8 cognitief
Door deze ervaring waren we allebei geschokt, vooral mijn vriendin want zij moest er constant over
nadenken en moest vaak huilen en wou terug naar huis ook al waren we nog maar minder dan een
week op vakantie. Maar ik moest er ook vreselijk constant aan denken, ook al was ik niet diegene die
het bijna had gestolen, daar heb ik een paar slapeloze nachten van gehad.
Rood en schuin = cognitief zwart en dik = negatieve emotie
Tijd 2
Samen hebben we er niet over gesproken, alleen die ene keer toen wij zeiden dat we er nog allebei
aan moesten denken. Voor de rest hebben we het tegen niemand verteld. Een heel jaar heb ik er aan
moeten denken, als ik iets aan het lezen was of zo. Of tijdens de examens. Maar die gedachten zijn
nu gestopt omdat ik dit jaar terug op vakantie was en voorbij het winkeltje was gepasseerd.
Tijd 3:
2 neg 5 pos, 6 cognitief,
Ik denk er momenteel nooit aan, alleen in deze sessies, maar deze ervaring heeft mij wel geraakt.
Het heeft een heel jaar door mijn hoofd gespookt, waarbij ik bij leren of lezen steeds mijn
concentratie verloor en mij alleen focuste op die gedachte. Maar uiteindelijk heeft die ervaring mij
een betere jongen gemaakt. Schrik voor het slechte. En ik heb geleerd dat om een gedachte tot rust
te brengen je eerder de confrontatie moet aangaan in plaats van alles te censureren.
Ik ben het jaar erna en vorig jaar er gewoon voorbij gewandeld en het was niet dat ze me herkenden,
dus ik was tevreden, ik kan weer gaan en staan waar ik wou. Ook al ben ik er niet tevreden over dat
ik dit heb meegemaakt, in een zin heeft het mij een beetje goed gedaan. Ik zal nooit meer iets doen
waar een kans is om betrapt te worden, zo een ervaring wil ik niet meer meemaken!
• Onderzoekers maken aantekeningen + beeldopname van observatie coderen
• Beeldopnamen (wat er mee doen?)
94
• Tekst en beelden kunnen apart worden gecodeerd
o Individuele uitspraken
o Prosodie
o Individuele observaties
gedrag
o Interactieve observaties
Individuele gedragingen op letterlijk niveau opgetekend: zeer tijdrovend
Hoofd Ogen Gezicht Lichaam
Schud Kijkt naar partner of iets anders Trekt wenkbrauwen op Haalt schouders op
Knikt
Kijkt weg
Perst lippen op elkaar/ geforceerde glimlach
Beweegt hand/arm ter ondersteuning spraak
Sluit langer dan nodig
Spert open zucht
JE KUNT OOK KIJKEN NAAR DE BETEKENIS VAN GEDRAG (VERBAAL & NON-VERBAAL SAMEN)
Bijv. SPAFF:
• Ontwikkeld voor het observeren van interacties tussen getrouwde koppels.
Er zijn 16 verschillende codes (Gothmann)
Hier 2 voorbeelden:
Kritiek Verdedigen
Functie Aanval karakter of persoonlijkheid Schuld afweren, niet luisteren
Kritiek:
• Functie is een aanval op iemands persoonlijkheid op een manier die de schuld helemaal bij
die ander legt
Gedrag:
• De schuld geven (grove manier)
• Aanval op iemands persoonlijkheid, karakter (jij doet altijd…)
• Lange lijst met klachten
• Beschuldiging dat de ander je verraden heeft (“hoe kun je dat doen?”
• Negatief gedachten lezen (voor iemand anders invullen wat hij/zij voelt, denkt)
95
Defensief
• Functie is het afwenden of ontkennen van verantwoordelijkheid. Persoon stelt z op als
slachtoffer. Verdediging van zichzelf of van iemand van wie ze houden.
Gedrag:
• “Ja-maar”– korte overeenstemming, maar onmiddellijk ertegen in gaan
• Terugklagen (ipv. te reageren op een klacht)
• Minimaliseren van het probleem (dus niet serieus nemen van de klacht)
• Excuses (ik kon er niets aan doen)
• Aggressieve verdediging (dat heb ik niet gedaan)
• Handen gevouwen voor de borst, stem hoger en harder
4 voorspellers van echtscheiding (90% correct na 7 jaar):
Kritiek
Verdediging
Minachting
Zich volledig afsluiten voor wat de ander zegt (stonewalling)
Gottman (1998): Marital Satisfaction During discussion, the couples are taped and their emotions and behaviors are coded. One thing that is interesting is that several emotional features of the relationship were highly reliable when measured with an interval of several years in between (Gottman & Levenson, Family Proceedings, 1999).
Second, comparing couples headed for divorce and stable couples, thos headed for divorce had a much lower positive to negative emotions ratio. Interestingly, there are couples who are volatile and have lots of positive and lots of negative emotions. There are also very harmonious couples who express very little negative emotion, but who are also less passionate. These different styles of marriage may all work, but a working marriage is constituted by an overwhelming amount of positive emotion compared to negative. A last very good predictor of divorce are the four horsemen of the apocalypse: It is being critical of the person, not wanting to really listen to what the other has to say, contempt, and stone walling (= listener withdrawal).
• OEFENING
Kritiek Verdedigen
Indicator Schuld geven Ja, maar
Jij altijd/nooit Excuses
Kan je niet schelen Minimaliseren
Verraad stellingen Agressieve verdediging
Fysiek Geen wenkbrauwen
TRANSCRIPT VAN DE TEKST
Hij: Hey
Zij: De mama?
96
Zij: Allez, ze is dan toch al weg. ’t Is ook al iets.
Hij: Efkes. Ze vroeg zich eigenlijk al af wanneer dat ze mag terugkomen.
Zij: dat is wel heel straf. Echt ieder gesprek dat wij voeren moet toch over haar gaan, niet? (kritiek)
Hij: Ja, euh, zoet, het is nu ook wel toevallig dat ze juist nu belt hé. (minimaliseren, verdedigen)
Zij: Nee, dat bewijst alleen maar hoe aanwezig ze is, zelfs al is ze hier niet.
Hij: Ja, ewel ja, sorry, mijn moeder is ontzettend belangrijk voor mij, ja. (excuses: verdedigen)
Zij: Dat had ik al door. De vraag is eigenlijk: ben ik dat ook? (verraad, kritiek)
Hij: Maar natuurlijk zijde gij belangrijk voor mij! Natuurlijk! Ik heb toch aan ons mama gevraagd of
dat ze wou vertrekken? (agressief; verdedigen)
Zij: Omdat je niet anders kon. Omdat ik u voor de keuze heb gesteld. Maar je speelt het niet eerlijk.
(aanval, kritiek)
Hij: Maar jawel!
Zij: Nee, want gij weet ook dat ze hier binnen twee dagen zal terug staan, als ze het al zolang
volhoudt tenminste.
Hij: Maar zoet, als wij dat niet willen (minimalisering)
Zij: Zelfs al wilde gij dat niet, dan nog hebde gij het lef niet om haar dat te zeggen. (kritiek)
Hij: Wie zou dat wel doen met zijn eigen moeder, hé? Zij: Gij. Moest ge geïnteresseerd zijn in mij, gij.
Hij: Maar wat is dat nu toch zeg, natuurlijk benne kik in u geïnteresseerd!
Zij: Laat het zo. Echt het heeft geen zin.
Hij: Maar zoet, laat mij dan op zijn minst mij verdedigen hé! Zij: Pieter, ik heb heel de dag kunnen
nadenken. Kzie het niet meer zitten.
Hij: Maar ik, ik kies voor u!
Zij: Ge moet geen dingen zeggen die ge niet meent of die ge niet kunt waarmaken.
Sorry, het is over.
Opeenvolging kritiek verdediging
VOORDEEL VAN FUNCTIONELE CODEN
• Makkelijker
• Dichter bij psychologische betekenis.
8. College 8: Gevalsstudies
GEVALSSTUDIE: OVERZICHT
(1) Kenmerken van gevalsstudie als onderzoeksopzet in de psychologie
(2) Wanneer gebruik je een gevalsstudie? Voorbeeld ‘De late dienst’
(3) Wat is de definitie van een gevalsstudie?
(4) Hoe zet je een gevalsstudie op? Theorieontwikkeling, afgrenzing, analyse eenheden, selectie van
geval(len)
(5) Welke soorten van gevalsstudies zijn er? Enkelvoudige en meervoudige gevallen
(6) Kwaliteitscriteria voor gevalsstudies?
97
8.1 ONDERZOEKSOPZET: GEVALSSTUDIE
1) Hoofdstroom (meest gebruikt): groot aantal 15 à 20 /cel (conditie) betrouwbaarheid
2) Single-cases vs multiple cases
3) Kwantitatief onderzoek ontwikkeld voor kleinere groepen
≠ typen van onderzoeksopzet
(1) Grote N onderzoek “variable-oriented” = veel cases, weinig variabelen
Test afnemen bij 100 mensen over bv verbale intelligentie
(2) Gevalsstudie
heel veel weten over 1 specifiek geval “case-oriented” = veel variabelen, weinig cases
(3) Kleine N onderzoek
≠ Typen van onderzoeksopzet:
(1) “variable-oriented”: studie van één of enkele ‘focale variabelen’ (vs. controle variabelen)
over een groot aantal gevallen
toevallige selectie (steekproef uit populatie) en/of toevallige toewijzing van gevallen (aan
experimentele condities)
focale variabele: waar we in geïnteresseerd zijn
Randomisering veralgemenen
(2) “case-oriented research”: studie van een groot aantal aspecten in één of enkele gevallen
doelgerichte selectie van één of enkele gevallen door onderzoeker
(1) Hoofdstroom = ‘grote N onderzoek’
(N > 15 - 20)
experimenten of surveys
meestal kwantitatief
(2) Alternatief = gevalsstudie (N = 1, 2 of 3)
98
enkelvoudig (n=1) of meervoudig (n=2, 3 …)
meestal kwalitatief
(3) Tussenvorm = ‘kleine N onderzoek’
(3 < N < 15 - 20)
ook meervoudige gevalsstudie genoemd
kwalitatief en/of kwantitatief
Grensfenomeen: context verschuiven (bv partner betrekken)
8.2 GEVALSSTUDIES IN DE PSYCHOLOGIE
Historisch belangrijke onderzoeksopzet:
- Voor theorie ontwikkeling in de psychologie
- Voor toegepast onderzoek in de psychologie
Lange tijd verwaarloosd (wetenschappelijkheid?), recent opnieuw ontdekt …
kwalitatief als complementair
Voorbeelden:
• Bijv. klinische casussen in klinische psychologie
• Bijv. beleidsvergelijkend onderzoek in organisatiepsychologie
• Bijv. toegepast interventie-onderzoek in klinische sector, scholen, bedrijven …
Misvatting: Gevalsstudies zijn geen goede basis voor veralgemening wegens …
Selectieve steekproef: te weinig cases en niet toevallig getrokken uit de populatie
Experimenteel opzet: 1 conditie (geen controleconditie) en alleen post-meting (geen pre- of
basislijn-meting voorafgaand aan ‘behandeling’)
99
Waarom misvatting? Andere kwaliteitscriteria voor gevalsstudies dan voor grote-N onderzoek
(surveys of experimenten) ! (geen statistische veralgemeningen, welveralgemening in de diepte)
8.2.1 VOORBEELD GEVALSSTUDIE: ‘DE LATE DIENST’
• Yesterday in the news: The first and only female top manager in the federal Belgian
government said that women should choose between a family and a career. Several other
women in high positions –among whom the Secretary of Interior Affairs responded saying
the remark was discouraging for young women, untrue, and offensive (as if they were not
able to take care of their families).
• The female top manager said she knew there were women who could combine the two
tasks, but that these were exceptions. That the majority of women was unable to pull it off,
and that the realistic picture would be that women had to make a choice.
• What do you think?
VOORBEELD GEVALSSTUDIE:HOCHSCHILD’S ‘DE LATE DIENST’
• Fenomeen?
• ‘stroomversnelling in gezin’ verwijst naar gevolgen van intrede vrouwen / moeders in
arbeidsmarkt voor gezinsleven, die vooral vrouwen blijken te treffen
• Vlaamse topvrouw beweerde dat ambitieuze carrière niet te combineren valt met
kinderen
• Wat betekent ‘de late dienst’?
• Werkende moeders in VS jaren 1960/ 1970 werkten 3 uur later per werkdag dan
vaders, als je betaalde arbeid en ‘zorgarbeid’ voor huishouden en kinderen bij elkaar
optelt!
KWANTITATIEF ONDERZOEK: BRUSSEL SURVEY (CeSo/CSCP, 2007)
‘Vrouwen zouden niet buitenshuis moeten werken als er kleine kinderen zijn’
Werkende moeder met kinderen moet kunnen!
Belg (autochtoon)
Man Vrouw
% mee eens 24 8
• BRUSSEL SURVEY 2
• Grote N onderzoek in Brussel (2007)
‘Gewenste taakverdeling: zorgen voor kleine kinderen?’
Gelijkheid is gedeelde norm!
100
Belg (autochtoon)
Man Vrouw
Vooral moeder 17 21
Gelijk 82 78
Anders 1 1
• BRUSSEL SURVEY 3
‘Gewenste taakverdeling: zorgen voor huishouden?’
Gelijkheid is gedeelde norm!
Belg (autochtoon)
Man Vrouw
Vooral moeder 28 35
Gelijk 70 65
Anders 2 0
• BRUSSEL SURVEY 4
‘Feitelijke taakverdeling:
zorgen voor kinderen?’
Moeders en vaders zijn het niet eens!
