HOE KINDEREN MOTIVEREN OM
VIA ACTIEF TRANSPORT NAAR
SCHOOL TE KOMEN? EEN EXPERIMENTELE STUDIE NAAR DE ROL VAN
AUTONOME VERSUS GECONTROLEERDE MOTIVATIE
Aantal woorden: 18769
Merel Dutry Studentennummer: 01405876
Promotor(en): Prof. dr. Wim Beyers
Begeleidster: Nele Laporte
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de psychologie
(bedrijfspsychologie en personeelsbeleid)
Academiejaar: 2018 - 2019
Voor deze masterproef werd in de opzet van het experiment en de dataverzameling
samengewerkt met Alison Stoica (01507853) en Lotte Meesschaert (01501253). Hierdoor
is er enige overlap mogelijk in de inleiding en methode. De tekst van deze masterproef
inclusief de onderzoeksvragen, het uitgevoerde kwantitatieve onderzoek en de
uitgevoerde analyses zijn echter individueel en kwamen in overleg met de promotor tot
stand.
Dankwoord
Eerst en vooral zou ik graag mijn promotor, Wim Beyers, willen bedanken voor
de goede begeleiding bij deze masterproef. Bedankt om mij goed op te volgen,
constructieve feedback te geven en hulp te bieden waar nodig en om daarbij toch
voldoende vrijheid te bieden waardoor ik op die manier een mooi leerproces kon
doorlopen. Als tweede zou ik graag mijn begeleidster Nele Laporte bedanken voor de
inhoudelijke steun bij de uitwerking van de workshops. Ook zou ik graag professor
Soenens en Vansteenkiste bedanken voor de inzichten die ze mij hebben meegegeven met
betrekking tot de discussie. Verder zou ik ook graag mijn collega-studenten Lotte
Meesschaert en Alison Stoica bedanken, die samen met mij het onderzoek uitvoerden.
Bedankt voor de vlotte samenwerking, naar mijn mening waren we een topteam.
Vervolgens zou ik graag de deelnemende scholen in Bredene bedanken. De
directeurs die instemden dat hun school hieraan zou meewerken en de leerkrachten die
het project nauwgezet opvolgden en vlot meewerkten in het algemeen, ondanks we weten
dat leerkrachten sowieso al een druk programma hebben. In het bijzonder zou ik graag de
leerlingen bedanken, zonder wie het niet mogelijk was geweest om dit onderzoek tot stand
te brengen. Natuurlijk ook een dankjewel aan hun ouders omdat zij instemden met
deelname van hun kinderen en omdat ze ook zelf een vragenlijst invulden.
Als laatste zou ik ook graag mijn familie en vrienden bedanken. Mijn mama die
me de dingen weer helder liet zien, toen ik door het bos de bomen even niet meer zag en
mijn papa die erop toezag dat ik mezelf niet verloor. Mijn tante Lieve die de tijd en energie
vond om mijn masterproef te overlezen. Mijn vriendinnen Liese, Jozefien en Elke met
wie ik mijn zorgen over de masterproef kon delen en die ook altijd met een oplossing
klaarstonden. Liese wil ik graag nog even in het bijzonder bedanken omdat ze de tijd en
energie kon vrijmaken om met mij een hele dag mee te gaan naar Bredene om de
workshops te helpen begeleiden. Als laatste wil ik graag mijn vriend Sam bedanken, mijn
beste vriend sinds dag één op de universiteit. Met betrekking tot deze masterproef wil ik
hem bedanken dat hij het zag zitten om een hele dag mee te gaan naar Bredene om de
workshops te helpen begeleiden.
Abstract
In deze masterproef wordt onderzocht hoe kinderen gemotiveerd kunnen worden om via
actief transport naar school te komen. Met de Zelf-Determinatie Theorie als theoretische
basis werden drie verschillende condities opgezet. In een eerste conditie werd getracht
om de autonome motivatie voor actief transport te stimuleren via workshops, in een
tweede conditie werd getracht om de gecontroleerde motivatie te stimuleren via een
beloningssysteem en in een derde conditie werden workshops en beloningen
gecombineerd. Centrale onderzoeksvragen waren: Is een autonomie-ondersteunde
omgeving de beste manier om autonome motivatie voor actief transport bij kinderen te
stimuleren? Maken kinderen met meer autonome motivatie meer gebruik van actief
transport? Rapporteren kinderen met meer autonome motivatie positievere gevoelens
tijdens actief transport? 128 kinderen en ouders uit drie basisscholen in Bredene namen
deel aan dit onderzoek. Aan de hand van een set MANCOVAs werden de concrete
hypotheses getoetst. De belangrijkste resultaten waren dat een gecombineerde aanpak tot
meer positieve gevoelens en autonome motivatie leidde dan de twee andere condities, dat
een aanpak met enkel een beloningssysteem een gelijkaardige toename in actief transport
veroorzaakte als een gecombineerde aanpak, maar dat zo’n aanpak wel gepaard ging met
een daling in positieve gevoelens, en dat meer autonome motivatie meer positieve
gevoelens en actief transport voorspelde. Op basis van deze masterproef kunnen we
stellen dat het een goed idee is om te werken met collectieve beloning in combinatie met
autonomie-ondersteunende workshops. Zo stijgt de kans dat kinderen zullen kiezen voor
actief transport en dat hun innerlijke beleving zal stroken met dit gedrag.
Inhoudstafel
Inleiding 1
Zelf-Determinatie Theorie en Motivatie 3
Motivatie en Persoonlijk Functioneren 6
Beloning als motivator om te fietsen 9
Autonome motivatie om te fietsen 11
Gecombineerde motieven om te fietsen 13
Huidig Onderzoek 15
Methode 19
Participanten 19
Opzet en Procedure 20
Stimulatie van autonome motivatie 22
Stimulatie van gecontroleerde motivatie 24
Metingen 25
Achtergrondvariabelen 25
Motivatie 26
Ervaren gevoelens tijdens actief transport 27
Transport naar school 28
Cross-situationele transfer van actief transport 28
Resultaten 30
Preliminaire Analyses 30
Hypothese 1: Effecten van Conditie op Motivatie van Kinderen en
Ervaren Gevoelens
32
Hypothese 2: Effecten van Conditie op Actief Transport 33
Hypothese 3: Verbanden tussen Motivatie van Kinderen en Actief
Transport en Ervaren Gevoelens
34
Discussie 36
Effecten van Conditie op Motivatie van Kinderen en Ervaren Gevoelens 36
Effecten van Conditie op Actief Transport 37
Verbanden tussen Motivatie van Kinderen en Actief Transport en
Ervaren Gevoelens
39
Sterktes 41
Beperkingen 41
Suggesties voor Toekomstig Onderzoek 43
Theoretische Implicaties 44
Praktische Implicaties 45
Algemene Conclusie 45
Referenties 46
Bijlagen 54
1
Inleiding
Ongeveer een kwart van de Vlaamse kinderen (27.8%) gaat met de auto naar
school (De Standaard, 2017). Dat is twee procent meer in vergelijking met tien jaar
geleden. De auto is daarmee bijna even populair als de fiets, ook al blijft de fiets iets
populairder (28.5%). 13.5% van de kinderen gaat met de tram, de bus of de metro en
slechts 10% gaat te voet (Karrewiet, 2017). Zelfs bij heel korte afstanden wordt vaak voor
de auto gekozen, uit gemak of uit angst voor een ongeval (De Standaard, 2014). Die angst
is niet volledig onterecht: kinderen hebben meer risico op een ongeval en ernstige letsels
wanneer ze fietsen of wandelen dan wanneer ze als passagier in de auto zitten (Staes,
2014). Een kanttekening hierbij is echter noodzakelijk. Hoe langer je je kind weghoudt
uit het verkeer, hoe onzekerder het zich waarschijnlijk zal voelen tussen al die auto’s.
Bovendien is er maar één manier om fiets- en verkeersvaardig te worden, en dat is het zo
veel mogelijk doen. Eveneens blijkt uit onderzoek dat onervaren en minder bekwame
kinderen veel meer ongevallen hebben in vergelijking met ervaren kinderen, ondanks het
feit dat onervaren kinderen zich veel minder in het verkeer begeven (Trapp et al., 2011).
Dit toont aan hoe belangrijk het is om vroeg genoeg met fietsen te beginnen: als kinderen
van jongs af aan veilig leren fietsen, zijn ze voorbereid om zich later op een veilige manier
autonoom in het verkeer te begeven.
Actief transport (dit gaat zowel over fietsen als stappen) is essentieel voor de
ontwikkeling van de verkeersvaardigheid van een kind, maar actief transport heeft ook
tal van voordelen op andere vlakken. Het leidt niet alleen tot een vermindering in
luchtvervuiling, lawaaioverlast en verkeersbelasting, ook heeft het positieve effecten op
de persoonlijke gezondheid van de fietser of stapper (Mueller et al., 2015). Dit komt
omdat actief transport leidt tot een verhoging van de totale fysieke activiteit en fitheid.
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (2019) zouden kinderen (ouder dan
vijf) en adolescenten minimum 60 minuten per dag matig tot intens fysiek actief moeten
zijn. Uit het rapport van Wijtzes et al. (2016) blijkt dat slechts zeven procent van de 6-
tot 9- jarigen en twee procent van de 10- tot 17- jarigen deze norm behalen. Het is dus
geen overbodige zaak om fysieke activiteit te stimuleren. Aangezien actief transport kan
bijdragen aan het totale niveau van fysieke activiteit, is het stimuleren van actief transport
alvast een stap in de goede richting.
2
In de overzichtsstudie van Mueller et al. (2015) vond men dat in elk van de
onderzochte studies actief transport geassocieerd was met reducties in mortaliteit maar
ook met reducties in hart- en vaatziekten, type 2-diabetes, obesitas en kanker en dat het
leidde tot een betere mentale gezondheid. Ook tal van andere studies vonden positieve
effecten terug van actief transport, zowel bij kinderen als volwassenen. Verder is het ook
zo dat kinderen die te voet of met de fiets naar school gaan, zich beter kunnen
concentreren op school (Kirby & Inchley, 2009; Vinther, 2012). Dit effect zou de hele
voormiddag van een typische schooldag blijven duren.
Bovendien, zoals het spreekwoord zegt: Jong geleerd is oud gedaan. Gewoonten
zijn vaak moeilijk te doorbreken, daarom is het goed om reeds kinderen te stimuleren
voor actief transport (Kamargianni & Polydoropoulou, 2013). Kinderen die telkens met
de auto naar school gebracht worden, zullen dit gedrag vaker verderzetten op latere
leeftijd en zullen minder openstaan voor alternatieve transportmogelijkheden in
vergelijking met kinderen die gestimuleerd werden voor actief transport.
Gezien de substantiële voordelen van actief transport, is het een goede zaak om
actief transport te promoten. In deze masterproef zal worden nagegaan hoe kinderen
gemotiveerd kunnen worden om via actief transport naar school te gaan. Want hoewel de
meeste literatuur suggereert dat de keuze van transportmiddel voornamelijk een keuze
van de ouders is (Faulkner, Richichi, Buliung, Fusco, & Moola, 2010; Panter, Jones, &
Van Sluijs, 2008), kan deze keuze beïnvloed worden door de voorkeuren en leeftijd van
het kind (Pont, Ziviani, Wadley, & Abbott, 2011). Met dit masterproefonderzoek willen
we dus achterhalen welk soort interventie het meest effectief is om de gewenste
gedragsverandering te realiseren, met name een toename in het gebruik van actief
transport naar school. De ontwikkeling van zo’n interventies begint gewoonlijk met een
overzicht van de relevante literatuur (Craig et al., 2013). Echter, Ginja, Arnott, Namdeo
en McColl (2018) vonden dat de meeste evaluaties van interventies om actief transport te
bevorderen niet vertrekken vanuit een theoretische rationale, ondanks het feit dat er toch
een behoorlijk aantal theorieën, modellen en raamwerken over actief transport naar school
bestaan. Dit betekent dat veel van het theoretische werk rond actief transport naar school
niet vertaald wordt in de ontwikkeling van interventieprogramma’s. Daarnaast vonden de
auteurs ook dat maar enkele van de theorieën rond actief transport zich richten op de
duurzaamheid van de gedragsverandering.
3
In deze masterproef zullen deze twee issues worden aangepakt. We zullen
vertrekken vanuit een duidelijk theoretisch kader, namelijk de Zelf-Determinatie Theorie
(ZDT). Verschillende interventies zullen opgezet worden, waarbij er een onderscheid
gemaakt zal worden tussen verschillende types motivatie, in lijn met de ZDT (Deci &
Ryan, 2000; Ryan & Deci, 2017), want zoals verder zal worden aangetoond kunnen
verschillende types motivatie andere effecten hebben. Meer concreet zullen de effecten
van autonome motivatie vergeleken worden met de effecten van gecontroleerde
motivatie. Deze effecten zullen bovendien opgevolgd worden in de tijd, zodat we ook een
antwoord krijgen op de vraag welke motivatie noodzakelijk is voor volgehouden actief
transport op langere termijn. Hiermee wordt ook het tweede issue aangepakt. Op basis
van deze literatuurstudie formuleren we op het einde van deze inleiding de
onderzoeksvragen en hypotheses voor deze masterproef.
Zelf-Determinatie Theorie en Motivatie
De ZDT vormt de theoretische basis voor het huidige onderzoek. De ZDT is een
motivatietheorie over groei en menselijk functioneren, die op veel levensdomeinen van
toepassing is (Vansteenkiste & Soenens, 2015). De meeste hedendaagse
motivatietheorieën gaan er van uit dat mensen bepaald gedrag stellen omdat ze geloven
dat hun gedrag zal leiden tot een gewenst resultaat (Deci & Ryan, 2000). De ZDT maakt,
net zoals veel andere theorieën, een onderscheid in de inhoud van die doelen, maar gaat
als enige ook differentiëren in de reguleringsprocessen waarmee de doelen nagestreefd
worden. Het is deze differentiatie die het mogelijk maakt om verschillende types
motivatie te bestuderen en hun relatie met allerlei uitkomsten, zoals welzijn, persistentie
en transfer van gedrag. De ZDT maakt dit onderscheid omdat ze een multidimensionele
visie heeft op het concept van motivatie (Vansteenkiste, Sierens, Soenens, Luyckx, &
Lens, 2009). Dit houdt in dat er gedifferentieerd wordt in de kwantiteit en de kwaliteit
van motivatie. Dit in tegenstelling tot de meeste andere motivatietheorieën, waarbij enkel
de kwantiteit van motivatie ertoe doet. Een voorbeeld van zo’n theorie is de Theory of
Planned Behavior (Ajzen, 1988). In deze theorie staat intentie centraal en vormt het de
belangrijkste voorspeller van gedrag. Intentie wordt bepaald door drie determinanten:
attitude ten aanzien van het gedrag, subjectieve norm en waargenomen gedragscontrole.
De theorie stelt dat hoe groter de intentie is, hoe waarschijnlijker het is dat het gedrag
4
gesteld zal worden. Men claimt dus dat meer motivatie zal leiden tot betere uitkomsten,
terwijl de ZDT claimt dat meer motivatie niet noodzakelijk leidt tot betere uitkomsten,
maar dat dit zal afhangen van de kwaliteit van de toegevoegde motivatie.
De ZDT heeft ook een duidelijke mensvisie (Deci & Ryan, 2000; Silvia, 2012;
Vansteenkiste & Soenens, 2015). Men beschouwt de mens als proactief en op groei
gericht, met zin om zich te engageren in interessante activiteiten en met een behoefte om
te groeien naar persoonlijke en interpersoonlijke harmonie. Het spontaan uitvoeren van
intrinsiek motiverende activiteiten kan dan begrepen worden in het licht van onze
menselijke aard. Men spreekt van intrinsieke motivatie wanneer men een activiteit
uitvoert gewoon omdat men het leuk of interessant vindt. Het gaat dus over activiteiten
die voldoening geven op zichzelf. De activiteit is niet instrumenteel, of anders gezegd, de
activiteit wordt niet uitgevoerd om een andere uitkomst dan de activiteit zelf te verkrijgen.
Dit is wel het geval bij extrinsieke motivatie: de activiteit wordt uitgevoerd om een
uitkomst te bereiken die buiten de activiteit zelf ligt.
De term extrinsieke motivatie is van toepassing zodra de activiteit niet intrinsiek
motiverend is. De bron van de motivatie ligt dus buiten de activiteit zelf. De ZDT gaat
echter binnen deze categorie verder differentiëren: er wordt een onderscheid gemaakt
tussen vier drijfveren voor gedrag. Dit onderscheid is belangrijk omdat deze drijfveren
geassocieerd zijn met een verschillend gevoel van psychologische vrijheid of autonomie.
Belangrijk om op te merken is dat het concept autonomie binnen de ZDT verwijst naar
het onderscheid tussen vrijwillig versus gedwongen functioneren (Vansteenkiste &
Soenens, 2015). Dit staat in contrast met de dominante ontwikkelingspsychologische
invulling, waar autonomie verwijst naar het onderscheid tussen onafhankelijkheid versus
afhankelijkheid (Blos, 1979; Van Petegem, Vansteenkiste, & Beyers, 2013). De mate van
internalisatie van de gedragsregulatie zal bepalen of we meer of minder autonomie
ervaren. Internalisatie is een proces waarbij individuen externe attitudes, overtuigingen
of gedragsregulaties opnemen in het zelf en geleidelijk aan meer gaan beschouwen als
persoonlijke waarden of gedragsstijlen (Ryan & Deci, 2000a).
Bij externe regulatie is de reden om een gedrag te stellen het krijgen van een
beloning of het vermijden van een straf (Ryan & Deci, 2000a, 2000b). De reden is dus
helemaal niet geïnternaliseerd. Bij geïntrojecteerde regulatie stelt men het gedrag om zich
trots of goed te kunnen voelen of om zich niet schuldig, angstig of beschaamd te moeten
5
voelen (Assor, Vansteenkiste, & Kaplan, 2009). Men zet zichzelf dus onder druk. De
gedragsregulatie wordt nu wel binnen de persoon geplaatst, maar vormt nog geen
onderdeel van het ‘zelf’. Hierdoor gaat het gedrag nog steeds gepaard met een gevoel van
conflict en spanning. In beide gevallen, externe regulatie en introjectie, wordt het
uitvoeren van het gedrag niet als vrijwillig ervaren. Deze twee drijfveren kunnen daarom
samen geplaatst worden onder de bredere noemer van gecontroleerde of gedwongen
motivatie. Dit wordt soms ook wel ‘moetivatie’ genoemd (Vansteenkiste & Soenens,
2015). Bij externe regulatie komt de druk van buitenaf en bij geïntrojecteerde regulatie
wordt de druk door onszelf opgelegd.
Als men zich vereenzelvigt met de waarde van een gedrag, spreken we over
geïdentificeerde regulatie (Ryan & Deci, 2000a; Weinstein, Przybylski, & Ryan, 2013).
De gedragsregulatie is dan al meer geïnternaliseerd. Men herkent en accepteert dat het
gedrag belangrijk is om persoonlijke doelen te bereiken. Het gedrag wordt op die manier
als relevant gepercipieerd waardoor we het gevoel hebben dat we op een meer vrijwillige
wijze handelen. Bij geïntegreerde regulatie staat het internalisatieproces nog een stapje
verder. De gepercipieerde relevantie van het gedrag wordt nu ook geïntegreerd binnen de
andere waarden en doelen van een persoon en aldus deel van diens identiteit. In beide
gevallen zal men een gevoel van autonomie ervaren. Deze twee soorten motivatie, samen
met intrinsieke motivatie, kunnen daarom samengenomen worden onder de noemer
autonome motivatie, waarbij intrinsieke motivatie het prototype vormt van vrijwillig
gedrag. Merk op dat in deze masterproef geïntegreerde regulatie niet gemeten zal worden.
In veel bestaande ZDT-gebaseerde motivatievragenlijsten wordt deze subschaal
weggelaten (voor een overzicht, zie McLachlan, Spray, & Hagger, 2011). Redenen voor
het weglaten zijn dat geïntegreerde regulatie niet altijd een duidelijk construct is bij
beslissingen om iets wel of niet te doen (Pelletier et al., 1995) of omdat er problemen zijn
met de discriminante validiteit tussen geïntegreerde regulatie, geïdentificeerde regulatie
en intrinsieke motivatie (Mallett, Kawabata, Newcombe, Otero‐Forero, & Jackson,
2007). Omdat integratie in de kindertijd nog niet zo relevant is, omdat de persoonlijke
identiteit nog niet sterk in ontwikkeling is (Vansteenkiste & Soenens, 2015), hebben we
besloten om geïntegreerde regulatie ook niet te meten in deze studie.
6
Motivatie en Persoonlijk Functioneren
Zoals eerder vermeld, wordt binnen de ZDT een onderscheid gemaakt tussen de
kwaliteit en de kwantiteit van motivatie. Autonome motivatie wordt beschouwd als goede
kwaliteit motivatie en gecontroleerde motivatie als slechte kwaliteit motivatie
(Vansteenkiste et al., 2009). Vorig onderzoek heeft aangetoond dat autonome motivatie
geassocieerd is met een waaier aan positieve uitkomsten, terwijl gecontroleerde motivatie
geassocieerd is met minder positieve uitkomsten. Dit vormt ondersteuning voor de ZDT
en voor hun claim dat de kwaliteit van motivatie er wel degelijk toe doet.
Zo werd gevonden dat autonome motivatie geassocieerd is met beter
psychologisch welbevinden, meer vastberadenheid, een grotere intentie om vol te houden,
meer effectief volgehouden gedrag, minder uitstelgedrag en meer en beter gebruik van
adaptieve meta-cognitieve strategieën (zoals concentratie, planning en timemanagement)
(voor een overzicht, zie Vansteenkiste et al., 2009; Pelletier, Fortier, Vallerand, & Brière,
2001; Vallerand & Bissonnette, 1992; Vallerand, Fortier, & Guay, 1997). Gecontroleerde
motivatie is daarentegen geassocieerd met minder vastberadenheid, meer uitstelgedrag,
sneller opgeven, het gebruik van maladaptieve coping strategieën, het gebruik van
maladaptieve meta-cognitieve strategieën en lagere prestaties. We kunnen dus net als
Vansteenkiste en Soenens (2015) stellen dat autonome motivatie te verkiezen valt boven
gecontroleerde motivatie.
Omdat moetivatie gepaard gaat met meer stress, een grotere kans op
uitputting en verminderde behoeftebevrediging, betalen we er een
emotionele prijs voor. In tegenstelling hiermee gaat autonome motivatie
gepaard met een hoger welbevinden, want we putten net energie en
inspiratie uit autonoom gemotiveerde activiteiten. Autonome motivatie
zorgt er dus voor dat we beter in ons vel zitten en meer tevreden zijn met
onszelf en ons leven. (Vansteenkiste & Soenens, 2015, p. 207)
Bovendien zien we meer transfer van gedrag bij autonoom gemotiveerde personen
dan bij gecontroleerd gemotiveerde personen (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Dit gaat
zowel om cross-activiteittransfer, als om cross-situationele transfer. Bij cross-
activiteittransfer wordt het gedrag spontaan uitgebreid naar nieuwe, geassocieerde
gedragingen. Bij cross-situationele transfer wordt het gedrag ook gesteld in nieuwe
situaties. De kans op transfer is veel kleiner bij gecontroleerde motivatie, zeker als het
7
om externe regulatie gaat. De extern controlerende factoren, die de hoofdreden vormen
voor het vertoonde gedrag, zijn immers afwezig in de nieuwe situaties. Bij autonome
motivatie daarentegen zal het gedrag in een andere situatie op een vrijwillige manier
gesteld worden, omdat men het belang van het gedrag ten volle herkent (Hagger,
Chatzisarantis, Culverhouse, & Biddle, 2003; Hagger, Sultan, Hardcastle, &
Chatzisarantis, 2015). Externe factoren kunnen er dus voor zorgen dat het gewenst gedrag
gesteld wordt, maar zodra de externe factoren wegvallen, daalt de kans dat het gewenste
gedrag gesteld zal worden. Gebrekkige duurzaamheid is dan ook het grootste probleem
bij externe regulatie.
Oorspronkelijk zou in deze masterproef een evaluatie uitgevoerd worden van een
beloningssysteem dat standaard opgenomen was in een fietsproject (Fit naar School) van
de stad Oostende in samenwerking met het bedrijf Energylab. Voor dit project werd er
een systeem ontwikkeld waardoor fietsdata automatisch konden worden bijgehouden.
