1. GEMEENTEFINANCIN VOOR NIET-SPECIALISTEN LOCUS 4.2.2010 Jan
Leroy, Stafmedewerker financin Vereniging van Vlaamse Steden en
Gemeenten 1 Algemene inleiding De gemeentefinancin toelichten in
een inleiding van enkele uren1 betekent keuzes maken over de
benaderingswijze. Er zijn immers verschillende mogelijkheden. De
eerste bestaat erin de hele beleidscyclus te bekijken van begroten
over uitvoeren (en dus boekhouden) tot en met de rekening. De
tweede benadering is meer macro-economisch en bekijkt wat voor
gemeenten de belangrijkste financieringsbronnen en uitgaven zijn,
en gaat na op welke wijze ze voor het beleid kunnen worden ingezet
en aan welke beperkingen ze onderhevig zijn. Ten slotte kunnen we
ook ingaan op de rol die elk van de betrokken partijen
(gemeenteraad, college van burgemeester en schepenen, ontvanger,
toezichthoudende overheid, subsidirende overheid,
kredietinstellingen, gemeenteambtenaren, genteresseerde burgers, )
in dit verhaal kunnen spelen. In deze inleiding kiezen we niet
expliciet voor n van de benaderingswijzen, al nemen we de eerste
(de chronologische) wel als uitgangspunt. Gemeentedecreet. Op 6
juli 2005 keurde het Vlaamse parlement het gemeentedecreet goed.
Dat bevat ook een totaal nieuwe interne en financile organisatie.
Deze elementen worden de komende jaren geleidelijk aan ingevoerd.
Een eerste belangrijke datum hiervoor was 1 januari 2007. Dan
werden een hele reeks artikels van het gemeentedecreet van kracht.
Door het hersteldecreet van januari 2009 is een aantal ervan sinds
1 juli 2009 alweer veranderd. Voor de regels over
meerjarenplanning, boekhouding en financile rapportering wordt het
wellicht wachten op 2013 of later eer ze worden ingevoerd. Daarvoor
is er ook nog een uitvoeringsbesluit over het nieuwe financile
instrumentarium vereist. Het is niet uitgesloten dat voor die datum
een aantal besturen al de mogelijkheid krijgen om vervroegd in te
stappen. 1 Wie zich verder in dit onderwerp wil verdiepen verwijzen
we naar: LEROY J., Gemeentefinancin voor niet- specialisten, VVSG
en Politeia, Brussel, 2009, 170 pag. (bestellen via
www.politeia.be) Gemeentefinancin niet-specialisten Locus 4.2.2010
- Jan Leroy VVSG - 1/22
2. 2 Planning en budgettering 2.1 Meerjarenplanning Het
gemeentedecreet verplicht de gemeenten in het eerste jaar van de
bestuursperiode een meerjarenplan te maken voor de rest van de
legislatuur2. Dat meerjarenplan bevat een strategische nota, met
daarin een opsomming van de doelstellingen, en een financile nota,
waarin de doelstellingen financieel worden vertaald. De bepalingen
over de meerjarenplanning zijn vandaag nog niet van kracht. Wel
moesten de besturen in de loop van 2007 werk maken van de opmaak
van een algemeen beleidsprogramma (op basis van artikel 242bis van
de Nieuwe Gemeentewet, dat nog niet werd opgeheven). Ook vroeger
deden de gemeenten al aan meerjarenplanning, nl.: via de vele
tientallen sectorale plannen, die bijna altijd gekoppeld waren aan
subsidies via het meerjarig financieel beleidsplan, een
noodzakelijke bijlage bij de begroting; dat meerjarig financieel
beleidsplan blijft voorlopig bestaan (zie verder). 2.2 Budget Het
gemeentedecreet verplicht de gemeenten jaarlijks een budget op te
stellen. Dat budget bestaat uit een beleidsnota en een financile
nota. De beleidsnota verwoordt het beleid van het bestuur voor het
komende jaar en concretiseert de doelstellingen van het
meerjarenplan3. De financile nota zal in de toekomst bestaan uit
een exploitatiebudget, een investeringsbudget en een
liquiditeitenbudget. In afwachting van de realisatie van deze
documenten, wordt de financile nota ingevuld door de begroting
zoals we die al jaren kennen. De begroting (de financile nota van
het budget) is het document waarin lle gemeentelijke uitgaven en
ontvangsten voor het volgende jaar op een systematische wijze
worden opgenomen. De begroting van de gemeente heeft vier
kenmerken, die alle even belangrijk zijn: De begroting is een
politiek document: ze is dus niet objectief, maar geeft de
financile weerslag weer van het geplande beleid voor het komende
jaar en deels van het tot dan toe gevoerde beleid. De begroting is
een volmacht van de gemeenteraad aan het college van burgemeester
en schepenen en de eventuele andere budgethouders, met in de eerste
plaats het college: voor een groot deel van de uitgaven en de
ontvangsten moeten die in de loop van het jaar inderdaad niet meer
terug naar de gemeenteraad, voor zover die tenminste akkoord is
gegaan met de begrotingskredieten. De begroting is een raming van
alle ontvangsten en uitgaven voor het komende jaar. Met andere
woorden, niemand kan de opstellers van de begroting verwijten dat
de bedragen achteraf niet helemaal kloppen met de begroting. Het
moet uiteraard wel gaan om een zo goed mogelijke raming. De
begroting is een statistisch basisdocument, met tal van gegevens
over de gemeente in het algemeen en de gemeentefinancin in het
bijzonder. Elke gemeente is verplicht jaarlijks een begroting op te
stellen. Die moet voldoen aan een aantal begrotingsprincipes:
Annaliteit: dit beginsel houdt in dat de gemeente elk jaar een
begroting maakt, die precies ook op het komende jaar slaat.