Afstand wens-feiten groter voor moeders
Belg (autochtoon)
Man Vrouw
Vooral moeder 19 54
Gelijk 75 46
Anders 6 0
• BRUSSEL SURVEY 5
‘Feitelijke taakverdeling:
zorgen voor huishouden?’
Moeders en vaders zijn het niet eens!
Afstand wens-feiten groter voor moeders
Belg (autochtoon)
Man Vrouw
Vooral moeder 27 48
Gelijk 64 46
Anders 9 6
101
• BRUSSELS SURVEY 6
‘Tevredenheid met taakverdeling thuis?’
Moeders zijn minder vaak tevreden dan vaders
Belg (autochtoon)
Man Vrouw
Niet tevreden 13 28
ONDERZOEKSVRAGEN: BRUSSEL SURVEY
• Brussel survey = voorbeeld van ‘Grote N onderzoek’
• Onderzoeksvragen die worden beantwoord zijn:
- Hoeveel mannen en vrouwen hebben gelijke opvattingen over gender rollen?
- Hoe vaak zijn taken thuis (on)gelijk verdeeld in de ogen van mannen en vrouwen?
- Hoe verschillen de percepties van mannen en vrouwen?
- Hoe verschilt de gepercipieerde taakverdeling van de gewenste verdeling?
TOEPASSING
Oefenvraag:
Geef voorbeelden van vragen over fenomeen ‘De late dienst’ die grootschalig survey
onderzoek niet kan beantwoorden!
8.3 GEVALSSTUDIE: WANNEER?
Gevalsstudie geeft antwoord op hoe en waarom vragen over een fenomeen,
Gevalsstudies zijn NIET geschikt om te antwoorden op vragen naar wie, waar, wanneer, in welke
mate, hoeveel, meer of minder, oorzaak of gevolg …
8.3.1 ONDERZOEKSVRAGEN: ‘DE LATE DIENST’
‘De late dienst’ = voorbeeld van gevalsstudie
Gevalsstudie beantwoordt vragen die in grootschalig onderzoek onbeantwoord blijven:
- Waarom doen buitenshuis werkende vrouwen nog altijd meer voor kinderen en huishouden
dan mannen?
- Hoe onderhandelen mannen en vrouwen de taakverdeling thuis?
- Hoe beoordelen en beleven mannen en vrouwen die (meestal ongelijke) taakverdeling?
- …
Participanten:
• 12 gezinnen met 2 fulltime werkende partners en kinderen < 6 jaar
• ‘representatief’ voor doorsnee witte gezinnen in Berkeley, California (arbeiders, bedienden …)
102
Dataverzameling:
• Herhaalde diepte interviews van beide partners met 3 onderzoeksters 1980 – 1988:
2 – 5 jaar lang contact met alle gezinnen
• Observaties thuis tijdens doordeweekse avondpiek, tijdens weekeinde en op uitnodiging
tijdens maaltijden, uitstapjes …
• Dagboek van beide partners: tijdsmetingen ahv dagverloop
Gezinsomgeving:
ook interviews met oppas, buren, vrienden, onderwijzers, begeleiders van kinderen …
8.4 GEVALSSTUDIE: DEFINITIE
Literatuur: ‘Designing Case Studies’ Chapter 2 from Yin , Robert K. (2003). Case study research:
Design and methods (3rd ed). Thousand Oaks: Sage
Gevalsstudie = vorm van empirisch onderzoek die een eigentijds fenomeen bestudeert in zijn
natuurlijke context (‘real-life context’)
- waarbij grenzen tss fenomeen en context niet vooraf vast hoeven te liggen
- waarbij in één of enkele gevallen een groot aantal relevante variabelen in kaart worden
gebracht
TOEPASSING
Oefenvraag
Voldoet voorbeeld ‘de late dienst’ aan de definitie van een gevalsstudie?
Checklist:
- Welk eigentijds fenomeen?
- In welke natuurlijke context?
- Grenzen tussen fenomeen en context?
- Aantal variabelen > aantal gevallen?
Verschillende bronnen voor veel info, ja! Gevalsstudie!!
8.4.1 VOORBEELD: GEVAL NANCY & EVAN HOLT
Observatiefragment: een doordeweekse avond
‘N komt thuis van haar werk met haar zoon Joey aan de ene hqnden een zak boodschappen in de
andere. Ze zet de boodschappen op de grond, doet de voordeur open en ziet een stapel post op de
grond, een aangegeten stuk toast van J op het tafeltje in de hal en het knipperende rode lampje van
het antwoordapparaat: een stilleven dat haar herinnert aan de ochtendspits,
103
het moment waarop het gezin de buitenwereld intrekt … N heeft al 7 jaar een baan als sociaal
werkster, is een kleine, slanke, blonde vrouw van 30 die snel beweegt en praat. Ze legt de post op
het tafeltje in de hal en loopt naar de keuken terwijl ze haar jas losknoopt. J loopt achter haar aan en
legt haar driftig uit hoe een kiepkar zijn lading eruit kiept. J is een levendig jongetje van 4 … dat vaak
lacht als hij iets leuk vindt.’
‘E, haar man , heeft inmiddels de rode
stationwagen weggezet. Hij komt binnen en hangt zijn jas op. Hij heeft N opgehaald van het werk en
ze zijn samen thuisgekomen. Hij is kennelijk nog niet toe aan de drukte in de keuken maar hij mag
nog niet gaan zitten met de krant, dus neemt hij traag de post door. E is ook 30, verkoopt meubels
aan de detailhandel, heeft dun blond haar, is stevig gebouwd, heeft iets vriendelijks, iets aarzelends.
N roep vanuit de keuken, waar ze druk bezig is: ‘Eva-an, wil je ajb de tafel dekken?’ In het ajb klinkt
een wereld van irritatie door. Ze draait heen en weer tussen aanrecht, fornuis en ijskast en wil
kennelijk dat E haar helpt maar ze lijkt het vervelend te vinden om het te moeten vragen. E kijkt op
van de post, werpt een geërgerde blik naar de keuken, wellicht gepikeerd door haar manier van
vragen. Hij begint langzaam messen en vorken neer te leggen en vraagt of er ook lepels nodig zijn …’
‘N en E beschrijven hun gezinsleven als bijzonder gelukkig – als J ‘zijn probleem’ maar niet had. J kan
slechts met de grootste moeite in slaap komen. Ze beginnen het om 8u te proberen. E doet een
poging maar J wijst hem af. N heeft meer succes: tegen half 9 is ze erin geslaagd om J op zijn bed te
leggen, nog niet erin. J kruipt en springt rond op het bed. Na 9 roept hij nog steeds om water,
speelgoed, komt uit zijn bed om stiekem het licht aan te doen… Dat gaat zo door tot half 11. Om
ongeveer 11u klaagt J dat hij het ‘eng’ vindt in zijn bedje en dat hij alleen kan slapen in het bed van
vader en moeder. Uitgeput gaat N op zijn voorstel in…’
Nancy & Evan Holt
= extreem geval
- sterke gelijkheidswens van Nancy
- openlijk conflict met Evan
• Observatiefragment
o thuiskomen na het werk: taak- en terreinverdeling, interactie Nancy en Evan,
bedritueel zoontje Joey
• Herhaalde interviews
o Nancy’s gelijkheidswens
o Evan’s ‘lijdelijk verzet’ = passief verzet (E. is niet vragende partij voor verandering)
o Joey’s ‘probleem’
• Tijdstip 1: dagboek en interviews met Nancy en Evan
- dagboek ongelijke taakverdeling, tijdsindeling Nancy zwaarder en strakker: meer werk,
minder autonomie
104
- interviews Nancy wil en eist gelijke verdeling; Evan gaat akkoord maar zijn ‘lijdelijk
verzet’ leidt tot open conflict
• Tijdstip 2: herhaalde interviews met Nancy en Evan
territoriumverdeling tussen ‘bovenhuis’ (Nancy’s huishouding) en ‘souterrain’ (Evan’s
atelier) als compromis om conflict te beëindigen en voortbestaan als gezin mogelijk te maken
bliksemafleider voor spanningen: het ‘probleem van Joey’ wordt voorgesteld als externe
oorzaak van slapeloze en seksloze nachten.
8.5 GEVALSSTUDIE: HOE?
Hoe zet je een gevalsstudie op?
4 Stappen:
(1) Theorie ontwikkelen: wat is er aan de hand?
(2) Afgrenzing fenomeen Vrouw/man?
(3) Keuze onderzoekseenheid onderzoekseenheden
(4) Selectie van gevallen: hoeveel koppels en welke koppels?
Enkelvoudige gevalsstudie
Meervoudige gevalsstudie
8.5.1 THEORIE ONTWIKKELEN (INDUCTIE) EN TOETSEN (DEDUCTIE)
8.5.1.1 THEORIE ONTWIKKELEN
• Gevalsstudies zijn bij uitstek geschikt om nieuwe theorie te ontwikkelen (INDUCTIE)
o Hoe? Zorgvuldig beschrijven van geval laat patronen zien die data linken met theorie:
• patroongelijkenis tussen parallelle cases
• Patronen over de tijd: tijdsverloop
• …
o Systematische theorie ontwikkeling over een fenomeen
105
• Meervoudige gevalsstudies zijn ook geschikt om theorie te toetsen (DEDUCTIE)
o Hoe? Door replicatie: nagaan of je theorie ook klopt in andere gevallen
• Vind je het verwachte patroon terug?
Zijn er rivaliserende verklaringen voor een bepaald patroon?
VOORBEELD: INDUCTIE
(1) Theorie ontwikkelen
• Hochschild beschrijft conflict rond taakverdeling Nancy en Evan patroon door de tijd:
onderhandelde gelijkheid + passief verzet escalatie compromis
• Verklarende theorie vanuit maatschappelijke verhoudingen: nieuw cultureel stereotype
‘supermoeder’ rechtvaardigen en bestendigen ongelijkheid in gezin
VOORBEELD: DEDUCTIE
(2) Theorie toetsen
• Klopt Hochschild’s theorie ook in andere gevallen dan Nancy en Evan?
Zelfde patroon?
NEE: escalatie conflict niet gerepliceerd
JA: gelijkheidswensen bij vrouw en (schijn)oplossingen in nadeel vrouw wel gerepliceerd
• Rivaliserende verklaringen? Bijv. kenmerken persoonlijkheid Nancy of Evan (bijv. coping
stijlen)
8.5.1.2 AFGRENZING
106
8.5.1.3 EENHEID
• Definitie analyse-eenheden
meer concrete eenheden meer abstracte eenheden
- individu - gezin - organisatie - school - buurt …
- relatie - proces (besluitvorming, keuzeproces …) - gemeenschap - interventie (behandeling, project …)
Welke analyse eenheid + meer dan 1 nodig?
• TOEPASSING
Oefenvragen
• Noem analyse-eenheden in voorbeeld ‘de late dienst’
E en C N – relatie koppel (A) – gezin (A)
Ingebedde vorm (koppel, zoon, …)
• Geef voorbeeld van meer concrete en meer abstracte analyse-eenheid
• Gaat het om een holistische of een ingebedde vorm van gevalsstudie? Waarom?
8.5.1.4 SELECTIE
• Selectie van gevallen?
• Algemene regel: doelgerichte selectie van gevallen vanuit theorie over te onderzoeken
fenomeen
• Beschrijvende theorie over een fenomeen = ‘verhaal over actoren, gebeurtenissen en
processen (denken, voelen, handelen) in een welbepaalde context’
• Stelling: Theoriegeleid onderzoeksopzet is noodzakelijke voorwaarde voor ‘analytische
veralgemening’ (niet statistiek veralgemening)
≠ typen van veralgemening
• LEVEL 2 VERALGEMENING
of ‘analytische veralgemening’ = van geval (of populatiekenmerk of experimenteel effect)
naar theorie
• LEVEL 1 VERALGEMENING
≠ ‘statistische veralgemening’ = van toevalssteekproef naar populatie of van
toevalstoewijzing aan condities naar experimenteel effect
107
Gevalsselectie: soorten
Typisch geval: gemiddelde Problematische gevallen: staart + positief afwijkend Parallel zoeken naar:
- Gelijkend: vind je zelfde patroon
- Verschillend: grenzen veralgemening aftasten
Bv persoonskenmerken slechte match
maatschappelijke factoren, stoornis zoon,…
Rivaliserende verklaringen uitsluiten is moeilijk (voorzichtig mee zijn)
• Enkelvoudige gevalsstudie (‘single case’)
1. typisch geval (meest voorkomend?)
2. kritisch geval (meest kans op weerlegging theorie?)
3. extreem geval (meest afwijkend?)
4. uniek geval = specifiek
5. onthullend geval (toegankelijkheid); Gevallen die weinig voorkomen
6. longitudinaal geval (tijdsdimensie)
• Meervoudige gevalsstudie (‘multiple cases’)
Gevallen zijn geen steekproef uit populatie, wel replicaties of parallelstudies van zelfde
fenomeen
Single
case
Multiple
case
108
(1) ‘letterlijke replicatie’
= gelijkende gevallen (doel: fenomeen accuraat beschrijven)
gelijkaardige gevallen: nuancering
(2) ‘theoretische replicatie’
= afwijkende gevallen (doel: grenzen van een theorie toetsen) ; longitudinaal
= kritische gevallen (doel: kans op weerlegging maximaliseren)
heel verschillend geval
Beperking meervoudige gevalsstudie:
o 2 of meer gevallen verschillen meestal op meerdere onafhankelijke variabelen tegelijk van
elkaar
noch operationele controle (cf experimenten), noch statistische controle over
‘storende variabelen’ (cf surveys)
theoretische verklaring van een fenomeen is altijd kwetsbaar voor andere
mogelijke verklaringen (‘rivaliserende theorieën’)
TOEPASSING
Oefenvragen
• Is voorbeeld ‘de late dienst’ enkelvoudige of meervoudige gevalsstudie?