Alle kinderen van de deelnemende scholen kregen een armbandje met daarin een chip
met een unieke code. Telkens wanneer de kinderen met de fiets naar school kwamen,
konden ze dit registreren door een high-five te geven aan de fietspaal. Door een high-five
te geven, maakte de chip contact met het registratiesysteem, waardoor voor ieder kind
afzonderlijk bijgehouden kon worden hoe vaak ze met de fiets naar school kwamen.
Wanneer de school een vooraf vastgelegd doel bereikte, werd een beloning toegekend
aan alle kinderen van de school. Dit project werd uitgetest in een aantal scholen in
Oostende.
De vakgroep PP07 kreeg de vraag om dit project te evalueren en te onderzoeken
wat hiervan de effecten waren op het fietsgedrag van kinderen. Er werd afgesproken met
alle betrokken partijen dat er in het volgende schooljaar een vergelijkende studie zou
opgezet worden om de effecten van het beloningssysteem te evalueren en te vergelijken
met de effecten van een ander motivatiesysteem. Bovendien werd er afgesproken dat we
de focus van het project zouden verbreden en we dus niet enkel zouden inzetten op het
stimuleren van fietsen, maar op het stimuleren van actief transport in het algemeen. In
een eerste school zou het oorspronkelijke project worden uitgevoerd (dus met het
beloningssysteem). In een tweede school zou het beloningselement volledig achterwege
gelaten worden en zou er via workshops getracht worden om de kinderen hun autonome
motivatie aan te wakkeren. Ten slotte zouden in een derde school beide voorgaande
8
procedures gecombineerd worden. Elke school zou wel gebruik maken van het
automatische registratiesysteem. Op die manier kunnen we de effecten van verschillende
types motivatie vergelijken. Want aangezien beloning het prototype van externe regulatie
vormt, vermoeden we, steunend op de ZDT, dat er effectievere manieren zijn om kinderen
aan te zetten tot actief transport.
Tijdens de voorbereidingsfase van het onderzoek waren er echter een aantal
externe factoren die de onderzoekscontext grondig hebben gewijzigd. Zo waren er lokale
verkiezingen, die in Oostende hebben geleid tot een nieuwe coalitie. Dit betekende dat de
financiële en organisatorische steun vanuit de stad Oostende grotendeels wegviel.
Daarnaast waren er bij Energylab ook een aantal veranderingen, resulterend in een nieuwe
bedrijfsvisie. Concreet betekende dit dat het project Fit naar School volledig werd
uitbesteed aan Aptus, dat voorheen enkel instond voor de ontwikkeling van de soft- en
hardware van het project. De nieuwe onderhandelingen tussen Aptus en de stad Oostende
draaiden op niets uit, onder meer omwille van onvoldoende beschikbaar budget.
Deze wijziging in onderzoekscontext leidde tot vragen over het verder verloop
van deze masterproef, aangezien er van het oorspronkelijke opzet, namelijk de evaluatie
van een nieuw fietsproject, eigenlijk niet veel meer overbleef. Na intern overleg werd er
beslist om toch een vergelijkende studie uit te voeren met dezelfde drie condities (enkel
beloning, enkel autonome motivatie en een gecombineerde aanpak) die door onszelf
wordt opgezet in plaats van door stad Oostende. Daarbij verloopt de registratie van actief
transport via zelfrapportage in plaats van via automatische registratie. We zijn tot deze
beslissing gekomen omdat een onderzoek rond deze topic, benaderd vanuit de ZDT, zeker
theoretische en maatschappelijke relevantie heeft.
De reeds geselecteerde scholen in Oostende waren bereid om mee te werken aan
het onderzoek ondanks de gewijzigde voorwaarden, behalve de school waar enkel een
beloning zou worden toegekend. Die school zag vooral een meerwaarde in de
automatische registratie en volgens hen zouden de kinderen er niets meer aan hebben als
deze tool weg zou vallen. Ondanks dat er maar één Oostendse school was die niet langer
wenste deel te nemen, hebben we toch besloten om drie nieuwe scholen te zoeken. De
geselecteerde scholen hadden namelijk al een testfase meegemaakt en dit zou de
resultaten kunnen beïnvloeden bij een vergelijking met een school die geen testfase heeft
gehad. Uiteindelijk waren drie vrije basisscholen in Bredene bereid om deel te nemen.
9
Beloning als motivator om te fietsen. Het antwoord op de vraag of het toedienen
van beloningen een goed idee is, is niet eenvoudig en het debat is heel complex
(Vansteenkiste & Soenens, 2015). Het effect van beloning hangt immers af van het soort
beloning (bijvoorbeeld verbaal versus materieel), de wijze waarop de beloning wordt
uitgedeeld (bijvoorbeeld verwacht versus onverwacht) en waarop de beloning is
gebaseerd (bijvoorbeeld taak versus prestatie; Deci, Koestner, & Ryan, 1999). Het
onderscheid tussen intrinsiek boeiende taken en minder interessante taken is ook
belangrijk wanneer het effect van beloning wordt bestudeerd. Bij intrinsiek boeiende
taken zal het vaak zo zijn dat een beloning de interesse en het plezier doet dalen, net zoals
de creativiteit en de diepe verwerking (Deci, 1971; Lepper, Greene, & Nisbett, 1973).
Een verklaring hiervoor is dat het toedienen van een beloning de reden voor het stellen
van het gedrag verplaatst van intern naar extern, wat resulteert in een verminderd gevoel
van autonomie (Deci, 1975; Deci & Ryan, 1985). Een gevolg hiervan is dat men, nadat
de beloning weggenomen is, een voorheen intrinsiek boeiende activiteit nu minder vaak
vrijwillig zal stellen. Deze bevindingen druisen in tegen de aannames van de operante
leerpsychologie (Skinner, 1974). Daar gaat men er immers van uit dat de frequentie van
gedrag toeneemt wanneer het gedrag bekrachtigd wordt en dat wanneer de bekrachtiger
wegvalt, de frequentie weer zal dalen tot de basisfrequentie. Echter, wanneer intrinsiek
boeiende activiteiten beloond worden, zakt het gedrag niet terug tot de oorspronkelijke
frequentie, maar daaronder. De negatieve effecten van beloning kunnen wel verminderd
worden wanneer de beloningen tegemoetkomen aan de psychologische basisbehoeften:
de behoefte aan autonomie (een gevoel van psychologische vrijheid), competentie (het
gevoel competent en bekwaam te zijn) en verbondenheid (het verlangen naar vriendschap,
warmte en betrokkenheid; Vansteenkiste et al., 2009). De ZDT ziet deze drie behoeften
als aangeboren psychologische voedingsstoffen die essentieel zijn voor psychologische
groei, integriteit en welzijn (Deci & Ryan, 2000). Zo kan positieve feedback de interesse
in een taak versterken omdat de feedback de persoon informeert over zijn bekwaamheid
en zo voorziet in de behoefte aan competentie (Mouratidis, Vansteenkiste, Lens, &
Sideridis, 2008). Het is echter niet gemakkelijk om met een beloning enkel te informeren.
Vaak zal de beloning ook een (onbedoeld) sturend effect hebben.
Het geven van een beloning voor oninteressante taken heeft geen negatief effect
op de frequentie van het gedrag, nadat de beloning wordt verwijderd. Dit is eigenlijk
10
logisch: als mensen niet geneigd zijn om een bepaald gedrag spontaan te stellen, kunnen
ze niet nog verder dalen in hun frequentie van gesteld gedrag (Joussemet, Koestner,
Lekes, & Houlfort, 2004). Beloningen hebben dus geen negatieve impact op het
persistentiegedrag van oninteressante taken, maar ook geen positieve. Eventueel
vrijwillig verdergezet gedrag kan echter wel gepaard gaan met gevoelens van ergernis en
irritatie. Dit komt omdat het gesteld gedrag niet strookt met de innerlijke beleving ervan,
wat wel het geval is bij autonoom gemotiveerde individuen (Kernis, 2003). Dus hoewel
beloningen kunnen leiden tot een verhoogde frequentie van het gestelde gedrag, althans
op korte termijn, vormen beloningen geen springplank naar optimale motivatie (Taylor et
al., 2014; Vansteenkiste & Soenens, 2015). Desondanks haalt men dit argument toch vaak
aan om het geven van beloningen te rechtvaardigen. De redenering hierbij is dat mensen
niet zouden beginnen aan een oninteressante taak als ze niet beloond worden. Wanneer
ze de taak dan aan het uitvoeren zijn, zouden ze kunnen ondervinden dat de taak toch niet
zo saai is als dat ze eerst dachten. Op die manier zou hun intrinsieke motivatie
aangewakkerd kunnen worden door beloning. Deze stelling krijgt evenwel geen
wetenschappelijke bevestiging (Taylor et al., 2014). Het kan echter wel zo zijn dat,
hoewel druk gemiddeld genomen niet aanzet tot internalisatie of nieuwsgierigheid, dit
wel zo is voor een subgroep van mensen die totaal onverschillig staan ten opzichte van
een bepaalde activiteit of helemaal niet gemotiveerd zijn en anders totaal niet tot actie
zouden komen. Het is dan maar de vraag of het stimuleren van autonome motivatie,
hoewel zeker niet evident, bij hen op termijn ook niet het meest effectief zou zijn.
Dit zijn argumenten waardoor we de studie van Ginja et al. (2018) uitdagen. In
deze studie werd vertrokken vanuit het Gedrags Ecologisch Model (Behavioural
Ecological Model, BEM; Hovell, Wahlgren, & Adams, 2009). Technieken van operante
en klassieke conditionering vormen de belangrijkste theoretische basis van dit model
(Skinner, 1953). Net zoals de meeste modellen over actief transport naar school, houdt
dit model rekening met het feit dat er meerdere niveaus zijn die het gedrag kunnen
beïnvloeden. In tegenstelling tot andere theorieën benadrukt dit model daarnaast ook de
interactie tussen individuele- en groepscontingenties (‘contingenties’ verwijst naar de
relaties tussen antecedenten, gedrag en gevolgen; Hovell et al., 2009). De theorie stelt dat
mensen gedragingen selecteren op basis van de gevolgen ervan. In hun studie worden een
groot aantal potentiële antecenten en gevolgen van actief transport naar school
11
geïdentificeerd. Vervolgens stellen de auteurs, steunend op het BEM, dat er drie grote
manieren zijn om transport naar school aan te pakken: door de antecedenten te
veranderen, door bekrachtigers voor actief transport in te voeren en/of door bekrachtigers
voor gemotoriseerd transport weg te nemen. Hoewel ze een aantal niet-materiële
bekrachtigers voor actief transport identificeren (bijvoorbeeld fitter worden en een grotere
alertheid), zijn ze vooral voorstander van materiële bekrachtigers. Ze argumenteren dat
de positieve effecten van actief transport vaak onopvallend zijn of pas uitgesteld komen,
waardoor het aanbieden van een beloningsschema een goede manier is om de
bekrachtigende waarde van actief transport naar school te verhogen. De auteurs merken
op dat het bekrachtigingsschema - dit zijn de voorwaarden waaronder de bekrachtiging
voorkomt - een belangrijke invloed heeft op het gestelde gedrag. In sommige gevallen zal
het zo zijn dat telkens wanneer het gedrag gesteld wordt, deze handeling bekrachtigd
wordt. Echter, in de meeste gevallen zullen gedragingen variabel bekrachtigd worden.
Variabele bekrachtigingsschema’s zijn effectiever dan continue schema’s, omdat de
gedragingen die eruit voortkomen beter bestand zijn tegen uitdoving. Dergelijke variabele
schema’s worden vaak gebruikt om gezondheidsgedrag te veranderen.
Aangezien de studie van Ginja et al. (2018) een conceptueel model is, biedt onze
experimentele studie een uitgelezen kans om predicties te testen en te vergelijken met
andere interventiemogelijkheden.
Autonome motivatie om te fietsen. Goede kwaliteit motivatie wordt bevorderd
wanneer de omgeving tegemoetkomt aan iemands psychologische basisbehoeften
(Vansteenkiste et al., 2009). In het huidig onderzoek zullen we, zoals vermeld, in twee
scholen trachten de autonome motivatie aan te wakkeren. Dit zullen we proberen door in
te spelen op deze basisbehoeften tijdens drie workshops. In een eerste workshop zullen
we trachten een rationale aan te bieden voor actief transport (geïdentificeerde motivatie;
autonomie-ondersteunend). In een tweede workshop zullen we de fiets- en
verkeersvaardigheid trachten bij te schaven (competentie-behoefte). Het onderzoek van
Trapp et al. (2011) toonde namelijk aan dat kinderen meer zullen fietsen wanneer zij en
hun ouders vertrouwen hebben in hun fietsbekwaamheid. De laatste workshop zal uit
twee luiken bestaan. Enerzijds zullen we de kinderen aanzetten en stimuleren om samen
met vriendjes naar school te komen (behoefte van verbondenheid). Vorig onderzoek heeft
immers aangetoond dat kinderen de tochten van en naar school het meest appreciëren
12
wanneer ze in gezelschap vertoeven (Christensen, Mikkelsen, Nielsen, & Hendrik, 2011).
Anderzijds zullen we trachten het plezier in actief transport te stimuleren via het
aanbieden van allerlei gekke fietsen en een leuke fotoshoot (intrinsieke motivatie). De
foto’s zullen nadien bezorgd worden aan de school, zodat ze die kunnen ophangen of op
de site plaatsen, waardoor de kinderen steeds kunnen zien hoe leuk en cool fietsen is. In
de eerder beschreven studie van Trapp et al. (2011) werd namelijk ook gevonden dat
kinderen meer zullen fietsen wanneer ze graag fietsen en als ze fietsen cool vinden,
hoewel dit laatste enkel bij jongens en niet bij meisjes een significant effect op fietsgedrag
had. Deze motivatiemanipulatie zal vermoedelijk de autonome motivatie stimuleren en
een effect hebben op het actief transport gedrag zowel op korte als op lange termijn en
zowel bij het naar school gaan als verplaatsingen in de vrije tijd, omdat men de relevantie
van actief transport inziet en in het beste geval er ook plezier aan beleeft.
Eerder onderzoek identificeerde reeds een aantal correlaten van actief transport
naar school. Zo vonden Martin en Carlson (2004) dat afstand tot de school, gevaarlijk
verkeer en slechte weersomstandigheden geassocieerd zijn met minder fietsen naar
school. In de studie van Chang en Chang (2008) vond men dat oudere kinderen meer
zouden fietsen dan jongere kinderen en jongens meer dan meisjes. Daarnaast vond men
in deze studie ook dat wanneer kinderen fietsvaardig zijn, ze vaker zullen fietsen naar
school. Panter, Jones, van Sluijs en Griffin (2010) vonden dat sociale steun van vrienden
en familie, ouderlijk gepercipieerd ongemak bij autogebruik en percepties van ouders
omtrent de veiligheid van de buurt en het traject naar school, positief geassocieerd zijn
met actief transport. Trapp et al. (2011) vonden daarenboven dat de relatie tussen
gepercipieerde veiligheid en fietsen gemedieerd wordt door vertrouwen van de ouders in
de fietsvaardigheid van hun kind. Deze correlaten werden ook teruggevonden in andere
studies (bv. Ducheyne, De Bourdeaudhuij, Spittaels, & Cardon, 2012; Oliver et al., 2014;
Trapp et al., 2011). Een deel van deze indicatoren wordt aangepakt via het stimuleren van
autonome motivatie, maar er zijn ook een aantal indicatoren die niet gemanipuleerd
worden in het onderzoek, maar die wel een invloed kunnen hebben op het actief transport
gedrag. Vandaar dat we leeftijd, geslacht, afstand tot de school en ouderlijke percepties
omtrent de veiligheid van de route naar school en de verkeersvaardigheid van hun kind,
in het onderzoek zullen opnemen als controlevariabelen.
13
Gecombineerde motieven om te fietsen. Mensen kunnen meerdere redenen
hebben voor het stellen van een bepaald gedrag (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Een
gedrag kan met andere woorden gesteld worden voor een combinatie van
gedragsmotieven. Een motivatieprofiel is de term die gebruikt wordt om te verwijzen naar
de specifieke combinatie van gedragsmotieven. Men kan mensen dan op basis van hun
motivatieprofiel indelen in groepen, waarbij individuen in dezelfde groep een gelijkend
motivatieprofiel hebben.
Zoals reeds vermeld, is autonome motivatie geassocieerd met positieve
uitkomsten. De meeste studies kijken echter enkel naar de hoofdeffecten van autonome
motivatie versus gecontroleerde motivatie (dimensionele benadering). Dit laat echter niet
toe om uitspraken te doen over de effecten van gecombineerde motieven. Dit is een
belangrijke beperking aangezien het vaak voorkomt dat mensen een combinatie van
motieven hebben voor het stellen van een bepaald gedrag. Bovendien laten dimensionele
benaderingen niet toe om de verschillende predicties van kwantitatieve en kwalitatieve
motivatietheorieën rechtstreeks te testen.
In de studie van Vansteenkiste et al. (2009) komt men tegemoet aan deze
beperking door gebruik te maken van een persoon-gecentreerde benadering. Persoon-
gecentreerde benaderingen hebben als doel om individuen in te delen in groepen, waarbij
leden uit eenzelfde groep gelijkaardige motivatieprofielen hebben. In deze studie werden
via cluster-analyse, zowel bij hogeschoolstudenten als bij middelbare scholieren, vier
motivatieprofielen geïdentificeerd. Dit lag in lijn met de verwachtingen van de
onderzoekers, steunend op de ZDT: (1) een goede kwaliteit motivatie groep (veel
autonomie, weinig gecontroleerd), (2) een slechte kwaliteit motivatie groep (weinig
autonomie, veel gecontroleerd), (3) een lage kwantiteit motivatie groep (weinig
autonomie, weinig gecontroleerd) en (4) een hoge kwantiteit motivatie groep (veel
autonomie, veel gecontroleerd). Daarna werd gekeken hoe elk van deze onderscheiden
profielen geassocieerd is met een brede waaier van leeruitkomsten: cognitieve
verwerking, meta-cognitieve zelfregulering (drie aspecten werden beoordeeld: testangst,
tijds- en omgevingsbeheer en mate van gebruik van meta-cognitieve strategieën),
discipline, spieken (zowel effectief spiekgedrag, als attitudes tegenover spieken) en
academische prestatie. De resultaten vormen stevige evidentie voor de claim van de ZDT
dat kwaliteit ertoe doet. Zo werd gevonden dat de aanwezigheid van gecontroleerde
14
motivatie samen met een hoge hoeveelheid van autonome motivatie niet leidt tot beter
functioneren op school in vergelijking met wanneer er enkel een hoge hoeveelheid van
autonome motivatie was. Als er al significante verschillen gevonden werden tussen de
twee groepen, dan was dat in het voordeel van de groep waar er enkel autonome motivatie
was. Ook de aanwezigheid van gecontroleerde motivatie samen met een lage hoeveelheid
van autonome motivatie was negatiever dan wanneer er enkel een lage hoeveelheid
autonome motivatie was. De gevonden resultaten suggereren dus dat mensen eigenlijk
geen baat hebben bij toegevoegde gecontroleerde motivatie. Integendeel, het zou zelfs de
positieve uitkomsten van autonome motivatie kunnen verhinderen. Dit is in lijn met de
claim van de ZDT dat meer motivatie niet noodzakelijk leidt tot betere resultaten, maar
dat deze afhangen van de kwaliteit van de toegevoegde motivatie. Ook andere studies
kwamen tot gelijkaardige resultaten.
In de studie van Haerens, Kirk, Cardon, De Bourdeaudhuij en Vansteenkiste
(2010) ging men op een retrospectieve manier na hoe verschillende motivatieprofielen
voor lichamelijke opvoeding in de middelbare school geassocieerd zijn met het leiden
van een actieve levensstijl. Men wou enerzijds onderzoeken hoe het motivatieprofiel voor
lichamelijke opvoeding geassocieerd is met fysieke activiteit buiten de schoolcontext
tijdens de middelbareschooltijd (concurrente transfer). Anderzijds wou men nagaan hoe
het motivatieprofiel geassocieerd is met fysieke activiteit in de jonge volwassenheid
(uitgestelde transfer). Via cluster-analyse werden dezelfde vier motivatieprofielen zoals
bij Vansteenkiste et al. (2009) geïdentificeerd, maar er kwam nog een vijfde
motivatieprofiel bij: de amotivatiegroep. Bij amotivatie is er geen intentie om het
gevraagde gedrag te stellen (Vansteenkiste, Lens, & Deci, 2006). Hoewel slechts een
kleine minderheid van de studenten transfer rapporteerde, waren de verschillen tussen de
onderscheiden groepen significant: studenten met enkel autonome motivatie
rapporteerden het vaakst dat lichamelijke opvoeding hen had gestimuleerd om fysiek
actief te zijn buiten de school en studenten zonder motivatie rapporteerden de minste
transfer. Verder werd gevonden dat gecontroleerde motivatie in combinatie met
autonome motivatie niet leidde tot betere resultaten, integendeel, deze groep rapporteerde
minder transfer dan de groep die enkel autonoom gemotiveerd was. De resultaten waren
echter nog slechter wanneer er geen autonome, maar enkel gecontroleerde motivatie was.
15
In deze groep zag men bovendien dat de hoge scores voor gecontroleerde motivatie vaak
samengingen met hoge scores voor amotivatie.
In het huidige onderzoek is er zoals eerder beschreven een conditie waarin zowel
gecontroleerde motivatie als autonome motivatie worden gestimuleerd. Door deze
conditie toe te voegen, wordt het mogelijk om de predicties van kwalitatieve en
kwantitatieve motivatietheorieën rechtstreeks te testen.
Huidig Onderzoek
In het huidig onderzoek zal nagegaan worden hoe kinderen gemotiveerd kunnen
worden om via actief transport naar school te gaan. Terwijl we er van uit gaan dat zowel
het aanbieden van beloningen als het stimuleren van autonome motivatie kinderen zal
motiveren om via actief transport naar school te gaan, verwachten we verschillende
resultaten te zien met betrekking tot de persistentie van dat gedrag, de transfer en de
ervaren gevoelens tijdens het actief transport. De resultaten van dit onderzoek zullen niet
alleen theoretische relevantie hebben, maar zullen zeker ook implicaties hebben voor de
praktijk. Zoals in het begin van de inleiding werd aangegeven, is het cruciaal om jonge
kinderen op de fiets te krijgen en om ze aan te zetten tot actief transport in het algemeen.
Er is echter tot op heden weinig onderzoek naar hoe we kinderen hiervoor kunnen
motiveren. Met de ZDT als theoretische basis is het bovendien mogelijk om effecten van
verschillende types motivatie te ontdekken. Hoewel er een overvloed aan empirische
studies bestaat die de effecten van autonome versus gecontroleerde motivatie in tal van
verschillende levensdomeinen onderzoeken, zowel bij kinderen als volwassenen, zijn er
heel weinig studies die actief transport als onderzoeksgebied nemen. Er zijn wel studies
die motivatie en actief transport samen bekijken, maar vaak vormt het niet de hoofdfocus
van de studie. Zo keek men in de studie van Friederichs, Bolman, Oenema en Lechner
(2015) wel naar actief transport, maar de hoofdfocus lag op motivatie voor fysieke
activiteit in het algemeen. Hoewel actief transport deel uitmaakt van fysieke activiteit, is
het slechts een klein facet van het hele spectrum. Bovendien is actief transport op zijn
beurt meer dan enkel het fysieke. Milieu en verkeersvaardigheid (zeker voor kinderen)
nemen ook een belangrijke plaats in wanneer het gaat over het belang van actief transport.
Een specifieke focus op actief transport kan dus een bredere maatschappelijke insteek
hebben.
16
Bovendien, als er al gekeken wordt naar actief transport, gaat het vaak over cross-
sectionele designs. Zo werd in studie van Friederichs et al. (2015) gevonden dat zowel
individuen met autonome motivatie voor fysieke activiteit als individuen met
gecontroleerde motivatie voor fysieke activiteit meer zullen fietsen naar werk/school dan
individuen met weinig motivatie (weinig autonome en weinig gecontroleerde motivatie).
Dat er geen verschillen gevonden werden tussen autonoom versus gecontroleerd
gemotiveerde individuen in fietsgedrag is niet inconsistent met onze verwachtingen. We
verwachten namelijk dat beide types motivatie zullen leiden tot verhoogd gebruik van
actief transport en dat er enkel verschillen zullen zijn met betrekking tot de ervaren
gevoelens, de mate van transfer en de persistentie van het gebruik van actief transport op
langere termijn. Het cross-sectionele design van Friederichs et al. (2015) laat echter niet
toe om uitspraken te doen op langere termijn, laat staan causale uitspraken. In de huidige
studie zullen we verschillende scholen random toekennen aan verschillende
motivatiecondities in een experimenteel design. Er zullen bovendien opvolgmetingen
uitgevoerd worden waardoor dergelijke uitspraken wel gedaan kunnen worden.