Uitgaven en ontvangsten die later komen dan het betrokken jaar (bv.
de resterende aflossingen van een lening), komen niet voor in de
begroting. Om te grote bijziendheid bij de opstellers van de
begroting te voorkomen, zijn gemeenten sinds 1990 wel verplicht bij
de begroting ook een financile meerjarenplanning te voegen, waaruit
moet blijken of het beleid ook op langere termijn (momenteel tot
2013) financieel in evenwicht blijft. Evenwicht: gemeenten moeten
een begroting in evenwicht in te dienen, zoniet wordt ze door de
toezichthoudende overheid geschorst. Wat het evenwicht precies
inhoudt, komt verder aan bod. 2 Art. 146-147 gemeentedecreet. 3
Art. 150 gemeentedecreet. Gemeentefinancin niet-specialisten Locus
4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 2/22
3. Universaliteit: alle uitgaven en alle ontvangsten staan in
de begroting. Dat moet wel gerelativeerd worden voor gemeenten die
werken met vzws, (autonome) gemeentebedrijven, enz. In dat geval
staat soms alleen een subsidie in de gemeentebegroting. Ook de
politiehervorming (vroegere politieverrichtingen staan nu in n
dotatie aan de politiezone samen) heeft de universaliteit
aangetast. Door dit begrotingsprincipe worden de lonen van het
gemeentelijke onderwijzend personeel in de uitgaven opgenomen, ook
al krijgen de leraars hun salaris maandelijks rechtstreeks van de
Vlaamse Gemeenschap. In de begroting staan subsidies voor hetzelfde
bedrag ingeschreven. Eenheid: er is maar n gemeentebegroting, geen
verschillende. Specialiteit: de uitgaven en ontvangsten zijn
opgenomen in begrotingskredieten met een specifieke bestemming die
uitsluitend voor de betreffende uitgave of ontvangst mogen worden
gebruikt. Openbaarheid: eenmaal goedgekeurd, is de
gemeentebegroting een openbaar document. 2.3 Totstandkoming van het
budget Het gemeentedecreet maakt van de opmaak van het budget een
proces waarbij verschillende partijen betrokken zijn. Het
voorontwerp van beleidsnota moet worden opgesteld door de
secretaris, in overleg met het managementteam4. Het voorontwerp van
financile nota (voorlopig dus de huidige begroting) komt van de
hand van de financieel beheerder5, ook al in overleg met het
managementteam. Vaak is de procedure om tot een budgetontwerp te
komen een variant op het volgende schema: plannen en vragen vanuit
de diensten verzamelen, het liefst gebaseerd op behoeften passend
binnen een algemeen beleidsprogramma dat werd opgemaakt voor de
volledige legislatuur; overleg op het niveau van het
managementteam; overleg tussen de dienst en de bevoegde schepen;
overleg bevoegde schepen - schepen van financin (bilateraal);
conclaaf binnen het college (multilateraal), met o.m. het
doorhakken van politieke knopen op basis van allerhande
evenwichten, prioriteiten, het gemeentelijke beleidsplan, De
gegevensverzameling vormt een belangrijk onderdeel van de opmaak
van het budget. Die gegevens kunnen we opsplitsen in twee groepen:
Interne gegevens: met enerzijds alles wat binnen de gemeente
bestaat en wordt voortgezet (personeel, leningslasten, subsidies,
werkingskosten, ) en anderzijds de nieuwe beleidsontwikkelingen,
plannen, e.d. voor het volgende jaar. Externe gegevens:
mededelingen van derden met een invloed op de gemeente: intrest- en
inflatieverwachtingen, nieuwe wetgeving over subsidies of evoluties
van bestaande financile stromen, de verplichte werkingssubsidies
aan het OCMW, de politiezone en de kerkfabrieken,
investeringsplannen van andere overheden waarop de gemeente moet of
wil inspelen (Aquafin, doortochtprogramma gewestweg, ), richtlijnen
voor het opstellen van het budget (jaarlijks in een omzendbrief
gegoten door de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, ...),
verwachte dividendontvangsten uit intercommunales, Het budget
opstellen betekent voor een groot deel voortzetten van wat al
bestaat. Het gevolg daarvan is dat gemeenten tegenover het
bestaande soms weinig kritisch zijn en voornamelijk een
aanwasbudget opstellen. Dat betekent dat bij de meeste uitgaven en
ontvangsten jaarlijks een percentage groei komt, zonder een
grondige analyse van de basiscijfers. Een alternatieve benadering
is de zogenaamde zero base(d) budgetting. In dat systeem worden
alle (of een deel van de) ontvangsten en vooral uitgaven jaarlijks