• Welk soort enkelvoudig geval zijn ‘Nancy & Evan Holt’? Waarom?
• Geef zelf voorbeeld van letterlijke en theoretische replicatie van het geval ‘Nancy en Evan
Holt’ in ‘de late dienst’? Leg uit.
8.6 KWALITEIT GEVALSSTUDIE
• Constructvaliditeit: van meting naar concept?
• Interne validiteit: van patroon naar causale verklaring? (verklaring, oorzakelijk verband)
• Externe validiteit: veralgemeenbaarheid naar andere gevallen?
• Betrouwbaarheid: herhaalbaar? (replicatie)
Strategieën van kwaliteitsbewaking in gevalsstudies ≠ in ‘grote N onderzoek’!
8.6.1 KWALITEIT: EXTERNE VALIDITEIT
• Is een nadeel van gevalsstudies dat je niet kunt veralgemenen?
JA en NEEN
o NEEN veralgemening op basis van gevalsstudies is niet statistisch = veralgemening
naar een populatie
109
want gevallen zijn geen toevallige steekproef
o JA wel analytisch = veralgemening naar een theorie want gevallen zijn op
theoretische gronden geselecteerd
8.6.2 BETROUWBAARHEID
• Is een nadeel van gevalsstudies dat ze niet betrouwbaar zijn?
JA en NEEN
o NEEN gevalsstudies zijn vaak moeilijk herhaalbaar geen ‘test-retest
betrouwbaarheid’
o JA betrouwbaarheid berust op convergentie tussen meerdere data, methoden, en/of
onderzoekers
betrouwbaarheid door ‘triangulatie’ van databronnen, methoden en/of onderzoekers
TOEPASSING KWALITEIT
Meer oefenvragen …
Is het geval van van Nancy & Evan Holt analytisch veralgemeenbaar naar Hochschild’s theorie
over ‘de stroomversnelling in het gezin’? En hoe dan?
Maakt voorbeeld ‘de late dienst’ gebruik van triangulatie om de betrouwbaarheid te
verhogen? En zo ja, hoe?
9. College 9: Gecombineerde Methoden
Leerdoelen
• Bekend zijn met 5 verschillende onderzoeksopzetten en kunnen motiveren wanneer deze
gebruikt moeten worden
o Convergent gelijktijdige onderzoeksopzet
o Verdiepende onderzoeksopzet
o Voorbereidende onderzoeksopzet
o Ingebedde onderzoeksopzet
o (NIET: Transformatieve onderzoeksopzet)
o Veelfasige onderzoeksopzet
• Kennis hebben van de sterktes en zwaktes van kwantitatief en kwalitatief onderzoek
• Begrijpen hoe kwalitatief en kwantitatief onderzoek voor elkaar zwaktes kunnen
compenseren
110
Terminologisch onderscheid
• Gecombineerde methoden (Mixed Methods):
o Combinatie van kwalitatieve als kwantitatieve dataverzameling of
onderzoeksmethoden in een onderzoek
• Gemengde methoden (Blended Methods):
o Verschillende soorten kwalitatief (of kwantitatief) onderzoek.
o bijv. Zowel interviews als observatie
9.1 CONVERGENT GELIJKTIJDIGE ONDERZOEKSOPZET
Noot :vaak cross cultureel onderzoek, kwantitatiefs andere cultuur vaak niet voldoende
Triangulatie:
Je wilt weten of verschillende methoden leiden tot eenzelfde perspectief
We zullen van ieder van deze modellen van gecombineerde methoden voorbeelden laten zien en aan
de hand daarvan nog eens bespreken hoe kwantitatieve en kwantitatieve methoden elkaar kunnen
aanvullen.
Voorbeeld
Uniek of Deviant?
Cultuurvergelijkend onderzoek tussen Aziaten en Amerikanen naar de betekenis van ‘anders zijn’ of
‘alleen zijn’
• CONVERGENT GELIJKTIJDIGE ONDERZOEKSOPZET
111
Kwalitatief: advertenties; hoe presenteren alleen zijn? China: producten aangeprijs door meer dan 1 persoon USA: 1 persoon => individu is anders
We weten reacties op advertenties niet
112
Kwantitatief: Experiment over voorkeuren
• Unique Pen Choice: International Airport
(Kim & Markus, 1999) *
Resultaat:
Azië: major
USA: minor
• Vragenlijst
• Kies een pen(zak met veel
rode/groene)
113
kan soms ook niet convergeren (vervolgonderzoek)
9.2 VERDIEPENDE ONDERZOEKSOPZET
Emergerend onderzoeksopzet: Tijdens onderzoek komt onderzoekopzet tot stand
9.2.1 Representatieve studie over welzijn
• Laag en hoogopgeleide Amerikanen geven aan even gelukkig te zijn.
• Maar hebben niet dezelfde kansen/ levenskwaliteit.
• Dus hoe valt dat te rijmen?
Kwalitatieve vragen ter verdieping
Interviews met 100 respondenten van twee opleidingsniveaus (laag/hoog) die gematcht
waren op geluksscore in een vragenlijstonderzoek (Markus et al., 2004)
Narratieven geven meer informatie over betekenis van vragenlijst
Wat betekent het om een goed leven te hebben?
o Amerikaanse vrouw, middelbare school afgemaakt
“Een goed leven hebben betekent de dingen hebben die je nodig hebt. Gelukkig en tevreden
zijn. In goede gezondheid verkeren. … Ik heb het hier over een dak boven je hoofd hebben, een job,
enig gevoel van zekerheid. Dat betekent het voor mij om een goed leven hebben. En natuurlijk
vrienden en familie, want zonder hen zou het maar eenzaam zijn.”
114
Vraag: Wat betekent het om een goed leven te hebben?
o Amerikaanse vrouw, universitair geschoold
“Ik vind dat het leven uitdagend moet zijn. Als alles te gemakkelijk verloopt, is het geen goed
leven. … Een hechte familie en sterke familiebanden zijn ook belangrijk. … Werk hebben dat je graag
doet leidt tot een goed leven. En het beoefenen van activiteiten die ontspannend of juist uitdagend
zijn.”
Zonder kwalitaitef geen groepsindeling, niet weten groep als geheel zijn
• VOORBEREIDENDE ONDERZOEKSOPZET
Kwalitatieve fase
• Emotie-narratieven
Vergelijking van emoties bij Amerikaanse en Japanse respondenten.
Inhoudelijk verschillende reacties
Participants:
• 41 Americans
• 52 Japanese
Stimulus: Situatie van belediging
• American Woman, 35 yr old, married, college-edu
“I told them ‘I can do it,’ [assertive] so it might have bothered me that they thought I couldn't do it.
But I did it.….[regain control] The other woman who butted in was there for a while and she will try
to take control. …. I guess [I felt] disgust. …. Her personality bothered me, and I knew that you can't
115
change anybody, so I knew what to expect…. [blame/vilify ] She is the type of person that likes to
know everything that is going on with other people, and she likes to have her foot in other people’s
business. No, it wouldn’t do any good [to do or say anything else], because I knew her personality
[blaming and in that, also re-affirming self]..… I wouldn’t want to have a personality like hers…. I
thought about thanking God I'm not like that [villify blame]…. …. It would have been nice if she had
not said anything [to me after that incident] [distancing], but she did [i.e. kept talking to me]. She
was like that, so it didn’t surprise me.”
• Japanese man, 56 yr old, married, college-edu
““Then some executive member was mad at us … I think that she has an eagerness [to do things
herself] that is good for an organization. Whenever I tried to call somebody [to invite him or her], this
other executive member had already reached him or her. … This woman had been worried that she
could not rely on me. I think she is very motivated [trying to understand her
justify/analyze]….Perhaps more than I am [self-criticism]. [I am not as eager, because] I am more
inclined to be considerate of what is convenient for others.. ….I would like to tell the people [I call for
these alumni meetings] that the meetings are not mandatory, but I agree that fewer people will
come to the meetings if you make them voluntary [type of self-criticism]….Unless we force people to
come, they won’t. (Interviewer: Can’t you just say “I do not want that responsibility, we should not
make the meetings mandatory”). Yes, I am considering quitting if somebody were to complain to me.
….[withdraw from conflict, but also from what you don’t want to do]
coderingen
• In een situatie van belediging zei >50% van de
Amerikanen Japanners
• Dat de ander de schuld had • Dat ze agressief of assertief waren
geweest • Dat ze zich afgewezen voelde
• Dat de ander de schuld had • Dat ze zich probeerden in te leven in de
ander • Dat ze niks deden
• Hoe algemeen verspreid zijn de culturele verschillen in boosheidsprofielen?
• Zijn de verschillen te herleiden tot verschillen in de gerapporteerde situaties?
• Zelfde verhaal nog steeds verschillende reacties?
[slide 13]The most prevalent emotional responses in the American group are blaming, feeling
rejected, and assertiveness, all responses that reinforce the self as bounded, and in opposition
with the offender. Toelichting dat het in een factor komt. On the other side, the offense
reactions in the Japanese group are characterized not only by blame, but also by responses
aimed at recovering or not further harming the relationship, such as sympathizing with the
offender and doing nothing. These are very different contents of emotional experience, and
contents that fit with the respective models of self and relating.
116
Kwantitatieve fase
• Vignettes met beledigingen die waren gebaseerd op de open interviews
• VOORBEREIDENDE ONDERZOEKSOPZET
American 1
One afternoon, while Jane was working on a history assignment in her dorm room, she received a call
from her father. Jane’s father informed her that her grandmother was in the hospital and would be
undergoing major surgery in two days. Jane, of course, was greatly upset and worried about her
grandmother’s precarious health. Soon after talking with her father, Jane ran into her best friend
Amy and began to relate her grandmother’s condition to Amy. After a few minutes, Amy interrupted
and told Jane that she was actually on her way to the bank and that she would talk to her later. After
three days, Jane still had not heard back from Amy.
Imagine you were Jane….
Japanese 1
Anne's sister, Jill, was playing a tennis game close to where Anne lived. They agreed to meet each
other after the tennis game was over. Jill told Anne that she would call her as soon as she knew
whether she had won, so that they could plan a precise time. Anne waited around the house for the
call, but Jill never did call to inform Anne that she had won and that she needed to stay and play
more games. The phone call came right before Jill was actually coming over. A similar thing had
happened the year before, when Anne and Jill had agreed to meet their father in a restaurant. At
that time, Anne ended up going all by herself.
Imagine you were Ann?
To what extent would you be assertive to Jill, and give her a piece of your mind?
To what extent would you be yell at Jill?
= more independent
To what extent would you do nothing?
To what extent would you try to understand things from Jill’s perspective
=more relational/interdependent
AM = amerika JP = japan
117
• VOORBEREIDENDE ONDERZOEKSOPZET
• INGEBEDDE ONDERZOEKSOPZET
o Kwalitatief met kwantitatieve vragen
o Emotie verschillend bij Surinaamse en Turkse Nederlanders?
Zelfde soort situaties?
Intensiteit: hoe recent
o Narratieven van zelfde intensiteit vergelijke
o Kwalitatieve vraag naar aanleiding emoties
o Zoveel mogelijk kwantiatief = makkelijker
118
• VEELFASIGE ONDERZOEKSOPZET
Hoe zit het met afwisselend kwantitatief en kwalitatief?
Vb vijandschap in West-Afrika:
1) Observatie: no man is without enemy
2) Gestructureerde interview: kwalitatief interview kwantiatief verwerkt
• Vijandschap = een persoonlijke relatie van haat, slechtwillendheid, en tegenwerking.
• Afrikaanse contexten zitten vol met verwijzingen naar vijandschap:
• bumperstickers, volksverhalen, gedichten
vb van observaties die leiden tot een vragenlijst
No man is without an enemy. You don't know what you are talking about if you say that Because you are helpful kind frank loving happy-go-lucky, You believe that just everybody loves you. For it may happen that your most intimate of friends can turn out the most treacherous of friends actually at the helm plotting your downfall; At the helm of the mechanics planning your death. There is no man without an enemy.
119
• Specifieke, kwantificeerbare hypothesen o.b.v. deze observaties:
o Mensen in W. Africa hebben een kleiner netwerk van vrienden dan mensen in de VS
o Mensen in de VS voelen zich vaker eenzaam dan mensen in W. Africa
o Mensen in W. Africa zien meer reden om voorzichtig te zijn met vrienden dan
mensen in de VS
o Mensen in W. Africa zullen meer geneigd zijn iemand met veel vrienden voor gek te
verslijten
o Mensen in de VS zullen meer medelijden hebben met iemand zonder vrienden,
mensen in W. Africa zullen zulke mensen meer veroordelen
Ghana: geboren in vriendennetwerk, die kunnen claim op je doen
• Interviews met 100 volwassenen (50 Ghanezen en 50 Amerikanen) -- individueel en in kleine
groepjes (combinatie interview en focus groep)
• Vijf vragen (gestructureerd):
o Hoeveel vrienden?
o Meer/minder vrienden dan anderen?
o Definitie van een vriend
o Mening over iemand van hetzelfde geslacht die zegt “geen vrienden te hebben”
o ..die zegt veel vrienden, ong. 50, te hebben.
• A priori categorieën die hypothesen konden testen
• Data-analyse:
o Antwoorden gecategoriseerd in a priori categorieën
• Bijv. Categorie: “hoeveel vrienden –meer dan 5”
o Percentages Ghanezen en Amerikanen in iedere categorie berekend en statistisch
vergeleken
• Bijv, 82% Amerikanen en 64% Ghanezen zegt meer dan 5 vrienden te
hebben; dat is een statistisch significant verschil
Bevindingen en Interpretaties
o Mensen in de VS voelen zich vaker eenzaam dan mensen in W. Africa
• 10% van de Amerikanen vs. 0% van de Afrikaanden rapporteerden spontaan
dat ze eenzaam waren.
