Het stressmechanisme:The missing linkStress, stressgerelateerde aandoeningen en hart- en vaatziekten
Het stressmechanisme: The missing link
Stress, stressgerelateerde aandoeningen en hart- en vaatziekten
Dit rapport is uitgebracht in het kader van het programmaHart voorMensen,
www.hartstichting.nl/hartvoormensen
Redactie
Jos van Erp
Rebecca Schouten
BirgitteWammes
Ineke vanDis
ISBN/EAN 978-90-75131-66-6
NUR-code 870
1 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Sprekers / Auteurs
Prof. dr. Marleen van Baak, Bijzonder Hoogleraar Fysiologie van Obesitas, Uni-
versiteit Maastricht
Dr. Jan van Dixhoorn, Arts, Adem- en Ontspanningstherapeut, Centrum voor
Adem- en Ontspanningstherapie, Amersfoort
Prof. dr. Lorenz van Doornen, Hoogleraar Gezondheidspsychologie, Universiteit
Utrecht
Patrick, Medewerker De Hart&Vaatgroep, Soesterberg
Prof. dr. Eco de Geus, Hoogleraar Biologische Psychologie, Vrije Universiteit
Amsterdam
Prof. dr. Boudewijn van Houdenhove, Psychiater, Buitengewoon Hoogleraar
Medische en Gezondheidspsychologie, Katholieke Universiteit Leuven
Prof. dr. Peter de Jonge, Hoogleraar Depressie en Somatische Ziekte, Inter-
disciplinary Center of Psychiatric Epidemiology (ICPE), Center of Research on
Psychology in Somatic Diseases (CoRPS), Universitair Medisch Centrum
Groningen en Universiteit van Tilburg
Dr. Nina Kupper, Universitair Docent departement Medische Psychologie en
Neuropsychologie, Center of Research on Psychology in Somatic Diseases
(CoRPS), Universiteit van Tilburg
Dr. Joost van Melle, Cardioloog, Universitair Medisch Centrum Groningen
Dr. Ivan Nyklíček, Universitair Hoofddocent departement Medische Psychologie
en Gezondheidspsychologie, Center of Research on Psychology in Somatic
Diseases (CoRPS), Universiteit van Tilburg
2 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Drs. Marianne van Oosterhout, Projectmanager project Checkstandaard, Neder-
landse Hartstichting
Prof. dr. Brenda Penninx, Hoogleraar Epidemiologie van Psychiatrische Aandoe-
ningen, VU Medisch Centrum
Dr. Frans Pouwer, Onderzoeker departement Medische psychologie en Neuro-
psychologie, Center of Research on Psychology in Somatic Diseases (CoRPS),
Universiteit van Tilburg
Prof. dr. Harold Snieder, Hoogleraar Genetische Epidemiologie, Universitair
Medisch Centrum Groningen
Drs. Anne-Margreet Strijbis, Projectmanager Zorgstandaard vasculair risicoma-
nagement, Nederlandse Hartstichting
Drs. Frank Vernooij, Klinisch Psycholoog, Cliëntgericht Psychotherapeut, Mesos
Medisch Centrum
Met dank aan
De deelnemers aan de expertmeeting ‘Het stressmechanisme: The missing link’
die plaatsvond op 31 oktober 2008 in De Hartenark te Bilthoven.
3 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Inhoudsopgave
Ten geleide 6
Aanleiding 6
Inleiding 6
Programma 7
Leeswijzer 9
Deel 1: Theoretisch kader 11
1. Het stressmechanisme: begrippenkader 12
Jos van Erp
2. Stress: mijlpalen in theorie en onderzoek 18
Lorenz vanDoornen
3. Een perspectief over stress, levensstijl en het ontstaan van ziekte 33
Boudewijn vanHoudenhove
4. De relatie tussen stress en hart- en vaatziekten 47
Joost vanMelle
5. Vraagtekens bij stress 57
Peter de Jonge
Deel 2: Werkingsmechanismen 69
6. Pathofysiologischemechanismen in de relatie tussen stress en hart- 70
en vaatziekten: van autonoom zenuwstelsel tot immuunsysteem
Nina Kupper
7. Multicausaliteit bij het ontstaan van hart- en vaatziekten: 81
interactie tussen erfelijkheid en omgeving bij hoge bloeddruk
Harold Snieder
8. Individuele verschillen in stressreactiviteit 91
Eco de Geus
4 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Deel 3: Comorbiditeit 101
9. Stress als mechanisme in comorbiditeit tussen hart- en vaatziekten 102
en depressie
Brenda Penninx
10. De rol van het stressmechanisme in de relatie tussen diabetes type 2, 109
depressie en hart- en vaatziekten
Frans Pouwer
11. De rol van stress bij de ontwikkeling van obesitas en de relatiemet 128
hart- en vaatziekten
Marleen van Baak
Deel 4: Interventies 136
12. Biomedische interventies bij depressie ende invloedophart- envaatziekten 137
Peter de Jonge
13. De invloed van ontspanningsinstructie op het hanteren van stressoren 143
Jan vanDixhoorn
14. De invloed van aandachtgerichte training (mindfulness) op een 152
ontspoord stressmechanisme en de relatiemet hart- en vaatziekten
IvanNyklícek
Deel 5: Zorg 158
15. Stresshantering in de zorgpraktijk: mindfulnesstraining in het 159
MesosMedisch Centrum
Frank Vernooij & Patrick
16. Stress onderbrengen in richtlijnen voor zorg: schipperen tussen 163
wetenschap en zorgpraktijk
Anne-Margreet Strijbis &Marianne vanOosterhout
Samenvatting 171
Referenties 175
Conclusie 176
5 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Ten geleide
Aanleiding
Stress is verworden tot een containerbegrip dat zo algemeen is dat het weinig
toegevoegde waarde heeft bij de verklaring van relaties tussen hart- en vaatziek-
ten (HVZ) en stress. In de volksmond is stress een term die verwijst naar negatief
ervaren spanning.Hierbij kan stress verwijzen naar een gebeurtenis die spanning
veroorzaaktmaar ook naar de spanning die het gevolg is van die gebeurtenis.
Deze spanningenworden vervolgensweer beschouwd als de oorzaak voor allerlei
psychische en lichamelijke ongemakken en aandoeningen. Er zijn duidelijke aan-
wijzingen dat er verbanden zijn tussen stress enHVZ. Specificering van deze
verbanden is echtermoeilijk in verbandmet de geschetste onduidelijkheid van
het begrip ‘stress’. In dit verslagwordt het begrip ‘stress’ verduidelijkt door het
op te vatten als een proces of werkingsmechanisme dat verbanden duidelijk
maakt tussen variabelen op psychisch en fysiologisch gebied. Deze benadering
wordt ondersteund door wetenschappelijk onderzoekwaaruit blijkt dat er
onderscheid gemaaktmoet worden tussen verschillende soorten stress, dat er
mediërende enmodererende factoren zijn, dat er rekeningmoet worden
gehoudenmet persoonlijke of erfelijke kwetsbaarheid en dat omgeving en
leefstijl een rol spelen.Het uitgangspunt bij de verduidelijking van het begrip
is dan ook dat ‘stress’ geen onafhankelijke op zichzelf staande variabele is,
maar een proces waarin interactie plaatsvindt tussen omgeving, psyche en
lichaam. Centraal hierbij staat het stressmechanisme dat bij (ingrijpende)
veranderingen in de omgeving aanpassingen op psychisch en lichamelijk
gebied aanstuurt.
Inleiding
Met het programmaHart voorMensenwerkt deNederlandseHartstichting aan
de verbetering van de kwaliteit van leven vanmensenmet een hart- of vaatziekte.
Dit gebeurt door het realiseren van eenmeer integrale zorg bij hart- en vaatziek-
ten. Dit is zorg waarin zowel aandacht is voor de lichamelijke als de psycho-
sociale aspecten van de ziekte. Uitgangspunt hierbij is dat het bevorderen van de
kwaliteit van leven op zichzelf een belangrijk doel is en dat, hiernaast, door de
bevordering vanwelbevinden ook de lichamelijke gezondheid verbetert.Het
programma beweegt zich dan ook op het grensgebied tussen het psychosociale
6 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
en het biomedische domein.Belangrijke vragen vanuit het programmabetreffen
de relatie tussen stress en stressgerelateerde aandoeningen, zoals angst en
depressie, en het ontstaan en de verdere ontwikkeling vanHVZ.Een antwoord op
deze vragen vormt de basis voor de ontwikkeling van zorg op dit gebied.
Omkennis op dit gebied te inventariseren werd de expertmeeting ‘Het stress-
mechanisme: Themissing link’ georganiseerd waarvan hier verslag wordt
gedaan.
Wat is stress, hoe heeft het invloed op hart- en vaatziekten enwat kunnenwe
er aan doen? Deze vragen stonden bij de expertmeeting centraal. De term ’stress-
mechanisme’ uit de titel verwijst naar hetmechanisme dat de interactie
beschrijft tussen subjectief ervaren spanning en de fysiologie van het lichaam,
waaronder het cardiovasculaire systeem.Met ’Themissing link’wordt verwezen
naar dit stressmechanisme als de verbindende schakel tussen de psyche en het
lichaam en daarmee tussen het psychosociale en het biomedische domein.
De laatste decennia worden steedsmeer leemtes in de beschrijving van dit
stressmechanisme ingevuld via de psychologie, (neuro)fysiologie, immunologie,
genetische epidemiologie en endocrinologie.Hierdoor wordt steeds duidelijker
hoe psychische en fysiologische factoren samenhangen en hoe langdurige over-
belasting van het stressmechanisme kan resulteren in psychische en
fysiologische pathologie.
Voor het realiseren vanmeer integrale zorg is behoefte aan een werkings-
mechanisme dat de verbanden tussen biologische, psychologische en sociale
aspecten bij gezondheid en ziekte verklaart. Door een beter begrip van dit wer-
kingsmechanisme kunnen de verschillende domeinen van zorg beter op elkaar
worden afgestemd of geïntegreerd.Het stressmechanisme is hetmechanisme
dat een verklaring vormt voor het verband tussen deze gebieden.Met deze
expertmeeting hopenwe bij te dragen aan de verdere beschrijving hiervan zodat
het ‘stressmechanisme’ de plaats in kan nemen van het containerbegrip ‘stress’.
We hopen dat er zomeer duidelijkheid ontstaat over de verbanden tussen de
psychosociale en biomedische aspecten bij HVZ.
Programma
Tijdens de expertmeeting werden in de ochtend plenaire inleidingen gegeven
die het theoretische kader van het onderwerp schetsten. In demiddag vonden
vierminisymposia plaats over elk een ander deelonderwerp, namelijk werkings-
7 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
mechanismen, comorbiditeit, interventies en zorg. Specialisten belichtten het
deelgebied vanuit hun vakgebied,waarna een discussie volgde.Hieronder een
opsomming van de titels van de inleidingen en de namen van de inleiders.
Theoretisch kader
• Stress: mijlpalen in theorie en onderzoek. Prof. dr. Lorenz vanDoornen
• Een perspectief over stress, levensstijl en het ontstaan van ziekte.
Prof. dr. Boudewijn vanHoudenhove
• De relatie tussen stress hart- en vaatziekten.Dr. Joost vanMelle
• Vraagtekens bij stress. Prof. dr. Peter de Jonge
Werkingsmechanismen
• Pathofysiologischemechanismen in de relatie tussen stress en hart- en vaat-
ziekten: van autonoom zenuwstelsel tot immuunsysteem.Dr.Nina Kupper
• Multicausaliteit bij het ontstaan van hart- en vaatziekten: interactie tussen
erfelijkheid en omgeving bij hoge bloeddruk. Prof. dr.Harold Snieder
• Individuele verschillen in fysiologische stressactiviteit. Prof. dr. Eco de Geus
Comorbiditeit
• Stress als mechanisme in comorbiditeit tussen hart- en vaatziekten en
depressie. Prof. dr. Brenda Penninx
• De rol van het stressmechanisme bij de ontwikkeling van diabetes type 2,
depressie en de relatiemet hart en vaatziekten.Dr. Frans Pouwer
• De rol van stress bij de ontwikkeling van obesitas en de relatiemet hart- en
vaatziekten. Prof. dr.Marleen van Baak
Interventies
• Biomedische interventies bij depressie en de invloed daarvan op hart- en
vaatziekten. Prof. dr. Peter de Jonge
• De invloed van ontspanningsinstructie op het hanteren van stressoren.
Dr. Jan vanDixhoorn
• De invloed van aandachtgerichte training (mindfulness) op een ontspoord
stressmechanisme en de relatiemet hart- en vaatziekten.Dr. IvanNyklícek
8 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Zorg
• Stresshantering inde zorgpraktijk:mindfulnesstraining inhetMesosMedisch
Centrum.Drs.FrankVernooij&Patrick
• Stress onderbrengen in richtlijnen voor de zorg: schipperen tussenwetenschap
en zorgpraktijk.Drs.Anne-Margreet Strijbis&drs.Marianne vanOosterhout
Leeswijzer
Dit rapport bestaat uit vijf delen,Theoretisch kader,Werkingsmechanismen, Comorbi-
diteit, Interventies en Zorg, waarin verschillende deelgebiedenmet betrekking tot
het stressmechanisme belicht worden.Deze deelgebiedenworden door verschil-
lende auteurs beschreven vanuit hun specialisme en expertise. Door het
stressmechanisme centraal te stellen en dit te belichten vanuit verschillende in-
valshoekenwordt duidelijk hoe factoren uit verschillende onderzoeksdomeinen
elkaar beïnvloeden en bijdragen aan processen op het gebied van ziekte en ge-
zondheid.
In deel 1,Theoretisch kader, worden ontwikkelingen op het gebied van
onderzoek en theoriemet betrekking tot stress, stressgerelateerde aandoenin-
gen, ziekte en hart- en vaatziekte geschetst. Dit deel vormt een algemene
inleiding op het onderzoeksgebied. In dit deel worden eerst belangrijke
begrippenmet betrekking tot het stressmechanisme toegelicht. Dan volgt een
helikopterview op het onderzoeksgebied stress waarna via de relatie tussen
stress en ziekte steedsmeer ingezoomdwordt op de relatie tussen stress enHVZ.
In deel 2,Werkingsmechanismen, worden de verschillende componenten van
het stressmechanisme en hun onderlinge samenhang beschreven. Er wordt
duidelijk hoe bij overbelasting van het stressmechanisme verschillende van deze
componenten bij kunnen dragen aan de ontwikkeling vanHVZ. Verder komt
naar voren dat voor de verklaring van de relatie tussen stressoren enHVZ
uitgegaanmoet worden van eenmulticausaal model waarbij variabelen op het
gebied van erfelijkheid, omgeving, fysiologie, psychologie en gedragmet elkaar
interacteren.
In deel 3,Comorbiditeit, wordt de ontwikkeling van comorbide aandoeningen
-depressie, diabetes type 2 en obesitas- beschreven die het risico opHVZ doen
9 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
toenemen. Een verklaring voor het verband tussen deze aandoeningen enHVZ
wordt gezocht in overbelasting van het stressmechanisme. Beschrevenwordt dat
de ontregeling van het autonome zenuwstelsel en het endocriene systeem die
hierdoor kan ontstaan een gemeenschappelijke factor zou kunnen zijn bij het
ontstaan van al deze aandoeningen.
In deel 4, Interventies, worden enkele interventies beschreven op het gebied
van stresshantering. In het eerste hoofdstukwordt de tegenvallende effectiviteit
van interventies, enmet name van antidepressiva, bij hartpatiënten opmedische
uitkomstmaten besproken. In de daarop volgende hoofdstukkenwordt beschre-
ven hoe ontspanningstherapie en aandachtgerichte training vanuit een
gedragsmatige en psychologische invalshoek kan bijdragen aan de regulering
van het stressmechanisme.
In deel 5,Zorg, volgen eerst twee verhalen uit de praktijk van de zorg.Het
eerste vanuit het perspectief van de, psychosociale, behandelaar en het tweede
vanuit de hartpatiënt die hulp zoekt in verbandmet zijn angsten die ontstaan
zijn door zijn hartaandoening. In het laatste hoofdstukwordt beschreven
waaromhet, door gebrek aanwetenschappelijk bewijs, zomoeilijk is om stress
en stressgerelateerde aspecten vanHVZ tot onderdeel temaken van richtlijnen
en zorgstandaarden en daarmee van de dagelijkse zorgpraktijk.
10 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Deel 1: Theoretisch kader
Hoofdstuk 1: Het stressmechanisme: begrippenkader
Jos van Erp
Hoofdstuk 2: Stress: mijlpalen in theorie en onderzoek
Lorenz vanDoornen
Hoofdstuk 3: Een perspectief over stress, levensstijl en het ontstaan van ziekte
Boudewijn vanHoudenhove
Hoofdstuk 4: De relatie tussen stress en hart- en vaatziekten
Joost vanMelle
Hoofdstuk 5: Vraagtekens bij stress
Peter de Jonge
11 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 1
Het stressmechanisme: begrippenkaderDrs. Jos van Erp, Psycholoog / Programmacoördinator Hart voorMensen,Nederlandse
Hartstichting
Inhoudsopgave1.1 Inleiding
1.2 Het onderscheid tussen stressor en stressrespons
1.3 Fysiologie van het stressmechanisme
1.4 Stressoren en stressgevoeligheid
1.5 Chronische stress en pathologie
1.6 Stressreductie
1.7 Referenties
1.1 Inleiding
Het stressmechanisme is een gedurende het evolutieproces ontstaan aanpas-
singsmechanisme dat zorgt voor het vermogen om snel en adequaat te reageren
op veranderende (nood)situaties.Het betreft bedreigende situaties, zoals con-
frontatiemet een roofdier, waarin een snelle en krachtige reactie, zoals vluchten,
bepalend is voor overleving.
Dit stressmechanisme heeft een hoge reactiesnelheid door zijn autonome en
reflexmatige werking.Het reageert direct op bedreigende stimuli zonder dat
deze eerst op een hoger cognitief niveau verwerkt worden. Binnen fracties van
secondenwordt de fysiologie van het lichaam afgestemd op vlucht- of vecht-
gedrag.Deze afstemming bestaat uit aanpassingen die een adequate reactie
mogelijkmaken, zoals een verhoogde hartslag, een toegenomen bloedstroom
naar de ledematen en hersenen en een snellere ademhaling waardoor een
grotere alertheid en een stroom van voedingstoffen naar de relevante spieren
ontstaat. Hiernaast stolt het bloed eerder om eventuele verwondingen te
overleven en komen endorfines vrij die de pijndrempel verhogen. De energie
om dit alles te bewerkstelligen komt beschikbaar doordat fysiologische
systemen die niet direct noodzakelijk zijn voor het overleven van de noodsitua-
tie, zoals spijsvertering, doorbloeding van de huid en herstelprocessen, worden
stilgelegd.
12 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Houdt de dreiging langer aan dan zet dit mechanisme een vervolgproces in
werking dat zorgt voor demobilisatie van energie die nodig is voor het
volhouden van de stressreactie.Na afloop van de bedreigende situatie komt door
een systeem van hormonale terugkoppeling hetmechanisme tot rust waardoor
energie en tijd vrijkomen voor herstelprocessen.
Het stressmechanisme kan zich echter ook tegen ons keren.Dit komt door
de reflexmatige, autonome en dwingende werking van dit mechanisme en het
feit dat het reageert op waargenomen dreiging.Dit betekent dat hetzelfde
mechanisme in werking kan treden door de subjectieve ervaring van dreiging.
Dus gedachtes, interpretaties en persoonlijke achtergrond spelen een rol bij het
activeren van dit mechanisme.Hierdoor is hetmogelijk dat deadlines, examen-
vrees, werkdruk en relationele spanningen hetzelfdemechanisme in werking
zetten dat bij onze voorouders zorgde voor overleving bij de confrontatiemet
een sabeltandtijger.Wanneer dit mechanisme, bij chronische stress, langdurig
werkzaam is kan het fysiologische en psychologische schade veroorzaken door
effecten op cardiovasculaire-, immunologische-, neurologische- en stofwisse-
lingssystemen en doordat hetmechanisme zelf uit balans raakt.
1.2 Het onderscheid tussen stressor en stressrespons
In de volksmondwordtmet de term ‘stress’ soms verwezennaar de gebeurtenis of
stimulus die spanning oproept en somsnaar de psychologische en fysiologische
spanning die een reactie zijn op deze gebeurtenis.Omverwarring op dit gebied te
voorkomenwordt bij de beschrijving vanhet stressmechanisme onderscheid
gemaakt tussen ‘stressor’ en ‘stressrespons’.Hierbij is de stressor de stimulus die
de spanning veroorzaakt en de stressrespons de reactie op de stressor.De stressor
stelt het stressmechanisme inwerking en de stressrespons is hiervan het resultaat.
1.3 Fysiologie van het stressmechanisme
Bij confrontatiemet een stressor, ontstaat een verhoogde fysiologische activiteit,
de vecht- of vluchtreactie.Deze stressrespons komt via twee routes tot stand.De
eerste, snelle, reactie komt tot stand via activatie van het sympathische deel van
het autonome zenuwstelsel.Hierdoorwordt het bijniermerg aangezet tot het
vrijgeven van adrenaline en noradreline in de bloedbaan.De tweede, langzamere,
reactie ontstaat doormiddel van endocriene boodschappen via de hypothalamus-
hypofyse-bijnierschors-as (in Engels: HPA-axis).Door de stressprikkel produceert
13 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
de hypothalamus het peptide CRH.Dit stimuleert de hypofyse tot de productie
van het hormoonACTH, dat op zijn beurt de bijnierschors aanzet tot de
productie van corticosteroïdenwaaronder het stresshormoon cortisol.
Figuur 1: Stroomschema van de stressrespons
(Lovallo, 2005)
14 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Het autonome zenuwstelsel bestaat uit een sympathisch en een parasympa-
thisch zenuwstelsel.Hierbij kan het sympathische stelsel gezien worden als het
gaspedaal van het systeem dat door activatie van bepaalde fysiologische
systemen zorgt voor verhoogde alertheid en snelle reacties.Het parasympathi-
sche gedeelte is de rem die zorgt voor rust en herstelprocessen.Wanneer een
stressor de hypothalamus activeert neemt de sympathische activiteit toe en de
parasympathische activiteit af. Dit resulteert in verhoogde activiteit van ver-
schillende doelorganen.Hieronder een overzicht van de invloed van beide
systemen op enkele van deze organen.
Orgaan Sympathisch Parasympathisch
Oog Pupilverwijding Pupilconstrictie
Speekselklieren Viscoos speeksel Waterig speeksel
Longen Verwijding brochiën Constrictie brochiën
Hart Toenemen hartslag en kracht Afnemen hartslag en kracht
Bloedvaten Constrictie Geen effect
Ingewanden Afname secretie en peristalsis Toenamesecretie en peristalsis
Blaas Ontspanning Contractie
Bijniermerg Secretie adrenaline Geen effect
(Lovallo, 2005)
Naastdehierboven staandegevolgenvande activatie vanhet sympathisch systeem
activeert dit systeemookdeproductie vanadrenaline inhet bijniermerg.Adrealine
is een endocrieneboodschapperdie veel orgaansystemenbeïnvloedt.Het zorgt voor
eenversterkingvande effectenvande sympathischezenuwenopdeze systemen.
Wanneer een stressor langer aanhoudtkomtviadewerkingvandeHPA-as
cortisol vrij.Cortisol zorgt ervoordat ermeer opgeslagenglucose envettenvrij-
gemaaktworden.Deze vormendebrandstof dienodig is voorhet volhoudenvande
stressrespons.Ookheeft cortisol invloedopdewerkingvanhet immuunsysteemen
daarmeeopontstekingsreacties.Hiernaastheeft cortisol een regulerende functie
metbetrekking totde stressrespons.Via eennegatieve feedbackloopnaarde
hypofyse enhypothalamuszorgthet voor een remmendewerkingopde stress-
respons.Wanneerde stressorwegvalt zorgt cortisol ervoordatde stressrespons
beëindigdwordt.
15 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Het stressmechanisme is een door het centraal zenuwstelsel aangestuurd
systeem dat ervoor zorgt dat de activiteit vanweefsels en organen op elkaar
afgestemdworden voor het overleven van noodsituaties.
1.4 Stressoren en stressgevoeligheid
De stressrespons is de reactie op een stressor. Een stressor is echter niet geheel
objectief definieerbaarmaar samengesteld uit een (objectieve) gebeurtenis of
stimulus en een (subjectieve) interpretatie hiervan. Een stimulus wordt dan pas
een stressor als deze als bedreigendwaargenomen of ervarenwordt. Persoon-
lijke beleving kan hierbij dus een grote rol spelen. Eenzelfde stimulus kan
daarom bij de ene persoonwel een stressrespons oproepen en bij de andere niet.
Veel is afhankelijk van de aard van de stimulus en de achtergrond van de
persoon.
Zo zijn bepaalde stressoren sterk stimulusgebonden.Denk hierbij aan hitte,
koude en pijn.Dit zijn condities die door demeestemensen als stressvol ervaren
worden enwaarvan de werking het dichtst tegen het stimulusmodel van stress
aan ligt; stress als een kracht die rechtstreeks op het lichaam inwerkt.
Hiernaast kan er sprake zijn van een respons die ontstaat als voorbereiding
op een te leveren inspanning. Denk bijvoorbeeld aan een atleet die in de start-
blokken staat voor een sprint.Het spanningsniveau in zijn lichaam is al
verhoogd en afgestemd op deze sprint. Training heeft ervoor gezorgd dat zijn
fysiologie doormiddel van die respons afgestemdwordt op de eisen van de
wedstrijd.Maar ook bij minder intensieve inspanningwordt dit mechanisme
geactiveerd.Wanneer de wekker ’s ochtends afgaat zorgt dit mechanisme ervoor
dat het lichaam vanuit een ontspannen toestand gereed wordt gemaakt voor het
leveren van inspanning.Het stressmechanisme draagt er zo ook aan bij dat het
lichaam zich aanpast aan veranderingen.
Danzijn er nog stressorendiemeer afhankelijk zijn vanpsychologische
factoren.Hierbij kangedachtworden aan ingrijpende gebeurtenissen zoals het
overlijden van eengeliefde, verkeersongelukken,ontslag of faillissement ende
diagnose van een ernstige ziekte.Denegatieve emoties en spanningendie derge-
lijke gebeurtenissen opkunnen roepen zijn enerzijds afhankelijk vande intensiteit
vande gebeurtenissen en anderzijds vandepersoonlijke evaluatie vandepersoon
die ze overkomen.Bij deheftigheid enduur vande stressrespons spelen erfelijk-
heid, persoonlijkheid, leefstijl, sociale omgeving engedragsstrategie een rol.
16 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
1.5 Chronische stress en pathologie
Chronische stress ontstaat bij aanhoudende stressoren zoals een oorlogssituatie,
aanhoudendewerkdruk of bij het hanteren van de gevolgen van een chronische
ziekte.Wanneer als reactie op dergelijke stressoren angststoornissen of depressie
ontstaan kunnen deze zelf ookweer een bron van stress gaan vormen.Wanneer er
sprake is van chronische stress of wanneer stress te intens is (bij eenpsychotrauma)
kan dit nadelige gevolgen hebben op zowel psychisch als lichamelijk gebied.
Chronische stress kan via verschillende routes invloed hebben op de ontwik-
keling van risicofactoren voor bepaalde ziektes. Ten eerste de route via leefstijl.
Mensenmet chronische stress hebben vaker een ongezonde leefstijl, ze bewegen
minder, roken en drinkenmeer, eten ongezonder, gebruikenmeermedicijnen
en houden zichminder goed aan therapievoorschriften. Bovendien ontstaat
vaak een vicieuze cirkel omdat bij mensenmet chronische stress veel aandacht
en energie weggezogenwordt door emotionele problematiek waardoor ze
minder goed in staat zijn omhun leefstijl te veranderen.Ten tweede de route via
het biologische systeem van het stressmechanisme.Door langdurige activatie
van het sympathisch systeem en deHPA-as en hiermee samenhangende
gedragsveranderingen ontstaan veranderingen in fysiologische systemen die op
termijn weefselbeschadigingen veroorzaken.Hierdoor kunnenweer bepaalde
ziektebeelden ontstaanwaaronder hart- en vaatziekten (HVZ).
1.6 Stressreductie
Interventies op het gebied van stressreductieworden steedsmeer aangeboden
binnen zorgprogramma’s voor chronisch zieken.Doelstellingen daarbij zijn het
verbeteren van de kwaliteit van leven,het voorkomen van psychopathologie
(angst, depressie), het ondersteunen van gedragsverandering en verbetering van
de lichamelijke gezondheid. Interventies zijn gericht op het bewustworden en
hanteren van lichamelijke enmentale spanning enhet aanleren van strategieën
voor het hanteren van stressoren.Veel van deze interventiesworden groepsgewijs
aangeboden.Hiernaast zijn er specifieke interventies voor angststoornissen en
depressie die op individuele basis bij de psycholoog of psychiater gegevenworden.
1.7 Referenties
Lovallo,W.R. (2005). Stress &Health,Newbury Park, CA: Sage publications.
17 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 2
Stress: mijlpalen in theorie en onderzoekProf. dr. Lorenz vanDoornen,Hoogleraar Gezondheidspsychologie, faculteit Sociale
Wetenschappen, afdeling Gezondheidspsychologie, Universiteit Utrecht
Inhoudsopgave2.1 Stressdefinities
2.2 Coping (rise en fall)
2.3 De crisis in coping onderzoek (1980-2000)
2.4 Dieronderzoek naar copingstijlen
2.5 Humaan onderzoek naar stress
2.6 Lange termijn aanpassingen op stress: De HPA-as
2.6.1 Mijlpalen in het onderzoek naar het stresssysteem
2.6.2 Paradoxen over de werking van cortisol
2.7 Stress en het immuunsysteem
2.8 Referenties
2.1 Stressdefinities
In de oorspronkelijke definitie van stress gingmen uit van stress als een omge-
vingsfactor: de zogenaamde ‘life events’ (levensgebeurtenissen) benadering. Life
events kunnen zowel positief (huwelijk, vakantie) als negatief (verlies partner,
echtscheiding, ontslag, pensioen) zijn.Holmes en Rahe (1967) stelden dat elke
aanpassing aan de omgeving voor een individu een bron van stress is. Demensen
die hier hetmeestmee geconfronteerd worden zouden dan hetmeest vatbaar
zijn voor ziektes.Hierbij valt te verwachten dat negatieve, oncontroleerbare,
onverwachte ‘life events’ een betere voorspeller van ziektes zijn dan positieve,
controleerbare en verwachte ‘life events’.
Voor het kwantificeren van stress bedachtenHolmes en Rahe een puntenstel-
sel, dat aangeeft hoeveel aanpassing een reeks van gebeurtenissen vereist. De
basis voor het bepalen van de stressscore van een persoonwerd nu gevormd door
het optellen van de punten van ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven.Deze
benadering ging voorbij aan het feit dat demate van spanning die een gebeurte-
nis oproept ook afhankelijk is van de gevoelens van een persoon ten opzichte
van de gebeurtenis. Later introduceerdemen ook de ‘ervaren ernst’ van een event
18 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
als weging enwerd de stressscore bepaald op basis van het product van ‘wat’ er is
gebeurd (soort event) en de ervaren ernst ervan (de subjectieve beoordeling van
stress). Doormiddel van deze procedure kwamenHolmes en Rahe tot een hië-
rarchische Life Event-lijst, die ze de SRRS, de Social Readjustment Rating Scale
noemden.De SRRS verschafte nu de standaard waarmee de stresslast van indivi-
duele patiënten konworden gemeten.
Ophet gebiedvanwerkstresswerd stress veelal gedefinieerdopbasis vande
eigenschappenvandewerksituatie.Hetbekende Job-Demand-Controlmodel van
Karasek (1979) is hier eenvoorbeeld van.Ditmodelheeft de theorievormingen
onderzoeknaar stress enwerk inde laatste kwart eeuwsterkbeïnvloed.Hetmodel
vanKarasek legtdenadrukopde eigenschappenvande situatiewaardoor een
beroep stressvol is.Hetmodel focust op tweedimensies vandewerkomgeving: eisen
(jobdemands) en controle (job control).Dewerkeisen refererennaardewerkbelas-
ting enwordenmeestal geoperationaliseerd in termenvan tijdsdruk,werktempoen
rolconflicten.Zoalshetwoordzelf zegt refereertwerkcontrolenaardemogelijkheid
vandewerknemers omhunwerkactiviteiten te controleren; bijvoorbeelddoorde
autoriteit ombeslissingen tenemenenhet volledigkunnenontplooienvanhun
vaardigheden.
Hetmodel vanKarasekgaat echter voorbij aande individuele eigenschappenvan
dewerknemers.Laterwerdbij debestuderingvan stressmeer aandachtgericht opde
interactie tussendepersoonenzijnomgeving:dusde subjectieveperceptie van
stress.Eenklassiek voorbeeld vanhet latenmeewegenvanhet subjectieveoordeel is
het bepalenvandemate vangeluidshinder.Uit onderzoekbleeknamelijkdat
gemetendecibelsnauwelijks samenhangenmetdoormensenervarengeluidshin-
der. Subjectieveklachtenzijnblijkbaarmoeilijk te verklarenvanuit objectief
gemetenprikkels.Tussende subjectieve ervaring endeobjectieve omgeving spelen
moderatoren eengrote rol: hoe stressvol eenpersoondeomgeving ervaart blijkt
afhankelijk te zijn van de copingstijl die hij of zij hanteert en persoonlijkheids-
factoren.Met andere woorden is dit de stressgevoeligheid van een persoon.
2.2 Coping (rise en fall)
De overlap tussen de situationele definitie en de subjectieve definitie van stress
wordt beschreven in het stress-copingmodel van Folkman& Lazarus (1984).
Binnen dit model is de interactie tussen de persoon en de situatie bepalend voor
de ervaren stress.
19 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
De benadering die Lazarusmet een aantal collega’s ontwikkeld heeft, staat
bekend als het transactioneel model. In dit model wordt psychische gezondheid
gezien als het resultaat van een persoonlijk vermogen aan te kunnen passen aan
veranderende omgevingseisen.De invloed van deze benadering op de geschie-
denis van het stress onderzoek is groot. Stress is volgens Lazarus een
‘post-appraisal state’waaraan een stressproces van appraisal en coping ten
grondslag ligt. Bij de zogenaamde ‘appraisal’ evalueert het individu de waar-
genomen stimulus in termen van bedreiging of verstoring van het eigen
functioneren.Deze evaluatie wordt ‘primary appraisal’ genoemd. Vervolgens
wordt er beoordeeld welkemogelijkheden er zijn ommet deze bedreiging om te
gaan (secondary appraisal). Primary en secondary appraisal bepalen samen of de
stimulus een stressor wordt. Ten slotte wordt er eenmanier gezocht om deze
bedreiging te hanteren.Het hanteren van, of omgaanmet, stress wordt coping
genoemd. ‘Appraisal en coping’ behoren inmiddels tot het standaardvocabulaire
van stressonderzoekers.
Coping is geen statisch kenmerk van een persoonmaar een transactioneel
proces, waarbij externe of interne eisen gehanteerd worden onder invloed van
steeds veranderende cognitieve en gedragsmatige pogingen van de persoon.De
manier van copingwordt beïnvloed door de inschatting van een stressvolle
situatie door een persoon: de individuele beoordeling. Voorbeelden van coping
(hoe jemet omstandigheden kunt omgaan) zijn: ontkenning, sociale steun
zoeken.DeWCQ (Ways of Coping Questionnaire) van Folkman en Lazarus (1988)
is de klassieke vragenlijst voor hetmeten van verschillende copingstijlen.
2.3 De crisis in coping onderzoek (1980-2000)
De copingtheorie heeft lang gedomineerd in het denken over stress. De
afgelopen periode is er echter sprake van een veranderend inzicht.Het
onderzoek naar copingwas op een gegevenmoment op de terugtocht omdat
men tegen de volgende drie problemen aanliep:
Er is sprake van een validiteitprobleem.Vastgesteld is dat er een discrepantie
is tussen hoemensen zeggen dat zij omgaanmet een situatie en hoe zij feitelijk
met de situatie omgaan. Zelfrapportage is hierbij een slechte voorspeller van het
feitelijk gedrag.Dit is een algemeen probleem bij vragenlijstonderzoek. Vanuit
de gezondheidspsychologie is het belangrijk te wetenwat de predictieve waarde
is van coping, dus of de wijze waaropmen omgaatmet een ziekte van invloed is
20 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
op het verloop van de ziekte. Uit eenmeta-analyse (Penley, Tomaka &Wiebe,
2002) is echter gebleken dat de wijze van coping niets voorspelde over het
verloop van de ziekte. Dit was een teleurstellende bevinding.
Naast het validiteitprobleem, blijkt in het coping-onderzoek geen consensus
te zijn over demanier vanmeten.Uit een review van Skinner en collega’s kwam
naar voren dat ermeer dan 400 verschillende copingstijlen geformuleerd zijn
(Skinner, Edge,Altman & Sherwood, 2003) De vraag hierbij is hoe dit gemeten
kanworden en of de hoofddimensies van coping te achterhalen zijn. Een
bottom-up aanpak is om de hoofddimensies van coping te bepalenmet behulp
van factoranalyse. Een andere stroming gingmeer uit van de theoretische
concepten van coping, de zogenaamde top-down aanpak voor het creëren van a
priori categorieën. Een voorbeeld hierbij is de ‘approach vs avoidance’ dimensie
van Elliot &Thrash (2002) die uitgaat van eenmeer basaal biologischmecha-
nisme: toenadering of vermijding.Toenaderingsgerichte copingwordt gericht
op de stressor zelf of iemands reactie daarop enwordt over het algemeen gezien
alsmeer adaptief. Vermijdingsgerichte coping, daarentegen, focust op het
vermijden van de stressor of iemands reactie daarop: terugtrekken van anderen,
ontkennen dat het probleem bestaat en vermijden van gedachten en gevoelens
ten opzichte van de stressor.Deze copingstijl wordt gezien alsmaladaptief. Een
tweede voorbeeld van een top-down aanpak is assimilatie versus accomodatie
(Brandstätter &Renner, 1990): pas je jezelf aan de omgeving aan of (accomodatie)
of pas je je omgeving aan jezelf aan (assimilatie)? De verschillende onderzoeken
hebben helaas geen consensus bereikt over de hoofddimensies van coping.
Tot slot, een derde probleem in het coping-onderzoek is dat niet vastgesteld
kanworden of een individu een habituele copingstijl heeft (als een soort per-
soonlijkheidsvariabele onafhankelijk van de situatie) of dat de copingstijl van
een individu afhankelijk is van de situatie waarin het zich bevindt (domein of
situatiespecifieke coping: bijvoorbeeld ziektecoping; relatiecoping, etc). Uit een
tweelingonderzoek zijn aanwijzingen dat de copingstijl gedeeltelijk erfelijk
bepaald wordt (30-50% genetisch bepaald) (Busjahn, Faulhaber, Freier & Luft,
1999). Dit wijst erop dat copingstijl mogelijk een stabiele persoonlijkheidsvaria-
bele is. In het geval dat de copingstijl afhankelijk is van de situatie zou coping
domeinspecifiek gemetenmoetenworden, dus apart voor bijvoorbeeld het
copenmet een sportwedstrijd of met een chronische ziekte. Een probleem
hierbij blijft echter dat dit alleen onderzocht kanworden doormiddel van
21 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
vragenlijstenwaaropmensenzichzelf beoordelen.Dit is te sterkgebaseerdopeen
cognitievebenaderingdie ervanuitgaatdatmensen rationelewezenszijndie
beslissingenbaserenop cognitie.Hierbij gaatmenaanhetprobleemvoorbij dat een
meerderheid vandemensen juist irrationeel en emotioneel reageert.Deuitkomsten
vanvragenlijstonderzoekzeggendusbijzonderweinigoverdewijze van coping,
omdatmenselijke emoties enonbewuste afwegingenhieropvan invloedzijn.
In het onderzoek naar copingstijlen is ook veel discussie geweest over wat nu
goed of slecht ‘copen’ is.Men ging ervan uit dat actieve coping en probleem-
oplossende coping de goede copingstrategieënwaren en andere copingstijlen
welhaast psychopathologisch.Hiernaast is ookweinig oog geweest voor het idee
van ‘rigiditeit versus flexibiliteit’. De flexibiliteit van copingsmechanismen is
voor lange tijd onderbelicht geweest in het copingonderzoek.Het kunnen
wisselen van coping naargelang de situatie het eist is waarschijnlijk belangrijker
dan copingstijlen op zich.
2.4. Dieronderzoek naar copingstijlen
Omdat coping een basaal biologischmechanisme is, kunnen veel inzichten
worden verkregen vanuit dieronderzoek (apen, ratten,muizen); ‘back to the
roots’. Bij dieronderzoekwordt er gekeken naar het feitelijk gedrag van dieren
en kunnen problemen die optreden bij humaan onderzoekworden vermeden.
Binnen het dieronderzoek zijn zogenaamde persoonlijkheids/copingtests ont-
wikkeld voor dieren.
Bekend is de ‘open field test’ (openveld-test) waarbij het gedrag van ratten
werd bestudeerd die in een verlichte bakwerden gezet.Het openveld is een
ronde bak van éénmeter doorsnede, waarin de loopactiviteit van de rat gemeten
kanworden.Uit dit onderzoek blijkt dat ratten een habituelemanier hebben
van hoe ze op deze situatie reageren. Er zijn onderzoekende ratten die gaan
rondsnuffelen en de bak exploreren enmeer passieve ratten die stil in een
hoekje gaan zitten (freezing). Een andere recentere test is de ‘burrying test’
(begraaftest) waarbij ratten in hun kooi geconfronteerd werdenmet een staafje
dat is omwikkeldmet schrikdraad.Omdat dit staafje voor de dieren onbekend is
zullen ze er aan snuffelen en daardoor een schokje krijgen.Niet-agressieve
dieren blijken het schrikdraad vervolgens te vermijden door niet meer in de
buurt ervan te komen.Agressieve dieren daarentegen gaan heel actief het staafje
begraven onder de houtkrullen van hun kooi (active burrying). Bij de Intruder
22 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
test (indringertest), ofwel TypeA test, zit een rat in een kooitje en wordt er een
andere rat bijgezet. Vervolgens wordt onderzocht hoe lang het duurt voordat ze
gaan vechten: TheAttack Latency test.
De resultaten van deze verschillende testen blijken te clusteren en laten zien
dat de individuele variatie in demanier waarop een dier omgaatmet een sociaal
probleem (agressie) samenhangtmet de wijze waarop dierenmeer in het
algemeen omgaanmet problemen in hun omgeving.Dit wordt wel omschreven
met de Engelse term coping.De ene copingstijl is gekenmerkt door agressie en
meer in het algemeen door gedrag dat erop is gericht actief de situatie te
beheersen (proactieve coping).Weinig agressieve dieren daarentegen blijken
gemakkelijker de heersende situatie te accepteren (reactive coping).
Uit de bevindingen van dieronderzoek kanworden geconcludeerd dat er
geen goede of slechte copingstijlen bestaan.Het hangt af van de situatie waarin
het organisme zich bevindt. Dominantie en agressie bij mannetjes ratten
(mogelijk vergelijkbaarmet het TypeAprofiel bij demens) blijkt functioneel te
zijn in een stabiele kolonie voor het creëren van rust, hiërarchie en verdediging
tegen de buitenwereld.Het nadeel van deze copingstijl/ persoonlijkheid is
echter dat dezemannetjesmeer rigide zijn en daardoor disfunctioneel reageren
op nieuwe onzekere omstandigheden. In wisselende omstandigheden hebben
minder agressieve individuen hun voordeel (Type Bmannen en vrouwen). Zij
hebben een flexibeler en breder copingrepertoire. In coping-onderzoekworden
deze bevindingen bevestigd.Ook blijkt uit dit onderzoek dat vrouwen alle
copingstijlenmeer gebruiken enmeer afwisselen tussen de diverse stijlen. Zij
zijn hierinmeer adaptief.Dit is vervolgensweerminder functioneel in een rigide
situatie waarin de ene groep verdedigdmoet worden tegen een andere groep.
Uit dieronderzoek blijkt verder dat de typen van coping geassocieerd zijn
met bepaalde risico’s op ziekte. Proactieve copers (TypeA; agressieve en
dominante dieren) blijken gevoeliger te zijn voor het ontwikkelen van hoge
bloeddruk en atherosclerose,met name bij bedreiging van de eigen status. Bij
passieve, oncontroleerbare stresssituaties ontwikkelen deze dierenmaagzweren
(Koolhaas, et al., 1999). De reactieve copers hebben een gevoeligheid voor andere
ziektes door stress. Deze type copers ontwikkelen vaker allergieën en astma.
Merkwaardig genoeg zijn de reactieve copers ook gevoeliger voor het ontwikke-
len van kanker.Uit dierexperimenten,waarbij ratten werden geïnjecteerdmet
longkankercellen, werdenmeer tumoren enmetastasen gevonden bij de wat
23 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
passievere reactieve dieren (Sajti, Kavelaars, VanMeeteren, Teunis, Gispen &
Heijnen, 2004; Cavigelli, Yee,McClintock, 2006).Hierbij is mogelijk een link te
leggen naar de Type Cmensen diemogelijkmeer risico lopen op kanker. Dit is
overigens nog niet aangetoond vanuit humaan onderzoek.
2.5 Humaan onderzoek naar stress
Op basis van dieronderzoek kunnenwe zeggen dat biologischemechanismen
ten grondslag liggen aan coping.Omdezemechanismen bij demens in kaart te
brengen is humaan onderzoek nodig. Bij vervolgonderzoek is het belangrijk om
rekening te houdenmet de artificiële scheiding tussen coping en persoonlijk-
heid, aangezien coping is gebaseerd op persoonlijke stijlen.Wat biologen in
dieronderzoek coping noemen is in humaan onderzoek eigenlijkmeer ‘persoon-
lijkheid’. Het is hierbij van belang ommeer ‘algemene’ copingstijlen temeten
(gericht op persoonlijkheid) en tevens rekening te houdenmet de variabiliteit
van coping (variatie en flexibiliteit van coping).Humaan onderzoek naar de
relatie tussen coping en pathologie is complexmaar wel erg zinvol.