gescreend op o.m. hun efficintie en effectiviteit. Op het eerste
gezicht is dat een veel interessantere begrotingsmethode, maar ze
is bijzonder arbeidsintensief. Verder is er de vraag wie ze zal
sturen: de centrale diensten, die niet altijd veel zicht hebben op
de werkelijke aanwending van de budgetten, of de diensten zelf,
waar de kans dat men gaat schrappen in de eigen kredieten een stuk
kleiner is. 4 Art. 87, 4 gemeentedecreet. In het managementteam
zitten de (adjunct-)secretaris, de ontvanger, de burgemeester als
waarnemer (sinds1 juli 2009) en de personeelsleden die een functie
vervullen waarvan het organogram het lidmaatschap van het
managementteam inhoudt. 5 Voorlopig blijft de ontvanger de meeste
taken uitvoeren die het gemeentedecreet oplegt aan de financieel
beheerder. Het is vandaag onduidelijk wanneer de ontvangers
definitief financieel beheerder zullen worden. Gemeentefinancin
niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 3/22
4. 2.4 Het budget op de gemeenteraad Het budget bevat een hele
reeks documenten die alle ten minste 14 dagen voor de raadszitting
aan de raadsleden moeten worden overhandigd. Het gaat vooral om: de
beleidsnota (cf. 2.2); de begroting zelf (voor de structuur: zie
verder); een reeks verplichte bijlagen: algemene gegevens over de
gemeente, een lijst met de uit te voeren investeringen,
gemeenteleningen, evolutie van de gemeenteschuld, het meerjarig
financieel beleidsplan (bij het budget 2010 moet dit lopen tot
2013), motivering van de raming van de aanvullende
personenbelasting, de opdeciemen op de verkeersbelasting en de
energiedividenden. De gemeenteraad vergadert vr het einde van het
jaar over het budget van het volgende jaar. In het eerste jaar van
een legislatuur is er hiervoor tijd tot eind maart. De stemming
over het budget verloopt ietwat bijzonder: normaal gebeurt dat over
het budget als geheel, maar elk raadslid heeft het recht de aparte
stemming per artikel of onderdeel te vragen. De vergadering waarin
de gemeenteraad het budget behandelt, is altijd openbaar. 2.5
Toezicht op het budget en voorlopige kredieten De gemeente moet het
budget binnen de 20 dagen na de goedkeuring door de gemeenteraad
opsturen naar de gouverneur (voor het toezicht) en de Vlaamse
regering (om statistische redenen). De gouverneur heeft het recht
het budget als geheel of sommige artikels binnen de 50 dagen te
schorsen, bv. als de financile nota niet in evenwicht is of wanneer
ze onwettige bepalingen bevat. De gemeente kan haar beslissing
eventueel rechtvaardigen en in beroep gaan bij de Vlaamse regering.
Het budget is volledig uitvoerbaar vanaf 1 januari, voor zover de
gemeenteraad op dat moment tenminste het budget al heeft
goedgekeurd. Soms hebben gemeenten geen door de gemeenteraad
goedgekeurd budget op 1 januari. Zeker na verkiezingen komt dat
nogal eens voor. Er zijn dus verschillende gevallen mogelijk: Op 1
januari beschikt de gemeente over een door de gemeenteraad
goedgekeurd budget: dat is volledig uitvoerbaar, zonder enige
beperking. Op 1 januari beschikt de gemeente over een door de
gemeenteraad goedgekeurd budget, maar het is door de gouverneur
geheel of gedeeltelijk geschorst: bij een volledige schorsing kan
de gemeente zo lang die toestand aanhoudt alleen verplichte
uitgaven van de gewone dienst doen en wel voor maximum 1/12 per
maand van het in het vorige budget ingeschreven bedrag. Hetzelfde
geldt voor eventuele geschorste artikels. Gaat het om geschorste
niet-verplichte uitgaven, dan kan de gemeente er helemaal geen
uitgaven op doen. Vanaf de herbevestiging van het budget door de
gemeenteraad, worden de twaalfden berekend op de kredieten van dat
jaar. Deze toestand blijft duren tot er een uitspraak is van de
Vlaamse regering, voor zover die valt binnen de 50 dagen. Op 1
januari heeft de gemeenteraad het budget nog niet goedgekeurd: dan
moet de gemeenteraad expliciet zogenaamde voorlopige twaalfden
goedkeuren, gebaseerd op het budget van het afgelopen jaar en
beperkt tot de verplichte uitgaven van de gewone dienst. Nieuwe
uitgaven zijn met andere woorden niet mogelijk. Eenmaal het budget
door de gemeenteraad is goedgekeurd, zitten we in het eerste geval,
uiteraard voor zover er geen schorsing volgt. Er geldt geen
bijzonder administratief toezicht op de voorlopige twaalfden.