120
o Mensen in W. Africa zien meer reden om voorzichtig te zijn met vrienden dan
mensen in de VS
• 44% van de Ghanezen vs. 4% van de Amerikanen noemden dat je voorzichtig
moet zijn met vrienden
o Mensen in W. Africa zullen meer geneigd zijn iemand met veel vrienden voor gek te
verslijten
• 29% van de Ghanezen vs. 4% van de Amerikanen
• Geen vrienden = egoïstisch
o Mensen in de VS zullen meer medelijden hebben met iemand zonder vrienden,
mensen in W. Africa zullen zulke mensen meer veroordelen
• Medelijden: 59% van de Amerikanen vs. 8% van de Ghanezen
• Veroordeling: 67% van de Ghanezen vs. 24% van de Amerikanen.
De keerzijde van de medaille: Vriendschap
• Amerikaanse context
Maakt een relatief vrije benadering van vriendschap mogelijk en maakt het doenlijk om aan
problematische relaties te ontsnappen.
• West Afrikaanse Context
Nadruk op verplichtingen in vriendschappen; moeilijk om je los te maken van vriendschappen
die belastend worden meer voorzichtigheid geboden bij het aangaan van vriendschappen
• Wat is vriendschap?
Uit het interviewonderzoek:
• Belangrijkste categorie in Ghana:
o materiele en practische steun (56% van de mensen vs. 12% in de VS)
• In VS:
o emotionele steun (52% in de VS vs,. 32% in Ghana)
o gezelschap (46% vs. 38% in Ghana)
121
Accra = stad N = platteland U = unief
122
waar komen vijanden voor?
• Wat denken Amerikanen en Ghanezen eigenlijk precies over vijanden
• Interview met een aantal van de mensen in de survey:
o Vertel eens, heeft u vijanden? Wie zijn dat?
o Als iemand zou zeggen dat hij vijanden had, wat zou u dan denken…/ Als iemand zou
zeggen dat hij geen vijanden had, wat zou u dan denken?
Vijanden zijn normaal: Ghanese Setting
• Natuurlijk heb ik vijanden. Niemand in deze wereld is zonder.
• Ik ken mijn vijanden niet, maar het is logisch dat ik ze heb.
Het is niet normaal om vijanden te hebben: VS
Ik zou zeggen dat ik er geen heb. Ik geloof niet dat ik vijanden heb. Het is mogelijk hoor, maar
niet voorzover mij bekend….Ik kan me gewooon niet voorstellen dat er iemand zou zijn die
dat soort dingen zou doen.
123
De meeste mensen hebben volgens mij geen echte vijanden. Misschien iemand die ze niet
mag ofzo, maar niemand die echt op hun ondergang uit is.
Verborgen vijanden
Ik zou denken dat ze paranoide waren, tenzij er echt een goede reden was– als ze me zouden
kunnen uitleggen dat er een legitieme reden was dat iemand ze haatte. Maar als iemand
gewoon gelooft dat een toevallige ander erop uit is ze te schaden, dat zou ik wel een beetje
raar vinden…..
“Geen vijanden" Persoon : Ghana
• Die persoon begrijpt niet hoe mensen in elkaar zitten. Want het is natuurlijk zo dat mensen
sociale wezens zijn.
• Die persoon is niet meer helemaal bij. Die kan ik niet normaal noemen.
• Dan is ze een grote leugenaar. Ze wil gewoon niet accepteren dat ze wel vijanden heeft. Zelfs
Jezus Christus had vijanden– wie denk je wel niet dat je bent om geen vijanden te hebben?
Als je jezelf voor de gek wil houden en denken dat je in het paradijs woont, prima. Maar ik ...
Ik laat me niks wijs maken: ik heb vijanden.
Observatie: vijandschap is een thema in de cultuur
Betekenis van vrienden en de algemene context van relaties
Hoevaak komt het voor dat mensen vijanden hebben?
Wat is de betekenis van vijanden hebben en van geen vijanden hebben?
Waarom gecombineerde methoden?
o Kwantitatieve en kwalitatieve methoden hebben ieder hun sterktes en zwaktes
o Het combineren van beide methoden kan ervoor zorgen dat zwaktes gecompenseerd
worden
Combineren
o In alle fasen van het onderzoek:
o Vraagstelling: Hoe vaak komt het voor en wat betekent het?
o Dataverzameling: ratingschalen en open interviews
o Analyse: eerst coderen en dan kwantificeren
124
• Wat zijn de sterktes/zwaktes van kwal en kwan methoden?
Kwantitatief Kwalitatief
• Specifiek, vaak theorietoetsend • Hoeveel mensen, in welke mate een
verschijnsel, verschillen in distributie? • Voorspellend, verklarend
• Exploratief, inductief (maar kan ook theorie-toetsend zijn)
• Beschrijving van fenomenen in hun natuurlijke context, betekenis begrepen vanuit het individu of collectief
• Interpreterend in context, verbanden leggen
10. College 10: Inhoudsanalyse
Leerdoelen
• Weten wat een inhoudsanalyse inhoudt en welke verschillende stappen kunnen worden
onderscheiden in thematische analyse
• Weten wanneer thematische analyse aangewezen is
• Kwalitatieve en kwantitatieve criteria kennen voor een goed coderingssysteem (en weten
wat een kappa is)
• Op de hoogte zijn van de mogelijkheden van computerprogramma’s voor het coderen van
tekst (en specifiek van de functies van Atlas.ti)
10.1 Wanneer gebruik je inhoudsanalyse?
• Inhoudsanalyse = thematische analyse
• Wanneer je een tekst met veel details/informatie wilt benutten voor onderzoek
o Voorbeelden: Open interviews, focusgroepen, krantenartikelen
• Inhoudsanalyse wordt zowel door kwalitatief als kwantitatief geörienteerde psychologen
gebruikt.
10.2 Hoe doe je inhoudsanalyse?
1) Tekst verzamelen/ neerschrijven 2) Analyseren: wat zit er in de data 3) Thema’s, (sub)categoriën
Niet lineair, gaat heen en weer
125
Je begint met tekst. In het geval van interviews en focusgroepen moet je die tekst eerst transcriberen. Daarna volgt wat je boek beschrijft als analytic effort= je probeert greep te krijgen op de tekst en de verschillende soorten ideeen te thematiseren. Dit is over het algemeen niet in een keer gedaan: je gaat steeds terug naar de data en probeert de categorieen te verfijnen, ervoor de zorgen dat de categorieen echt weerspiegelen wat er in de tekst staat, etc. Op het laatst probeer je de thema’s te benoemen en er echt een systeem van te maken (dwz. De relatie tussen de thema’s vast te leggen).
10.2.1 Voorbeeld 1 gevalsstudie over agorafobie
• De betekenis van paniekaanvallen
KWALITATIEF ONDERZOEK:
Gevalsstudie van één vrouw, Meg, die aan Lisa (een jonge psychologe) vertelt over haar
paniekaanvallen en haar leven
Grootste paniekaanval
• Meg zegt dat ze tijdens de lunch “dezelfde trillende (aarzeling) bange gevoelens had” als
tijdens een eerder beschreven paniekaanval.
• Ze zegt niks tegen haar gezelschap en slaagt erin haar angst onder controle te krijgen.
• Dan stelt William voor om Harriet mee te nemen voor een bezoekje aan zijn vader.
• Daar heeft Meg “de ergste verschijnselen van angst ooit”. Ze “gaat dood van de angst” op de
achterbank.
• Ze probeert zichzelf af te leiden door een boek te lezen, maar het wordt er alleen erger van.
• Dan vertelt ze William dat ze lijdt en vraagt om om van de snelweg af te gaan.
• Goed en wel bij William’s vader aangekomen, voelde Meg zich nog steeds in paniek.
• Ze wond zich erover op dat ze nog terug moeten om nicht Harriet naar haar hotel te
brengen.
• “Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes
blijven. Alstjeblieft..” Ik zei ik kan het gewoon niet. Als ik dit nog een tweede keer mee moet
maken, overleef ik het niet. En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te
zitten in het verkeer. Ik—Ik –Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen”
• Eerst verzette William zich tegen het verzoek, maar uiteindelijk stemde hij in om over de
kleine weggetjes terug te keren.
• Meg ziet dit als een keerpunt in haar leven: “Ja, dat was het begin van mijn
vermijdingsgedrag, -- vanaf die tijd vermeed ik iedere –iedere plek waarin ik me gevangen
zou kunnen voelen”
HOE CODEREN?
• “Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes
blijven. Alstjeblieft..” Ik zei ik kan het gewoon niet. Als ik dit nog een tweede keer mee moet
maken, overleef ik het niet. En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te
zitten in het verkeer. Ik—Ik –Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen”
126
Eerste analyse van de data (boek: “analytic effort”):
1. Word vertrouwd met de data
2. Regel per regel samenvatting of samenvatting van iets grotere stukjes
3. Dit kan een herhaald proces zijn, waarbij je probeert zo dicht mogelijk bij de data te komen
“Ik smeekte William: “neem ajb niet weer de snelweg, laten we op de kleine weggetjes blijven.
Alstjeblieft..” Ik zei ik kan het gewoon niet. Als ik dit nog een tweede keer mee moet maken, overleef
ik het niet. En als we weer op de snelweg gaan, komen we weer vast te zitten in het verkeer. Ik—Ik –
Ik kan er niet tegen. Ik kan er gewoon niet meer tegen”
• Vragen–
o Hoeveel verschillende boodschappen zitten hierin?
o Wat is de inhoud van ieder van die boodschappen?
voorbeeld 1: Analyseren
1) vraagt hulp 2) hulpeloosheid 3) negatieve toekomstverwachting 4) negatieve toekomstverwachting/
negatieve gebeurtenis 5) zelf hulpeloosheid
• Paniekepisode
10.2.2 Voorbeeld 2 Betekenis van chronische ziekte
• Hier een vb van één interview— bij de inhoudsanalyse van die voorbeeld vielen de eenheden
samen met de punctuatie: iedere punt of komma was het begin van een nieuw te beschrijven
stukje.
• “Praten over ziekte”
127
Stukje uit een interview met een 37-jarige vrouw die aan Lupus lijdt:
Als je lupus hebt, ik bedoel, de ene dag is het mijn lever, de volgende mijn gewrichten, dan weer mijn
hoofd. /Mensen beginnen echt te denken dat je hypochondrisch bent als je blijft zagen over al die
verschillende pijntjes…../Je voelt dat je beter niks kunt zeggen, / omdat mensen gaan denken, “pas
op, kom niet te dicht bij haar, want alles wat ze doet is toch klagen.”
• “Praten over ziekte”
Ik denk dat dat de reden is dat ik er nooit iets over zeg,/want alles wat ik heb is op de een of andere
manier verbonden met lupus, /maar de meeste mensen weten niet dat ik lupus heb.. /en zelfs
diegenen die het wel weten, zullen toch niet geloven dat 10 heel verschillende klachten daarmee te
maken hebben. /En ik wil niet dat mensen gaan zeggen van daar moet je niet in de buurt komen,
want al die doet is klagen. /
Interpretatie: bang voor kritiek (beide juist)
intersubjectiviteit
128
10.2.3 Thematiseren
• Thema’s en subthema’s identificeren:
o Abstractere codes die een aantal van de descriptieve codes van de eerste keer
samennemen
o Interpretaties van de belangrijkste thema’s
10.2.3.1 Voorbeeld 1: thema’s
• Analyse van de hele episode: Wat zijn de grotere thema’s?
Opbouw Meg’s verhaal:
1. Een gebeurtenis die problematisch is
• Vastzitten op de snelweg
2. Een psychologische respons, inclusief de paniekaanval
• Paniek dat ze niet wegkan, paniek dat ze ook over de snelweg terugmoet
3. Poging om aan de situatie te ontsnappen
• (succesvol) pleidooi om landwegen te nemen.
10.2.3.2 Voorbeeld van lupus patient
2 grote thema’s
129
10.2.4 Theorie
Hieruit kan een theorie komen
• Welke concepten spelen een rol?
• Hoe hangen die concepten samen?
10.2.4.1 Bijvoorbeeld (lupus patient)
• Een theorie zou zijn dat chronische patiënten proberen om de consequenties van hun ziekte
te beperken
• Eens je zo’n theorie hebt, kun je testen of deze ook bevestigd wordt in andere interviews
met chronische patiënten.
10.2.4.2 Voorbeeld 1: theorie
• Commentaar op manifeste inhoud
• Meg interpreteert de situaties voorafgaand aan de paniekaanvallen als problemen
• De opbouw van Meg’s verhalen maakt de paniekaanval onredelijk en onbegrijpelijk (paniek als het verkeer vast zit)
• Stelt Meg voor als iemand die geen grip heeft op haar eigen gevoelens.
• Lisa’s duiding
De achterliggende structuur van Meg’s paniekaanvallen:
• Een familielid doet een voorstel voor een activiteit waar Meg in betrokken is
• Meg heeft geen zin, maar laat dat niet weten
• Meg doet mee in de geplande activiteit
• Terwijl ze meedoet met die activiteit, krijgt ze een aanval van paniek.
• Lisa’s duiding:
SOCIALE CONTEXT RONDOM PANIEK?
Als nicht Harriet opbelt, zegt William: “We willen je graag zien Harriet. Laat ons je komen ophalen en
uit lunchen nemen.” [Meg voelt geen keus]
De context: Het is kersttijd en Meg heeft nog heel veel te doen om zich voor te bereiden (koekjes
bakken, kerstkado’s inpakken). Verder is het sowieso een stresserende tijd, want de zoon van haar
zus heeft (voor onbepaalde tijd) zijn toevlucht gezocht bij Meg en William [het komt Meg slecht uit]
Meg: “Dus we laten alles waar we mee bezig waren vallen en gaan Harriet ophalen”.