Wat betreft hetmeten van stress bijmensen is er een gebrekkige relatie tussen
de situationele definitie van stress en de subjectieve ervaringen van stress.Het
objectievemeten van biologische aspecten van stress (fysiologischemetingen in
bloed en urine) zou een oplossing zijn voor dit dilemma.Helaas blijkt uit
onderzoek dat fysiologischemetingenmatig correlerenmet subjectieve uit-
komstmaten van stress (hoe gestrest voelt u zich in bepaalde situaties?) (r=.20;
r=.30). Kennelijk bestaat er naast psychologische stressgevoeligheid ook iets als
fysiologische stressgevoeligheid waardoor fysiologischemetingen niet correle-
renmet wat een persoon voelt.Aanvankelijk dachtmen dat dit een
meetprobleemwas en dat de fysiologischemetingen onbetrouwbaar waren.
Echter ook bij optimalemeetkwaliteit bleek de correlatie erg laag te zijn. Een
andere verklaring voor de lage correlatie is dat er sprake is van een intrinsiek
probleem in plaats van eenmeetprobleem,waarbij de complexiteit van het
menselijk lichaam een rol speelt Cognities zoals appraisal, coping en stressrap-
portage worden in de hogere hersendelen ervaren, terwijl fysiologischematen
zoals bloeddruk, hartslag, adrenaline en cortisol in het periferie van het lichaam
worden gemeten.Tussen de hogere hersendelen en de periferie bevinden zich
verschillende schakels (tussenstations) zoals het limbisch systeem (amygdala/
hypothalamus) en de hersenstam,waartussen verschillendemodulaties plaats-
24 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
vinden.Op elk tussenstation bevinden zich verschillende receptoren die adaptief
zijn en die variabel zijn in gevoeligheid.Ondanks dit intrinsieke probleem is het
toch van belang om fysiologischemetingen te blijven doen,namelijk voor het
kwantificeren van de stressbelasting ongeachtwatmensen voelen en rapporteren.
Deze perifere fysiologischemetingen kunnenhierbij een vertaalslag vormennaar
pathologie (orgaanschade).
Aansluitend op deze visie, waarbij voornamelijk wordt gekeken naar de li-
chamelijke reacties op stress om toekomstige pathologie te voorspellen, is de
klassieke reactiviteithypothese ontwikkeld. In de reactiviteithypothese (1970-
1990) wordt er vanuit gegaan dat hoe reactiever op stress gereageerd wordt hoe
groter de kans is dat er in het lichaam iets ‘stuk’ gaat (demechanische belasting
van het lichaam). Om reactieven en niet-reactievemensen te onderscheidenwerd
er in een laboratoriumsetting kunstmatig stress gecreëerd en vervolgens fysiolo-
gischemetingen uitgevoerd (o.a. hartslag en hypertensie). Uit longitudinale
studies bleek echter weinig evidentie te bestaan voor de hypothese dat reactie-
ven gevoeliger waren voor hypertensie en de progressie van atherosclerose.
Verder is hetmoeilijk te achterhalen of de reactiviteit een causale factor is of dat
de reactiviteit een reflectie is van bestaande atherosclerose. Onderzoek heeft
inmiddels uitgewezen dat acute reactiviteit geen goede voorspeller is van hoe
mensen daadwerkelijk op langdurige stress reageren.Het bleek dat de reactivi-
teit in het laboratorium een slechte voorspeller was van hoemensen in
werkelijkheid op stress reageerden (gebrekkige ecologische validiteit). Het
ambulantmeten van bloeddruk bleek een nauwkeuriger voorspeller te zijn voor
het (toekomstig) ontwikkelen van hoge bloeddruk dan hetmeten van de
bloeddruk in kunstmatige laboratorium situaties.
2.6 Lange termijn aanpassingen op stress: De HPA-as
DeHypothalamus-Hypofyse-bijnier-as (de HPA-as) is één van de belangrijkste
stressregulerende systemen in het lichaam enwordt gezien als het centraleme-
chanisme bij de lange termijn aanpassing van individuen aan hun omgeving.
Tijdens een stressreactie wordt deHPA-as geactiveerd. In de hersenen, in de
hypothalamus,wordt het hormoonCRH (corticotropine vrijmakend hormoon)
afgegeven,wat de hypofyse aanzet tot de aanmaak vanACTH (adrenocortico-
troop hormoon).ACTH in het bloed stimuleert de aanmaak en afgifte van cortisol
door de bijnieren.Het stresshormoon cortisol, het belangrijkste eindproduct van
25 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
deHPA-as, zorgt er op zijn beurt voor dat er voldoende energie beschikbaar is,
het reguleert de opslag en aanmaak van glucose, onderdrukt het immuunsys-
teem en beïnvloedt andere hormonen en regelsystemen.
2.6.1 Mijlpalen in het onderzoek naar het stresssysteem
Op het gebied van lange termijn aanpassingen van het lichaam door het centrale
stressregelsysteem zijn een aantal onderzoeken gedaan, onder andere door
Selye,Mason,Henry en Stephens en Sapolsky.
De eerste onderzoeker die systematisch de gevolgen van stress bestudeerde,
was deHongaarse onderzoeker Hans Selye (1907-1982). Selye dacht dat de
productie van cortisol een non-specifieke reactie van het lichaam is op verschil-
lende soorten van stressoren/ omgevingsinvloeden en een belangrijke rol
speelde bij het ontstaan van verschillende ziektes: ‘Cortisol is the final common
path’. Oorspronkelijk karakteriseerde hij dit als het ‘General Adaption Syndrom’
(Nature, 1936).Het lichaamwordt gewaarschuwd en alle afweermechanismen
worden in werking gesteld (alarmfase), de autonome reacties houden aan (weer-
standsfase) en het lichaam past zich aan.Als dit te lang duurt treedt schade op en
volgt ineenstorting (uitputtingsfase). Later werd dit genuanceerd door de bevin-
dingen van J.W.Mason (+/- 1970) die ontdekte dat er een zekere specificiteit is in
de reactie van het lichaam op verschillende stressoren.Op fysieke stressoren
reageren de hormonen anders dan op psychische stressoren. Vervolgens werd op
het gebied van psychofysiologie in de jaren 70 door Henry & Stephens (1977)
onderscheid gemaakt tussen twee soorten van stress: een `actieve vorm, die het
lichaam op scherp zet, en een `passieve vorm die zich vooral kenmerkt door erva-
ringen van het verlies van controle (Loss of Control) over zaken of situaties en
door gevoelens van hulpeloosheid en somberheid.
Beide vormen van stress hebben volgens Henry en Stephens hun eigen fysio-
logische basis.Actieve stress leidt tot de aanmaak van het stresshormoon
adrenaline, dat energiemobiliseert en het lichaam prepareert voor een reactie op
een bedreigende situatie; de klassieke ‘fight or flight’ reactie, vechten of
vluchten. Passieve stress daarentegen leidt fysiologisch gezien eerder tot de
aanmaak van het stresshormoon cortisol.
Verder heeft de beroemde onderzoeker Robert Sapolsky veel onderzoek
gedaan bij primatenwaaruit is gebleken dat cortisol zowel een stresshormoon
als een antistresshormoon is.Het lichaam heeft een stijging van cortisol (basis-
26 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
concentratie) nodig om in actie te komen: de ‘permissive function’.Maar tegelij-
kertijd voorkomt het hormoon een overshoot reactie van het lichaam (de
‘suppressive function’ van cortisol). Deze visie is ontleend aanMunck (1984)
(preventie overshoot stressresponse). In de klassieke theorie gingmen er vanuit
dat langdurige stress een langdurige verhoging van cortisol tot gevolg heeft wat
een schadelijk effect heeft op de hippocampus, een hersenstructuur in het
limbische systeem, die nauw betrokken is bij stressreacties. De hippocampus
vormt een cruciaal onderdeel van het terugkoppelcircuit voor de cortisolproduc-
tie. Een langdurig hoog cortisolniveaumaakt de hippocampusminder gevoelig,
met als gevolg dat de cortisolproductie nog verder kan stijgen en het hormoon
nogmeer schade kan veroorzaken. Sapolsky spreekt in dit verband van de gluco-
corticoid cascade hypothese (Salpolsky, 1987): door het teveel aan cortisol wordt
de hippocampus beschadigd,waardoor dezeminder goed in staat is de stress-
respons te beëindigen.De negatieve feedback wordt hierdoorminder en de zaak
loopt uit de hand: de cascade hypothese.
Voortbordurend op Selye, introduceerde BruceMcEwen enkele jaren
geleden de begrippen ‘allostase en allostatic load’ (McEwen & Stellar, 1998).Hij
maakte daarmee voor het eerst onderscheid tussen de korte en lange termijn
effecten van stress en stresshormonen.Acute stressreacties die onder andere
worden gekarakteriseerd door een tijdelijke verhoging van de spiegels van het
stresshormoon cortisol beschermen het individu tegen de schadelijke invloed
van de stress,maar langdurige verhoging van de plasmaspiegels van cortisol
dragen bij aan het ontstaan van schade. Op korte termijn zijn reacties van fysio-
logische regelsystemen op stressoren adaptief. Er is een verhoogde activiteit na
confrontatiemet een stressor enwanneer de bedreiging voorbij is wordt deze ac-
tiviteit verminderd.Op dezemanier wordt energie vrijgemaakt voor
crisissituaties en is in rustiger tijden gelegenheid voor herstel. De belangrijkste
taak van deze regelsystemen is het handhaven van een fysiologische balans
binnen het organisme dat aangepast is aan de eisen van de omgeving.Dit proces
heet allostase. Dit betekent ‘stability through change’, ofwel het tijdelijk en
nuttig verhogen van de setpoints van regelsystemen en dus het verminderen van
tegensturing/terugkoppeling. Bij chronische stress kan door het uit balans
raken van de fysiologische regelmechanismen schade aan het lichaam ontstaan.
Deze toestandwordt allostatische belasting genoemd en is in feite de prijs die
men betaalt voor het langdurig gedwongen aanpassen aan de omgeving.
27 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Demogelijke invloed van chronische stress op verschillende regelsystemen
kanworden gemetenmet behulp van een samengesteldemaat, de Allostatic
Load Index.Deze index bestaat uit een aantal parameters die verschillende
(stress) fysiologische systemen in het lichaam representeren zoals: hoog cortisol,
adrenaline, hogere bloeddruk, verstoorde insuline/glucosehuishouding, en
vetophoping in de buik.Wat betreft de koppeling tussen stress en hart- en vaat-
ziekten is er nogweinig empirische steun voor de hypothese dat cortisol een
centrale rol speelt. Uit een recent review vanGirod en collega’s blijkt dat er tot
nu toe alleen indirecte evidentie is dat een verhoogd cortisolgehalte schadelijk is
voor hart en vaten (Girod & Brotman, 2004).
2.6.2 Paradoxen over de werking van cortisol
Tot dusverre heeft onderzoek niet beslissenduitgewezen of langdurige stress leidt
tot hogere of, paradoxaal genoeg, tot lagere cortisolniveaus. In de jaren 60 en 70
werd namelijk al herhaaldelijk geconstateerd dat het cortisolniveau juist laagwas
na chronische stress situaties.Deze bevindingenwerden in de jaren 60 een tijdje
genegeerd omdat ze niet in het heersende beeld pasten en bovendienwerd in de
jaren 80 in enkele studiesweer een hoog cortisolniveau gemeten na stressvolle
situaties (zoals rampen,werkloosheid, verlies en rouw). In de jaren 90 verschenen
er tochweer studies die concludeerden dat cortisol laag is na trauma/PTSD.
Momenteelwordt er geconstateerd dat bij een aantal stressgerelateerde ziekten
(fibromyalgie, chronische pijn,CVS en PTSD) in het algemeenhet cortisolniveau
niet verhoogd,maar zelfs verlaagd is (Heim,Ehlert &Hellhammer, 2000).
Onderzoekers vroegen zich af of het zou kunnen zijn dat na chronische
stress het cortisolniveau aanvankelijk hoog is en na enige tijd als reactie daarop
daalt. Omdeze onderzoeksvraag te beantwoorden is in een recentemeta-analyse
gekeken of de verstreken tijd sinds het optreden van de stressor is gerelateerd
aan het cortisolniveau (Miller, Chen & Zhou, 2007). Gebleken is dat het cortisol-
niveau hoger is als de traumatische stress korter geleden heeft plaatsgevonden
en lager als het langer geleden heeft plaatsgevonden. Kortom, het cortisolniveau
is afhankelijk van de fase waarin deze wordt gemeten. Er is kennelijk sprake van
een aanpassingsmechanisme.
Omhet eindeffect van cortisol op organen te bepalen is het onvoldoende om
alleen de hormoonconcentratie van cortisol in het bloed te bepalen (Raison &
Miller, 2003). Naast het cortisolniveaumoet namelijk ook de receptorgevoelig-
28 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
heid bepaald worden voor hetmeten van de zogenaamde ‘GC signalling
function’. Raison enMiller stellen dat het lichaam tegenmaatregelen zal nemen
(compensatie) als er sprake is van een hoog cortisolniveau.De signaalfunctie van
de glucocorticoid receptorenwordt verminderd en er treedt cortisolresistentie
op.Hierdoor is erminder demping van de stressrespons, ofwel: de overshootpre-
ventie leidt door deze reactie tot een ontremming van de onderdrukking van het
immuunsysteem en adrenalinesysteemmet een verhoging van de productie van
cytokinen (immuunsysteem) en noradrenaline (arousal) tot gevolg.
2.7 Stress en het immuunsysteem
Het is al langer bekend dat stress van invloed is op het immuunsysteem.Korte
termijn stress waarbij het lichaam binnen enkele seconden reageert op de
stressormiddels een vecht of vluchtreactie leidt tot een activering van het
immuunsysteem.Als stress te lang duurt dan ontstaat een omslagpunt.Het
heeft dan een omgekeerd effect en immuunsuppressie tot gevolg. Langere tijd
was het uitgangspunt dat de hersenen het lichaam sturen,waarbij stress het
immuunsysteem beïnvloedt (topdown regulatie),maar nu komen onderzoekers
tot het inzicht dat het omgekeerde ook het geval kan zijn: de hersenen
monitoren voortdurend of er ergens ietsmis is in het lichaam en hoe ze zich
daaraanmoeten aanpassen. Recenter zijn de inzichten dat het immuunsysteem
ook het brein kan beïnvloeden (bottum-up regulatie).
Onderzoeker Robert Dantzer heeft het concept van ‘sickness behavior’
oftewel ziektegedrag geïntroduceerd,waarbij algehelemalaise, vermoeidheid,
slaperigheid, pijngevoeligheid, en somberheid optreedt bij langdurige stress.
Sickness behavior is ontdekt in dieronderzoek door toediening van cytokinen.
Cytokinen zijn de boodschapperstoffen van het immuunsysteem en kunnen
worden ingedeeld in ontstekingsbevorderende cytokinen en de ontstekingsrem-
mende cytokinen.Cytokinenworden aangemaakt door vele typen immuuncellen.
Cytokinen komen in het brein terecht en leiden tot een cluster van griepachtige
klachten zoalsmoeheid, negatieve stemming, concentratieproblemen, verlaging
van de pijndrempel, etc.Dit is nodig omdat het lichaamzich rustigmoet houden
om te kunnenherstellen. Inmiddels is bekenddat verschillende soorten van
cytokines verantwoordelijk zijn voor ‘sickness behavior’.
De stressreactie zoals wij die kennen (fight/flight) is evolutionair een vervolg
op een veel ouder defensiesysteem, namelijk het immuunsysteem.Uit een
29 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
review vanMaier enWatkins (1998) blijkt dat stress en immuunactivatie
dezelfde effecten hebben op het lichaam.Dit is de eerste defensielijn van het
non-specifieke immuunsysteem die cytokinen als boodschapperstoffen gebruikt
voor de communicatie tussen immuuncellen onderling. Vertaald naar hart- en
vaatziekten, zou dit ziektegedrag ook kunnen optreden bij atherosclerose,
omdat hier sprake is van een ontstekingsprobleemwaarbij cytokinen vrijkomen.
Algehelemalaiseklachten (vermoeidheid, somberheid, depressie, etc.) zouden
predictoren kunnen zijn van het ontstaan en de ontwikkeling van hart- en vaat-
ziekten. Ook is er evidentie voor het omgekeerde, waarbij stemmingsklachten
en depressieve klachten invloed hebben op het immuunsysteem.
Tot slot een overzicht vanhet speelveldwaarweons in bevinden (Figuur 1).
Hierbij staande individuele verschillen tussenmensen in stressgevoeligheid op
zowel psychologisch als fysiologisch vlak centraal.De stressgevoeligheidwordt
beïnvloeddoor genen enomgevingsfactoren (vanprenataal, postnataal, vroege
jeugd tot latere ervaringen). In combinatiemet een trigger uit de (zowel psycholo-
gische als fysiologische) omgeving leidt de gen- environment interactie uiteindelijk
tot ziekte via fysiologischemediatoren.Ditmodel zoumogelijk ook toegepast
kunnenworden voor beschrijving vande ontwikkeling vanhart- en vaatziekten.
Figuur 1: Stress: themissing link
30 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
2.8 Referenties
Brandstätter, J., & Renner, G. (1990). Tenacious goal pursuit and flexible goal
adjustment: Explication and age-related analysis of assimilation and accom-
modation strategies of coping. Psychology andAging, 5, 58-67.
Busjahn,A., Faulhaber,H.,Freier,K.&Luft, F.C. (1999).Genetic and environmental
influences on coping styles: a twin study.PsychosomaticMedicine, 61, 469-475.
Cavigelli, S.A., Yee, J.R.,McClintock,M.K. (2006). Infant temperament predicts
life span in female rats that develop spontaneous tumors.Hormones and
Behavior, 50, 454-462.
Elliot,A.J., &Thrash,T.M. (2002).Approach-avoidancemotivation in personality:
approach and avoidance. Journal of Personality and Social Psychology, 82,804-818.
Folkman, S., & Lazarus R. S. (1988).Ways of Coping Questionnaire. Palo Alto, CA:
MindGarden.
Girod, J.P., & Brotman,D.J. (2004). Does altered glucocorticoid homeostasis
increase cardiovascular risk? Cardiovascular Research, 64, 217–226.
Heim, C., Ehlert, U., &Hellhammer, D.H. (2000). The potential role of
hypocortisolism in the pathophysiology of stress-related bodily disorders.
Psychoneuroendocrinology, 25, 1-35.
Henry, J.P. & Stephens, P.M. (1977) Stress, Health and the social environment.
A sociobiological approach tomedicine.NewYork,NY: Springer Verlag.
Holmes, T.H., Rahe, R.H. (1967). The Social Readjustment Rating Scale.
Journal of Psychosomatic Research, 11, 213–218.
Karasek, R. (1979). Job demands, job decision latitude andmental strain:
Implications for job redesign.Administrative Science Quarterly, 24, 285-306.
Koolhaas, J.M.,Korte, S.M., de Boer, S.M.,Van der Vegt, B.J.,Hopster,H.,De Jong,
I.C., Ruis,M.A.W., Blokhuis,H.J. (1999).Coping styles in animals: current
status in behavior and stressphysiology.Neuroscience andBiobehavioral Reviews,
23,925-931.
Lazarus R, & Folkman S. Stress, appraisal and coping.NewYork: Springer; 1984
Maier, S.F., &Watkins, L.R. (1998). Cytokines for psychologists: implications of
bidirectional immune-to-brain communication for understanding behavior,
mood, and cognitions. Psychological Review, 105, 83-107.
31 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
McEwen, B.S., & Stellar, E. (1998). Stress and the Individual:Mechanisms
Leading to Disease.Archives of InternalMedicine, 153, 2093-2101.
Miller, G.E., Chen, E. & Zhou, E.S. (2007). If it goes up,must it come down?
Chronic stress and the hypothalamic-pituitary-adrenocortical axis in
humans. Psychological Bulletin, 133, 25–45.
Munck,A.,Guyre,P.M.,Holbrook,N.J. (1984).Physiological functionsof
glucocorticoids in stress and their relation topharmacological actions.Endocrine
Reviews,5,25-44.
Penley, J.A., Tomaka, J., &Wiebe, J.S. (2002). The association of coping to
physical and psychological health outcomes: ameta-analytic review. Journal
of BehavioralMedicine, 25, 551–603.
Raison, C.L, &Miller, A.H. (2003).When not enough is toomuch: the role of
insufficient glucocorticoid signaling in the pathophysiology of stress-related
disorders.American Journal of Psychiatry, 160, 1554-1565.
Sajti,E.,Kavelaars,A.,VanMeeteren,N.,Teunis,M.,Gispen,W.H.,Heijnen,
C. (2004).Tumor angiogenesis andmetastasis informationare associatedwith
individual differences inbeavior of inbredLewis rats.Brain,Behavior, Immunity, 18,
495-496.
Selye,H.A. (1936). Syndrome produced by diverse nocuous agents.Nature, 138,
230-231.
Skinner, E.A,, Edge, K., Altman, J., & Sherwood,H. (2003). Searching for the
structure op coping: a review and critique of category systems for classifying
ways of coping. Psychological Bulletin,129,216-269.
32 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 3
Een perspectief over stress, levensstijl enhet ontstaan van ziekte
Prof. dr. Boudewijn vanHoudenhove, Psychiater , BuitengewoonHoogleraarMedische en
Gezondheidspsychologie, Faculteit Geneeskunde, Katholieke Universiteit Leuven
Inhoudsopgave3.1 Welvaart, stress en stressgerelateerde ziekte
3.2 Stress: een tweesnijdend zwaard
3.3 Waarom en hoe stress ziek kan maken
3.4 Een slechte start, meer ziek…
3.5 Hoe stressgerelateerde ziekten te voorkomen zijn
3.6 Hoofdpunten
3.7 Referenties
3.1 Welvaart, stress en stressgerelateerde ziekte
In de huidigemaatschappij heeft eenmeerderheid van demensen het in
materieel opzicht beter en leeft gemiddeld langer dan vroeger. De welvaarts-
maatschappij heeft echter ook zijn keerzijden.Dit zien we terug in het gestegen
gebruik van kalmeringsmiddelen, antidepressiva en andere psychofarmaca. Ook
zienwemensen die al op relatief jonge leeftijd last krijgen vanwelvaartsziekten
zoals depressie, cardiovasculaire aandoeningen, type-2 diabetes, chronische
vermoeidheidsyndroom, prikkelbare darmsyndroom en fibromyalgie.Hoewel
mensen langer leven lopen ze het risico door deze ziekten vroegtijdig geïnvali-
deerd te worden (VanHoudenhove, 2005a).
De welvaartsstijging loopt dus niet synchroonmet het welzijnsgevoel.Meer
nog,welvaart kan ons ook ziekmaken. Een complex geheel van factoren is
hiervoor verantwoordelijk, waarvan er in de hier volgende paragrafen drie nader
besprokenworden.
Ten eerste is er toenemende stress, gepaardmet een verminderd gevoel van
controle.Denk bijvoorbeeld aanhogewerk- en prestatiedruk, overweldigende
informatie- en tijdsdruk, demeerdere rollen van demoderne vrouw (Arthur&Lee,
2008) en de laatste jaren ook de breed omzich heen grijpendewerkonzekerheid.
Ten tweede is er sprake van afnemende steunsystemen in onzemaatschappij.
33 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Eén van demeest in het oog springende illustraties hiervan is dat het percentage
van eenoudergezinnen de afgelopen decennia enorm is gestegen (UK: 5% eenou-
dergezinnen in 1960 en 21% in 2000).Met als gevolg, een hoge graad van
belasting voor diegene (meestal de alleenstaandemoeder) die de zorg voor de
kinderen op zich heeft genomen.
Een derde gegeven is de vicieuze cirkel tussen stress en een ongezonde
levensstijl.Mensen die onder druk staan en die zich niet gesteund voelen,
hebbenmeer ongezonde leefgewoonten zoalsminder bewegen, roken, alcohol
en druggebruik. Ze zijn ookmeer gejaagd, vaker vijandig ingesteld en lijden
meer aan slaaptekort.
Was er vroeger dan geen stress? Uiteraard wel! Maar de ‘stress’waarmen 100
jaar geledenmee geconfronteerd werdwas vooral gekoppeld aan de lichamelijk
zware arbeid en gebrek aan comfort. Een groot verschil met vroeger is echter dat
de complexiteit van demaatschappij enorm is toegenomenwaardoormeer con-
troleverlies dreigt. Voeg hierbij nog het feit dat het individualisme in onze
maatschappij hoge toppen scheert, en de verminderde familiale, sociale en spiri-
tuele inbedding: aspecten die op hun beurt de ziekmakende effecten van stress
en een ongezonde leefstijl kunnen versterken.
Nog een opmerking in dit verband.Zou het kunnen dat demoderne psycho-
farmaca,met name antidepressiva, voor velen het favoriete hulpmiddel zijn
geworden omhet dagelijkse bombardement van stressoren te overleven?
Inderdaad, steedsmeer ‘normale’medeburgers slikken dezemiddelen omhun
stressweerstand te verhogen en te voorkomen dat ze bezwijken onder de niet-
aflatende druk en eisen van dewelvaartsmaatschappij (VanHoudenhove, 2005b).
3.2 Stress: een tweesnijdend zwaard
Ombeter te begrijpen hoe de combinatie van toenemende stress, gebrekkige
steun en een ongezonde leefstijl onze kansen op ziekten kan verhogen,moet we
dieper ingaan op de werking van ons stresssysteem.Dit stresssysteemwordt
door deAmerikaanse neurowetenschapperMcEwen (1998) beschreven als een
tweesnijdend zwaard dat ons enerzijds beschermtmaar ons anderzijds ook ziek
kanmaken.Ons stresssysteem zorgt ervoor dat wij alle vormen van druk en
belasting op een dynamischemanier kunnen incasseren en er goed van kunnen
herstellen, het zogenaamde proces van allostase. De hersenen besturen dit
systeem via een onderlinge interactie van biochemischemediatoren zoals, stress-
34 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
hormonen, neurotransmitters, neuropeptiden, immuuncellen, en cytokines.
Ook het immuunsysteem heeft een nauwe interactiemet het stresssysteem.
Verschillende hersenstructuren spelen hierbij een sleutelrol: 1) de amygdala
als ‘alarmbel’ van de stressrespons; 2) de hippocampus, gekoppeld aan de
amygdala, als ‘afsluiter’ van deze respons en aanstuurder bij het opslaan van
stressgebonden herinneringen; 3) de prefrontale cortex voor het in toom
houden van de stressrespons via hogerementale functies.
Stresshormonen brengen de acties van het stresssysteem op gang. Enerzijds
is er de sympathische as die adrenaline / noradrenaline produceert, hormonen
die zorgen voor de onmiddellijke reactie op bedreiging, de zogenaamde vecht /
vlucht respons.Anderzijds is er de langzamer in actie komendeHPA-as waarbij
cortisol vrijkomt. Cortisol reguleert bij stresserende situaties de energiehuis-
houding op langere termijn, waardoor hetmogelijk wordt de stressrespons
langer vol te houden.
Ons stresssysteem ondersteunt en beschermt ons,maar het kan ons ook
beschadigen en ziekmaken: dit fundamentele gegevenwordt door Bruce
McEwen (2007) geïllustreerdmet de zalmtrek. Zalmen zwemmen duizend
kilometer tegen de stroom in om voor nageslacht te zorgen.De hiervoor
benodigde energie wordt geleverd door een verhoogde cortisolproductie.Als de
zalmen hun voortplantingstaak volbracht hebben, gaan ze dood aan infecties en
uitputting doordat de hoge concentratie cortisol hun immuunsysteem heeft
platgelegd.De beschermende functie van het stresssysteem is hier door overbe-
lasting omgeslagen in zijn tegendeel met een fatale uitkomst.
Bij demens zijn de effecten gelukkigminder dramatisch.Tijdens kortdu-
rende druk of belasting worden adrenaline en cortisol aangemaakt om ons
optimaal aan te passen en zo ons evenwicht in stand te houden.Hierdoor stijgt
bijvoorbeeld de bloeddruk, versnelt het hartritme, gaat de bloedsuiker omhoog
waardoor energie wordt vrijgemaakt voor de lichamelijke reactie op de
‘bedreigende’ situatie. Tegelijk gaan alle niet noodzakelijke functies, zoals het
immuunsysteem en herstelmechanismen, op een lagere intensiteit functioneren
zodat de hierdoor bespaarde energie ook ingezet kanworden voor het hanteren
van de belasting.Na het verdwijnen hiervan gaan de bovenstaandemechanis-
menweer functioneren op hun normale intensiteit.
Er ontstaat een probleem bij chronische of te intense (traumatische) stress. In
dat geval keert het systeem zich tegen demens en neemt het risico op ziekte toe.
35 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
InMcEwen’s terminologie komt er in plaats van allostase nu allostatische
(over)belasting. Bij demens is chronische of overweldigende stress bijzonder
ziekmakendwanneer deze ook nog gepaard gaatmet gebrek aan sociale en
familiale steun en ongezonde / negatieve levensstijlfactoren.
3.3 Waarom en hoe stress ziek kan maken
Het stresssysteem heeft zich gedurende de evolutie ontwikkeld ter bescherming
van het organisme bij diverse – vaak ingrijpende – veranderingen in de
omgeving.De voornaamste redenwaarom datzelfde systeem ons ook ziek kan
maken heeft temakenmet het feit dat het systeem nog steeds op een primitieve,
reflexmatigemanier functioneert. De befaamde stresswetenschapper Robert
Sapolsky (1998) stelt: ‘Hoewel we al eeuwenlang cultuurwezens zijn, reageert
ons stressfysiologisch systeem nog steeds alsof we in het oerwoud leven’.Het
stresssysteem heeft bovendien een dwingend karakter, en wordt bijvoorbeeld
ook geactiveerd als er geen levensbedreigende situatie aanwezig is. Dit heeft als
gevolg dat een fight-flight respons ontstaat in situaties die niet meer direct
bedreigend voor ons zijn.Denk hierbij aan stressreacties als zweten en hartklop-
pingen bij spreken in het openbaar. Door de ervaring van spanning of angst
wordt hetzelfde systeem ingeschakeld dat in vroegere tijden geactiveerd werd
om aan een sabeltandtijger te ontsnappen.
Hoe ontstaan dan de ziekmakende effecten van stress? Om te beginnen
kunnen diverse psychofysiologische stressreacties onaangepast zijn of onnodig
lang blijven duren. Voorbeelden hiervan zijn chronische spierhypertonie,
‘arousal’, hyperventilatie en slaapstoornissen.Als we onder druk staan gaanwe
bijvoorbeeld sneller ademen, dit is goed als we die extra zuurstof daadwerkelijk
nodig hebben voor vechten of vluchten,maar niet in het dagelijks leven.
De laatste jaren zijn onderzoekers ook steedsmeer geïnteresseerd in stress-
gerelateerde chronische activatie van stresshormonen, immuunstoornissen (bij-
voorbeeld ontregeling van cytokines), en stoornissen in de neurobiologische
mechanismen die de pijngevoeligheid regelen.
Een veel bestudeerd aspect is ontregeling van het hormoon cortisol. Een
teveel aan cortisolproductie speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van
depressie,metabole ziekten zoals type-2 diabetes, cardiovasculaire ziekten,
cognitieve achteruitgang en infecties.Anderzijds speelt een onderactief stress-
systeemmet een laag cortisolniveauwaarschijnlijk een rol bij de ontwikkeling
36 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
van chronische pijn- en uitputtingssyndromen zoals chronisch vermoeidheids-
syndroom en fibromyalgie die gekenmerkt worden door een verlies van fysieke
enmentale veerkracht,moeilijk herstel na inspanningen en verspreide pijn en
pijngevoeligheid. Bovendien, als het stresssysteem langdurig overactief heeft
gefunctioneerd lijkt het na verloop van tijd te kunnen ‘switchen’ naar onderactief
functioneren.Dit komt overeenmet de bevindingen van de pionier van het
stressonderzoek,Hans Selye, die een uitputtingstoestand beschrijft als gevolg
van langdurige hyperfunctie. Ookmeer recente bevindingen zijn hiermee
verenigbaar (Miller, Chen & Zhou, 2007).
Van groot belang is dat er vaak vicieuze cirkels ontstaan tussen stress,
depressie, ongezonde leefstijl en diverse lichamelijke aandoeningen zoals
infecties, obesitas, hartinfarct, type-2 diabetes, vroegtijdige geheugenstoornissen
en chronische pijn- en uitputtingssyndromen. Chronische stress en depressie
vormen een soort neurobiologische ‘draaischijf’waarbij via cortisolontregeling
én ongezonde leefstijlfactoren het risico op diverse welvaartziekten toeneemt
(zie figuur 1).
Figuur 1: De ‘Neurobiologische draaischijf ’
37 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Bij de ontwikkeling van obesitas enmetabole aandoeningen is inmiddels aange-
toond dat een hoog cortisol niveau een rol speelt bij de opstapeling van
abdominaal vet (Purnell, Kahn, Samuels, Brandon, Loriaux&Brunzell, 2009) wat
vervolgensweer een risicofactor voor de ontwikkeling van hart- en vaatziekten.
Figuur 2 laat de complexe determinatie zien van lichamelijke en psycho-
sociale factoren bij het ontstaan van acute hartziekten. Psychosociale stressmet
gebrekkig controlegevoel, eventueel gepaardmet depressie, en versterkt door
persoonlijkheidsfactoren zoals introversie, type A / D, leidt tot inadequate
stresscoping, zoals roken, teveel alcohol, ongezonde voeding, slaaptekort en
inactiviteit. Deze negatieve leefstijlfactoren spelen vervolgens een rol bij de
ontwikkeling van obesitas, hypertensie, hypercholesterolemie, atherosclerose en
diabetes, wat in samenspelmet genetische factoren belangrijke risicofactoren
zijn voor de ontwikkeling van hartziekten (Von Känel, et al., 2008).
Figuur 2: Stress en acute hartziekte
38 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
3.4 Een slechte start, meer ziek…
Om te begrijpenwaarom en hoe een slechte start in het leven een rol speelt in
ziektemoetenwe verwijzen naar het belang van familiale en sociale steun als
‘stressbuffer’. De eerste bron hiervoor is het ouderlijk gezinsmilieu.De kwaliteit
hiervan ‘programmeert’ in samenspelmet genetische factoren de veerkracht en
prikkelbaarheid van het zich ontwikkelende stresssysteem van het kind.
Hierdoor ontstaat eenhogere of lagere gevoeligheid voor stresserendeprikkels en
daarmee eenhogere of lagere kwetsbaarheid voor stressgerelateerde aandoeningen.
Evidentie hiervoor vindenwe in eerste plaats in dieronderzoek.Het blijkt dat
rattendie veel geliktworden en ‘goedemoederlijke zorg’krijgen,het inhun latere
leven op alle gebied beter doendanweinig gelikte ratjes.Ratjes die veelwerden
gelikt, bleken later ‘moediger’ te zijn (probeerden langer op eendrijvendplankje te
kruipen), ‘slimmer’ (vondenbeter hunweg in eendoolhof) en gingenminder vroeg
dooddanhunweinig gelikte soortgenootjes (Meaney, 2001).Verder bleekdat de
mate vangeliktwordende genetische expressie vande cortisolreceptoren opde
hippocampusbeïnvloedt.Hiervanwetenwedat deze eenbelangrijke rol spelenbij
het afsluiten vande stressrespons (Meaney&Szyf, 2005).
Onderzoek bij demens heeft aangetoond dat allerlei vormen van fysieke en
emotionele verwaarlozing of geweld waaronder seksueel misbruik, leiden tot
een hoger risico op angststoornissen (waaronder posttraumatische stressstoor-
nis), depressie en cognitieve stoornissen.Dit hangtmogelijk samenmet atrofie
van de hippocampus.
Daarnaast zijn er ook steedsmeer aanwijzingen dat een traumatische voor-
geschiedenis de gevoeligheid voor lichamelijke – vooral stress- en
leefstijlgerelateerde – ziekten kan beïnvloeden.Overigens zijn niet alleen post-
natale, maar ook prenatale problemen, stress, angst of depressie tijdens de
zwangerschap van belang voor de ontwikkeling van het stresssysteem van de
foetus (Van den Bergh, et al., 2005). Zo zijn er aanwijzingen dat vrouwen die
tijdens de zwangerschap last hebben van stress, angsten, hoge werkdruk of
depressie veel meer kans op een huilbaby hebben dan andere vrouwen (Van der
Wal, 2007).
Een citaat van deAmerikaanse epidemiologisch onderzoeker Felitti (1998)
luidt: “Een slechte start in het leven ismisschien wel de voornaamste oorzaak
van een vroegtijdige dood”. Figuur 3 laat zien dat een complexiteit aan factoren
hierbij mediërendwerkt en de vatbaarheid voor latere psychische en (functio-
39 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
nele) somatische klachten kunnen verhogen.Negatieve kinderervaringen – vaak
gepaardmet problematische hechting – kunnen op zich leiden tot verhoogde
prikkelbaarheid / kwetsbaarheid vanhet stresssysteem.Maar er zijn ook veel
indirectemechanismen.Mensendie bijvoorbeeld een traumatische ervaring
hebbengehad zijnwantrouwiger tegenover anderen,krijgenminder steun en zijn
danweer kwetsbaarder voor stressoren; verder hebben ze eenminder goede coping
wat leidt totmeer negatieve leefstijlfactoren, enzovoort.Een studie vanBarclay&
Murata (2008) toont aandat 20-50%vanhet risico op obesitas bij volwassengerela-
teerd is aannegatieve gebeurtenissen inde kindertijd.Ookbij type-2 diabetes zijn
er aanwijzingen indie richtinggevonden, zij hetminder duidelijk.
Figuur 3:Multipele wegenwaarlangs vroege negatieve ervaringen de vatbaarheid voor
latere psychische en ( functionele) somatische klachten kunnen verhogen
3.5 Hoe stressgerelateerde ziekten te voorkomen zijn
Onzegenetischebasis kunnenwenietwijzigen.Desalnietteminkandemens ervoor
zorgendatde allostase,dedynamische aanpassingvanhet stresssysteem,zo lang
mogelijk in eengezondevenwichtblijftwaardoorde allostatischebelastingbeperkt
wordt.Zovoorkomenwedatwe reeds indevroege volwassenheidgeïnvalideerd
wordendoor stress- en leefstijl gerelateerdepsychischeof lichamelijke ziekten.
40 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
De allostatische belasting kanworden voorkomen of verminderd door het
nastreven van een gezonde leefstijl, het verzorgen van familiaal / sociaal leven,
het stressniveau laag te houden en het controlegevoel hoog te houden.
Gezonde leefstijl nastreven
Het adviesmet betrekking tot voldoende beweging, 30minutenmatig tot
intensief bewegen per dag, is inmiddels ruim bekend. Bewegen is niet alleen
goed voor spieren, gewrichten en het hart,maar ook voor de hersenen en het
immuunsysteem.Uit dieronderzoek blijkt dat ratten die onder stress verplicht
werden te bewegen, positieve effecten vertoonden op de hersenontwikkeling en
de activiteit van het immuunsysteem (Van Praag, Christie, Sejnowski &Gage,
1999). In dezelfde lijn neemt de evidentie toe dat regelmatige lichaamsbeweging
bij demens hersenachteruitgang kan vertragen (Larson et al., 2006).
Naast inactiviteit, zijn er aanwijzingen dat ongezonde voeding het stress-
systeem extra kan belasten.Uit proeven bij ratten bleek dat de combinatie van
stress en een vetrijk dieet de cortisol spiegels sterk verhoogde, het herstel van de
HPA-as na stress bemoeilijkte en leidde tot verstoorde glucosetolerantie
(Kamara, Eskay & Castonguay, 1998).
Ook roken heeft negatieve effecten op het stresssysteem.Naast de bekende
risico’s op longkanker drijft nicotine het sympathisch systeem enHPA-as opmet
hoge cortisolniveau’s als gevolg, wat op lange termijn de kans op hart- en vaat-
ziekten en diverse vormen van kanker vergroot.
Wat betreft alcohol, is de consumptie van één tot twee glazen per dag gezond.
Matig alcoholgebruik beschermt tegen hartziekte, enmogelijk ook tegen
Alzheimer.Alcoholverslaving gaat echter gepaardmet een duidelijk verstoord
functioneren van deHPA-as. Eerst is er sprake van hyperactiviteit met een hoog
cortisolgehalte en later hypoactiviteit met een laag cortisolgehalte (Richardson
et al., 2008).
Verder is het belangrijk om voldoende te slapen. Langdurig slecht slapen
maakt ziek.Het is een belangrijke fysieke stressfactor die leidt tot verhoogde
sympathische tonus, verhoogd cortisol ’s avonds, verminderde immuunfunctie
en een verstoordmentaal en fysiek herstel. Een recent slaaponderzoek bij ratten
toont aan dat slaaptekort leidt tot stijging van corticosterone (dierlijk cortisol)
wat remmendwerkt op het herstel van zenuwcellen ter hoogte van de hippo-
campus (Mirescu, Peters, Noiman &Gould, 2006).
41 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Familiaal / sociaal leven verzorgen
Het stressniveau kan laag worden gehoudenmiddels de ‘stressbuffer’ van
familiale en sociale steun.Hiervoor is het belangrijk om persoonlijke relaties en
het gezinsleven goed te onderhouden. Studies in de bevolking toonden aan dat
getrouwdemannen, en inminderemate ook getrouwde vrouwen, langer leven
dan ongetrouwde. Familiale en sociale steun kunnen als ‘stressbuffer’ een
belangrijk tegenwicht vormen tegen risico’s op depressie,maar ook tegen stress-
gerelateerde cardiovasculaire,metabole en immuunaandoeningen.
Van eenzaamheid wordt vermoed dat het een factor is die het risico op de
ziekte vanAlzheimer doet toenemen via hoge cortisolniveaus die beschadigend
werken op de hersenen (Wilson et al., 2007). Een onderzoek liet zien dat ons
immuunsysteemminder goedwerkt als we ons niet gesteund voelen.De
genezing van kunstmatige wondjes verliep de helft trager bij koppels die op een
vijandigemaniermet conflicten omgingen (Kiecolt-Glaser et al., 2005)
Stressniveau laag houden, controlegevoel hoog houden.
Tegenwoordig is er veel aandacht voor de ‘positieve psychologie’.Hierbij gaatmen
ervanuit dat het stressniveau laag blijft door het cultiveren vanpositieve gedachten
engevoelens (zie bijvoorbeeld Lyubormirsky, 2007). In deZutphen studie bij een
1000-tal bejaardenwerd een correlatie gevonden tussen eenoptimistische levens-
houding enminder depressie, en langer leven, vooral doorminder cardiovasculaire
mortaliteit (Gilthay,Kamphuis,Kalmijn,Zitman&Kromhout, 2006).
Tot slot is het belangrijk om tijdig professionele hulp te zoeken. Chronische
stress en onbehandelde depressie leiden niet alleen tot veel emotionele ellende,
maar ook tot reële gezondheidsrisico’s door invloed van hoge spiegels van stress-
hormonen en de nadelige effecten daarvan op het lichaam.Onderzoek van
Sheline et al. , (2003) toonde aan dat hoe langer een depressieve periode duurt en
niet behandeld wordt, hoemeer het volume van de hippocampus daalt.Ander-
zijds komen er steedsmeer aanwijzingen dat zowelmedicatie,met name
antidepressiva, als positieve leefstijlveranderingen, zoals bewegen, ontspannen,
meditatie, en psychotherapie, kunnen helpen om ontregelingen van het stress-
systeem te corrigeren.Deze therapeutischemiddelen en activiteiten lijken de
aanmaak van een aantal stoffen in de hersenen zoals BDNF (brain-derived neu-
rotrophic factor) te stimuleren, stoffen die op hun beurt de overleving en groei
van bepaalde zenuwcellen in de hersenen bevorderen (Pagnoni & Cecik, 2007).
42 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
3.6 Hoofdpunten
• Ons stresssysteem helpt ons psychisch én lichamelijk in evenwicht blijven,
ondanks continu veranderende omstandigheden.
• Zowel wanneer het stresssysteem te actief is als wanneer het te weinig actief
is, kan het zich tegen ons keren en de gezondheid ondermijnen.
• De ontwikkeling van ons stresssysteem start al in demoederschoot enwordt
gestuurd door een samenspel van genen en ervaringen.
• Onzemoderne westersemaatschappij brengt veel materiële welvaart met
zichmeemaar ook veel stress (met verminderd controlegevoel), gebrek aan
sociale / familiale steun en ongezonde leefgewoontes.
• Chronische stress, gebrekkige familiale / sociale steun, en een ongezonde
leefstijl vormen vaak een vicieuze cirkel.
• Deze ‘vicieuze trias’ brengt een verhoogd risicomet zichmee voor niet alleen
psychische en functioneel-somatische aandoeningen,maar ook diverse
organische ziekten.
• Door toenemende vergrijzing zullen stress- en leefstijlgebonden ziekten in
de toekomst een steeds groter probleem vormen.
• We kunnen zelf bijdragen, en ons zo nodig laten helpen, tot het optimaal
functioneren van ons stresssysteem en zo onze kansen vergroten op een
gezonde oude dag.
3.7 Referenties
Arthur,N., & Lee, C. (2008). YoungAustralianWomen’s Aspirations forWork,
Marriage and Family. Journal of Health Psychology, 13, 589-596.
Barclay, L., &Murata, P. (2008).Adverse Childhood Experiences Linked to
Obesity, Type 2 Diabetes inMidadulthood. Pediatrics,121, e1240-e1249.
Felitti,V.J.,Anda,R.F.,Nordenberg,D.,Williamson,D.F., Spitz,A.M.,Edwards,V.,
Koss,M.P.,&Marks, J.S. (1998).Relationshipsof childhoodabuse andhousehold
dysfunction tomanyof the leading causes of death in adults.TheAdverse
ChildhoodExperiences (ACE) Study.American Journal of PreventitiveMedicine, 14,
245-258.
43 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Giltay, E.J., Kamphuis,M.H., Kalmijn, S., Zitman, F.G., & Kromhout, D. (2006).
Dispositional optimism and the risk of cardiovascular death: the Zutphen
Elderly Study.Archives of InternalMedicine, 166, 431-436.
Kamara,K.,Eskay,R.,&Castonguay,T. (1998).High fat diets and stress responsivity.
Physiology & Behavior, 64, 1-6.