Bovendien zijn ze niet in de tijd beperkt. De kredietbeperkingen
bij voorlopige twaalfden gelden niet voor personeelskosten,
belastingen en verzekeringspremies. 2.6 Structuur van het budget
2.6.1 De beleidsnota De decreetgever heeft nog geen verplicht model
van de beleidsnota opgesteld. Mogelijk gebeurt dat in de toekomst
wel. In de laatste budgetcirculaire6 staat hierover het volgende: 6
Omz. BB 2009/05 van 4.9.2009 met instructies voor het opstellen van
de budgetten voor 2010 en de bijhorende meerjarenplannen van de
gemeenten en van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
van het Vlaamse Gemeentefinancin niet-specialisten Locus 4.2 2010 -
Jan Leroy VVSG - 4/22
5. De beleidsnota is een beknopt en bevattelijk document dat
concreet moet aangeven welke beleidsdoelstellingen het bestuur wil
realiseren (als concretisering van de doelstellingen uit het
algemeen beleidsprogramma) en welke middelen het bestuur daarvoor
nodig heeft. Het beleid moet bepaald worden op basis van
hoofdlijnen. Bijgevolg is het wenselijk om het aantal
doelstellingen dat aan de gemeenteraad wordt voorgelegd, te
beperken en ze maximaal af te stemmen op de behoeften van de eigen
gemeente. De raad moet zich in de eerste plaats concentreren op de
wijzigingen die het bestuur wil aanbrengen aan de bestaande
toestand. In de beleidsnota moet ook de aansluiting worden gemaakt
met de financile nota van het budget (voorlopig de huidige
begroting), waarin de benodigde middelen verder moeten worden
ingevuld. 2.6.2 De financile nota De financile nota van het budget,
wordt voorlopig ingevuld door de begroting van vroeger en heeft een
strakke structuur. De komende jaren zal die structuur allicht
grondig veranderen. De eerste pagina bevat enkele algemene gegevens
over de gemeente, met o.m. het bevolkingscijfer, de oppervlakte,
het aantal personeelsleden (per categorie), de belangrijkste
aanslagvoeten, het kadastraal inkomen, enz. Daarna volgen de
zogenaamde overzichtstabellen. Die bevatten, voor de gewone en de
buitengewone dienst, een korte financile geschiedenis van de
gemeente. De overzichtstabel bestaat voor de gewone en de
buitengewone dienst. Ze geeft als eindresultaat het geraamde
algemeen begrotingsresultaat, wat in elk geval positief moet zijn
(cf. de evenwichtsverplichting). Dat betekent met andere woorden
dat voor de berekening van het evenwicht ook rekening wordt
gehouden met het (voor een deel geraamde) verleden van de gemeente:
het eigen dienstjaar op zich moet niet noodzakelijk positief zijn.
2.6.2.1 Uitgaven en ontvangsten De begroting bevat op de linker
bladzijden de uitgaven en op de rechter bladzijden de ontvangsten.
Eigenlijk gaat het om de verrichtingen die in de loop van het
betrokken jaar ontstaan en (later, niet noodzakelijk in hetzelfde
jaar) tot kasuitgaven of kasontvangsten zullen leiden. De
overboekingen naar reservefondsen of van de gewone dienst naar de
buitengewone dienst vormen een uitzondering op het principe: ze
moeten worden gebudgetteerd maar ze leiden niet tot kasuitgaven en
-ontvangsten. Het budget werkt dus niet op basis van kosten en
opbrengsten. Enkele voorbeelden: Wanneer de gemeente investeert in
nieuw meubilair, betekent dat een (buitengewone) uitgave voor dat
jaar. De volgende jaren zien we hiervoor in het budget geen
uitgaven meer. De afschrijvingen (de spreiding van de kosten over
de economische levensduur) staan niet in het budget, omdat het niet
om kaskosten gaat. Die afschrijvingen zal men wel registreren in de
algemene boekhouding. Wanneer de gemeente een nieuwe weg aanlegt en
hiervoor leent, is die lening een buitengewone ontvangst, terwijl
het uiteraard geen opbrengst is (de gemeente wordt niet rijker door
de lening). Omgekeerd zal de aflossing van de lening een gewone
uitgave zijn (geldstromen verlaten de gemeente), terwijl het, in
tegenstelling tot de intresten, niet om kosten gaat. De beperking
van het budget tot kasstromen vormde in 1995 mee de aanleiding om
te starten met een nieuwe gemeenteboekhouding, die gedeeltelijk aan
dat mankement tegemoet komt (cf. 3.1.2). 2.6.2.2 Gewone en
buitengewone dienst In tegenstelling tot de centrale overheden in
ons land, werken gemeenten niet met een zogenaamd eenheidsbudget.