Lisa: “ Heb je daar ruzie over gemaakt?”
130
Meg: “Ruzie? Nee, dat niet. Ik was alleen niet echt enthousiast.
[Meg voelt wel weerstand, maar zegt niets]
• Lisa’s duiding
Zo bezien is de paniekaanval:
• Een vorm van assertiviteit:
o Eenmaal in paniek is Meg niet in staat om nog te doen waar ze geen zin in had
o Eigenlijk houdt Meg haar omgeving in de greep terwijl ze er zelf niet
verantwoordelijk voor kan worden gehouden: Ze weet immers niet waarom ze
panikeert.
o Lisa’s duiding
Zo bezien is de paniekaanval:
• Rationeel (niet irrationeel):
o Paniek stelt haar in staat zich te verzetten tegen activiteiten die ze niet graag doet
ze handelt in overeenstemming met haar belangen.
o Tegelijkertijd: acceptatie van haar rol als volgzame vrouw
o Breekt niet uit de rol, maar gebruikt de mogelijkheden van de rol om met de marges
te spelen; om toch iets van agency te hevven
10.3 Wat is inhoudsanalyse
• Een tekst analyseren op thema’s
o Thema’s zijn data-gedreven of theorie-gedreven
(bottom-up of top-down of een combinatie)
10.3.1 VB. EMOTIE-ONDERZOEK IN BELGIE EN DE VS
(Interviews over schaamte)
Hoe beleven Belgen en Amerikanen hun schaamte?
• Uitgaande van bestaande theorieën van emoties
• Uitgaande van de interviews zelf
• Wat is inhoudsanalyse: top-down
Bestaande theorieën van schaamte (bijv. Tangney, 1991)
Schaamte = Negatieve evaluatie van zichzelf als persoon
131
• Wat is inhoudsanalyse: top-down
Amerikaanse respondent over schaamte:
(Situatie waarin de student ziek was op zijn kot en zijn vrienden hem belachelijk maakten)
“Toen ik dat ding aan het doen was en iedereen was aan het lachen, was mijn eerste reactie van
‘wat is er mis met mij?’ en zodra ik mij realiseerde van ‘waarom kan het mij iets schelen wat hij aan
het doen is’ ofzo, toen begon ik gewoon kwaad te worden.”
Belgische respondent over schaamte:
(Mannelijke student over een situatie waarin hij vroeger moest stoppen met een looptraining op
school omdat hij zijn knie had bezeerd en zijn vrienden met hem waren aan het lachen)
“Awel, ik zei tegen hem… Ik had eigenlijk niet verstaan waarom hij het gezegd had, dus vroeg ik
waarom […] Ik verstond gewoon niet echt waarom ze dat gezegd hadden, ik denk dat ze me beu
moeten geweest zijn ofzo. Zoiets.”
• Wat is inhoudsanalyse: bottom-up
Amerikaanse respondent over schaamte:
“Toen ik dat ding aan het doen was en iedereen was aan het lachen, was mijn eerste reactie van ‘wat
is er mis met mij?’ en zodra ik mij realiseerde van ‘waarom kan het mij iets schelen wat hij aan het
doen is’ ofzo, toen begon ik gewoon kwaad te worden.” schuld geven aan een ander, kwaad
worden
Belgische respondent over schaamte:
“Awel, ik zei tegen hem… Ik had eigenlijk niet verstaan waarom hij het gezegd had, dus vroeg ik
waarom […] Ik verstond gewoon niet echt waarom ze dat gezegd hadden, ik denk dat ze me beu
moeten geweest zijn ofzo. Zoiets.” onbegrip
In schaamtenarratieven zit altijd (waargenomen) negatieve evaluatie van zelf.
In VS ook: boosheid, schuld geven
In Belgie ook: onbegrip
10.4 Computer-ondersteuning van inhoudsanalyse
• Inhoudsanalyse: gebruik van programma’s
132
= herhalend proces Zit hem vooral in stap 3, 4,5: search of themes in initial coding, reviews of themes, theme definition and labeling. Geeft duidelijk aan dat inhoudsanalyse niet helemaal lineair is, maar dat je heen en weer gaat en probeert om:
- de thema’s zo beschrijvend mogelijk te maken; geen thema’s waar geen voorbeelden van zijn, onderscheidingen maken die in de tekst zijn en belangrijk lijken
- de thema’s onderling niet overlappend te maken
1) bekend maken met data 2) initiële codering 3) thema’s zoeken
+ 4) review thema’s 5) definiëren / labeling thema’s 6) schriftelijk
• Gefaseerd proces, waarbij je werkt van de tekst naar bredere conceptuele begrippen en
relaties
• Veel hercoderen
• Tijdens het proces heb je gedachten die je het best meteen opschrijft.
• Om je te helpen met dit proces bestaan er kwalitatieve analyse-programma’s
o Voorbeelden: nVivo, Atlas.ti
• Die programma’s doen het analyseren niet voor je (anders dan LIWC); maar helpen je om de
transparantie en organisatie van het coderen te vergroten.
o Analyseren tekst niet, enkel inhoudsnalayse organiseren (wat je anders met de hand
doet)
Atlas.ti iets handiger voor kwalitatief onderzoek
• Een softwareprogramma waarmee je tekst, foto’s en video’s kan coderen
133
10.4.1 Vlaamse studie naar ideeën over migranten
• Drie soorten tekstmateriaal
o 2007 verkiezingsprogramma’s van alle 9 Vlaamse partijen
o 80 opinie artikelen over diversiteit in De Standaard en Het Laatste Nieuws (februari
– juli 2009)
o 300 online lezerscommentaren op opinieartikelen
• In deze studie hebben we op grond van deze teksten een theorie ontwikkeld
• Ideeen over migranten komen altijd in clusters, die bestaan uit een probleemdefinitie en een
oplossing
• De gecodeerde teksten waren de data
Overkoepelende thema’s:
1. “Andere cultuur is slecht, achterlijk of wijkt af”
2. Bedreiging van de welvaartsmaatschappij
3. Gelijke kansen
Regering moet oplossing bieden
Lijst maken van (nieuwe codes) + aantekeningen
o Handig bij het samen nemen van codes tot thema’s (stap 3)
134
CD&V Politieke partijprogramma: partijprogramma 2007
Migratie is van alle tijden en alle werelddelen. Volgens de Wereldbank zal grensoverschrijdende migratie in combinatie met een hersenvlucht (braindrain) vanuit de ontwikkelingslanden naar de welvarende regio’s het uitzicht van de wereld in de 21e eeuw bepalen. De samenleving zal hierdoor permanent uitgedaagd worden op het vlak van integratie. Er is vandaag nog een integratieprobleem bij de naoorlogse generatie arbeidsmigranten en hun nageslacht op vlak van integratie, tewerkstelling,… Daarenboven hebben we een blijvende toestroom van mensen die naar Belgie komen via gezinshereniging, gezinsvorming en asiel enerzijds, en via illegale migratie anderzijds.
• Stap 2: ruwe codes toekennen (initial coding generation)
• Coderen: codes aanmaken
135
- Je kan codes toevoegen voor elk woord, elke zin, elke paragraaf,…
- Hier is er gecodeerd per paragraaf –dit is dus eigenlijk een eerste analyse
Supercode = thema
• Memo’s
Memo: autochtonen willen hun dominante positie in de samenleving behouden.
136
• Stap 3: Thema’s formuleren op basis van de eerste codering
(searching themes based on the initial coding)
• Maak nieuwe codes: Query tool
• Stap 4: Verfijning van de thema’s (review of the themes)
Citaten voor: ieders culturele eigenheid respecteren 2:3 Groen! pleit voor interculturele dialoog 2:19 Alle erkende levensbeschouwingen respecteren 4:1 Vlaanderen inclusief
137
• Wat is inhoudsanalyse: thema’s
• Vlaamse studie naar ideeen over migranten:
5e fase themadefinitie
1. Het probleem
1. Wat is het probleem?
2. Wie is verantwoordelijk voor het probleem
2. De oplossing
1. Wat is de oplossing?
2. Wie moet zorgen voor de oplossing?
138
• Finale Categorieën
Probleem Oplossingen
1. Wat is het probleem? 1. Migrantencultuur is achterlijk, slecht 2. Grote toestroom van immigranten 3. Ons stelsel van sociale zekerheid staat
onder druk 4. Discriminatie van migranten
2. Wie is verantwoordelijk voor het probleem? 1. Minderheidsgroepen zelf 2. De regering 3. De meerderheid (Belgen of Vlamingen zelf)
1. Wat is de oplossing? 1. Aanpassen aan de Vlaamse cultuur 2. Respect voor onze democratie en
onze mensenrechten 3. Gelijke kansen
2. Wie moet voor de oplossing zorgen? 1. Minderheidsgroepen zelf 2. De regering 3. De meerderheid (Belgen of
Vlamingen zelf)
139
10.5 Wat is een goed coderingssysteem?
1. Categorieën worden door verschillende beoordelaars hetzelfde begrepen.
2. Categorieën beschrijven een groot deel van de data
3. Categorieën bieden inzicht in het materiaal (meer weten als ervoor)
10.5.1 Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
Categorieën worden door verschillende beoordelaars hetzelfde begrepen:
• Kwantitatieve maten van interbeoordelaars-betrouwbaarheid : Cohen’s kappa, percentage
overeenstemming.
• Cohen’s kappa: intersubjectiviteit
10.5.2 Categorieën beschrijven een groot deel van de data:
KWAL:
Passen de categorieen bij de tekst? Hoe zijn de categorieen ontwikkeld?
Stappen beschrijven, citaten geven, …
KWANT:
Welk percentage van de data kan gecodeerd worden?
• percentage kan slaan op woorden, codeerbare segmenten en interviews)
140
10.5.3 Categorieën bieden inzicht in het materiaal
• In hoeverre is de theorie bruikbaar, voorspellend, inzichtgevend, etc?
11. College 11: Vertooganalyse
LEERDOELEN
(1) Welke databronnen en kentheoretische benadering lenen zich voor vertooganalyse?
(2) Wat is vertooganalyse? Welke kenmerken?
(3) Woordenschat bij taalopvatting in vertooganalyse herkennen en toepassen in voorbeelden
(4) Taalfilosofische grondslagen vertooganalyse?
(5) Stappen in constructionistische en foucauldiaanse vertooganalyse herkennen en toepassen
in voorbeelden
(6) Overeenkomst en verschil tss ‘sociaal constructionistische’ en ‘foucauldiaanse’
vertooganalyse?
Vertooganalyse = discourse analysis
W
11.1 WELKE DATABRONNEN?
141
• Andere databronnen: natuurlijke conversatie in levensechte setting
• bijv. klinische consultaties / therapeutische sessies
narratieve analyse: co-constructie levensverhaal cliënt
• bijv. politieverhoren nav verdenking schijnhuwelijk
vertooganalyse: welke vertogen over huwelijk en ‘echte liefde’?
• Andere databronnen: bestaande, meestal geschreven teksten
• bijv. bestaande krantenartikels of politieke partijprogramma’s over thema migranten /
integratie
vertooganalyse: identificatie van uitsluitende vertogen?
• bijv. bestaande dagboeken of blogs van chronisch zieke patiënten?
narratieve analyse: eigen beleving en zingeving door patiënt?
11.1.1 VOORBEELD VOOROORDEEL
Studie Van Acker (2012) : Analyse van vertogen over migranten in Vlaanderen
“MIGRANTEN ALS PROBLEEM”
Nowadays, much media and political communication in Western-Europe represents majority-minority relations as problematic (Boomgaarden & Vliegenthart, 2007; ter Wal, 2004, Vergeer, Lubbers, & Scheepers, 2000). The idea that cultural diversity is an asset has come to be seriously questioned in many Western-European countries (e.g., Vertovec & Wessendorf, 2010).
The words of German Chancellor Angela Merkel are a case in point: “Of course we used to say, ‘let’s adopt the multicultural concept and live happily side by side, and let’s be happy to be living with each other’. But this concept has failed, and failed utterly” (The Guardian, October 17, 2010).
INTERPRETATIEVE REPERTOIRES
1. Wat is het probleem?
o Verschillende definities van het probleem dat migratie stelt in onze samenleving
2. Wie is de oorzaak van het probleem?
o Verschillende attributies van verantwoordelijkheid
142
DATABRONNEN
To ensure broad sampling, we collected media and political communications on immigration and diversity from several sources: political platforms, newspaper articles, and online commentaries on these articles.
We included the 2007 political platforms of all eight Flemish-Belgian parties at the time. Furthermore, opinion articles, editorials and interviews from the two largest newspapers in the Flemish part of Belgium (De Standaard, Het Laatste Nieuws) were selected over a period of six months (February 2009- July 2009); De Standaard targets a more educated readership, Het Laatste Nieuws is a popular newspaper (De Bens & Raeymaeckers, 2007). The specific texts to be coded were selected using a list of predefined keywords tapping ethno-cultural diversity1. Finally, we randomly selected a sample of 356 out of 17862 online commentaries that, over the same six months period, appeared in the online versions of the two newspapers. All text samples, thus obtained, were divided into separate paragraphs that served as the entries for further analyses; the complete dataset to be coded consisted of 918 paragraphs (articles N = 460; commentaries N = 356; political parties N = 102).
Our findings confirm that much media and political communication in Flanders represents majority-minority relations as problematic. Only 3.6% of all the sampled paragraphs of text made reference to diversity as a source of enrichment. The vast majority of communications thus refers to the relationship between the majority and immigrant minorities as problematic.
A content analysis of media and political discourse is used to identify the most prevalent
collective representations of majority-minority relations. Specifically, we examine the ways in
which the relationship between immigrant minorities and the majority is defined as well as
the implications of these different definitions of the relationship for attributions of
responsibility.