De hypothesen die concreet getoetst zullen worden zijn de volgende:
Hypothese 1: We verwachten dat de experimentele manipulatie een effect zal
hebben op de motivatie voor actief transport en op de ervaren gevoelens tijdens
het actief transport.
1A: We verwachten dat de kinderen uit de school met enkel workshops en de
school met de gecombineerde aanpak na de experimentele manipulatie meer
autonome motivatie zullen vertonen dan de kinderen uit de school met enkel
beloning en dat de kinderen uit de school met enkel beloning en de school met de
gecombineerde aanpak na de experimentele manipulatie meer gecontroleerde
motivatie zullen vertonen dan de kinderen uit de school met enkel workshops
(Vansteenkiste et al., 2009; Vansteenkiste & Soenens, 2015). Daarnaast
verwachten we dat de kinderen uit de school met enkel workshops na de
experimentele manipulatie positievere gevoelens zullen ervaren tijdens het actief
transport dan de kinderen uit de school met de gecombineerde aanpak, en dat
deze op hun beurt positievere gevoelens zullen ervaren dan de kinderen uit de
school met enkel beloning (Haerens et al., 2010; Kernis, 2003; Vansteenkiste et
al., 2009).
17
1B: We verwachten dat de kinderen uit de school met enkel workshops en de
school met de gecombineerde aanpak een toename in autonome motivatie tussen
de premeting en de nameting zullen vertonen en dat de kinderen uit de school met
enkel beloning en de school met de gecombineerde aanpak een toename in
gecontroleerde motivatie tussen de premeting en de nameting zullen vertonen
(Vansteenkiste et al., 2009; Vansteenkiste & Soenens, 2015). Daarnaast
verwachten we dat de kinderen uit de school met enkel workshops de sterkste
toename in positieve gevoelens tussen de premeting en de nameting zullen
vertonen, dat de kinderen uit de school met de gecombineerde aanpak ook een
toename zullen vertonen, maar iets minder sterk en dat de kinderen uit de school
met enkel beloning geen toename zullen vertonen (Haerens et al., 2010; Kernis,
2003; Vansteenkiste et al., 2009).
Hypothese 2: We verwachten dat de experimentele manipulatie een effect zal
hebben op het actief transport van de kinderen.
2A: We verwachten dat de kinderen uit de deelnemende scholen meer actief
transport zullen gebruiken tijdens de experimentele periode in vergelijking met
voordien, ongeacht de conditie (Ryan & Deci, 2000a, 2000b).
2B: We verwachten dat de kinderen uit de school met enkel workshops meer actief
transport tijdens de nameting zullen gebruiken en meer cross-situationele transfer
zullen vertonen dan de kinderen uit de school met de gecombineerde aanpak, en
dat deze kinderen op hun beurt meer actief transport tijdens de nameting zullen
gebruiken en meer cross-situationele transfer zullen vertonen dan de kinderen uit
de school met enkel beloning (Haerens et al., 2010; Hagger et al., 2003; Hagger
et al., 2015; Pelletier et al.,2001; Vallerand & Bissonnette, 1992; Vallerand et
al.,1997; Vansteenkiste et al., 2009).
2C: We verwachten dat de kinderen uit de school met enkel workshops de sterkste
toename in actief transport zullen vertonen wanneer de nameting vergeleken
wordt met de premeting, dat de kinderen uit de school met de gecombineerde
aanpak ook een toename zullen vertonen, maar iets minder sterk, en dat de
kinderen uit de school met enkel beloning geen toename zullen vertonen (Haerens
18
et al., 2010; Hagger et al., 2003; Hagger et al., 2015; Pelletier et al., 2001;
Vallerand & Bissonnette, 1992; Vallerand et al., 1997; Vansteenkiste et al., 2009).
Hypothese 3: We verwachten dat de motivatie van kinderen gelinkt zal zijn aan
actief transport en de ervaren gevoelens tijdens het actief transport.
3A: We verwachten dat meer autonome motivatie zal samenhangen met meer
actief transport en met meer positieve gevoelens tijdens het actief transport en dat
meer gecontroleerde motivatie zal samenhangen met minder actief transport en
met minder positieve gevoelens tijdens het actief transport (Kernis, 2003;
Pelletier et al., 2001; Vallerand & Bissonnette, 1992; Vallerand et al., 1997;
Vansteenkiste et al., 2009). Daarnaast verwachten we dat meer autonome
motivatie zal samenhangen met een sterkere toename in gebruik van actief
transport en ervaren positieve gevoelens (Kernis, 2003; Pelletier et al., 2001;
Vallerand & Bissonnette, 1992; Vallerand et al., 1997; Vansteenkiste et al., 2009).
3B: We verwachten dat meer autonome motivatie zal samenhangen met meer
cross-situationele transfer en dat meer gecontroleerde motivatie zal samenhangen
met minder cross-situationele transfer (Hagger et al., 2003; Hagger et al., 2015).
19
Methode
Participanten
Als steekproef werden drie vrije basisscholen in Bredene geselecteerd, waarbij
telkens één klas uit de tweede graad en één klas uit de derde graad deelnamen aan het
onderzoek. Elke school werd random toegewezen aan één van de drie condities, dus beide
klassen van eenzelfde school behoorden tot dezelfde conditie. In de eerste conditie werd
getracht om de autonome motivatie van de kinderen voor actief en duurzaam transport te
stimuleren via workshops (Workshopconditie), in de tweede conditie werd getracht om
zowel de autonome als de gecontroleerde motivatie van de kinderen te stimuleren via
workshops en beloning (Gecombineerde conditie) en in de derde conditie werd getracht
om enkel de gecontroleerde motivatie van de kinderen te stimuleren via een
beloningssysteem (Beloningsconditie). In dit onderzoek werden zowel de kinderen als
hun ouders bevraagd. Deze keuze werd gemaakt omdat ouders vaak meer en correctere
informatie kunnen geven, maar vooral omdat de literatuur suggereert dat de keuze van
transportmiddel in belangrijke mate bepaald wordt door de ouders (Faulkner et al., 2010;
Panter et al., 2008). Door ouderlijke attitudes en percepties te bevragen, die de
transportkeuze voor hun kind kunnen beïnvloeden, werd het voor ons mogelijk om
hiervoor te controleren in de analyses.
In totaal namen 129 kinderen deel aan het onderzoek. We besloten echter om de
gegevens van 1 kind uit de dataset te verwijderen, omdat dit kind omwille van een ernstige
kwetsuur naar school moest gevoerd worden. Dit betreft overmacht en staat los van de
motivatie van het kind voor actief transport. Hierdoor kwamen we op een totaal van 128
deelnemers. Verder is het ook belangrijk om te melden dat we van één kind de gegevens
op Meetmoment 2 uit de dataset verwijderden omwille van een ongeloofwaardig en
repetitief antwoordpatroon. De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 9 jaar en 11
maanden (SD = 1 jaar en 2 maanden), 49.2% waren jongens en 50.8% waren meisjes. Bij
de eerste bevraging rapporteerden slechts drie kinderen dat ze niet beschikten over een
fiets, bij de tweede bevraging rapporteerden alle kinderen dat ze beschikten over een fiets.
Gemiddeld woonde een kind 2.24 kilometer van zijn/haar school (SD = 2.56 km).
Specifiek zaten er 40 kinderen in de Workshopconditie, hier was de gemiddelde leeftijd
10 jaar en 1 maand (SD = 1 jaar en 4 maanden) en was 40% vrouwelijk. In de
Gecombineerde conditie zaten 36 kinderen met een gemiddelde leeftijd van 9 jaar en 10
20
maanden (SD = 1 jaar en 8 maanden) en 52.8% was vrouwelijk. In de Beloningsconditie
zaten 52 kinderen waarvan de gemiddelde leeftijd 9 jaar en 10 maanden was (SD = 9
maanden) en 57.7% was vrouwelijk.
In totaal werkten 128 ouders mee aan dit onderzoek, 14.8% waren vaders en
85.2% waren moeders. 89.1% van deze ouders gaf aan gehuwd te zijn of samen te wonen
met zijn/haar partner en 10.9% gaf aan alleen te wonen met de kinderen. 47.7% werkte
voltijds en 43.9% deeltijds. De overige ouders waren huisman of -vrouw, student, op
ziekenkas of in loopbaanonderbreking.
De ontbrekende gegevens in deze dataset (8.4% van alle gegevens) bleken
missing (completely) at random (M(C)AR), want Little’s MCAR test, die de hypothese
van MCAR vs MAR toetst, werd niet echt verworpen (χ² = 520.73; df = 416; normed chi-
square (χ²/df) = 1.25). Bijgevolg werden de ontbrekende gegevens geschat met het EM
(Expectation Maximization) algoritme in SPSS, via 500 iteraties.
Opzet en Procedure
Zoals eerder vermeld, kende dit onderzoek een grote wijziging in
onderzoeksopzet. Terwijl we met dit onderzoek begonnen op vraag van de stad Oostende
om een lopend fietsproject te evalueren bij drie scholen in Oostende, zijn we door
omstandigheden uiteindelijk beland bij een zelf opgezet project bij drie scholen in
Bredene. De drie scholen in Bredene werden eerst gecontacteerd via mail. In deze mail
stond een korte uitleg van het onderzoek en stelden we de vraag of de school bereid zou
zijn om hieraan mee te werken. Indien dit het geval was, namen we telefonisch contact
op voor een verdere toelichting en om een eerste afspraak vast te leggen. De drie scholen
stemden in. Tijdens de eerste afspraak bespraken we het onderzoek, maar ook wat dit
concreet zou inhouden voor de school en voor de leerkrachten en legden we concrete data
vast om het onderzoek uit te voeren.
Dit onderzoek begon in de drie scholen met een startmoment op 14 of 15 februari
2019. Hieraan voorafgaand werden active informed consents meegegeven met de
leerlingen waarbij de ouders toestemming moesten geven dat hun kind kon deelnemen
aan dit onderzoek (zie Bijlage 1). In deze informed consent werd kort het opzet van het
onderzoek omschreven en werden de ouders geïnformeerd over de rechten van hun
kinderen zoals onder andere de garantie van anonimiteit en de mogelijkheid om zich op
21
elk moment terug te trekken uit het onderzoek. Een beperkt aantal kinderen mocht niet
deelnemen. Zij werden verder niet betrokken in het project. Tijdens het startmoment werd
het project voorgesteld aan de leerlingen, zonder het precieze doel van het onderzoek te
vermelden. Daarnaast werd een eerste vragenlijst bij de kinderen afgenomen, die peilde
naar hun huidige motivatie voor actief transport en de ervaren gevoelens tijdens dit actief
transport (Bijlage 2). De onderzoekers waren aanwezig toen de kinderen de vragenlijst
invulden en vermeldden ook uitdrukkelijk dat de kinderen vragen mochten stellen indien
iets niet duidelijk was. Na het invullen van de vragenlijst werd verteld dat de kinderen
vanaf volgende week elke dag ‘s morgens op een formulier zouden moeten aanduiden
hoe ze naar school kwamen (voor een voorbeeld van zo’n transportregistratieformulier
zie Bijlage 3). Als reden voor deze registratie gaven de onderzoekers aan dat zij
geïnteresseerd zijn in hoe kinderen naar school komen en dat de kinderen daarom moesten
bijhouden hoe ze dit traject aflegden. Als laatste werd vervolgens een vragenlijst
meegegeven die de kinderen moesten laten invullen door hun ouders (Bijlage 4).
Op 18 februari 2019 startte de registratie van het transport naar school. Deze eerste
periode, tot en met 1 maart, diende als premeting van actief transport, voorafgaand aan
de experimentele manipulatie.
Tijdens de vierde week na de start van de registratie, na het krokusverlof, van 11
tot en met 15 maart, werd vervolgens de manipulatie van het onderzoek geïntroduceerd.
Afhankelijk van de conditie van de school werd of een beloningssysteem geïntroduceerd
of een reeks van drie workshops georganiseerd of een combinatie van beide. Deze periode
omvat drie weken, tot 29 maart, waarnaar we verder zullen refereren als de experimentele
periode. Tijdens deze periode werd ook dagelijks het transport naar de school
geregistreerd.
Na de experimentele periode, in de laatste week voor de paasvakantie (1 tot en
met 5 april) registreerden de kinderen nog steeds hoe ze naar school kwamen. Deze
nameting was bedoeld om het effect van de manipulatie na te gaan. Op de dag van de
laatste registratie, 5 april 2019, werd een tweede vragenlijst bij de kinderen afgenomen
(Bijlage 5). Deze vragenlijst peilde opnieuw naar het type motivatie voor actief transport
en de ervaren gevoelens tijdens dit actief transport. Opnieuw waren de onderzoekers
aanwezig toen de kinderen de vragenlijst invulden om eventuele vragen te beantwoorden.
Als allerlaatste onderdeel van het onderzoek werd, na het invullen van de tweede
22
vragenlijst, aan de kinderen gevraagd om gedurende twee weken een dagboekje bij te
houden waarin ze konden rapporteren over hun transportkeuzes tijdens de paasvakantie.
Tijdens de experimentele periode werd er per school een verschillende
manipulatie uitgevoerd, waarmee we probeerden om ofwel autonome motivatie voor
actief transport ofwel gecontroleerde motivatie voor actief transport, of beide types
motivatie te stimuleren.
Stimulatie van autonome motivatie. Om de autonome motivatie voor actief
transport te stimuleren werden er drie workshops georganiseerd voor de scholen in de
Workshopconditie en de Gecombineerde conditie. Deze workshops werden opgebouwd
volgens de principes van de ZDT (voor een volledige beschrijving, zie p. 11-12), waarin
wordt aangegeven dat autonome en intrinsieke motivatie kan versterkt worden door de
bevrediging van de drie basisbehoeften, autonomie, competentie en verbondenheid, te
stimuleren (Vansteenkiste & Soenens, 2015; Vansteenkiste et al., 2009). Deze workshops
vonden plaats iedere vrijdag van de experimentele periode (15, 22 en 29 maart) en
duurden telkens anderhalf à twee uur.
Het hoofddoel van de eerste workshop was om geïdentificeerde motivatie op te
wekken bij de kinderen. De doelstelling hierbij was om de leerlingen op de hoogte te
brengen van de belangrijkste voordelen van actief transport, namelijk de positieve
effecten ervan op de gezondheid, op financieel vlak en op het milieu. De gebruikte
methodieken om dit doel te bereiken waren tekenen, quiz en spel. De volledige uitwerking
van Workshop 1 kan gevonden worden in Bijlage 6. Na afloop hielden we een korte
evaluatie van de workshop. Wij stelden de kinderen twee vragen. De eerste vraag luidde:
“Wie weet er nog wat de drie grootste voordelen zijn van actief transport?”. De kinderen
konden deze vraag met gemak beantwoorden in beide scholen. De tweede vraag was:
“Wie vond het leuk?”. De kinderen die het niet leuk vonden moesten links staan en de
kinderen die het wel leuk vonden rechts. In beide scholen vonden de meeste kinderen het
leuk (82.1%). De kinderen die het niet leuk vonden haalden geen inhoudelijke redenen
aan. De redenen die ze aanhaalden waren eerder externe redenen waar wij minder impact
op hadden, zoals een kindje dat had valsgespeeld of omdat ze niet graag lopen of omdat
ze niet van blad-steen-schaar (het spelelement) houden.
De tweede workshop had als hoofddoel om het competentiegevoel bij de kinderen
te vergroten. De doelstelling hierbij was om kinderen zich (meer) in staat te laten voelen
23
om naar school te komen via actief transport. Om dit te realiseren werd er voornamelijk
ingezet op het bevorderen van de fietsvaardigheid en op het meegeven van inzichten in
veilig verkeer. De gebruikte methodieken om dit doel te bereiken waren tekenen, quiz en
spel. De volledige uitwerking van Workshop 2 kan gevonden worden in Bijlage 7. Na
afloop was er opnieuw een korte evaluatie van de workshop. We stelden hen opnieuw
twee vragen. De eerste vraag was: “Wie heeft er het gevoel dat hij nu beter weet hoe je
veilig kan fietsen?”. De kinderen die dit gevoel hadden, moesten zich groot maken en de
kinderen die dit gevoel niet hadden, moesten zich klein maken. 28% van de kinderen zei
dat ze dit gevoel hadden. De kinderen die dit gevoel niet hadden, haalden als reden aan
dat ze het meeste al wisten van wat er tijdens de workshop werd geleerd. De tweede vraag
was opnieuw wie het leuk vond. Opnieuw was het zo dat in beide scholen de meeste
kinderen het leuk vonden (83.8%). De kinderen die het niet leuk vonden, haalden geen
inhoudelijke redenen aan. De redenen die ze aanhaalden waren eerder externe redenen
waar wij minder impact op hadden, zoals dat er werd valsgespeeld of dat er een kindje te
veel opschepte over zijn fietsvaardigheden.
De derde en laatste workshop had twee hoofddoelen, namelijk het opwekken van
een gevoel van verbondenheid bij de kinderen en het versterken van intrinsieke motivatie
voor actief transport. Het gevoel van verbondenheid werd gestimuleerd door kinderen te
laten inzien bij welke kinderen van de klas ze dicht woonden en met wie ze dus
gemakkelijk samen naar school konden komen. Daarnaast werd ook duidelijk gemaakt
dat zij niet de enigen zijn die via actief transport naar school komen, maar dat een heleboel
leeftijdsgenoten dit ook doen. De gebruikte methodieken om dit doel te realiseren waren
een zoekopdracht en een filmpje. De intrinsieke motivatie voor actief transport werd
gestimuleerd door kinderen te laten ervaren dat actief transport plezierig kan zijn. Om dit
te realiseren konden ze naar hartenlust fietsen, steppen of skaten op de speelplaats met
hun vrienden en vriendinnen. Ook waren er allerlei gekke fietsen ter beschikking
waarmee ze zich konden amuseren. Er was ook een fotostandje, waar allerlei attributen
lagen zoals fluohesjes, paraplu’s en bellenblazers, zodat er leuke foto’s gemaakt konden
worden van de kinderen met de gekke fietsen. Nadien werden die foto’s aan de school
bezorgd zodat die in de klas opgehangen konden worden of op de website konden worden
geplaatst. Op die manier werden de kinderen steeds herinnerd aan hoe leuk actief
transport is. De volledige uitwerking van Workshop 3 kan gevonden worden in Bijlage
24
8. Ook bij deze workshop vond er na afloop een kort evaluatiemoment plaats. Er werden
drie vragen gesteld. Als de kinderen akkoord waren, moesten ze links gaan staan en als
ze niet akkoord waren, rechts. De eerste vraag was: “Wie van jullie gaat er wel eens
proberen om samen met een vriendje naar school te komen?”. 82.4% van de kinderen gaf
aan dat ze dit gingen proberen. Redenen van kinderen die dit niet gingen proberen waren
dat ze te ver van vrienden woonden, dat ze eerst naar oma moesten of dat ze pas laat naar
school vertrokken. De tweede vraag was: “Wie vond het vandaag leuk?”. Opnieuw
vonden de meeste kinderen het leuk (89.1%). Diegenen die het niet leuk vonden haalden
opnieuw geen inhoudelijke redenen aan. De redenen die ze aanhaalden waren eerder
externe redenen waar wij minder impact op hadden, zoals dat ze graag op een bepaalde
gekke fiets wilden rijden, maar dat een kindje die fiets niet wou afstaan of omdat ze pijn
hadden en dus niet echt konden deelnemen of omdat ze dit al veel gedaan hadden. De
laatste vraag betrof een vraag die eerder een evaluatie was van de drie workshops samen,
en luidde: “Wie fietst er nu liever dan voor de workshops?”. Hier zeiden 43.2% van de
kinderen dat ze liever fietsten, de overige kinderen rapporteerden dat ze even graag
fietsten als voorheen. Slechts één kind rapporteerde dat het minder graag fietste, maar
kon hiervoor geen reden geven.
Stimulatie van gecontroleerde motivatie. Om de gecontroleerde motivatie voor
actief transport te stimuleren werd een beloningssysteem geïntroduceerd in de scholen in
de Gecombineerde conditie en de Beloningsconditie. Dit beloningsysteem werd per klas
ingevoerd en was zo ontworpen dat wanneer de klas een door ons bepaald doel inzake
actief transport zou bereiken, alle kinderen uit die klas een beloning zouden krijgen.
Oorspronkelijk wensten de onderzoekers gebruik te maken van een individuele beloning,
maar aangezien dit tot onderlinge competitie en eventuele ruzie zou leiden volgens de
leerkrachten, zagen de scholen dit niet zitten. Zo werd vervolgens in overleg met de
scholen beslist om een collectieve beloning op klasniveau te voorzien. Wat de beloning
was, werd ook beslist in overleg met de school. Er werd wel op toegezien dat de
beloningen in beide condities vergelijkbaar waren. Bij de school in de Gecombineerde
conditie werd aan de leerlingen pizza beloofd en bij de school in de Beloningsconditie
frietjes. De kinderen wisten op voorhand wat ze zouden krijgen als ze het doel zouden
bereiken en ze hadden hiervoor drie weken de tijd.
25
Het doel was dat er 75% van de kinderen in de klas via actief transport naar school
moest komen. De onderzoekers baseerden dit percentage op bestaande cijfers over actief
transport naar school (Departement Mobiliteit en Openbare Werken, 2016-2017) en de
mededeling van de directeurs dat de grote meerderheid van hun leerlingen al via actief
transport naar school kwam. Concreet was de gebruikte formule: 0.75 x aantal leerlingen
x 5 (schooldagen) x 3 (weken). Om te visualiseren of de klas goed bezig was om de
beloning te krijgen, werd er een Fitometer gebruikt. Dit was een afbeelding van een
thermometer, waar er allemaal lege bolletjes in stonden (zie Bijlage 9). Deze Fitometer
werd opgehangen in de klas op een zichtbare plaats. Als een kind ‘s ochtends via actief
transport naar school was gekomen, kon hij/zij een stickertje kleven in de Fitometer op
een leeg bolletje. Per 50 bolletjes stond er een streep zodat het duidelijk was hoeveel
bolletjes er al waren opgevuld. Om de beloning te verdienen, moesten er zoveel bolletjes
worden opgevuld als het voor de klas berekende doel, dat was aangeduid op de Fitometer
met een dikke lijn. Een kind kon maximum één bolletje per dag opvullen.
Beide klassen uit de school in de Gecombineerde conditie bereikten het
vooropgestelde doel, waardoor alle kinderen konden smullen van de pizza’s. Bij de school
in de Beloningsconditie behaalde enkel de klas uit de derde graad het doel. Aan hen
werden dan ook de frietjes gegeven zoals beloofd. De klas uit de tweede graad zat nog
ver onder het beoogde doel, waardoor de onderzoekers beslisten om hen geen frietjes te
geven, omdat dit anders niet eerlijk zou zijn ten opzichte van de klas die het doel wel had
bereikt. Om hen echter niet te ontmoedigen en het ook ethisch correct te houden, werd er
toch een beloning gegeven, maar wel iets kleiner dan voorzien, namelijk een zakje chips.
Dit beloningssysteem werd ook geëvalueerd door de kinderen via een kort
vragenlijstje. Op die manier kregen we inzicht in de effecten van beloning en de
haalbaarheid van het doel, wat relevant is voor toekomstige interventies.
Metingen
Achtergrondvariabelen. Bij de kinderen werd gevraagd naar hun leeftijd,
geslacht, subjectieve beleving van de afstand naar de school (hiervoor werden
verschillende antwoordalternatieven aangeboden, gaande van heel ver tot vlak bij de
school) en of ze beschikten over een fiets. Deze vragen werden zowel voor de
experimentele manipulatie als na de experimentele manipulatie gesteld (enkel geslacht
26
werd eenmalig bevraagd). Bij de ouders werd gevraagd naar de leeftijd van hun kind, de
werkelijke afstand tussen de woonplaats en de school van het kind, hun percepties omtrent
de veiligheid van de buurt, hun percepties omtrent de verkeersvaardigheid van hun kind
en hun subjectieve beleving van de afstand naar de school. De ouders werden slechts
eenmalig bevraagd.
De percepties van de ouders over de veiligheid van de buurt en het traject naar de
school werden gemeten aan de hand van de Traffic Danger Perception Scale (TDP;
Prezza, Alparone, Cristallo, & Luigi, 2005), die zes items bevat. Voor dit onderzoek werd
die vragenlijst vertaald naar het Nederlands en werd er één item inhoudelijk veranderd.