De financile nota van het budget bestaat uit twee delen, die
eigenlijk aparte budgetten vormen waarvoor telkens de
evenwichtsverplichting geldt. De gewone dienst bestaat uit die
ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op de dagelijkse
werking van de gemeente. De buitengewone dienst bevat de uitgaven
en ontvangsten die een invloed hebben op het gemeentelijke
patrimonium: voornamelijk de investeringen en hun financiering. In
de praktijk is het onderscheid tussen beide diensten niet altijd zo
makkelijk te maken. Toch komt het grosso modo overeen met wat in de
bedrijfsboekhouding het verschil is tussen zaken die onmiddellijk
in de kosten worden genomen en zaken die eerst als investering op
de balans verschijnen en vervolgens via de afschrijvingen kosten
meebrengen. Gewest. Gemeentefinancin niet-specialisten Locus 4.2
2010 - Jan Leroy VVSG - 5/22
6. Hieronder bespreken we kort de basisstructuur van de gewone
en buitengewone dienst. We geven hierbij ook wat statistische
informatie over de belangrijkste uitgaven en ontvangsten. 2.6.2.2.1
De gewone dienst In 2007 hebben de Vlaamse gemeenten een bedrag van
6.917,0 miljoen euro aan gewone uitgaven (eigen dienstjaar) gedaan.
We onderscheiden daarin volgende economische groepen (met telkens
het aandeel van de betrokken economische groep in de gewone
uitgaven budget 2006): Personeelsuitgaven Alle uitgaven voor
personeel, inclusief die voor de politici. Aandeel: 41,2%.
Werkingskosten Het gaat om alle uitgaven die nodig zijn om de
gemeentelijke machine draaiend te houden. Dit betekent een zeer
grote diversiteit: brandstoffen voor verwarming, verlichting en
vervoer, kantoorbenodigdheden, bouwmaterialen voor kleine
herstellingen, abonnementen op publicaties, aankopen van boeken
voor de bibliotheek, onderhoudscontracten, Aandeel: 15,4%.
Overdrachten Overdrachten zijn bedragen die zonder enige
tegenprestatie van of naar een overheid gaan. Meer concreet
betekent dat voor gemeenten de grote diversiteit aan subsidies die
ze vrijwillig of verplicht verstrekken aan derden. We overlopen de
belangrijkste: - de subsidie aan het OCMW: elke gemeente is
verplicht het werkingstekort van het OCMW te dragen; over dit
tekort en de opstelling van de OCMW-begroting in het algemeen
bestaat wel overleg tussen gemeente en OCMW; - de subsidies aan de
politiezone (een- of meergemeentezone) waartoe de gemeente behoort;
- de subsidies aan de kerkbesturen: de rooms-katholieke,
protestantse, anglicaanse en joodse eredienstbesturen die een
werkingstekort hebben, kunnen hiervoor terecht bij de gemeente; -
allerhande andere subsidies: de socio-culturele verenigingen vormen
hierbij de belangrijkste begunstigden, maar het kan ook gaan om
geboortepremies en dergelijke. Aandeel: 28,6%. Schuld (intresten en
aflossingen) Gemeenten kunnen leningen aangaan, maar alleen voor de
financiering van de buitengewone uitgaven. De aflossingen van en
intresten op die leningen zijn gewone uitgaven en moeten dus
gefinancierd worden door de gewone ontvangsten. Dat principe vormt
n van de basiskenmerken van de gemeentefinancin en wijkt sterk af
van wat andere overheden met een eenheidsbegroting (kunnen) doen:
zij kunnen hun aflossingen financieren met nieuwe leningen. Het
principe is sterk vergelijkbaar met de situatie in een gezin: lenen
om te investeren in een woning of een wagen is normaal. Het is
daarentegen ongezond te moeten lenen voor lopende uitgaven zoals
bv. een vakantie. Aflossingen en intresten worden in een gezin dan
weer het best gedragen door het beroepsinkomen, niet via nieuwe
leningen. Aandeel: 14,7%. Overboekingen Zoals gezegd zijn
overboekingen verrichtingen zonder echte kasgevolgen. Gemeenten
kunnen vanuit de gewone dienst een gewoon of buitengewoon
reservefonds spijzen (al dan niet met een specifieke bestemming) of
gewoon middelen overboeken naar de buitengewone dienst. Door deze
laatste verrichting gaat de gemeente eigenlijk een deel van de
investeringen financieren met middelen uit de gewone werking.