We expected that different representations of majority-minority relations would refer to
different assessments of “the problem”, and that they would be characterized by competing
construals of responsibility.
143
Our findings also show that the debate on immigration and diversity in a Western-European context centers around the attribution of responsibility for problems (“they” threaten “us’” vs. “we” disrespect “them”). A representation that portrays minorities as threatening to the majority attributes responsibility to immigrant minorities. It assigns a perpetrator role to ethnic minorities and a victim role to the majority. In contrast, a representation that acknowledges discrimination and stigmatization of minorities by the majority, attributes responsibility to the majority. It hus assigns a perpetrator role to the majority and a victim role to ethno-cultural minorities.
• VERTOOG 1: “Bedreiging”
What did the media communication look like concretely. I am showing you two examples. The first example describes immigrants as the cause of an economic problem of which the majority is the victim. The article discusses that in ghent “2 out of 3 people living on unemployment benefits are foreigners.” The article states that many of these foreigners are of Muslim origin.
Here is the second example of an article that describes immigrants as a threat, namely a threat to our cultural values. Immigrants are portrayed as a threat to some of our central values: gender equality. The article discussed how “there is an honor killing in Belgium every four months.” The article states that sexism is the major motivation behind these killings and that the free partner choice of women is not respected.(is belangrijk als threat of a central cultural value)
• VERTOOG 2: “Discriminatie”
Here is one example of a newspaper articles that points at discrimination by the majority. In this article, a court case of dicrimination was discussed. A temporal employment agency, adecco interim, was found to keep files of the ethnic orgin of employees. Several well-known companies frequently requested that they did not want Arabs to be hired. This drew attention to the frequent discrimination that immigrant minorities encounter on the job market.
144
• Attributies van verantwoordelijkheid
Attribution of responsibility either to immigrant minorities or to the majority follows from the ways in which the existing “problems” are defined. For instance, by defining the problem as immigrant minorities threatening the majority, immigrant minorities are blamed. Yet, there may be alternative understandings prevailing in public discourse on intergroup relations which attribute at least some responsibility to the majority. One way in which responsibility can be attributed to the majority is by pointing at discrimination and stigmatization by the majority.
CONCLUSIES
• Gemeenschappelijk vertoogkader in Vlaanderen: media, kranten en online fora zien
migranten als een probleem voor de samenleving
• Verschillende vertogen rondom “bedreiging” en “discriminatie” leggen de
verantwoordelijkheid voor het probleem vooral bij migranten of bij autochtone Vlamingen
11.2 WELKE BENADERINGEN? VAN DATA NAAR THEORIE …
This study shows that, consistent with the hostile climate towards Muslim minorities that exists
in Western European countries, most collective representations of intergroup relations in
Flemish-Belgian media and political communications refer to majority-minority relations as
problematic.
In addition, our analysis confirms that there are different ways in which current discourse
attributes responsibility for the existing problems.
Whereas previous research has primarily contrasted positive and negative representations of
intergroup relations (i.e. positive as in enrichment vs. negative as in threat) (e.g., Cohrs & Stelzi,
2010; Duriez, Meeus & Vansteenkiste, 2012; Piontkowski, Rohman & Florack, 2002), our findings
suggest that the debate on immigration and diversity in a Western-European context centers
around the attribution of responsibility for problems (“they” threaten “us’” vs. “we” disrespect
“them”), rather than around the value of diversity
145
Deels gelijklopend en deels volgend op transcriptie en codering = interpretatie en theoriebouw
(1) Nadruk op inductie (maar ook deductie)
(2) Sociaal constructionisme (vs. realisme)
(3) Verschillende vormen van dataverwerking: van meer beschrijvend naar meer interpreterend
INDUCTIE (EN DEDUCTIE)
• SOCIAAL CONSTRUCTIONISME
Kentheoretische benaderingen in psychologisch onderzoek:
(1) Realisme: onderzoeker ‘ontdekt’ objectieve realiteit die reeds bestaat buiten haar/hem om
en zich kenbaar maakt in data
(2) Sociaal constructionisme: onderzoeker ‘construeert’ gedeelde of ‘intersubjectieve’ betekenis
in interactie met participanten in onderzoek
Dichter bij data blijft (beschrijvend) of theorie opbouw (tussen regels lezen)
Thematisch = trouw blijven aan data
Implicaties voor ≠ rol onderzoeker !
(1) Realisme: onderzoeker als neutrale, afstandelijke waarnemer van fenomenen
(2) Sociaal constructionisme: onderzoeker als betrokken, actieve deelnemer in het proces van
betekenisconstructie
vereiste van ‘reflectiviteit’: onderzoeker is geen onbeschreven blad je
persoonlijke achtergrond en veronderstellingen expliciet maken en kritisch bevragen is belangrijk !
BESCHRIJVEN EN INTERPRETEREN
Naieve opvatting: tweedeling tussen
(1) zorgvuldig beschrijven van fenomeen
(2) theoretisch interpreteren van fenomeen
146
Genuanceerde opvatting: continuum van meer beschrijvende naar meer interpreterende analyse
11.3 VORMEN VAN DATAVERWERKING
11.3.1 CONSTRUCTIONISME EN TAALOPVATTING
WELKE BENADERINGEN?
Wanneer is vertooganalyse aangewezen?
Bijv. Voorbeeld vooroordeel: “migranten als probleem”
(1) Sociaal-constructionistische benadering
(2) Taalopvatting: taal als sociale (inter)actie
(3) Maatschappelijk kader: aandacht voor machtsverhoudingen in bredere maatschappelijke
context
147
11.4 WAT IS EEN VERTOOG?
11.4.1 WELKE KENMERKEN?
Engels: “Discourse analysis”
Kenmerken ‘vertooganalyse’:
Bijv. ‘romantische’ en ‘realistische’ discoursen over huwelijk (box 9.4)
“hoe sociale actoren taal gebruiken”
(1) om betekenis en realiteit te maken (constructie)
(2) gesitueerd in bepaalde sociale context (context)
(3) met bepaalde functie / gevolgen (actiegericht)
THEORETISCHE BENADERING
• Vertooganalyse is niet alleen een methode van kwalitatieve data-analyse
• Vertooganalyse staat ook voor een theoretische benadering in de (sociale) psychologie:
‘Discursieve’ ≠ ‘Cognitieve’ psychologie
11.4.1.1 VOORBEELD VOOROORDEEL
• Cognitieve Psychologie: bijv. vooroordeel als (negatieve) attitude tav migranten
o Mentale processen: vertekening van informatie over allochtonen
o Cognitie: mentale voorstelling in het hoofd van de bevooroordeelde persoon
o Voorwerp: allochtonen als objectief bestaand verschijnsel in realiteit
• DISCURSIEVE PSYCHOLOGIE
• PRATEN ALS SOCIALE ACTIVITEIT
Centrale stelling Discursieve Psychologie:
“hoe mensen met elkaar praten over een thema laat zienhoe zij denken” (cf. college focus groups)
- Taal doe je: benoemd verdriet (constructie) is niet hetzelfde als verdriet ervoor (wordt
verwerkt)
148
In conversaties of discussies met anderen op het werk, op café, thuis aan tafel …
(1) nemen mensen voortdurend stelling,
(2) verantwoorden zij hun ziens- of handelswijze,
(3) bevestigen of bekritiseren zij andere ziens- ofhandelswijzen
DENKEN = PRATEN
Citaat Turks-Nederlandse studente
“Maar hier zien de mensen mij ook niet echt als Nederlander. Ik had een paar maanden
geleden een bijbaantje in een croissanterie, toen kwam er een echtpaar binnen (…) en toen zegt die
man van ‘ja, hier werkten toch heel veel studenten?’ WERKTEN … Ik zeg ‘ja, die werken er nog steeds,
ik ben zelf ook student’ ‘O, o, o, maar jij bent toch buitenlands, dat zie ik aan je.’ Ik zeg ‘ja, maar ik
studeer wel, ik ben hier geboren.’ Zulke dingen.”
(ref. Phalet, Vanlotringen & Entzinger, 2000)
(2) WELKE KENMERKEN?
- Stellingname? = Ik hoor thuis hier in Nederland
- Achtergrondstelling? = Ze zien mij niet als Nederlander
- Verantwoording en kritiek? = Ik ben hier geboren en ik ben student, dus ik heb recht en zij
doen me onrecht
VOORBEELD ‘REDELIJK RACISME’
Gesprekken over allochtonen in oude stadswijken
(zie college ‘focus groepen’)door Maykel Verkuyten, 1997
Citaat p 90
Rob: ‘Die Marokkaan die bij mij boven zit, dat meisje, die komt de deur niet uit hoor’
Trees: ‘Nee dat is hun cultuur’
Rob: ‘… die meisjes komen de deur niet uit hoor’
Marleen: ‘Nee dat ligt aan die mannen he, aan die vaders’
Trees: ‘En dat moet gewoon, als ze hier komen, dan moeten ze gewoon buiten veranderen, binnen mogen ze doen wat ze willen. Buiten moet je Nederlander wezen. Je wilt in Nederland wonen, je wilt ons geld gebruiken’
Marleen: ‘Cultuur willen ze bewaren ook he’
Trees: ‘Nou dat moeten ze maar binnen doen en niet buiten. Dan moet je hier niet komen wonen’
149
• Toepassing kenmerken vertooganalyse:
(kapstokken bij fig 9.3)
o Constructie: sociale constructie van ‘allochtonen’ als cultureel afwijkend
o Context: sociale relaties tussen autochtone buurtbewoners
o Actiegerichtheid: indirect uitsluitende manieren van spreken over allochtonen
11.5 WOORDENSCHAT
VOORBEELD ‘REDELIJK RACISME’
• Registers: verschillende manieren/stijlen van taalgebruik in bepaalde situaties
• bijv. herhaalde verwijzingen naar cultuur en cultuurverschil
• specifieker dan genre
• Genres: brede vormen van taalgebruik in sociale setting (bijv wetenschappelijk
onderzoeksrapport, roman, politieke toespraak, sollicitatiebrief …)
• bijv. informele gedachtenwisseling tss (autochtone) buren (focus group discussie)
• Footing: citeren / gebruik maken van andermans woorden of van bestaande kaders
• sprekers gebruiken bestaande kaders, bijv. over integratie (aanpassen), onderscheid
privé-publiek (binnen / buitenshuis), onderdrukking moslim vrouwen (komen niet
buiten)
Citaat p 90
Rob: ‘Die Marokkaan die bij mij boven zit, dat meisje, die komt de deur niet uit hoor’
Trees: ‘Nee dat is hun cultuur’
Rob: ‘… die meisjes komen de deur niet uit hoor’
Marleen: ‘Nee dat ligt aan die mannen he, aan die vaders’
Trees: ‘En dat moet gewoon, als ze hier komen, dan moeten ze gewoon buiten veranderen,
binnen mogen ze doen wat ze willen. Buiten moet je Nederlander wezen. Je wilt in Nederland
wonen, je wilt ons geld gebruiken’
Marleen: ‘Cultuur willen ze bewaren ook he’
Trees: ‘Nou dat moeten ze maar binnen doen en niet buiten. Dan moet je hier niet komen
wonen’
150
• Dialoog: argumenten en tegenargumenten
• bijv. (impliciet) tegenargument van recht op cultuurvehoud wordt tegengesproken
met argument dat aanâssing buitenshuis wel moet
• argument tegen minderheden beleid
• Rhetoriek: overtuigingskracht, beoogd effect
• bijv. anecdoten, argumenten moeten luisteraar overtuigen van assimilatie als
oplossing = beoogd effect (zij moeten zich gewoon aanpassen)
• moeten, willen,…
• Betrokkenheid en verantwoording (‘stake’, ‘account’): taalgebruik is niet neutraal of
vrijblijvend (rechtvaardiging!)
• bijv. buurtbewoners zijn betrokken partij en verantwoorden hun zienswijze op
spanning tss autochtonen en allochtonen
• ‘Face’: acceptabele zelfpresentatie …
• bijv. zelfpresentatie als redelijk (‘gewoon’) en niet bevooroordeeld (‘binnen mogen ze
11.6 FILOSOFISCHE GRONDSLAGEN
2 invloedrijke taalfilosofen:
Wittgenstein:
- ‘taalspelen’ = vormen van taalgebruik volgens impliciete sociale regels
- ‘er bestaat geen private taal’: voelen, denken … ligt niet achter taal maar is vervat in
publiek taalgebruik
- Geen verdriet zonder uitspraak verdriet
Bijv. uitspraak “ik ben verdrietig”
uitspraak verwijst niet naar achterliggend innerlijk gevoel van verdriet maar IS verdriet
Austin:
- ‘taal akt’ = performatieve functie van taalgebruik ≠ constatatieve functie
- ‘taal is gedrag’: mensen doen dingen met taal
- Constatatieve : benoemen performatieve : actiegericht
bijv. woorden kwetsen, troosten, overtuigen …
151
11.6.1 VAN GRONDSLAGEN TERUG NAAR KENMERKEN
Kenmerken van vertooganalyse:
(1) Constructie: HOE gebruiken mensen taal?
(2) Context: in welke CONTEXT doen ze dit?
(3) Actiegericht: met welke EFFECTEN of FUNCTIES?
11.6.1.1 Geïllustreerd met voorbeeld agorafobie
• Sociale constructive
Taal creëert een werkelijkheid (niet alleen een reflectie ervan)
• Voorbeeld: door de taal die Meg gebruikt, schetst ze zichzelf als hulpeloos
HOE GEBRUIKT MEG TAAL?
Voorbeeld: Meg’s taalgebruik suggereert hulpeloosheid:
• Geen verantwoordelijkheid voor gevoelens
Plotseling werd ik overvallen door die symptomen, de ergste angstsymptomen die ik
ooit gehad heb.