Kiecolt-Glaser, J.K., Loving, T.J., Stowell, J.R.,Malarkey,W.B., Lemeshow, S.,
Dickinson, S.L., & Glaser. R. (2005).Hostilemarital interactions, proinflam-
matory cytokine production, andwound healing.Archives of General Psychiatry,
62, 1377-1384.
Larson, E.B.,Wang, L., Bowen, J.D.,McCormick,W.C., Teri, L., Crane, P., &
Kukull,W. (2006). Exercise is associated with reduced risk for incident
dementia among persons 65 years of age and older.Annals of InternalMedicine,
144, 73-81.
Lyubomirsky, S. (2007). Demaakbaarheid van het geluk: eenwetenschappelijke
benadering voor een gelukkig leven.Amsterdam: Archipel.
McEwen, B.S. (1998). Protective and damaging effects of stressmediators.
NewEngland Journal of Medicine, 338, 171-179.
McEwen, B.S. (2007). Physiology andNeurobiology of Stress andAdaption:
Central Role of the Brain. Physologica; Reviews, 87, 873-904.
Meaney,M.J. (2001).Maternal care, gene expression, and transmission of
individual differences in stress reactivity across generations.Annual Review of
Neuroscience,24, 116-92.
Meaney,M.J., & Szyf, F.M. (2005). Environmental programming of stress
responses throughDNAmethylation: life at the interface between a dynamic
environment and a fixed genome.Dialogues in Clinical Neuroscience, 7, 103-123.
Miller, G.E., Chen, E. & Zhou, E.S. (2007). If it goes up,must it come down?
Chronic stress and the hypothalamic-pituitary-adrenocortical axis in
humans. Psychological Bulletin, 133, 25–45.
Mirescu, C., Peters, J.D., Noiman, L., & Gould, E. (2006). Sleep deprivation
inhibits adult neurogenesis in the hippocampus by elevating glucocorti-
coids. Proceedings of the National Academy of Sciences USA, 103, 19170-19175.
44 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Pagnoni, G., & Cekic,M. (2007).. Age effects on graymatter volume and
attentional performance in Zenmeditation.Neurobiology of Aging, 28, 1623-
1627.
Purnell, J.Q.,Kahn,S,E,, Samuels,M.H.,Brandon,D., Loriaux,D.L.,&Brunzell,
J.D. (2009)Enhancedcortisolproductionrates, freecortisol,and11beta-HSD-1ex-
pressioncorrelatewithvisceral fatandinsulinresistance inmen:effectofweight
loss.AmericanJournalof Physiology -EndocrinologyAndMetabolism,296,E351-357.
Richardson,H.N., Zhao,Y., Fekete, E.M., Funk, C.K.,Wirsching, P., & Janda,
K.D., et al., (2008).Alcohol self-administration acutely stimulates the hypo-
thalamic-pituitary-adrenal axis, but alcohol dependence leads to a
dampened neuroendocrine state.European Journal of Neuroscience, 28, 1641-
1653.
Sapolsky, R.M. (1998).WhyZebras Don t Get Ulcers - AnUpdated Guide to Stress,
Stress-related Diseases, and Coping. ,NewYork,NY:W.H. Freeman&Company.
Sheline, Y.I. Gado,M.H., & Kraemer,H.C. (2003). Untreated depression and
hippocampal volume loss.American Journal of Psychiatry, 160, 1516–1518.
Van den Bergh, B.R.,Mulder, E.J.H.,,Mennes,M., & Glover, V. (2005).Antenatal
maternal anxiety and stress and the neurobehavioural development of the
fetus and child: links and possiblemechanisms.A review.Neurosciece & Biobe-
havioral Reviews, 29, 237-258.
Van derWal,M.F., Van Eijsden,M., & Bonsel, G.J. (2007). Stress and emotional
problems during pregnancy and excessive infant crying. Journal of Develop-
mental Behavioral Pediatrics, 28 , 431-437.
VanHoudenhove, B. (2005a). In wankel evenwicht. Over stress, levensstijl, en
welvaartsziekten.Tielt, Arnhem: Terra Lannoo.
VanHoudenhove, B. (2005b). Cosmetische psychiatrie (redactioneel).
Tijdschrift voor Psychiatrie, 47, 507-510.
Van Praag,H., Christie, B.R., Sejnowski, T.J., & Gage, F.H. (1999). Running
enhances neurogenesis, learning, and long-term potentiation inmice, Pro-
ceedings of the National Academy of Sciences USA, 96, 13427-13431.
45 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Von Känel, R.,Mausbach, B.T., Patterson, T.L., Dimsdale, J.E., Aschbacher, K.,
Mills, P.J., Ziegler,M.G., Ancoli-Israel, S., & Grant, I. (2008). Increased Fra-
minghamCoronary Heart Disease Risk Score in dementia caregivers to
non-caregiving controls.Gerontology, 54, 131-137.
Wilson, R.S., Krueger, K.R., Arnold, S.E., Schneider, J.A., Kelly, J.F., Barnes, L.L.,
Tang,Y., & Bennett D.A. (2007). Loneliness and risk of Alzheimer disease.
Archives of General Psychiatry, 64, 234-240.
46 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
47 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 4
De relatie tussen stress en hart- en vaatziektenDr. Joost vanMelle, Cardioloog, UniversitairMedisch CentrumGroningen
Inhoudsopgave4.1 Definities van stress
4.2 Algemene reacties van het hart op stress
4.3 Pathologie van stress op het hart
4.3.1 Stress en ritmestoornissen
4.3.2 Stressgerelateerde cardiomyopathie
4.3.3 Stress en myocardiale ischemie
4.4 Conclusies
4.5 Referenties
4.1 Definities van stress
Cardiologenworden vaak geconfronteerdmet patiënten die stressgerelateerde
klachten hebben.Het zoekwoord ‘stress’ in combinatiemet ‘hart’ leverde op
Pubmed (digitaal archief van biomedische artikelen) in 2009 33.588 treffers op.
Er zijn veel definities van stress in omloop. Somswordt stress gebruikt als
aanduiding van een bepaalde situatie of prikkel die spanning veroorzaakt, en in
andere gevallen als aanduiding voor een psychische, fysiologische en chemische
reactie op een dergelijke prikkel. Dus somswordt de term ‘stress’ gebruikt om
de oorzaak van spanning aan te duiden en soms omde spanning die het gevolg
is van een bepaalde oorzaak aan te duiden.
Om verwarring te voorkomenwordt onderscheid gemaakt tussen stressor,
de prikkel of conditie die spanning veroorzaakt, en stressrespons, de reactie op
de prikkel. Een stressor kan een plezierige situatie zijn die spanning oproept
zoals op vakantie gaan of de huwelijksdag.Ook kan positieve stress gevoeld
worden als je toewerkt naar een krachtsinspanning of sportwedstrijd waarbij na
het leveren van deze inspanning het lichaam terugkeert in een toestand van
rust. Van negatieve stress wordt gesproken als stress gepaard gaatmet negatieve
gevoelens waarbij de stressrespons niet binnen afzienbare tijd wordt afgesloten
met een toestand van rust.
In de literatuur wordt bovendien nog een onderscheid gemaakt tussen acute
en chronische stress, waarbij voor acute stress de (arbitraire) tijdsmaat van één
weekwordt aangehouden.
Om tot goede lichamelijke of mentale prestaties te komen is een bepaalde
mate van arousal (opwinding, spanning) nodig. Echter, als de status van hyper-
arousal wordt bereikt waarbij de spanning nietmeer afneemt, kunnen er
negatieve effecten op het lichaam en hart ontstaan.De coping-strategieën van
een persoon zijnmede bepalend voor de drempelwaardes van deze staat van
‘hyperarousal’. Emoties die bij hyperarousal een rol spelen zijn angst, paniek,
agressie en woede.
4.2 Algemene reacties van het hart op stress
Ons autonome zenuwstelsel bestaat uit de sympaticus (de gaspedaal van het
lichaam) en de parasympaticus of vagus (de remvanhet lichaam).De fysiologische
stressresponswordt gestart door de activatie van het sympathische zenuwsysteem.
De activatie van het parasympathische systeemzorgt voor rust in de activiteit van
diverse fysiologischemechanismen en zet aan tot fysiologische herstelprocessen
Het autonome zenuwstelsel reguleert onder andere de bloeddruk, vasoconstric-
tie/dilatie, secretie endocriene klieren, glucosemetabolisme, transpiratie,
blaaslediging, bronchiale reflexen en darmperistaltiek.Dit zenuwstelsel kan door
de combinatie van zijn remmende en stimulerende invloed de uiteindelijke hart-
slagfrequentie bepalen.De hartslagfrequentiewordt via de sinusknoop
gereguleerd door zowel de sympathicus die zorgt voor een verhoging van de hart-
slagfrequentie als door de parasympathicus die zorgt voor een verlaging.
Het normale sinusritme van de hartslag is niet strikt regulair. Er bestaan slag
op slag fluctuaties in de hartfrequentie.Ditwordt de hartslagvariabiliteit (Heart
Rate Variability,HRV) genoemd.DeHRVgeeft de veranderingen in tijdsinterval-
lenweer tussen de verschillende hartslagen (zogenaamdeRR-intervallen).Dit kan
wordenweergegevenmet behulp van een tachogram.Demate vanHRVwordt
gebruikt als indicator voor de activiteit van het autonome zenuwstelsel.Hoemeer
de sympaticus domineert (sympaticotonie), des teminder variatie er is tussen de
RR-intervallen.Hoemeer de parasympaticus of vagus domineert (parasympatico-
tonie), hoe groter de variatie is tussen deRR- intervallen.Dus een hogeHRVwijst
op een grote parasympathische activiteit en een lageHRVwijst op een grote sym-
pathische activiteit.De balans tussen het sympathische en het parasympathische
zenuwstelsel kan dus afgelezenworden ophet niveau van de sinusknoop.
48 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Naast hetmeten van deHRVmet een tachogram, kan deHRV ook objectief
worden gemetenmet behulp van spectraalanalyse. Spectraalanalyse (Fourier
analyse) is een techniek die een (fysiologisch) signaal kan ontleden in verschil-
lende sinusfuncties. Spectraalanalyse toont hiermee de relatieve bijdrage van
verschillende fluctuaties als functie van de frequentie. De variatie in hartslag
wordt ontleedt in een hoogfrequent signaal, eenmidfrequent signaal en een
laagfrequent signaal. Een normaal sinusritme is dus in feite de som van deze
drie ritmes.De verhouding tussen laagfrequente en hoogfrequente spectraal-
energie (de zogenaamde LF/HF ratio) is eenmaat voor de sympathovagale balans
bij volwassenen.Door de hartslag als input te gebruiken voor een computerpro-
gramma dat de LF/HF ratio analyseert is hetmogelijk deHRV vast te stellen.
Activatie van de sympaticus is een belangrijk onderdeel van de stressrespons
en zorgt voor snelle lichamelijke aanpassing op het gebied van energievoorzie-
ning en toevoer om een fight-flight reactiemogelijk temaken.Daaromwordt
hetmeten van deHRV steeds vaker gebruikt als een fysiologische factor om
verschillende gezondheidsaandoeningen, zoals cardiovasculaire ziekten te
classificeren en omde relatiemet spanningen in beeld te brengen.
Een voorbeeld van een situatie waarbij wemet stress en spanning temaken
krijgen is spreken in het openbaar. Omhet effect van spanning op het lichaam te
onderzoekenwerden in een studie vanDimsdale &Moss (1980) verschillende
personen onderzocht tijdens het spreken in het openbaar. Tijdens de presentatie
kregen personen een infuus om verschillende bloedsamples af te nemen.Aan
het begin van de presentatie was er een enorme stijging te zien van de norepine-
phrinespiegels (stresshormoon), die vervolgens gedurende de presentatie
langzamerhand afnam.Ookwas er een significante stijging te zien in de systoli-
sche en diastolische bloeddruk en de hartfrequentie (Sheffield et al., 1998;
Kotlyar et al., 2008).
Een ander voorbeeld van een acute stressor van grote omvang is confron-
tatiemet een aardbeving. In een studie vanHuang et al., is de balans tussen de
parasympaticus en sympaticus onderzocht direct voor en na een aardbeving
waarbij bleek dat de ratio LF/LH na de aardbevingwas gestegen van 0.4 naar 2.0
punten (Huang, Chiou, Ting, Chen & Chen, 2001). Dit is een aanwijzing dat er
geen vagale stimulusmeer aanwezig was, wat ookwerd bevestigd door de
enorme stijging van de hartfrequentie naar 160 slagen perminuut.
Als reactie op (ervaren) spanning treedt de stressrespons inwerkingwaarbij het
49 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
sympathische zenuwstelsel wordt geactiveerd.Dit is meetbaar via deHRV en
heeft een aantoonbaar effect op het cardiovasculair systeem.
4.3 Pathologie van stress op het hart
Hieronder worden drie categorieën van negatieve effecten van stress op het hart
weergegeven aan de hand van casuïstiek, namelijk:
1) stress en ritmestoornissen
2) stressgerelateerde cardiomyopathieën
3) stress enmyocardiale ischemie
4.3.1 Stress en ritmestoornissen
Deze casus betreft een 44-jarige vrouw die vervroegd op pacemakercontrole
moest komen in verbandmet shock tijdens een zeer heftige ruzie. De vrouw is
bekendmet een familiaire LamineA/C gendefect (een vorm van cardiomyopa-
thie1 ), en ze is verder bekendmet claustrofobie. Ze rookt gemiddeld 3 pakjes
sigaretten per dag. Inmaart 2005 is bij haar een ICD (Interne Cardiale Defibrilla-
tor, apparaat dat een elektrische lading afgeeft bij ernstige ritmestoornissen)
geïmplanteerd in verbandmet de ventriculaire ritmestoornissen die veelvuldig
voorkomen bij dit gendefect. De vrouw kwam op vervroegde pacemaker
controle omdat haar ICD een elektrische lading heeft afgegeven tijdens een
heftige ruzie. Bij het uitlezen van de pacemaker die onderdeel uitmaakt van de
inwendige defibrillator werd eerst een normaal regulair ritme gezien.De
opstart van de ritmestoornis gaat vervolgens heel snel. Door de spanning ten
gevolge van de ruzie ontstaan er extrasystolen die overgingen in een snel
hartritme: een supraventriculaire tachycardie. Deze is zo snel dat de ICD gealar-
meerd werd en een shock afgaf.
Dat stress een rol kan spelen bij het ontstaan van ritmestoornissen werd
onder andere aangetoond in een studie van Smith et al., (2007). In deze studie
werdmet behulp van vragenlijstonderzoek bij 80 patiënten het stressniveau
nagevraagd.Uit dit onderzoek bleek dat demate van stress geassocieerd wasmet
de hoeveelheid supraventriculaire en ventriculaire extrasystolen (hartoversla-
gen) die optraden.
50 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
1 Cardiomyopathie betekent ziekte van de hartspier.Het is een algemene term voor heel verschillende aan-
doeningen van de hartspier,met verschillende oorzaken en verschillende klinische beelden.
Uit studieresultaten van Bettoni en Zimmermann (2002) blijkt ook dat het
sympathische zenuwstelsel een belangrijke factor is bij het opstarten van ritme-
stoornissen. In deze studie zijn patiëntenmet een ritmestoornis onderzocht, in
dit geval boezemfibrilleren -ookwel atriumfibrilleren genoemd-, waarbij de
boezems (atria) vanhethart veel te snel enonregelmatig samentrekken.Bettoni en
Zimmermannkekenbij dezepatiëntennaardebalans tussende sympaticus enpara-
sympaticus indeminutenenurenvóórdeovergangnaarboezemfibrilleren.Het
bleekdatde ratio LF/HFsignificantwas veranderdhetgeenbetekentdathet sympa-
thischzenuwstelsel geactiveerdwas vlakvoordeovergangnaarboezemfibrilleren.
Dat de sympaticus ookdaadwerkelijk een causale factor is inhet ontstaan van
ritmestoornissen,werd aangetoonddoor professor Lownen collega’s (Lown,
Verrier, Corbalan, 1973).Hij toondemiddels experimenten (met honden) aandat,
bij stimulatie vandeposterior hypothalamus (hersenstructuurwaar de fysiologi-
sche stressrespons start), de drempelwaarbij ventrikelfibrilleren ontstaatmet 40%
kandalen.Met anderewoorden,na stimulatie vanhet sympathische zenuwstelsel
kan er in eenhartmakkelijker ventrikelfibrilleren ontstaan.Dat catecholaminen -
de stresshormonen adrenaline ennoradrenaline- een causale rol spelenbleek ook
wel uit het feit dat bètablokkers, die de effecten van catecholaminen (hetwerkzame
hormoonvanhet sympathische zenuwstelsel) ophet hart blokkeren,het effect
teniet kondendoen.
IneenstudievanSteinberget al. (2004) zijn ICDpatiëntenwoonachtig inde regio
vanNewYorkonderzochtophetvóórkomenvan ICDshocks rondomdeaanslagop
deTwinTowers.De resultaten toondenaandat er eensignificante toenamewas in
ICDontladingenvlakna9/11.Depsychische schok (stress) tengevolgevandeaanslag
zorgdeblijkbaarvoor een toenamevanritmestoornissenbijdezepatiënten.
Tot slot bleekuit een studie vanLampert et al. (2002),waarin ICDpatiëntenna
de ICDshockwerdengevraagdomhunemoties vlakvóórde ICDshock te rapporte-
ren in eendagboekje,dat emoties alswoede enangst significant gecorreleerdzijn
methet optredenvaneen ICDschok,endusmethet ontstaanvan ritmestoornissen.
Kortom, de activatie van de sympaticus is een belangrijk onderdeel van de
stressrespons en heeft invloed op het ontstaan van ritmestoornissen.
4.3.2 Stressgerelateerde cardiomyopathie
Deze casus beschrijft het geval van een 67-jarige vrouwmet acuut hartfalen, die
opgenomenwerd voor een cholecystectomie (galblaasoperatie) (Bybee & Prasad,
51 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
52 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
2008). Voor de operatie had ze extreme angsten en na de operatie kreeg ze pijn
op de borst. Er werd een ECG gemaakt dat erg leek op het ECG van iemandmet
transmurale ischemie2 . De patiënt werd onder verdenking van een hartinfarct met
spoed naar de hartkatheterisatie afdeling gebracht om te kijken hoe hetmet het
coronaire systeemwas.Het bleek echter dat ze volledig intacte (schone) coronai-
ren had zonder obstructie, dus hoefde ze niet gedotterd te worden.Wel bleek er
een afwijking te zijn in het contractiepatroon van de linkerventrikel van het
hart, waarbij de basale segmenten van het hart contraheren,maar de apicale
segmenten (uiteinde van het hart aan de punt) niet bewegen.De apartemanier
van contraheren van de linkerventrikel heeft waarschijnlijk temakenmet de
grotere dichtheid van de ß-adrenerge receptoren in de apex (de punt van het
hart) in vergelijkingmet de andere segmenten van het hart (Mori et al., 1993).
Dit is het beeld van de zogenoemde ‘Tako Tsubo’ cardiomyopathie, dit is een
aparte vorm van cardiomyopathie.Het wordt gekenmerkt door apical balloo-
ning. Apical ballooning houdt in dat de apex van het hart tijdens de contractie
van de ventrikels niet mee contraheert.Apical ballooning oftewel stress-cardio-
myopathie blijkt vooral bij vrouwen voor te komen die temaken krijgenmet
heftige emoties en stress, bijvoorbeeld bij het plots overlijden van een dierbare,
en gaat gepaardmet pijn op de borst (Wittstein et al., 2005).
Ook hier wordt een causale rol toebedacht aan het sympathische zenuwstel-
sel. Dit bleek onder andere uit de bevindingen van de studie vanMori et al.
(1993). In deze studie werd aangetoond dat patiëntenmet dit soort cardiomyo-
pathie zeer hoge catecholamine spiegels hebben. Somswel twee tot drie keer
hoger dan een controlegroep infarctpatiëntenmet tekenen van ernstig hartfalen
(die al een zeer sterk geactiveerd sympathisch systeem hebben).
4.3.3 Stress en myocardiale ischemie
De derde casus betreft een 51-jarigeman die in 2001 een kleinmyocardinfarct
heeft gehad.Hij kreeg een dotterbehandeling en hij besloot te stoppenmet
roken.Daarna ziet de arts hem terug op de poli.Het onderstaande citaat komt
uit de polibrief:
2Wanneer een stuk hartspier niet voldoende zuurstof en voedingsstoffen krijgt ontstaat er ischemie, in de
praktijk vaak zuurstofgebrek genoemd. Ischemie kan ondermeer veroorzaakt worden doo een vernau-
wing of afsluiting van een kransslaader, of een snelle hartritmestoornis, waardoor de behoefte aan
energie groter is dan het aanbod. Bij eenmyocardinfarct ontstaat transmurale ischemie.
”Anamnese: Patiënt revalideert bij fysiotherapie van het ziekenhuis. Lichamelijk gaat
het op zichwel goed,maar geestelijk voelt hij zich niet goed.Hij is onzeker, zijn concentratie is
slecht en hij is snelmoe. Patiënt heeft vaak een drukkend gevoel in de hals, bij geestelijke
inspanning.Bij lichamelijke inspanning heeft hij hier geen last van.Patiënt heeft éénmaal
pijn op de borst gehad.Ditwas toen hijweer in het bedrijf was.Dit leverde inspanningen op
waar hij niet tegen kon.Patiënt heeft geen pijn op de borst gehad bij lichamelijke inspanning.”
Later, in 2001, ontwikkelde hij een depressie waarvoor hij werd doorverwe-
zen naar de psychiater. Er werd vervolgens een behandeling gestart met
antidepressiva. In de jaren hierop volgend bezocht hij regelmatig de spoedei-
sende hulpmet klachten van pijn op de borst zonder dat er een diagnose kon
worden gesteld. In 2005 vond er een hartkatheterisatie plaats waarbij een signi-
ficante vernauwing in een van de coronairvaten werd gevonden. Er werd
overgegaan tot een nieuwe dotterbehandeling.Opvallend aan deze casus is dat
dezeman veel last had van spanningen.Deze stress heeft mogelijk aanleiding
gegeven tot ischemie; ofwel op een snellemanier door bijvoorbeeld vaatspasmen
of acute bloeddruk en hartslagstijging, ofwel via het langzame proces van athe-
rosclerose. Er zijn enkele studies die aansluiten op deze casus en duidelijk
maken dat stress een onderdeel is van een interessante trias (zie figuur 1).
Figuur 1: Trias tussen depressie/ stress, atherosclerose en ischemie
De studie vanGullette et al., (1997) toonde aan dat bij patiëntenmet coronair-
lijden (N=132) ECG-afwijkingen voorkomen die passen bij zuurstofgebrek.
Opvallend is dat dit vaker gebeurde in het uur volgend op een negatieve emotie.
53 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Het wordt nog interessanter bij een studie van Jiang et al., (1996) waarbij 21
patiëntenmet coronairlijdenwerden onderzocht die in demaanden vooraf-
gaand aan de studie een negatieve ischemie test hebben gehad.Demensen
werden gevraagd om eenmentale stresstest uit te voeren (spreken in het
openbaar). Direct na deze test werd een nucleaire scan gedaanwaaruit bleek dat
bij 29% van de personen toch nieuw zuurstofgebrek was opgetreden (Jiang et al.,
1996). De resultaten van deze studie suggereren dat er een relatie is tussen psy-
chologische stress enmyocardiaal zuurstofgebrek.
Een systematische review van Strike en Steptoe (2003) liet zien dat stress-
geïnduceerde ischemiemet name voorkomt bij patiënten die al een ziek
coronair systeem hebben.Ondanks dat dit meestal niet direct tot klachten leidt,
zijn deze vormen van ischemie prognostisch een slecht teken en verhogen de
kans op cardiale eventsmet een factor van twee tot drie (Jiang et al., 1996).
Tot slot is er ook nog het geleidelijke proces tussen stress en artherosclerose.
Binnen de cardiologie is er een sterk vermoeden dat het hierbij gaat om een
inflammatoir proces. Dergelijke ontstekingsreacties ontstaan doordat ook het
immuunsysteem, als onderdeel van de stressrespons, geactiveerd wordt (Kop et
al., 2008). Leukocyten enmonocyten hechten aan het endotheel waar ze vervol-
gens doorheenmigreren en aanleiding geven tot T-cel activatie, vorming van
schuimcellen, degradatie van de gladde spiercel en tenslotte vorming van plaque
wat aanleiding geeft tot vernauwing van het vat. De leucocyten enmonocyten
migreren door het endotheel met behulp van adhesiemoleculen.Dit inflamma-
toire proces staatmede onder invloed van psychologische factoren als depressie
en angst (Lésperance, Frasure-Smith, Théroux, Irwin, 2004).
4.4 Conclusies
• Activatie van het sympathisch zenuwstelsel is een belangrijk onderdeel van
de stressrespons
• Er is een relatie tussen stress en het ontstaan van:
o Ritmestoornissen
o Linkerventrikeldisfunctie
o Myocardiale ischemie
54 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
4.5 Referenties
Bettoni,M., & Zimmermann,M. (2002).Autonomic Tone Variations Before the
Onset of Paroxysmal Atrial Fibrillation.Circulation, 105, 2753-2759.
Bybee, K.A., & Prasad,A. (2008). Stress-related cardiomyopathy syndromes.
Circulation, 118, 397-409.
Dimsdale, J.E., &Moss, J. (1980). Short-term catecholamine response to
psychological stress. Psychosomatic Medicine, 42, 493-497.
Gullette, E.C., Blumenthal, J.A., Babyak,M., Jiang,W.,Waugh, R.A., Frid, D.J.,
O Connor, C.M.,Morris, J.J., & Krantz, D.S. (1997). Effects of mental stress on
myocardial ischemia during daily life. JAMA, 277, 1558-1559.
Huang,J.L., Chiou, C.W., Ting, C.T., Chen,Y.T., & Chen S.A. (2001). Sudden
Changes inHeart Rate Variability during the 1999 Taiwan Earthquake.
American Journal of Cardiology,.87,245-248.
Jiang,W.,Babyak,M.,Krantz,D.S.,Waugh,R.A.,Coleman,R.E.,Hanson,M.M.,
Frid,D.J.,McNulty,S.,Morris, J.J.,O Connor,C.M.,&Blumenthal, J.A. (1996).
Mental stress- inducedmyocardial ischemie and cardiac events. JAMA,275, 1651-
1656.
Kop,W.J.,Weissman,N.J., Zhu, J., Bonsall, R.W., Doyle,M., Stretch,M.R., Glaes,
S.B., Krantz, D.S., Gottdiener, J.S., & Tracy, R.P. (2008). Effects of acute
mental stress and exercise on inflammatorymarkers in patients with
coronary artery disease and healthy controls.American Journal of Cardiology, 101,
767-773.
Kotlyar,M., Donahue, C., Thuras, P., Kushner,M.G., O Gorman,N., Smith, E.A.,
&Adson,D.E. (2008). Physiological response to a speech stressor presented
in a virtual reality environment. Psychophysiology, 45, 1034-1037.
Lampert, R., Joska, T., Burg,M.M., Batsford,W.P.,McPherson, C.A., & Jain, D.
(2002). Emotional and Physical Precipitants of Ventricular Arrhythmia.Circu-
lation, 106, 1800-1805.
Lespérance, F., Frasure-Smith,N.,Théroux, P., & Irwin,M. (2004).The association
betweenmajor depression and levels of soluble intercellular adhesion
molecule 1, interleukin-6 and C-reactive protein in patient with recent acute
coronary syndromes.American Journal of Psychiatry, 161, 271-277.
55 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Lown, B., Verrier, R., & Corbalan, R. (1973). Psychologic stress and threshold for
repetitive ventricular response. Science,.182, 834-836.
Mori, H., Ishikawa, S., Kojima, S., Hayashi, J.,Watanabe, Y., Hoffman, J.I.,
& OkinoH. (1993). Increased responsiveness of left ventricular apical myocar-
dium to adrenergic stimuli.Cardiovascular Research, 27, 192-198.
Smith, P.J., Blumenthal, J.A., Babyak,M.A., Georgiades, A., Sherwood,A.,
Sketch,M.H.,Watkins, L. (2007). Ventricular ectopy: Impact of self-reported
stress aftermyocardial infarction.AmericanHeart Journal, 153, 133-139.
Sheffield, D., Krittayaphong, R., Cascio,W.E., Light, K.C., Golden, R.N.,
Finkel, J.B., Glekas, G., Koch, G.G., Sheps, D.S. (1998).Heart rate variability
at rest and duringmental stress in patients with coronary artery disease: dif-
ferences in patients with high and low depression scores. International Journal
of BehavioralMedicine, 5, 31-47.
Steinberg, J.S., Arshad,A., Kowalski,M., Kukar,A., Suma, V., Vloka,M.,
Ehlert, F., Herweg, B., Donnelly, J., Philip, J., Reed, G., & Rozanski, A. (2004).
Increased incidence of life-threatening ventricular arrhythmias in implanta-
ble defibrillator patients after theWorld Trade Center attack. Journal of the
American College of Cardiology, 44, 1261-1264.
Strike, P.C., & Steptoe,A. (2003). Systematical review of mental stress-induced
myocardial ischaemia.EuropeanHeart Journal, 24, 690-703.
Wittstein, I.S., Thiemann,D.R., Lima, J.A., Baughman, K.L., Schulman, S.P.,
Gerstenblith, G.,Wu, K.C., Rade, J.J., Bivalacqua, T.J., Champion,H.C.
(2005). Neurohumoral features of myocardial stunning due to sudden
emotional stress.NewEngland Journal of Medicine, 352, 539-448.
56 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 5
Vraagtekens bij stressProf. dr. Peter de Jonge,Hoogleraar Depressie en Somatische Ziekte, Interdisciplinary Center
of Psychiatric Epidemiology (ICPE), Center of Research on Psychology in Somatic Diseases
(CoRPS), UniversitairMedisch CentrumGroningen,Universiteit van Tilburg
Inhoudsopgave5.1 De relatie tussen depressie en hart- en vaatziekten
5.2 Is depressie een causale risicofactor voor hart- en vaatziekten?
5.2.1 Het bepalen van de causaliteit van risicofactoren
5.2.2 De operationalisatie van depressie
5.2.3 Causale effecten van depressie op hart- en vaatziekten
5.3 Alternatieve verklaringen voor de onderzoeksresultaten
5.4 Conclusie
5.5 Referenties
5.1 De relatie tussen depressie en hart- en vaatziekten
In dit hoofdstukwordt niet het brede gebied vande relatie tussen stress enhart- en
vaatziektenbesprokenmaarwordt gefocust ophet specifieke domein vande relatie
tussendepressie enhart- en vaatziekten (HVZ).Hiervoor zijn een aantal redenen.
Een complexiteit aan factoren is van invloed op ons hart, zoals depressie,
woede, stress, angst, sociale isolatie en type-D persoonlijkheid. Veel van deze
factoren hebben ook invloed op elkaar. Onduidelijk is hoe deze verschillende
factoren onderling samenhangen.Het onderzoeksgebied naar de relatie tussen
stress en hart- en vaatziekten is daardoor erg breed en complex. Inperking van
het aandachtsgebied wordt daaromnoodzakelijk.
In de definities van stress worden twee soorten van stress onderscheiden:
stress als 1) de objectieve druk die een persoon ervaart, in epidemiologische
termen hebbenwe het dan over stressoren of ‘life events’; en 2) stress als een sub-
jectieve interne ervaring, ookwel ‘distress’ genoemd (Hotopf,Henderson &Kuh,
2008). Depressie is een klinische vorm van distress die veroorzaakt kanworden
door bepaalde life-events.Hiermee is het een psychopathologie die beschreven
wordt binnen de psychiatrische diagnostiek en kan daarom gezienworden als
eenmeer uitgekristalliseerde vorm van stress. Dit is een belangrijke reden om te
57 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
focussen op de relatie tussen depressie en hart- en vaatziekten in plaats van op,
de brede en complexe, relatie tussen stress in het algemeen enHVZ. Bovendien
hebben demeeste onderzoeksgegevens betrekking op de relatie tussen depressie
enHVZ.
Een ander argument om te kijken naar de relatie depressie enHVZ is het feit
dat volgens internationale bevolkingsstatistiekenHVZ en depressie wereldwijd
de volksziekten nummer 1 en 2 zijn, uitgedrukt in de hoeveelheid ziektelast die
zemet zichmeebrengen (Murray & Lopez, 1997). Beide ziekten komen zeer veel
voor.WaarHVZ de belangrijkste directe doodsoorzaak zijn, veroorzaakt
depressie vooral een grote ziektelast door een slechtere kwaliteit van leven,
verlies vanwerk, en het krijgen van lichamelijke aandoeningen die leiden tot
vroegtijdig overlijden.Doordat depressie al vroeg in het leven kan optreden en
vaak chronischwordt,waardoor de ziektelast nog groter wordt, is het op de lijst
van deWereldgezondheidsorganisatieWHOop de tweede plaats beland.Naast
het feit dat depressie enHVZ veel voorkomen blijken ze ook vaak in combinatie
voor te komen.Depressie is een risicofactor voorHVZ, en het hebben van een
HVZ is een risicofactor voor depressie.
5.2 Is depressie een causale risicofactor voor hart- en vaatziekten?
Depressie is niet alleen een risicofactor voor het beloop van hartziekte, depressie
lijkt zelfs een risicofactor te zijn voor het ontstaan van hartziekte (Penninx et al.,
1998). Ondanks het feit dat weweten dat depressie geassocieerd wordtmet HVZ
is het echter lastig om te achterhalen of depressie ook daadwerkelijk een causale
risicofactor is voor HVZ.
5.2.1 Het bepalen van de causaliteit van risicofactoren
Om te onderzoeken of depressie een causale risicofactor is kan gebruik gemaakt
worden van een schema dat is ontwikkeld door Helena Kraemer (zie figuur 1).
Kraemer heeft een schema ontwikkeldmet behulp waarvan bepaald kanworden
of X een causale risicofactor is voor Y (Kraemer, et al., 1997).
58 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 1:Wanneer is X een causale risicofactor voor Y?
Een eerste vraag binnen dit schema om causaliteit te achterhalen is of X enYmet
elkaar geassocieerd zijn.Wat betreft depressie enHVZ is hier inmiddels
voldoende bewijs voor. Vervolgensmoet nagegaanworden of depressie (X) ook
daadwerkelijk voorafgaat aanHVZ (Y). Ook hier zijn al genoeg gegevens over
bekend.Gegevens uit het onderzoek in de algemene bevolking laten bijvoor-
beeld heel duidelijk zien dat het hebben van depressie geassocieerd ismet een
verhoogde kans opHVZ later. Een derde vraag die gesteldmoet worden is of
factor X ook veranderd kanworden? Als X niet veranderd kanworden, dan
sprekenwe van een ‘fixedmarker’. Als X veranderbaar is dan hebbenwe te
makenmet een variabele risicofactor. De volgende vraag om causaliteit te achter-
halen is of Ymee verandert als X verandert, dus als de depressie verminderd,
neemt dan ook het risico opHVZ af? Omdit vast te stellen is het in de eerste
plaats van belang dat de diagnose van depressie goed bepaald kanworden,
waarna behandeling kan volgen.
59 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
5.2.2 De operationalisatie van depressie
Het stellen van een goede diagnose bij depressie is niet eenvoudig. In de geeste-
lijke gezondheidszorg gebruiktmen de DSM-IV criteria om vast te stellen of
iemand een depressie heeft. De DSM-IV –wat staat voor Diagnostic and Statistic
Manual (Diagnostisch StatistischHandboek), 4e editie – bevat internationale
afspraken over de symptomen van alle psychische en psychiatrische ziektebeel-
den. In de kadertekst staan de DSM-IV criteria vermeld die een depressie
(depressieve episode) omschrijven.Omde diagnose te stellenmoet iemand
voldoen aan tenminste één van de twee kernsymptomen (sombere stemming en
verminderde interesse) en in totaal vijf kenmerken hebben van een depressie
gedurende twee achtereenvolgende weken gedurende het grootste gedeelte van
de dag (zie tabel 1).
Tabel 1: DSM-IV criteria
Depressie is gediagnosticeerd als een syndroom van een aantal klachten.De
criteria voor depressie zijn echter enigszins arbitrair omdat alleen symptomen
geteld worden zonder een inschatting temaken of ze in proportie zijnmet de
stressor. Doordatmet name in onderzoek niet wordt gevraagd of de symptomen
een passende reactie op een levensgebeurtenis zijn, kan de diagnose objectiever
60 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
61 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
gesteld worden.De prijs die hiervoor betaald wordt is een verminderde validi-
teit. Veel mensenworden ten onrechte als depressief gediagnosticeerd.Het
betreft dan bijvoorbeeld diagnoses bij mensen die net getroffen zijn door een
hartinfarct en daarom somber zijn, hetgeen niet verwonderlijk is. Veel van deze
mensen zullen binnen een redelijke termijn op eigen kracht weer in staat zijn
omhun leven op een bevredigendemanier vorm te geven. Somberheid en
verdriet die passend zijn bij de situatie worden dan gediagnosticeerd als
depressie.
Er is een enorme hoeveelheid testen op demarkt om depressie vast te stellen.
De sensitiviteit1 van al deze testen komen redelijkmet elkaar overeen en ligt
rond de .85 (85% kans dat jemet dit instrument eenwerkelijk aanwezige
depressie identificeert) (Williams, Pignone, Ramirez & Perez Stellato, 2002). Dit
betekent dat de sensitiviteit van deze testen goed is. De specificiteit2 is aanmer-
kelijk slechter. Dit betekent dat via deze testen regelmatig onterecht de diagnose
depressie gesteld wordt.
5.2.3 Causale effecten van depressie op hart- en vaatziekten
Er zijn twee effecten van depressie opHVZ te onderscheiden, namelijk: effecten
op de etiologie van hartziekten, en effecten op de prognose van hartziekte.Wat
betreft de etiologie van hartziekten, komt uit epidemiologisch onderzoek naar
voren dat depressie geassocieerd ismet een anderhalf tot twee keer verhoogde
incidentie vanHVZ (Van der Kooy et al., 2007). Ten aanzien van de prognose,
blijkt dat het hebben van een depressie bij mensenmet HVZ ook geassocieerd is
met een anderhalf tot twee keer verhoogde identificatie van nieuwe cardiovascu-
laire events enmortaliteit (VanMelle et al., 2005).
Vooral de associatiemet prognose biedt een aanknopingspunt voor
onderzoek naar causaliteit. Op deze wijze kunnen ingewikkelde studies bij de
algehele bevolkingworden vermeden.Hierbij moeten veel mensenworden
geïncludeerd die voor een lange tijd gevolgdmoetenworden,waarbij onbekend
1 De sensitiviteit van eenmeetinstrument dat een bepaalde ziekte of stoornis pretendeert vast te stellen,
geeft aan in welkemate het instrument inderdaad in staat is om onderzochtenmet de betreffende ziekte
of stoornis te identificeren.
2 De specificiteit van eenmeetinstrument verwijst naar het vermogen om onderzochten die niet aan de be-
treffende ziekte of stoornis lijden te detecteren.
is wat er zich tussen de constatering van depressie en het ontstaan van hart- en
vaatziekten heeft voorgedaan.Door te richten op onderzoek naar de prognose
van hartziekte, kan volstaanwordenmet kleinere studies bij mensen die bij-
voorbeeld al eerder een hartinfarct hebben gehad.Als binnen deze
onderzoeksgroep causaliteit aangetoond kanworden dan kunnen deze bevin-
dingen eventueel gegeneraliseerd worden naar de etiologie van hartziekten.Dit
is ook de voornaamste redenwaarom er veel onderzoek is gedaan naar de
effecten van depressie op de prognose vanHVZ.
Om causaliteit te onderzoekenmoet in de eerste plaats gekekenworden of er
sprake is van associatie. Uit onderzoek blijkt dat er een associatie is,maar die
wordt ieder jaar steedsminder overtuigend. In 1993 werd nog door Frasure-
Smith en collega’s geschat dat depressie eenmaar liefst 480% verhoogde kans op
overlijden gaf (Odds Ratio= 4-5) (Frasure-Smith, Lesperance &Talajic, 1993). In
demeta-analyse door VanMelle (2004) werd dit op 100% tot 150% geschat (OR=
2-2.5). En in 2006 verscheen eenmeta-analyse vanNicholson Kuper en
Hemingway en zij vonden dat de kans nogmaarmet 80% verhoogd is (OR=1.8).
Bovendien kwamen zij tot de conclusie dat ongeveer de helft verklaard wordt
door de pompfunctie van het hart, en dan blijft er nogmaar 40% over voor de rol
van depressie. In de oudere studies wordt dus een sterkere relatie gevonden
tussen depressie enmortaliteit dan in demeer recente studies. In demeest
recente update van de literatuur (Meijer et al., under review) wordt nu een
verhoogde kans van 60-170% gevonden en dat is nog vóór controle opmogelijke
confounders. Er zijn dus effecten van depressie op het hartmaar deze zijn
kleiner danwe aanvankelijk dachten.
Depressie blijkt geassocieerd te zijnmet de cardiovasculaire prognose.We
kunnen dus zeggen dat depressie een risicofactor is voor cardiovasculairemorta-
liteit. Een volgende stap is te kijken of de prognose van het hart verbetert als we
depressie gaan behandelen.Op dit gebied is in 2003 de ENRICHD trial uitge-
voerd, waarbij mensen gerandomiseerd werden naar ‘usual care’ of cognitieve
gedragstherapie (Berkman et al., 2003). In de zogeheten ‘survival plots’ van
behandelde en niet-behandelde postinfarct patiënten is te zien dat de behande-
ling van depressie na een hartinfarct geen enkel effect had op de prognose van
het hart.Hieruit bleek dat patiëntenmet een al dan niet behandelde depressie
na 42maanden een kans van 30% hadden op een nieuw infarct of overlijden.
Zelfs na 15maanden is de kans even hoog voormensen die behandeld werden
62 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
voor depressie als voor personen die hiervoor niet werden behandeld. In
Nederlandwerd een vergelijkbare studie uitgevoerd, namelijk deMIND-IT
studie waarbij mensenmet antidepressiva werden behandeld (VanMelle et al.,
2007). De resultaten van deze studie waren identiek aan die van de ENRICHD
studie. Bevindingen uit de ENRICHD studie en deMIND-IT studie duiden dus
niet op causaliteit.
Onderzoeksgegevens laten dus een klein effect van depressie op hart- en
vaatziekten zien,maar een causaal effect is vooralsnog niet gevonden.
5.3 Alternatieve verklaringen voor de onderzoeksresultaten
Hieronder worden drie alternatieve verklaringen voor het niet vinden van cau-
saliteit in bovenstaande onderzoeken besproken, namelijk:
• Er is sprake van confounding
• Depressie is op een verkeerdemanier behandeld (wrong targeting)
• De behandeling voor depressie is weinig effectief
Er is sprake van confounding
In deMIND-IT studiewerden ruim2000mensen geïncludeerd die een hartinfarct
hadden gehad.Bij dezemensenwerd de linker ventrikel ejectiefractie (LVEF)
bepaald, oftewel de hartpompfunctie.Vervolgenswerd onderzochtwat de kans
was op depressie in het jaar na het hartinfarct (VanMelle et al., 2005). Erwerd een
duidelijke dosis-respons relatie gevonden: hoe slechter de hartpompfunctiewas,
des temeer vermoeidheid er optreedt en des te groter de kans dat die persoon
depressief werd gedurende het jaar na het infarct.Nu is het zo datmensenmet een
slechte hartpompfunctie sneller doodgaan.Het kannatuurlijk zijn dat de
depressie eenmarker is voor de slechte hartpompfunctiewaarbij het gevonden
effect dat depressie geassocieerd ismet een slechte prognose, nietmeer is danhet
effect van de hartpompfunctie op de prognose.Het kan dus zo zijn dat die depres-
sievemensen sneller doodgaan omdat ze een slechtere hartpompfunctie hebben.
Om confounding uit te sluiten is gekeken of er een verfijningmogelijk is
naar soorten depressie die van invloed zijn opHVZ.Als de stresshypothese
klopt, die verondersteld dat het hebben van chronische stress slechter is voor het
hart dan acute stress, dan zou je verwachten dat het voorkomen vanméér
episodes van depressie in een leven (met name vóór het infarct), gerelateerd is
met een grotere kans op overlijden na een infarct. In een studie van de Jonge
63 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
vondmenechterprecieshet omgekeerde (De Jonge,VandenBrink,Spijkerman,&
Ormel,2006). Indit onderzoekwerdendrie groepen infarctpatiëntenmet elkaar ver-
geleken: 1) patiëntenzonder eenvoorafgaandedepressie, 2) patiëntenmet
herhaalde voorafgaande depressies en 3) patiënten die voor het eerst een
depressie kregen na een hartinfarct. Bevindingen uit dit onderzoek toonden aan
datmensen die nooit eerder depressief zijn geweest en na een hartinfarct
depressief worden, demensen zijn die het slechtste risicoprofiel hebben.Dit
zijn demensen die als ware een ‘acute stress episode’ hebbenmeegemaakt
waardoor ze depressief zijn geworden. Inmiddels zijn deze bevindingen
bevestigd door vijf andere studies en lijkt het derhalve een stabiele bevinding te
zijn. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat incidente depressies
vertekend kunnen zijn door de ernst van het hartinfarct.
Verkeerde ‘targeting’ van de behandeling van depressie
Een andere verklaringwaaromer geen causaliteit werd gevonden tussen depressie
en cardiovasculaire prognose, zou kunnen zijn dat het effect van de behandeling
van depressie bij post-MI patiëntenwordt verdund als iedereen op eenzelfde
manierwordt behandeld.Het zou zo kunnen zijn dat er bepaalde subtypen van
depressie zijn diemet name slecht zijn voor het hart.Omdit te voorkomen is het
belangrijk dat er een verfijningwordt gemaakt naar de subtypen van depressie.
Zoals eerder genoemd, is depressie een syndroomvan een aantal klachten.Met
behulp van de Beck’sDepression Index (BDI) is gekeken of er een bepaalde
structuur in de symptomen of bepaalde dimensie in symptomen te vinden is.