Daardoor moet ze voor die investeringen niet lenen. De gewone
uitgaven moeten worden gefinancierd met gewone ontvangsten. Ze
bedroegen in 2007 geraamd op 7.978,9 miljoen euro en bestaan uit
volgende economische groepen: Prestaties Hier komen de ontvangsten
terecht die gemeenten halen uit verstrekte diensten (de zogenaamde
retributies), zoals de toegangsgelden voor het zwembad, de verkoop
van huisvuilzakken, de verhuur van feestmateriaal, enz. In het
totaal van de gemeentelijke ontvangsten betekenen prestaties
doorgaans relatief weinig. Gemeenten verstrekken met andere woorden
vele diensten om niet, zonder rechtstreekse betaling door de
begunstigde. Aandeel: 5,4%. Overdrachten Aandeel: 85,9%.
Overdrachten zijn als financieringsbron zeer belangrijk. Voor de
duidelijkheid splitsen we ze verder op in belastingopbrengsten en
ontvangsten uit subsidies. Gemeentefinancin niet-specialisten Locus
4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 6/22
7. Belastingopbrengsten (aandeel: 46,4%). Er zijn twee grote
groepen, de aanvullende belastingen en de eigen gemeentelijke
belastingen. - Aanvullende belastingen Aanvullende belastingen zijn
belastingen die gemeenten heffen boven op andere belastingen,
geheven door andere overheden. De bekendste zijn de aanvullende
belasting op de personenbelasting en de opcentiemen op de
onroerende voorheffing. De aanvullende personenbelasting is een
belasting die elke belastingplichtige betaalt als percentage
bovenop de te betalen personenbelasting. Wie in een gemeente met
een tarief van 8 % woont en zelf 12.000 euro personenbelasting aan
de Staat moet betalen, betaalt daarbovenop 960 euro aan de
gemeente. De rol van de gemeente bij de inning van de aanvullende
personenbelasting is beperkt tot de goedkeuring van het tarief door
de gemeenteraad. De rest van het werk gebeurt door de FOD Financin.
De tarieven lagen in Vlaanderen in 2009 op gemiddeld 7,17%,
varirend tussen 0 (drie gemeenten) en 9,0% (vier gemeenten). De
mediaan lag op 7,50%. De opcentiemen op de onroerende voorheffing
zijn een belasting die elke eigenaar- belastingplichtige betaalt
boven op de Vlaamse onroerende voorheffing van 2,5 %. Die wordt
berekend op het kadastraal inkomen (KI) van het onroerende goed dat
hij bezit. Wie bv. eigenaar is van een goed met een gendexeerd KI
van 1.000 euro, betaalt aan het Vlaamse Gewest een onroerende
voorheffing van 25 euro. Bij bv. 1350 opcentiemen betaalt hij
bovendien 1.350/100 x 25 euro of 337,50 euro aan de gemeente. Ook
de provincies heffen opcentiemen (gemiddeld tarief 2009: 334
opcentiemen). De rol van de gemeente is beperkt tot de goedkeuring
van het tarief. De rest van het werk gebeurt door het federale
Kadaster (voor het bijhouden van de gegevens over de onroerende
goederen) en door het Vlaamse gewest (dat instaat voor de
invordering en inning). In Vlaanderen lagen deze OV-tarieven in
2009 op gemiddeld 1.333 opcentiemen, gaande van 700 (vier
gemeenten) tot 2.250 (twee gemeenten). De mediaan bedroeg 1.300
opcentiemen. Naast de twee genoemde soorten zijn er nog andere
aanvullende belastingen, zoals die op de gewestelijke heffing op
leegstaande bedrijfsgebouwen, de aanvullende belasting op de
gewestelijke afvalheffing en de aanvullende belasting op de
federale verkeersbelasting (niet echt aanvullende belastingen, want
gemeenten krijgen alle n opdeciem en moeten daarover geen
beslissing nemen; het gaat dus eigenlijk om een subsidie). Deze
laatste soorten zijn financieel echter veel minder belangrijk dan
de eerst geciteerde. - Eigen gemeentelijke belastingen Gemeenten
hebben van de Belgische grondwetgever een zeer ruime bevoegdheid
gekregen op het vlak van het heffen van belastingen. Alle mogelijke
vormen zijn toegelaten, voor zover de noodzakelijke vormvereisten
worden nageleefd en de belasting niet door een wet is verboden. Op
dit ogenblik heffen de Vlaamse gemeenten ongeveer 100 verschillende
soorten belastingen, maar slechts enkele genereren echt een
betekenisvolle opbrengst en worden in vele gemeenten toegepast. Het
gaat dan o.m. om de huisvuilbelastingen, de belastingen op
drijfkracht, de milieubelasting en de belasting op tweede
verblijven. Opbrengsten uit allerlei subsidies (gemiddeld aandeel:
39,5%) Naast de belastingen, halen gemeenten overdrachtontvangsten
uit subsidies die ze krijgen van andere overheden. Ook hier moeten
we een verdere onderverdeling maken. Er zijn enerzijds de algemene
subsidies die de gemeenten zonder of tegen een beperkt aantal
voorwaarden krijgen en anderzijds de specifieke subsidies, waaraan
bepaalde prestaties verbonden zijn. - Algemene subsidies De
belangrijkste algemene subsidie is het Vlaamse Gemeentefonds. Het
gaat om een jaarlijks stijgend bedrag van in 2010 1.1958,5 miljoen
euro dat verdeeld wordt onder alle Vlaamse gemeenten (en OCMWs)7.