• Geen mogelijkheid om volgens haar gevoelens te handelen
Ik wou wel uit de auto stappen, maar het was onmogelijk.
KENMERKEN (2+3) CONTEXT + ACTIEGERICHT
Context en Actiegerichtheid: gesitueerd en functioneel taalgebruik
Voorbeeld Meg’s hulpeloosheid (vervolgd):
• In welke CONTEXT? Meg bevindt zich in situatie die ze niet wil maar waar ze mee heeft
ingestemd
• Met welk EFFECT/FUNCTIE? Meg haakt af en legt verantwoordelijkheid buiten zichzelf
11.7 STAPPEN IN VERTOOGANALYSE
Stappen in Vertooganalyse (Potter) (fig 9.5)
(1) Materiaal verzamelen: mondelinge of geschreven data
(2) Transcriptie (indien mondeling)
(3) Ideeën genereren: inductie (dus ideeën zijn geen hypothesen in strikte zin!)
Ideeën over hoe interpreteren
(4) Coderen: lijn-per-lijn langere stukken tekst groeperen rondom ideeën
~ Verwerking kwalitatieve data en thematische analyse
152
(5-6) Wisselwerking analyseren en valideren: inductie en deductie
Analyseren (fragmenten -> thema’s)
Valideren:thema’s alles dekken? Toetsen
o Patroon: sequentie, dingen die terugkomen
Wisselwerking analyseren en valideren:
4 procedures (Potter)
• Patronen opzoeken: vertonen data het verwachte patroon?
• Opeenvolging: heeft idee verwachte effect ifv opeenvolging argumenten/posities in tekst?
• Afwijkende gevallen: zijn er citaten die niet passen in het verwachte patroon?
• Ander materiaal: doorstaat idee toetsing aan ander materiaal?
3 vragen (Willig) (cf. fig. 9.6):
(1) Constructie:
hoe construeert de tekst de werkelijkheid?
bijv. allochtonen als cultureel anders
Cultuur: contrast, probleem, allochtonen
(2) Variabiliteit:
welke verschillende interpretatieve repertoires worden gebruikt ivm cultuur allochtonen?
door elkaar gebruikt met context MAAR andere accenten (functie)
(3) Context:
hoe zijn repertoires gericht op actie of welke gevolgen hebben ze binnen bepaalde context?
Doctrine emancipatie erfenis terugkeer
mentaliteit verplichting assimilatie
VOORBEELD ‘REDELIJK RACISME’ Citaat p 90
Rob: ‘Die Marokkaan die bij mij boven zit, dat meisje, die komt de deur niet uit hoor’
Trees: ‘Nee dat is hun cultuur’
Rob: ‘… die meisjes komen de deur niet uit hoor’
Marleen: ‘Nee dat ligt aan die mannen he, aan die vaders’
Trees: ‘En dat moet gewoon, als ze hier komen, dan moeten ze gewoon buiten veranderen,
binnen mogen ze doen wat ze willen. Buiten moet je Nederlander wezen. Je wilt in Nederland
wonen, je wilt ons geld gebruiken’
Marleen: ‘Cultuur willen ze bewaren ook he’
Trees: ‘Nou dat moeten ze maar binnen doen en niet buiten. Dan moet je hier niet komen
wonen’
153
STAPPEN TOEPASSEN: ANALYSEREN EN VALIDEREN
(1) Constructie: ‘cultuur’ en ‘mentaliteit’ als centraal object in gesprekken over allochtonen
(84 keer gebruikt in gesprekken)
o Cultuur verwijst altijd naar allochtonen (vooral Turken, Marokkanen, moslims) en
wordt afgezet tegenover wat ‘normaal’ is (normen en waarden van autochtonen)
o Cultuur gaat altijd over verschil tussen wij en zij
o Cultuur is altijd een problematisch gegeven
(2) Variabiliteit: ‘cultuur’ wordt op verschillende wijzen gebruikt om probleem te definiëren
o Cultuur als doctrine: ‘ze mogen niet’
o Cultuur als erfenis: ‘ze kunnen niet’
o Cultuur als mentaliteit: ‘ze willen niet’
(3) Actiegerichtheid: … met verschillende oplossingen als gevolg
o Assimilatie als emancipatie
o Terugkeer als enige oplossing
o Assimilatie als plicht …
11.8 CONSTRUCTIONISTISCHE EN FOUCAULDIAANSE VERTOOGANALYSE
Nadruk op ≠ niveaus van ‘vertogen’
(6) VERTOOGPRAKTIJKEN EN –KADERS
Nadruk op vertoogpraktijken Nadruk op vertoogkaders
= gemotiveerde en gesitueerde manieren van spreken
= brede culturele beteknissystemen waaruit mensen putten
Vraag: hoe praten mensen over thema? Vraag: waarom spreken mensen zo en niet anders?
Analyseniveau = MICRO Onmiddellijke situatie, specifieke sociale interacties
Analyseniveau = MACRO Breder cultuurhistorische, maatschappelijke, institutionele contexten
Specifieke vormen taalgebruik( bv focusgroepen) maatschappelijk
154
(6) FOUCAULDIAANSE = KRITISCHE VERTOOGANALYSE
Voorbeeld Foucault:
“L’histoire de la folie”
= historische vertoogkaders over aard en behandeling van geestesziekte als religieus
moreel pathologisch probleem macro-maatschappelijke functie en gevolg = bescherming
burgerlijke moraal, afzondering in gespecialiseerde instituties
Hedendaags voorbeeld: Lisa Apignanesi:
‘Mad, bad, sad’
= historische vertoogkaders over vrouwen en geestesziekte
macro-functie en gevolg = bestendiging ongelijke sekserollen door privatisering
‘vrouwenleed’
TERUG NAAR (5) STAPPEN IN ANALYSE
Pas stappen toe op voorbeeld ‘La folie’!
(Willig) (cf. box 9.4)
(1) Hoe wordt object geconstrueerd? Bijv. ‘la folie’ als object van vertoog
(2) Identificeer verschillende vertogen over zelfde object? (bijv moreel, medisch)
(3) Identificeer actiegerichtheid: gevolgen van verschillende vertogen? (bijv. heropvoeding of
therapie …)
= zelfde vragen als in sociaal constructionistische vertooganalyse
Pas stappen toe op voorbeeld ‘La folie’!
(Willig) (cf. box 9.4)
(4) Welke subjectposities of machtsverhoudingen definieert een vertoog? Rechten, plichten, macht,
onmacht … (bijv. rechten ‘patiënt’, ongelijke machtsrelatie therapeut - cliënt …)
(5) Welke actiemogelijkheden om machtsverhoudingen te veranderen sluit of opent een vertoog?
(bijv. collocatie …)
= specifieke aandachtspunten in Foucauldiaanse vertooganalyse
155
Toegepast met voorbeeld agorafobie
• (6) CONSTRUCTIONISTISCHE & FOUCAULDIAANSE ANALYSE TOEPASSEN
• Meg’s ‘hulpeloze’ manier van spreken is een vertoogpraktijk
• die put uit bestaande vertoogkaders, bijv. stereotype gender rol opvatting over vrouw als
hulpeloos wezen dat ten prooi is aan haar emoties
• In patriarchale samenleving als macro-context, bijv. houdt ongelijke machtsverhouding
tussen man en vrouw in stand door vrouw als onmondig en onverantwoordelijk voor te
stellen
12. College 12: Onderzoeksethiek
• SITUERING ONDERZOEKSETHIEK
Onderzoeker kiest welbepaald onderzoeksopzet vanuit …
o wetenschappelijke overwegingen: kwaliteit ?
o praktische overwegingen: haalbaarheid ?
ethische overwegingen: wenselijkheid ?
een onderzoeker maakt bij elke stap in het onderzoeksproces afwegingen tussen
wetenschappelijke, praktische en ethische vereisten
LEERDOELEN
(1) Wat zijn ethische basisprincipes? Pas principes toe op ≠ stappen onderzoekscyclus.
Situeer in relatie tot ethische omgeving onderzoeker.
(2) Waarom/wanneer zijn misleiding en informed consent, gebruik incentives, schending
privacy, plagiaat … ethische kwesties?
(3) Welke specifieke vereisten horen wel of niet thuis in ethische codes en ethische procedures?
(4) Wat zijn fraude en ‘twijfelachtige onderzoekspraktijken’ en hoe vaak komen ze voor in de
psychologie?
(5) Welke oplossingen stellen psychologen voor om onethische praktijken te detecteren /
ontmoedigen?
(6) Gelden dezelfde of andere ethische aandachtspunten en richtlijnen ook in kwalitatief
psychologisch onderzoek?
156
12.1 ETHISCHE BASISPRINCIPES
1) Psychologisch onderzoek geeft voorrang aan welbevinden (‘beneficence principle’)
2) Psychologen respecteren rechten en waardigheid van persoon (‘respect principle’)
3) Psychologen zijn verantwoordelijk en betrouwbaar (‘fidelity & responsibility principle’)
4) Psychologen zijn integer (‘integrity principle’)
5) Psychologisch onderzoek is sociaal rechtvaardig (‘justice principle’)
Smalle interpretatie Brede interpretatie
1) Psychologen geven voorrang aan het welbevinden van participanten / cliënten (‘beneficence principle’)
maximaal comfort en beperking van ongemak of risico tijdens onderzoek cfr experiment Migram (shocks) ppn veel psychologische schade (wroeging geweten)
psychologen dragen bij aan (psychisch) welbevinden en vermijden / beperken (psychische) schade voor participanten / cliënten / doelgroepen van onderzoek
2) Psychologen respecteren de rechten en waardigheid van participanten / cliënten (‘respect principle’)
vrije en goed geïnformeerde keuze van participanten vooraf en tijdens het onderzoek (‘informed consent’) - Verbreding = bescherming
van de zwakkere! (kinderen, dementie; info snappen + nee zeggen?)
psychologen tonen in hun professionele houding respect voor de persoon van participanten of cliënten ppn mogen stoppen wanneer ze willen
3) Psychologen zijn verantwoordelijk en betrouwbaar in relatie tot participanten / cliënten en peers / collega’s (‘fidelity & responsibility principle’)
- gaan vertrouwensrelatie aan met participanten / cliënten - nemen verantwoordelijkheid voor (ongewenste of
onbedoelde effecten van) professioneel handelen naar participanten / cliënten
- en voor (goede kwaliteit en communicatie van) bevindingen naar peers / stakeholders - Zelfs verkeerde citaat (bv krant) rechtzetten
4) Psychologen zijn integer in relatie tot participanten / cliënten en peers / collega’s (‘integrity principle’)
verantwoord gebruik van misleiding (‘deception’) en ‘debriefing’: psychologen moeten misleiding wetenschappelijk motiveren, schadelijke gevolgen vermijden, en participanten / cliënten inzage geven in doel en procedure onderzoek
psychologen zijn eerlijk en waarheidsgetrouw naar participanten / cliënten en peers / collega’s CFR das experiment
5) Psychologisch onderzoek is sociaal rechtvaardig (‘justice principle’)
psychologen maken geen misbruik van hun professionele autoriteit of macht in relatie tot participanten / cliënten - Verbreding = stellen hun
persoonlijk perspectief en mogelijke vertekeningen of blinde vlekken in vraag (jezelf in vraag stellen, baat vs kosten)
… streven naar eerlijke verdeling kosten en baten van psychologisch onderzoek voor de samenleving CFR seksueel misbruik cliënten, Milgram
157
1) Psychologisch onderzoek geeft voorrang aan welbevinden (‘beneficence principle’)
2) Psychologen respecteren rechten en waardigheid van persoon (‘respect principle’)
3) Psychologen zijn verantwoordelijk en betrouwbaar (‘fidelity & responsibility principle’)
4) Psychologen zijn integer (‘integrity principle’)
5) Psychologisch onderzoek is sociaal rechtvaardig (‘justice principle’)
• (1) ETHISCHE¨PRINCIPES IN ≠
STAPPEN ONDERZOEKSPROCES
• OEFENING: PAS ETHISCHE PRINCIPES TOE OP ≠ STAPPEN IN PROCES
158
= houding
ETHISCHE OMGEVING
12.2 ETHISCHE KWESTIES: INFORMED CONSENT
Historiek: ‘Nuerenberg Code’ in 1947 nav Nazi experimenten onder dwang met mensen
- 10 regels:
o.a. vrijwillige medewerking, voordelen voor maatschappij, minimale potentiële schade …
- ‘Informed Consent’
= vrijwillige en geïnformeerde toestemming van participanten aan onderzoek of behandeling
12.2.1 Welk ethisch basisprincipes ligt ten grondslag aan ‘informed consent’?
Psychologen respecteren rechten en waardigheid van persoon (‘respect principle’)
OOK andere principes tellen mee in ethische kwesties mbt ‘informed consent’
Psychologen geven voorrang aan welbevinden
Psychologen zijn verantwoordelijk en betrouwbaar
Psychologen zijn integer
159
TOEPASSING ‘INFORMED CONSENT’
Wordt ingevuld door participanten en/of wordt samen met de onderzoeker doorgenomen.
1. Ik begrijp dat het doel van dit onderzoek is:
2. Ik weet dat ik zal deelnemen aan volgende proeven of testen:
3. Ik weet dat er volgende risico's of ongemakken kunnen verbonden zijn aan mijn deelname:
4. Ikzelf of anderen vinden eventueel baat bij dit onderzoek op volgende wijze:
Ik neem uit vrije wil deel aan dit onderzoek.
De resultaten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden voor wetenschappelijke
doeleinden en mogen gepubliceerd worden.
Mijn naam wordt daarbij niet gepubliceerd en de vertrouwelijkheid van de gegevens is in elk
stadium van het onderzoek gewaarborgd.