Hierbij kon een onderscheidworden gemaakt naar cognitieve symptomen (zoals
schuld, schaamte, een hekel hebben aan jezelf) en somatische symptomen (zoals
vermoeidheid, slaapproblemen,niet goed kunnenwerken, verlies van eetlust of
juist te veel eten). Een studie van de Jonge laat zien dat het hebben van veel cogni-
tieve symptomenniet direct slecht is voor de prognose,maarwel het hebben van
somatische symptomenna eenhartinfarct (De Jonge et al., 2006).Het blijkt zelfs
dat de echte piekeraars die zich nietmoe voelden de beste prognose hadden.
Hierbij kanmende vraag stellen of de somatische symptomenbij de depressie
horen of de consequenties zijn van de verminderde hartpompfunctie.Misschien is
het zo dat het optreden van ‘ziektegedrag’bij depressie (zoals algehelemalaise,
vermoeidheid,uitputting) een somatische vormvandepressie is die slecht is voor
het hart en die getriggerdwordt door een immuunactivatie.
64 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Er is geen effectieve behandeling voor depressie
Een ander knelpunt is dat wemisschien niet goed in staat zijn om depressie te
behandelen.Hierover is recent veel te doen in de literatuur.Het lijkt er bijvoor-
beeld op dat de effectiviteit van antidepressiva wordt overschat.
In de ENRICHD studie vondmen dat de kans op overlijden kleiner werd bij
een vermindering van de depressie (gemetenmet behulp van verandering in de
BDI score).Het lijkt er dus op dat als we depressie goed kunnen behandelen dat
de kans op overlijden dan kleiner wordt. Dit is ook onderzocht in deMIND-IT
studie (De Jonge et al., 2007), waarbij deelnemers als ‘responders’werden gedefi-
nieerd als ze na zesmaanden na de behandeling een depressiescore kleiner dan 9
hadden (op deHamilton depressieschaal(HAM-D)). Uit dit onderzoek bleek dat
de ‘responders’ een betere prognose hadden dan non-responders. Echter, wat de
interpretatie van de bevindingen complexmaakt, was dat demensen die depres-
sief warenmaar überhaupt niet behandeld werden, het beter deden dan de
non-responders en iets slechter dan de responders (De Jonge et al., 2007). Dit
duidt erop dat het toedienen van antidepressiva op zich weinig effect heeft,
maar dat het persisteren van depressiemet name slecht is voor het hart.
5.4 Conclusie
Uit bovenstaande blijkt in ieder geval dat er een belangrijk knelpunt is in de
behandeling van depressie. Ermoet gezocht worden naar nieuwe behandelingen
voor postinfarct depressie.Hierbij is ook aandacht nodig voor een bredere focus
van diagnostiek en behandeling,waarbij bijvoorbeeld angst een grotere rol zou
kunnen spelen. In sommige gevallen zal angst voor bijvoorbeeld bewegen of
wantrouwen ten opzichte van de zorg een negatief effect hebben op de prognose.
Dit laatste sluit aan op een andere verklaring voor het verhoogdemortali-
teitsrisico van depressieve infarctpatiënten. In een onderzoek vanDruss et al.,
werdmet behulp van de ziekenhuisregistratiesystemen het zorggebruik van in-
farctpatiënten geïnventariseerd (Druss, Bradford, Rosenheck, Radford, &
Krumholz, 2000).Het zorggebruik van de groep depressievenwerd vergeleken
met dat van de niet-depressieven.Wat hij vondwas dat depressieve infarctpa-
tiënten geen goede cardiologische zorg kregen. Vooral levensbesparende
operaties, zoals dotteren en omleidingen van de kransslagader werden
beduidendminder vaak uitgevoerd bij depressieve dan bij niet-depressieve
patiënten.Het zou dus zo kunnen zijn dat de werkelijkheid veel minder gecom-
65 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
pliceerd is danwij denken.Als deze verklaring namelijk waar blijkt te zijn, dan
overlijden depressieve hartpatiënten zo snel omdat de essentiële zorg hun niet
gebodenwordt. Dit lijkt overigens niet te komen doordat cardiologen een hekel
hebben aan depressieve patiënten,maar vooral omdat depressieve patiënten het
niet zo hebben op cardiologen.Demeest recente gegevens uit deMIND-IT
studie laten zien dat depressieve infarctpatiënten een bijna drie keer zo grote
kans hebben dat zij niet op afspraken komen opdagen.Hiernaast was al eerder
bekend dat ze zich veel minder aan behandeladviezen houden.
Kortom, als inderdaad blijkt dat er nog geen adequate behandeling is voor
depressie kan er ingezet worden op de behandeling van de consequenties van
depressie waarbij:
• naast aandacht voor depressie ook aandacht is voor angst;
• cardiologen en verpleegkundigen depressieve patiëntenmotiverenmet
betrekking tot behandeling en therapietrouw;
• psychotherapiemeer gericht wordt opmotivatie tot zelfzorg op het gebied
van beweging en leefstijl.
5.5 Referenties
Berkman, L.F., Blumenthal, J., Burg,M., Carney, R.M., Catellier, D., Cowan,M.J.,
Czajkowski, S.M., DeBusk, R., Hosking, J., Jaffe, A., Kaufmann, P.G.,
Mitchell, P., Norman, J., Powell, L.H., Raczynski, J.M., & Schneiderman,N.
(2003). Enhancing Recovery in Coronary Heart Disease Patients Investigators
(ENRICHD). Effects of treating depression and low perceived social support
on clinical events aftermyocardial infarction: the Enhancing Recovery in
Coronary Heart Disease patients (ENRICHD) Randomized trial. JAMA, 289,
3106-3116.
Druss, B.G., Bradford, D.W., Rosenheck, R.A., Radford,M.J., & Krumholz,H.M.
(2000).Mental disorders and use of cardiovascular procedures aftermyocar-
dial infarction. JAMA, 283, 506-511.
De Jonge,P.,VandenBrink,R.H.,Spijkerman,T.A.,&Ormel, J. (2006).Only
incidentdepressive episodes aftermyocardial infarctionare associatedwithnew
cardiovascular events. Journal of theAmericanCollege of Cardiology,48, 2204-2208.
66 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
De Jonge, P., Ormel, J., Van den Brink, R.H., VanMelle, J.P., Spijkerman,T.A.,
Kuijper, A., Van Veldhuisen, D.J., Van den Berg,M.P., Honig,A., Crijns,H.J.,
& Schene,A.H. (2006). Symptomdimensions of depression followingmyo-
cardial infarction and their relationship with somatic health status and
cardiovascular prognosis.American Journal of Psychiatry, 163, 138-144.
De Jonge, P., Honig,A., VanMelle, J.P., Schene,A.H., Kuyper,A.M., Tulner, D.,
Schins,A., & Ormel, J. (2007). Nonresponse to treatment for depression
followingmyocardial infarction: associations with subsequent cardiac
events.American Journal Psychiatry, 164, 1371-1378.
Frasure-Smith,N., Lesperance, F., & Talajic,M. (1993). Depression following
myocardial infarction: impact on 6-month survival. JAMA, 270, 1819-1825.
Hotopf,M.,Henderson,M., & Kuh,D. (2008). Invited Commentary: Stress and
Mortality.American Journal of Epidemiology, 168, 492-495.
Kraemer,H.C., Kazdin,A.E., & Offord, D.R., Kessler, R.C., Jensen, P.S., & Kupfer,
D. (1997). Coming to termswith the terms of risk.Archives of General Psychia-
try, 54, 337-343.
Murray, C., & Lopez,A. (1997).Alternative projections of mortality and disability
by cause 1990-2020.Global Burden of Disease Study. Lancet, 349, 1498-1504.
Nicholson,A.,Kuper,H.,&Hemingway,H. (2006).Depression as an aetiologic and
prognostic factor in coronary heart disease: ameta-analysis of 6362 events
among 146538 participants in 54 observational studies.EuropeanHeart Journal,
27,2763-2774.
Penninx, B.W., Beekman,A.T., Honig,A., Deeg, D.J., Schoevers, R.A., Van Eijk,
J.T., & VanTilburg,W. (2001).Depression and cardiacmortality: results from a
community-based longitudinal study.Archives of General Psychiatry, 58, 221-227.
Van der Kooy, K., VanHout,H.,Marwijk,H.,Marten,H., Stehouwer, C., &
Beekman,A. (2007).Depression and the risk for cardiovascular diseases: syste-
matic review andmeta analysis. International Journal of Geriatric Psychiatry, 22,
613-626.
VanMelle, J.P., De Jonge, P., Spijkerman,T.A., Tijssen, J.G., Ormel, J.,
VanVeldhuisen,D.J.,VandenBrink,R.H.,&VandenBerg,M.P. (2004).Prognos-
tic associationof depression followingmyocardial infarctionwithmortality and
cardiovascular events: ameta-analysis.PsychosomaticMedicine,66,814-822.
67 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
VanMelle, J.P., De Jonge, P., Ormel, J., Crijns,H.J., Van Veldhuisen, D.J.,
Honig,A., Schene,A.H., & Van den Berg,M.P. (2005). Relationship between
left ventricular dysfunction and depression followingmyocardial infarction:
data from theMIND-IT.EuropeanHeart Journal, 26, 2650-2656.
VanMelle, J.P., De Jonge, P., Honig,A., Schene,A.H., Kuyper,A.M., Crijns,H.J.,
Schins,A., Tulner, D., Van den Berg,M.P., & Ormel, J. (2007). Effects of anti-
depressant treatment followingmyocardial infarction.British Journal of
Psychiatry, 190, 460-466.
Williams, J.W. Jr., Pignone,M., Ramirez, G., & Perez Stellato, C. (2002).
Identifying depression in primary care: a literature synthesis of case-finding
instruments.General Hospital Psychiatry, 24, 225-237.
68 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
69 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Deel 2: Werkingsmechanismen
Hoofdstuk 6: Pathofysiologische mechanismen in de relatie tussen stress en hart- en
vaatziekten: van autonoom zenuwstelsel tot immuunsysteem
Nina Kupper
Hoofdstuk 7: Multicausaliteit bij het ontstaan van hart- en vaatziekten: interactie tussen
erfelijkheid en omgeving bij hoge bloeddruk
Harold Snieder
Hoofdstuk 8: Individuele verschillen in stressreactiviteit
Eco de Geus
70 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 6
Pathofysiologische mechanismen in de relatie tussen stressen hart- en vaatziekten: van autonoom zenuwstelsel totimmuunsysteem
Dr.NinaKupper,UniversitairDocent departementMedische psychologie enNeuropsychologie,
Center of Research on Psychology in Somatic Diseases (CoRPS), Universiteit van Tilburg
Inhoudsopgave6.1 Inleiding
6.2 Biologische mechanismen van episodische stress (depressie)
6.2.1 Hyperactiviteit van de HPA-as
6.2.2 Ontregeling van het autonoom zenuwstelsel
6.2.3 Thrombogenese verandering
6.3 Biologische mechanismen van chronische stress
6.3.1 HPA-as disfunctie
6.3.2 Oxidatieve stress
6.3.3 Inflammatie
6.4 Conclusie
6.5 Referenties
6.1 Inleiding
Stress is een breed begrip waarbij een onderscheid gemaaktmoet worden tussen
de aanleidinggevende gebeurtenis voor een stressreactie, de stressor, en de
reactie op deze gebeurtenis, de stressrespons. Er kan sprake zijn van externe
stressoren, zoals werkstress, huwelijksstress, stress door ingrijpende levensge-
beurtenissen, en interne stressoren, zoals emotionele, gevoelsmatige enmentale
problemen.Wanneer stress een negatieve gevoelswaarde heeft, is er sprake van
distress.
Hiernaast is het van belang om onderscheid temaken tussen acute stress en
chronische stress.Acute stress is een directe reactie op een stressor waarbij het
lichaam adrenaline en cortisol aanmaakt, stresshormonen die ervoor zorgen dat
er in het lichaam energie vrijgemaakt wordt voor een vecht/vlucht reactie.
Cortisol en andere stresshormonen beïnvloeden het sympathische en parasym-
pathische zenuwstelsel en hiermee de activatie en deactivatie van stressgerela-
teerde fysiologische processen (zie figuur 1) (Glaser & Kiecolt, 2005; Elenkov &
Chrousos, 2006).Na het verdwijnen van de stressor keert het lichaamweer terug
naar een spanningsniveau enmetabolisme die passen bij de situatie.Hierbij
speelt een terugkoppelingsmechanisme,waarbij cortisol de eigen productie
remt, een belangrijke rol. Op dezemanier is het stressmechanisme een adaptief
mechanisme doormiddel waarvan het lichaam streeft naar allostase, naar aan-
passing aan de omstandigheden.
Bij chronische stress is er sprake van voordurende belasting, en uiteindelijke
uitputting van fysiologische systemen door langdurige activatie van het stress-
systeem (allostatic load;McEwen, 2000).Mediatoren van het stressmechanisme,
zoals catecholamines en cortisol krijgen dan een negatief effect op het lichaam
en dat leidt tot fysiologische veranderingen, zoals HPA-as hyperactiviteit en
cytokines die ongevoelig worden voor glucocorticoïden,waardoor het immuun-
systeem actiever wordt.
Figuur 1: Schematische weergave van een acute stressreactie in het lichaam
71 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
De fysiologische veranderingen die optreden bij chronische stress zijn ook te
zien bij mensenmet een depressie en/of Type-D persoonlijkheid. Binnen een
psychosomatischmodel (zie figuur 2) wordt onderscheid gemaakt tussen drie
soorten van stress, namelijk:
1) acute stress, 2) episodische stress (bijvoorbeeld depressie en angst) en 3) chroni-
sche stress (bijvoorbeeld Type-D persoonlijkheid enwerkstress).
Figuur 2: Het Psychosomatischmodel
Uit onderzoek blijkt dat acute stress geassocieerd ismet het krijgen van een
hartinfarct, en een slechte prognose na een hartinfarct enmortaliteit (Hassan et
al., 2008; Strike & Steptoe, 2003).
6.2 Biologische mechanismen van episodische stress (depressie)
Depressie is een voorbeeld van episodische stress en leidt tot cognitieve en soma-
tische symptomen.Cognitieve symptomenzijn episodes vandepressieve
stemming,geïrriteerdheid, geenplezier beleven aandingen, schuldgevoelens,
72 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
gevoel vanwaardeloosheid.Voorbeeldenvan somatische symptomenzijn: ver-
stoorde slaap,verminderde eetlust,weinig energie en slechtkunnen concentreren.
Uit verschillende studies blijkt datdepressiena eenmyocardinfarct (MI) een
negatieve invloedheeft opdemedischeprognose.DepressieveMI-patiëntenontwik-
kelen eerdernieuwe infarcten enhebbeneengroterekansopoverlijdendan
niet-depressieveMI-patiënten.Uit onderzoekblijkt dat ongeveerbij dehelft vande
MI-patientenmet eendepressie sprake is van eenniet-incidenteledepressie.Deze
mensenhebbenvoorhunMIal eendepressieve episodegehad. Inde anderehelft
vandegevallenbetreft het een incidenteledepressie.Recente studies latenziendat
alleenmensenmet een incidenteledepressiena eenhartinfarct eenverhoogdekans
opoverlijdenhebben (De Jonge,VandenBrink,Spijkerman&Ormel,2006;Grace et
al., 2005).
Hoewel veel studies een verbandhebben aangetoond tussendepressie enhart-
en vaatziekten (HVZ), is er relatief weinig bekendover de onderliggendemechanis-
mendie dit verband verklaren.Zowel gedragsgerelateerde als biologische
mechanismenkomen in aanmerking alsmogelijke verklaring (zie figuur 2).Het
blijkt dat zowelMI-patiënten als gezondemensenmet eendepressie significant
meer roken endrinken enminder fysiek actief zijn danmensendie niet depressief
zijn.Deze gedragsfactoren zijn belangrijke risicofactoren voor het ziekteverloopna
eenMI.TevenshoudendepressieveMI-patiënten zichminder goed aande voorge-
schrevenbehandeling of therapiewat de overlevingskans vermindert.Naast
gedragsmatigemechanismenzijn er een aantal lichamelijke processenkenmer-
kend voor zowelHVZals depressie, zoals: 1) hyperactiviteit vandehypothalamus-
hypofyse-bijnier as (HPA-as); 2) ontregeling vanhet autonoom
zenuwstelsel; 3) thrombogenese verandering.De aanwezigheid vandeze risicofac-
toren inbeide ziektenkanmogelijk het verband tussendepressie enHVZ
verklaren. Inde volgende alinea’swordt dieper ingegaanop ieder vandezedrie
gezamenlijke risicofactoren.
6.2.1 Hyperactiviteit van de HPA-as
Hyperactiviteit van deHPA-asmet als gevolg een chronisch verhoogd cortisol en
verhoogde immuunactivatie, is een belangrijke factor voor het ontstaan van car-
diovasculaire ziekten (Rosmond& Björntorp, 2000). Cortisol is een
steroïdhormoon dat wordt uitgescheiden door de bijnierschors en betrokken is
bij allerlei lichaamsprocessen, zoals de regulatie van vaatvernauwing, het
73 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
suikergehalte en het afweersysteem. In de stressreactie speelt cortisol een
belangrijke rol in de aanpassing van fysiologische processendie vecht of vluchtge-
drag ondersteunen.Cortisol is het eindproduct van een zeer nauwkeurig afgestelde
hormonale cascadedie begint indehersenen en via dehypothalamus eindigt inde
bijnierschors,met terugkoppeling van cortisol op elke vandeze tussenstations.Als
gevolg van chronische of frequent herhaalde stressvolle gebeurtenissenkan cortisol
verhoogduitgescheidenworden.Langdurig verhoogd cortisol kan leiden tot
hypertensie en coronaire hartziekten (Rosmond&Björntorp, 2000).
6.2.2 Ontregeling van het autonoom zenuwstelsel
Onderzoek naar veranderingen in het autonome zenuwstelsel bij hartpatiënten
laat zien dat verminderde parasympathische en verhoogde sympathische activi-
teit risicofactoren zijn voor cardiovasculairemorbiditeit enmortaliteit. De
hartslagvariabiliteit (de periodieke variatie in het tijdsinterval tussen opeenvol-
gende hartslagen) wordt vaak gebruikt als maat voor parasympathische en
sympathische sturing van het hart. Een verlaagde hartslagvariabiliteit, hetgeen
wijst op een verhoogde sympathische activatie, is een onafhankelijke voorspeller
voor het ontstaan vanHVZ enmortaliteit als gevolg vanHVZ. Bij depressieve
patiëntenmet en zonder hartziekte is de hartslagvariabiliteit verlaagd. Studies
zijn echter niet eenduidig in het beantwoorden van de vraag of depressie bij
hartpatiënten zorgt voor een extra verlaging van de hartslagvariabiliteit. Resul-
taten van een grote klinische trial (ENRICHD), waarbij een 24-uursmetingwerd
gedaan bij 424 niet-depressieve en 38 depressieveMI-patiënten, lieten zien dat
verscheidenematen van hartslagvariabiliteit verlaagdwaren in de depressieve
MI patiëntengroep (Carney et al.,2001; Carney et al., 2005). Resultaten van een
studie van de Jonge,Mangano enWhooley (2007) toonde aan dat de hartslag-
variabiliteit significant gerelateerd was aan somatische symptomen,maar niet
aan de cognitieve symptomen van depressie.
6.2.3 Thrombogenese verandering
Hetblijktdathethebbenvandepressie bijmensenmethart- envaatziektengeasso-
cieerd ismet eenverhoogdekansopeen nieuwe cardiovasculaire events en
mortaliteit.Het achterliggendmechanismekanmogelijkgezochtworden in een
verstoord serotoninemetabolisme.Serotonine is éénvandeneurotransmittersdie
ons lichaamrijk is.Bij sommigemensen isde serotoninebalans verstoord.Menheeft
74 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
ofwel teveel serotonine inhet bloed,ofwel teweinig.Een tekort aan serotonine
wordtgeassocieerdmetonder anderedepressie.Eenoverschot aan serotoninewordt
geassocieerdmet serotoninevergiftiging.Dit gaat gepaardmet symptomenals over-
verhitting, bewustzijnsstoornissen,bloedklontering enhartritmestoornissen.
Uit eenonderzoekvanChrapkoen collega’s (2004) komenaanwijzingennaar
vorendat bloedplaatjes bij eendepressie eenverstoord serotoninemetabolisme.Het
gevolghiervan is eenverlaagde expressie enbioactiviteit vanhet enzymstikstof-
monoxidesynthetase (eNOS) enminderplasma stikstofmonoxide (NO).Een
verlaagde eNOSactiviteit,met als gevolg endothelialedisfunctie, lijkt een rol te
spelenbij het beginvanhetproces vanatherogenese (aderverkalking).Eenverlaagde
NOproductie is geassocieerdmet verschillende cardiovasculaire risicofactoren
omdathet een rol speelt bij de aggregeerbaarheid vanbloedplaatjes en coronaire
vasoconstrictie.Eenverstoord serotoninemetabolismekandegranulatie en
vervolgens trombose tot gevolghebben (Nemeroff &Musselman,2000).
6.3 Biologische mechanismen van chronische stress
De rol van depressie bij hart- en vaatziekten onderstreept het belang van psychi-
sche factoren.Naast depressie blijkt ook het concept TypeD persoonlijkheid een
belangrijke rol te spelen in de prognose bij patiëntenmet hartaandoeningen
(Denollet, 2005; Denollet et al., 2006). TypeD persoonlijkheid kan beschouwd
worden als een chronische stress risicofactor (2 jaar), terwijl depressie gezien kan
worden als een episodische risicofactor (2 jaar). Verder is TypeD een normaal per-
soonskenmerk dat bij ongeveer 20% van de normale bevolking voorkomt en gaat
het niet ompsychopathologie zoals bij depressie het geval is.
Het TypeD construct bestaat uit de combinatie van twee stabiele persoonlijk-
heidstrekken, namelijk negatieve affectiviteit (NA) en sociale inhibitie (SI). Type
D patiënten hebben de neiging om in uiteenlopende situaties negatieve emoties,
zoals geïrriteerdheid, te ervaren.Daarbij hebben ze de neiging omdeze emoties
op te kroppen en nietmet anderen te delen, omdat ze angstig zijn om afgewezen
teworden of kritiek te krijgen (sociale inhibitie).
Uit onderzoek is gebleken dat hartpatiëntenmet eenTypeD persoonlijkheid
een slechtere prognose hebben na een hartinfarct dan patiënten zonder eenType
D persoonlijkheid.De hartpatiëntmet eenTypeD persoonlijkheid heeft 4.1 – 8.9
keer zoveel kans om te overlijden of een hartinfarct te krijgen dan de hartpatiënt
zonder TypeD (Pedersen et al., 2006; Denollet, 2000; Pedersen &Denollet, 2006).
75 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
6.3.1 HPA-as disfunctie
Een aantal factoren kunnen de relatie tussen Type D persoonlijkheid enHVZ
wellicht verklaren.Op de eerste plaats wordt er een rol verondersteld voor de
HPA-as. Bij langdurige stress worden er grote hoeveelheden van het hormoon
cortisol uitgescheidenmet alle hierboven beschreven gevolgen van dien.Dat
cortisol mogelijk een rol speelt bleek onder andere uit een studie vanWhitehead
en collega’s (Whitehead, Perkins-Porras, Strike, Magid & Steptoe, 2007). In dit
onderzoekwerd de cortisolsecretie bij het ontwaken gemeten en 30minuten
daarna (cortisol ontwaakrespons) bij patiëntenmet acuut coronair syndroom
(patiëntenmet eenmyocard infarct of instabiele angina pectoris) binnen vijf
dagen na opname.Uit dit onderzoek bleek dat de ontwaakrespons van cortisol
significant hoger is in patiëntenmet Type D persoonlijkheid, onafhankelijk van
depressie en vermoeidheid. Een verhoogde ontwaakrespons is een teken van
hyperactiviteit van deHPA-as.
6.3.2 Oxidatieve stress
Uit onderzoek zijn er aanwijzingen dat oxidatieve stress een rol speelt bij de
ontwikkeling van hart- en vaartziekten bij type D personen.Uit een recent
onderzoek van Kupper et al., (under review) bij hartfalenpatiënten blijkt dat
Type D patiëntenmeer oxidatieve stress hebben (een hogere XO/HSP70 ratio,
oftewelmeer stoffen die horen bij oxidante processen enminder stoffen die
horen bij anti-oxidante processen) hebben in vergelijkingmet niet Type D
patiënten, onafhankelijk van de ernst van de ziekte en covariaten.Het xanthine
oxidase (XO) systeem is gesitueerd in het endotheel en produceert oxidanten.De
expressie van XO is verhoogd bij patiëntenmet hartfalen enmedicamenteuze
remming van XO leidt tot betere contractiliteit van de hartspier.HSP70 is een
eiwit dat betrokken is bij de celbescherming bij oxidatieve stress. Bovendien
heeft het een rol in het TNF alfa-metabolisme, een cytokine die ook belangrijk is
in de ziekteprogressie van hartfalenpatiënten.HSP70 is een natuurlijke rem op
de productie van TNF alfa. In reactie op een acute gebeurtenis zoals een hartin-
farct zien weHSP70 stijgen. In de chronische conditie van stabiel hartfalen zien
we in dierstudies dat HSP70weer op zijn oorspronkelijk niveau terugkeert. In
hartfalenpatiëntenmet een Type D persoonlijkheid is HSP70 significant
verlaagd,wat betekent dat de TNF alfa productieminder geremdwordt, en
daardoor dat de celbescherming tegen oxidatieve stressminder wordt. Een
76 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
belangrijke bevinding van dit onderzoekwas dat een dergelijke relatie niet voor
depressie gevondenwerd en dat de relatie ook afhankelijk was van de etiologie
van het hartfalen (ischemisch vs. niet-ischemisch).Alhoewel HSP70 in alle
patiënten verlaagdwas, was XO alleen in de patiëntenmet een ischemische
etiologie verhoogd.De balans tussen oxidante en antioxidantemechanismen
was dus alleen in ischemische hartfalenpatiënten verstoord.
6.3.3 Inflammatie
Uit onderzoek zijn er aanwijzingen voor eenmogelijk verband tussen Type D
persoonlijkheid en cytokines.Cytokines zijn boodschapperstoffen vanhet
immuunsysteem, vergelijkbaarmet hormonen.Er bestaan verschillende soorten
van cytokines, die door verschillende soorten van lichaamscellenworden geprodu-
ceerd en ookwerken op verschillende lichaamscellen.Bij patiëntenmet chronisch
hartfalenworden verhoogde cytokinewaarden geassocieerdmet een verslechterde
prognose.Verscheidene studies relaterenTypeDmet verhoogde cytokine niveaus
en een verstoorde cytokine balans, onafhankelijk van bijvoorbeeld de ernst van de
ziekte en nierdysfunctie (Denollet et al., 2003; Denollet et al., 2009).
6.4 Conclusie
Het is duidelijk dat psychologische stress schadelijk is voor hart en vaten en dat
er vele kandidaatmechanismen zijn (Rozanski, Blumenthal & Kaplan, 1999).
Echter, het onderzoek naar biologischemediatoren (netwerken) van psychologi-
sche stress enHVZ prognose staat nog in de kinderschoenen. Een
interdisciplinaire aanpak van cardiologen en psychologen is gewenst.
Om te bepalen of Type D predisponeert voor hart- en vaatziekten en of de
behandeling van stress en distress (zoals bijvoorbeeld depressie) de prognose
van hart- en vaatziekten positief beïnvloedt, is meer en grootschalig onderzoek
nodig.Het is van belang demediërende rol van biologische factoren te testen.
77 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
6.5 Referenties
Carney, R.M., Blumenthal, J.A, Freedland, K.E., Stein, P.K., Howells,W.B.,
Berkman, L.F.,Watkins, L.L., Czajkowski, S.M.,Hayano, J., Domitrovich,
P.P., & Jaffe, A.S. (2005). Low heart rate variability and the effect of depres-
sion on post-myocardial infarctionmortality.Archives of InternalMedicine, 165,
1486-1491.
Carney, R.M., Blumenthal, J.A., Stein, P.K.,Watkins, L., Catellier, D.,
Berkman, L.F., Czajkowski, S.M., O Connor, C., Stone, P.H., & Freedland,
K.E. (2001). Depression, heart rate variability, and acutemyocardial infarc-
tion. Circulation, 104, 2024-2028.
Chrapko,W.E., Jurasz,P.,Radomski,M.W.,Lara,N.,Archer,S.L.,&LeMellédo, J.M.
(2004).Decreased platelet nitric oxide synthase activity and plasma nitric
oxidemetabolites inmajor depressive disorder.Biological Psychiatry, 56, 129-134.
De Jonge, P.,Mangano,D., &Whooley,M.A. (2007). Differential association of
cognitive and somatic depressive symptomswith heart rate variability in
patients with stable coronary heart disease: findings from theHeart and Soul
Study. PsychosomaticMedicine, 69, 735-739.
De Jonge, P., Van den Brink, R.H., Spijkerman,T.A., & Ormel, J. (2006). Only
incident depressive episodes aftermyocardial infarction are associated with
new cardiovascular events. Journal of the American College of Cardiology, 48, 2204-
2208.
Denollet, J. (2005). DS14: standard assessment of negative affectivity, social
inhibition, Type D personality. PsychosomaticMedicine, 67,89-97.
Denollet, J., Conraads, V.M., Brutsaert, D.L., De Clerck, L.S., Stevens,W.J., &
Vrints, C.J. (2003). Cytokines and immune activation in systolic heart failure:
the role of Type D personality.Brain, Behavior, and Immunity, 17, 304-309.
Denollet, J., Pedersen, S.S., Ong,A.T., Erdman, R.A., Serruys, P.W., &
VanDomburg, R.T. (2006). Social inhibitionmodulates the effect of negative
emotions on cardiac prognosis following percutaneous coronary interven-
tion in the drug-eluting stent era.EuropeanHeart Journal, 27, 171-177.
78 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Denollet, J., Schiffer,A.A.,Kwaijtaal,M.,Hooijkaas,H.,Hendriks, E.H.,
Widdershoven, J.W., &Kupper,N. (2009).Usefulness of TypeDpersonality
and kidney dysfunction as predictors of interpatient variability in inflamma-
tory activation in chronic heart failure.American Journal of Cardiology, 103,
399-404.
Denollet, J., Vaes, J., & Brutsaert, D.L. (2000). Inadequate response to treatment
in coronary heart disease: adverse effects of type D personality and younger
age on 5-year prognosis and quality of life.Circulation, 102, 630-635.
Elenkov, I.J., & Chrousos, G.P. (2006). Stress system- organization, physiology
and immunoregulation.Neuroimmunomodulation, 13, 257-267.
Glaser, R., & Kiecolt-Glaser. J.K. (2005). Stress-induced immune dysfunction:
implications for health.Nature Reviews Immunolology, 5, 243-251.
Grace, S.L., Abbey, S.E., Kapral,M.K., Fang, J., Nolan, R.P., & Stewart, (2005).
Effect of depression on five-yearmortality an acute coronary syndrome.
American Journal of Cardiology, 96, 1179-1185.
Hassan,M., York, K.M., Li, H., Li, Q., Gong,Y., Langaee, T.Y., Fillingim, R.B.,
Johnson, J.A., & Sheps, D.S. (2008).Association of beta1-adrenergic receptor
genetic polymorphismwithmental stress-inducedmyocardial ischemia in
patients with coronary artery disease.Archives of InternalMedicine, 168, 763-
770.
McEwen, B.S. (2000).Allostasis and allostatic load: implications for
neuropsychopharmacology.Neuropsychopharmacology, 22, 108-124.
Nemeroff, C.B., &Musselman,D.L. (2000).Are platelets the link between
depression and ischemic heart disease? AmericanHeart Journal, 140, 57-62.
Pedersen, S.S., & Denollet J. (2006). Is type D personality here to stay? Emerging
evidence across cardiovascular disease patient groups.Current Cardiology
Reviews, 2, 205–213.
79 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Pedersen, S.S., Lemos, P.A., Van Vooren, P.R., Liu, T.K., Daemen, J.,
Erdman, R.A., Smits, P.C., Serruys, P.W., & VanDomburg, R.T. (2004). Type D
personality predicts death ormyocardial infarction after baremental sten tor
sirolimus-eluting stent implantation: a Rapamycin-Eluting Stent Evaluated
at RotteramCardiologyHospital (RESEARCH) registry substudy. Journal of
the American College of Cardiology, 44,997-1001.
Rosmond, R., & Björntorp, P. (2000). The hypothalamic-pituitary-adrenal axis
activity as a predictor of cardiovascular disease, type 2 diabetes and stroke.
Journal of InternalMedicine, 247, 188-197.
Rozanski, A., Blumenthal, J.A., Kaplan, J. (1999). Impact of psychological factors
on the pathogenesis of cardiovascular disease and implications for therapy.
Circulation, 99, 2192-2217.
Strike, P.C., Steptoe,A. (2003). Systematic review of mental stress-induced
myocardial ischaemia.EuropeanHeart Journal, 24, 690-703.
Whitehead, D.L., Perkins-Porras, L., Strike, P.C.,Magid, K., & Steptoe,A. (2007).
Cortisol awaking response is elevated in acute coronary syndrome patients
with Type D personality. Journal of PsychosomResearch, 62, 419-425.
80 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 7
Multicausaliteit bij het ontstaan van hart- en vaatziekten:interactie tussen erfelijkheid en omgeving bij hoge bloeddruk
Prof. dr.Harold Snieder,Hoogleraar Genetische Epidemiologie, afdeling Epidemiologie
UniversitairMedisch CentrumGroningen
Inhoudsopgave7.1 Inleiding
7.2 Factoren van invloed op hoge bloeddruk
7.3 Erfelijkheid van hoge bloeddruk
7.4 Kan stress hoge bloeddruk veroorzaken?
7.5 Stress-endofenotypes voor hypertensie
7.6 Conclusie en vooruitblik
7.7 Referenties
7.1 Inleiding
Het ontstaan van coronaire hartziekten is een complex proces. In figuur 1 is met
betrekking tot coronaire stenose als eindpunt te zien dat de ontwikkeling en
verloop van het onderliggende atherosclerotische ziekteproces gedurende
iemands leven beïnvloed wordt door een complexe dynamiek tussen de
primaire biochemische en fysiologische subsystemen.Deze subsystemen
worden op hun beurt weer beïnvloed worden door erfelijke- en omgevingsfacto-
ren. Bij voorspellingen over coronaire stenose, dient dus rekening te worden
gehoudenmet de dynamische relatie tussen iemands genotype (genetische
eigenschappen), de blootstelling aan omgevingsfactoren (roken, bewegen, dieet,
stress), de onderliggende fysiologische processen en iemands huidige fenotype
(waarneembare eigenschappen als resultaat van genotype en omgevingsinvloe-
den) (Sing, Stengard &Kardia, 2003). In de ontwikkeling van coronaire stenose
spelen bloeddrukregulering en stress een belangrijke rol (zie figuur 1).
81 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
82 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 1: Coronaire stenose als gevolg van een complexe interactie tussen fysiologische en
biochemische subsystemen
(Sing et al., 2003)
De prevalentie van hypertensie in de Verenigde Staten wordt geschat opmeer
dan 50miljoenmensen (Mensah, 2003).Wereldwijd wordt dit geschat opmeer
dan één biljoen patiënten. Volgens deWereldgezondheidsorganisatie bekleedt
een suboptimale bloeddruk (›115mmHg SBP en 75mmHgDBP) de eerste plaats
voor wat betreft het toe te schrijven risico op overlijden.Ongeveer 7,1 miljoen
doden per jaar zijn toe te schrijven aan hypertensie.
Hypertensie komt veelvuldig voor en heeft invloed op de ontwikkeling van
coronaire stenose.Hypertensie is het resultaat van een samenspel tussen erfelijk-
heid, omgeving en de interactie tussen beiden.Hieronder wordt de interactie
tussen genetische factoren, bloeddrukregulatie en stress verder uitgewerkt.
7.2 Factoren van invloed op hoge bloeddruk
Hypertensie is een complexe aandoeningwaarbij zowel omgevingsfactoren, gene-
tische factoren, als de interactie tussen beiden een belangrijke rol spelen (zie
figuur 2).Omgevingsfactoren die van invloed zijn op bloeddruk omvatten overge-
wicht, roken, consumptie van zout, alcohol inname, gebrek aan
lichaamsbeweging en stress.Uit tweelingonderzoek is duidelijk geworden dat ver-
schillen tussen individuenwat betreft hun systolische en diastolische bloeddruk,
voor 40 tot 60%door erfelijkheid verklaard kunnenworden (Snieder, 2004).
Figuur 2: Hypertensie als gevolg van omgevingsfactoren en genetische factoren en de interac-
tie daartussen
7.3 Erfelijkheid van hoge bloeddruk
Nu is vastgesteld dat zowel omgevingsfactoren als erfelijke factoren van invloed
zijn op bloeddruk enhypertensie kan onderzochtwordenwelke genenhieraan
ten grondslag liggen enwaar deze zich bevinden.Daarna kanworden bekeken
hoe het genotype en de omgevingsfactoren elkaar beïnvloeden (Snieder, 2008).
Uit een review van zestien genoombrede ‘linkage scans’ (dwz koppelingson-
derzoek) van bloeddruk en/of hypertensie in 2003 komen 27 loci naar voren.
Echterweinig resultaten kondenworden gerepliceerd (Harrap, 2003). Binnen een
samenwerkingsverband inEngelandwerden zeven veelvoorkomende complexe
ziekten,waaronder hypertensie,middels genoombrede associatie onderzocht (The
WellcomeTrust Case-Control Consortium, 2007). In een genoombrede associatie
studieworden over de volle breedte vanhet genoomnaar associaties gezocht
tussen genetische variaties en een specifieke aandoening.Ongeveer 2000mensen
met essentiële hypertensie en 3000 controleswerden gescreend op circa 500.000
83 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
‘single nucleotide polymorphisms’ (SNPs). Een SNP is een variatie in hetDNAvan
een enkele nucleotide lang.Uit de resultaten van deze screening bleek dat geen
van de varianten genoombreed significantwas (TheWellcomeTrust Case-Control
Consortium, 2007).Ook in deze eerste genoombrede associatiestudiewerden dus
geen genen gelokaliseerd die van invloed zijn op bloeddruk enhypertensie.
Eenmogelijke verklaring voor bovenstaande is dat demeeste genetische studies
het fenotype op eennaïevemanier hebben proberen temeten en de complexe aard
van bloeddrukregulatie onvoldoende hebben onderkend.Een veelheid aan
oorzaken kunnenuiteindelijk resulteren in dezelfde ziektesymptomen.Doordat
bloeddrukregulatie een zeer complex systeem is kan op vele niveaus ietsmisgaan.
Figuur 3 illustreert dit.
Figuur 3: Overzicht van betrokken systemen bij bloeddrukregulatie
(Gebaseerd op Guyton&Coleman, 1969)
7.4 Kan stress hoge bloeddruk veroorzaken?
De relatie tussen chronische omgevingsstress en hypertensie is in de jaren 70
middels dierproeven onderzocht.Het bleek dat de bloeddrukvanzoutsensitieve
rattenwel verhoogdedoorblootstelling aaneen chronische stressor, terwijl de
bloeddrukbij niet zoutsensitieve rattengelijkbleef (Friedman&Iwai, 1976). In een
volgendonderzoekbleekdat eendoor zoutgeïnduceerde stijging inbloeddruk
werdversterktdoor chronischeomgevingsstress (Friedman&Iwai, 1977).Opbasis
84 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
vandeze studies kanwordengeconcludeerddat stress een significante invloedheeft
ophypertensie,maar alleenbij dierendiehiervoor eengenetische aanleghebben.
Opbasis vandezebevindingen is eengenen-omgeving interactiemodel ontwik-
keld voor stressgeïnduceerde essentiëlehypertensie bijmensen (zie figuur4).Het
model beschrijft zowel korte- als lange termijnmechanismenvanbloeddrukregula-
tiewaarbij herhaaldeblootstelling aan stressvolle situaties in combinatiemet
erfelijke aanleguiteindelijk totdemanifestatie vanessentiëlehypertensie kan leiden
(Snieder et al., 2002; Imumorin et al., 2005; Snieder,2008).
De invloedvan stress ophypertensie kanvia tweemechanismenverlopen.Het
eerstemechanismehoudt indatdebloeddruk reactiviteit verhoogdwordtdoor
herhaalde acute stress.Het tweedemechanismeomvat eenvertraagdherstel van
dezeherhaalde acute stressoren.Erwordtgefocust opvijf systemendiebetrokken
zijnbij bloeddrukregulatie; hetparasympatischezenuwstelsel (PNS),het sympati-
sche zenuwstelstel (SNS), renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS),het
endotheliaal systeem (ES),endehypothalamus-hypofyse-bijnier as (HPA-as).
Figuur 4: Gen-omgeving interactiemodel van stressgeïduceerde essentiële hypertensie
85 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
(Snieder et al., 2002)
De volgende stap is ommiddels genoombrede associatiestudies van endofenoty-
pes onderliggende genen te vinden voor bloeddrukregulatie en essentiële
hypertensie. Een endofenotype is eenmeetbare trek die ligt tussen de oorzake-
lijke factoren en de uiteindelijke ziekteuitkomst. De twee in figuur 4 omcirkelde
endofenotypes -de nierfunctie (lange termijn bloeddrukregulatie) en het para-
sympatische zenuwstelsel (korte termijn bloeddrukregulatie door baroreceptor
reflex)- worden verder onderzocht. Hiervoor is het van belang om grote
populatie cohorten te gebruiken die over langere tijd zijn gevolgd, zoals bijvoor-
beeld in de PREVEND studie (N 8500) is gedaan (Hillege et al., 2002).
7.5 Stress-endofenotypes voor hypertensie
Voordat gesproken kanworden van een endofenotype dient er volgens
Gottesman enGould (2003) aan vijf criteria te worden voldaan:
1. Het vóórkomen van het kenmerk in een populatie hangt samenmet het
vóórkomen van de ziekte.
2. Het kenmerk is erfelijk.
3. Binnen families is sprake van cosegregatie van de ziekte en het endofenotype.
4. Het endofenotype dat bij het eerste zieke familielid is geconstateerd komt
vaker voor bij niet zieke familieleden dan in de algemene populatie.
5. Een endofenotype is niet toestandsafhankelijk.
a. Het kenmerk is ook aanwezig als de ziekte niet manifest is.
b. Sommige endofenotypen treden pas aan het licht na bepaalde omge-
vingsinvloeden, bijvoorbeeld;
i. een afwijkende glucoseconcentratie in het bloed die pas optreedt
tijdens belasting in een glucosetolerantietest;
ii. blootstelling aanmentale stress in een laboratorium.
Het gen-omgevings interactiemodel van stressgeïnduceerde hypertensie
(Figuur 4) vormt eenmooi uitgangspunt voor de keuze van endofenotypes voor
onderzoek naar de genetische architectuur van hypertensie. Bovendien kan
tweelingenonderzoek behulpzaam zijn bij de keuze voor hetmeest optimale
(d.w.z.meest erfelijke) endofenotype. Een tweelingenstudie is namelijk een
ideaal natuurlijk experiment om de relatieve invloed van erfelijkheid en
omgeving op endofenotypen te kunnen schatten. Er kan dan bijvoorbeeld
onderzocht worden of endofenotypen onder blootstelling van stress een hogere
86 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
erfelijkheidschatting laten zien. Voorbeelden van endofenotypes zijnmarkers
voor nierfunctie en voor het parasympathische zenuwstelsel (met name hart-
slagvariabiliteit) (Snieder, Boomsma, VanDoornen &DeGeus, 1997).
De nier speelt een belangrijke rol bij de lange termijn bloeddrukregulatie,
maar preciezemechanismen en de rol van erfelijkheid zijn niet volledig bekend
(Hunter et al., 2002). Dit is gedeeltelijk terug te voeren op het feit dat zoutgevoe-
ligheidmoeilijk accuraat temeten is.Omdie reden is aan hetMedical College of
Georgia een testprotocol ontwikkeldwaarin de natriumexcretie (natriurese)
onder stress gemetenwordt alsmaat voor de nierfunctie (Harshfield,Dong,
Kapuku, Zhu&Hanevold, 2009).Het idee daarbij is dat een inadequate toename
in natriumexcretie, ter compensatie van -en in response op- een bloeddrukverho-
ging tijdens stress, zou kunnen leiden tot vroegtijdige ontwikkeling van
orgaanschade en hoge bloeddruk. In een recente tweelingstudie is aangetoond
dat stressgeïnduceerde natriumexcretie een erfelijk endofenotype is dat inzicht
zou kunnen geven in de vroege ontstaanswijze van hoge bloeddruk (Ge et al.,
2009).
Onderzoek naar de hartslagvariabiliteit als endofenotype voor hoge
bloeddruk is gebaseerd op epidemiologisch onderzoekwaaruit bleek dat de
hartslagvariabiliteit bij mensenmet hypertensie verlaagd is en dat deze daling
in variabiliteit vooraf ging aan het ontstaan van de hypertensie (Singh et al.,
2000; Liao et al., 1996).Hartslagvariabiliteit is de variatie in tijd tussen twee
hartslagen en is een betrouwbare niet-invasievemaat voor de cardiale parasym-
pathische functie. De rol van stress bij het verklaren van individuele verschillen in
hartslagvariabiliteit is onderzocht in een tweetal tweelingencohorten.Het eerste
cohort bestonduit 320 tweelingen in de adolescentenleeftijd van gemiddeld 16
jaar.Het tweede uit een cohort van 424 tweelingen van gemiddeld 44 jaar. Stress
werd door twee verschillende laboratoriumtaken geïnduceerd.Hartslagvariabili-
teit werd gedurende de stresstaken en gedurende een rustperiode bepaald aan de
hand van de respiratoire sinusaritmie (variaties in hartslag als gevolg van ademha-
ling). Uitmultivariate analyses van beide cohorten blijkt dat individuele
verschillen in hartslagvariabiliteit tijdens stress door dezelfde genenwordt
verklaard als tijdens rust.De invloed van deze genen opde hartslagvariabiliteit
was echter groter tijdens de stressvolle periode dan tijdens perioden van rust (De
Geus,Kupper, Boomsma&Snieder, 2007;Wang,Ding, Su, Li, Riese,Thayer,
Treiber & Snieder, 2009).