Ze krijgen de middelen zonder enige voorwaarde. De verdeling
gebeurt op basis van objectieve criteria zoals het aantal inwoners,
de oppervlakte, de bevolkingsdichtheid, de fiscale rijkdom (speelt
omgekeerd), enz. 7 Gemeente en OCMW bepalen samen wie hoeveel
krijgt uit het Gemeentefonds. Komen ze niet tot een akkoord, dan
gaat er automatisch 8% naar het OCMW. Gemeentefinancin
niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 7/22
8. - Specifieke subsidies Naast de algemene subsidies zijn er
tientallen specifieke subsidies. Gemeenten krijgen ze pas wanneer
ze voldoen aan de voorwaarden die de provinciale, Vlaamse, federale
of Europese overheid oplegt. Voorbeelden zijn de subsidies voor
bibliotheken en culturele centra, de subsidies binnen het milieu-
en mobiliteitsconvenant, de loonsubsidies voor het onderwijzend
personeel, de werkingssubsidies voor onderwijs, enz. Het grote
probleem met deze subsidies is dat ze alle werken met verschillende
voorwaarden en procedures, die amper op elkaar zijn afgestemd.
Daardoor treedt bij gemeenten soms enige subsidiemoeheid op, omdat
ze het de moeite niet vinden zich te schikken naar alle mogelijke
voorwaarden. Schuld (intresten en dividenden) De intresten uit de
belegging van liquide middelen komen hier terecht. Verder zijn er
ook de dividenden (winstdeelname) uit aandelen die gemeenten hebben
in intercommunales (vooral in de nutssectoren) en de Gemeentelijke
Holding. Aandeel: 12,1%. Overboekingen De ontvangsten uit de
overboeking vanuit een gewoon reservefonds komen hier terecht.
Middelen overboeken vanuit de buitengewone dienst naar de gewone,
is niet toegelaten. Dat zou immers betekenen dat de gewone dienst
(onrechtstreeks) gefinancierd wordt met geleende middelen, wat
strikt verboden is. 2.6.2.2.2 De buitengewone dienst De door de
Vlaamse gemeenten verrichte buitengewone uitgaven voor 2007
bedroegen 1.788,9 miljoen euro (eigen dienstjaar). Ze bestaan uit
volgende economische groepen: Overdrachten Buitengewone
overdrachten zijn voornamelijk om investeringssubsidies die
gemeenten verstrekken aan derden, bv. in de culturele sector, aan
het OCMW of aan kerkbesturen. Aandeel: 11,5%. Investeringen Het
belangrijkste deel van de buitengewone uitgaven gaat naar
investeringen. Gemeenten investeren in het openbaar domein (wegen,
verfraaiingen, riolering, aanleg van parken, ), in meubilair, in
computers, in voertuigen, in gebouwen, enz. De voorbije jaren
bleven de overheidsinvesteringen in Belgi vooral door de lokale
besturen min of meer op peil. Aandeel: 77,2%. Dit cijfer stijgt
doorgaans naar het einde van een legislatuur. Schuld Deze
verwarrende term bevat o.m. de aankoop van aandelen in
intercommunales in en het verstrekken van leningen aan derden
(kerkbesturen, sociale organisaties of culturele vzws). Ook
vervroegde terugbetalingen van leningen horen hier thuis. Die mogen
wl gefinancierd worden met nieuwe leningen, wat in periodes van
dalende intrestvoeten af en toe gebeurt. Gewone aflossingen vallen
echter onder de gewone schulduitgaven. Aandeel: 11,3%.
Overboekingen Vanuit de buitengewone dienst kunnen gemeenten een
buitengewoon reservefonds (al dan niet met een bepaald doel)
spijzen. Overboekingen naar de gewone dienst zijn verboden. Voor de
financiering van de buitengewone uitgaven, waren er bij de Vlaamse
gemeenten in 2007 915,6 miljoen euro buitengewone ontvangsten. Ze
bestaan uit volgende economische groepen: Overdrachten Naast de
gewone subsidies, kunnen gemeenten ook een beroep doen op
buitengewone of investeringssubsidies. Belangrijke
investeringssubsidies voor gemeenten vandaag zijn die voor
schoolgebouwen (via AGIOn8), voor de aanleg van rioleringen en in
de sector huisvesting. Aandeel: 22,5%. Investeringen Deze term is
misleidend, want het gaat vooral om de verkoop van gemeentelijk
patrimonium (bv. gronden of gebouwen), dus eerder desinvesteringen.