Dit item hebben we nadien echter weggelaten, omdat de betrouwbaarheid van de schaal
substantieel toenam als we dit item uit de schaal haalden. De betrouwbaarheid van de
schaal, gemeten via Cronbach’s alpha, was .77, maar na het weglaten van Item 6, steeg
die tot .81. Vermoedelijk komt dit omdat dit item niet peilde naar percepties van de
veiligheid, maar eerder naar de daarbij horende gevoelens. De items werden gescoord op
een 5-punts Likertschaal gaande van 1 helemaal niet akkoord tot 5 helemaal akkoord.
Een voorbeelditem is: “In de straten rond mijn huis, maken auto’s en/of brommers het
gevaarlijk voor fietsers en voetgangers”.
Om de percepties van de ouders over de verkeersvaardigheid van hun kind te
meten, baseerden we ons op een vragenlijst die ontwikkeld werd door Thewissen (2011)
in het kader van zijn masterproef. We voegden één item toe aan deze vragenlijst (“Mijn
kind kan goed fietsen.”), waardoor er in totaal 12 items waren. De items werden gescoord
op een analoge 5-punts Likertschaal gaande van 1 helemaal niet tot 5 helemaal wel. Een
voorbeelditem is: “Mijn kind kan te voet of met de fiets op een veilige manier de straat
oversteken”. De interne consistentie voor deze schaal (Cronbach’s alpha) was in dit
onderzoek gelijk aan .91, wat wijst op een zeer goede betrouwbaarheid.
Motivatie. Om het type motivatie voor actief transport te meten, maakten we
gebruik van een aangepaste versie van de Zelf-Regulatie Vragenlijst-Woonsituatie (ZRV-
W; Kins, Beyers, Soenens, & Vansteenkiste, 2009), die ontwikkeld werd op basis van de
Self Regulation Questionnaire (SRQ; Ryan & Connell, 1989). In deze vragenlijst worden
vier verschillende types motivatie gemeten met telkens vier items, namelijk externe
regulatie, geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie en intrinsieke motivatie.
Een exploratorische factoranalyse gaf in het onderzoek van Kins et al. (2009) aan dat best
27
twee factoren weerhouden kunnen worden, namelijk gecontroleerde motivatie (externe
en geïntrojecteerde regulatie) en autonome motivatie (geïdentificeerde regulatie en
intrinsieke motivatie). De vragenlijst bevat 16 items, 8 voor gecontroleerde en 8 voor
autonome motivatie. Beide subschalen hadden in het onderzoek van Kins et al. (2009)
een goede betrouwbaarheid en validiteit. Een voorbeelditem uit de voor dit onderzoek
aangepaste versie van de ZRV-W voor gecontroleerde motivatie is: “Ik kom met de fiets,
step of te voet naar school of zou dat doen omdat anderen (mijn ouders, vrienden,
leerkrachten…) mij verplichten om met de fiets of te voet te komen”. Een voorbeelditem
voor autonome motivatie is: “Ik kom met de fiets, step of te voet naar school of zou dat
doen omdat ik beter wil worden in het verkeer”. De items werden gescoord aan de hand
van vijf verschillende smileys met een gezichtsuitdrukking gaande van zeer boos tot zeer
blij, waarbij de zeer boze smiley overeenkomt met past helemaal niet bij mij en de zeer
blije smiley met past heel goed bij mij. Deze smiley-schaal konden we nadien
gemakkelijk herleiden tot een 5-punts Likertschaal. De subschaal gecontroleerde
motivatie had bij de eerste meting (voor de experimentele manipulatie) een Cronbach’s
alpha van .72, bij de tweede meting (na de experimentele manipulatie) was deze gelijk
aan .75. De subschaal autonome motivatie had bij de eerste meting een Cronbach’s alpha
van .83 en bij de tweede meting was dit .86.
Ervaren gevoelens tijdens actief transport. Hoewel er een aantal instrumenten
bestaan, die gemoedstoestand tijdens transport meten (bv. de Travel Mood Scale, TMS;
Glasgow, Geller, Le, & Hankey, 2018) of die kunnen worden toegepast om
gemoedstoestand tijdens transport te meten (bv. Positive and Negative Affect Schedule,
PANAS; Watson, Clark, & Tellegen, 1988), hebben we besloten om zelf een korte
vragenlijst te ontwikkelen, omdat bestaande instrumenten vaak te lang waren (PANAS)
of juist te kort (slechts één item; Raveau et al., 2016) of naar onze inschatting te moeilijk
voor kinderen (TMS). Onze vragenlijst bestond bij de eerste meting uit zes items. Een
betrouwbaarheidsanalyse wees echter op een zeer slechte betrouwbaarheid, namelijk een
Cronbach’s alpha van slechts .38. De negatief geformuleerde items, bv. “Ik vind fietsen,
steppen of wandelen lastig” correleerden niet met de totale schaalscore en werden daarom
weggelaten. Hierna bleven nog twee positief geformuleerde items over (bv. “Ik vind het
leuk om buiten te zijn.”) met een Chronbach’s alpha van .73, wat een aanvaardbare
betrouwbaarheid is. Hierdoor maakten we de bedenking dat dergelijke negatief
28
geformuleerde items misschien moeilijk te interpreteren zijn voor kinderen en besloten
we om de vragenlijst voor het tweede meetmoment aan te passen: de twee items die bij
de eerste bevraging een goede betrouwbaarheid hadden werden behouden, drie van de
vier negatief geformuleerde items werden positief geformuleerd en één item werd
volledig uit de vragenlijst gehaald, waardoor de vragenlijst in totaal vijf items telde. Bij
het tweede meetmoment had de vragenlijst een Chronbach’s alpha van .81. Een
voorbeelditem is: “Ik voel me goed als ik aan het fietsen, steppen of wandelen ben”. De
items werden gescoord op een analoge 5-punts smiley-schaal.
Transport naar school. De wijze waarop kinderen naar school komen werd
gemeten aan de hand van zelfrapportage. De kinderen moesten dagelijks op een
zelfontworpen transportregistratieformulier (Bijlage 3) aanduiden hoe ze die ochtend naar
school waren gekomen. Per dag konden de kinderen kiezen uit een aantal transportwijzen
(met de fiets, te voet, met de auto, of op een andere manier). Per maand moest er een
nieuw formulier gebruikt worden. Bovendien was het zo dat de maand februari
overeenkwam met de premeting, de maand maart met de experimentele periode en de
maand april met de nameting. Vervolgens werden deze nominale gegevens omgezet in
scores, waarbij auto overeenkwam met de waarde 1, elke vorm van openbaar vervoer
(bus, tram, metro, trein) met de waarde 2 en elke vorm van actief transport (te voet, fiets,
step…) met de waarde 3. Op die manier werd het mogelijk om een schaal voor actief en
duurzaam transport te construeren. Deze schaal had bij de premeting een Cronbach’s
alpha van .97, tijdens de experimentele periode was dit .96 en bij de nameting .93.
Cross-situationele transfer van actief transport. De cross-situationele transfer
werd gemeten aan de hand van zelfrapportage tijdens de paasvakantie, van 6 tot en met
21 april. Aan de kinderen werd gevraagd om gedurende twee weken in een door ons
ontworpen dagboekje bij te houden hoe ze zich verplaatsten. Het dagboekje was zo
opgesteld dat de kinderen voor iedere dag hun verplaatsingen en de manier waarop
(auto/fiets/bus/trein/te voet/…) konden rapporteren (een voorbeeld is te vinden in Bijlage
10 bij deze masterproef). De kinderen konden ook aanduiden wanneer ze de hele dag
thuis waren geweest en zich dus niet verplaatst hadden. Net als in de andere metingen van
actief en duurzaam transport werden de nominale gegevens omgezet in scores, waarbij
auto overeenkwam met de waarde 1, elke vorm van openbaar vervoer (bus, tram, metro,
trein) met de waarde 2, en elke vorm van actief transport (te voet, fiets, step…) met de
29
waarde 3. De mate van actief transport in deze periode werd gescoord als de proportie
van actieve en duurzame verplaatsingen ten opzichte van het totaal aantal verplaatsingen.
Meer concreet werd voor iedere dag de som van het aantal actieve verplaatsingen (waarde
3) en de helft van het aantal relatief duurzame verplaatsingen (waarde 2) gedeeld door het
totaal aantal verplaatsingen op die dag. Op die manier werd het mogelijk om een schaal
voor transfer van actief en duurzaam transport te construeren. Deze schaal had een
Cronbach’s alpha van .87.
30
Resultaten
Preliminaire Analyses
Om het verband van de achtergrondvariabelen met de afhankelijke variabelen te
onderzoeken werd een MANCOVA uitgevoerd. Enkel de hoofdeffecten werden
beschouwd. Verbanden met een alpha < .05 werden als significant beschouwd. De eerste
analyse werd uitgevoerd met autonome en gecontroleerde motivatie en gevoelens op
Tijdstip 2 (T2) als afhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabelen waren leeftijd,
geslacht, subjectieve afstand thuis-school volgens de kinderen op T1, subjectieve afstand
thuis-school volgens de ouders, objectieve afstand thuis-school, veiligheidspercepties van
de ouders en vaardigheidspercepties van de ouders over hun kind in het verkeer. We zagen
een significant multivariaat verband (Wilks’Lambda) voor geslacht (F(3,118) = 6.66; p <
.001; η² = .14), voor leeftijd (F(3,118) = 11.44; p < .001; η² = .23), voor
veiligheidspercepties van de ouders (F(3,118) = 4.53; p < .01; η² = .10) en voor de
objectieve afstand naar school (F(3,118) = 8.82; p < .001; η² = .18). Vervolgens hebben
we bij de achtergrondvariabelen die multivariaat significant waren, gekeken naar de
univariate verbanden. Hier vonden we dat leeftijd een significant verband had met
gecontroleerde motivatie (F(1,120) = 18.47; p < .001; η² = .13), met autonome motivatie
(F(1,120) = 24.48; p < .001; η² = .17) en met ervaren gevoelens bij het kind (F(1,120) =
13.13; p < .001; η² = .10). Hoe ouder het kind, hoe minder gecontroleerde (b = -0.25) en
autonome motivatie voor actief transport (b = -0.27) er werd gerapporteerd en hoe minder
positieve gevoelens er werden gerapporteerd tijdens actief transport (b = -0.19). Geslacht
had een significant verband met autonome motivatie (F(1,120) = 13.88; p < .001; η² =
.10) en met ervaren gevoelens (F(1,120) = 17.08; p < .001; η² = .12). Meisjes vertoonden
meer autonome motivatie voor actief transport (b = 0.45) en hadden positievere gevoelens
tijdens actief transport (b = 0.47) dan jongens. Veiligheidspercepties van de ouders
vertoonden enkel een significant verband met autonome motivatie bij het kind (F(1,120)
= 13.03; p < .001; η² = .10). Hoe onveiliger ouders de buurt inschatten, hoe minder
autonome motivatie het kind rapporteerde (b = -0.29). Tot slot vertoonde de objectieve
afstand thuis-school een significant verband met gecontroleerde (F(1,120) = 11.74; p <
.001; η² = .09) en autonome motivatie (F(1,120) = 6.55; p < .05; η² = .05). Hoe langer de
afstand naar school, hoe meer gecontroleerde motivatie (b = 0.10) en hoe minder
autonome motivatie (b = -0.07) er werd gerapporteerd door de kinderen.
31
Vervolgens hebben we dezelfde analyses opnieuw gedaan, maar ditmaal met
actief transport tijdens de premeting, experimentele periode en nameting en de
transfermeting als afhankelijke variabelen. We zagen een significant multivariaat verband
(Wilks’Lambda) voor leeftijd (F(4,117) = 5.77; p < .001; η² = .16), subjectieve afstand
thuis-school volgens de kinderen op T1 (F(4,117) = 3.00; p < .05; η² = .09),
veiligheidspercepties van de ouders (F(4,117) = 4.64; p < .01; η² = .14) en subjectieve
afstand thuis-school volgens de ouders (F(4,117) = 4.30; p < .01; η² = .13). Vervolgens
vonden we dat leeftijd een significant univariaat verband had met actief transport tijdens
de premeting (F(1,120) = 11.47; p < .001; η² = .09), experimentele periode (F(1,120) =
13.82; p < .001; η² = .10) en nameting (F(1,120) = 9.30; p < .01; η² = .07). Hoe ouder het
kind, hoe meer er via actief transport naar school werd gekomen tijdens de premeting (b
= 0.20), experimentele periode (b = 0.19) en nameting (b = 0.20). Subjectieve afstand
thuis-school volgens de kinderen op T1 had een significant univariaat verband met actief
transport tijdens de premeting (F(1,120) = 6.76; p < .05; η² = .05) en tijdens de
experimentele periode (F(1,120) = 7.47; p < .01; η² = .06). Hoe korter het kind de afstand
tot de school inschatte, hoe meer er via actief transport naar school werd gekomen tijdens
de premeting (b = 0.26) en de experimentele periode (b = 0.23). Veiligheidspercepties
van de ouders vertoonden enkel met transfer een klein significant univariaat verband
(F(1,120) = 4.79; p < .05; η² = .04). Hoe veiliger de ouders de straten in hun buurt en het
traject naar de school vonden, hoe actiever het transport van de kinderen tijdens de
transferperiode verliep (b = 0.05). Subjectieve afstand thuis-school volgens de ouders had
enkel een klein significant univariaat verband met actief transport tijdens de nameting
(F(1,120) = 4.21; p < .05; η² = .03) en met transfer (F(1,120) = 5.27; p < .05; η² = .04).
Hoe korter de ouders de afstand tot de school inschatten, hoe meer er via actief transport
naar school werd gekomen tijdens de nameting door de kinderen (b = 0.20), maar hoe
minder transfer er werd vertoond door de kinderen (b = -0.06).
Uit deze analyses concludeerden we dat volgende achtergrondvariabelen
consistent verband hielden met de afhankelijke variabelen in ons onderzoek: geslacht,
leeftijd, objectieve afstand tot de school en subjectieve afstand thuis-school volgens de
kinderen op T1. Deze variabelen namen we daarom op als controlevariabelen in alle
verdere analyses.
32
Hypothese 1: Effecten van Conditie op Motivatie van Kinderen en Ervaren
Gevoelens
Om de eerste hypothese te toetsen, werd eerst een MANCOVA uitgevoerd met
autonome en gecontroleerde motivatie en gevoelens op T2 als afhankelijke variabelen,
conditie als onafhankelijke variabele en de hierboven vermelde controlevariabelen als
covariaten. Verbanden en effecten met p < .05 werden daarbij als significant beschouwd,
verbanden en effecten met p < .10 als randsignificant. We zagen geen significant
multivariaat effect (Wilks’ Lambda) van conditie (F(6,238) = 1.29; p = .26; η² = .03). Als
we echter naar de univariate effecten keken, zagen we wel dat conditie een significant
effect had op autonome motivatie op T2 (F(2,121) = 3.14; p < .05; η² = .05) en een
randsignificant effect op gevoelens op T2 (F(2,121) = 2.59; p < .10; η² = .04). De
autonome motivatie op T2 was het grootst in de Gecombineerde conditie (M = 4.28; se =
0.11), gevolgd door de Beloningsconditie (M = 3.99; se = 0.09) en daarna pas de
Workshopconditie (M = 3.90; se = 0.11). Betrouwbaarheidsintervallen bij deze laatste
twee condities overlapten wel sterk, wat erop wijst dat ze niet significant van elkaar
verschilden. Ook wat betreft de gevoelens op T2 zagen we dezelfde volgorde terugkeren:
de meeste positieve gevoelens werden gerapporteerd in de Gecombineerde conditie (M =
4.58; se = 0.10), gevolgd door de Beloningsconditie (M = 4.35; se = 0.08) en daarna pas
de Workshopconditie (M = 4.26; se = 0.10). Ook hier gold dat vooral de Gecombineerde
conditie verschilde van de twee anderen.
Om verschillen in de toename in motivatie en positieve gevoelens van T1
(premeting) naar T2 (nameting) te toetsen, werd een repeated measures MANCOVA
uitgevoerd, met tijd als within-subject factor (twee levels), met gecontroleerde en
autonome motivatie en ervaren gevoelens als within-subjects variabelen en conditie als
between-subjects factor. Cruciaal in deze analyse is de mogelijke interactie tussen
conditie (between) en tijd (within), die wijst op een verschillende toename of afname in
motivatie en gevoelens als gevolg van de verschillende experimentele condities. We
konden de sphericiteit in deze analyse niet evalueren aangezien er slechts twee levels
waren. We zagen geen significant multivariaat effect van conditie, noch van tijd, maar
wel een randsignificant multivariaat effect van de interactie tijd*conditie op de
uitkomstvariabelen (F(6,238) = 1.93; p < .10; η² = .05). Als we naar de univariate effecten
keken, zagen we dat de interactie tijd*conditie een significant effect had op ervaren
33
gevoelens (F(2,121) = 4.11; p < .05; η² = .06). Meer concreet zagen we in de
Gecombineerde conditie een toename van 0.38 eenheden (se = 0.12) op de 5-punts
Likertschaal voor ervaren positieve gevoelens, in de Workshopconditie was er slechts een
toename van 0.09 eenheden (se = 0.12) en in de Beloningsconditie was er een afname van
positieve gevoelens tijdens het actief transport van -0.14 eenheden (se = 0.10).
Hypothese 2: Effecten van Conditie op Actief Transport
Om Hypothese 2A te toetsen werd een repeated measures ANCOVA uitgevoerd,
met tijd als within-subject factor (twee levels), met actief transport als within-subjects
variabele (premeting en experimentele periode) en conditie als between-subjects factor.
We zagen echter geen enkel significant effect. Actief transport nam niet significant toe
van de premeting naar de experimentele periode (F(1,121) = 0.03, p = .86), noch werd de
verandering in actief transport tussen deze twee tijdsmomenten veroorzaakt door de
experimentele conditie (F(2,121) = 1.81, p = .17).
Om Hypothese 2B te toetsen werd een MANCOVA uitgevoerd, met actief
transport tijdens de nameting en de transfer van actief transport als afhankelijke
variabelen en conditie als onafhankelijke variabele. Multivariaat zagen we geen
significant effect van conditie (Wilks’ Lambda; F(4,240) = 1.94; p = .10). Als we naar de
univariate effecten keken, zagen we wel een randsignificant effect van conditie op actief
transport tijdens de nameting (F(2,121) = 2.69; p < .10; η² = .04). Tijdens de nameting
werd er het meest via actief transport naar school gekomen in de Gecombineerde conditie
(M = 2.50; se = 0.13), gevolgd door de Beloningsconditie (M = 2.23; se = 0.11) en daarna
pas de Workshopconditie (M = 2.08; se = 0.12).
Om Hypothese 2C te toetsen werd een repeated measures ANCOVA uitgevoerd,
met tijd als within-subject factor (twee levels), met actief transport als within-subjects
variabele (premeting en nameting) en conditie als between-subjects factor. We zagen
geen significant hoofdeffect van tijd, noch van conditie, maar wel van de interactie
tijd*conditie (F(2,121) = 7.42; p < .001; η² = .11). Dit betekent dat het gebruik van actief
transport significant anders veranderde over tijd in de drie condities. Meer concreet zagen
we in de Gecombineerde conditie een toename van 0.28 eenheden (se = 0.12) op de 3-
punts schaal voor actief en duurzaam transport, in de Beloningsconditie zagen we een
toename van 0.26 eenheden (se = 0.10) en in de Workshopconditie een afname van -0.13
34
eenheden (se = 0.12). Vooral deze laatste conditie verschilde sterk van de twee andere in
het effect op verandering in actief of duurzaam transport.
Hypothese 3: Verbanden tussen Motivatie van Kinderen en Actief Transport en
Ervaren Gevoelens
Om het eerste deel van Hypothese 3A te toetsen werd een repeated measures
MANCOVA uitgevoerd, met tijd als within-subject factor (twee levels), met ervaren
gevoelens (T1 en T2) als within-subjects variabele en motieven op T1 als onafhankelijke
variabelen. Dezelfde controlevariabelen als voorheen werden opgenomen, maar dit keer
werd er bijkomend gecontroleerd voor conditie. We konden de sphericiteit niet evalueren
aangezien er slechts twee levels waren. We zagen een significant multivariaat effect van
tijd (F(1,119) = 4.55; p < .05; η² = .04). Meer concreet zagen we een toename van 0.11
eenheden (se = 0.05) op de 5-punts Likertschaal voor ervaren positieve gevoelens tussen
T1 en T2. We zagen ook een significant verband van autonome motivatie op T1 met de
gevoelens, gemiddeld over T1 en T2 (F(1,119) = 54.28; p < .001; η² = .31). Meer
autonome motivatie hing samen met meer positieve gevoelens (b = 0.58 op T1 en 0.29 op
T2). Gecontroleerde motivatie had daarentegen geen uniek verband (F(1,119) = 0.03; p
= .86). Tot slot vonden we ook een significant effect van de interactie tijd*autonome
motivatie T1 (F(1,119) = 8.33; p < .01; η² = .07). Dit betekent dat de ervaren gevoelens
tijdens actief transport significant anders veranderden over de tijd afhankelijk van de mate
van autonome motivatie op T1. Meer concreet zagen we bij kinderen met een hoge mate
van autonome motivatie op T1 (z > 0.5), dat de ervaren positieve gevoelens stabiel hoog
waren, en zeer licht afnemend (T1: M = 4.86, se = 0.06; T2: M = 4.75, se = 0.11) en bij
kinderen met een lage mate van autonome motivatie op T1 (z < -0.5) zagen we dat de
ervaren positieve gevoelens vrij laag waren, maar wel toenamen (T1: M = 3.42, se = 0.18;
T2: M = 3.93, se = 0.12). De interpretatie van deze interactie werd gebaseerd op de
methode van Cohen en Cohen (1983). De interactie tijd*gecontroleerde motivatie T1 had
daarentegen geen uniek effect (F(1,119) = 0.05; p = .82).
Vervolgens werd opnieuw een repeated measures MANCOVA uitgevoerd,
opnieuw met tijd als within-subject factor (maar dit keer met drie levels), met actief
transport (premeting, experimentele periode en nameting) als within-subjects variabele
en motieven op T1 als onafhankelijke variabelen. Dezelfde controlevariabelen als
35
voorheen werden opgenomen en opnieuw werd er bijkomend gecontroleerd voor
conditie. Mauchly’s test wees uit dat we sphericiteit konden veronderstellen (p = 0.14).
We vonden een significant verband van autonome motivatie op T1 met actief transport
over de drie meetperiodes heen (premeting, experimentele periode en nameting) (F(1,26)
= 4.83; p < .05; η² = .16). Meer autonome motivatie hing samen met meer duurzaam/actief
transport (b = 0.34 tijdens de premeting, 0.37 tijdens de experimentele periode en 0.38
tijdens de nameting). We vonden geen significant verband van gecontroleerde motivatie
(F(1,26) = 0.50; p = .49), noch van tijd (F(1,25) = 0.67; p = .52), noch van de interactie
tijd*autonome motivatie T1 (F(2,25) = 0.03; p = .97), noch van de interactie
tijd*gecontroleerde motivatie T1 (F(2,25) = 1.55; p = .23).
Om Hypothese 3B te toetsen werd er als laatste een ANCOVA uitgevoerd met de
motieven op T2 (na de experimentele manipulatie) als onafhankelijke variabelen en de
transfermeting als afhankelijke variabele. Dezelfde controlevariabelen als voorheen
werden opgenomen en opnieuw werd er bijkomend gecontroleerd voor conditie. Deze
analyse leerde ons dat noch gecontroleerde motivatie op T2 (F(1,26) = 0.15; p = .70),
noch autonome motivatie op T2 (F(1,26) = 0.66; p = .43) een significant verband
vertoonden met de cross-situationele transfer.
36
Discussie
Deze masterproef had het doel om te ontdekken hoe kinderen gemotiveerd kunnen
worden om via actief transport naar school te komen. Hierbij werd verondersteld dat
autonome motieven de meest positieve resultaten zouden opleveren, in lijn met de ZDT
(Deci & Ryan, 2000; Ryan & Deci, 2017). We toetsten dit via een experimenteel design
met verschillende motivatiecondities. Aan de hand van een set MANCOVAs werden de
concrete hypotheses getoetst, waarvan de belangrijkste bevindingen hierna worden
vermeld. Verder bespreken we de sterktes en beperkingen van dit onderzoek, geven we
enkele suggesties voor toekomstig onderzoek en bespreken we ook enkele implicaties
voor theorie en praktijk. Deze masterproef wordt tot slot afgesloten met een algemene
conclusie over hoe kinderen gemotiveerd kunnen worden om via actief transport naar
school te komen.