87 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Bovenstaande onderzoeken naar hypertensie op basis van de endofenotypes,
nierfunctie (gemeten via natriumexcretie) en het parasympathische zenuwstel-
sel (gemeten via hartslagvariabiliteit),maken duidelijk dat bepaalde (genetische)
eigenschappen die invloed hebben op bloeddrukregulatie pas tot uitdrukking
komen in een stressvolle situatie. Gebruik van dezemeer erfelijke endofenoty-
pen kunnen behulpzaam zijn voor het identificeren van genen die ook aan hoge
bloeddruk ten grondslag liggen.
7.6 Conclusie en vooruitblik
Er zijn veelbelovende stress-endofenotypen die bestudeerd kunnenworden om
inzicht te krijgen in de ontwikkeling van vroege hypertensie. Individuele ver-
schillen in endofenotypes voor bloeddrukregulatie kunnen in een stressvolle
situatie voor een groter deel door genetische verschillen worden verklaard.Het
meten van deze endofenotypen onder stresscondities in toekomstig onderzoek
kan dan ook behulpzaam zijn bij het lokaliseren van de genen.Tweelingstudies
kunnen een belangrijke rol spelen bij het optimaliseren van de selectie van deze
fenotypes.
Bij toekomstige genoombrede associatie studies zouden stress-endofenoty-
pes kunnenworden gebruikt om genen te vinden die gevoeligheid voor het
ontwikkelen van hoge bloeddruk voorspellen. Verder is hetmogelijk dat
sommige van deze genen alleen tot expressie komen in chronisch stressvolle
situaties. Daarom is het van belang omde stress-geninteracties te onderzoeken
in zulke associatiestudies om de genen te lokaliseren die alleen bij chronische
omgevingsstress tot uitdrukking komen.Ontwikkeling van betrouwbare
metingen van chronische omgevingsstress en toepassing in grote cohorten is
hierbij essentieel.
7.7 Referenties
DeGeus, E.J., Kupper,N., Boomsma,D.I., & Snieder,H. (2007). Bivariate genetic
modeling of cardiovascular stress reactivity: does stress uncover genetic
variance? PsychosomaticMedicine, 69, 356-364.
Harrap, S.B. (2003).Where are all the blood-pressure genes? Lancet, 361, 2149-2151.
88 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Harshfield, G.A., Dong,Y., Kapuku,G.K., Zhu,H., &Hanevold, C.D. (2009).
Stress-induced sodium retention and hypertension: a review and hypothesis.
Current Hypertension Reports, 11, 29-34.
Friedman, R., & Iwai, J. (1976). Genetic predisposition and stress-induced
hypertension. Science, 193, 161–162.
Friedman, R., & Iwai, J. (1977). Dietary sodium, psychic stress, and genetic
predisposition to experimental hypertension. Proceedings of the Society of Expe-
rimental Biology andMedicine, 155, 449-452.
Ge,D., Su, S., Zhu,H.,Dong,Y.,Wang,X.,Harshfield,G.A., Treiber, F.A.,
& Snieder,H. (2009). Stress-induced sodium excretion: a new intermediate
phenotype to study the early genetic etiology of hypertension?Hypertension,
53, 262-269.
Gottesman, I.I., & Gould, T.D. (2003). The Endophenotype Concept in
Psychiatry: Etymology and Strategic Intentions.American Journal of Psychiatry,
160, 636-645.
Guyton,A.C., & Coleman,T.G. (1969). Quantitative analysis of the
pathophysiology of hypertension.Circulation Research, 24, 1-19.
Hillege,H.L., Fidler, V., Diercks, G.F., Van Gilst,W.H., De Zeeuw,D.,
Van Veldhuisen, D.J., Gans, R.O., Janssen,W.M., Grobbee, D.E., & De Jong,
P.E. (2002). Urinary albumin excretion predicts cardiovascular and noncardi-
ovascularmortality in general population.Circulation,106, 1777-1782.
Imumorin, I.K., Dong,Y., Zhu,H., Poole, J.C., Harshfield, G.A., Treiber, F.A.,
& Snieder,H. (2005).A gene-environment interactionmodel of stress-
induced hypertension.Cardiovascular Toxicology, 5, 109-132.
Hunter, D.J., Lange,M., Snieder,H.,MacGregor,A.J., Swaminathan, R.,
Thakker, R.V., & Spector, T.D. (2002). Genetic contribution to renal function
and electrolyte balance: a twin study.Clinical Science, 103, 259-265.
Liao, D., Cai, J., Barnes, R.W., Tyroler,H.A., Rautaharju, P., Holme, I., &Heiss, G.
(1996).Association of cardiac autonomic function and the development of
hypertension: the ARIC study.American Journal of Hypertension, 9, 1147-1156.
Mensah, G. (2003,mei). NHANES. EighteenthAnnual ScientificMeeting and
Exposition of the American Society of Hypertension.NewYork,NY.
89 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Sing, C.F., Stengard, J.H., & Kardia, S.L. (2003). Genes, environment, and
cardiovascular disease.Arteriosclerosis,Thrombosis, and Vascular Biology, 23,
1190-1196.
Singh, J.P., Larson,M.G., Tsuji, H., Evans, J.C., O Donnell, C.J., & Levy, D. (2000).
Reduced heart rate variability and new-onset hypertension: insights into pa-
thogenesis of hypertension: the FraminghamHeart Study.Hypertension, 35,
E6-7.
Snieder,H. (2004). Familial aggregation of blood pressure. In R.J. Portman, J.M.
Sorof, & J.R. Ingelfinger (Eds.),Clinical Hypertension and Vascular Disease:
Pediatric Hypertension (pp. 265 - 278). Totowa,NJ: Humana Press.
Snieder,H. (2008,April). Over Genen, Geluk en Gezondheid. Inaugural Lecture,
Groningen,UniversityMedical Center Groningen. (zie voor pdf:
http://www.rug.nl/umcg/faculteit/disciplinegroepen/epidemiologie/snieder)
Snieder,H., Boomsma,D.I., Van Doornen, L.J., & De Geus, E.J. (1997).
Heritability of respiratory sinus arrhythmia: Dependency on task and respi-
ration rate. Psychophysiology, 34, 317–328.
Snieder,H.,Harshfield, G.A., Barbeau, P., Pollock, D.M., Pollock, J.S., & Treiber,
F.A. (2002). Dissecting the genetic architecture of the cardiovascular and
renal stress response.Biological Psychology, 61, 73-95.
TheWellcomeTrust Case-Control Consortium. (2007) Genome-wide association
study of 14,000 cases of seven common diseases and 3,000 shared controls.
Nature, 447, 661-678.
Wang, X., Ding, X., Su, S., Li, Z., Riese,H., Thayer, J.F., Treiber, F., & Snieder,H.
(2009). Genetic influences on heart rate variability at rest and during stress.
Psychophysiology, 46, 458–465.
90 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 8
Individuele verschillen in stressreactiviteitProf. dr. Eco deGeus,Hoogleraar Biologische Psychologie,Departement Biologische Psychologie,
Vrije Universiteit Amsterdam
Inhoudsopgave8.1 Psychosomatische hypothese
8.2 Reactiviteithypothese
8.3 Nieuwe reactiviteithypothese
8.4 Conclusie en vooruitblik
8.5 Referenties
8.1 Psychosomatische hypothese
Veelal wordt verondersteld dat er een directe relatie tussen stress en hart- en
vaatziekten is. Dit wordt ookwel de psychosomatische hypothese genoemd.De
hypothese stelt dat stress het centrale zenuwstelsel triggert, dat vervolgens de
aanmaak van cortisol, het parasympatische zenuwstelsel en de sympathische
activiteit beïnvloedt.Deze hebben op hun beurt weer effect op ondermeer het
immuunsysteem,metabool syndroom, fibrinolyse en bloeddruk,waardoor de
kans op hart- en vaatproblemenwordt vergroot. Stress heeft echter niet voor
iedereen dezelfde gevolgen. Binnen de psychosomatische hypothese is dan ook
een belangrijke rol weggelegd voor individuele verschillen.
Individuele verschillen beïnvloeden de relatie tussen stress en hart- en vaat-
ziekten op alle niveaus (zie figuur 1). Zo verschillenmensen in dematewaarin ze
een situatie als stressvol beoordelen, in de reactiviteit van het stressysteem, en in
de gevolgen die herhaalde stressreacties hebben op de allostase.Met allostase
wordt de handhaving van het evenwicht van een totaal systeembedoeld door
blijvende aanpassingen in onderliggende deelsystemen. Bij langdurige bloot-
stelling aan adrenaline kan bijvoorbeeld de gevoeligheid van deweefsels voor
adrenalineworden verminderd.Dat bewaart op korte termijn het evenwicht,
maar kan op lange termijn een negatieve invloed hebben op de pompkracht van
het hart.
91 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 1: Invloed van individuele verschillen op de relatie tussen stress en hart- en vaatziekten
Een hypothese over de relatie tussen stress en hart- en vaatziektenwaarin
rekeningwordt gehoudenmet individuele verschillen in de reacties op stress is
de reactiviteithypothese.
8.2 Reactiviteithypothese
Individuele verschillen in reactie op een gecontroleerde stressprikkel kunnen
worden vastgesteld door in een laboratorium stress op tewekkenmet gecompu-
teriseerde stresstaken, bijvoorbeeldmet reactietijdtaken of hoofdrekentaken.De
gemeten parameters kunnen in een laboratoriumgoed in relatie gebracht
worden tot de stresstaken die zijn uitgevoerd. Parameters voor stressreacties zijn
ondermeer systolische en diastolische bloeddruk, hartslag, respiratoire sinusarit-
mie, en pre-ejectie periode.De laatste twee parametersmeten de sympathische en
parasympathische controle over het hart.De pre-ejectie periode verandert als de
cardiale contractiliteit verandert. Cardiale contractilliteit is dematewaarin de
hartspier kan samentrekken en geeft de prestatie van de hartspier weer. Een
kleinere pre-ejectie periode betekentmeer sympathische controle over de
hartspier.Hartritmevariabiliteit gekoppeld aan de ademhaling (respiratoire sinu-
saritmie) verandert als de parasympathische controle over het hart verandert. Een
kleinere variabiliteit betekentminder parasympatische controle van het hart.Het
92 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
effect op het hart door de combinatie van parasympathische en sympatische reac-
tiviteit wordt ookwel sympatho-vagale reactiviteit genoemd.
De reactiviteithypothese stelt dat:
• Individuele verschillen in stressreactiviteit op laboratoriumstressoren een
stabiel persoonskenmerk zijn.
• Individuele verschillen in laboratorium-stressreactiviteit goede indicatoren
zijn van individuele verschillen in stressreactiviteit op psychosociale
factoren buiten het laboratorium (in het echt).
• Personenmet een hoge stressreactiviteit een groter risico hebben op het ont-
wikkelen van cardiovasculaire ziekten.
Individuele verschillen in stressreactiviteit een stabiele dispositionele
eigenschap?
Er zijn verschillende studies die aantonen dat stressreactiviteit een stabiel indi-
vidueel kenmerk is. Eenmeta-analyse vanManuck (1994) liet zien dat de
gemiddelde test-hertest betrouwbaarheid van stressreactviteit in één losse
studie (de verticale lijn in figuur 2) veel lager is dan het gemiddelde over
meerdere studies. De betrouwbaarheid-en dus stabiliteit- verbetert sterk als de
vorm en duur van de stresstaak, en demethode van taakrespons worden gestan-
daardiseerd. De hertestbetrouwbaarheid stijgt verder (in 12 van 15 gevallen
groter dan 0.70) als de uitkomsten over de verschillende stresstakenworden
geaggregeerd.Wanneer de uitkomsten zowel op stresstaken als sessies zouden
worden geaggregeerd zou de betrouwbaarheid -met veelal 0,80- nog hoger
uitvallen.
Figuur 2: Test-hertest betrouwbaarheid van stressreactiviteit
(Manuck, 1994, p. 11)
93 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Uit onderzoek bij adolescente tweelingen en tweelingen vanmiddelbare leeftijd
(voor een korte beschrijving van de studie, zie hoofdstuk 7 ‘Multicausaliteit bij
het ontstaan van hart- en vaatziekten: interactie tussen erfelijkheid en
omgeving bij hoge bloeddruk’) blijkt dat de individuele verschillen in de reacti-
viteit op stress door verschillen in erfelijke aanleg worden beïnvloed (De Geus,
Kupper, Boomsma, & Snieder, 2007). Voor de bloeddruk, de hartslag en de sym-
pathovagale balans werd één genetische factor gevonden die zowel tijdens rust
als tijdens stress de waardes beïnvloedde.De invloed van deze genetische factor
werd voor alle waardes tijdens stress versterkt bij adolescenten en bij demiddel-
bare groep voor systolische bloeddruk. In de laatste kolom van tabel 1 staat de
erfelijkheid van de stressreactiviteit. Deze laat het effect van een genetische
factor zien die alleen onder stress tot uiting komt.Deze werden gevonden voor
systolische bloeddruk, hartslag en pre-ejectieperiode (PEP) in de adolescenten
en hartslag in demiddelbare groep (De Geus et al., 2007). Geconcludeerd kan
worden dat individuele verschillen in stressreactiviteit op stressoren in het labo-
ratorium een stabiel en erfelijk persoonskenmerk representeren.
Tabel 1: Erfelijkheid van stressreactiviteit
(De Geus et al., 2007, p. 360)
94 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Is laboratorium stressreactiviteit een indicator voor reactiviteit
in het ‘echte’ leven?
De generaliseerbaarheid van laboratoriumonderzoek naar stressreactiviteit bij
gebeurtenissen in het dagelijks leven is te bepalen door binnen dezelfde
personen veranderingen in reactiviteit in het laboratorium en ambulante
metingenmet elkaar te vergelijken. In een onderzoek onder 335 gezonde vol-
wassenenwerden gedurende zes dagen ambulante bloeddrukmetingen gedaan,
waarbij tegelijkertijd elektronisch een dagboek bij werd gehouden.De personen
die in het laboratorium een hoge reactiviteit op systolische bloeddruk lieten
zien bleken bij de ambulantemetingen een sterkere toename in systolische
bloeddruk te hebben in een periodemet hoge taakeisen of lage keuzevrijheid, in
vergelijkingmet personen die in het laboratoriumweinig reactiviteit lieten
zien.Ook in situatiesmet zowel hoge taakeisen als een lage keuzevrijheid lieten
zij een hogere reactiviteit zien (Kamarck, Schwartz, Janicki, Shiffman &Raynor,
2003).
Het lijkt erop dat stressreactiviteit in het dagelijkse leven overeenkomtmet
stressreactiviteit in het laboratorium,maarmeer onderzoek in een natuurlijke
setting is noodzakelijk.Met een nieuwe generatie van ambulantemeetappara-
ten zoals het ‘Vrije Universiteit – AmbulatoryMonitoring System’wordt het
mogelijk om onderzoek te doen naar deze individuele verschillen in sympatho-
vagale stressreactiviteit in een natuurlijke setting.
Hebben personen met een hoge stressreactiviteit een groter risico
op het ontwikkelen van cardiovasculaire ziekten?
Tot voor kort waren er geen betrouwbare studies over de predictieve validiteit
van stressreactiviteit. In Oslo is een follow-up studie gedaanwaarbij 99 gezonde
mannen gedurende 18 jaar zijn gevolgd (Flaa, Eide, Kjeldsen & Rostrup, 2008).
De resultaten van deze studie naar sympathoandrenale stressreactiviteit als
voorspeller van toekomstige bloeddruk laten zien dat, vergelekenmet de tradi-
tionele risicofactoren, 22,1%meer variatie in latere bloeddruk verklaard kon
worden.Activiteit van het sympathische zenuwstelsel gedurende een laborato-
rium stresstest is dus een goede voorspeller van toekomstige bloeddruk en is
derhalve eenmogelijke causale factor in de ontwikkeling van essentiële hyper-
tensie ongeacht de initiële bloeddruk.
Uit de eerste prospectieve resultaten (over een periode van zeven jaar) van
95 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
een onderzoek bij 756 Finsemannen vanmiddelbare leeftijd komt naar voren
dat stressreactiviteit in een laboratorium een rol speelt bij artherosclerose
(Jennings et al., 2004). Reactiviteit van systolische bloeddruk op stress bij
aanvang van de studie was positief gerelateerd aan de gemiddelde wanddikte
van de halsslagader (carotid intima-media dikte) zeven jaar later en aan de pro-
gressie van de wanddikte. Vergelijkbare verbanden zijn gevonden tussen de
maximale wanddikte van de halsslagader en de plakdikte. Diastolische bloed-
drukreacties waren vergelekenmet systolische bloeddruk inminderemate
gerelateerd aan de wanddikte.Hartritmereacties waren niet gerelateerd aan
wanddikte. Correctie voor de standaard risicofactoren had geen significante
invloed op de relatie tussen systolische bloeddrukreactiviteit en de progressie
van gemiddelde wanddikte,maximale wanddikte en plakdikte. Jennings en
collega’s (2004) concluderen daarom dat systolische bloeddrukreactiviteit op
mentale stressoren prospectief is gerelateerd aan de wanddikte van de halsslag-
ader bij middelbare en ouderemannen, onafhankelijk van bestaande
risicofactoren.
De predictieve validiteit van stressreactiviteit in het ‘echte’ levenmet betrek-
king tot hypertensie is onderzocht in 218 luchtverkeersleidersmet een follow-up
termijn van 20 jaar. In de periode van 1974 tot 1978 zijn bij de deelnemers, iedere
twintigminuten gedurende vijf uur tijdens het werk,metingen vanwerkdruk
(aantal vliegtuigen in het verkeersruim) en bloeddrukreactiviteit gedaan. Indivi-
duele verschillen in reactiviteit zijn gebruikt als voorspeller van hypertensie in
de periode tot 1994.Hypertensie is gemeten doormiddel van een telefonisch
interviewwaarin de deelnemers werd gevraagd of ze ooit het advies van een arts
hebben gekregen ommedicijnen tegen hypertensie te gaan gebruiken.Hieruit
bleek dat de luchtverkeersleidersmet een hoge reactiviteit van bloeddruk op
werkdruk na 20 jaar vaker een hoge bloeddruk hebben ontwikkeld dan collega’s
met een lage bloeddrukreactiviteit (Ming et al., 2004).
Uit de bovenstaande studies blijkt datmensenmet een hoge stressreactivi-
teit op stressprikkels een hoger risico hebben op het ontwikkelen van hoge
bloeddruk en artherosclerose.Waar nog geen rekeningmeewerd gehouden zijn
demogelijke verschillen tussenmensen in demate waarin ze aan stressprikkels
blootstaan. In de volgende paragraaf komt dit aan de orde.
96 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
8.3 Nieuwe reactiviteithypothese
In een prospectieve studie van 30 jaar is de bloeddruk, cardiovasculairemorbidi-
teit enmortaliteit onderzocht bij 144 nonnen die leven in een kloosterorde in
centraal Italië en 138 vrouwen uit de normale populatie in dezelfde regio.
Tijdens de nulmetingwaren er geen significante verschillen tussen beide
groepen. In de 30 jaar bleef de bloeddruk van de nonnen vrijwel stabiel. De dia-
stolische bloeddruk van alle nonnen bleef onder de richtlijn van 90mmHg. In
de vrouwen uit de algemene populatie steeg de bloeddrukmet de leeftijd,
waardoor er een significant verschil in bloeddruk tussen beide groepen
ontstond (30/15mmHg). Gedurende de 30 jaar waren er in totaal 31 fatale en 69
niet-fatale cardiovasculaire gebeurtenissen.Deze kwamen significant vaker voor
bij de groep uit de algemene bevolking dan bij de nonnen (21 tegen 10 fatale en
48 tegen 21 niet-fatale incidenten) (Timio, 1997; Timio et al., 1997). De bevindin-
gen suggereren dat een lage blootstelling aan stress beschermt tegen de
negatieve gevolgen van stressreactiviteit. Ze betekenen ook dat individuele ver-
schillen in stressreactiviteit meer tot uiting kunnen komen alsmensen een
stressvol bestaan leiden.
In een studie door Light en collega’s (1999) zijn 103mannen, die op 18 tot 22
jarige leeftijd getest waren op stressreactiviteit (bloeddrukreactiviteit en cardiale
reacties), genetische aanleg (minimaal 1 oudermet hypertensie) en bloeddruk,
tien jaar later opnieuw onderzocht.Mannenmet de combinatie van een hoge
stressreactiviteit en genetische aanleg hadden na tien jaar een significant hogere
(systolische en diastolische) bloeddruk en een zevenmaal hoger relatief risico op
verandering in bloeddrukstatus danmannen zonder familiegeschiedenis.De
mannenmet de combinatie van reactiviteit en aanleg hadden een driemaal hoger
relatief risico op verandering in bloeddrukstatus vergelekenmet demannenmet
een lage stressreactiviteit enwel een genetische aanleg. In 65mannen die demate
van dagelijkse stress hebben bijgehouden bleek dat de interactie tussen geneti-
sche aanleg x stressreactiviteit x dagelijkse stress de systolische en diastolische
bloeddrukwaarden na 10 jaar voorspelden.De hoogste bloeddrukniveauswerden
gevonden bij een hoge reactiviteit en genetische aanleg (zie figuur 3).Hieruit kan
worden geconcludeerd dat stressreactiviteit een lange termijn voorspeller van
bloeddruk is die gemodereerdwordt door zowel genetische als omgevingsfacto-
ren (mate van dagelijkse stress) (Light et al., 1999).
97 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 3: Bloeddrukniveau bij genetische aanleg en een hoge/lage dagelijkse stress, en een
hoge/lage stressreactiviteit
(Light et al., 1999, p.1461)
Uit deze onderzoeken blijkt dat niet alleen de stressreactiviteit een voorspeller is
van de ontwikkeling van bloeddruk op de langere termijn,maar dat ook de
genetische aanleg en de blootstelling aan chronische psychologische stress een
belangrijke invloed hebben.Deze bevindingen hebben geleid tot de nieuwe
reactiviteithypothese.
De nieuwe reactiviteithypothese stelt dat:
• Individuele verschillen in stressreactiviteit op laboratoriumstressoren een
stabiel erfelijk persoonskenmerk zijn.
• Individuele verschillen in laboratorium-stressreactiviteit goede indicatoren
zijn van individuele verschillen in stressreactiviteit op psychosociale
factoren buiten het laboratorium (in het echt).
• personenmet een hoge stressreactiviteit een groter risico hebben op het ont-
wikkelen van cardiovasculaire ziekten,maar alleen wanneer zij worden
blootgesteld aan chronische psychologische stress (zoals financiëlemoei-
lijkheden, huwelijksconflicten,werkstress, zorg voor kinderen).
8.4 Conclusie en vooruitblik
Dat individuele verschillen in stressreactiviteit op laboratoriumstressoren een
stabiel erfelijk persoonskenmerk representeren is inmiddels voldoende
bevestigd in onderzoek. Voordat met zekerheid kanworden vastgesteld dat ver-
schillen in stressreactiviteit op laboratoriumstressoren gegeneraliseerdmogen
98 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
worden naar verschillen in reactiviteit op psychologische stressoren buiten het
laboratorium is nogmeer onderzoek nodig.Met name het derde aspect van de
hypothese betreffende de interactie tussen blootstelling aan stress en stressreac-
tiviteit is nog onvoldoende onderzocht.Meer prospectief onderzoek is dan ook
noodzakelijk.
Te denken valt daarbij aan onderzoekwaarbij personen overmeerdere jaren
worden gevolgd.Opmeetmoment 1 wordt de cardiovasculaire stressreactiviteit
gemeten.Op het tweedemeetmoment wordt een tussentijds risicofactorprofiel
in kaart gebracht. Dit profiel omvat bijvoorbeeld (ambulant gemeten) systoli-
sche en diastolische bloeddruk, aanwezigheid vanmetabool syndroom,
inflammatie, enmaten van de arteriële stijfheid en/of de dikte van arteriewan-
den. Opmeetmoment 3moet de (cardiovasculaire) morbiditeit enmortaliteit
worden gemeten.Tenslottemoet tussenmeetmoment 1 en 2 en tussenmeetmo-
ment 2 en 3 regelmatig demate van blootstelling aan stress in kaart worden
gebracht. Vanwege de belangrijke rol van erfelijkheid is het tenslotte verstandig
de studie uit te voeren in een genetisch informatieve steekproef, bijvoorbeeld in
meerdere leden van dezelfde familie of bij personen vanwie het DNA is
verzameld.
In Nederland lopen een aantal grote studies waarin reeds een deel van deze
gegevens (meetmoment 1 en 2) voorhanden zijn.
8.5 Referenties
DeGeus, E.J.C., Kupper, N., Boomsma,D.I., & Snieder,H. (2007). Bivariate
GeneticModeling of Cardiovascular Stress Reactivity: Does Stress Uncover
Genetic Variance? PsychosomaticMedicine, 69, 356–364.
Flaa,A., Eide, I.K., Kjeldsen, S.E., & Rostrup,M. (2008). Sympathoadrenal
Stress Reactivity Is a Predictor of Future Blood Pressure: An 18-Year Follow-
Up Study.Hypertension, 52, 336-341.
Jennings, J.R., Kamarck, T.W., Everson-Rose, S.A., Kaplan, G.A.,Manuck, S.B.,
& Salonen, J.T. (2004). Exaggerated blood pressure responses duringmental
stress are prospectively related to enhanced carotid atherosclerosis in
middle-aged Finnishmen.Circulation, 110, 2198-2203.
99 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Kamarck,T.W., Schwartz, J.E., Janicki, D.L., Shiffman, S., & Raynor,D.A. (2003).
Correspondence between laboratory and ambulatorymeasures of cardiovas-
cular reactivity: amultilevelmodeling approach. Psychophysiology, 40, 675-683.
Light, K.C., Girdler, S.S., Sherwood,A., Bragdon, E.E., Brownley, K.A.,West,
S.G., &Hinderliter, A.L. (1999).High stress responsivity predicts later blood
pressure only in combinationwith positive family history and high life
stress.Hypertension, 33, 1458-1464.
Manuck, S.B. (1994). Cardiovascular reactivity in cardiovascular disease: ‘once
more unto the breach’. International Journal of BehavioralMedicine, 1, 4-31.
Ming, E.E., Adler, G.K., Kessler, R.C., Fogg, L.F.,Matthews, K.A., Herd, J.A.,
& Rose, R.M. (2004). Cardiovascular Reactivity toWork Stress Predicts Subse-
quent Onset of Hypertension: TheAir Traffic Controller Health Change
Study. PsychosomaticMedicine, 66, 459-465.
Timio,M. (1997). Blood pressure trend and psychosocial factors: the case of the
nuns in a secluded order.Acta Physiologica Scandinavica, 640, 137-139.
Timio,M., Lippi,G., Venanzi, S.,Gentili, S.,Quintaliani,G., Verdura,C.,
Monarca,C., Saronio, P.,&Timio, F. (1997). Blood pressure trend and cardiovas-
cular events in nuns in a secluded order: a 30-year follow-up study.Blood
Pressure, 6, 81-87.
100 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Deel 3: Comorbiditeit
Hoofdstuk 9: Stress als mechanisme in comorbiditeit tussen hart- en vaatziekten en
depressie
Brenda Penninx
Hoofdstuk 10: De rol van het stressmechanisme in de relatie tussen diabetes type 2,
depressie en hart- en vaatziekten
Frans Pouwer
Hoofdstuk 11: De rol van stress bij de ontwikkeling van obesitas en de relatie met hart-
en vaatziekten
Marleen van Baak
101 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 9
Stress als mechanisme in comorbiditeit tussen hart- envaatziekten en depressie
Prof. dr. Brenda Penninx,Hoogleraar Epidemiologie van Psychiatrische Aandoeningen VU
Medisch Centrum, Vrije Universiteit Amsterdam
Inhoudsopgave9.1 Depressie en hart- en vaatziekten
9.2 De NESDA studie
9.3 Bewijs voor tweerichtingen mechanisme
9.4 Ontregeld stresssysteem als schakel tussen depressie en HVZ
9.5 Conclusie
9.6 Referenties
9.1 Depressie en hart- en vaatziekten
Wereldwijd zijn hart- en vaatziekten en depressie de twee ziekten die demeeste
ziektelast veroorzaken.Hartziekten, angststoornissen, beroerte, en depressie
staan in de top vier van ziekten inNederland (RIVM,Nationaal Kompas Volksge-
zondheid). De ziekten zijn ooknauwaan elkaar verbonden en clusterenmet
elkaar.Daarbij kan in twee richtingen gedachtworden.Mensenmet hart- en vaat-
ziekten hebben een verhoogd risico op depressie en angst, en vice versa depressie
en angst zijn onafhankelijke risicofactoren voor hart- en vaatziekten.Dit sugge-
reert dat er, onderliggende, gemeenschappelijke pathologische paden zijn.
In deze bijdrage worden een aantal resultaten gepresenteerd van een grote
psychiatrische studie; de NESDA studie (de Nederlandse Studie naar Depressie
enAngst). De NESDA studie geeft inzicht in de vraag of blootstelling aan
depressie en angst een verband heeft met vaatschade, en welke relatieve bijdrage
gemeenschappelijke onderliggende paden hebben. In deze studie worden recht-
streeks stresssystemen onderzocht bij mensenmet psychiatrische ziekten om
vervolgens de associaties tussen stresssystemen en psychopathologie in kaart te
brengen.
102 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
9.2 De NESDA studie
DeNESDA studie is een grote psychiatrische cohort studie die in 2004 van start
is gegaan (Penninx et al., 2008).Het belangrijkste doel vanNESDA is om
factoren in kaart te brengen die van invloed zijn op het ontstaan en het beloop
van angst en depressie. In NESDAworden gedurende een periode van 8 jaar
mensen tussen 18 en 65 jaarmet depressie en/of angst en gezonde controles
gevolgd.Demetingen vinden plaats gedurende een poliklinisch bezoek dat
wordt uitgevoerd op baseline en na 2, 4, 6 en 8 jaar. Participanten die in
Amsterdam zijn gerekruteerd (n=1150) worden na de follow-up in het tweede
jaar gevraagd deel te nemen aan een extra cardiovasculairemeting.De partici-
panten zijn geworven in de algemene bevolking, via de eerste lijn, en via de
tweede lijn (bij de psychiater) om ervoor te zorgen dat een uiteenlopendemate
van psychopathologie en diverse settings vertegenwoordigd zijn. Tweederde
van de participanten is vrouw.Dat is precies de afspiegeling van het ziektebeeld
onder de algemene bevolking: depressie en angststoornissen komen namelijk
ongeveer twee keer zo vaak voor bij vrouwen als bij mannen.
In de afgelopen 3 jaar zijn er bijna 3000 volwassenen geworven in de leeftijd
van 16 tot 65 jaar. Van deze 2981 personen hebben ruim 1000mensen de diagnose
depressie (Major Depressive Disorder: N=1075). Daarnaast hebben 774mensen
in het verleden ooit de diagnose depressie gehad,maar hebben dit niet meer op
het huidigemoment (Herstelde Depressie ven; N=774). Verder zijn er 421
mensenmet depressieve symptomen, zonder te voldoen aan het DSM criteria
voor depressie. Daarnaast fungeerde een aantal mensen (n=524) als controle-
groep zonder psychopathologie. Depressieve symptomen zijn gemeten volgens
de Inventory of Depressive Symptoms (IDS).
9.3 Bewijs voor tweerichtingen mechanisme
Met de gegevens vanNESDAwilmen onderzoeken hoe depressie en cardiovas-
culaire ziektesmet elkaar gerelateerd zijn enwelke biologische ontregeling een
rol speelt bij de vergrote kans op hart- en vaatziekten bij mensenmet een
depressie. Op dit moment zijn er helaas nog geen longitudinale gegevens van de
NESDA studie beschikbaar.Wel is er een longitudinaal onderzoek vanMast en
collega’s (2008) bekendwaarbij het risico op het ontstaan van depressieve
symptomenwerd onderzocht. In deze studie werden 1796 ouderen in de leeftijd
van 70-79 jaar gedurende twee jaar gevolgd (op T0was er geen depressie
103 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
aanwezig). Uit dit onderzoek bleek dat baseline voorspellers van cardiovascu-
laire ziekten ook het ontstaan van depressie voorspellen.Hiernaast bleek dat
mensenmet een hartkwaal een grotere kans hebben op het ontwikkelen van een
depressie.Hieruit kan afgeleidworden dat depressie leidt tot een verhoogd risico
op cardiovasculaire ziekten en dat cardiovasculaire ziekten leiden tot een
verhoogd risico op depressie.
Inmiddels zijn er diverse Amerikaanse studies uitgevoerd die systematisch
prospectieve studies op dit terrein samenvatten.Meta-analyses vanNicholson,
Kuper enHemingway (2006), en Van der Kooy en collega’s (2007) laten overtui-
gend bewijs zien dat depressie de prognose van een hartpatiënt voorspelt, en
andersom.Mensenmet eenMajeure Depressie diagnose - de psychiatrische
diagnose depressie - hebben duidelijkmeer kans op het ontstaan van hart- en
vaatziekten, dan diegenen die wel depressieve symptomen rapporteren op een
screeningvragenlijst maar waarbij de diagnoseMajeure Depressieve Stoornis
niet kanworden gesteld.De conclusie uit deze observationele studies is
derhalve: ’Depression is bad formy heart and my bad heart is bad formy depression’.
9.4 Ontregeld stresssysteem als schakel tussen depressie en HVZ
Er wordt verondersteld dat er gemeenschappelijke paden zijn die het verband
tussen vaatschade en depressie / angst kunnen verklaren.De literatuur wijst op
de betrokkenheid van twee sterk verstrengelde stresssystemen als schakel tussen
depressie en cardiovasculaire ziekten:
• disfunctie van de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HPA-as)
• verstoorde balans van het autonome zenuwstelsel
De ontregelde stresssystemen vormen nu nog een ‘biological black box’. De
NESDA studie onderzoekt of er sprake is van een veranderde activiteit van het
stresssysteem bij mensenmet depressie en angst, dat leidt tot aandoeningen als
arteriosclerose, inflammatie,metabole veranderingen en uiteindelijk tot vascu-
laire ziekten (zie figuur 1).
104 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 1: Conceptueel schema voor de relatie tussen depressie en hart- en vaatziekten
Disfunctie van de HPA-as
Bij een stressreactie wordt deHPA-as geactiveerd door de hersenenwaardoor de
bijnieren het stresshormoon cortisol aanmaken (zie figuur 2). Cortisolmobili-
seert energie zodat het lichaam adequaat op de bedreiging, de stressor, kan
reageren. Een van demeest centrale hypothesesmet betrekking tot de pathofysi-
ologie van depressie is een overactiviteit van deHPA-as.
Figuur 2: Schematische weergave van deHPA-as
Ommeer inzicht te krijgen in de rol
van het stresssysteem bij depressie en
angst wordt in de NESDAonderzocht
of een veranderde activiteit van de
HPA-as bij deze aandoeningen resul-
teert in hogere cortisolwaardes.
Aangezien eerder onderzoek heeft
aangetoond dat depressie en angst de
kans op hart- en vaatziektes kunnen
verhogenwordt ermet de NESDA
onderzocht of veranderde
105 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
cortisolwaardes dit verband verklaren. Cortisolwaardes kunnenworden
gemeten via het speeksel. Onderzocht wordt of deze waardes verschillen tussen
mensenmet en zonder angst of depressie. Daarnaast wordt er bekeken of
mensenmet angst en/of depressie risicofactoren voor hart- en vaatziektes ont-
wikkelen, zoals hoge bloeddruk, verstoorde cholesterolwaardes en een hoog
bloedsuikergehalte, en of dit gerelateerd is aan hun cortisolwaardes.
Hetmeten van cortisol in speeksel geeft een indicatie van cortisol die biolo-
gisch actief aanwezig is. In de NESDAwerden respondenten gevraagd om vlak
na het ontwaken en 30minuten, 45minuten en 60minuten na het ontwaken op
eenwatje te kauwen en dit op te sturen naar het laboratorium.Ook heeft de
NESDAde basale waarden ’s avonds in kaart gebracht. Daarvoor zijn twee watjes
afgenomen op 22.00 en 23.00 uur.De gegevens van ongeveer 73% van de deelne-
mers zijn geanalyseerd.
Recente analyses wijzen uit dat de cortisolwaarden na ontwaken hoger zijn
bij depressieve respondenten dan bij gezonde controles (Vreeburg et al., 2009).
Deze eerste NESDA resultaten tonen voor het eerst in een groot cohort van
mensenmet een depressie aan dat er inderdaad sprake lijkt te zijn van een licht
verhoogdeHPA-as activiteit bij depressie. Overigens zijn de associaties niet
bijzonder sterk.Dit suggereert dat verhoogdeHPA-as activiteit zeker niet syste-
matisch bij elke depressieve persoon optreedt. In het onderzoek zal nogworden
nagegaan of subtypes een differentieel effect hebben op de uitkomsten.Wat hier
tot nu toe uit naar voren is gekomen is datmensenmet een comorbide angst-
stoornis hogere waarden lieten zien dan demensen zonder deze comorbiditeit.
Verstoorde balans van het autonome zenuwstelsel
Het autonome zenuwstelsel bestaat uit twee delen.Het sympatische deel wordt
actief bij stress en zorgt dat het lichaamparaat is, onder andere door eenhogere
hartslag en ademfrequentie.Het parasympatische deel zorgt voor rust enherstel
door ondermeer een verlaging vandehartslag- en ademfrequentie.De literatuur
suggereert dat depressie gepaard gaatmet een lichaamdatmeer inde ‘fight or
flight’ enminder inde ‘rest anddigest’ stand staat,hetgeenuiteindelijk schadelijk
is voor hart enbloedvaten.
De autonome sturing vanhet hart kanbestudeerdwordenmiddels dehartslag
enhartslagvariabiliteit.De onderzoeksvraagstellinghierbij is of dehartslag en
hartslagvariabiliteit verschillen tussendepressievemensen enmensen zonder
106 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
depressie.Uit eenmeta-analyse vanRottenberg (2007)waarinde resultaten van in
totaal 13 studies zijn geanalyseerd (in totaal 312 depressieve personen en 374niet
depressieven) blijkt dat depressie geassocieerd ismet een iets lagere vagale controle
vanhet hart, als indicator voor lagere hartslagvariabiliteit (overall effect size
d=0.33).De vagale controlewerd indediverse studies op verschillendemanieren
gemeten.Over het algemeen zijndezematenhoogmet elkaar gecorreleerd en zijn
ze allemaal indicatief voor hartslagvariabiliteit.
InNESDAwordthet autonomezenuwstelsel ambulantgemeten. Indezelfde
populatieheeftmenzoweldehartslag alshartslag variabiliteit gemeten.Analyses
tonendatdepressievepersonen indeNESDAstudiegemiddeld een lagerehartslag-
variabiliteit hebbendangezonde controles,hetgeen suggereert dat zij een
verminderdeparasympatische activiteit hebben.Erwerdengeen significante ver-
schillen inhartslaggevonden tussengroepen.Verder is onderzocht of hetuitmaakt
ofmensenmedicatie gebruikenof comorbide angsthebben.Bevindingen lietenzien
dathethebben comorbide angstniets toevoegde enookniethet effect verklaarde
voor verlaagdehartslagvariabiliteit ondermensenmet eendepressie.Gebruik van
psychotropemedicatieheeft echterwel invloed.Bevindingen lietenziendat een
verlaagdehartslagvariabiliteit alleenvoorkwambij gebruikers vanantidepressiva,
zowelde tricyclische antidepressiva als demodernere selectieve serotonine
heropname inhibitoren (SSRIs).De antidepressievemedicatie blijkt dus eengroter
effect tehebbenophetparasympatische zenuwstelsel dandedepressie zelf.Hieruit
volgtde conclusiedatniet dedepressie zelf,maarhet gebruik vanantidepressiva
leidt tot een lichaamdatminder inde ‘rest anddigest’ standverkeert,hetgeenuit-
eindelijk schadelijk zoukunnenzijn voorhart- enbloedvaten (Licht et al., 2008).
9.5 Conclusie
Er is sprake van een verband tussen depressie en cardiovasculaire aandoeningen
waarbij depressie een risicofactor is voor cardiovasculaire aandoeningen en vice
versa.De veronderstelling dat er een sterke associatie is tussen psychopathologie
en disregulatie van deHPA-as en het autonome zenuwstelsel wordt door de
NESDAstudie niet bevestigd. Verder is het de vraag of de associatie tussen deze
stresssystemen en depressie groot genoeg is om cardiovasculaire schade te
verklaren. Er ismeer longitudinaal onderzoek nodig omde causale relatie tussen
stresssystemen, depressie en cardiovasculaire schade nader te onderzoeken.
107 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
9.6 Referenties
Licht, C.M., De Geus, E.J., Zitman, F.G.,Hoogendijk,W.J., Van Dyck, R.,
& Penninx, B.W. (2008).Assocation betweenmajor depressive disorder and
heart rate variability in the Netherlands Study of Depression andAnxiety
(NESDA).Archives of General Psychiatry, 65, 1358-1367.
Mast, B.T.,Miles, T., Penninx, B.W., Yaffe, K., Rosano, C., Satterfield, S.,
Ayonayon,H.N.,Harris, T., & Simonsick, E.M. (2008). Vascular disease and
future risk of depressive symptomatology in older adults: findings from the
Health,Aging and Body Composition study.Biological Psychiatry, 64, 320-326.
Nicholson,A., Kuper,H., &Hemingway,H. (2006). Depression as an aetiologic
and prognostic factor in coronary heart disease: ameta-analysis of 6362
events among 146 538 participants in 54 observational studies.EuropeanHeart
Journal, 27, 2763-2774.
Penninx, B.W., Beekman,A.T., Smit, J.H., Zitman, F.G., Nolen,W.A.,
Spinhoven, P., Cuijpers, P., De Jong, P.J., VanMarwijk,H.W.J., Assendelft,
W.J.J., Van derMeer, K., Verhaak, P.,Wensing,M., De Graaf, R., Hoogendijk,
W.J., Ormel, J., & VanDyck, R. (2008). For the NESDAResearch Consortium.
TheNetherlands Study of Depression andAnxiety: rationale, objectives and
methods. International Journal of Methods in Psychiatric Research, 17, 121-140.
Rottenberg, J. (2007). Cardiac vagal control in depression: a critical analysis.
Biological Psychology, 74, 200-211.
Van der Kooy, K., VanHout,H.,Marwijk,H.,Marten,H., Stehouwer, C.,
& Beekman,A. (2007).Depression and the risk for cardiovascular diseases: sys-
tematic review andmeta analysis. International Journal of Geriatric Psychiatry, 22,
613-626.
Vreeburg, S.A., Hoogendijk,W.J., Van Pelt, J., De Rijk, R.H., Verhagen, J.C.M.,
VanDyck, R., Smit, J.H., Zitman, F.G., & Penninx, B.W. (2009).Major Depres-
sive Disorder andHypothalamic-pituitary-adrenal axis activity: Results from
a large cohort study.Archives of General Psychiatry, 66, 617-626.
108 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 10
De rol van het stressmechanisme in de relatie tussen diabetestype 2, depressie en hart- en vaatziekten
Dr. Frans Pouwer, Onderzoeker departementMedische psychologie enNeuropsychologie,
Center of Research on Psychology in Somatic Diseases (CoRPS), Universiteit van Tilburg
Inhoudsopgave10.1 Inleiding
10.2 Diabetes en depressie
10.3 Behandeling van depressie bij diabetes
10.4 Signalering van depressie bij diabetes
10.5 Gevolgen van depressie bij diabetes
10.6 Depressie als oorzaak van diabetes
10.7 Chronische stress als oorzaak van depressie, diabetes en coronaire hartziekten
10.8 Conclusie
10.9 Referenties
10.1 Inleiding
In deze bijdrage wordt ingegaan op depressie bij diabetespatiënten in relatie tot
stress en cardiovasculaire aandoeningen, als een uitkristallisatie van chronische
stress. Daarbij passeren ook de gedragsmatigemechanismen de revue.Het
laatste deel betreft vooral de fysiologischemechanismen.
10.2 Diabetes en depressie
Het is de afgelopen jaren duidelijk geworden dat diabetes een belangrijke risico-
factor is voor depressie. Uit eenmeta-analyse vanAnderson en collega’s in 2001
bleek dat depressie twee tot drie keer zo vaak voorkomt bij mensenmet diabetes
vergelekenmetmensen zonder diabetes. Dat geldt zowel voor type 1 als voor
type 2 diabetes. De prevalentie van depressie bij mensenmet diabetes in eenwil-
lekeurig jaar wordt in dit onderzoek geschat op 9%. In de studies waarin
zelfrapportage vragenlijsten gebruikt zijn, is te zien dat de prevalenties hoger
liggen. In deze studies heeft 26% van demensenmet diabetes last van depres-
sieve symptomen (Anderson, Freedland, Clouse & Lustman, 2001). Vertaald naar
109 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
de klinische praktijk komt dit erop neer dat twee van de tien patiënten temaken
hebbenmet somberheidklachten,waarvan één patiëntmet een (majeure)
depressieve stoornis en één patiëntmet een subklinische depressie. Wereldwijd
zijn er 200miljoen diabetes patiënten, hetgeen betekent dat er 20miljoen
mensenmet diabetes en een comorbide (majeure) depressieve stoornis zijn.
Het onderzoek van Pouwer en collega’s (2003) evalueert het voorkomen van
depressieve symptomen bij mensenmet en zonder type 2 diabetes in de Longitu-
dinale Aging StudyAmsterdam (LASA).Het LASAonderzoek bij ouderen (55+)
uit de algemene bevolking is gestart in 1992-1993 enwordt iedere drie jaar
herhaald. Binnen het cohort van 3107 deelnemers, bleken 216mensen (7%) type 2
diabetes te hebben.De prevalentie van depressie bleekmet name verhoogd in de
groepmensen die zowel type 2 diabetes als een comorbide aandoening hadden
(20% depressief), in vergelijkingmetmensen die alleen type 2 diabetes hadden
(8% depressief) of die een andere chronische aandoening hadden (9% depressief).
Dit is conform de bevindingen in eenmeta-analyse uit 2001 waaruit naar voren
kwamdat de aanwezigheid van andere complicaties van diabetes geassocieerd
zijnmetmeer depressie.Het betreft hier complicaties als retinopathie, neuropa-
thie, cardiovasculaire aandoeningen en seksuele disfuncties
(De Groot, Anderson, Freedland, Clouse & Lustman, 2001). Bovenstaande onder-
zoeksbevindingen suggereren het volgendemodel (zie figuur 1). De complicaties
van type 2 diabetes leiden tot chronische stress hetgeen vervolgens een depressie
kan veroorzaken.