Ik behoud het recht om op elk moment mijn deelname aan het onderzoek stop te zetten.
Datum:
Naam en handtekening van de participant:
Naam en handtekening van de onderzoeker:
12.2.2 INBREUKEN OP INFORMED CONSENT
Inbreuken
fysieke, financiële of psychische dwang of druk
keuze is niet vrijwillig!
Misleiding of niet geven van voldoende informatie keuze is niet goed geïnformeerd!
Grijze zone!
12.2.3 DWANG OF DRUK
Wanneer is aanmoedigen tot deelname problematisch?
Gebruik van incentives ≠ deprivatie:
Bijv. geld, studiepunten, gratis behandeling aanbieden … ≠ behandeling ontzeggen aan zieken of
kansarmen
Zwijgen is niet altijd toestemmen:
Bijv. ‘opt-out’ procedure voor ouders (minderjarige) leerlingen bij testafnames op school:
weigerstrookjes indien bezwaar zijn wettelijk toegelaten maar staan ethisch ter discussie …
Deprivatie duidelijk bij ziekte en behandeling niet kunnen betalen
160
Hoe actief moet je vrije keuze aanmoedigen?
verhoogd risico op non-respons!
extra investering in communicatie en opvolging
Bijv. ‘opt-in’ procedure (ipv ‘opt-out’): geen testafname zonder instemmingsstrookje
ouders
Bijv. weigering tijdens of na testafname: online of achteraf wissen van data
Bijv. vertaling in andere thuistalen: wettelijk niet verplicht maar ethisch geldt vrije en
geïnformeerde keuze ook voor Nederlands-ongeletterde ouders
…
12.2.4 MISLEIDING OF ONVOLLEDIGE INFORMATIE
Wanneer is misleiding (‘deception’) of het niet geven van bepaalde informatie problematisch?
Bijv. discriminatie experimenten
Voorbeeld discriminatie experimenten:
manipulatie vreemde naam (Marc of Ali) in standaard sollicitatiebrief met CV aan werkgever
Kans uitgenodiging voor gesprek ifv naam?
Bevinding: Ali wordt significant minder uitgenodigd met zelfde CV en brief als Marc
Discussie: is misleiding werkgevers als participanten ethisch verantwoord?
12.2.5 ETHISCHE KWESTIES: SCHENDING PRIVACY EN DATABESCHERMING
Wanneer is informatie over participanten / cliënten gebruiken / doorgeven ethisch problematisch?
161
Bescherming privacy:
persoonlijke informatie over participanten mag niet identificeerbaar zijn voor derden
Oplossing = anonymisering van data voor gebruik door onderzoekers
Data sharing:
onderzoeker is nooit alleen, dus wetenschappelijke data zijn gedeelde data!
Oplossing: databeheer vooraf vastleggen in overeenkomsten met partners / peers
Hoeveel bescherming moet je bieden indien anonymisering niet volstaat?
Schaarse observaties kunnen traceerbaar zijn
Bijv. psychologische onderzoek naar zelfdoding onder studenten met oog op gericht preventiebeleid
aan KU Leuven
Koppeling met externe data kan problematisch zijn
Bijv. KU Leuven onderzoek naar predictiviteit nieuwe oriëntatieproef koppelt met administratieve
student-gegevens: subcategorieën (bijv. internationale of beurs-studenten, niet geslaagden …) zijn
traceerbaar
Hoeveel bescherming kun je bieden indien anonymisering niet mogelijk is?
Aandachtspunt in kwalitatief onderzoek!
Bijv. video opnames van gesprekken tussen partners over verlies kind om relationele dimensie
rouwproces te onderzoeker = identificeerbaar + gevoelige informatie!
Toestemming participanten nodig om videomateriaal te tonen op conferentie, studiedag,
opleiding voor rouwtherapeuten …
12.2.6 ETHISCHE KWESTIES: PLAGIAAT EN BRONVERMELDING
Ethiek over verslag schrijven en publicatie
ethische standaarden in onderzoek rapporteren:
verzinsels over data zijn ethisch verkeerd
soms zal onderzoeker realiseren dat fouten in data-analyse die gepubliceerd zijn
proberen te verbeteren
plagiaat : als iemand werk van iemand anders overneemt zonder correcte erkenning van bron en het
impressie geeft dat het hun eigen werk is
data beschikbaar maken voor verificatie/controle
: zodra analyse van data gepubliceerd is, dan moet data beschikbaar gesteld worden voor check-up
door zij die daar bekwaam voor zijn
162
gepast aanzien voor auteurschap van publicaties
: moet starten bij persoon die meest bijgedragen heeft aan onderzoek en gaat tot persoon die minst
(maar wel nog aanzienlijk genoeg) heeft bijgedragen
herhaalde publicatie van zelfde data : box: practical advice: ethiek en kwalitatief onderzoek op
internet
verificatie van identiteit van participant
is internet publieke of private ruimte?
geheimhouding
‘informed consent’
debriefing procedures en internet
kritiek en controle: data delen
12.3 ETHISCHE CODES
• National Commission for the Protection of Human Subjects of Biomedical and Behavioral
Research (°1974)
• American Psychological Association: Code of Ethics
• KU Leuven: Ethische Commissie
= Interdisciplinair samengesteld (biomedici, filosofen, psycholoog …)
Taak: goedkeuring op ethische vereisten van gedetailleerde onderzoeksvoorstellen (zie
handboek: informatieblad)
12.3.1 ETHISCHE PROCEDURES: ‘INSTITUTIONAL CLEARANCE’
= institutionele toelating voor onderzoek op basis van ethische beoordeling (‘ethical review’)
- Instanties: universiteit en externe instanties (diensten, bedrijven, klinieken …)
- Kader: deontologisch ≠ wettelijk kader
Wettelijk kader: bijv. juridische dienst KU Leuven verbiedt gebruik examenresultaten in
studentenonderzoek obv privacy regulaties
Deontologisch kader: bijv. ethische commissie KU Leuven moet alle individueel en collectief
onderzoek waaraan eerstejaars deelnemen goedkeuren obv ‘ethical review’
12.3.2 ETHISCHE PROCEDURES: INFORMATIEBLAD
Zie p. 473 handboek
Informatieblad = checklist voor precieze beschrijving & verantwoording onderzoek
Oefening:
- Van welke ethische principes zijn specifieke vereisten in de checklist toepassing?
163
- Deel de checklist in bij de ≠ stappen in het onderzoeksproces! (Merk op: databeheer hoort bij
laatste stap: communicatie bevindingen!)
Indeling checklist bij ≠ stappen in het onderzoeksproces:
- Onderzoeksopzet: precieze beschrijving & verantwoording keuze methode, selectie
participanten, procedure …
- Dataverzameling: precieze beschrijving metingen, manipulaties …
- Databeheer: precieze beschrijving voorzorgen tegen misbruik data, bescherming privacy …
Aanvulling op handboek
- Recente aandachtspunten nav fraude: ‘data sharing’ en replicatiestudies met/door peers
(zie onder leerdoel 5)
Functioneel autonomie: losgekoppeld van de eingelijke doelen
Citatie indexen + impact hoe vaak geciteerd bepaald fonds overheid
12.4 FRAUDE:CRISIS IN PSYCHOLOGIE?
• HET GEVAL STAPEL
164
WAAROM?
• “Ik werd er ook steeds bedrevener in gebruik te maken van technieken die matige resultaten
konden oppompen. […] Wat ik deed, was niet keurig wit, maar ook niet pikzwart. Het was
grijs en het was usance. Hoe kwamen al die anderen anders aan al die schitterende
resultaten? […] Na jaren van voor en op het randje balanceren werd het grijs steeds
donkerder zwart, en uiteindelijk donderde ik naar beneden.“
• Source: D. Stapel, 2012, p. 143-144
Ellemers, N. (2013). Connecting the dots: Mobilizing theory to reveal the big picture in social psychology (and why we should do this). European Journal of Social Psychology, 43(1), 1-8. doi: 10.1002/ejsp.1932 Fiedler, K. (2013). The Long Way from α-Control to Validity Proper: Problems with the Current Debate on Bad Practices. Paper presented at the Moving beyond questionable research practices: Symposium on good research practice in behavioral sciences Brussel.
• REPLICEERBAARHEID?
165
• Replicaties omstaandereffect als voorbeeld
‘POWER FAILURE’
• … ALS je rekening houdt met beperkte statistische power van meeste experimenten (kleine
aantallen observaties minder kans om nulhypothese te verwerpen!)
• Effect A is weinig geloofwaardig omdat het te vaak succesvol wordt gerepliceerd
• Effect B is wel geloofwaardig omdat het aantal mislukte replicaties overeenkomt met
verwachting!
12.4.1 FRAUDE? Priming studies
• Bijv. Bargh, Chen & Burrows (1996). Journal of Personality and Social Psychology
• Mensen wandelden trager wanneer geprimed met stereotype van bejaarde (taakje:
‘unscramble sentences with words like: worried, grey, wrinkle,…’) wan in
controleconditie (neutraal taakje: ‘unscramble sentences with words like: thirsty,
clean, private,…’)
= ‘straf effect’ met grote invloed
op psychologisch onderzoek!
o Voorbeeld van gedragsverandering door schijnbaar minieme manipulatie (‘straf
effect’)
o Toonde belang van onbewuste processen
o Gaf impuls aan veel onderzoek naar‘belichaamde cognitie’
166
• Doyen, Klein, Pichon & Cleeremans (2012). PLoS One
• Exacte replicatie Bargh et al priming studie vindt geen significant effect. Dit is op niet
ongewoon of verdacht (Waarom niet? zie onder ‘power failure’!)
• Maar wel significant in conditie waar proefleider weet wat het verwachte effect is
‘experimenter bias’? (=vertekening door onderzoeker in
instructies/procedure/afname)
• Deze (Belgische) studie lokte veel discussie uit over het risico van vertekening en de
noodzaak van exacte replicaties …
12.4.2 ‘TWIJFELACHTIGE ONDERZOEKSPRAKTIJKEN’ ≠ FRAUDE
Inbreuken op integriteitsprincipe = ‘questionable research practices’
Limbo = grijze zone, overselling = gebrek aan nuancering, te weinig aandacht voor minder sterke kanten van onderzoek; zwakke punten wegmoffelen (beter dan het is voordoen) post-hoc verhaal = je hypothesen aanpassen aan je bevindingen, ‘p-value fishing’ = zie volgende slide over ‘data massage’’, creative outliers = afwijkende observaties weglaten zonder goede statistische redenen (uitbijters), ‘plagiarism’ = plagiaat of overnemen van informatie zonder bronvermelding,
‘non-publicatie’: tegenevidentie voor je theorie niet publiceren (enkel succesvolle publiceren) ‘partial publication’: alleen die studies uit een reeks of die condities/metingen uit een studie die kloppen met je theorie publiceren, ‘inventing data’: je data deels of geheel zelf fabriceren. Fraude = data fabriceren en/of bronnen plagiëren
167
65% 2nd dependent 57% sequential testing 41% removed outliers 23% misreported p value 48% publication bias P value: items weglaten, meer observaties
12.4.3 FRAUDE:HOE VAAK?
• Fraude in psychologisch onderzoek:
2% rapporteert fraude obv 18 anonieme niet-representatieve surveys van psychologen
• Meest fraude gerapporteerd in biomedisch onderzoek (meta-analyse 18 surveys). Waarom?
o Grote financiële belangen in (duur) medisch vs psychologisch onderzoek?
o Grotere gevoeligheid voor frauderisico in medisch onderzoek?
168
12.5 OPLOSSINGEN?
12.5.1 Risico verhogen
Antwoord op beperkte ‘pak-kans’ als probleem
Bijvoorbeeld …
• Reviewers voor tijdschriften trainen op detectie fraude risico
• Procedures om melding van fraude veiliger te maken (bijv. Integriteitscommissie moet
vertrouwelijk en onafhankelijk werken)
• Wettelijke of disciplinaire sancties opvoeren
12.5.2 Controle inbouwen
Antwoord op falende ethische omgeving rondom onderzoeker
Bijvoorbeeld …
• Preregistratie van geplande studies naar biomdisch model
• Onderzoeksproces meer toegankelijk maken voor peers / collega’s = vorm van sociale
controle Bijv. ‘Open Science’ initiatief
o Delen met beperkte kring van collega’s binnen bestaande samenwerkingsverbanden
tss onderzoekers (‘co-piloot model’)
o Delen met brede onderzoeksgemeenschap Bijv. OSF Demo
o ‘Open access’ databestanden
169
o ‘Open access’ tijdschriften geven vrij toegang tot resultaten
• Journal of Social and Political Psychology
• PlosOne also publishes psychology
• Replicaties aanmoedigen
o Publicatiekanalen creëren voor replicaties en non-replicaties …
o The OSF demo is a 3 min video on their opening page, not sure how relevant it is to
the students, though…
12.5.3 Beloningen verlagen
Antwoord op het waarom van fraude:
Onderzoekers meer belonen voor primaire doelen en minder voor afgeleide doelen
Bijvoorbeeld …
Niet alleen publicaties en citaties tellen (‘impaktscore’) maar meer inhoudelijke criteria hanteren
voor publicatie in vaktijdschriften, onderzoeksfinanciering, aanwerving onderzoekers
…
12.6 KWALITATIEF ONDERZOEK: Relevantie voor kwalitatief onderzoek?
• Oefening: wat kunnen specifieke aandachtspunten zijn in kwalitatief onderzoek obv 5
ethische basisprincipes?
• Zelfstudie handboek!
170
171
172
Debriefing als ethiek en methodologie
debriefing: naast ethische functie, stage waarin onderzoeker iets leert over onderzoek vanuit
gezichtspunt van participant
Top Related