Effecten van Conditie op Motivatie van Kinderen en Ervaren Gevoelens
Zoals we verwachtten, vertonen kinderen in de Gecombineerde conditie na de
experimentele manipulatie meer autonome motivatie dan kinderen in de
Beloningsconditie. Kinderen in de Workshopconditie verschillen echter niet in mate van
autonome motivatie van kinderen in de Beloningsconditie, in tegenstelling tot onze
verwachtingen. Daarnaast verwachtten we dat kinderen in de Workshopconditie minder
gecontroleerde motivatie zouden rapporteren dan kinderen in de Gecombineerde conditie
en de Beloningsconditie, maar de resultaten laten echter zien dat er geen verschillen zijn
in gecontroleerde motivatie tussen deze condities. De resultaten tonen dat kinderen in de
Gecombineerde conditie iets positievere gevoelens rapporteren tijdens het actief transport
dan kinderen in de Beloningsconditie, wat in lijn is met onze hypothese. Maar in
tegenstelling tot onze verwachtingen rapporteren kinderen in de Gecombineerde conditie
ook positievere gevoelens dan kinderen in de Workshopconditie, terwijl we net
verwachtten dat deze laatste de meeste positieve gevoelens zouden rapporteren. Deze
kinderen verschillen echter niet in positieve gevoelens van kinderen in de
Beloningsconditie.
Verder is het niet zo dat de kinderen gemiddeld genomen een toename in motivatie
tussen de premeting en de nameting vertonen. Het is wel zo dat de kinderen in de
Workshopconditie en de kinderen in de Gecombineerde conditie een toename vertonen
37
in positieve gevoelens. In tegenstelling tot wat we verwachtten is deze toename sterker
bij de kinderen in de Gecombineerde conditie. Bij de kinderen in de Beloningsconditie
verwachtten we geen toename en daar zien we in dit onderzoek zelfs een afname van
positieve gevoelens tijdens actief transport.
Deze resultaten zijn verrassend, maar lijken te suggereren dat vooral een
beloningssysteem in combinatie met een reeks van workshops, die de bevrediging van de
basisbehoeften stimuleren, een positief effect heeft op de mate van autonome motivatie
en op de ervaren gevoelens tijdens actief transport. Deze resultaten stroken niet met onze
hypotheses en eerder onderzoek (Haerens et al., 2010; Vansteenkiste et al., 2009). Een
mogelijke reden waarom de gecombineerde aanpak het best werkt, is omdat we, op
aanraden van de scholen, een collectieve beloning gaven in plaats van een individuele.
Hierdoor is het gevoel van verbondenheid tussen de leerlingen mogelijks versterkt.
Bovendien was het zo dat deze beloning in de Gecombineerde conditie direct na de laatste
workshop werd gegeven, waardoor de beloning misschien een andere betekenis kreeg,
aansluitend bij de inhoud van de laatste workshop, die probeerde de intrinsieke motivatie
van de kinderen voor actief transport te versterken. Deze redenering werd recent
ondersteund door experts in het vakgebied van de ZDT (Vansteenkiste, Verstuyf,
Soenens, & Neyrinck, 2010). Zij stellen dat het motiverend effect van beloningen afhangt
van de functionele betekenis ervan en dat het aannemelijk is dat deze betekenis verandert
wanneer het beloningssysteem ingebed zit in een ruimere aanpak. In de Gecombineerde
conditie werd de beloning daardoor meer informerend ervaren, en niet controlerend.
Bijkomend onderzoek kan deze mogelijke verklaringen verder toetsen door te werken
met individuele beloningen en door de beloning toe te dienen voor de laatste workshop.
Effecten van Conditie op Actief Transport
De kinderen vertonen geen toename in gebruik van actief transport tijdens de
experimentele periode, ongeacht hun conditie, terwijl we verwachtten dat alle kinderen
een toename zouden vertonen. Het weer tijdens de premeting en experimentele periode
zou een mogelijke verklaring kunnen bieden waarom we geen toename zien. Tijdens
maart 2019 werden er namelijk uitzonderlijk veel stormdagen in België geregistreerd (11
in plaats van 4.5), dit aantal behoort zelfs tot de drie hoogste waarden sinds 1981
(Koninklijk Meteorologisch Instituut, 2019). Tijdens februari 2019 waren er in
38
vergelijking met maart 2019 veel minder stormdagen (slechts 4), maar ook veel minder
neerslagdagen (10 tegenover 18) en was er meer zon (138 uur tegenover 107 uur).
Bovendien toonde eerder onderzoek aan (Martin & Carlson, 2004) dat slechte
weersomstandigheden geassocieerd zijn met minder actief transport. Dat geen toename
in actief transport tussen februari en maart werd gevonden, is dus geen verrassing. Er was
echter ook geen afname in actief transport in deze periode, wat gezien het weer toch wel
opmerkelijk is.
Het gebruik van actief transport veranderde wel anders tussen de premeting en de
nameting in de drie condities. Kinderen in de Gecombineerde conditie en
Beloningsconditie vertonen een gelijkaardige toename in actief transport van premeting
naar nameting, terwijl we bij de kinderen in de Beloningsconditie eigenlijk geen toename
verwachtten. Bovendien vertonen de kinderen in de Workshopconditie een afname in
actief transport van premeting naar nameting, terwijl we van hen net verwachtten dat zij
de sterkste toename zouden vertonen. Daarnaast vertonen de kinderen kleine verschillen
met betrekking tot het actief transport tijdens de nameting, afhankelijk van de
experimentele conditie. Kinderen in de Gecombineerde conditie verplaatsten zich tijdens
de nameting in april iets meer op een actieve manier dan kinderen in de
Beloningsconditie, wat in lijn is met onze hypothese. Maar in tegenstelling tot wat we
verwachtten, verplaatsten kinderen in de Workshopconditie zich het minste van allemaal
op een actieve manier tijdens de nameting.
Deze resultaten lijken te suggereren dat een extern motiverende context het actief
transport kan bevorderen. Deze resultaten druisen in tegen onze verwachtingen en eerder
onderzoek (Deci, 1971; Haerens et al., 2010; Lepper et al., 1973; Vansteenkiste et al.,
2009). Echter, het is belangrijk om op te merken dat het ZDT-perspectief op beloningen
genuanceerder is dan het idee dat beloningen per definitie gecontroleerde motivatie
bevorderen (Vansteenkiste et al., 2010). Het ZDT-perspectief op beloningen stelt
eigenlijk dat de (de)motiverende rol van beloningen afhangt van de mate waarin ze als
controlerend dan wel als informerend worden ervaren, en dat deze ervaring grotendeels
bepaald wordt door de mate waarin de beloningen tegemoetkomen aan de psychologische
basisbehoeften (de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid;
Vansteenkiste et al., 2009; Vansteenkiste & Soenens, 2015). De wijze waarop de
beloningen in deze masterproef werden geïntroduceerd, lijkt eerder tegemoet te komen
39
aan de drie psychologische basisbehoeften, dan deze te ondermijnen. De frietjes en de
pizza zorgden voor een duidelijke fun-factor, die het plezier en de intrinsieke motivatie
kan stimuleren. Het streven naar het krijgen van de collectieve beloning wordt bovendien
een collectieve activiteit, die het gevoel van verbondenheid tussen de klasgenoten kan
versterken. Als laatste werkt de beloning misschien zelfs structurerend, omdat er een
duidelijk doel wordt vooropgesteld. Het aanbieden van structuur werkt competentie
bevorderend, want het zorgt voor houvast en leidt tot een groter vertrouwen in zichzelf
om de gewenste verandering te realiseren (Vansteenkiste et al., 2010). Het is echter niet
gemakkelijk om met een beloning enkel te informeren, vaak zal de beloning ook een
(onbedoeld) controlerend effect hebben (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Wanneer er
enkel gewerkt wordt met een beloningssysteem zal dit beloningssysteem misschien
sterker gepercipieerd worden als controlerend dan wanneer het beloningssysteem ingebed
zit in een ruimere aanpak. Dit verklaart mogelijks de verschillen die er zijn in de beleving
en motivatie van het verdergezet actief gedrag tussen beide condities (Kernis, 2003).
Wanneer we deze bevindingen combineren met de bevindingen met betrekking tot de
ervaren gevoelens, vinden we inderdaad evidentie voor deze stelling. Namelijk, ook al is
er geen verschil in de hoeveelheid persistentiegedrag (kwantiteit), de verschillende
condities lijken toch een ander soort persistentiegedrag (kwaliteit) te ontlokken
(Vansteenkiste & Soenens, 2015). Eerder in deze masterproef daagden we de theorie van
Ginja et al. (2018) uit. Zij steunden het idee om materiële bekrachtigers te voorzien,
omdat de positieve effecten van actief transport vaak onopvallend zijn of pas uitgesteld
komen. Met betrekking tot het geobserveerde gedrag (actief transport) moeten we
toegeven dat onze resultaten in hun voordeel pleiten. Deze theorie houdt echter geen
rekening met de kwaliteit van het vertoonde gedrag, waardoor minder genuanceerde
conclusies getrokken kunnen worden omtrent de effectiviteit van de
motiveringsinterventie (Vansteenkiste & Soenens, 2015).
Verbanden tussen Motivatie van Kinderen en Actief Transport en Ervaren
Gevoelens
De laatste hypothese die we in deze masterproef vooropstelden stond los van ons
experimenteel design, maar werd opgenomen omdat deze theoretisch relevant is. Om het
zuivere verband van de motieven te kunnen onderzoeken werd bijgevolg gecontroleerd
40
voor de conditie. We zien dat de positieve gevoelens voor actief transport gemiddeld
genomen lichtjes toenemen tussen de premeting en de nameting, los van de condities.
Daarnaast zien we ook dat kinderen met meer autonome motivatie voor actief transport
ook meer positieve gevoelens rapporteren en meer actief transport gebruiken, wat in lijn
is met onze hypotheses. Verder is het zo dat kinderen met een hoge mate van autonome
motivatie stabiliteit vertonen in de ervaren gevoelens, deze gevoelens zijn uitgesproken
positief. Kinderen met een lage mate van autonome motivatie ervaren daarentegen een
pak minder positieve gevoelens tijdens actief transport, maar deze nemen wel toe tussen
de premeting en de nameting. Dit interactie-effect strookt echter niet met onze hypothese,
aangezien we verwachtten dat kinderen met meer autonome motivatie een sterkere
toename zouden vertonen (Kernis, 2003; Pelletier et al., 2001; Vallerand & Bissonnette,
1992; Vallerand et al., 1997; Vansteenkiste et al., 2009). Dezelfde interactie verwachtten
we ook met betrekking tot actief transport, maar ook hier vinden we iets anders. De
verandering in actief transport tussen de verschillende tijdsmomenten wordt namelijk niet
veroorzaakt door de mate van autonome motivatie. Dat onze verwachtingen met
betrekking tot de toename in actief transport niet uitkomen, is niet zo verwonderlijk. In
feite meten we hier een verband zonder dat er sprake is van een motivatiemanipulatie,
aangezien hiervoor wordt gecontroleerd in de analyses. Hierdoor valt het dan ook logisch
te begrijpen dat er geen effect meer is op verandering in actief transport. Dat de ervaren
gevoelens stabiel blijven bij kinderen met een hoge mate van autonome motivatie is in
het licht van voorgaande verklaring dan ook gemakkelijk te begrijpen. Bovendien konden
die ervaren gevoelens niet veel meer stijgen aangezien ze zich al op het hoogste niveau
van de schaal bevonden.
Meer gecontroleerde motivatie hangt niet samen met positieve gevoelens, noch
met actief transport, terwijl we eigenlijk een negatief verband verwachtten. Toch zijn deze
bevindingen niet zo verrassend. Want ondanks er geen negatief effect is, is er ook geen
positief effect.
Noch gecontroleerde motivatie, noch autonome motivatie blijken verband te
houden met cross-situationele transfer, in tegenstelling tot onze hypothese. Het feit dat er
geen verband gevonden wordt, valt misschien te verklaren door de periode waarin en de
manier waarop de transfer gemeten werd. Het was namelijk paasvakantie toen de kinderen
hun transfer moesten rapporteren. Dit kan ervoor gezorgd hebben dat de verplaatsingen
41
en de keuze van transportmiddel sterk verschilden van een normale schoolweek.
Sommige kinderen waren immers op reis of op kamp, waardoor ze bij de keuze van
transportmiddel nog veel meer dan anders gebonden waren aan de beslissing van anderen
(ouders). Ook maakten veel kinderen verre uitstapjes met de ouders waardoor ze opnieuw
sterk afhingen van de beslissing van hun ouders wat betreft de keuze van transportmiddel.
Bovendien was het zo dat de kinderen zeer veel vrijheid kregen om hun verplaatsingen te
rapporteren. Sommige kinderen rapporteerden bijvoorbeeld dat ze te voet naar het
speelpleintje waren geweest. Andere kinderen deden dit misschien ook, maar
rapporteerden dit niet, omdat ze dit niet als een echte verplaatsing beschouwden. Verder
onderzoek zou met deze beperkingen rekening kunnen houden door de transfer te
bekijken tijdens gewone schoolweken en door meer afgebakende
antwoordmogelijkheden aan te bieden.
Sterktes
Hoewel er een behoorlijk aantal theorieën, modellen en raamwerken over actief
transport naar school bestaan, zijn er heel weinig vertaald in de ontwikkeling van een
interventieprogramma (Ginja et al., 2018). In deze masterproef werd de ZDT gebruikt als
theoretische basis voor het opzetten van de interventies en voor de evaluatie ervan. Op
die manier zorgen we niet alleen voor een duidelijke theoretische rationale bij onderzoek
naar actief transport, maar breiden we ook het onderzoeksdomein van de ZDT verder uit.
Want hoewel er een overvloed aan empirische studies bestaat die de effecten van
autonome versus gecontroleerde motivatie in tal van verschillende levensdomeinen
onderzoeken, zowel bij kinderen als volwassenen, zijn er heel weinig studies die actief
transport als onderzoeksgebied nemen. Daarnaast werden via een grondige
literatuurstudie een aantal controlevariabelen geselecteerd die de keuze van
transportwijze konden beïnvloeden. Deze werden vervolgens opgenomen in het model.
De belangrijkste sterkte van deze masterproef is echter het feit dat we een experimenteel
onderzoek uitvoerden, wat ons toelaat om causale conclusies te trekken.
Beperkingen
Hoewel dit onderzoek een aantal interessante bevindingen oplevert, zijn er ook
een aantal beperkingen die vermeld dienen te worden. Ten eerste is het zo dat, ondanks
42
we claimen gedrag op te volgen in de tijd, deze opvolgperiode slechts zeer beperkt is in
omvang. Verder onderzoek zou hieraan tegemoet kunnen komen door een langere periode
te omvatten. Ten tweede is het zo dat door de mislukte onderhandelingen tussen stad
Oostende en Aptus, we noodgedwongen gebruik moesten maken van zelfrapportage voor
de registratie van actief transport. Dit impliceert de mogelijkheid van sociaal wenselijke
antwoorden, ondanks dat de leerkrachten een oogje in het zeil hielden dat alles eerlijk
verliep. Ook de motieven en ervaren gevoelens werden via zelfrapportage gemeten.
Hoewel we geloven dat dit de meest geschikte manier was om deze constructen te meten,
aangezien deze gelinkt zijn aan persoonlijke ervaring, was het zo dat door plaatsgebrek
de kinderen naast elkaar zaten bij het invullen van de vragenlijst, waardoor er af en toe
onderling werd overlegd. Een derde beperking is het feit dat we in de Beloningsconditie
niet tussentijds (tussen de introductie van het beloningssysteem en de uitreiking van de
beloning) naar de school zijn gegaan, wat wel het geval was in de twee andere condities.
Bovendien was het zo dat we in de Belonings- en Gecombineerde conditie via de
Fitometer konden monitoren hoe vaak de kinderen via actief transport naar school waren
gekomen. In de Gecombineerde conditie ontlokte deze Fitometer ook telkens spontaan
een gesprek tussen de kinderen en de onderzoekers over het actief transport en dit gesprek
eindigde gewoonlijk met een aanmoediging om goed verder te doen. In de
Beloningsconditie bleef deze aanmoediging door de onderzoekers uit, omdat er geen
tussentijdse bezoeken aan de school waren. Dit zou ervoor kunnen gezorgd hebben dat
de functionele betekenis van de Fitometer in de twee condities anders werd ervaren. In de
Beloningsconditie zou de Fitometer veel meer als controlerend ervaren kunnen zijn,
omdat de Fitometer louter door de onderzoekers werd gebruikt om te beslissen of de
beloning al dan niet zou worden gegeven. In de Gecombineerde conditie zou de Fitometer
een meer informerende betekenis gehad kunnen hebben, omdat de Fitometer door de
onderzoekers werd gebruikt om de vooruitgang aan te tonen, die vervolgens samen met
de klas werd besproken. Op die manier was het beloningssysteem in de Gecombineerde
conditie eerder informerend. Onderzoek toont bovendien aan dat informerende
beloningen minder controlerend werken en meer noodbevredigend zijn (Koestner, Ryan,
Bernieri, & Holt, 1984; Pittman, Davey, Alafat, Wetherill, & Kramer, 1980). Zoals eerder
aangehaald, was er een verschil in extra aanmoediging door de onderzoekers in de
Belonings- en Gecombineerde conditie. Maar ook in de Workshopconditie bleef deze
43
aanmoediging door de onderzoekers grotendeels uit, omdat er in deze conditie geen
Fitometer was, die voornamelijk de oorzaak van de aanmoediging was in de
Gecombineerde conditie. Onderzoek toont echter aan dat sociale steun positief
samenhangt met actief transport (Panter et al., 2010). Het feit dat de sociale steun door de
onderzoekers sterker aanwezig was in de Gecombineerde conditie dan in de twee andere
condities kan dus zorgen voor een onbedoeld effect in de resultaten. Een laatste
belangrijke beperking sluit hierbij aan en gaat om verschillen in aanmoediging tussen de
scholen. Scholen kunnen immers een bepaalde cultuur hebben met betrekking tot actief
transport en ook leerkrachten kunnen een rol hebben bij de stimulatie voor actief
transport. Opnieuw kunnen verschillen hierin zorgen voor een onbedoeld effect in de
resultaten. Omwille van pragmatische redenen behoorden alle klassen uit eenzelfde
school tot dezelfde conditie, waardoor het niet mogelijk is om voor deze beïnvloedende
factor te controleren. Verder onderzoek zou deze beperking kunnen aanpakken door in
eenzelfde school de verschillende condities op te zetten. In dat geval is het wel belangrijk
dat er ook rekening wordt gehouden met de leeftijd.
Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
Toekomstig onderzoek zou andere variabelen kunnen onderzoeken, die actief
transport naar school voorspellen en op die manier nagaan of het verband tussen type
motivatie en mate van actief transport al dan niet verandert. Andere variabelen, naast
geslacht, leeftijd, objectieve afstand naar school en subjectieve inschatting van de afstand
naar school, kunnen bijvoorbeeld motieven van de ouders zijn (zie bv. Davison, Werder,
& Lawson, 2008; Panter, Corder, Griffin, Jones, & van Sluijs, 2013; Prezza et al., 2005),
socio-economische status (Davison et al., 2008) of transportgedrag van de ouders
(Davison et al., 2008).
Verder zou het ook interessant zijn om een experimentele studie op te zetten
waarbij de motivatie van zowel de kinderen als van de ouders gemanipuleerd wordt,
aangezien de keuze van transportmiddel in belangrijke mate ook bepaald wordt door de
ouders (Faulkner et al., 2010; Panter et al., 2008).
Een andere interessante piste zou zijn om in een onderzoek naar actief transport
motivatie op te nemen als mediator, aangezien onze analyses suggereren dat het effect
van de conditie op actief transport en ervaren gevoelens verloopt via motivatie.
44
Theoretische Implicaties
De claim van de ZDT dat een autonomie-ondersteunende omgeving de beste
manier is om autonome motivatie te stimuleren (Vansteenkiste et al., 2009), lijkt in dit
onderzoek op het eerste zicht geen ondersteuning te krijgen. Onze resultaten suggereren
namelijk dat in bepaalde contexten en bij bepaalde populaties een beloningssysteem in
combinatie met een reeks van workshops, die de bevrediging van de basisbehoeften
stimuleren, het beste werkt om de autonome motivatie te stimuleren. Wanneer we het
beloningssysteem in de Gecombineerde conditie echter van naderbij bekijken, lijkt de
wijze waarop de beloning werd geïntroduceerd, tegemoet te komen aan de drie
psychologische basisbehoeften, waardoor het beloningssysteem in die conditie een sterk
motiverend effect heeft. Hierdoor doen onze resultaten geen afbreuk aan de claim van de
ZDT dat bevrediging van de basisbehoeften de brandstof is voor autonome motivatie
(Vansteenkiste et al., 2010). Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat de Gecombineerde
conditie het beste lijkt te werken, aangezien er in deze conditie twee mechanismen waren
die de bevrediging van de basisbehoeften stimuleerden (workshops en beloningssysteem).
In de andere condities gebeurde dit maar via één mechanisme.
De gecombineerde aanpak leidt in ons onderzoek dus tot meer autonome motivatie
en deze autonome motivatie leidt op zijn beurt tot meer actief transport en positieve
gevoelens. De stelling dat autonome motivatie geassocieerd is met positieve uitkomsten
(Vansteenkiste & Soenens, 2015), wordt dus ook ondersteund door onze resultaten.
De ZDT voorspelt echter ook dat gecontroleerde motivatie geassocieerd is met
minder positieve uitkomsten (Vansteenkiste et al., 2009). Deze stelling wordt niet
ondersteund door onze resultaten, maar wordt ook niet tegengesproken. Er wordt immers
in het algemeen geen effect gevonden van gecontroleerde motivatie. Daarnaast was het
wel zo in onze studie dat enkel beloning aanbieden, hoewel leidend tot meer actief
transport, een daling in de positieve gevoelens veroorzaakte. Dit feit vormt evidentie voor
de volgende quote die eerder in deze masterproef al werd aangehaald:
Omdat moetivatie gepaard gaat met meer stress, een grotere kans op
uitputting en verminderde behoeftebevrediging, betalen we er een
emotionele prijs voor. In tegenstelling hiermee gaat autonome motivatie
gepaard met een hoger welbevinden, want we putten net energie en
inspiratie uit autonoom gemotiveerde activiteiten. Autonome motivatie
45
zorgt er dus voor dat we beter in ons vel zitten en meer tevreden zijn met
onszelf en ons leven. (Vansteenkiste & Soenens, 2015, p. 207)
Praktische Implicaties
Deze studie brengt ook inzichten mee die relevant zijn voor de praktijk. Aangezien
we een duidelijk verband zien tussen autonome motivatie en actief transport en daaraan
verbonden positieve gevoelens, durven we suggereren dat het een goede zaak is om de
autonome motivatie voor actief transport bij kinderen te stimuleren. Om de vraag te
kunnen beantwoorden hoe dit gerealiseerd kan worden, is nog verder onderzoek nodig,
maar ons onderzoek lijkt alvast veelbelovend. Een collectieve beloning in combinatie met
een reeks van workshops waarbij de bevrediging van de basisbehoeften gestimuleerd
wordt, blijkt namelijk een positief effect te hebben op de autonome motivatie.
Gecontroleerde motivatie blijkt daarentegen geen voorspeller te zijn van actief transport.
Inspanningen om dit type motivatie te stimuleren (of te verminderen) hebben dan ook
geen zin. Dit onderzoek zouden we ook kunnen opentrekken naar een werkcontext.
Onderzoek naar hoe we werknemers kunnen motiveren om via actief transport naar het
werk te gaan, zou niet alleen een theoretische meerwaarde hebben, maar zou ook een
belangrijke maatschappelijke relevantie kunnen hebben, zeker in het licht van het huidig
debat omtrent de afschaffing van het fiscaal voordeel van de bedrijfswagens en het te
vervangen door een mobiliteitsbudget (Moens, 2019).
Algemene Conclusie
Om een antwoord te bieden op de vraag hoe kinderen gemotiveerd kunnen worden
om via actief transport naar school te gaan, zouden we op basis van deze studie kunnen
stellen dat het een goed idee is om te werken met een collectieve beloning in combinatie
met workshops waarin de bevrediging van de basisbehoeften wordt gestimuleerd. Op die
manier stijgt niet alleen de kans dat kinderen zich op een meer actieve en duurzame
manier naar de school zullen verplaatsen, maar ook dat de innerlijke beleving zal stroken
met dit gesteld gedrag.