Figuur 1: Schematische weergave van de relatie tussen diabetes en depressie
110 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
10.3 Behandeling van depressie bij diabetes
Er zijn aanwijzingen dat verschillende behandelingen voor depressie effectief
zijn.Uit een trial van Lustman en collega’s zijn aanwijzingen dat twee antide-
pressiva (SSRI’s: fluoxetine, en certraline) resulteren in een daling van het
geglycosyleerd hemoglobine gehalte (HbA1c) in het bloed (Lustman,Williams,
Sayuk,Nix & Clouse, 2007). Deze lijken gunstig te zijn voor de glykemische
instelling.Het antidepressivumnortriptyline lijkt echter een verhoging te
geven van het HbA1c. Een belangrijke beperking is dat deze studie vrij klein is
en uitgevoerd werd door één persoon.
Daarnaast hebben Lustman en collega’s een klinische trial uitgevoerd die het
effect van cognitieve gedragstherapie bijmensenmet diabetes en depressie
evalueert (Lustman, Griffith, Freedland,Kissel & Clouse, 1998). In deze studie
werd een significante daling van depressieve symptomen gevonden in de groep
die werd behandeldmet cognitieve gedragstherapie.Na cognitieve gedragsthe-
rapie had ongeveer 80% van de depressieve diabeten een remissie van depressie.
Dat is ongeveer 30% in de controlegroep. Zelfs zesmaanden na de behandeling is
te zien dat 70% een remissie had in vergelijkingmet ongeveer 30% in de controle-
groep. Ook deze studie is heel klein te noemen,waarbij 20mensenworden
vergelekenmet 22mensen uit controle groep.Momenteel loopt onder leiding
van Frans Snoek een onderzoeksprojectmet de vraag of depressie bij diabetes
patiënten online te behandelen is (www.diabetergestemd.nl).
Er zijn verschillende initiatievenmetbetrekking totdebehandelingvan
depressie bij diabetespatiënten.Eenduidelijke richtlijnopdit gebied is er echternog
niet.
10.4 Signalering van depressie bij diabetes
Een belangrijk probleem binnen de gezondheidszorg is dat depressie bij
mensenmet een chronische aandoening vaak niet tijdig herkendwordt. Uit de
praktijk blijkt dat slechts ongeveer de helft van de patiëntenmet depressie
wordt gediagnosticeerd (Penn Boland,McCartney, Kohn &Mulvey, 1997). Dit
was voor Thompson et al. (2000) aanleiding om een groot onderzoek op te zetten
om te toetsen of scholing van huisartsen in het herkennen en behandelen van
depressie, een verbetering te zien zou geven.Het antwoord daaropwas heel
teleurstellend,want er was geen verbetering.Ook inNederland is de herken-
ning van depressieve symptomen onder demaat.Middels onderzoek in het VU
111 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
medisch Centrum inAmsterdamwerd onderzocht of diabetesverpleegkundigen
psychosociale problemen bij diabetespatiëntenmet een hoog niveau van depres-
sieve en/of angstgevoelens en/of diabetesspecifieke problemen herkennen en
rapporteren (Pouwer, Beekman, Lubach & Snoek, 2006). Registratie van emotio-
nele problemen in hetmedisch dossier werd daarbij gebruikt als maat voor
herkenning van depressie. Uit dit onderzoek bleek dat demeerderheid van deze
klachten niet wordt herkend; in slechts 20-30% van de patiëntenmet objectieve
klachtenwerd er door de verpleegkundigemelding gemaakt van psychosociale
problemen.
Hetmonitoren vanwelbevinden bij diabetespatiënten is een belangrijk
aspect van de zorg.Hiervoor zijn inmiddels richtlijnen opgesteld. In 1994 was er
al eenwerkgroep opgericht, naar aanleiding van de Saint Vincent Declaration
(WHO), die aanbevolen heeft het welbevinden van diabetespatiënten regelmatig
temeten (Bradley &Gamsu, 1994). Pouwer et al., onderzocht het effect van een
dergelijkemonitoring (Pouwer, Snoek, Van der Ploeg,Adèr &Heine, 2001). In
een geanonimiseerde gecontroleerde trial werden patiënten die standaardzorg
kregen vergelekenmet een groep bij wie het welbevinden gemonitored werd.De
patiënten vulden een korte vragenlijst in op de computer. Die werd vervolgens
met een verpleegkundige op een uitnodigendemanier besproken.Aan het eind
van de trial werd het duidelijk dat in de interventiegroepmeer verwijzingen
plaats vonden naar demedisch psycholoog. In de controlegroepwas te zien dat
het aantal verwijzingen stabiel bleef.Aan het eind van de studie bleek dat de
patiënten in de interventiegroep een betere stemming rapporteerden enmeer
tevredenwaren over de geboden zorg.
Er is behoefte aan verbetering van de signalering van emotionele problemen
bij mensenmet diabetes.Net zoals fysiologischematen, als het HbA1c, bij diabe-
tespatiënten gemonitored worden zoudenmedici ook, bijvoorbeeld door
middel van een korte vragenlijst, psychosociale gevolgenmoetenmonitoren.
10.5 Gevolgen van depressie bij diabetes
Uitmeta-analyses van Lustman et al. (2000) blijkt dat depressie bij diabetespa-
tiënten geassocieerd ismet een slechtere glykemische instelling en ookmet een
verhoogd risico op de ontwikkeling van complicaties. In dezemeta-analyse
werden 28 onderzoeken geïncludeerd die de relatie beschrijven tussen depressie
en glykemische controle bij volwassenenmet diabetes.Demeta-analyse liet zien
112 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
dat depressie en depressieve symptomen samen gaanmet hogereHbA1c-spiegels,
en dus een slechtere glykemische controle. Slecht zelfzorggedrag bijmensenmet
depressieve symptomen zou een verklaring kunnen zijn voor deze associatie.Voor
een goede behandeling van diabetes zijn veel psychologische en gedragsaanpas-
singennodig.Zelfzorg is onmisbaar voor een goede glykemische controlewaarbij
voedingsinname, inspanning, rust enmedicijninname goedmoetenworden
afgestemdopde glucosespiegel. In de praktijk komt de behandeling van diabetes
voor 95%neer op de patiënt zelf.Mensenmet een depressie zijn vaak vermoeider
en hebben een verminderde zelfwaardering.Dat zou eennegatieve invloed
kunnenhebben opde kwaliteit van de zelfzorg.
Er zijn verschillende onderzoekenuitgevoerd die het effect van depressieve
symptomen op zelfzorg hebben onderzocht.De resultaten zijn vaak tegenstrijdig.
Uit een studie vanGonzalez en collega’s (2007)waarbij zelfzorgwerd onderzocht
bij diabetespatiënten (n=879), kwamnaar voren dat het hebben van depressieve
symptomen samen gingmet hetminder goed opvolgen van dieetadviezen,
minder beweging en verminderde glucosemonitoring. Lin en collega’s (2006)
onderzochten of een interventie voor depressie, in dit geval systematische stepped
care (getrapte zorg) voormensenmet depressie en diabetes, effect had op zelfzorg.
In deze getrapte zorgaanpakwerd eerst de ernst van de depressie bepaald en in
samenwerkingmet de patiënt demeest passende behandeling gekozen.Hierbij
werden duidelijke afspraken gemaaktmet de patiënt over de verwachte inzet.Ver-
volgenswerd de patiënt een jaar lang intensief gevolgd omzonodig de
behandeling aan te passen.Deze aanpak zorgde ervoor dat de depressieve
symptomenmeer afnamendan bij gebruikelijke zorg.Ookwerd er een kleine
daling in gewicht (BMI) gevonden.Erwerd echter geen effect gevonden ophet
volgen van dieet- en beweegadviezen, roken of therapietrouw (Lin et al., 2006).
Bij diabetes type 2 is te zien dat er een natuurlijke toename is van ß-celdis-
functie. Naarmatemensen langer diabetes patiënt zijn, gaat het vermogen van de
pancreas om insuline te produceren achteruit.Dat heeft tot gevolg dat insuline-
therapie voor demeeste type 2 patiënten onvermijdelijk is. Een veelvoorkomend
fenomeen is dat diabetespatiënten zo langmogelijk aan een dieet proberen vast
te houden en insulinetherapie proberen uit te stellen omdat er vaak tegen het
spuitenwordt opgezien.Uit een belangrijke studie, deUKPDS (UKProspective
Diabetes Study) bleek dat een kwart van de patiënten die insuline zoudenmoeten
gebruiken dat aanvankelijkweigerden. In de interventiegroep die werd
113 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
behandeldmet insulinetablettenwas dat 7 procent (glibenclamide groep) en 13
procent (in de clorpropamide groep) (UKPDS 16, 1995).
Wanneer binnen de algemene populatie van diabetespatiënten een aversie
bestaat tegen insulinetherapie ligt de veronderstelling voor de hand dat dit spe-
cifieke, en belangrijke, onderdeel van de zelfzorgmet name door depressieve
diabetespatiënten uitgesteld wordt. In Istanboel werden in twee klinieken data
verzameld bij diabetespatiënten die nog geen insuline gebruikten over hoe
somber dezemensenwaren,maar ook over hoe ze tegen insulinetherapie
aankeken.Daarvoor is een vragenlijst ontwikkeld: de ITAS.Het bleek dat er
inderdaad een verbandwas tussen depressiesymptomen en een negatievere
waardering van insulinetherapie (Makine et al., 2009). Dit vormt een aanwij-
zing voor de hypothese dat depressie een negatieve invloed heeft op diabetes
door een slechte glykemische controle (Pouwer et al., 2003) (zie figuur 2).
Figuur 2: Schematische weergave van de relatie tussen diabetes en depressie
10.6 Depressie als oorzaak van diabetes
Naast de hypothese dat depressie een gevolg is van (complicaties van) diabetes,
zijn er ook aanwijzingen dat depressie de kans op diabetes vergroot. Op dit
moment is echter nog onduidelijk waarom diabetes en depressie op een derge-
lijke schaal gelijktijdig voorkomen en is de richting van de relatie tussen
diabetes en depressie nog niet definitief vastgesteld.
Al in de 17e eeuw observeerde de beroemde Britse arts ThomasWillis (1621-
1675) dat diabetes vaak voorkwambijmensen die een aanzienlijke periode van
ingrijpende stressvolle gebeurtenissen, somberheid of rouwhadden doormaakt.
Dit geeft aanleiding omdepressie te onderzoeken als potentiële risicofactor voor
diabetes.
114 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Er is veel onderzoek gedaan naar de prevalentie van depressieve symptomen
bij mensenmet diabetes. Omde richting van de relatie tussen depressie en
diabetes te bepalen is longitudinaal onderzoek noodzakelijk.
In 2006 is er eenmeta-analyse verschenen vanKnol et al., (2006) van longitu-
dinale onderzoeken die depressieve symptomen als risicofactor voor het
optreden van type 2 diabetes evalueren.Uit dezemeta-analyse van tien onderzoe-
kenwordt duidelijk dat de aanwezigheid van depressieve symptomen voordat de
diabetes is gediagnosticeerd het risico op type 2 diabetes gemiddeldmet een
factor 1,4 verhoogd (95%CI REM: 1,13 – 1,63).Deze resultaten bevestigen de obser-
vatie vanWillis dat depressiemogelijk ook een risicofactor is voor diabetes type 2.
Uit onderzoek naar de relatie tussen depressie en hetmetabool syndroom
(hypertensie, cardiovasculaire aandoeningen, insulineresistentie/diabetes type 2,
buikvet, hyperlipidemie) bleek dat depressie de kans vergroot op alle componen-
ten, behalve hyperlipidemie (Brown, Varghese &McEwen, 2004).
In een longitudinale studie over acht jaar is de invloed van depressie op de
kans op overlijden (door coronaire hartziekten en andere oorzaken) onderzocht
bij 10.025 volwassenenmet en zonder diabetes. Uit dit onderzoek bleek dat
mensenmet de combinatie diabetes en depressie een aanzienlijke grotere kans
op overlijden (door alle oorzaken en door specifiek coronaire hartziekten)
hadden danmensenmet alleen diabetes, alleen depressie, of geen depressie en
geen diabetes (Egede,Nietert & Zheng, 2005). Ook uit epidemiologisch
onderzoek van Katon et al. (2005) onder 4154 patiëntenmet diabetes type 2 bleek
dat depressie gerelateerd was aanmortaliteit.Mineure depressie was geassoci-
eerdmet een stijging inmortaliteit met een factor 1,7 enmajeure depressie 2,3.
Wanneer bij majeure depressie wordt gecontroleerd voor een sedentaire leefstijl
danwordt het additionele effect vanmajeure depressie opmortaliteit vermin-
derd. Uit een andere cohortstudie bij diabetespatiëntenwaarbij onderscheid is
gemaakt tussenmineure enmajeure depressie blijkt ook dat beide vormen van
depressie geassocieerd zijnmet een hogere sterfte over een periode van 18
maanden (Ismail,Winkley, Stahl, Chalder & Edmonds, 2007).
Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat depressie vooraf gaat aan
diabetes enmortaliteit.Hierbij is echter nog niet vastgesteld of depressie een
risicofactor voor diabetes is.Alternatieve verklaringen, zoals een derde variabele
die zowel ten grondslag ligt aan depressie als diabetes dienen ook te worden
onderzocht evenals de onderliggende werkingsmechanismen.
115 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
10.7 Chronische stress als oorzaak van depressie, diabetes en coronaire hartziekten
Er zijn veel potentiële onderliggende factoren die bijdragen aan de drie verschil-
lende aandoeningen; depressie, diabetes type 2 en cardiovasculaire ziekten.
Daarbij is het waarschijnlijk dat niet één,maarmeerdere verschillende onderlig-
gende factoren de aandoeningen beïnvloeden.Mogelijke onderliggende
factoren zijn geformuleerd in tabel 1.
Tabel 1: Overzicht van potentiële onderliggende factoren die betrokken zijn bij de etiologie van
diabetes, hart- en vaatziekten en depressie
- Hoge BMI of middelomtrek
- Laag opleidingsniveau
- Weinig lichaamsbeweging
- Roken en alcohol- gebruik
- Laag geboortegewicht
- Chronische stress
- Genetische factoren
- Ontstekingsmediatoren, zoals cytokines, IL-1ß,TNF- α, fibrinogeen enHsCRP
- Disregulatie van deHPA- as en/ of autonoomzenuwstelsel, verhoogde cortisol
- Atrofie van de hippocampus en prefrontale cortex
- Brain derived neurotrophic factor (BDNF)
- Oxidatieve stress
- Verminderdmetabolisme van onverzadigde vetzuren
- Verminderd koolstof-1 metabolisme
Een strategie om verder onderzoek naar de stressgerelateerde onderliggende
factoren voor zowel depressie, diabetes, als cardiovasculaire aandoeningen te
sturen, is gebruik temaken van een theoretischmodel waarin potentiële wer-
kingsmechanismen voor de relatie tussen chronische stress en depressie zijn
beschreven (zie figuur 3) (Hayley, Poulter,Merali &Anisman, 2005).
116 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 3:Werkmodel met potentiële werkingsmechanismen betreffende de invloed
van chronische stress op depressie
(Hayley et al., 2005).
Werkingsmechanisme 1
Eén van de in bovenstaandmodel beschreven potentiële verklarende routes
tussen een chronische stressor en de drie aandoeningen loopt via activiteit van
deHPA-as.HPA-as activiteit kanworden bepaald via urinaire excretie van het
hormoon cortisol.Aanwijzingen dat deze relatie kanworden bevestigd, zijn
gevonden in een cross-sectionele studie naar depressie, cortisol enmetabool
syndroom in een oudere populatie (Vogelzangs et al., 2007). Bij de 867 geïnclu-
deerde participanten in de ‘InChianti Study’,met eenminimale leeftijd van 65
jaar, werd depressie gemetenmet de CES-D (een screeningsvragenlijst voor
depressie) en cortisol bepaald doormiddel van 24-uurs urinemonsters.Metabool
syndroomwerd vastgesteld als er sprake was vanminimaal drie van de volgende
symptomen: abdominale obesitas (zwaarlijvige buikomvang), hoge triglyceride-
waardes, lage HDL cholesterol, hoge bloeddruk en een hoge nuchtere glucose. In
deze studie bleek bijna 20,6% van de participanten een klinisch relevante
117 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
depressieve stemming te hebben. Bijna een kwart van de participanten voldeed
aan de criteria voormetabool syndroom. Na controle voor sociodemographische
en gezondheidsindicatoren bleek dat de zowel demate van depressieve
symptomen (bij één SD verhoging: OR= 1,20, 95% CI = 1,02-1,41) en cortisol
excretie (bij één SD verhoging: OR= 1,23, 95%, CI = 1,01-1,51) significant waren
gecorreleerdmet het optreden vanmetabool syndroom. Er werd in deze relatie
echter een interactie-effect gevonden tussen depressieve stemming en cortisol-
gehalte in de urine.De participanten bij wie de cortisol uitscheiding via de urine
tot het hoogste tertiaal behoorde en ookeen depressieve stemming rapporteer-
den hadden een 1.84 keer grotere kans (95%CI = 1.02–3.34) ommetabool syndroom
te hebben danparticipantenmet geen van beide condities (zie figuur 4).Ook bleek
uit dit onderzoek datmetabool syndroom vaak samengingmet cardiovasculaire
aandoeningen (19,7%) en diabetes (31,2%). De bevindingen in deze studie
ondersteunen hetmodel dat cortisol (enHPA-as activiteit) een rol speelt bij
zowel depressie, diabetes,metabool syndroom en hart- en vaatziekten.
Figuur 4: Prevalentie vanmetabool syndroom bij depressie en tertialen van urinaire cortisol
(Vogelzangs et al., 2007)
Werkingsmechanisme 2
Een tweede van de in figuur 3 beschreven potentiële verklarende routes tussen
een chronische stressor en de drie aandoeningen loopt via het aangeboren
immuunsysteem, in het bijzonder pro-inflammatoire cytokines (proteïnen
betrokken bij de immuunafweer die ontstekingsreacties bevorderen). Stressvolle
118 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
gebeurtenissen veroorzaken neurochemische veranderingen diemogelijk
betrokken zijn bij de ontwikkeling van een depressieve stoornis.Naast de eerste
route waarin het neuro-endocriene systeem (cortisol etc.) verondersteld werd
een rol te spelen is hetmogelijk dat veranderingen in neuronale plasticiteit of
neuronaal overleven een rol speelt in depressie. Deze hypothese is gebaseerd op
verschillende bevindingen.Wanneer cytokines worden toegediend bij gezonde
mensen kunnen depressieve symptomenworden uitgelokt. Zo wekt cytokine
immunotherapie depressieve symptomen op.Daarbij vergroot stress de
expressie van pro-inflammatoire cytokines. En verschillende pro-inflammatoire
cytokines, zoals IL-1, TNF-HVZ-α, interferon-α, beïnvloeden het neuronale func-
tioneren negatief door processen als apoptose (geprogrammeerde afbraak van
cellen), oxidatieve stress (schadelijke overmaat van vrije zuurstofradicalen) en
excitotoxiciteit (celdood door langdurige neuronale activatie). Een depressieve
stoornis kan dus worden beschouwd als zowel een stoornis in neuroplasticiteit
als in neurochemische onbalans. Cytokines zijnmogelijk demediatoren in beide
aspecten (Hayley et al.,2005).
Tevens komt uit verschillende studies naar voren dat inflammatoire
processen en oxidatieve stress ook een belangrijke rol spelen in de pathogenese
van (complicaties door) diabetes type 2 en cardiovasculaire aandoeningen.Uit
een studie bij 2225 participanten in de leeftijd van 70 tot 79 jaar bleek dat
inflammatoiremarkers onafhankelijke voorspellers van cardiovasculaire
incidenten zijn (Cesari et al., 2003). Stoll en Bendszus (2006) concluderen dat
artherosclerose niet als simpelweg een stoornis in de lipide-afzetting kanworden
gezien,maar eenmeer complex concept is van een voortdurende inflammatoire
respons.De effecten van huidige behandelingenmet statines enACE-remmers
(Angiotensine Converting Enzym inhibitorenwerken vaatverwijdend en daarom
bloeddrukverlagend) op de preventie van cerebrocasculaire accidenten zijn
daarommogelijk gedeeltelijk te verklaren door hun anti-inflammatoire
werking. Daarbij is er steedsmeer bewijs dat een voortdurende door cytokine
opgewekte acute ontstekingsreactie nauw verbonden is aan de pathogenese van
type 2 diabetes en complicaties als artherosclerose en dyslipidemie. Risicofacto-
ren voor type 2 diabetes, die geassocieerd zijnmet de activatie van het
aangeboren immuunsysteem omvatten leeftijd, inactiviteit, bepaalde voedings-
middelen, roken, psychologische stress, en een laag geboortegewicht.
Geactiveerde immuniteit kan daarom zowel een antecedent zijn van diabetes als
119 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
van atherosclerose, die waarschijnlijk parallel ontwikkelen.Andere kenmerken
van diabetes zoals vermoeidheid, slaapproblemen en depressie zijn waarschijn-
lijk ook gedeeltelijk te verklaren door cytokine disregulatie en activatie van het
aangeboren immuunsysteem (Pickup, 2004). Kaneto et al., (2007) beschrijven
eenwerkingsmechanismewaarmee oxidatieve stress betrokken is bij de patho-
genese van type 1 en type 2 diabetes. Dit potentiëlemechanisme loopt via de
activatie van JunN-terminal kinase (JNK; groep enzymen die een fosfaatgroep
bindt aan eiwit waardoor het eiwit ge(de)activeerd wordt). JNK is een kinase dat
betrokken is bij de regulatie van insulineresistentie. Insulineresistentie en B-cel
disfunctie zijn kenmerkend van diabetes type 2.Wanneer er sprake is van hyper-
glycemie neemt de B-cel functie gradueel af en wordt de resistentie voor
insuline vergroot. Dit proces wordt ‘glucose toxiciteit’ genoemd.Onder deze
omstandigheden ontstaat oxidatieve stress en wordt de JNK route geactiveerd.
De JNK route is waarschijnlijk niet alleen betrokken bij de verdere ontwikkeling
van diabetes type 1 en 2,maar waarschijnlijk ook bij het ontstaan ervan.
Werkingsmechanisme 3
Een derde potentiële verklarende route tussen een chronische stressor en het
ontstaan van depressie is via ‘brain-derived neurotrophic factor’ (BDNF). BDNF
speelt een belangrijke rol bij de overleving van neuronen in het zenuwstelsel.
Wanneer BDNF bij ratten wordt toegediend in de dorsale raphe nucleus (kern in
hersenstam dat onderdeel is van serotoninesysteem) blijkt dit een positief effect
op de stemming te hebben (Altar, 1999). Uit ander onderzoek blijkt dat bepaalde
antidepressiva (een SSRI en tricyclisch antidepressivum) en elektroconvulsieve
therapie de expressie van BDNF verhogen (Shirayama, Chen,Nakagawa, Russell
& Duman, 2002).
Epidemiologisch onderzoek naar de relatie tussen BDNF en diabetes laat
zien dat de plasma BDNF verlaagdwas bij mensenmet type 2 diabetes (Krabbe
et al., 2007). In een experimenteel vervolgonderzoek bij gezonde deelnemers
bleek dat de excretie van BDNF in de hersenenwerd verlaagd door een kunstma-
tig opgewekte hyperglycemie.
Werkingsmechanisme 4
In de vierde potentiële verklarende route staanmeervoudige onverzadigde
essentiële vetzuren (omega-3) centraal. Omega-3 en omega-6 vergroten de
120 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
flexibiliteit van alle celmembranenwat noodzakelijk is voor een goede commu-
nicatie tussen cellen.Daarbij spelen deze vetzuren een rol bij de
hersenontwikkeling en het optimale functioneren van de hersenen levenslang.
Ongeveer 20% van de droge hersenstof bestaat uit vetzuren. Vetzuren beïnvloe-
den de hersengroei en connectiviteit. De balans tussen de verschillende vetzuren
beïnvloeden de hormoonbalans, immuunsysteem en bloedsomloop.
Uit een internationale vergelijking van de prevalentie van depressie en de
consumptie van vis (vis bevat een hoge concentratie aan omega-3) blijkt een
sterke negatieve correlatie te bestaan;meer visconsumptie is gecorreleerd aan
een lagere prevalentie (Hibbeln, 1998). Ook uit nationale observationele studies,
waaronder een studie bij ouderen in Rotterdam, komt naar voren dat viscon-
sumptie negatief gecorreleerd is aan depressie (Tiemeier, Van Tuijl, Hofman,
Kiliaan & Breteler, 2003; Assies et al., 2008; Peet,Murphy, Shay &Horrobin,
1998; Edwards, Peet, Shay &Horrobin, 1998;Maes et al., 1996). De validiteit van
deze relaties wordt ondersteund door de resultaten van verschillende gerando-
miseerde gecontroleerde experimenten. In een vier weken durend dubbelblind
onderzoekwerd bij 20mensenmet een depressieve stoornis ofwel een placebo
ofwel E-EPA (een omega-3 vetzuur) voorgeschreven. In de placebogroep daalde de
score op een depressielijst (Hamilton depression scale) gemiddeldmet 1,6 verge-
lekenmet een daling van 12,4 in de experimentele groep.Dit is een klinisch
betekenisvol resultaat. Bij 6 op de 10mensen die omega-3 vetzuren innamen
daalde de depressiemet ongeveer 50%. In vergelijking: in de placebogroep daalde
bij 1 op de 10mensen de depressiemet 50% (Nemets, Stahl & Belmaker, 2003). In
een vergelijkbare dubbelblinde, placebogecontroleerde studie van acht weken bij
28 patiëntenmet een depressieve stoornis bleek eveneens dat demate van
depressie in de groep die visolie kreeg voorgeschreven naast de standaardbehan-
deling significantmeer afnamdan de placebocontrolegroep (Su,Huang, Chiu &
Shen, 2003). In een gerandomiseerde dubbelblinde studie bij 70 patiëntenmet
een aanhoudende depressie, ondanks behandelingmet een adequate dosis van
een standaard antidepressivum,werd E-EPA in verschillende doses toegediend.
Depressie werd gemetenmet een drietal vragenlijsten.De groep die een dosis van
1 gram/dag kreeg toegediend had na 12weken een significant betere stemming
dan de placebogroep. In de 2 gram/dag groepwerd slechts een zwakke verbete-
ring gevonden ten opzichte van de controlegroep en in de 4 gram/dag groepwas
er nogwel een lichte verbeterende trend te zien,maarwas de relatie niet langer
121 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
significant.De uitkomsten suggererendat E-EPA-afhankelijk vandedosis- een
effectieve behandeling is vandepressie bij patiëntendie depressief blijven ondanks
behandelingmet een standaard antidepressivum (Peet &Horrobin, 2002).
Er zijn ook aanwijzingendat visolie/omega-3 eengunstige rol speelt in
diabetes.Wanneer bij rattenmet een zeer vet dieet eendeel (6%) vande omega-6
vetzurenworden vervangendoor omega-3 vetzurenkande ontwikkeling van insu-
lineresistentieworden voorkomen.Het effect vandeze vervangingwashetmeest
uitgesproken inde lever en skeletspieren,welke beiden eenbelangrijke rol spelen
in vraag en aanbod vanglucose (Storlien et al., 1987). In epidemiologische studies
naar de relatie tussen visconsumptie ende ontwikkeling vandiabetes type 2 zijn
tegenstrijdige resultatengevonden. Inde7Countries Study,Zutphen studie,Nurses
HealthStudy en Inuit Studywerdgevondendat visolie dekansopdeontwikkeling
van type2diabetes verkleinde.Uit de SanLuisValleyDiabetes Study,HealthProfes-
sionalsFollow-upStudy endegerandomiseerde,gecontroleerdeKANWUstudie
werdenergeen significante associaties tussenvisconsumptie endiabetes gevonden.
Vanaf 1990 zijn diverse onderzoekers,waaronderHorrobin,Peet enAssies
(AMC),de invloed van visconsumptie opdepressie verder gaanonderzoeken.Het
EMGO instituut onderzoektmiddels de grootschalige ‘Hoorn-studie’ookhet
verband tussen visconsumptie endepressie.Opbasis van al deze studies heeft
Pouwer een reviewartikel geschrevenwaarinnaar vorenkomtdat E-EPAhoogst-
waarschijnlijk eengoedmiddel is in de behandeling vandepressie (Pouwer et al.,
2005).E-EPAis echter nogniet onderzocht bijmensenmet diabetes.Opdit
moment is eengerandomiseerde, gecontroleerde studie naar E-EPAbij diabetespa-
tiënten in voorbereidingdoor Pouwer in samenwerkingmethetDiabetesfonds en
een leverancier van visolie (MinamiNutrition).
10.8 Conclusie
Depressie komt vaak voor bijmensenmet diabetes.Complicaties door dediabetes,
zoals oogklachten en cardiovasculaire klachten verhogendekans ophet ontwikke-
len vandepressie.Depressie is daarbij een risicofactor voor diabetes,
cardiovasculaire aandoeningen enmortaliteit.Eenprobleembinnendemedische
gezondheidszorg is dat depressie onvoldoendewordt onderkend.Het gevolg is dat
depressie eveneens onvoldoendewordt behandeld, terwijl effectieve behandelin-
genbestaan.Het periodiekmeten vanwelbevindenmet behulp van zelfrapportage
vragenlijsten is eenbelangrijke basis voor vroegtijdige opsporing vandepressie.
122 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
De onderliggendemechanismen die stress, depressie, diabetes en cardiovas-
culaire aandoeningen verbinden zijn onvoldoende onderzocht enworden
derhalve nog onvoldoende begrepen. Veel factoren spelen een rol; van kwaliteit
en kwantiteit van eten, zelfzorggedrag, lichamelijke inspanning, tot de fysiolo-
gische stressrespons waarbij HPA-as, autonoom zenuwstelstel, inflammatie,
carbonmetabolisme en oxidatieve stress een rol speelt. Er is veel meer prospec-
tief onderzoek en goede gerandomiseerde, gecontroleerde experimenten nodig
om de onderliggendemechanismen in de relaties tussen stress, depressie,
diabetes en hart- en vaatziekten te onderzoeken.
10.9 Referenties
Altar, C.A. (1999). Neurotrophins and depression.Trends in Pharmacological
Science, 20, 59-61.
Anderson, R.J., Freedland, K.E., Clouse, R.E., & Lustman, P.J. (2001).
The prevalence of comorbid depression in adults with diabetes: ameta-
analysis.Diabetes Care, 24, 1069-1078.
Assies, J., Lok,A., Koeter,M.W.J., Bockting, C.L.H., Visser, I., & Duran,M. (2008).
Fatty acids in recurrent depression. Journal of Affective Disorders, 107, S71.
Bradley, C., &Gamsu,D.S. (1994).Guidelines for encouraging psychological
well-being: a report of aWorkingGoup of theWorldHealthOrganisation
Regional Office for Europe and International Diabetes Federation European
Region St Vincent DeclarationAction Programme for Diabetes.Diabetes
Medicine, 11,510-516.
Brown, E.S., Varghese, F.P., &McEwen, B.S, (2004).Association of depression
withmedical illness: does cortisol play a role? Biological Psychiatry,55, 1-9.
Cesari,M., Penninx, B.W.,Newman,A.B., Kritchevsky, S.B., Nicklas, B.J.,
Sutton-Tyrrell, K., Rubin, S.M., Ding, J., Simonsick, E.M.,Harris, T.B., &
Pahor,M. (2003). Inflammatorymarkers and onset of cardiovascular events:
results from theHealthABC study.Circulation, 108, 2317-2322.
De Groot,M.,Anderson, R., Freedland, K.E., Clouse, R.E., & Lustman, P.J. (2001).
Association of depression and diabetes complications: ameta-analysis. Psy-
chosomaticMedicine, 63, 619-630.
Edwards, R., Peet,M., Shay, J., Horrobin, D. (1998). Omega-3 polyunsaturated
fatty acid levels in the diet and in red blood cell membranes of depressed
patients. Journal of Affective Disorders, 48, 149-155.
123 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Egede, L.E., Nietert, P.J., & Zheng,D. (2005). Depression and all-cause and
coronary heart diseasemortality among adults with andwithout diabetes.
Diabetes Care, 28, 1339-1345.
Gonzalez, J.S., Safren, S.A., Cagliero, E.,Wexler, D.J., Delahanty, L.,
Wittenberg, E., Blais,M.A.,Meigs, J.B., & Grant, R.W. (2007). Depression,
self-care, andmedication adherence in type 2 diabetes: relationships across
the full range of symptom severity.Diabetes Care, 30, 2222-2227.
Hayley, S., Poulter,M.O.,Merali, Z., &Anisman,H. (2005).The pathogenesis of
clinical depression: stressor- and cytokine-induced alterations of neuroplasti-
ity.Neuroscience, 135, 659-678.
Hibbeln, J.R. (1998). Fish consumption andmajor depression. Lancet, 351, 1213.
Ismail, K.,Winkley, K., Stahl, D., Chalder, T., & Edmonds,M. (2007).A cohort
study of people with diabetes and their first foot ulcer: the role of depression
onmortality.Diabetes Care, 30, 1473-1479.
Kaneto,H., Katakami,N., Kawamori, D.,Miyatsuka, T., Sakamoto, K.,
Matsuoka, T.A.,Matsuhisa,M., Yamasaki, Y. (2007). Involvement of
oxidative stress in pathogenesis of diabetes.Antioxidants and Redox Signaling,
9, 355-366.
Katon,W.J., Rutter, C., Simon,G., Lin, E.H., Ludman, E., Ciechanowski, P.,
Kinder, L., Young, B., & VonKorff,M. (2005).The association of comorbid de-
pressionwithmortality in patients with type 2 diabetes.Diabetes Care, 28,
2668-2672.
Knol,M.J., Twisk, J.W., Beekman,A.T., Heine, R.J., Snoek, F.J., & Pouwer, F.
(2006). Depression as a risk factor for the onset of type 2 diabetesmellitus.A
meta-analysis.Diabetologia, 49,837-845.
Krabbe, K.S., Nielsen,A.R., Krogh-Madsen, R., Plomgaard, P., Rasmussen, P.,
Erikstrup, C., Fischer, C.P., Lindegaard, B., Petersen,A.M.,Taudorf, S., Secher,
N.H., Pilegaard,H., Bruunsgaard,H., & Pedersen, B.K. (2007). Brain-derived
neurotrophic factor (BDNF) and type 2 diabetes.Diabetologia, 50, 431-438.
Lin,E.H.,Katon,W.,Rutter, C., Simon,G.E., Ludman,E.J., VonKorff,M.,
Young,B.,Oliver,M.,Ciechanowski, P.C.,Kinder, L.,&Walker, E. (2006).
Effects of enhanced depression treatment on diabetes self-care.Annals of Family
Medicine, 4,46-53.
124 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Lustman, P.J., Anderson, R.J., Freedland, K.E., De Groot,M., Carney, R.M.,
& Clouse, R.E. (2000). Depression and poor glycemic control: ameta-analytic
review of the literature.Diabetes Care, 23, 934-942.
Lustman, P.J., Griffith, L.S., Freedland, K.E., Kissel, S.S., & Clouse, R.E. (1998).
Cognitive behavior therapy in type 2 diabetesmellitus.A randomize control-
led trial.Annals of InternalMedicine, 129, 613-621.
Lustman,P.J.,Williams,M.M.,Sayuk,G.S.,Nix,B.D.,&Clouse,R.E. (2007).Factors
influencing glycemic control in type 2 diabetes during acute- andmainte-
nance-phase treatment of major depressive disorder with bupropion.Diabetes
Care, 30,459-466.
Makine, C., Karsidag, C., Kadioglu, P., Ilkova,H., Karsidag, K., Skovlund, S.E.,
Snoek,F.J.,&Pouwer,F. (2009). Symtomsof depression anddiabetes-specific
emotional distress are associatedwith anegative appraisal of insulin-naïve
patientswithType 2diabetesmellitus.Astudy from theEuropeanDepression
in Diabetes (EDID) Research Consortium.DiabeticMedicine, 26, 28-33.
Maes,M., Smith, R., Christophe,A., Cosyns, P., Desnyder, R., &Meltzer,H.
(1996). Fatty acid composition inmajor depression: decreased ω3 fractions
in cholesteryl esters and increased C20:4ω6/C20:5ω3 ratio in cholesteryl
esters and phospholipids. Journal of Affective Disorders, 38, 35-46.
Nemets, B., Stahl, Z., & Belmaker, R.H. (2002).Addition of omega-3 fatty acid
totmaintenancemedication treatment for recurrent uniploar depressive
disorder.American Journal of Psychiatry, 159, 477-479.
Penn, J.V., Boland, R.,McCartney, J.R., Kohn, R., &Mulvey, T. (1997). Recognition
and treatment of depressive disorders by internal medicine attendings and
housestaff.General Hospital Psychiatry, 19, 179-184.
Peet,M., &Horrobin, D.F. (2002).A dose-ranging study of the effects of
ethyl-eicosapentaenoate inpatientswithongoingdepressiondespite apparently
adequate treatmentwith standarddrugs.Archives of Genetic Psychiatry, 59, 913-919.
Peet,M.,Murphy, B., Shay, J., Horrobin, D. (1998). Depletion of Omega-3 Fatty
Acid Levels in Red Blood Cell Membranes of Depressive Patients.Biological
Psychiatry, 43, 315-319.
125 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Pickup, J.C. (2004). Inflammation and activated innate immunity in the
pathogenesis of type 2 diabetes.Diabetes Care, 27, 813-823.
Pouwer, F., Beekman,A.T., Lubach, C., & Snoek, F.J. (2006).Nurses’ recognition
and registration of depression, anxiety and diabetes-specific emotional
problems in outpatients with diabetesmellitus. Patient Education Counselling,
60, 235-240.
Pouwer,F.,Beekman,A.T.,Nijpels,G.,Dekker, J.M.,Snoek,F.J.,Kostense,P.J.,
Heine,R.J.,&Deeg,D.J. (2003).Ratesandrisks for co-morbiddepression in
patientswithType2diabetesmellitus: results fromacommunicty-basedstudy.
Diabetologia,46,892-898.
Pouwer, F., Nijpels, G., Beekman,A.T., Dekker, J.M., VanDam,R.M.,Heine, R.J.,
& Snoek, F.J. (2005). Fat food for a badmood. Could we treat and prevent de-
pression in type 2 diabetes bymeans of omega-3 polyunsaturated fatty acids?
A review of the evidence.DiabeticMedicine, 22, 1465-1475.
Pouwer, F., Snoek, F.J., Van der Ploeg,H.M.,Adèr,H.J, &Heine, R.J. (2001).
Monitoring of psychological well-being in outpatients with diabetes: effects
onmood,HbA (1c), and the patient’s evaluation of the quality of diabetes
care: a randomized controlled trial.Diabetes Care, 24, 1929-1935.
Shirayama,Y., Chen,A.C., Nakagawa, S., Russell, D.S., & Duman, R.S. (2002).
Brain-derived neurotrophic factor produces antidepressant effects in behavi-
oural models of depression. Journal of Neuroscience, 22, 3251-3261.
Stoll, G., & Bendszus,M. (2006). Inflammation and atherosclerosis: novel
insights into plaque formation and destabilization. Stroke, 37, 1923-1932.
Storlien, L.H., Kraegen, E.W., Chisholm,D.J., Ford, G.L., Bruce, D.G.,
& Pascoe,W.S. (1987). Fish oil prevents insulin resistance induced by high-fat
feeding in rats. Science, 237, 885-888.
Su, K.P., Huang, S.Y., Chiu, C.C., & Shen,W.W. (2003). Omega-3 fatty acids in
major depressive disorder.A preliminary double-blind, placebo-controlled
trial.EuropeanNeuropsychopharmacology, 13, 267-271.
126 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Thompson, C., Kinmonth,A.L., Stevens, L., Peveler, R.C., Stevens,A., Ostler, K.J.,
Pickering, R.M., Baker, N.G.,Henson,A., Preece, J., Cooper, D., & Campbell,
M.J. (2000). Effects of a clinical-practice guideline and practice-based
education on detection and outcome of depression in primary care:
Hampshire Depression Project randomised controlled trial. Lancet, 355, 185-
191.
Tiemeier,H., Van Tuijl, H.R.,Hofman,A., Kiliaan,A.J., & Breteler,M.M. (2003).
Plasma fatty acid composition and depression are associated in the elderly:
the Rotterdam study.American Journal of Clinical Nutrition, 78, 40-46.
UK. Prospective Diabetes Study Group. (1995). UK. Prospective Diabetes Study
16: Overview of 6 years therapy of type II diabetes: a progressive disease.
Diabetes, 44, 1249-1258.
Vogelzangs,N.,Suthers,K.,Ferrucci,L.,Simonsick,E.M.,Ble,A.,Schrager,M.,
Bandinelli,S.,Lauretani,F.,Giannelli,S.V.,&Penninx,B.W. (2007).Hypercortiso-
lemicdepression is associatedwith themetabolic syndrome in later life.
Psychoneuroendocrinology,32, 151-159.
127 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 11
De rol van stress bij de ontwikkeling van obesitas en de relatiemet hart- en vaatziekten
Prof. dr.Marleen van Baak, Bijzonder Hoogleraar Fysiologie vanObesitas, NUTRIM School
for Nutrition, Toxicology andMetabolism,Department of Human Biology,Universiteit
Maastricht
Inhoudsopgave11.1 Inleiding
11.2 Fysiologische respons op stress
11.3 Stress en overgewicht
11.4 Stress en cardiovasculair risico
11.4.1 Verhoogd cortisolgehalte
11.4.2 Verhoogde sympathische activiteit
11.5 Conclusie
11.6 Referenties
11.1 Inleiding
In dit hoofdstukworden drie onderzoeksvragen besproken:
- Leidt stress tot obesitas?
- Wat zijndeonderliggendemechanismenvande relatie tussen stress enobesitas?
- Is er een verband tussen stress en cardiovasculair risico?
11.2 Fysiologische respons op stress
Onder invloed van stress worden zowel deHPA-as als het sympathisch zenuw-
stelsel geactiveerd (zie figuur 1).Het sympathisch zenuwstelsel maakt deel uit
van het autonome of onwillekeurige zenuwstelsel en kan gezien worden als een
activerend systeem.Via het sympathisch zenuwstelsel komt adrenaline vrij wat
leidt tot verschillende fysiologische reacties, zoals verhoging van het hartritme
en verhoging van de bloeddruk.Daarnaast leidt stimulering van het sympathi-
sche zenuwstelsel tot een stijging van het energiegebruik en een toename van de
mobilisatie en verbranding van opgeslagen energievoorraden.Onder invloed
128 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
van verhoging van deHPA-as activiteit gaat de cortisolconcentratie omhoog.
Een verhoogde cortisolspiegel heeft een stimulerend effect op de eetlust, en
zorgt ervoor dat energievoorraden die opgeslagen liggen in het vetweefsel vrij-
gemaakt worden voor verbranding.
De vraag is of er een relatie bestaat tussen stress en voedselinname. Fysiolo-
gisch gezien leidt acute stress tot zowel een emotionele als eenmetabole
verstoring (VanDijk & Buwalda, 2008). Een hoog stress-geïnduceerd cortisolge-
halte stimuleert het eetgedrag waardoor de energievoorraden toenemen.Deze
energie is nodig voor de fight-or-flight reactie die het gevolg is van acute stress.
Het verhoogde energiegebruik tijdens de fight-or-flight respons compenseert
dus de extra voedselinname en demetabole verstoring verdwijnt. Bovendien
leidt de fight-or-flight reactie ook tot een vermindering van de emotionele ver-
storing door stress.
In de huidigemaatschappij wordenwe blootgesteld aan stressoren, zoals
examens en deadlines, die geen actieve fight-or-flight reactiemeer oproepen.
Dit betekent dat de eetlust nog steeds gestimuleerd wordt, terwijl er geen
verhoogde verbranding is. Dit leidt tot een niet-gecompenseerdemetabole ver-
storing. Bovendien blijft ook de emotionele stress gehandhaafd doordat de
fight-or-flight reactie niet meer geuit wordt. Zowel demetabole verstoring als
de emotionele verstoring blijven dus langdurig gehandhaafd, zeker als de stress
chronisch van aard wordt. Om er vervolgens toch voor te zorgen dat de emotio-
nele balans in evenwicht komt, neemt de behoefte aan ‘beloning’ door het eten
van bepaalde voedingsproducten toe: het zogenaamde emotionele eten.Het
gevolg is dat demetabole verstoring nog verder versterkt wordt doordat teveel
gegetenwordt, terwijl het lichaam eigenlijk geen behoefte heeft aan eten.Op
lange termijn kan stress dus leiden tot een toename van het lichaamsgewicht.
129 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 1: Schematische weergave van de fysiologische respons op stress
(Torres &Nowson, 2007)
11.3 Stress en overgewicht
InMaastricht wordt humaan onderzoek uitgevoerd omde relatie tussen stress
en gewicht te bestuderen.Arie Nieuwenhuizen (Nieuwenhuizen & Rutters,
2008) onderzoekt de invloed van chronische stress op cortisol enmet name de
wijze waarop cortisol de relatie tussen het belonende effect van eten en cognitie
beïnvloedt. Er zijn aanwijzingen dat cortisol ‘dietary restraint’ (cognitief contro-
leren/beperken van voedselinname) opheft met als gevolg stressgeïnduceerd
eten.Mensen die normaal gesproken hun energie-inname redelijk onder
controle houden doordat ze heel cognitief hun eetgedrag reguleren lijken onder
invloed van stressmeer te gaan eten.Het zou kunnen zijn dat juist dezemensen
erg gevoelig zijn voor overeten bij stress. Een ander belangrijk aspect dat onder-
zocht wordt is of ‘dietary restraint’ zelf ook een stressor kan zijn.Mensen
zouden namelijk gestresst kunnenwordenwanneer ze voortdurend cognitief
hun energie-inname proberen te beperken.