46
Referenties
Ajzen, I. (1988). Attitudes, personality, and behavior. Chicago, IL: Dorsey Press.
Assor, A., Vansteenkiste, M., & Kaplan, A. (2009). Identified versus introjected approach
and introjected avoidance motivations in school and in sports: The limited benefits
of self-worth strivings. Journal of Educational Psychology, 101, 482-497. doi:
10.1037/a0014236
Blos, P. (1979). The adolescent passage. Madison, CT: International Universities Press.
Chang, H. W., & Chang, H. L. (2008). Students' perceptions of difficulties in cycling to
school in urban and suburban Taiwan. Transportation Research Record, 2060,
123-130. doi: 10.3141/2060-14
Christensen, P., Mikkelsen, M. R., Nielsen, T. A. S., & Hendrik, H. (2011). Children,
mobility, and space: Using GPS and mobile phone technologies in ethnographic
research. Journal of Mixed Methods Research, 5, 227-246. doi:
10.1177/1558689811406121
Cohen, J., & Cohen, P. (1983). Applied multiple regression/correlation analysis for the
behavioral sciences (2nd ed). Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Craig, P., Dieppe, P., Macintyre, S., Michie, S., Nazareth, I., & Petticrew, M. (2013).
Developing and evaluating complex interventions: The new medical research
council guidance. International Journal of Nursing Studies, 50, 587-592. doi:
10.1136/bmj.a1655
Davison, K. K., Werder, J. L., & Lawson, C. T. (2008). Children’s active commuting to
school: Current knowledge and future directions. Preventing Chronic Disease, 5:
A100. doi: https://www.cdc.gov/pcd/issues/2008/jul/07_0075.htm
Deci, E. L. (1971). Effects of externally mediated rewards on intrinsic motivation.
Journal of Personality and Social Psychology, 18, 105-115. doi:
10.1037/h0030644
Deci, E. L. (1975). Intrinsic motivation. New York: Plenum.
Deci, E. L., Koestner, R., & Ryan, R. M. (1999). A meta-analytic review of experiments
examining the effects of extrinsic rewards on intrinsic motivation. Psychological
Bulletin, 125, 627-668. doi: 10.1037//0033-2909.125.6.627
47
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). The general causality orientations scale: Self-
determination in personality. Journal of Research in Personality, 19, 109-134.
doi: 10.1016/0092-6566(85)90023-6
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The "what" and "why" of goal pursuits: Human needs
and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11, 227-268. doi:
10.1207/S15327965PLI1104_01
Departement Mobiliteit en Openbare Werken (2016-2017). Onderzoek
Verplaatsingsgedrag Vlaanderen (2016-2017) Analyserapport. Geraadpleegd op
14 februari 2019, op https://www.mobielvlaanderen.be/pdf/ovg52/
samenvatting.pdf
Ducheyne, F., De Bourdeaudhuij, I., Spittaels, H., & Cardon, G. (2012). Individual, social
and physical environmental correlates of ‘never’ and ‘always’ cycling to school
among 10 to 12 year old children living within a 3.0 km distance from school.
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 9:142. doi:
10.1186/1479-5868-9-142
Faulkner, G. E. J., Richichi, V., Buliung, R. N., Fusco, C., & Moola, F. (2010). What’s
‘quickest and easiest?’ Parental decision making about school trip mode. The
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 7:62. doi:
10.1186/1479-5868-7-62
Friederichs, S. A. H., Bolman, C., Oenema, A., & Lechner, L. (2015). Profiling physical
activity motivation based on Self-Determination Theory: A cluster analysis
approach. BMC Psychology, 3:1. doi: 10.1186/s40359-015-0059-2
Ginja, S., Arnott, B., Namdeo, A., & McColl, E. (2018). Understanding active school
travel through the Behavioural Ecological Model. Health Psychology Review, 12,
58-74. doi: 10.1080/17437199.2017.1400394
Glasgow, T. E., Geller, E. S., Le, H. T. K., & Hankey, S. (2018). Travel mood scale:
Development and validation of a survey to measure mood during transportation.
Transportation Research Part F-Traffic Psychology and Behavior, 59, 318-329.
doi: 10.1016/j.trf.2018.09.014
Haerens, L., Kirk, D., Cardon, G., De Bourdeaudhuij, I., & Vansteenkiste, M. (2010).
Motivational profiles for secondary school physical education and its relationship
to the adoption of a physically active lifestyle among university students.
48
European Physical Education Review, 16, 117-139. doi: 10.1177/1356336
X10381304
Hagger, M. S., Chatzisarantis, N. L. D., Culverhouse, T., & Biddle, S. J. H. (2003). The
processes by which perceived autonomy support in physical education promotes
leisure-time physical activity intentions and behavior: A trans-contextual model.
Journal of Educational Psychology, 95, 784-795. doi: 10.1037/0022-0663.
95.4.784
Hagger, M. S., Sultan, S., Hardcastle, S. J., & Chatzisarantis, N. L. D. (2015). Perceived
autonomy support and autonomous motivation toward mathematics activities in
educational and out-of-school contexts is related to mathematics homework
behavior and attainment. Contemporary Educational Psychology, 41, 111-123.
doi: 10.1016/j.cedpsych.2014.12.002
Hovell, M. F., Wahlgren, D. R., & Adams, M. A. (2009). The logical and empirical basis
for the behavioral ecological model. Emerging Theories in Health Promotion
Practice and Research, 2, 347–385.
Joussemet, M., Koestner, R., Lekes, N., & Houlfort, N. (2004). Introducing uninteresting
tasks to children: A comparison of the effects of rewards and autonomy support.
Journal of Personality, 72, 140-166. doi: 10.1111/j.0022-3506.2004.00259.x
Kamargianni, M., & Polydoropoulou, A. (2013). Hybrid choice model to investigate
effects of teenagers' attitudes toward walking and cycling on mode choice
behavior. Transportation Research Record: Journal of the Transportation
Research Board, 2382, 151-161. doi: 10.3141/2382-17
Karrewiet. (2017, 7 maart). Cijfers Schoolvervoer. Geraadpleegd op 28 maart 2019, op
https://www.ketnet.be/karrewiet/7-maart-2017-cijfers-schoolvervoer
Kernis, M. H. (2003). Toward a conceptualization of optimal self-esteem. Psychological
Inquiry, 14, 1-26. doi: 10.1207/S15327965PLI1401_01
49
Kins, E., Beyers, W., Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2009). Patterns of home leaving
and subjective well-being in emerging adulthood: The role of motivational
processes and parental autonomy support. Developmental Psychology, 45, 1416-
1429. doi: 10.1037/a0015580
Kirby, J., & Inchley, J. (2009). Active travel to school: Views of 10–13 year old
schoolchildren in Scotland. Health Education, 109, 169-183. doi:
10.1108/09654280910936611
Koestner, R., Ryan, R. M., Bernieri, F., & Holt, K. (1984). Setting limits on children's
behavior: The differential effects of controlling vs. informational styles on
intrinsic motivation and creativity. Journal of Personality, 52, 233-248. doi:
10.1111/j.1467-6494.1984.tb00879.x
Koninklijk Meteorologisch Instituut [KMI]. (2019). Klimatologische overzichten van
2019. Geraadpleegd op 29 april 2019, op
https://www.meteo.be/nl/klimaat/klimatologisch-overzicht/2019/maart
Le Bacq, T., & Brillouet, W. (2017, 7 maart). We nemen het liefst de auto, ook voor korte
afstanden. De Standaard. Geraadpleegd op 3 april 2018, op
http://www.standaard.be/cnt/dmf20170306_02766373
Lepper, M. R., Greene, D., & Nisbett, R. E. (1973). Undermining children's intrinsic
interest with extrinsic reward: A test of the "overjustification" hypothesis. Journal
of Personality and Social Psychology, 28, 129-137. doi: 10.1037/h0035519
Mallett, C., Kawabata, M., Newcombe, P., Otero‐Forero, A., & Jackson, S. (2007). Sport
motivation scale‐6 (SMS‐6): A revised six‐factor sport motivation scale.
Psychology of Sport and Exercise, 8, 600–614. doi:
10.1016/j.psychsport.2006.12.005
Martin, S., & Carlson, S. (2005). Barriers to children walking to or from school - United
States, 2004. MMWR, 54, 949-952. doi: 10.1001/jama.294.17.2160
McLachlan, S., Spray, C., & Hagger, M. S. (2011). The development of a scale measuring
integrated regulation in exercise. British Journal of Health Psychology, 16, 722-
743. doi: 10.1348/2044-8287.002009
Moens, B. (2019). Afschaffing fiscaal voordeel bedrijfswagens levert schatkist 1,9
miljard op. De Tijd. Geraadpleegd op 1 mei 2019, op https://www.tijd.be/politiek-
50
economie/belgie/economie/afschaffing-fiscaal-voordeel-bedrijfswagens-levert-
schatkist-1-9-miljard-op/10111939.html
Mouratidis, A., Vansteenkiste, M., Lens, W., & Sideridis, G. (2008). The motivating role
of positive feedback in sport and physical education: Evidence for a motivational
model. Journal of Sport and Exercise Psychology, 30, 240-268. doi:
10.1123/jsep.30.2.240
Mueller, N., Rojas-Rueda, D., Cole-Hunter, T., de Nazelle, A., Dons, E., Gerike, R., …
Nieuwenhuijsen, M. (2015). Health impact assessment of active transportation: A
systematic review. Preventive Medicine, 76, 103-114. doi:
10.1016/j.ypmed.2015.04.010
Oliver, M., Badland, H., Mavoa, S., Witten, K., Kearns, R., Ellaway, A., … Schluter, P.
J. (2014). Environmental and socio-demographic associates of children’s active
transport to school: a cross-sectional investigation from the URBAN Study.
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 11:70. doi:
10.1186/1479-5868-11-70
Panter, J., Corder, K., Griffin, S. J., Jones, A. P., & van Sluijs, E. M. F. (2013). Individual,
socio-cultural and environmental predictors of uptake and maintenance of active
commuting in children: longitudinal results from the SPEEDY study.
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 10:83. doi:
10.1186/1479-5868-10-83
Panter, J. R., Jones, A. P., & Van Sluijs, E. M. F. (2008). Environmental determinants of
active travel in youth: A review and framework for future research. International
Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 5:34. doi: 10.1186/1479-
5868-5-34
Panter, J. R., Jones, A. P., van Sluijs, E. M. F., & Griffin, S. J. (2010). Attitudes, social
support and environmental perceptions as predictors of active commuting
behaviour in school children. Journal of Epidemiology and Community Health,
64, 41-48. doi: 10.1136/jech.2009.086918
Pelletier, L. G., Fortier, M. S., Vallerand, R. J., & Brière, N. M. (2001). Associations
among perceived autonomy support, forms of self-regulation, and persistence: A
prospective study. Motivation and Emotion, 25, 279-306. doi:
10.1023/A:1014805132406
51
Pelletier, L. G., Fortier, M., Vallerand, R. J., Tuson, K. M., Brière, N. M., & Blais, M. R.
(1995). Toward a new measure of intrinsic motivation, extrinsic motivation, and
amotivation in sports - The Sport Motivation Scale (SMS). Journal of Sport and
Exercise, 17, 35–53. doi: 10.1023/A:1014805132406
Pittman, T. S., Davey, M. E., Alafat, K. A., Wetherill, K. V., & Kramer, N. A. (1980).
Informational versus controlling verbal rewards. Personality and Social
Psychology Bulletin, 6, 228-233. doi: 10.1177/014616728062007
Pont, K., Ziviani, J., Wadley, D., & Abbott, R. (2011). The model of children’s active
travel (M-CAT): A conceptual framework for examining factors influencing
children’s active travel. Australian Occupational Therapy Journal, 58, 138–144.
doi: 10.1111/j.1440-1630.2010.00865.x
Prezza, M., Alparone, F. R., Cristallo, C., & Luigi, S. (2005). Parental perception of social
risk and of positive potentiality of outdoor autonomy for children: The
development of two instruments. Journal of Environmental Psychology, 25, 437-
453. doi: 10.1016/j.jenvp.2005.12.002
Raveau, S., Ghorpade, A., Zhao, F., Abou-Zeid, M., Zegras, C., & Ben-Akiva, M. (2016).
Smartphone-based survey for real-time and retrospective happiness related to
travel and activities. Transportation Research Record, 2566, 102-110. doi:
10.3141/2566-11
Ryan, R. M., & Connell, J. P. (1989). Perceived locus of causality and internalization:
Examining reasons for acting in two domains. Journal of Personality and Social
Psychology, 57, 749- 761. doi: 6022-3514/89/$00, 5
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000a). Self-determination theory and the facilitation of
intrinsic motivation, social development and well-being. American Psychologist,
55, 68-78. doi: 10.1037/0003-066X.55.1.68
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000b). Intrinsic and extrinsic motivations: Classic
definitions and new directions. Contemporary Educational Psychology, 25, 54-
67. doi: 10.1006/ceps.1999.1020
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2017). Self-Determination Theory: Basic psychological needs
in motivation, development and wellness. New York: Guilford.
Silvia, P. J. (2012). Curiosity and motivation. In R.M. Ryan (2012), The Oxford handbook
of human motivation (pp. 157-166). Oxford, UK: Oxford University Press.
52
Skinner, B. F. (1953). Science and human behavior. New York: Macmillan.
Skinner, B. F. (1974). About behaviorism. New York: Knopf.
Staes, N. (2014, 30 juni). ‘Fiets 63x zo gevaarlijk!’ Klopt dat wel? Geraadpleegd op 30
april 2018, op http://www.zeronaut.be/blog/fiets-63x-keer-zo-gevaarlijk-klopt-
dat-wel-2
Taylor, G., Jungert, T., Mageau, G. A., Schattke, K., Dedic, H., Rosenfield, S., &
Koestner, R. (2014). A self-determination theory approach to predicting school
achievement over time: The unique role of intrinsic motivation. Contemporary
Educational Psychology, 39, 342-358. doi: 10.1016/j.cedpsych.2014.08.002
Thewissen, W. (2011). Gaan kinderen, die beter kunnen fietsen, meer met de fiets naar
school? Onderzoek naar het verband tussen fietsvaardigheden en actief transport
bij fietsvaardigheden van de lagere school (Master thesis). Geraadpleegd op 20
november 2018, op https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/919/RUG01-
001787919_2012_0001_AC.pdf
Trapp, G. S. A., Giles-Corti, B., Christian, H. E., Bulsara, M., Timperio, A. F.,
McCormack, G. R., & Villaneuva, K. P. (2011). On your bike! A cross-sectional
study of the individual, social and environmental correlates of cycling to school.
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 8:123. doi:
10.1186/1479-5868-8-123
Vallerand, R. J., & Bissonnette, R. (1992). Intrinsic, extrinsic, and amotivational styles
as predictors of behavior: A prospective study. Journal of Personality, 60, 599-
620. doi: 10.1111/j.1467-6494.1992.tb00922.x
Vallerand, R. J., Fortier, M. S., & Guay, F. (1997). Self-determination and persistence in
a real-life setting: Toward a motivational model of high school dropout. Journal
of Personality and Social Psychology, 72, 1161-1176. doi: 10.1037//0022-
3514.72.5.1161
Van Petegem, S., Vansteenkiste, M., & Beyers, W. (2013). The jingle-jangle fallacy in
adolescent autonomy in the family: In search of an underlying structure. Journal
of Youth and Adolescence, 42, 994-1014. doi: 10.1007/s10964-012-9847-7
Vansteenkiste, M., Lens, W., & Deci, E. L. (2006). Intrinsic versus extrinsic goal contents
in self-determination theory: Another look at the quality of academic motivation.
Educational Psychologist, 41, 19-31. doi: 10.1207/s15326985ep4101_4
53
Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., Luyckx, K., & Lens, W. (2009). Motivational
profiles from a self-determination perspective: The quality of motivation
matters. Journal of Educational Psychology, 101, 671-688. doi: 10.1037/
a0015083
Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2015). Vitamines voor groei. Leuven: Acco.
Vansteenkiste, M., Verstuyf, J., Soenens, B., & Neyrinck, B. (2010). De complexiteit van
beloningen verder belicht vanuit de Zelf-Determinatie Theorie: Worden ze als
controlerend of informerend ervaren? PsychoPraktijk, 2, 22-26. doi:
10.1007/s12484-010-0007-4
Vinther, D. (2012, 30 november). Children who walk to school concentrate better.
Geraadpleegd op 4 april 2018, op http://sciencenordic.com/children-who-walk-
school-concentrate-better
Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief
measures of positive and negative affect: The PANAS scales. Journal of
Personality and Social Psychology, 54, 1063-1070. doi: 10.1037/0022-
3514.54.6.1063
Wba. (2014, 22 augustus). Slechts een kind op vier fietst naar school. De Standaard.
Geraadpleegd op 3 april 2018, op http://www.standaard.be/cnt/dmf20140821_
01227722
Weinstein, N., Przybylski, A. K., & Ryan, R. M. (2013). The integrative process: New
research and future directions. Current Directions in Psychological Science, 22,
69-74. doi: 10.1177/0963721412468001
Wijtzes, A. I., Verloigne, M., Mouton, A., Cloes, M., De Ridder, K. A. A., Cardon, G.,
Seghers, J. (2016). 2016 Rapport: Fysieke activiteit van Belgische kinderen en
jeugd. Geraadpleegd op 3 april 2019, op
https://kics.sport.vlaanderen/Fitheidgezondheid/Documents/170131_Synthesera
pport_Fysieke_activiteit_Belgische_kinderen.pdf
World Health Organization (2019). Physical activity and young people. Geraadpleegd
op 3 april 2019, op https://www.who.int/ncds/prevention/physical-
activity/factsheet_young_people/en/
54
Bijlagen
Bijlage 1. Informed consent
Bijlage 2. Vragenlijst voor kinderen 14 & 15 februari 2019
Bijlage 3. Formulier registratie transport naar school februari 2019
Bijlage 4. Vragenlijst voor ouders 14 & 15 februari 2019
Bijlage 5. Vragenlijst voor kinderen 5 april 2019
Bijlage 6. Uitwerking Workshop 1
Bijlage 7. Uitwerking Workshop 2
Bijlage 8. Uitwerking Workshop 3
Bijlage 9. Voorbeeld Fitometer
Bijlage 10. Dagboek over transport
Bijlage 1. Informed consent
INFORMED CONSENT – ONDERZOEK FIT NAAR SCHOOL
Ik, ondergetekende, ……………………………………………………………………….………..
ouder/voogd van ................................................................................... , geef hierbij mijn kind
de toestemming om deel te nemen aan een onderzoek aan de Vakgroep Ontwikkelings-,
Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie onder leiding van Prof. Wim Beyers van de
Universiteit Gent. Ik verklaar dat ik
(1) de uitleg (zie op achterkant) over de aard van de vragen, taken, opdrachten en stimuli
die tijdens dit onderzoek zullen worden aangeboden, heb gekregen en dat mij de
mogelijkheid werd geboden om bijkomende informatie te verkrijgen.
(2) volledig uit vrije wil mijn kind laat deelnemen aan het wetenschappelijk onderzoek;
(3) de toestemming geef aan de onderzoekers om de resultaten op vertrouwelijke wijze te
bewaren en te verwerken en anoniem te rapporteren;
(4) de toestemming geef aan de leerkracht om informatie over mijn kind die noodzakelijk is
voor het onderzoek mee te delen aan de onderzoekers;
(5) op de hoogte ben van de mogelijkheid om de deelname van mijn kind aan het onderzoek
op ieder moment stop te zetten en dit zonder opgave van reden.
(6) weet dat niet deelnemen of de deelname van mijn kind aan het onderzoek stopzetten op
geen enkele manier negatieve gevolgen heeft voor mijn kind.
(7) ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de
onderzoeksbevindingen kan krijgen nadat de studie is afgerond en de resultaten bekend
zijn.
Gelezen en goedgekeurd op ....................................... (datum),
Handtekening
De ouder/voogd van het kind
UITLEG VAN HET ONDERZOEK
In het huidig onderzoek zal nagegaan worden hoe kinderen gemotiveerd kunnen worden om
met de fiets of te voet naar school te gaan. Terwijl we er van uit gaan dat zowel het aanbieden
van beloningen als het stimuleren van autonome motivatie kinderen zal motiveren om al fietsend
of te voet naar school te gaan, verwachten we verschillende resultaten te zien met betrekking
tot de transfer van het fietsgedrag en de ervaren gevoelens tijdens het fietsen. De resultaten
van dit onderzoek zullen niet alleen theoretische relevantie hebben, maar zullen zeker ook
implicaties hebben voor de praktijk. Het is namelijk cruciaal om jonge kinderen op de fiets te
krijgen, voor hun eigen gezondheid en die van de omgeving. Er is echter tot op heden weinig
onderzoek naar hoe we kinderen kunnen motiveren om met de fiets naar school te gaan.
De deelnemende kinderen zullen tijdens het schooljaar drie keer bevraagd worden met een
korte vragenlijst die op kindermaat opgesteld is. Wekelijks worden ook hun verplaatsingen naar
de school bevraagd (met de fiets, te voet, met de auto), in klasverband.
Wij, dat zijn de onderzoekers aan de UGent, zijn de enigen die toegang krijgen tot alle gegevens
van de kinderen, dat wil zeggen de ingevulde vragenlijsten en de verplaatsingsgegevens. Over
alle gegevens in dit onderzoek zal enkel anoniem gerapporteerd worden, dat wil zeggen over
de volledige groep deelnemende kinderen.
Prof. Wim Beyers Merel Dutry Alison Stoica Lotte Meesschaert
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
Universiteit Gent
Bijlage 2. Vragenlijst voor kinderen 14 & 15 februari 2019
Hey hallo!
Met dit onderzoek willen wij te weten komen waarom kinderen wel of niet met
de fiets of te voet of met een step of zo naar school komen, in plaats van met de
auto.
Je school en je ouders zijn akkoord dat wij dit onderzoek doen. Natuurlijk hopen
wij dat jij ook zelf wil meedoen aan dit onderzoek.
Tijdens dit schooljaar zal je drie keer gevraagd worden een kort vragenlijstje in te
vullen. De eerste keer nu, de volgende keren in maart en april 2019.
De meeste vragen die gesteld worden hebben de volgende vorm: Een uitspraak,
bv. “Ik lust graag tomaten”, gevolgd door vijf smiley’s:
en die betekenen het volgende, van links naar rechts:
Past helemaal niet bij mij
Past niet bij mij
Past een beetje bij mij
Past bij mij Past heel goed bij mij
De eerste rode smiley betekent dus dat jij helemaal geen tomaten lust. De laatste
groene dat jij heel erg graag tomaten lust.
Niet alle vragen hebben deze vorm, lees dus altijd goed de uitleg bovenaan de
pagina. Vul alles eerlijk in!
Dankjewel voor je medewerking!
Wim, Merel, Alison & Lotte
Eerst enkele vragen over wie jij bent
Vul in:
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
LEEFTIJD: Ik ben …… jaar oud.
Kleur het bolletje bij het juiste antwoord (slecht 1 bolletje per vraag kleuren!)
IK BEN een jongen
een meisje
IK HEB een fiets
geen fiets
IK WOON heel ver van de school
ver van de school
niet zo ver van de school
vlak bij de school
IK KOM NAAR SCHOOL met de auto, mijn mama of papa brengt en haalt mij.
met de fiets
te voet
met een step
soms met de fiets of step of te voet, soms met de auto
Waarom fiets of step jij of kom jij te voet naar school?
Hieronder vindt je een aantal vraagjes met allemaal mogelijke redenen waarom jij met de fiets of te voet naar school gaat of zou kunnen gaan (als je dat nu nog niet doet). Je mag bij elke vraag de smiley omcirkelen die het best bij jouw past.
Past helemaal
niet bij mij Past niet bij
mij Past een
beetje bij mij Past bij mij Past heel
goed bij mij
Ik kom met de fiets, step of te voet naar school of zou dat doen…
omdat anderen (mijn ouders, vrienden, leerkrachten…) mij verplichten om met de fiets of te voet te komen.
omdat anderen (mijn ouders, vrienden, leerkrachten…) dit van mij verwachten.
omdat ik een beloning krijg als ik met de fiets, step of te voet kom.
omdat ik een straf krijg als ik niet met de fiets, step of te voet kom.
omdat ik wil dat anderen (mijn ouders, vrienden, leerkrachten…) denken dat ik sportief ben.
omdat ik bang ben dat anderen (mijn ouders, vrienden, leerkrachten…) het niet leuk zouden vinden als ik niet fiets of step of te voet naar school kom.
omdat ik zelf vind dat ik met de fiets, step of te voet moet komen.
omdat ik me schuldig zou voelen als ik niet met de fiets, step of te voet zou komen.
omdat ik beter wil worden in fietsen of steppen.
omdat ik beter wil worden in het verkeer.
Ik kom met de fiets, step, of te voet naar school of zou dat doen…
omdat ik de lucht in Bredene niet wil vervuilen.
omdat fietsen, steppen en te voet gaan gezond is.
omdat ik fietsen, steppen of te voet gaan leuk vind.
omdat ik graag fiets, step of te voet ga.
omdat ik blij ben als ik fiets, step of te voet ga.
omdat ik graag wil fietsen, steppen of te voet gaan.
Hoe voel je jezelf als je fietst, stept of wandelt?
Hieronder vindt je een aantal vraagjes over mogelijke gevoelens die je kan hebben tijdens het fietsen,
steppen of wandelen, naar school of op andere momenten. Je mag het gezichtje omcirkelen dat het
best bij jouw past.
Past helemaal niet bij mij
Past niet bij mij
Past een beetje bij mij
Past bij mij Past heel goed bij mij
Ik voel me goed als ik aan het fietsen, steppen of wandelen ben.
Ik vind fietsen, steppen of wandelen lastig.
Ik voel me verveeld als ik aan het fietsen, steppen of wandelen ben.
Ik ben altijd blij als ik eindelijk op school aankom.
Ik vind het leuk om buiten te zijn.
Ik denk de hele tijd dat ik eigenlijk niet wil fietsen, steppen of wandelen.
Dat was het voor deze keer! Kijk nog eens na of je alle vragen hebt ingevuld.
Wil je nog iets kwijt over hoe jij naar school komt? Schrijf dit dan hieronder op:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Dankjewel dat je wil meedoen aan ons onderzoek! Wim, Merel, Alison & Lotte
Bijlage 3. Formulier registratie transport naar school februari 2019
Hoe ben je naar school gekomen deze week? Kruis bij elke dag van de week aan
hoe je naar school kwam, met de fiets, te voet, of met de auto. Soms kan je ook
twee dingen op één dag aankruisen, als je bijvoorbeeld een stuk met de auto en
een ander stuk met de fiets kwam. Als je op een bepaalde dag afwezig was, kruis
je op die dag natuurlijk niets aan. Je kan dit rooster telkens op het einde van de
week (vrijdag) invullen.
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Februari 2019
maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag
11 tot 15 februari
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
18 tot 22 februari
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
25 februari tot
1 maart
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Met de fiets
Te voet
Met de auto
Andere:
………………..
Dankjewel om eerlijk in te vullen!
Wim, Nele, Merel, Alison & Lotte
Bijlage 4. Vragenlijst voor ouders 14 & 15 februari 2019
Beste mama en/papa,
Met dit onderzoek willen wij te weten komen waarom kinderen wel of niet met de
fiets of te voet of met een step of zo naar school komen, in plaats van met de auto.
Dankjewel dat jij aan dit onderzoek wil meedoen! We denken immers dat ouders
ook een belangrijke rol spelen in dit aspect van het leven van hun kinderen.
In de vragenbundel zullen eerst een aantal algemene vragen gesteld worden
omtrent jezelf en je gezin. Daarna volgen een aantal onderdelen die via stellingen
worden bevraagd. Sommige stellingen zijn langer en kan je best twee keer lezen
alvorens te beantwoorden. Het is aan jou om aan te duiden in welke mate je
akkoord gaat met de stellingen door een cijfer te omcirkelen. Hierbij is het
belangrijk om telkens goed de uitleg te lezen bij de lijst. Zo krijg je een duidelijk
kader van wat het onderdeel juist bevraagt. Ook is het zo dat niet alles op eenzelfde
manier wordt bevraagd, of op eenzelfde manier gescoord moet worden.
Graag vragen we ook om de antwoorden eerlijk in te vullen. Enkel wanneer de
vragen eerlijk worden beantwoord is de vragenlijst bruikbaar. Alle gegevens
worden anoniem bewaard en verwerkt, wat wil zeggen dat geen namen worden
vermeld bij het rapporteren van de data in onze masterproef. Ook worden de
antwoorden die je geeft niet doorgegeven aan anderen.
Gelieve na het volledig invullen, de vragenlijst terug met je kind naar de school te
geven.
Wim, Merel, Alison & Lotte
Eerst enkele vragen over wie jouzelf en je kind
1. Kruis het juiste antwoord aan. Wat is uw relatie tot het kind? Ik ben …
de vader
de moeder
andere relatie, namelijk: ..................................................................
2. Wie is uw kind? Deze informatie gebruiken we om uw antwoorden correct te koppelen aan
de antwoorden van uw kind.
Vul in:
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
LEEFTIJD: Mijn kind is …… jaar oud.
3. Wat is uw huidige gezinssituatie? Kruis het juiste antwoord aan.
Gehuwd of samenwonend met partner
Alleenwonend (zonder partner), met kind(eren)
Inwonend bij ouders, familieleden of kennissen
Andere, namelijk .....................................................................................
4. Hoeveel kinderen zijn er in uw gezin die bij u thuis inwonen? ................. (Vul in)
5. Wat doet u (en uw partner) momenteel? Duid bij uzelf en uw partner één optie aan.
Uzelf Uw partner
1. Werkt voltijds
2. Werkt deeltijds (vul in) ........% ........%
3. Werkloos
4. Op ziekenkas/invaliditeit
5. Op (brug)pensioen
6. Thuis zonder inkomen
7. In loopbaanonderbreking/verlof zonder wedde
8. Student
9. Andere, namelijk .....................................................................
6. Wat zijn de werkuren van u (en uw partner)? Vul in. Voorbeeld: 17u30
Uzelf Uw partner
1. Beginuur ….. u …… ….. u ……
2. Einduur ….. u …… ….. u ……
Hoe verplaats jij en je kind zich, naar school en werk?
7. Vul in deze tabel aan welk(e) vervoersmiddel(en) uw kind het meest gebruikt om naar
school te gaan op weekbasis. Vermeld hierbij hoeveel procent van de tijd hij/zij dit
vervoersmiddel gebruikt. Het totaal moet natuurlijk 100% zijn.
Enkele voorbeelden:
o Als uw kind altijd met de fiets naar de school gaat, plaatst u in de kolom naast
'met de fiets' 100%.
o Als uw kind 4 dagen per week met de fiets gaat en 1 dag met de auto gaat, dan
duid je aan: 80% ‘met de fiets’ en 20% ‘met de auto’.
Hoeveel % van het traject?
1. Te voet ................%
2. Met de fiets ................%
3. Met de step ................%
4. Met de schoolbus ................%
5. Met de auto ................%
6. Met het openbaar vervoer ................%
7. Andere, nl.: ............................ ................%
8. Als uw kind met de fiets, step of te voet naar school gaat, dan doet hi/zij dat…
Alleen
Samen met een vriend/vriendin
Samen met broer/zus leeftijd broer/zus: ……… jaar
Samen met een volwassene (ouders, grootouders, leerkracht …)
9. Hoeveel voertuigen bezit u thuis in uw gezin? Vul het aantal in.
………. niet-elektrische fietsen (kinderfietsen inbegrepen) ………. elektrische fietsen ………. snor- of bromfietsen (tot 50 cc) ………. motor(fietsen) ………. personenwagens (minibus of bestelwagen inbegrepen)
10. Zet u uw kind(eren) af aan school?
Ja, ik zet mijn kind(eren) af aan school.
Nee, mijn kind(eren) verplaats(t)(en) zich zelfstandig naar school. Ga verder naar vraag 12.
11. Zet u uw kind(eren) af op school, op weg naar uw werk?
Ja
Nee
12. Ligt de school van uw kind op uw traject naar uw werk?
Ja, de school ligt op het traject naar mijn werk.
Ongeveer, ik moet er een kleine omweg voor maken.
Nee, helemaal niet.
13. Hoeveel van uw inwonende kinderen zet u af aan school? ........................ (aantal kinderen)
14. Welke vervoersmiddelen gebruikt u om op een doorsnee werkdag van uw huis naar het
werk te gaan? Gelieve een onderscheid te maken tussen de hoofdverplaatsingswijze
waarmee u de grootste afstand aflegt naar het werk, en de vervoersmiddelen die u eventueel
gebruikt voor het voor- en natraject.
Voorbeeld: u neemt thuis de fiets naar het station (=voortraject) om daar de trein
(=hoofdtraject) te nemen en vervolgens het laatste stuk naar het werk te voet af te leggen
(=natraject).
Voortraject Hoofdtraject Natraject
1. Te voet
2. Fiets (niet elektrisch)
3. Fiets (elektrisch)
4. Brom- of motorfiets
5. Auto als bestuurder
6. Auto als passagier
7. Bus, tram of metro
8. Trein
9. Ander vervoer: …………………………………..
10. Geen/ niet van toepassing
15. Hoeveel dagen per week legt u het traject naar uw werk af?.......................... (aantal dagen)
16. Wat is de afstand van het traject van uw woonplaats tot uw werk (enkele afstand)? Check
desnoods op Google Maps. ............................ (in km)
17. Wat is de afstand van het traject van uw woonplaats tot de school van uw kind(eren)
(enkele afstand)? Check desnoods op Google Maps.............................. (in km)
18. Hoe lang vindt u de afstand van het traject van uw woonplaats tot de school van uw kind?
Ik vind dit een heel verre afstand.
Ik vind dit een verre afstand.
Ik vind deze afstand doenbaar.
Ik vind deze afstand kort.
Ik vind deze afstand zeer kort.
19. Hoe veilig is jouw buurt? Gelieve het cijfer te omcirkelen dat volgens u het meest van
toepassing is.
1
helemaal niet akkoord
2
niet akkoord
3
soms niet, soms wel akkoord
4
akkoord
5
helemaal akoord
1. Als mijn kind alleen naar buiten gaat in onze buurt, kan
hij/zij het slachtoffer worden van een verkeersongeval.
1 2 3 4 5
2. In de straten rond mijn huis, zijn mensen gehaast. 1 2 3 4 5
3. In de straten rond mijn huis, maken auto’s en/of brommers
het gevaarlijk voor fietsers en voetgangers.
1 2 3 4 5
4. In de buurt waar ik woon, houden bromfietsers en andere
gemotoriseerde voertuigen zich aan de regels.
1 2 3 4 5
5. In de straten rond mijn huis, zijn de plaatsen waar fietsers
en voetgangers moeten oversteken niet veilig.
1 2 3 4 5
6. Als mijn kind naar school gaat/zou gaan met de fiets of te
voet, ben ik bang dat er iets gaat gebeuren.
1 2 3 4 5
Hoe goed is uw kind in het verkeer?
Hieronder vind u een aantal stellingen in verband met de verkeerskennis van uw kind. Gelieve aan te duiden in welke mate deze uitspraken kloppen voor uw kind.
1
helemaal niet
2
niet
3
soms niet, soms wel
4
wel
5
helemaal wel
1. Mijn kind kan goed fietsen. 1 2 3 4 5
2. Mijn kind kent de voornaamste verkeersregels voor
voetgangers en fietsers.
1 2 3 4 5
3. Mijn kind kan te voet of met de fiets op een veilige manier
de straat oversteken.
1 2 3 4 5
4. Mijn kind kan met de fiets op een veilige manier links of
rechts afslaan (arm uitsteken).
1 2 3 4 5
5. Mijn kind kan met de fiets op een veilige manier een
rondpunt op- en afrijden.
1 2 3 4 5
6. Mijn kind kan met de fiets op een veilige manier uitwijken
voor een hindernis.
1 2 3 4 5
7. Mijn kind kan vlot op en af de fiets stappen. 1 2 3 4 5
8. Mijn kind kan vertrekken met de fiets zonder zijn/haar
evenwicht te verliezen.
1 2 3 4 5
9. Mijn kind kan goed remmen met de fiets om tot stilstand te
komen.
1 2 3 4 5
10. Mijn kind kan vertragen met de fiets als dat nodig is. 1 2 3 4 5
11. Mijn kind let goed op het verkeer terwijl hij/zij fietst. 1 2 3 4 5
12. Mijn kind kan bochten nemen met de fiets zonder het
evenwicht te verliezen.
1 2 3 4 5
Waarom fietst, stept of gaat uw kind te voet naar school?
In welke mate gaat uw kind met de fiets, de step of te voet naar school? Omcirkel.
Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd
Gelieve hieronder het antwoord aan te duiden dat best bij u en uw kind past. Deze vragen moet
u niet beantwoorden als u op de vorige vraag antwoordde met ‘Nooit’.
1
helemaal niet waar
2
niet waar
3
soms niet, soms wel waar
4
waar
5
helemaal waar
Mijn kind fietst, stept of gaat te voet naar school, omdat …
1. ik hem/haar daartoe verplicht. 1 2 3 4 5
2. ik dit van hem/haar verwacht. 1 2 3 4 5
3. ik mijn kind beloon als hij/zij zo naar school gaat. 1 2 3 4 5
4. ik mijn kind straf als hij/zij zo naar school gaat. 1 2 3 4 5
5. mijn kind wil dat anderen hem/haar sportief vinden. 1 2 3 4 5
6. mijn kind bang is dat anderen (ouders, vrienden,
leerkrachten …) het niet leuk zullen vinden als hij/zij niet
fietst, stept of te voet naar school gaat.
1 2 3 4 5
7. mijn kind fietsen, steppen of te voet gaan zelf belangrijk
vindt.
1 2 3 4 5
8. mijn kind wil dat anderen (ouders, vrienden, leerkrachten
…) denken dat hij/zij flink is.
1 2 3 4 5
9. mijn kind beter wil worden in fietsen, steppen of te voet
gaan.
1 2 3 4 5
10. mijn kind beter wil worden in het verkeer. 1 2 3 4 5
11. mijn kind de wereld niet wil vervuilen. 1 2 3 4 5
12. mijn kind zelf vindt dat fietsen, steppen of te voet gaan
gezond is.
1 2 3 4 5
13. mijn kind fietsen, steppen of te voet gaan leuk vindt. 1 2 3 4 5
14. mijn kind graag fietst, stept of te voet gaat. 1 2 3 4 5
15. mijn kind blij is als hij/zij mag fietsen, steppen of te voet
gaan.
1 2 3 4 5
16. mijn kind zelf wil fietsen, steppen of te voet gaan. 1 2 3 4 5
Waarom laat u uw kind naar school fietsen, steppen of te voet gaan?
In welke mate gaat uw kind met de fiets, de step of te voet naar school? Omcirkel.
Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd
Indien u hierboven ‘Nooit’ antwoordde, ga onmiddellijk naar DEEL 2 hieronder. Indien u antwoordde met ‘Soms’, ‘Regelmatig’, ‘Vaak’ of ‘Altijd’ vul dan DEEL 1 in. Duid het cijfer aan dat het volgens u het meest van toepassing is.
1
helemaal niet waar
2
niet waar
3
soms niet, soms wel waar
4
waar
5
helemaal waar
DEEL 1. Mij kind fietst, stept of gaat te voet naar school, omdat…
DEEL 2. Mijn kind gaat NIET met de fiets, step of te voet naar school, omdat…
1. ik het belangrijk vind dat mijn kind voldoende beweegt.
1 2 3 4 5 1. mijn kind al voldoende beweegt.
1 2 3 4 5
2. Ik het belangrijk vind dat mijn kind bijdraagt aan een beter milieu.
1 2 3 4 5 2. ik langs de school passeer op weg naar mijn werk.
1 2 3 4 5
3. ik het belangrijk vind dat mijn kind tijd buiten doorbrengt.
1 2 3 4 5 3. de weg naar school niet veilig genoeg is.
1 2 3 4 5
4. ik geen auto heb. 1 2 3 4 5 4. de fiets- en voetpaden er niet goed genoeg bij liggen.
1 2 3 4 5
5. de weg naar school veilig genoeg is.
1 2 3 4 5 5. mijn kind niet goed genoeg kan fietsen of steppen.
1 2 3 4 5
6. Ik geen tijd heb om mijn kind met de auto naar school te brengen.
1 2 3 4 5 6. mijn kind geen goede fiets of step heeft.
1 2 3 4 5
7. ik wil dat mijn kind beter wordt in fietsen of steppen.
1 2 3 4 5 7. hij/zij dat zelf niet wil 1 2 3 4 5
8. ik wil dat mijn kind meer inzicht krijgt in het verkeer.
1 2 3 4 5 8. ik dat zelf niet graag doe en ik dat ook mijn kind niet wil opleggen.
1 2 3 4 5
Dat was het! Kijk nog eens na of je alle vragen hebt ingevuld.
Wil je nog iets kwijt over hoe je kind naar school komt of over jullie gezinssituatie? Schrijf dit
dan hieronder op:
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Dankjewel dat je wil meedoen aan ons onderzoek! Wim, Merel, Alison & Lotte
Bijlage 5. Vragenlijst voor kinderen 5 april 2019
Hey hallo!
Op de eerste plaats dankjewel omdat je al zo goed meewerkte aan ons onderzoek
over waarom kinderen wel of niet met de fiets of te voet of met een step of zo
naar school komen, in plaats van met de auto!
Dit is de laatste stap in dit onderzoek, nog een kort vragenlijstje om in te vullen.
Je school en je ouders zijn akkoord dat wij dit onderzoek doen. Natuurlijk hopen
wij dat jij ook zelf wil meedoen aan dit onderzoek.
De meeste vragen die gesteld worden hebben de volgende vorm: Een uitspraak,
bv. “Ik lust graag tomaten”, gevolgd door vijf smiley’s:
en die betekenen het volgende, van links naar rechts:
Past helemaal niet bij mij
Past niet bij mij
Past een beetje bij mij
Past bij mij Past heel goed bij mij
De eerste rode smiley betekent dus dat jij helemaal geen tomaten lust. De laatste
groene dat jij heel erg graag tomaten lust.
Niet alle vragen hebben deze vorm, lees dus altijd goed de uitleg bovenaan de
pagina. Vul alles eerlijk in!
Dankjewel voor je medewerking!
Wim, Merel, Alison & Lotte
Eerst enkele vragen over wie jij bent
Vul in:
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
LEEFTIJD: Ik ben …… jaar oud.
Kleur het bolletje bij het juiste antwoord (slecht 1 bolletje per vraag kleuren!)
IK HEB een fiets
geen fiets
IK WOON heel ver van de school
ver van de school
niet zo ver van de school
vlak bij de school
IK KOM NAAR SCHOOL met de auto, mijn mama of papa brengt en haalt mij.
met de fiets
te voet
met een step
soms met de fiets of step of te voet, soms met de auto
Waarom fiets of step jij of kom jij te voet naar school?
Hieronder vindt je een aantal vraagjes met allemaal mogelijke redenen waarom jij met de fiets of te voet naar school gaat of zou kunnen gaan (als je dat nu nog niet doet). Je mag bij elke vraag de smiley omcirkelen die het best bij jouw past.
Past helemaal
niet bij mij Past niet bij
mij Past een
beetje bij mij Past bij mij Past heel
goed bij mij
Ik kom met de fiets, step of te voet naar school of zou dat doen…
omdat anderen (mijn ouders, vrienden, leerkrachten…) mij verplichten om met de fiets of te voet te komen.
omdat anderen (mijn ouders, vrienden, leerkrachten…) dit van mij verwachten.
omdat ik een beloning krijg als ik met de fiets, step of te voet kom.
omdat ik een straf krijg als ik niet met de fiets, step of te voet kom.
omdat ik wil dat anderen (mijn ouders, vrienden, leerkrachten…) denken dat ik sportief ben.
omdat ik bang ben dat anderen (mijn ouders, vrienden, leerkrachten…) het niet leuk zouden vinden als ik niet fiets of step of te voet naar school kom.
omdat ik zelf vind dat ik met de fiets, step of te voet moet komen.
omdat ik me schuldig zou voelen als ik niet met de fiets, step of te voet zou komen.
omdat ik beter wil worden in fietsen of steppen.
omdat ik beter wil worden in het verkeer.
Ik kom met de fiets, step, of te voet naar school of zou dat doen…
omdat ik de lucht in Bredene niet wil vervuilen.
omdat fietsen, steppen en te voet gaan gezond is.
omdat ik fietsen, steppen of te voet gaan leuk vind.
omdat ik graag fiets, step of te voet ga.
omdat ik blij ben als ik fiets, step of te voet ga.
omdat ik graag wil fietsen, steppen of te voet gaan.
Hoe voel je jezelf als je fietst, stept of wandelt?
Hieronder vindt je een aantal vraagjes over mogelijke gevoelens die je kan hebben tijdens het fietsen,
steppen of wandelen, naar school of op andere momenten. Je mag het gezichtje omcirkelen dat het
best bij jouw past.
Past helemaal niet bij mij
Past niet bij mij
Past een beetje bij mij
Past bij mij Past heel goed bij mij
Ik voel me goed als ik aan het fietsen, steppen of wandelen ben.
Ik vind het leuk om buiten te zijn.
Ik vind fietsen, steppen of wandelen helemaal niet lastig.
Ik geniet van fietsen, steppen of wandelen.
Ik ben blij als ik aan het fietsen, steppen of wandelen ben.
Wat vond jij van de beloning?
Hieronder vindt je een aantal vraagjes over de beloning. Je mag bij elke vraag de smiley omcirkelen die
het best bij jouw past.
Past helemaal niet bij mij
Past niet bij mij
Past een beetje bij mij
Past bij mij Past heel goed bij mij
Ik vond de beloning leuk.
Ik vond het doel haalbaar.
Ik heb meer gefietst/gestept/gewandeld dan anders omdat ik het doel wou halen.
Ik vind dat het doel lager moest liggen.
Als er geen beloning was geweest, zou ik niet met de fiets/step/te voet naar school gekomen zijn.
Wil je nog iets kwijt over de beloning of waarom je denkt dat het doel wel/niet werd bereikt? Schrijf
dit dan hieronder op:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Dat was het voor deze keer! Kijk nog eens na of je alle vragen hebt ingevuld. Wil je nog iets kwijt over
hoe jij naar school komt? Schrijf dit dan hieronder op:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Dankjewel dat je wil meedoen aan ons onderzoek! Wim, Merel, Alison & Lotte
Hoofddoel: opwekken van geïdentificeerde motivatie bij het kind Doelstellingen: kind is op de hoogte van de voordelen van actief transport
1. Kinderen zijn op de hoogte van de positieve effecten van actief transport op de gezondheid, bijvoorbeeld je wordt sterker, minder snel ziek, minder dik...
2. Kinderen zijn op de hoogte van de positieve effecten van actief transport op financieel vlak
3. Kinderen zijn op de hoogte van de positieve effecten van actief transport op het milieu
Bijlage 6. Uitwerking Workshop 1
WIE? Merel, Lotte & Alison + 3 extra psychologen in opleiding om te helpen begeleiden
WANNEER? 15/03, Don Bosco: 10u-11u40; De Dorpslinde: 13u15-15u
TIMETABLE DON BOSCO
TIMETABLE DE DORPSLINDE
13u15-13u30 Welkom en tekenen
13u30-13u45 Overlopen wat getekend + labels zoeken
13u45-14u Quiz
14u-14u15 Uitleg spel
14u15-14u45 Spel
14u45-15u Debriefing + evaluatie
ACTIVITEIT: Methodiek 1: Tekenen Locatie: eigen klaslokaal (de 2 klassen apart) De sessie begint met de vraag hoe jouw ideale wereld eruit ziet. We vragen de kinderen: “Teken hoe jouw ideale wereld er zou uitzien, teken wanneer je super blij bent, teken wat jou gelukkig maakt.” De kinderen tekenen dit op een groot blad in groepjes van 4.
10u-10u15 Welkom en tekenen
10u15-10u30 Overlopen wat getekend + labels zoeken
10u30-10u45 Quiz
10u45-11u Uitleg spel
11u-11u30 Spel
11u30-11u40 Debriefing + evaluatie
Vervolgens vragen we aan de kinderen wat ze hebben getekend. We schrijven op het bord wat de kinderen vertellen, en we schrijven dit direct geclusterd in 3 categorieën: gezondheid, milieu en financieel. We geven nog geen naam aan de categorieën, maar maken de indeling zelf. Achteraf vragen we aan de kinderen of ze kunnen raden waar die categorieën mee te maken hebben, en ze dus zo zelf de labels van de categorieën raden. Daarna vertellen wij hen dat wij wel iets weten dat kan helpen om die dingen te realiseren, namelijk actief transport. We zeggen: “Want inderdaad, actief transport is goed voor je gezondheid, voor het milieu en voor je portemonnee. We zullen nu een korte quiz doen om te tonen welk effect fietsen op die drie dingen heeft. Kijk maar eens voor jezelf wat je er allemaal al van weet.”