130 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Demeeste evidentie voor de gevonden associaties tussen stress en lichaams-
gewicht komt uit dierexperimentele studies. Vooral sociale stressoren zijn
geassocieerdmet een stijging van het lichaamsgewicht bij dieren. Cross-sectio-
nele studies bij mensen laten geen eenduidige resultaten zien.Ook in
prospectief onderzoekwordt geen eenduidige relatie gevonden. In de
Whitehall-studies (Kivimäki et al., 2006) is gekeken naar de relatie tussenwerk-
stress (stress in arbeidssituaties) en BMI (bodymass index), als maat voor
overgewicht. Deze studie toonde aan dat de relatie tussenwerkstress en BMI
beïnvloed wordt door de uitgangswaarde van de BMI.Wanneer de stress gerela-
teerd aan het werk hoogwas, was te zien dat demensenmet de hoogste BMI
uitgangswaardes demeeste kans hadden om in gewicht toe te nemen, terwijl de
mensenmet de laagste uitgangswaardes juist gewicht verloren.Werkstress lijkt
dus een tegengesteld effect te hebben bijmensenmet lage en hoge BMIuitgangs-
waardes. Enkele prospectieve studies hebben ook gekekennaar de relatie tussen
de reactiviteit op acute stress en toekomstige lichaamsgewicht. In een prospectieve
studie van Steptoe enWardle (2005) is gekekennaar de relatie tussen de invloed
van acute stress op de stijging van de bloed druk enhet hartminuutvolume (HMV,
cardiac output) na de acute stress en de verandering in lichaamsgewicht en
-samenstelling.Zij vondendatwanneer de bloeddruk of het hartminuutvolume
hoog bleef na afloop van stress,mensenmeer kans hadden op een toename van de
‘waist-hip ratio’ (verhouding van de heup- tot demiddelomtrek). In een follow-up
studie van 18 jaar is gekekennaar de relatie tussen adrenalinestijging na stress en
gewichtsverandering bij rekruten in het Zweedse leger (Flaa, Sandvik,Kjeldsen,
Eide&Rostrup, 2008). In deze studiewerd een stresstest afgenomenbij rekrute-
ringwaarbij het adrenalinegehalte onder invloed van acute stress bepaaldwerd.
Na 18 jaarwerd er gekekennaar de veranderingen inBMI,waist-hip ratio, en huid-
plooidikte. In deze studiewerd juist het omgekeerde gevonden van de studie door
Steptoe enWardle.Het bleek dat demensenmet de laagste adrenalinerespons op
stress de sterkste toename in lichaamsgewicht en lichaamsvet hadden.
Samenvattend kan gezegdwordendat er vanuit cross-sectioneel en prospectief
onderzoek geen eenduidige resultaten zijnmet betrekking tot het effect van stress
opBMI.Hoewel intuïtief de relatie tussen stress en overgewicht voor de hand
liggend is, kan deze nietworden bevestigd vanuit onderzoek.Wel is duidelijk dat
er heel veel factoren zijn die daarop eenmodererende invloed hebben.Dat kunnen
het type, duur en de ernst van de stress zijn, het geslacht (geslachtshormonen
131 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
lijken ook te interfererenmet de effecten van stress op lichaamsgewicht), beschik-
baarheid van lekker eten, individuele gevoeligheid, genetische achtergrond, de
basis-BMI, roken, lichamelijke activiteiten, eetgewoonten, etc.
11.4 Stress en cardiovasculair risico
Stress heeft rechtstreeks invloed op processen die leiden tot hart- en vaatziekten.
Daarnaast kan stress indirect, via het vergroten van de vetmassa, effecten hebben
op het lichaam die leiden tot een verhoogd risico op hart- en vaatziekten.
Onderstaandworden twee door stress geactiveerde routes diemogelijk leiden
tot hart- en vaatziekten besproken.
11.4.1 Verhoogd cortisolgehalte
Deveronderstelling is datdeHPA-as eenbelangrijke rol speelt inde relatie tussen
stress en lichaamsgewicht,omdat cortisol de eetlust stimuleert. In een studie van
Rosmond,DallmanenBjörntorp (1998) is onderzocht of er een relatie is tussen corti-
solspiegels endeBMI.Hierinwerd een significante relatie gevonden.Ondanksdeze
statistische significantie blijkt de sterkte vandeze relatie gering.De cortisolspiegel is
daardoorweinig voorspellendvoorBMI.Er zijn echternoganderemechanismenvia
welke een relatie tussen stress, cortisol, lichaamsgewicht en cardiovasculair risico
gelegdkanworden.
Cortisol zorgt voorde afgifte vanvetten,die opgeslagen liggen inhet onder-
huidse vetweefsel, aande circulatie.Als deze vettenniet gebruiktwordenvoor
energieproductie,kunnende circulerendevettenook in andereweefsels opgeslagen
worden,zoals inhet viscerale vet.Viaditmechanismezoucortisol voor een toename
van,vooral,de viscerale vetmassakunnenzorgen.Daarnaast stimuleert cortisol de
glucoseoutputdoorde lever engaathetdewerkingvan insuline tegen.Dit kan
vervolgensweerdislipidemie,hogebloeddruken insulineresistentie, allen risico-
factorenvoorhart- envaatziekten, tot gevolghebben.
Erbestaan twee enzymen (11 -hydroxysteroiddehydrogenase type 1 en type2,
HSD-1,HSD-2) die intracellulair in verschillendeweefsels de activiteit van cortisol
beïnvloeden (Tomlinson&Stewart, 2007).HSD-1 zethet inactief corticosteronomin
het actieve cortisol.Deweefselswaarindit enzymtot expressie komt,zijn vooral de
lever enhet vetweefsel.Omdatmensenmetovergewichtmeer vetweefsel hebben
waarbinnende cortisolconcentratiehoog is kandat leiden totdebeschreveneffecten
van cortisol zonderdat eenduidelijk verhoogde concentratiewaarneembaar is.
132 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
11.4.2 Verhoogde sympathische activiteit
Behalve de cortisolconcentratie, gaat ookde sympathische activiteit omhoogonder
invloed van stress.Deze gaat niet alleen omhoogonder invloed van stress,maar ook
onder invloed van voedselinname enobesitas (Grassi,Quarti-Trevano, Seravalle&
Dell Oro, 2007).Overgewicht leidt tot een toegenomen sympathische activering.
Eenhoge sympathische activatie is geassocieerdmet aspectendie onderdeel
uitmaken vanhetmetabool syndroom,zoals hoge bloeddruk,dislipidemie,hyper-
glycemie, insulineresistentie, slaapapneu en viscerale obesitas.Deze aspecten
zorgenophunbeurtweer voor de verhoging vanhet risico ophart- en vaatziekten.
Emotionele en fysieke stressorenkunnen via dehypothalamus zowel deHPA-
as als de sympatische output stimuleren.Dat leidt tot een cluster van reacties die
geassocieerd zijnmet hetmetabool syndroomenvetopslag (Brotman,Golden&
Wittstein, 2007).Een verhoging van sympathische activiteit kan leiden tot een
centrale vetopslag.Vetweefselmoet gezienworden als een endocrien orgaandat
belangrijk is in de regulering van allemogelijke processen inhet lichaam.Zo is vet-
weefsel betrokkenbij de regulering van eetlust en energiebalans, voortplanting,
insulinegevoelig heid englucosehomeostase, angiogenese, inflammatie, bloed-
drukregulatie, lipidenmetabolisme, enhaemostase (Trayhurn, 2005).
Marleen vanBaakdoetmomenteel onderzoeknaar de sympathicus-geïndu-
ceerde afgifte van angiotensinogeenuit vetweefsel.Angiotensinogeen is een eiwit
waaruit de vaatvernauwende stof angiotensine IIwordt gevormd.Uitscheiding van
angiotensinogeendoor vetweefsel kandus bijdragen aan vaatvernauwing enbloed-
drukverhoging (Goossens et al., 2007).
Onder invloed van cortisol ende sympathische activeringworden vetten vrijge-
maakt uit het vetweefsel.Een overschot aan lipidendie zijn vrijgemaakt uit het
vetweefsel kan inde lever terecht komenmet als gevolg een vette lever en een
verhoogdeVLDL-productie door de lever.Dit kanbijdragen aan een atherogeen
lipidenprofiel.Daarnaast kan insulineresistentie ontstaandoordat deze vetten
wordenopgeslagen inde spier als internemusculaire triglyceriden.Dit heeft een
negatieve invloed opde insulinegevoeligheid vande spier.De vettenkunnenook
opgeslagenworden inde bèta-cellen vande alvleesklier,waar ze aanleidingkunnen
geven tot bèta-cel falen endiabetes type 2.
Hoemeer vetmassa iemandheeft, hoe groter denegatieve effecten van stress
zijn die door het vetweefsel gemedieerdworden enhoe groter het risico ophart- en
vaatziekten.
133 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
11.5 Conclusie
Er zijn aanwijzingen dat chronische stress bij bepaalde individuen kan leiden tot
een toename in (viscerale) vetmassa.Helaas zijnwe nog onvoldoende in staat te
voorspellenwelke individuen dat zijn.Hoe demensen te herkennen die daarvoor
gevoelig zijn, is een belangrijk onderwerp voor toekomstig onder zoek.Tot slot
zijn er uit onderzoek aanwijzingen dat zowel obesitas als stress leiden tot een
verhoogd cardiovasculair risico en dat de combinatiemogelijk extra riskant is.
11.6 Referenties
Brotman,D.J., Golden, S.H., &Wittstein, I.S. (2007). The cardiovascular toll of
stress. Lancet, 370, 1089-1100.
Flaa,A., Sandvik, L., Kjeldsen, S.E., Eide, I.K., & Rostrup,M. (2008). Does
sympathoadrenal activity predict changes in body fat? An 18-y follow-up
study.American Journal of Clinical Nutrition, 87,1596-1601.
Goossens,GH, Jocken, J.W., Blaak, E.E., Schiffers. P.M., Saris.W.H.,
& Van Baak,M.A. (2007). Endocrine role of the renin-angiotensin system in
human adipose tissue andmuscle. Effect of beta-adrenergic stimulation.Hy-
pertension, 99, 542-547.
Grassi, G., Quarti-Trevano, F., Seravalle, G., & Dell Oro, R. (2007). Cardiovascular
risk and adrenergic overdrive in themetabolic syndrome.Nutrition,Metabo-
lism&Cardiovascular Diseases, 17, 473-481.
Kivimäki,M.,Head, J., Ferrie, J.E., Shipley,M.J., Brunner, E., Vahtera, J.,
&Marmot,M.G. (2006).Work stress, weight gain andweight loss: evidence
for bidirectional effects of job strain on bodymass index in theWhitehall II
study. International Journal of Obesity, 30, 982-987.
Nieuwenhuizen,A.G., & Rutters, F. (2008).
The hypothalamic-pituitary-adrenal-axis in the regulation of energy
balance. Physiology of Behavior, 94, 169-177.
Rosmond,R.,Dallman,M.F.,&Björntorp,P. (1998). Stress-related cortisol secretion
inmen: relationshipswith abdominal obesity and endocrine,metabolic andhe-
modynamic abnormalities. Journal of Clinical Endocrinology&Metabolism,83,
1853-1859.
134 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
135 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Steptoe,A., &Wardle, J. (2005). Cardiovascular stress responsivity, bodymass
and abdominal adiposity. International Journal of Obesity, 29, 1329-1337.
Tomlinson, J.W., & Stewart, P.M. (2007).Modulation of glucocorticoid action
and the treatment of type-2 diabetes.Best Practice & Research Clinical Endocrino-
logy &Metabolism, 21, 607-619.
Torres, S.J., & Nowson, C.A. (2007). Relationship between stress, eating
behaviour, and obesity.Nutrition, 23, 887-894.
Trayhurn, P. (2005). Endocrine and signalling role of adipose tissue: new
perspectives on fat.Acta Physiologica Scandinavica, 184, 285-293.
VanDijk G, & Buwalda B. (2008). Neurobiology of themetabolic syndrome:
an allostatic perspective.European Journal of Pharmacology, 585, 137-146.
Deel 4: Interventies
Hoofdstuk 12: Biomedische interventies bij depressie en de invloed op hart- en vaatziekten
Peter de Jonge
Hoofdstuk 13: De invloed van ontspanningsinstructie op het hanteren van stressoren
Jan vanDixhoorn
Hoofdstuk 14: De invloed van aandachtgerichte training (mindfulness) op een
ontspoord stressmechanisme en de invloed op hart- en vaatziekten
IvanNyklícek
136 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 12
Biomedische interventies bij depressie en de invloedop hart- en vaatziekten
Prof. dr Peter de Jonge,Hoogleraar Depressie en Somatische Ziekte, Interdisciplinary Center
of Psychiatric Epidemiology (ICPE), Center of Research on Psychology in Somatic Diseases
(CoRPS), UniversitairMedisch CentrumGroningen enUniversiteit van Tilburg
Inhoudsopgave12.1 Inleiding
12.2 Effectiviteit van antidepressiva
12.3 Effectiviteit van antidepressiva in cardiologische settings
12.4 Conclusie
12.5 Referenties
12.1 Inleiding
DeAmerikaanse Hartstichting dringt erop aan dat allemensenmet een
hartziekte in principe worden gescreend op depressie. Verder zegt de
Amerikaanse Hartstichting dat de antidepressiva sertraline en citalopram veilig
en effectief zijn bij depressies (Lichtman et al., 2008). Peter de Jongemaakt een
kanttekening bij deze aanbevelingen omdat de effecten worden overschat.
12.2 Effectiviteit van antidepressiva
In 2008werd een geruchtmakend artikel gepubliceerd in de New England
Journal of Medicine door Erick Turner en collega’s. Turner werkte voor de FDA
-de Federal DrugAdministration inAmerika- en evalueerde de effecten van ver-
schillende antidepressiva op basis van de registratie door de FDA.Alle studies
naar de effectiviteit van antidepressivamoeten daar worden aangemeld en de
resultatenmoeten op gestandaardiseerde wijze aan de FDAworden gerappor-
teerd. Nu kwamTurner op het idee om de gemelde resultaten naast de
wetenschappelijke literatuur te leggen. In totaal werden 74 FDA-studies tegen
het licht gehoudenwaarin de werking van twaalf verschillende antidepressiva
werd onderzocht (TurnerMatthews, Linardatos, Tell & Rosenthal, 2008).
Wat hij vondwas opmerkelijk.Hij kwam erachter dat er veel meer studies
137 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
zijn aangemeld dan er uit eindelijk in de literatuur terechtkwamen. In de we-
tenschappelijke literatuur zijn vooral de gunstige uitkomsten terug te vinden.
In 94% van de gepubliceerde studies komt een positief effect naar voren van het
onderzochtemedicijn.Maar ongeveer een derde van de klinische trials is nooit
gepubliceerd.Neem je die ‘bureaula-studies’ ookmee, dan blijkt dat in nog
maar 51 procent van de klinische trials een positief effect zichtbaar is van de
onderzochte antidepressiva. Van de 23 niet gepubliceerde studies bleek dat
slechts 4% positief was. In plaats van een gestandaardiseerd gewogen effect van
0.41 (95% betrouwbaarheidsinterval 0,36-0,45), gebaseerd op de gepubliceerde
literatuur,moetenwe in werkelijkheid uitgaan van een gestandaardiseerd effect
van 0.31 (95% betrouwbaarheidsinterval 0,27-0,35) als we de niet-gepubliceerde
maar wel uitgevoerde, en veelal negatieve, studies ook in ogenschouw nemen.
Dit is geen indrukwekkend effect.Wanneer deze effectgrootte naar proportie
verklaarde variantie wordt vertaald, verklaart een actief antidepressivum in
vergelijkingmet een placebomaar ongeveer 2% extra van de totale variantie van
de vermindering van depressie. Ook heeft Turner gekekenwat de effectiviteit
van ieder geneesmiddel apart was.Uit deze analyse bleek dat er geen grote
verschillen tussen de verschillendemiddelen waren te vinden.Wel kwam bij alle
middelen hetzelfde beeld naar voren dat in de gepubliceerde studies de effectivi-
teit duidelijk werd overschat.
12.3 Effectiviteit van antidepressiva in cardiologische settings
Eind 2008 publiceerden Thombs en collega’s (2008) een studie waarin de effecti-
viteit van de behandeling van depressie in cardiologische settings werd
geëvalueerd. In een systematische review van de literatuur identificeerden zij
11 studies naar de predictieve waarde van screeningsvragenlijsten voor depressie
en 6 studies naar de effectiviteit van de behandeling van depressie. Op basis van
deze studies werd een geschatte prevalentie van depressie in cardiologische
settings van 15% gevonden.De screeners voor depressie hadden een gemiddelde
sensitiviteit van 84% en een specificiteit van 79% omde depressieve patiënten te
detecteren. Voor wat betreft de effectiviteit van antidepressiva vonden zij
gestandaardiseerde effecten variërend van 0.2 (sertraline) tot 0.4 (fluoxetine).
Opmerkelijk genoeg vonden zij grote overeenkomstenmet de bevindingen van
Turner en collega’s in patiënten die niet uit cardiologische settings waren
geworven (zie figuur 1). Voor wat betreft twee psychologische interventies,
138 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
cognitieve gedragstherapie en interpersoonlijke therapie, vonden zij overigens
ook teleurstellende resultaten. Cognitieve gedragstherapie had een gestandaar-
diseerd effect van 0.2 en interpersoonlijke psychotherapie was zelfs minder
effectief dan ‘clinical management’. Samengevat werd gesteld dat de verschil-
lende behandelingen geassocieerd zijnmet ongeveer 1-4% van de verklaarde
variantie van de vermindering van depressie ten opzichte van de controle
condities. Resultaten die duidelijk overeenkomenmet die van Turner en
collega’s.
Figuur 1: Effectiviteit van 4 antidepressiva inmensenmet en zonder hart- en vaatziekte
Wat betekent dit voor patiënten op cardiologische (poli)klinieken? Stel er is
een ziekenhuis dat jaarlijks 1000 infarctpatiënten opneemt.Als we aannemen
dat overeenkomstigmet de resultaten vanThombs en collega’s 15% daarvan, dus
150 patiënten, depressief is.Het screenen van 1000 patiënten zal dan resulteren
in 304 patiënten die nadermoetenworden geëvalueerd, vanwie 126 werkelijk
depressief zijn. Er worden er dus 24 van de 150 gemist.
Uitgaande van een event rate van 10% per jaar, krijgt deze groep in totaal te
makenmet 15 events per jaar. Van deze 15 events zou 40%, 6 events dus, worden
veroorzaakt door depressie. En van deze 6 events zou 2%, 0.12 dus, te voorkomen
zijn door de depressie te behandelen. Samengevat betekent dit datmeer dan
8000 infarctpatiënten perfect gescreendmoetenworden, en dat vervolgens alle
2500 als depressief gediagnosticeerde patiënten behandeldmoetenworden, om
uiteindelijk 1 event per jaar te voorkomen.Dit geeft aan hoe onrealistisch het
139 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
idee is om systematisch op depressie te screenen teneinde de hartprognose te
verbeteren. Knelpunt hierin is vooral de effectiviteit van de behandeling van
depressie.
De beperkte effectiviteit van antidepressiva verklaart ook de bevindingen
van interventiestudies naar de effecten van behandeling van postinfarct-
depressie op cardiovasculaire prognose, de ENRICHD studie en deMIND-IT
studie (Berkman et al., 2003; VanMelle et al., 2007). In zowel de ENRICHD als de
MIND-IT studie zijn patiënten op vele cardiologische poli’s gescreend op
depressie. Patiëntenmet een depressie werden gerandomiseerd naar de gebrui-
kelijke zorg of naar een interventie waarvanwe dachten dat die zou helpen
tegen depressie. In de ENRICHD studie was dat psychotherapie (Berkman et al.,
2003) en in deMIND-IT studie waren dat vooral antidepressiva (VanMelle et al.,
2007).Hieronder de bevindingen uit deMIND-IT studie. In figuur 2 worden de
zogeheten survival plots afgebeeld. Op de horizontale as is de tijd inmaanden
en op de verticale as de kans dat iemand een nieuw infarct krijgt danwel
overlijdt weergegeven.De gebruikelijke zorg (licht gekleurde lijn) wordt afgezet
tegen een behandelstrategie waarin een antidepressivumwordt voorgeschreven
(donker gekleurde lijn). In de afbeelding is te zien dat de twee lijntjes vrijwel
identiek zijn.Dit betekent dat de behandeling van depressie na een hartinfarct
geen zichtbaar effect heeft op de prognose van hartinfarctpatiënten.
Figuur 2: Survival plots van behandelde en niet-behandelde post-infarct depressieve patiënten
140 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
12.4 Conclusie
De conclusie is dat de werkelijke effectiviteit van antidepressiva -en andere
vormen van behandeling-minder groot is dan de wetenschappelijke literatuur
in het verleden heeft gesuggereerd. Voor het standaard screenen op depressie is
het daaromnog te vroeg, zoals recent ook gesteld door Zuidersma en collega’s
(Zuidersma,Doornbos &De Jonge, 2009).Het is nog niet duidelijk in welke
richting, biomedisch of gedragsmatig, gezochtmoet worden naar effectievere
vormen van behandeling van depressie bij patiëntenmet hart- en vaatziekten.
12.5 Referenties
Berkman, L.F., Blumenthal, J., Burg,M., Carney, R.M., Catellier, D., Cowan,M.J.,
Czajkowski, S.M., DeBusk, R., Hosking, J., Jaffe, A., Kaufmann, P.G.,
Mitchell, P., Norman, J., Powell, L.H., Raczynski, J.M., & Schneiderman,N.
(2003). Enhancing Recovery in Coronary Heart Disease Patients Investigators
(ENRICHD). Effects of treating depression and low perceived social support
in clinical events aftermyocardial infarction: the Enhancing Recovery in
Coronary Heart Disease Patients (ENRICHD) Randomized Trial. JAMA, 289,
3106-3116.
Lichtman, J.H., Bigger, J.T. Jr., Blumenthal, J.A., Frasure-Smith,N.,
Kaufmann, P.G., Lespérance, F.,Mark, D.B., Sheps, D.S., Taylor, C.B., & Froe-
licher, E.S. (2008).AmericanHeart Association Prevention Committee of the
Council on Cardiovascular Nursing; AmericanHeart Association Council on
Clinical Cardiology; AmericanHeart Association Council on Epidemiology
and Prevention; AmericanHeart Association Interdisciplinary Council on
Quality of Care and Outcomes Research; American Psychiatric Association.
Depression and coronary heart disease: recommendations for screening,
referral, and treatment: a science advisory from theAmericanHeart Associa-
tion Prevention Committee of the Council on Cardiovascular Nursing,
Council on Clinical Cardiology, Council on Epidemiology and Prevention,
and Interdisciplinary Council on Quality of Care and Outcomes Research:
endorsed by the American Psychiatric Assocation.Circulation 118, 1768-1775
141 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Thombs, B.D., De Jonge, P., Coyne, J.C.,Whooley,M.A., Frasure-Smith,N.,
Mitchell, A.J., Zuidersma,M., Eze-Nliam, C., Lima, B.B., Smith, C.G.,
Soderlund, K., & Ziegelstein, R.C. (2008). Depression screening and patient
outcomes in cardiovascular care: a systematic review. JAMA,300, 2161-2171.
Turner, E.H.,Matthews,A.M., Linardatos, E., Tell, R.A., & Rosenthal, R. (2008).
Selective publication of antidepressantmedication trials and its influence on
apparent efficacy.NewEngland Journal of Medicine, 358, 252-260.
VanMelle, J.P., De Jonge, P., &Honig,A., Schene,A.H., Kuyper,A.M.G.,
Crijns,H.J.G.M., Schins,A., Tulner, D., Van den Berg,M.P., & Ormel, J.
(2007). Effects of antidepressive treatment on long-term depression status
and cardiac prognosis of depressedMI patients.British Journal of Psychiatry,
190, 460-466.
Zuidersma,M., Doornbos, B., & De Jonge, P. (2009). Standaard screening
op depressie bij hartpatiënten nog niet zinvol.Nederlands Tijdschrift voor de Ge-
neeskunde, 153, A157.
142 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 13
De invloed van ontspanningsinstructie op het hanterenvan stressoren
Dr. Jan vanDixhoorn,Arts, Adem- enOntspanningstherapeut, Centrum voor Adem- en
Ontspanningstherapie, Amersfoort
Inhoudsopgave13.1 Inleiding
13.2 Leren ontspannen met behulp van adem- en ontspanningstherapie (AOT)
13.3 Wetenschappelijke evidentie voor AOT
13.4 Conclusie
13.5 Referenties
13.1 Inleiding
Wat is de invloed van ontspanningsinstructie bij het hanteren van stressoren? In
zijn promotie onderzoek (1991) ontdekte Jan vanDixhoorn dat ontspanningsthe-
rapie bij hartpatiënten een gunstig effect had.Op basis van dit onderzoek is van
Dixhoorn van 1994-1996 en in 2004 als co-auteur betrokken geweest bij de ontwik-
keling van de ‘Richtlijnen voorHartrevalidatie’ van deNederlandse Vereniging
voor Cardiologie en deNederlandseHartstichting. In deze richtlijnenwerd ont-
spanningsinstructie als een op zichzelf staande behandelvormopgenomen.
Ontspanningsinstructie is op genomen in het protocol hartrevalidatie van
het Kennemer Gasthuis waar hij werkzaam is.Alle hartpatiënten krijgen een
individueel afgestemd programma van ongeveer zes wekenmet twee tot drie
keer per week inspanningsoefeningen,wekelijks ontspanningsinstructie en een
informatiemodule.Het blijkt dat deze combinatie het beste is voor het behalen
van de revalidatiedoelen.Niet alle patiënten nemen volledig deel aan de inspan-
nings- of ontspanningstraining.Dit lijkt niet gunstig voor de prognose en een
belangrijke vraag is daaromhoe die groep bereikt kanworden.
Sinds kort is er een programma voor hartfalenwaarin patiënten, naast zeer
beperkte inspanningsoefeningen, acht bijeenkomstenmet ontspanningsinstructie
en een aparte informatiemodule krijgen.Het aantal klachten is daardoor
gereduceerd tot de helft. Publicatie hierover volgt nog.
143 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
13.2 Leren ontspannen met behulp van adem- en ontspanningstherapie (AOT)
Binnen ontspanningsinstructie worden twee soorten vaardigheden getraind.De
primaire vaardighedenhebben betrekking ophet oefenen, onderzoeken en
vergroten vanhet vermogen tot interne zelfregulatie van spanning.De secundaire
vaardigheden zijn gericht op de toepassing van deze zelfregulatie in het
dagelijks leven.Het gaat hierbij om het herkennen van signalen van een toe- of
afname van spanning, het omgaanmet spanning, en het bewust worden van de
juistemomenten om te oefenen.
De primaire vaardigheden richten de aandacht van iemand op zijn interne
toestand.Hierbij verdwijnt de externe omgeving naar de achtergrond.Dit kan
bereikt worden door te focussen op ademhaling, houding, spier(ont)spanning,
mentale beelden of voorstellingen, verbale formules, of aanraking.Deze focus
op de interne toestand heeft als doel om een tijdelijke verandering teweeg te
brengen in dementale of fysieke spanningstoestand.Het gaat niet alleen omdie
verandering zelf,maar omdewaarneming van die verandering.Dezewaarneming
leidt tot een bewust wording en bijstelling van de interne referent.
Met de interne referent wordt gedoeld op ons signaleringssysteem voor de
waarneming van spanning en ontspanning.Wanneer de omstandigheden
duurzaam veranderen, zoals bij een langdurige toename van belasting, past de
interne referent zich aan door zijn bereik te verschuiven.Door deze aanpassing
van het zelfwaarnemingsysteem neemt het bewustzijn van de hoge spanning af.
De toestand normaliseert hierdoor en is geen bronmeer van onprettige
signalen.Wanneer de externe belasting afneemt is het te hopen dat de interne
referent zich naar beneden bijstelt,maar vaak gebeurt dat niet of onvolledig. Er
is dan een ongezonde en eigenlijk onnodige wijze van aanpassing, die zelf de
hoge spanning in stand houdt.Deze toestand van ongezonde aanpassing
noemenwe overspanning.Momenten van diepe rust en herstel komen steeds
minder voor doordat deze buiten het waarnemingsbereik en daarmee buiten de
realiteit van het zelfwaarnemingsysteem vallen.Het bijstellen van dit systeem
naar een gezond bereik ismogelijk via ontspanningstherapie (zie figuur 1).
144 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 1: Aanpassing van de interne referent aan spanning en ontspanning
(VanDixhoorn, 1998, p. 145)
Doordeprimaire vaardigheden te ontwikkelenkanmenmet behulp vandeze
vaardighedende secundaire vaardighedenbeïnvloeden.Hierdoorwordtmenzich
meer bewust van stressoren,wordtmen realistischer over de aard enkosten van
stress, en ontstaat eenmeer gedetailleerde enpreciezewaarnemingmet betrekking
tot spanning enontspanning.Het gevolghiervan is datmennieuwemogelijkhe-
denkan vindenomstressoren te hanteren enmenmomenten van rust enherstel
kan scheppen enbenutten.Kortom,door de ontwikkeling vandeprimaire vaardig-
heden vergrootmenhet bewustzijn voor signalering van spanning enontspanning
endaarmeedemogelijkheid tot spanningsregulatie.Normaalgesproken reguleert
een levend systeemdezeprocessen automatisch, onbewust, en zijn deze processen
slechts voor eenklein gedeelte toegankelijk voor het bewuste.
In figuur 2awordt eenmodel van zelfregulatiemet betrekking tot spanning en
ontspanningweergegeven.Alle spanningsregulatie processen startenmet een
stressor die veranderingen veroorzaakt inde onbewuste, automatische processen
vandehomeostase.Ditwordt schematischweergegeven in figuur 2b. Vervolgens
zijn er verschillendemanieren omde stressor te hanteren. In figuur 2c tot enmet 2g
wordendeze interne en externe zelfregulatiemethoden schematischweergegeven
en toegelicht.Tenslotteworden in figuur 2h en 2i de gevolgen van eendisfunctio-
nele regulatie van stressorenweergegeven (figurengebaseerd op,VanDixhoorn,
1998,p.64).
145 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 2:Model van zelfregulatie ten aanzien van spanning en ontspanning.
Figuur 2a
Model van zelfregulatie. De cirkel in hetmidden geeft de zelfre-
gulatie van het organisme als geheel weer (homeostase), de
bovenste cirkel geeft de zelfregulatie vanuit bewuste waarne-
mingweer.Hetmerendeel van de zelfregulatie vindt dus
onbewust en automatisch plaats.
Figuur 2b
Een stressor veroorzaakt veranderingen in de
onbewuste, automatische, processen van homeos-
tase.
Figuur 2c
Het negeren van de lichaamsprikkel die ontstaat ten gevolge van
de stressor.Het verhogen van de drempel voor de waarneming
van lichaamsprocessen.
Figuur 2d
Externe actieve zelfregulatie. Iemand objectiveert zijn
lichaam en bekijkt lichamelijke verschijnselen en reacties
van buitenaf.Hij behandelt het lichaam in de derde
persoonmet behulp van algemene regels en adviezen op
het gebied van gezondheid. Iemand verandert iets in zijn
omgeving om daarmee zichzelf te beïnvloeden, zijn
lichaam of waarneming. Er wordt gebruik gemaakt van
zelfhulptechnieken.
146 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 2e
Passieve externe zelfregulatie. Iemand laat
invloeden van buitenaf op zich inwerken. Vragen
van hulp of advies bij het verwerken van spannin-
gen of problemen.Het inschakelen van het sociale
netwerk en/of gezondheidszorg.
Figuur 2f
Actieve interne zelfregulatie. Bewuste controle en
sturing van het lichaam vanuit de aandacht, hier
weergegevenmet de grote pijl omlaag.Deze aan-
sturing wordt begeleid door, proprioceptieve
(waarneming van stand, beweging en spanning
van lichaamsdelen, spieren, ledematen, gewrich-
ten en pezen), feedback van het lichaam, hier weergegevenmet de kleine pijl omhoog.
Aanvankelijk is de pijl omlaag, de actieve aansturing, gemakkelijker en is de pijl omhoog,
passieve waarneming van lichaamsignalen, veel kortstondiger en lastiger. In eerste instantie
is het moeilijk om de signalen vanuit het lichaamwaar te nemen.
Figuur 2g
Passieve interne zelfregulatie. De aandacht staat
open voor signalen vanuit het lichaam zonder
daarin zelf te sturen.Er wordt een kleine interne
prikkel gegeven en het bewustzijn staat open voor
signalen vanuit het lichaam. In principe kan deze
vorm van bewuste aandacht gericht worden op de
verschillende delen van het lichaam. Passieve aandacht ontstaat wanneer iemandmentaal
stil kan zijn en de aandacht bij één ding kan houden,wanneer er een voldoende passieve in-
stelling is en iemand accepteert wat er gebeurt, en wanneer iemand voldoende uitgerust is.
Om dit te bereikenmoet de afwisseling van doen (het bewust sturing geven aan processen) en
voelen (passief waarnemen) steeds opnieuw benadrukt worden.
147 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 2h
De aandacht is gericht op de omgeving.Dus
voornamelijk externe zelfregulatie.Men
probeert controle te verkrijgen door de omgeving
temanipulerenmaar heeft geen aandacht voor
de interne processen en signalen. Spannings-
klachten kunnen ontstaan.
Figuur 2i
De aandacht is gericht op interne signalen en
processen.Men probeert controle te verkrijgen
door naar binnen te keren. Lichaamsignalen
krijgen onevenredig veel aandacht waardoor
voorheen neutrale, onbewuste, processen een
negatieve lading toegekend krijgen. Er wordt te
weinig actie ondernomen om omgevingsfactoren
te hanteren. Spanningsklachten kunnen
ontstaan.
In figuur 2c tot enmet 2gwerden vijfmogelijke reacties op een stressor beschreven
waarvan de eerste het negeren van de stressor betreft en de laatste vier vormen
van zelfregulatie zijn.
De externe vormen van zelfregulatie hebben betrekking op demanieren
waarop iemand zich handhaaft in zijn omgeving.De relatie tussen het bewuste
deel en de omgeving is primair.Het behoort tot het vermogen tot zelfregulatie
om te wetenwanneer een lichamelijke prikkel te negeren,wanneer een zelf-
hulptechniek toe te passen enwanneer omhulp te vragen.
Bij de interne zelfregulatie is de relatie tussen het bewuste deel, de aandacht,
en het eigen lichaam primair. Deze relatie wordt in de ontspanningsinstructie
centraal gesteld.De omgevingwordt secundair en komt op de achtergrond.
Elk individu staat voor de opgave om de aandacht over de vier vormen van
zelfregulatie zodanig te verdelen dat er voldoende gevoel van controle blijft
bestaan temidden van de veranderingen vanhet leven.
148 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Spanningsklachten ontstaanwanneer de balans tussen deze vormen van
zelfregulatie verstoord is,wanneer alle aandacht of energie gericht is op één vorm
van regulatie en daardoorweinig aandacht is voor de andere vormen.Er is dan
sprake van een disfunctionele hantering van stressoren die op zijn beurtweer
disfunctionele spanning oproept (zie figuur 2h en 2i).
Voor een functionele hantering van stressorenmoet een balans gevonden
worden tussen de verschillende vormen van zelfregulatie.Van belang hierbij is dat
we slechts een beperkte, bewuste, toeganghebben tot de regulatie van lichaams-
processen en een beperkte controle over deze processen.De interne passieve vorm
van zelfregulatie confronteert iemandhetmeestmet deze realiteit.Deze vorm
completeert demogelijkheden voor zelfregulatie en verdiept de zelfcontrole.
Binnen ontspanningstherapiewordt voor het ontwikkelen van de primaire
vaardigheden de aandacht gericht op deze interne passieve vormvan zelfregulatie.
Men verandert los van de omgeving in zichzelf de houding, ademhaling en
aan dacht en krijgt feedback of datwerkt.De interventie diemen in zichzelf doet
is klein,maarmenwordt zich bewustwat uit het systeemaanmogelijkhedennaar
boven komt.Als disfunctionele hantering van stressoren en/of spanning een rol
speelt bij hart- en vaatziekten,heeft het leren hanteren hiervan enhet verminde-
ren van disfunctionele spanning door adem- en ontspanningstherapie een
gunstige invloed.Dit is achteraf en per individu vast te stellen.
Eenvolwaardige vormvanontspanningstherapiemoet voldoenaanenkele
minimumeisen.De therapie omvatprimaire en secundaire vaardigheden,biedt
oefeninggesuperviseerd aan, is eenvormvan stressmanagement,en individualiseert
hethanterenvan stress(oren) opbasis vanpersoonlijke ontspanningservaringen.
13.3 Wetenschappelijke evidentie voor AOT
In 2005 is er een review van VanDixhoorn enWhite verschenen van alle weten-
schappelijke studies die gepubliceerd zijn over het effect van
ontspanningstherapie bij hartpatiënten. Er werden klassieke technieken onder-
zocht, zoals autogene training en progressieve relaxatie, naast ademtechnieken,
beweging, bewustwording van spanning, en biofeedback.
In deze reviewwerden 27 gecontroleerde studies naar het effect van relaxa-
tietherapie geïncludeerd bij totaal 1185 patiëntenmet hartaandoeningen
(hartinfarct, hartoperatie, of dotterprocedure). Er werd uitsluitend naar gecon-
troleerde studies gekekenwaarbij patiënten die ontspanningstherapie
149 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
ontvingenwerden vergelekenmet patiënten die in alle opzichten dezelfde
behandeling ondergingenmaar geen ontspanningstherapie kregen.
Deze studies werden onderverdeeld in drie varianten.De eerste variant
betrof zes studies waarbij een verkorte vorm van ontspanningstherapie aange-
bodenwerd.Met verkort wordt bedoeld dat er drie uur of minder
supergeviseerde oefeningwerd aangeboden.Algemene kenmerken van deze
variant zijn het aanbieden van één a twee supergeviseerde sessies gericht op één
techniek, vergezeld van instructies op papier of cassetteband,met de nadruk op
dagelijks oefenen, het bijhouden van een logboek, en het bespreken van de erva-
ringen rondomhet oefenen.De tweede variant betrof dertien studies waarbij een
volledige vorm van ontspanningstherapie werd aangeboden.Volledig verwijst
naar een supergeviseerde oefening van gemiddeld negen uur.Kenmerken van
deze variant zijn het oefenen vanmeerdere technieken,met nadruk op ‘het eigen
maken’ van de technieken, het ontwikkelen van een gevoel voor spanning en ont-
spanning, en het bespreken van de dagelijkse toepassing van de technieken.De
derde variant betrof acht studies waarbij de volledige ontspanningstherapie werd
gecombineerdmet psychologische gespreksthema’s en/of cognitieve therapie.
Binnen de studies werd gekeken naar vijf clusters van uitkomstmaten.
1) Fysiologischematen zoals rusthartslag, bloeddruk, hartslagvariabiliteit,
maximumwatts, serum totaal cholesterol enHDL cholesterol. 2) Psychologische
maten zoals angst en depressie. 3) Cardialematen zoals angina pectoris, ritme-
stoornissen en ischemie. 4) Functionelematen zoals terugkeer naar werk (na zes
maanden). En als laatste 5) Cardiale events.
Bij vergelijking van de drie varianten van ontspanningstherapie werden de
volgende resultaten gevonden.De verkorte vorm reduceerde de rusthartslag,
had een klein effect op angina pectoris, had geen effect op angst of depressie,
had geen effect op bloeddruk of ritmestoornissen en er was geen evidentie voor
een lange termijn effect. De volledige en de uitgebreide vorm hadden een
duidelijk effect op rusthartslag en hartslagvariabiliteit, het voorkomen van
angina pectoris en angst, geen effect op bloeddruk en cholesterol, een effect op
ritmestoornissen,maximumwatts en ischemie. Ookwas er evidentie voor lange
termijn effecten op terugkeer naar werk, cardiale events enmortaliteit. Er was
weinig verschil tussen de volledige en de uitgebreide variant van ontspannings-
therapie. Het effect op angst bleek zelfs iets groter te zijn bij de volledige vorm
van ontspanningstherapie.
150 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
13.4 Conclusie
Disfunctionele spanning en stress spelen in alle opzichten (fysiek, psychisch, en
sociaal) een rol bij het herstel van hartpatiënten. Spanningsregulatie is een
manier om disfunctionele spanning te differentiëren van reële stressoren en kan
zo bijdragen tot herstel.Hierbij zijn de cognitieve implicaties van een volledige
ontspanningstherapie waarschijnlijk voldoende. Belangrijk is een volledige
variant van ontspanningstherapie te geven.Deze ismultimodaal, bestaat uit
veel verschillende technieken en kan aangepast worden aan de individuele
behoeften van de patiënt. Patiënten hoeven zich dus niet aan de structuur van de
methode aan te passen, zoals het geval is bij klassieke ontspanningstechnieken,
maar ook bij mindfulness, yoga of qi gong (VanDixhoorn, 2009).Het gaat om de
volledigheid van het aanbod en niet om de vorm, dusmaak van de verschillende
methoden geen apart geloofsartikel.
13.5 Referenties
VanDixhoorn, J. (1998).Ontspanningsinstructie: Principes en oefeningen.Maarssen:
Elsevier / Bunge.
VanDixhoorn, J., &White, A. (2005). Relaxation therapy for rehabilitation and
prevention in ischaemic heart disease: a systematic review andmeta-analysis.
European Journal of Cardiovascular Prevention &Rehabilitation, 12, 193-202.
VanDixhoorn, J. (2009).Adem- en ontspanningstherapie: van lineair naar procesmatig.
Tijdschrift voor Neuropsychiatrie &Gedragsneurologie, Juni 2009, 125-130.
151 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 14
De invloed van aandachtgerichte training (mindfulness)op een ontspoord stressmechanisme en de relatie methart- en vaatziekten
Dr. IvanNykliˇcek, Universitair Hoofddocent departementMedische Psychologie en
Gezondheidspsychologie, Center of Research on Psychology in Somatic Diseases (CoRPS),
Universiteit van Tilburg
Inhoudsopgave14.1 Mindfulness
14.2 Effectiviteit van Mindfulness Based Stress Reduction (MBSR)
14.3 Conclusie
14.4 Referenties
14.1 Mindfulness
Mindfulness kan omschrevenworden als het bewust waarnemen van ‘wat is’ in
het huidigemoment, zonder er direct een ‘goed’ of ‘slecht’ etiket op te plakken
en het te willen veranderen.Mindfulness wil zeggen: ‘in de aandacht zijn’. Die
aandacht is open en oordeelvrij voor wat zich vanmoment totmoment aandient
(‘hier en nu’). Dit betekent aandacht voor zintuiglijke en lichamelijke gewaar-
wordingen, gevoelens en gedachten.Het gaat omwaarnemen; wetenwat er
gaande is zonder te oordelen.
“The clear and single-minded awareness of what actually happens to us and in us at the suc-
cessivemoments of perception” (Thera, 1972)
”It offers a bare display of what is taking place” (Shear & Jevning, 1999)
Waarnemenwat er gaande is, is onmogelijkwanneer gebeurtenissen gevolgd
wordendoor automatische reactiepatronengebaseerd op ervaringenuit het
verleden.Dergelijke automatismenbesparen tijd en energie omdatwehierdoor op
vaak voorkomende situaties gedachteloos kunnen reageren.Wanneer deze automa-
tismengebaseerd zijn opnegatieve ervaringen,bijvoorbeeld angst, zorgt dit
mechanisme ervoor dat veel situaties eennegatieve reactie oproepen.
152 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Dehypothese is dat stressreactieswordenveroorzaakt en in standgehouden
door aandachtloze automatische reactiepatronenopbepaaldegebeurtenissen, indit
geval stressoren.Onderdeel vandit automatische reactiepatroon is een,automati-
sche, beoordelingof interpretatie vande stressor.Een stressreactie is danhet gevolg
vaneenautomatischenegatievebeoordelingvande stressor (zie figuur 1a en 1b).
Figuur 1a: Stressreactie als gevolg van een automatische negatieve beoordeling van de stressor
Figuur 1b: Stressreactie als gevolg van een automatische negatieve beoordeling van de
stressor. Gewoontepatronen op basis van genen en ervaring worden getriggerd en geven aan-
leiding oordeel en reactie
Bij een negatieve reactie kan iemanddoormiddel vanmindfulness iets onder-
nemen.Automatische reactiepatronen kunnenwordenwaargenomendoor de
aandacht bewust te richten op de stressor en de gedachten, gevoelens, en gedra-
gingen die de stressor oproept.Een voorwaarde hiervoor is dat iemand accepteert
wat hij of zij waarneemt enniet vecht tegen, of zichzelf laatmeeslepen door,
153 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
bepaalde aspecten van die reactiepatronen.Doormet aandacht van een afstand
deze gewaarwordingen te observeren ontstaat ruimte voor een bewuste keuze
voor bijvoorbeeld een alternatieve reactie (zie figuur 1c).Mindfulness bestaat uit
de vaardigheid of het vermogen omde aandacht op dezemanier te gebruiken.
Figuur 1c: Bewustwording van automatische reactiepatronen viamindfulness biedt demo-
gelijkheid tot alternatieve reacties
14.2 Effectiviteit van Mindfulness Based Stress Reduction (MBSR)
Dr.Kabat-Zinn, verbonden aan de universiteit vanMassachusetts, heeft eind jaren
70mindfulness-based-stress-reduction (MBSR) ontwikkeld.MBSRbestaat uit
oefeningen die gericht zijn op reduceren van stress door het ontwikkelen van
mindfulness.De basis en het ankerpunt voor deze oefeningen is de ademhaling
waar doormen zich bewustwordt van hetmoment, nietmeegezogenwordt in
gedachtes over het verleden of de toekomst.Ditwordt vaak gekoppeld aan een
lichaamsverkenning en/of aandachtig bewegen om signalen vanhet eigen lichaam
gewaar teworden.Hiernaastwordt door aandachtig te zittenmet de focus op de
ademhaling demogelijkheid geschapen omgewaarwordingen te observeren die
waarneembaarworden juist doordat ze de aandacht afleiden van de ademhaling.
Dergelijke gewaarwordingen zorgen voor de bewustwording van de aspecten
waaruit automatische reactiepatronen bestaan.
Op basis van gerandomiseerde studies zijn er verschillende psychologische
154 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
effecten vanmindfulness-therapiewaargenomen, zoals verlaging van dewaarge-
nomen stress (Jain et al., 2007;Nyklicek&Kuijpers, 2008; Speca,Carlson,Goodey
&Angen, 2000) en verlaging van symptomen van angst en depressie (Kabat-Zinn,
1982; Ott,Norris &Bauer-Wu, 2006).Tevens rapporteerden deelnemers aan de
mindfulnessinterventie vaker een positieve stemming en een betere kwaliteit van
leven.Eenmeta-analyse van gerandomiseerde onderzoeken doorGrossman en
collega’s resulteerde in een ‘overall effect size’ van .54 (95%betrouwbaarheidsinter-
val 0.39 – 0.68 P 0.001) opmaten van psychologischwelbevindenGrossman,
Niemann, Schmidt&Walach, 2004).Dit is vergelijkbaarmet de resultaten van cog-
nitieve gedragstherapie en beter dan die van antidepressiva.
Oppsychofysiologisch gebiedworden theoretisch effecten verondersteld op de
prefrontale cortex en de anterieure cingulate cortex.Ook zijn erwaarschijnlijk
effecten op de autonome regulatie via de nervus vagus op onder andere het
hartritme en de immuunregulatie (Corrigan, 2004; Shaprio& Schwartz, 2000;
Thayer & Lane, 2000).
Op fysiologisch gebied zijn er nogweinig studies bekend.Uit een gerandomi-
seerde en gecontroleerde studie doorDavidson en collega’s (2003) bleek dat er een
hogere activiteit in de linker frontale cortexwas bijmensen die gedurende twee
maandenmindfulness beoefenden. In eerder onderzoek is aangetoonddat een
hogere activiteit in dit deel van de cortex geassocieerd ismet een betere stemming.
Alle deelnemers aan deze studiewerdenna tweemaanden gevaccineerd tegenhet
influenzavirus.Uitmetingen van de aangemaakte antistoffen als reactie op de vac-
cinatie bleek dat de groep die tweemaandenmindfulness had beoefendmeer
antistoffen had aangemaakt dan de controlegroep.Waarschijnlijk heeft het
beoefenen vanmindfulness dus ook een positief effect op het immuunsysteem.
Neuro-endocriene effecten vanmindfulness zijn bekenduit niet-gerandomi-
seerde studies; het beoefenen vanmindfulness is geassocieerdmet een daling van
het 24-uurs cortisolgehalte (Carlson, Speca, Faris & Patel, 2007;Witek-Janusek, et
al., 2008;Marcus et al., 2003). In deze studies komen ookpositieve immunologi-
sche effecten naar voren.Bij patiëntenmet kanker diemindfulness beoefenden
werd eenminder inflammatoir profiel gevonden.Er zijn nognauwelijks studies
naar de cardiovasculaire effecten uitgevoerd. Interessant is een studie die de
effec tenmeet bij de eerder genoemde lichaamsverkenning.Tijdens de lichaams-
verkenningwas een acute toename van de respiratoire sinusaritmie te zien (Ditto,
Eclache&Goldman, 2006).
155 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
156 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
14.3 Conclusie
Er zijn duidelijke aanwijzingen dat aandachtgerichte (mindfulness) training
bijdraagt aan stressreductie. Er zijn echter nogweinig gerandomiseerde en
gecontroleerde studies voorhanden naar de cardiovasculaire effecten vanmind-
fulness, terwijl die wel theoretisch plausibel zijn.
14.4 Referenties
Carlson, L.E., Speca,M., Faris, P., & Patel, K.D. (2007). One year pre-post
intervention follow-up of psychological, immune, endocrine and blood
pressure outcomes of mindfulness-based stress reduction (MBSR) in breast
and prostate cancer outpatients.Brain, Behavior, and Immunity, 21, 1038-1049.
Corrigan,F.M. (2004).Psychotherapy as assistedhomeostasis: activation of
emotional processingmediated by the anterior cingulated cortex.MedicalHypo-
theses, 63,968-973.
Davidson, R.J., Kabat-Zinn, J., Schumacher, J., Rosenkranz,M.,Muller, D.,
Santorelli, S.F., Urbanowski, F., Harrington,A., Bonus, K., & Sheridan, J.F.
(2003).Alterations in brain and immune function produced bymindfulness
meditation. PsychosomaticMedicine, 65, 564-570.
Ditto, B., Eclache,M., & Goldman,N. (2006). Short-term autonomic and
cardiovascular effects of mindfulness body scanmeditation.Annals of Behavi-
oralMedicine, 32, 227-234.
Grossman, P., Niemann, L., Schmidt, S., &Walach,H. (2004).Mindfulness-based
stress reduction and health benefits.Ameta-analysis. Psychosomatic Research,
57, 35-43.
Jain, S., Shapiro, S.L., Swanick, S., Roesch, S.C.,Mills, P.J., Bell, I.,
& Schwartz, G.E. (2007).A randomized controlled trial of mindfulnessmedi-
tation versus relaxation training: effects on distress, positive states of mind,
rumination and distraction.Annals of BehavioralMedicine, 33, 11-21.
Kabat-Zinn, J. (1982).An outpatient program in behavioral medicine for chronic
pain patients based on the practice of mindfulnessmeditation: Theoretical
considerations and preliminary results.General Hospital Psychiatry, 4, 33–42.
157 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Marcus,M.T., Fine,M.P.,Moeller,G.F.,Khan,M.M., Pitts,K., Swank, P.R.,
& Liehr, P. (2003).Change in Stress Levels FollowingMindfulness-based Stress
Reduction in aTherapeutic Community.AddictiveDisorders&Their Treatment, 2,
63-68.
Nyklí ek, I., & Kuijpers, K.F. (2008). Effects of mindfulness-based stress
reduction interventions on psychological well-being and quality of life: is
increasedmindfulness indeed themechanism? Annals of BehavioralMedicine,
35, 331-340.
Ott,M.J.NorrisR.L.,&Bauer-Wu,S.M. (2006).MindfulnessMeditation forOncology
Patients:ADiscussionandCriticalReview.IntegrativeCancerTherapies,5,98-108.
Shapiro,S.L.,&Schwartz,G.E. (2000). Intentional systemicmindfulness: an
integrativemodel for self-regulationandhealth.Advances inMind-BodyMedicine,
16,128-134.
Shear, J., & Jevning, R. (1999). Pure consciousness: Scientific exploration of
meditation techniques. In F. J. Varela & J. Shear (Eds.),The view fromwithin (pp.
189–209). Thorverton,UK: Imprint Academics.
Speca,M., Carlson, L.E., Goodey, E., &Angen,M.A. (2000). randomized,
wait-list controlled clinical trial: the effect of amindfulnessmeditation-
based stress reduction program onmood and symptoms of stress in cancer
outpatients. PsychosomaticMedicine, 62, 613-622.
Thayer, J.F., & Lane, R.D. (2000).Amodel of neurovisceral integration in
emotion regulation and dysregulation. Journal of Affective Disorders, 61, 201-216.
Thera, N. (1972).The power of mindfulness. San Francisco: Unity Press.
Witek-Janusek, L., Albuquerque, K., Chroniak, K.R., Chroniak, C.,
Durazo-Arvizu, R., &Mathews,H.L. (2008). Effect of mindfulness based
stress reduction on immune function, quality of life and coping in women
newly diagnosed with early stage breast cancer. Brain, Behavior and Immunity,
22, 969-981.
Deel 5: Zorg
Hoofdstuk 15: Stresshantering in de zorgpaktijk: mindfulnesstraining in het Mesos
Medisch Centrum
Frank Vernooij & Patrick
Hoofdstuk 16: Stress onderbrengen in richtlijnen voor de zorg: schipperen tussen
wetenschap en praktijk
Anne-Margreet Strijbis &Marianne vanOosterhout
158 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 15
Stresshantering in de zorgpraktijk: mindfulnesstraining in hetMesos Medisch Centrum
Drs. Frank Vernooij, Klinisch Psycholoog, Cliëntgericht Psychotherapeut, Behandelunit
Afdeling Psychiatrie en PsychologieMesosMedisch Centrum
Patrick,Medewerker DeHart&Vaatgroep, Soesterberg en hartpatiënt
Inhoudsopgave15.1 Inleiding
15.2 De essentie van Mindfulness
15.3 Operationalisering
15.4 Historie van Mindfulness
15.5 Mindfulness trainingen in het Mesos Medisch Centrum
15.6 Mindfulness-ervaringen van Patrick (hartpatiënt)
15.7 Referenties
15.1 Inleiding
Frank Vernooij geeft sinds 3,5 jaarmindfulnesstrainingen in hetMesosMedisch
Centrum.De oefeningen tijdens de training bestaan uit het leren concentreren
van de aandacht door de adem te volgen, aandacht te richten op het lichaam
(bodyscan), bewegingsoefeningen, en aandachtig lopen.Hiernaast zijn er
oefeningen in het verruimen van de aandacht door luisteren, kijken, en
aandacht te richten opmoeilijke gevoelens en gedachten die opkomen. Bij de
training ligt het accent sterk op het versterken van het lichaamsbewustzijn.
Tussen de oefeningen door is er ruimte om ervaringenmet betrekking tot de
oefeningen uit te wisselen.
15.2 De essentie van Mindfulness
Mindfulness is steeds het besef hebben vanwaarmenmee bezig is en wat er
gebeurt. Een groot deel van de tijd lukt dit niet,maar iedermoment dat het wel
lukt is winst. In essentie gaat de training over het alles toelaten in het bewustzijn
zonder er automatisch op te reageren. Essentieel is het ervaren van het ‘hier en
nu’ en het niet oordelendwaarnemen. Er wordt geoefend op concentratie en het
159 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
ruimmaken van de aandacht waarbij een houding van zachtheid enmildheid
wordt genomen ten aanzien van hetgeenmen zich bewust is.Het gaat hierbij
om het aanvaarden van het ‘hier en nu’ zonder op automatische reactiepatronen
(de automatische piloot) over te gaan.De training is inspanningsgericht zonder
dat het gericht is op prestatie of het bereiken van een verandering.Het lichaams-
bewustzijn wordt versterkt. Door steeds opnieuw in hetmoment aanwezig
(mindful) te zijn, alles te laten zijn en niet te oordelen over watmen ervaart,
blijktmen juist minder bepaald te worden door gevoelens, gedachten, of
lichamelijke pijn.Het is in feite een verandering van levenshouding.
15.3 Operationalisering
Tijdens de trainingwordt het principe vanmindfulness toegelicht aan de hand
van het TVAA-A schema: Toelaten, Verwelkomen,Afblijven,Ankeren enActie
(TVAA-A):
- Toelaten: leren alles wat er in het bewustzijn opkomt, toe te laten en te
erkennen, zonder er speciale aandacht aan te besteden.
- Verwelkomen: leren in deze aandachtigheid een vriendelijke, zachte, niet-oor-
delende houding aan te nemen voor alles watmen in zichzelf bemerkt, ook
als het ellendig voelt; het is de kern van aanvaarding.
- Afblijven: leren omniet onmiddellijk en automatisch te reageren op prikkels
van binnen en buiten.
- Ankeren: een houvast vinden voor de aandacht zodatmen nietmeegenomen
wordt in automatische reacties.
- Actie: handelen vanuit helderder overzicht, verstand, en wijsheid (‘vanuit de
wijze geest’).
De oefeningen scheppen ruimte en kunnen angst teweeg brengen.Wanneer bij
angst bovenstaande regels worden toegepast dan kan angst worden toegelaten
zonder dat iemand daardoor overspoeld wordt.
15.4 Historie van Mindfulness
AanMindfulness ligt een rijke historie ten grondslag.Het is ontstaan vanuit
meer dan 2.500 jaar levensbeschouwelijke en religieuze tradities uit met name
het Boeddhisme.Het pionierswerk is verricht door Kabat-Zinn (USA),met zijn
Mindfulness Based Stress Reduction Training (Kabat-Zinn, 1990). Segal,
Teasdale enWilliams (2002; Teasdale et al., 2000) gaven het werk van Kabat-
160 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Zinn eenwetenschappelijke basis met hun baanbrekend en later gerepliceerde
onderzoek.Hun enigszins gemodificeerde training bij patiëntenmet depressie,
deMindfulness Based Cognitive Therapy (MBCT), verminderde de kans op
recidive van depressie significant.
15.5 Mindfulness trainingen in het Mesos Medisch Centrum
Naar aanleiding van de publicaties van Teasdale en collega’s (2000) en Segal en
collega’s (2002) overmindfulnesstraining bij depressie, is het idee opgevat om de
trainingen te gaan geven op deAfdeling Psychiatrie en Psychologie van het
MesosMedisch Centrum inUtrecht. Er zijn poliklinische groepenmaar de
training is ook ingebed in de filosofie van de dagkliniek.
Mindfulness is verworden tot een integrale basishouding in de therapeuti-
sche aanpak in de dagkliniek. Iedere dagwordt gestart met een korte oefening
(drie à vierminuten) en daarnaast is er één uur per week een gezamenlijke
training.Tijdens de weekwordt op de oefeningen teruggekomen.Ook demede-
werkers beginnen het wekelijks teamoverlegmet eenmindfulnessoefening.
In de polikliniek zijn er twee à drie groepen bestaande uit ongeveer zestien
personen die aan de training deelnemen.De training bestaat uit twaalf sessies
van 2,5 uur en een stiltedag.Daarnaast is er eens permaand een terugkombij-
eenkomst. Per dagmoet er één uur huiswerk worden gedaan. Poliklinische
instroom varieert van patiëntenmet (zeer) ernstige psychiatrische problematiek
tot patiëntenmet relatief mildere vormen, zoals: chronische stress, burn-out, en
dergelijke. Patiëntenworden naar de training verwezen door de huisarts, psy-
chiater, of anderemedische specialisten.
15.6 Mindfulness-ervaringen van Patrick (hartpatiënt)
Patrick vertelt over zijn ervaringenmet demindfulnesstraining. In 2001 kreeg
Patrick volkomen onverwacht een zwaar hartinfarct.Hij vertelt: “mijn leven
stond op zijn kop”.Het was het begin van eenmedische nachtmerrie.Na het
infarct volgden een hele serie behandelingen en nogmeer aandoeningen elkaar
op.Dit had een grote fysiekemaar ookmentale impact.Hij kreeg last van
angsten voor een nieuw hartinfarct, voor ritmestoornissen en omdood te gaan.
Deze angst werd zo hevig dat hij ’s nachts niet meer kon slapen.Angst over-
heerste zijn leven en hij kon nietmeer normaal functioneren.
Alle revalidatietrajecten waren door deze angstaanvallen ook kansloos.
161 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Patrick beslootmet zijn omgeving dat er iets moest gebeuren.Hij werd uitein-
delijk doorverwezen naar hetMesosMedisch Centrumwaar hij de training
mindfulness ging volgen. In het begin stond hij hier heel sceptisch tegenover.
Het stond nogal ver van hem af,maar hij heeft het toch geprobeerd, bleef door-
zetten enmerkte na eenweek een beetje resultaat. Patrick werd al rustiger
overdag en ’s nachts.Hij beschrijft: “Ik ontwikkelde positieve aandacht voor
mezelf. In plaats van altijd negatief begon ik nu positief naarmijn lichaam te
kijken.De dagelijkse dingen (afwassen, tanden poetsen, naar de bus lopen) ging
ikmetmeer aandacht doen,watmijn leven zinvollermaakte. Demethode werkt
ook opmomentenwaaropm’n gedachtenmetmij op de loop dreigden te gaan,
bijvoorbeeld bij het horen van sirenes”.
Inmindfulness heeft Patrick een goedemanier gevonden ommet angsten
om te gaan.Ondanks dat de angsten niet zijn verdwenen, slokken ze hemniet
helemaalmeer op.Hij kanmindfulness als instrument gebruiken om in te
kunnen grijpen als hij de controle dreigt kwijt te raken en de angst weer
toeslaat. Ook als hij ’s nachts bang is, kan hij naar zijn angsten kijken.Het geeft
veel rust door de angstgevoelens te erkennen en er niet tegen te vechten.
Terugkijkend op deze periode vertelt Patrick het jammer te vinden niet
eerder in aanrakingmet de training te zijn gekomen.Mindfulness heeft een
belangrijke rol gespeeld in zijn herstel.Mede door de training, is hij nuweer in
staat om 18 uur per week te werken. “Ik hoop van harte dat de training in het
standaard zorgpakket wordt opgenomen”.
15.7 Referenties
Kabat-Zinn, J. (1990). Full Catastrophe Living.NewYork: Dell Publishing.
Segal, Z.V.,Williams, J.M.G., & Teasdale, J.D. (2002).Mindfulness Based Cognitive
Therapy for depression.NewYork: Guilford Press.
Teasdale, J.M.,Williams, J., Soulsby, Z., Segal, V., Ridgeway, V.A., & Lau,M.
(2000). Prevention of relapse/recurrence inmajor depression bymindfulness
based cognitive therapy. Journal of Consulting andClinical Psychology, 68, 615-623.
162 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Hoofdstuk 16
Stress onderbrengen in richtlijnen voor zorg: schipperen tussenwetenschap en zorgpraktijk
Drs.Anne-Margreet Strijbis, Projectmanager Zorgstandaard vasculair risicomanagement,
Nederlandse Hartstichting
Drs.Marianne vanOosterhout, Projectmanager project Checkstandaard,
Nederlandse Hartstichting
Inhoudsopgave16.1 Inleiding
16.2 De Zorgstandaard Vasculair Risicomanagement
16.3 De Checkstandaard Cardiometabool Risico
16.4 Referenties
16.1 Inleiding
Anne-Margreet Strijbis enMarianne van Oosterhout zijn beide projectleider bij
de Nederlandse Hartstichting.Anne-Margreet Strijbis is projectleider zorgstan-
daard vasculair risicomanagement enMarianne van Oosterhout, projectleider
Checkstandaard Cardiometabool Risico. Beide projectenmaken onderdeel uit
van het programma Passie voor Preventie van deHartstichting. Bovendien
maakt het project Checkstandaard deel uit van het samenwerkingsprogramma
LekkerLangLeven vanDiabetes Fonds,NierstichtingNederland, en deHart-
stichting. De nadruk van het programma Passie voor Preventie ligt op patiënten,
vroege opsporing van risicogroepen en verbetering van de preventieve zorg
binnen de gezondheidszorg. Vroege opsporing is gericht op 45+ers enmensen
uit de lage welstandsgroepen,waaronder allochtonen.
16.2 De Zorgstandaard Vasculair Risicomanagement
De zorgstandaard vasculair risicomanagement wordt ontwikkeld door het
PlatformVitale Vaten.Dit platvorm is een initiatief van de patiëntenorganisaties
DeHart&Vaatgroep, de Nederlandse CVA-vereniging Samen Verder, en Diabe-
tesverenigingNederland.Het platform is een samenwerkingsverband tussen
bovengenoemde patiëntenorganisaties, beroepsverenigingen, en zorgverleners.
163 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Bij het platform zijn ook een aantal adviserende leden betrokken. Ermaken 28
organisaties deel van uit.Het doel van het platform is om een zorgstandaard te
ontwikkelen waarmee de aanpak van risicofactoren voor hart- en vaatziekten
kanworden verbeterd. Er is nog veel winst te behalen bij het verminderen van
ziekte en sterfte.
Een zorgstandaard is een norm die aangeeft aanwelke eisen goede zorg
moet voldoen enwaarbij sterk de nadruk ligt op het patiëntenperspectief. De
zorgstandaard vasculair risicomanagement is een praktische uitwerking van de
multidisciplinaire richtlijn Cardiovasculair Risicomanagement van het
NHG/CBO.Deze richtlijn geeft aanwat er op basis vanwetenschappelijke
‘evidence’moet gebeuren omde risicofactoren van hart- en vaatziekten aan te
pakken.De zorgstandaardmoet een leidraad zijn voor de zorgverlenermaar ook
voor de patiënt. Beschrevenwordt hoe de richtlijn handen en voetenmoet
krijgen in de praktijk. Zij beschrijft de noodzakelijke onderdelen van vasculair
risicomanagement op basis van evidence basedmedicine (de richtlijn), inzichten
uit de praktijk van zorgaanbieders (practice based), en patiënten (patiëntenper-
spectief). Voorts wordt beschreven hoe deze zorg het best kanworden
georganiseerd,wat de rol van patiënten hierbij is en hoe zorgprofessionals
patiënten kunnen ondersteunen.
De zorgstandaard vasculair risicomanagement is opgezet volgens het
Chronic CareModel (zie figuur 1).Het Chronic CareModel is ontstaan door op
systematische wijze uit de internationale, wetenschappelijke literatuur
elementen te identificeren die van invloed zijn op de kwaliteit van zorg voor
patiëntenmet een chronische ziekte.Hetmodel gaat ervan uit dat de resultaten
van de zorg verbeteren door productieve interacties tussen de geïnformeerde,
geactiveerde patiënt (en diens omgeving) en het voorbereide, proactieve team
van zorgverleners (zie figuur 1). Voor een goede organisatie van zorg zijn
tenminste vier kernelementen vereist: 1) ondersteuning van zelfmanagement; 2)
ontwerp van het zorgproces; 3) middelen omde besluitvorming te ondersteunen
en 4) gebruik van klinische informatiesystemen.De organisatie van de zorg
vraagt om een zorgsysteemmet leiderschap en visie voor het optimaliseren van
de zorg voor patiëntenmet een chronische ziekte. Omdat de (gezondheids)zorg
onderdeel is van demaatschappij worden verbeteringen ook gezocht buiten het
zorgsysteem.Dit geldt zowel opmacro- (bijvoorbeeld overheid),meso- (bijvoor-
beeld werkgever), als microniveau (de patiënt is ook burger).
164 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Figuur 1: Het Chronic CareModel als kader voor geïntegreerde, chronische zorg
(Wagner, 1998)
Op basis van het Chronic Caremodel zal de Zorgstandaard uit drie delen
bestaan (zie figuur 2). Deel I is bedoeld voor zorgprofessionals. Centraal staan de
inhoudelijke uitvoering en organisatie van vasculair risicomanagement. In deel
II, dat gericht is op patiënten,wordt de patiënt toegerust om zoveel mogelijk
‘zelfmanager’ te zijn bij de aanpak van zijn of haar risicofactoren.Deel III bevat
de indicatoren voor kwalitatief goed vasculair risicomanagement.
Figuur 2: Ontwikkelingsproces van de Zorgstandaard Cardiovasculair Risicomanagement
165 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Op ditmoment wordt de richtlijn vasculair risicomanagement geactualiseerd.
Toen de richtlijn vijf jaar geledenwerd ontwikkeld (Cardiovasculair risicoma-
nagement 2006) was het onderwerp stress nog niet aan de orde.Het wordt
slechts éénmaal genoemd in een noot. Bij aanvang van het opstellen van de zorg-
standaard is als uitgangspunt geformuleerd dat de richtlijn leidend is (de
zorgstandaard volgt de richtlijn).Hieruit volgend zou er in de zorgstandaard
niets over stress opgenomenmoetenworden. Echter, uit cliëntenraadplegingen
kwamnaar voren dat patiënten stress wel noemen als risicofactor.
In de projectgroep zijn veel discussies gevoerd over het al dan niet opnemen
van stress als risicofactor. Er is wel een duidelijke samenhang tussen stress en
hart- en vaatziekten.Uiteindelijk is ervoor gekozen om stress niet als risicofac-
tor te presenterenmaar duidelijk aan te geven dat bij de begeleiding van een
patiënt rekening gehoudenmoet wordenmet stress. In deel I, dat zich richt tot
de zorgverleners, zijn de risicofactoren opgenomen zoals deze in de richtlijn
zijn vermeld.Daarbij wordt aangegeven dat uit recent wetenschappelijk
onderzoek naar voren is gekomen dat het ook van belang is om aandacht te
besteden aan psychosociale factoren zoals stress. Voor wat betreft de evidence
wordt verwezen naar de INTERHEART studie (Rosengren et al., 2004), waaruit
het belang van stress en leefgewoonten voor de gezondheid duidelijk naar voren
komen. In dit grote internationale onderzoek is aan 11.000 patiënten die een
hartinfarct hadden doorgemaakt en 13.000mensen zonder hartaandoening
gevraagd in hoeverre zij last hadden van stress door omstandigheden thuis, op
het werk, of door hun financiële situatie. Patiënten die een hartinfarct hadden
doorgemaakt, gaven aan zich angstiger, somberder, en geprikkelder te voelen en
meer last te hebben van slapeloosheid. Ook rapporteerden zij meer ingrijpende
levensgebeurtenissen in de periode voorafgaand aan het infarct danmensen
zonder een hartaandoening.Wanneermensen chronisch last van stress hadden,
bleek de kans op een hartinfarct 33% groter te zijn.Het effect van stress als risi-
cofactor is daarmee vergelijkbaarmet dat van een te hoge bloeddruk.
Op basis van bovenstaande gegevens is het legitiem om in de zorgstandaard
aan dit onderwerp aandacht te besteden. In deel II van de zorgstandaard, voor de
patiënt, worden de volgende punten behandeld:
• uitleg van het woord ‘stress’
• waaromhet belangrijk is stress te herkennen
• behandeling
166 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
• wat kunt u zelf doen?
• wat kan de zorgverlener doen?
Kortom, stress wordt niet opgenomen als risicofactor omdat daar te weinig
evidence voor is,maar wel behandeld omdat patiënten aangeven een verband te
ervaren tussen stress en hart- en vaatziekten.
16.3 De Checkstandaard Cardiometabool Risico
De Checkstandaard wordt ontwikkeld in het kader van het programma Lekker-
LangLeven van deNederlandse Hartstichting, het Diabetes Fonds en
NierstichtingNederland.De fondsen zijn gestart met dit project omdat de
bevolking steeds ongezonder gaat leven en steedsmeer risicogedrag vertoont.
Tevens zijn veel risicofactoren generiek voor het ontwikkelen van hart- en vaat-
ziekten, diabetesmellitus en chronisch nierfalen.Aan de andere kant is er steeds
meer vraag naar demogelijkheden omde gezondheid in kaart te brengen.Dit
varieert van de cholesterol prikactie tot de totale bodyscans die in Duitsland
worden aangeboden.
De Checkstandaard zal een algemeen raamwerk zijn voor actieve opsporing
vanmensenmet risico op diabetes, chronisch nierfalen en hart- en vaatziekten
en dient als meetlat voor de versnipperde checkinitiatieven in het land.De
Checkstandaard beschrijft op wetenschappelijke en praktische basis aanwelke
eisen een goede check op (het risico) op deze drie ziektenmoet voldoen.Aanbie-
ders van gezondheidschecks kunnen de Checkstandaard gebruiken als
kwaliteitsmeetlat voor hun eigen aanbod en beoordelen of hun aanbod voldoet
aan de eisen qua inhoud als organisatie (hoe is de kwaliteit van het aanbod; is
het aanbod evidence-based en sluit het aanbodwel goed aan op een goed ver-
volgtraject?). De checkstandaard levert voor consumenten/cliënten een
instrumentmet criteria waaraan een goede check of test van de aanbiedermoet
voldoen.Daarnaast wordt omschrevenwat op datmoment van hem/haar wordt
verwacht enwat hij/zij zelf kan doen omde risico’s te verkleinen. Voor zorgver-
zekeraars en bedrijven levert een Checkstandaard een soort ‘inkoopplaatje’ op.
Voor de patiënten- en consumentenorganisaties, beroepsorganisaties, en de
Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) levert het indicatoren opwaarmee
kwaliteit gecontroleerd kanworden enwaarop beleid gemaakt kanworden.Tot
slot, voor VWS en ZonMwkan de Checkstandaard gebruikt worden omde doel-
matigheid en effectiviteit van de zorg te evalueren.
167 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
De fondsen ontwikkelen in samenwerkingmet de huisartsorganisatiesNHG
enLHVende bedrijfsartsenorganisatieNVAB eenmultidisciplinaire richtlijnmet
de naamPreventieConsult.Deze richtlijn krijgt de status van eenNHG-standaard.
Zodra deze gereed is, zal dezeworden ‘voor de praktijk vertaaldworden’ in een
checkstandaard.
DeCheckstandaard zal uit twee delen bestaan: 1) een inhoudelijk deel (dit is
hetzelfde als de tekst van het PreventieConsult en 2) een organisatie- en kwaliteits-
deel (zie tabel 1). Een deel van de elementen uit het organisatie- en kwaliteitsdeel
komt overeenmet elementenuit het Chronic CareModel (zie figuur 1).Het
Chronic CareModelwordt aanbevolen om te gebruiken bij hetmaken van zorg-
standaarden.
Tabel 1: Overzicht van de elementen van de Checkstandaard
Twee delen:
1)Inhoudelijk deel (gebaseerd op de inhoudelijke richtlijn PreventieConsult):
� Medische inhoud
� Risicocommunicatie
� Leefstijlvervolgtraject
2)Organisatie- en kwaliteitsdeel:
� Setting en faciliteiten (o.a. kwaliteit apparatuur)
� Ontwerp van het checkproces (organisatie van de keten)
� Professionals (deskundigheid/ competenties)
� Informatiestromen
� Beslissingsondersteuning
� Rol cliënt (ondersteuning zelfmanagement)
� Kwaliteitsindicatoren
Ondersteund door tools
In het onderstaandemodel (figuur 3) is te zien hoe het checktraject zou kunnen
verlopen.De check zal in de vorm van een vragenlijst worden ontwikkeld.Deze
vragenlijst zal als eerste risicostratificatie worden gehanteerd.Mensen die licht
verhoogd of verhoogd risico scoren zullen voor verder lichamelijk onderzoek en
non-invasievemetingenworden doorverwezen naar een zorgverlener (zie figuur
3).We zijn bezig om te kijken of in de leefstijlvragenlijst ook een paar psychoso-
168 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
ciale factoren opgenomen kunnenworden die van invloed zijn op de leefstijl.
Dan kunnen ook de factoren ‘life events’, stress, en depressie naar voren komen.
De aanwezigheid van één of meerdere van deze factoren zal van invloed zijn op
het advies ten aanzien van leefstijlveranderingen.
Figuur 3: Flowchart van het checktraject
Binnen de projectgroep ‘medische inhoud’ van het checktrajectwordt nu de
discussie gevoerd opwelke wijze stress zoumoetenworden opgenomen in de
checkstandaard.De algemene bevolking dicht een grote rol toe aan stress voor
het krijgen van hart- en vaatziekten.Huisartsen en cardiologen zien dit echter
veelal als een subjectieve ervaring, diemoeilijkmeetbaar is. Zij vinden het vaak
lastig om stress in relatie tot ziekten te zien (EuropeanHeart Network, 2006).
De risicofactoren, zoals depressie,werken inploegendienst, enwerkgerela-
teerde stress,makennugeendeel uit vande vragenlijst.Dit vanwege eengebrek
aanwetenschappelijke onderbouwing.Tevens zijn er geenbewezenpassende inter-
venties beschikbaar.De verwachting is dat de predictie van de vragenlijst niet
bijzonder zouworden verbeterd door toevoeging van deze factoren.Wel hebben
deze factoren na de stratificatie in risicogroepen een implicatie ten aanzien van
het leefstijladvies en kunnen zewordenmeegenomen in de consultfase.
169 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
16.4 Referenties
Rosengren,A., Hawken, S., Ounpuu, S., Silwa, K., Zubaid,M.,
&Almahmeed,W.A., Ngu Blackett, K., Sitthi-amorn, C., Sato,H., & Yusuf, S.,
for the Interheart investigators. (2004).Association of phychosocial risk
factors with risk of acutemyocardial infarction in 11119 cases and 13648
controls from 52 countries (the Interheart study): case control. Lancet, 364,
953-962.
Theorell,T.,Kristensen,T.S.,Kornitzer,M.,Marmot,M.,Orth-Gomér,K.,
& Steptoe,A., for theEuropeanHeartNetwork. (2006). Stress andCardiovascular
Disease 2006. retrievedhttp://www.ehnheart.org/files/StressReportweb-
144302A.pdf.
Wagner, E.H. (1998). Chronic diseasemanagement:What will it take to improve
for chronic illness? Effective Clinical Practice, 1, 2-4.
170 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Actualisatie ontwikkelingen rondom de Checkstandaard Cardiometabool risico
- Inmei 2009 is de inhoudelijke richtlijn PreventieConsult tot stand gekomen. In 2009
en 2010 wordt ermee proefgedraaid in zestien huisartspraktijken.Door de bedrijfsart-
sen wordt een vertaalslag gemaakt voor de bedrijfsgeneeskundige setting. In de
leefstijlvragenlijst zijn ondertussen de psychosociale factoren niet opgenomen.De
fondsen van LekkerLangLeven (LLL) zijn verder gegaanmet de voorbereidingen voor
de ontwikkeling van de Checkstandaard Cardiometabool risico.Hiervoor is
ondermeer een Invitational Conference op 30 juni 2009 gehouden voor verdere
draagvlak en input voor de inhoudelijke ontwikkeling.
- De IGZ heeft de ideeën van LLL -over de wijze waarop de kwaliteit van de vroege
opsporing van cardiometabool risico verbeterd kanworden- omarmd en heeft samen
met ZonMwhet initiatief genomen voor de ontwikkeling van eenmetarichtlijn Pre-
ventiefMedisch Onderzoek (PMO).Als eerste stap is een kennissynthese uitgevoerd
door CBO enTÜVRheinland.Hieraan hebben de fondsen volopmeegewerkt omdat
ze als voorloper en voorbeeld voor anderen gezien worden en expertise hebben
opgebouwd.Tijdens dit traject werd duidelijk dat veel elementen uit de beoogde
Checkstandaard Cardiometabool risico ook in het kwaliteitsdeel van demetarichtlijn
zullen terugkomen en dat daarom integratie een logisch stap is. Op deze wijze zal ook
het ontwikkeltraject van demetarichtlijn PMOworden ingezet. De fondsen zullen
dan ook vooralsnog geen aparte Checkstandaard Cardiometabool risico ontwikkelen.
Januari 2010
Samenvatting
Voor hartproblemen kun je bij de cardioloog terecht.Wanneer deze behandeld
zijn en je hebt nog last van angst- of spanningsklachten danwordt je verwezen
naardepsycholoog.Opdezemanier komt een lichaam-geest dualismenog steeds tot
uiting inde scheiding tussen somatische engeestelijkegezondheidszorg.De somati-
sche zorgbehandelt fysiologischeproblemenendegeestelijkegezondheidszorg
problemenophet gebiedvandepersoonlijkebelevingmet als belangrijke catego-
rieëndenken,voelen engedrag.
Inde realiteit bestaanmensen,waaronderhartpatiënten,nietuit fysiologische
enmentale entiteitendie los vanelkaar tebehandelenzijn.Bij een realistischebena-
deringvanzorgwordtniet een fysiologische eneenpsychologische realiteit
onderscheiden,maarwordt eenpersoonbehandeld vanuit elkaar aanvullende fysio-
logische enpsychologische verklaringsniveaus.Bij eenangstigepatiëntmet
ritmestoornissenzullen angst, spanningen ritmestoornissen elkaarbeïnvloeden.
Behandelingvanzoweldebelevingsaspectenmetbetrekking tot angst als de fysiolo-
giemetbetrekking totde ritmestoornissen ligtdanvoordehand.Voor eeneffectieve
behandeling ishet zaakomtewetenhoe angst bijdraagt aandie ritmestoornissen.
Wat zijnonderliggendepsychologische en fysiologischemechanismenenhoebeïn-
vloedendie elkaar?Wat is de schakel tussenbeleving en fysiologie?
Dat er een verband is tussen beleving en fysiologie kent ieder uit eigen
ervaring: het hart dat in de keel klopt en de knikkende knieën op hetmoment
dat je net ontsnapt bent aan een ongeluk of de lichamelijke opwinding bij
boosheid. In de psychologie worden vier basiscategorieën van gevoel onderschei-
den, namelijk blij, boos, bedroefd en bang.Gevoel wordt gezien als een emotie,
de lichamelijke verschijnselen volgend op een bepaalde trigger zoals hartklop-
pingen en een versnelde ademhaling,waaraan een gedachte of interpretatie
gekoppeld is. Emotie heeft betrekking op fysiologische veranderingen die het
lichaam gereedmaken voor het ondernemen van actie. Er is dan sprake van een
lichamelijke opwinding of ‘arousal’. De intensiteit van arousal of het activatieni-
veau varieert van diepe slaap,wakker zijn, waakzame aandacht naar heftige
opwinding.Arousal ontstaat door activatie van het centrale zenuwstelsel, het
autonome zenuwstelsel en gedragsactivatie. Beleving en arousal zijn dus nauw
met elkaar verweven enmensen zijn bijvoorbeeld in staat om op basis van
mentale rampscenario’s de intensiteit van arousal te verhogen.Op dezemanier
171 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
staan de interpretatie van gebeurtenissen, beleving, en fysiologiemet elkaar in
verband.
De vraaghier is of er ook een verband is tussennegatieve beleving,disstress, en
de ontwikkeling vanbepaalde ziektebeelden,met nameHVZ.Debasisgedachte
daarachter is dat bij intensieve of langdurige arousal bepaalde fysiologische
systemenuit balans,uitgeput of versleten raken.Hetmechanismedat daarbij
centraal staat, is het stressmechanismedat zorgt voor een verhoogde arousal enhet
aanpassen vande energiehuishouding aandeduur en intensiteit vandie arousal.
Het stressmechanisme kan gezien worden als een soort thermostaat die
ijkpunten aangeeft voor de inspanning en energie die geleverdmoetenworden
door verschillende fysiologische systemen en daarbij behorend gedrag.Deze
ijkpuntenworden bepaald door prikkels uit de, externe en interne (fysiologi-
sche enmentale), omgeving.Op dezemanier zorgt dit mechanisme voor de
afstemming van het organisme op de eisen die gesteld worden door de
omgeving. Een globaal input – output schema ziet er dan als volgt uit.
Figuur 1: Input - output schema van het stressmechanisme
Uit dit schema kunnen belangrijke variabelen voor de aanpassing van het
organisme aan de omgeving afgeleid worden namelijk, de eisen die gesteld
worden door de omgeving, demanier waarop deze waargenomen (geïnterpre-
teerd) worden, de reactiviteit van het stressmechanisme en de fysiologische en
gedragsmatige reacties op de signalen van het stressmechanisme.Deze variabe-
len bepalen samen demate van arousal.
Enkele belangrijke fysiologische systemendie aangestuurdworden door het
stressmechanisme zijn het cardiovasculair systeem,hetmetabolisme, en het im-
muunsysteem. In de eerste drie delen van deze rapportage is onderzocht hoe door
overbelasting van deze systemen via het stressmechanismepathofysiologie kan
ontstaan die vervolgensweer bijdraagt aan de ontwikkeling van bepaalde ziekte-
beelden.De verschillende inleiders hebben verschillende aspecten van dit proces
besproken.De verbanden tussen deze aspectenworden duidelijk door ze te bezien
172 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
in hun relatie tot het gehele proces zoals dat hier onderweergegevenwordt.
In onderstaand schema (figuur 2) ligt de focus op demanier waarop het
organisme als geheel zich aanpast aan stressoren. Fysiologische systemen en
organenworden aangestuurd door het stressmechanisme enhebben zo een
functie bij de aanpassing aan veranderingen in de omgeving en kunnendus niet
los gezienworden vanhet systeemals geheel. Ziekte of orgaanschadewordt vanuit
dit perspectief gezien als het gevolg van erfelijke kwetsbaarheid in combinatie
met pathofysiologie die ontstaat via overbelasting vanhet stressmechanisme.
Doordatmeerdere fysiologische systemen aangestuurdworden door het stress-
mechanisme kunnen bij overbelasting comorbide aandoeningen ontstaan.
Figuur 2: Schematische weergave van de relatie tussen stressoren, stressmechanisme, patho-
fysiologie en ziektebeelden
(Gebaseerd op Rozanski, 2005)
Ingrijpende gebeurtenissen (life-events), traumatische ervaringen of
langdurige spanning zoals werkstress kunnen een stressor vormen in iemands
173 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Stressoren Stressmechanisme Pathofysiologie Ziektebeelden
leven.Of een bepaalde gebeurtenis ook inderdaad een stressor is, is afhankelijk
van de beleving of waarneming van die gebeurtenis. Factoren als persoonlijk
achtergrond, ervaren controle en sociale steun spelen hierbij een belangrijke rol.
Deze stressoren kunnen op termijn de oorzaak zijn van een verminderde
kwaliteit van leven of affectieve stoornissen die op zichzelf een bron van stress
vormen en het stressmechanisme activeren.
Het stressmechanisme zorgt via aanpassing van fysiologie en gedrag (vecht /
vlucht reactie) voor een adaptatie van het organisme aan de waargenomen
dreiging. Bij het verdwijnen van de dreiging (stressor) wordt de activatie van dit
mechanisme via feedbackmechanismenweer bijgesteld. Bij langdurige activatie
(chronische stress) kan via overbelasting van dit mechanisme schade ontstaan in
hetmechanisme zelf en in de fysiologische systemen die het aanstuurt. Deze
overbelasting vindt plaats via een fysiologische route namelijk, sympathische
activatie en activatie van deHPA-as, en een hiermee interacterende gedragsma-
tige route, namelijk verandering van gedrag en leefstijl.
Wanneer als reactie op stressoren inadequate gedragstrategieën gehanteerd
worden (vermijdend gedrag, piekeren) kunnen affectieve stoornissen ontstaan
die zelf weer een stressor vormen.Hierbij lijken bepaalde biologische ‘traits’ en
persoonlijkheidskenmerken die getriggerd worden door stressoren een rol te
spelen.Ook kunnen door de activatie van het stressmechanisme negatieve
effecten op het gebied van leefstijl (roken, voeding, alcoholgebruik,medicatie,
therapietrouw) ontstaan die een directe invloed hebben opdewerking van dit
mechanisme.Hiernaastwordt veel aandacht en energie vanmensenmet chronische
stress of affectieve stoornissen opgeëist door hun emotionele problematiek
waardoor het voor hen doorgaansmoeilijker is om hun leefstijl aan te passen.
Hierdoor wordt hetmoeilijker om deze vicieuze cirkel te doorbreken.
De snelheid en intensiteit waarmee het stressmechanisme reageert is
afhankelijk van de stressor en gevoeligheid van hetmechanisme zelf, de stress-
reactiviteit. De stressreactiviteit is voor een gedeelte erfelijk bepaaldmaar kan
ook beïnvloed zijn door gebeurtenissen in het verleden, zoals traumatische
ervaringen in de jeugd.
Fysiologische systemen die aangestuurdworden door het stressmechanisme
omhet organisme klaar te zetten voor een vecht / vlucht reactie, zoals het cardio-
vasculair systeem, de stofwisseling en het immuunsysteem, zijn bij
overbelasting de oorzaak van pathofysiologie zoals hypertensie, insulineresis-
174 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
tentie en ontstekingsreacties. Dit geeft op zijn beurt weer aanleiding tot het
ontstaan van bepaalde ziektebeelden zoals HVZ, obesitas en diabetes. Confron-
tatie, en het leren omgaan,met een chronische aandoening kan door de
ingrijpende veranderingen die het teweegbrengt zelf weer een stressor vormen.
Na de beschrijving van verschillende aspecten van het stressmechanisme in
samenhangmet diverse aandoeningen,werd in het vierde deel van dit rapport
gekeken naar interventies voor het voorkomen of verminderen van de overbelas-
ting van het stressmechanisme. Eénmogelijke ingang grijpt direct aan op de
fysiologie van het systeem viamedicatie zoals antidepressiva, angstremmers en
slaapmedicatie. Een andere ingang is via de bewustwording en regulatie van
lichamelijke spanning via ontspanningsinstructie. Een derde benadering is
psychologisch en grijpt aan op gedragsverandering, interpretatie, waarneming
en bewustwording van gedachtenpatronen.
In het vijfde deel kwam aan de orde hoe dit onderwerp onderdeel zou
kunnen zijn van de reguliere zorg en preventie. Vanuit de praktijk van de zorg
en de ervaring van patiënten blijkt dat behandeling van stressgerelateerde
klachten in ieder geval een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van leven.
Verder lijkt het voor de hand te liggen dat bijvoorbeeld de vermindering van
angst via het stressmechanisme een positief effect heeft op de werking van het
cardiovasculair systeem.Duidelijk wordt dat het begrip ‘stress’ te weinig
specifiek is waardoor het onvoldoende ondersteundwordt door wetenschappe-
lijk bewijs voor een relatie tussen stress enHVZ.Dit is een belangrijke reden
waaromhetmaarmondjesmaat opgenomenwordt in richtlijnen voor zorg en
preventie.
Referenties
Rozanski, A., Blumenthal, J.A., Davidson, K.,W., Saab, P.G., & Kubzansky, L.
(2005) The epedemiology, pathophysiology andmanagement of psychosocial
risk faktors. Journal of the American College of Cardiology, 45, 637-651.
175 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Conclusie
Uit de bijdrages in dit verslag wordt duidelijk dat,met name langdurige, over-
belasting via het stressmechanisme de oorzaak is voor pathofysiologie en zo een
negatieve invloed heeft op het cardiovasculair systeem.Dit gebeurt via een
gedragsmatige en een fysiologische route. Voor de specifieke verbanden tussen
stressoren, pathofysiologie en de ontwikkeling vanHVZ bestaan aanwijzingen
maar is nog nader onderzoek nodig. Kortom, dat overbelasting van het stress-
mechanisme slecht is voor hart en vaten is duidelijk,maar voor het ontrafelen
van de specifieke fysiologische werkingsmechanismen is nog nader onderzoek
noodzakelijk.
De nauw aan elkaar gerelateerde werking van het cardiovasculair systeem en
het stressmechanisme rechtvaardigt eenpraktijk van zorg enpreventiewaarbinnen
aandacht is voor deze relatie. Eenmeer integrale benadering,waarbij aandacht
is voor zowel biomedische als psychosociale aspecten, zouwaarschijnlijk een
positieve bijdrage leveren aan zowel psychologische alsmedische uitkomstmaten.
Met het in deze rapportage geschetste perspectief, en een toekomstige vertaalslag
naar de praktijk, streeft de Nederlandse Hartstichting naar de realisatie van
(eenmeer) integrale zorg voor hart- en vaatpatiënten.
176 Nederlandse Hartstichting / Het stressmechanisme: The missing link
Giro 300
Informatielijn
0900 3000 300 (lokaal tarief)
Postbus 300, 2501 CH Den Haag
www.hartstichting.nl
RP6
2D
eze
bro
chu
reis
verv
aard
igd
uit
chlo
or
enzu
urv
rij
pap
ier
Top Related