Methodiek 2: Quiz Locatie: eigen klaslokaal (de 2 klassen apart) De kinderen moeten raden hoe groot de impact is van fietsen op milieu, gezondheid en financieel
vlak.
Het raden gaat als volgt: We stellen een vraag (bijvoorbeeld “Stel dat heel de klas een jaar lang met
de fiets naar school komt, hoeveel bomen worden er dan gered?”). Vervolgens tonen we een blad
met daarop 3 keuzemogelijkheden, elke keuzemogelijkheid komt overeen met een kleur (in het
voorbeeld van de bomen is optie rood 45 bomen, optie geel 85 bomen en optie groen 161 bomen).
De kinderen hebben 3 kaarten in hun handen, een rode kaart, een gele en een groene. Ze denken na
wat het juiste antwoord is en ze steken de kaart met het overeenkomende kleur in de lucht.
Vervolgens vertellen wij wat het juiste antwoord is.
De vragen:
1. Stel dat heel de klas een jaar lang met de fiets naar school komt, hoeveel bomen worden er dan gered? ANTWOORD (berekend op basis van de Excel file, op basis van de volgende aantallen: een klasgroep van gemiddeld 19 kinderen, die gemiddeld 2 km van school wonen) 161 bomen. Er zouden 161 bomen nodig zijn om al de vuile lucht te zuiveren die werd uitgelaten moest iedereen van de klas een heel jaar lang met de auto naar school gekomen zijn. “Er is meer vuile lucht dan wat de bomen kunnen zuiveren, er zijn dus bomen tekort. Dus hoe meer we met de autorijden, hoe groter we het probleem maken, en hoe onzuiverder de lucht wordt die we inademen.”
2. Stel dat jij een heel jaar lang met de fiets naar school komt, hoeveel centen sparen je ouders dan uit? ANTWOORD: 312.20 euro spaar je uit aan autokosten zoals brandstof en onderhoud. “Met die centen kun je wel veel leuke andere dingen doen hé!”
3. Stel dat jij te veel Twixen hebt gegeten, maar je komt een hele week lang met de fiets naar school, hoeveel Twixen verdwijnen er dan uit je buik? ANTWOORD: 2. “Dus je zal minder snel dik worden als je fietst, bovendien word je van fietsen ook sterker en fitter.”
Methodiek 3: Spel Locatie: bij mooi weer op de speelplaats, bij regenweer in de turnzaal (de 2 klassen samen) Doel: Het spel bestaat uit 2 luiken: enerzijds is het de bedoeling om een zo groot mogelijk bos te bouwen, en anderzijds is het de bedoeling om het fietsraster zo goed mogelijk aan te vullen. Bij beide luiken zijn punten te verdienen, en het team dat alles bij elkaar de meeste punten heeft, wint. Groepsverdeling: We verdelen ze in groepen op basis van hun klasnummer. Er zijn 3 groepen (gelijke mix van jongste en oudste graad). Elke groep heeft een kampje. Iedere groep is 1 van de fietsvoordelen. 1 groep is de euro, 1 groep is de Twix, 1 groep is de boom Ieder team heeft in het kamp een potje met kaartjes staan van hun eigen soort (dus kleine eurokaartjes, kleine Twixkaartjes en kleine boomkaartjes). Ieder kind mag altijd maar 1 kaartje van zijn eigen soort bij zich hebben. Verloop: Het spel gaat zoals een klassiek bosspel:
Als 2 kinderen van een verschillend team elkaar tikken doen ze blad-steen-schaar. De winnaar krijgt het kaartje van de verliezer. De winnaar moet dit gekregen kaartje naar zijn kamp brengen. De verliezer heeft nu geen kaartje meer en moet naar zijn kamp om een nieuw kaartje te halen. De kaartjes die je wint worden verzameld in het kamp: Als je 5 euro’s hebt, 5 Twixen en 5 bomen, mogen er 2 kinderen (een kind van de jongste graad en een kind van de oudste graad) daarmee naar de boswachter (begeleider die in een hoekje apart zit). Als je naar de boswachter gaat, moet je de 2 steps nemen die in het kamp liggen. Kinderen die op de step staan kunnen niet aangetikt worden door andere kinderen. Maar als je de steps gebruikt voor andere dingen dan naar de boswachter gaan, dan krijgt dat team strafpunten. Bij de boswachter kunnen de kaartjes ingewisseld worden om een bos te planten (dit zijn afbeeldingen van bossen, door de kaartjes in te wisselen mag je zo’n afbeelding uitknippen en op een groot blad plakken, ieder team heeft zijn eigen blad en bouwt dus zijn eigen bos). Terwijl het kind van de jongste graad aan het knippen en plakken is, mag het kind van de oudste graad gedurende 5 seconden naar het fietsraster vol tekeningen kijken. In hun eigen kamp ligt hetzelfde raster, alleen is dit raster nog leeg. Dit raster moeten ze proberen aan te vullen, identiek aan het raster bij de boswachter (bijvoorbeeld: het kind heeft 5 seconden om het raster te bekijken, hij ziet dat bij A1 een fietshelm staat, dit moet hij proberen te onthouden en natekenen in het raster van zijn team enzoverder tot het raster compleet is. Stel dat het kind meerdere dingen kan onthouden, des te beter, de enige regel is dat het kind slechts 5 seconden naar het raster mag kijken (dus ook niets opschrijven). Als het kind het niet meer weet, of die tekening hadden ze al gevonden, dan is dat jammer, maar zullen ze opnieuw moeten betalen met kaartjes om naar het raster te mogen kijken). Er is ook nog een dieselman (begeleider). Als hij je tikt moet je jouw kaartje afgeven. De dieselman kan daarmee naar de boswachter om daar bos kapot te maken. Per kaart dat de dieselman geeft aan de boswachter kan hij een stuk bos van dat team vernielen (bv de dieselman tikt iemand van team euro: die persoon geeft zijn euro af, met die euro gaat de dieselman naar de boswachter, daar geeft hij de euro af, en vernielt hij een stuk bos van het team de euro’s). Einde: als de tijd om is Puntentelling: Per gepland bos, krijg je een punt (vernielde bossen tellen niet mee) en per tekening in het raster die klopt krijg je ook een punt. Het team met de meeste punten, wint.
Debriefing: Locatie: bij mooi weer op de speelplaats, bij regenweer in de turnzaal (de 2 klassen samen) De winnaars van het spel worden bekend gemaakt + er wordt uitgelegd dat er eigenlijk wel meer bossen waren gepland door iedereen, maar dat de Dieselman die bossen heeft vernield, en dat dit in het echte leven eigenlijk ook zo is: hoe mee we met de auto rijden, hoe meer bomen er nodig zijn om al die vuile lucht te zuiveren. Maar het probleem is dat we niet meer bomen planten omdat we meer rijden, er zijn dus bomen tekort. Hierdoor kan niet al die vuile lucht gezuiverd worden, waardoor de lucht die we inademen helemaal niet zo zuiver is.
Evaluatie: Locatie: bij mooi weer op de speelplaats, bij regenweer in de turnzaal (de 2 klassen samen) We vragen:
• “Wie weet wat de drie grootste voordelen van actief transport zijn?”
ANTWOORD: beter voor het milieu, beter voor je gezondheid en beter voor je portemonnee
• “Vond je het leuk?” Wie het leuk vond gaat links gaan staan; wie het niet leuk vond rechts (wij tellen hoeveel kinderen waar staan).
Materiaallijst: • Grote bladeren om op te tekenen/ behangpapier
• Tekenmateriaal • Bord met stift of krijt • 3 A3 bladeren met de 3 keuzes
• kleurblaadjes voor de kindjes + 3 voor boven de A3’s
• kleine kaartjes van Twixen, boompjes en centjes
• bosjes (om te planten) • lijm/plakband
• scharen
• verkleedkleren voor de dieselman: zwarte cape
• 3 hoepels om het kamp duidelijk te maken
• 6 steps/loopfietsen
• 1 oplossingsrooster (in thema fiets) en 3 blanco A3’s voor bij de boswachter met naam team
Hoofddoel: opwekken van een competentiegevoel bij het kind Doelstellingen: kinderen voelen zich meer capabel/in staat om naar school te komen via actief transport
1. Kinderen zijn meer op de hoogte van wat veilig verkeer is 2. Kinderen zijn meer overtuigd van hun fietsvaardigheid
Bijlage 7. Uitwerking Workshop 2
Wie? Merel, Lotte en Alison + 3 extra psychologen in opleiding om te helpen begeleiden
Wanneer? 22/03, Don Bosco: 10u-11u40; De Dorpslinde: 13u15-15u
Timetable Don Bosco:
10u-10u15 Welkom en tekenen
10u15-10u30 Overlopen wat getekend
10u30-10u45 Quiz
10u45-11u Uitleg spel
11u-11u30 Spel
11u30-11u40 Debriefing + evaluatie
Timetable De Dorpslinde:
13u15-13u30 Welkom en tekenen
13u30-13u45 Overlopen wat getekend
13u45-14u Quiz
14u-14u15 Uitleg spel
14u15-14u45 Spel
14u45-15u Debriefing + evaluatie
Activiteit: Methodiek 1: Tekenen Locatie: eigen klaslokaal (de 2 klassen apart) Wie fietst er liever als hij zich veilig voelt? Steek je vinger in de lucht. En waarom voel je je dan veilig of fiets je dan liever? En wanneer voelen jullie zich veilig? En wat vinden jullie dan juist onveilig? Nu gaan we eens kijken wat jullie van veilig verkeer afweten. Per groepje (groepjes van 4 à 5) krijgen ze een groot blad met een simplistische fiets en een mensje. Ze moeten die fiets en het mensje vervolledigen (door te tekenen) tot hun ideale veilige fiets en
fietser. We geven dus de volgende opdracht: “Vervolledig de fiets en het kindje tot jullie denken dat de fiets en het kindje alles hebben dat nodig is om in orde en veilig te zijn. Teken de dingen waarvan je denkt dat die ontbreken.” Daarna overlopen we wat ze moesten tekenen. Het overlopen gebeurt op de volgende manier: hetzelfde blad dat de kinderen kregen (met fiets en mensje) hangt aan het bord, we vragen aan de kinderen wat ze getekend hebben en we plakken het effenaan op de fiets en kind (bijvoorbeeld: iemand zegt voorlicht, dan plakken we een afbeelding van een voorlicht op de fiets).
Dit zijn de dingen die ze moeten toevoegen:
• Bel
• Reflector vooraan
• Reflector achteraan
• Pedaalreflectoren
• Reflectoren op de wielen of de banden
• 2 remmen
• (’s nachts of wanneer je niet goed ver kan zien bijvoorbeeld door mist of sneeuw) voorlicht
• (’s nachts of wanneer je niet goed ver kan zien bijvoorbeeld door mist of sneeuw) achterlicht
• (niet verplicht) fluojasje
• (niet verplicht) helm
reflector Reflector op de wielen
Methodiek 2: Quiz Locatie: eigen klaslokaal (de 2 klassen apart) Een korte quiz over verkeersborden die relevant zijn voor kinderen. We geven telkens een betekenis (van een verkeersbord), en dan vragen we welk verkeersbord deze betekenis heeft. We tonen een blad met daarop 3 verkeersborden, elk verkeersbord komt overeen met een kleur (bijvoorbeeld: optie rood ‘pictogram voor verboden toegang’, optie geel ‘pictogram voor voorrang verlenen’ en optie groen ‘pictogram voor stoppen’). De kinderen hebben 3 kaarten in hun handen, een rode kaart, een gele en een groene. Ze denken na wat het juiste antwoord is en ze steken de kaart met het overeenkomende kleur in de lucht. Vervolgens vertellen wij wat het juiste antwoord is. Het juiste bord hangen we dan op aan het bord.
De vragen: https://www.gratisrijbewijsonline.be/bordenwet/bordenwet.htm 1. “Verboden richting voor iedere bestuurder” 2. “Oversteekplaats voor voetgangers” 3. “Overweg zonder slagbomen” 4. “voorrang verlenen” 5. “voorrang van rechts” 6. “Verbod aan het volgend kruispunt af te slaan in de richting door de pijl aangegeven”
7. “Verplicht fietspad” 8. “Verplichting de door de pijl aangeduide richting te volgen” 9. “Verboden toegang voor bestuurders van rijwielen”
Op het einde van de quiz overlopen we nog eens alle verkeersborden (die aan het bord hangen) en vragen we wat het betekent. En nog eens duidelijk zeggen dat wanneer het bord in een blauwe cirkel staat je iets moet doen, en wanneer het in een rode cirkel staat je iets niet mag doen.
Methodiek 3: Spel Locatie: bij mooi weer op de speelplaats, bij regenweer in de turnzaal (de 2 klassen samen) Vooraf doorgeven: De leerkrachten moeten vooraf de fietsen per klas op de speelplaats zetten. De extra begeleidende psychologen (onze medestudenten) gaan die fietsen dan (terwijl wij de sessie geven) in groepjes van 8 verdelen en vastzetten met sjortouw en een cijferslot. (er zullen 5 groepjes zijn van 8, waarbij oud en jong gemixt zullen worden)
Uitleg: “Wij willen zien hoe goed jullie kunnen fietsen en hoe behendig jullie zijn. Maar een grapjas heeft jullie fietsen vastgeketend, dus jullie kunnen ons nog niets tonen van jullie kunsten. Het is de bedoeling dat jullie zo snel mogelijk de code van het fietsslot ontcijferen en daarna om de beurt het parcours veilig en behendig afleggen. De groep die als eerste het parcours heeft afgelegd, wint. In dit spel gaat het om competentie (dus wij willen zien hoe goed jullie kunnen fietsen) maar het gaat ook om veiligheid, dus als wij zien dat je onveilig en gevaarlijk fietst, krijg je een boete: dat wil zeggen dat je 10 seconden moeten blijven staan. En zo zal je dus belangrijke tijd verliezen. Als je fietst op het parcours moet je een fluojas aanhebben, jullie krijgen maar 1 fluojas, dus je zal om de beurt moeten fietsen en de fluojas doorgeven. Iedereen kan wel met zijn eigen fiets fietsen. Je hebt 4 cijfers nodig om het slot te openen. Er zijn ook 4 opdrachten. De eerste opdracht ligt al klaar bij jullie fietsen. Als je die opdracht hebt volbracht komt er 1 iemand naar ons met het resultaat, als het juist is, krijg je van ons het eerste cijfer van de code en een volgende opdracht. Als die volbracht is kom je weer naar ons, en als het juist is krijg je het volgende cijfer van de code en een derde opdracht. Enzoverder tot jullie de code hebben gevonden. 1 opdracht zal altijd uit 2 delen bestaan, 1 voor de oudste kinderen en 1 voor de jongste kinderen, het zal duidelijk zijn wat voor wie is. Het is de bedoeling dat je dat volgt. Stel natuurlijk dat de oudste kinderen al klaar zijn (of omgekeerd) mogen ze altijd de jongere kinderen wat helpen.”
De opdrachten: (we geven telkens 2 varianten van dezelfde opdracht (een gemakkelijke en een moeilijkere, zodanig dat jong en oud zich kunnen uitleven)
1. Puzzel: Je bent niet meer zichtbaar, maak zo snel mogelijk het kapot voorlicht en achterlicht. 2. Kruiswoordraadsel: met vragen zoals ‘welk kleur heeft een stopbord?’ (bij het ene
kruiswoordraadsel komen ze bijvoorbeeld ‘fiets’ uit en bij de andere ‘bel’ en dan moeten ze één woord komen zeggen tegen ons. En dan geven wij hen het cijfer.)
3. Woordzoeker: JULLIE ZIJN AL JULLIE FIETSONDERDELEN KWIJT, zoek: wiel, voorlicht, bel… (bij de ene zoeker komen ze bijvoorbeeld ‘fiets’ uit en bij de andere ‘bel’ en dan moeten ze één woord komen zeggen tegen ons. En dan geven wij hen het cijfer.)
4. Zoek de zeven verschillen
Debriefing: Locatie: bij mooi weer op de speelplaats, bij regenweer in de turnzaal (de 2 klassen samen) De winnaars van het spel worden bekend gemaakt. Maar we vertellen ook dat we gezien hebben dat iedereen wel veilig en behendig kan fietsen, en dat we ook gezien hebben dat ze al veel weten over het verkeer en de verkeersveiligheid, doordat ze de opdrachten goed hebben afgelegd.
Evaluatie: Locatie: bij mooi weer op de speelplaats, bij regenweer in de turnzaal (de 2 klassen samen) We vragen:
• “Wie heeft er het gevoel dat hij nu beter weet hoe je veilig kan fietsen?” (ja: maak je groot; nee: maak je klein)
• “Wie vond het leuk?” (ja: maak je groot; nee: maak je klein)
(Wij tellen hoeveel kinderen zich groot maken).
Materiaallijst:
• Eenvoudige fiets + mannetje (voor ieder groepje een exemplaar) • Tekenmateriaal • Eenvoudige fiets + mannetje (voor aan het bord) • Afbeeldingen van de dingen die we op de fiets en het mannetje zullen moeten plakken
• Magneten/plakband (afhankelijk van het soort bord) • Kleurkaartjes
• A3 bladeren met telkens 3 verkeersborden op
• A4 bladeren van de juiste verkeersborden (om op te hangen) • Spel:
o Fluitje o Materiaal om fietsparcours te maken
▪ Wip ▪ Hoepels ▪ Kegels ▪ Krijt ▪ …
o fietsen van de kinderen o sjortouw (dubbel) o 5 sloten met 4 cijfers o de opdrachten
▪ kapot voorlicht (moeilijke puzzel) ▪ kapot achterlicht (makkelijke puzzel) ▪ bladeren om de puzzel op te lijmen ▪ lijm ▪ kruiswoordraadsel (gemakkelijk en moeilijke versie)
▪ stylo’s ▪ woordzoeker (gemakkelijk en moeilijke versie) ▪ zoek de verschillen (gemakkelijk en moeilijke versie)
Hoofddoel 1: opwekken van een verbondenheidsgevoel bij het kind 1. Kinderen weten met wie ze samen naar school kunnen komen 2. Kinderen weten dat leeftijdsgenoten ook actief transport gebruiken
Hoofddoel 2: opwekken van intrinsieke motivatie voor actief transport bij het kind 1. Kinderen ervaren dat actief transport plezierig kan zijn
Bijlage 8. Uitwerking Workshop 3
WIE? Merel, Lotte & Alison + 3 extra psychologen in opleiding om te helpen begeleiden
WANNEER? 29/03, Don Bosco: 10u-11u40; De Dorpslinde: 13u15-15u
TIMETABLE DON BOSCO
TIMETABLE DE DORPSLINDE
13u15-13u25 Welkom en filmpje
13u25-13u45 Vragenronde + ‘Wie woont waar’
13u45-14u45 Gekke fietsen + fotoboot
14u45-15u Evaluatie
ACTIVITEIT: Methodiek 1: Filmpje Locatie: eigen klaslokaal (de 2 klassen apart) We starten met de vraag wie er vandaag op een duurzame manier naar school is gekomen. Daarna vertellen we hen dat dit zeer goed is, en dat zij zeker niet de enige kinderen zijn die dat doen en tonen we het filmpje van Ketnet: https://www.ketnet.be/karrewiet/20-maart-2015-applaus-voor- fietsers
Methodiek 2: Vragenronde + oriëntatieleren Locatie: eigen klaslokaal (de 2 klassen apart) De klas gaat in een kring staan. Om de beurt mogen ze met de (grote) dobbelsteen gooien. Ieder cijfer op de dobbesteen komt overeen met een vraag (alle vragen hebben betrekking op het thema verbondenheid tijdens het fietsen/wandelen/skaten…). De vragen staan op een groot blad, zodanig dat de kinderen zelf kunnen zien op welke vraag ze moeten antwoorden. Wanneer een kind gegooid heeft en geantwoord heeft op de bijhorende vraag mag het kind even de groep verlaten om aan te duiden in Google Maps waar hij/zij woont (de woonplaats wordt aangeduid door er een ster te
10u-10u10 Welkom en filmpje
10u10-10u30 Vragenronde + ‘Wie woont waar’
10u30-11u30 Gekke fietsen + fotoboot
11u30-11u40 Evaluatie
plaatsen via de mogelijkheden van Google Maps, hier staat ook een begeleider bij). De kinderen in de kring doen gewoon door, en als de woonplaats is aangeduid sluit het kind opnieuw aan bij de kring.
De vragen voor de dobbelsteen:
1. Fiets je soms met iemand samen? Waarom en naar waar? 2. Wat is er leuk aan samen fietsen? 3. Wat zouden de voordelen kunnen zijn van samen naar school komen?
4. Zijn er dingen die je niet zo leuk vindt aan samen fietsen? 5. Woon je dicht bij kindjes van de klas? Zo ja, bij wie? 6. Speel je soms met kindjes uit de klas samen buiten? Skaten, fietsen, steppen, ….
Als iedereen zijn woonplaats heeft aangeduid, gaan we de kaart bekijken en dan mag elk kindje 1 vriendje zoeken bij wie ze heel dicht wonen. Daarna vertellen we hen dat ze dus heel gemakkelijk met die kindjes uit de klas samen naar school kunnen komen.
Methodiek 3: Vrij spel Locatie: bij mooi weer op de speelplaats, bij regenweer in de turnzaal (de 2 klassen samen)
Activiteit: Er worden allerlei gekke fietsen aangeboden aan de kinderen (https://desven.be/circusmateriaal). De kinderen mogen zelf kiezen op wat ze rijden, en ze mogen vrij rondrijden met de gekke fietsen. Ze mogen ook naar het fotostandje komen waar ze een fotoshoot kunnen doen met hun vriendjes en de gekke fietsen. We doen ook een oproep om zelf dingen mee te nemen (step, waveboard, skeelers…) Doel: De kinderen ervaren het plezier van fietsen/skaten/steppen… En ze voelen de verbondenheid. Na de workshop worden de foto’s bezorgd aan de school om eventueel op te hangen in de klas, zodat de kinderen steeds herinnerd worden aan hoe leuk fietsen/skaten/steppen… is.
Evaluatie: Locatie: bij mooi weer op de speelplaats, bij regenweer in de turnzaal (de 2 klassen samen) We vragen:
• “Wie gaat er wel eens proberen om samen met een vriendje naar school te komen?”
Wie niet: gaat links staan; wie wel: gaat rechts staan
• “Wie vond het vandaag leuk?” Wie niet: gaat links staan; wie wel: gaat rechts staan
• “Wie fietst er nu liever dan voor de workshops?”
Wie niet: gaat links staan; wie wel: gaat rechts staan
Materiaallijst: • Grote bladeren met de vragen voor tijdens het dobbelen
• Dobbestenen
• Gekke fietsen
• Eigen fiets/steps/skeelers…
• Camera
• Gadgets voor de fotoshoot
o Bellenblazers o Attributen op een stok o Kader o Fluohesjes o Paraplu’s
VBS Duinen 4e lj Don Bosco 6e lj
Bijlage 9. Voorbeeld Fitometer
Bijlage 10. Dagboek over transport
Hey hallo!
Wij weten nu al hoe jij je in de afgelopen maanden naar school kwam, maar wij willen ook graag weten
hoe je jezelf verplaatst als je ergens anders naartoe gaat. Zou jij daarom tijdens de Paasvakantie per
dag kunnen opschrijven waar je naartoe bent geweest en hoe je daar bent geraakt?
Het is een beetje zoals een dagboekje, waarin je iedere avond schrijft waar je overal bent geweest (vul
in!) en hoe je jezelf verplaatst hebt (omcirkel of vul aan). Je zal zien dat er meerdere vakjes zijn voor
één dag, dat is wanneer je naar meerdere plaatsen bent geweest op dezelfde dag. Als je heel de dag
thuis bent gebleven, dan vul je niets in voor die dag. Hieronder kan je een voorbeeldje vinden.
Dankjewel om eerlijk in te vullen!
Donderdag 17/01
Ik ben naar ……mijn vriend…… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/…………….
Ik ben naar ……de bAkker……… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/ …de step…
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Zaterdag 6 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Zondag 7 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Maandag 8 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Dinsdag 9 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Woensdag 10 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Donderdag 11 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Vrijdag 12 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Zaterdag 13 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Zondag 14 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Maandag 15 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Dinsdag 16 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Woensdag 17 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Donderdag 18 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Vrijdag 19 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Zaterdag 20 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
KLAS: ……………………………
NAAM: ………………………………..
Zondag 21 april
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Ik ben naar ……………..….…………… gegaan, en ik deed dit met de auto/fiets/bus/trein/te voet/……………
Top Related