Aandeel: 14,9%. Schuld Buitengewone uitgaven worden vooral
gefinancierd via leningen, zowel met klassieke kredieten als 8
Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs. Gemeentefinancin
niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 8/22
9. via bijvoorbeeld onroerende leasing. Er zijn geen
beperkingen op de hoeveelheid schulden die een gemeente mag
aangaan, voor zover de aflossingen en intresten via de ontvangsten
van de gewone dienst kunnen worden gefinancierd. Aandeel: 62,7%.
Overboekingen Gemeenten mogen hun buitengewone uitgaven ook
financieren via overboekingen vanuit de gewone dienst of vanuit een
buitengewoon reservefonds. 2.6.2.3 Vorig dienstjaar en eigen
dienstjaar In een begroting staan voorin een aantal bladzijden met
uitgaven en ontvangsten van de vorige dienstjaren. Daarna volgen de
kredieten eigen dienstjaar. In het hoofdstuk vorige dienstjaren
staan nieuwe uitgaven en ontvangsten die in het begrotingsjaar
moeten gebeuren maar die betrekking hebben op feiten uit het
verleden. Ze mogen niet gebruikt worden om achteraf allerlei zaken
zonder meer te regulariseren, maar moeten uitzonderingen blijven.
Onder de vorige dienstjaren zien we ook de raming van het
vermoedelijke algemeen begrotingsresultaat van het jaar vr het
begrotingsjaar. 2.6.2.4 Verplichte en facultatieve uitgaven Er zijn
verplichte en facultatieve uitgaven. Verplichte uitgaven zijn
uitgaven waarvoor de gemeente kredieten moet uittrekken: de wedden
van het gemeentepersoneel, de dotatie aan het OCMW en aan de
kerkfabrieken, schulden uit afgesloten contracten (bv. intresten en
aflossingen van leningen), enz. De overige uitgaven zijn
facultatief. Buitengewone uitgaven zijn slechts uitzonderlijk
verplicht. Het onderscheid tussen beide soorten is niet altijd
eenvoudig. Toch is het niet zonder belang: In de periode van
voorlopige twaalfden zijn alleen verplichte uitgaven toegelaten. De
kredietbeperking van verplichte uitgaven van de gewone dienst ligt
op een hoger niveau dan van de andere uitgavenkredieten. De
toezichthouder zal nooit verplichte uitgaven uit het budget
schrappen. 2.6.2.5 Structuur van een begrotingsbladzijde Een
begroting is opgebouwd volgens een strakke structuur, zodat
begrotingen van verschillende gemeenten vrij makkelijk kunnen
worden vergeleken. Dat geldt niet alleen voor de begroting als
geheel, maar ook voor de structuur van elke begrotingsbladzijde.
2.6.2.5.1 Structuur uitgavenbladzijde De opeenvolgende kolommen
zijn van links naar rechts: Artikelnummer Het artikelnummer ordent
de kredieten op een logische manier. Het bestaat uit drie delen.
Het eerste deel bevat de zogenaamde functionele code. Deze geeft
aan met welk deel van het beleid de uitgave te maken heeft. De
eerste drie cijfers liggen vast. Voorbeelden zijn: 332 Politie 421
Infrastructuur 767 Openbare bibliotheek Gemeenten kunnen met een
vierde en vijfde cijfer de functionele codes verder onderverdelen.
Zeker grotere gemeenten gebruiken deze techniek om al te ruime
beleidsdomeinen te verbijzonderen. Het tweede deel van het
artikelnummer geeft de zogenaamde economische code van drie
cijfers. Deze zegt welke soort uitgave het is. Samen met het
ordenummer (twee cijfers) vormt deze economische code de band
tussen de budgettaire en de algemene boekhouding (zie verder).
Voorbeelden van economische codes zijn: 111-01 Bezoldiging van het
gemeentepersoneel 332-02 Subsidies aan instellingen ten dienste van
gezinnen Het tweede van de drie cijfers in de economische code
geeft aan of het om een uitgave of ontvangst gaat. Bij uitgaven is
het steeds 1, 2, 3, 4 of 5. Uit het ordenummer blijkt of het om de
gewone (01-48) of de buitengewone dienst (51-98) gaat. De
combinatie van de functionele en economische code zorgt voor de
koppeling van de soorten uitgaven aan de beleidsdomeinen, en leidt
tot een overzichtelijke ordening van de kredieten. Gemeentefinancin
niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 9/22
10. Nr algemene rekening Deze kolom geeft aan op welke rekening
uit de algemene boekhouding het begrotingskrediet zal geboekt
worden. Doordat de kostenrekeningen met een 6 beginnen, zien we bij
de gewone uitgaven bijna overal in deze kolom 6xxxx opduiken. In de
buitengewone dienst zal er vaak sprake zijn van 2xxxx, omdat daar
de investeringen in vaste activa worden geboekt. Uitgaven
Omschrijving van het begrotingskrediet. Vele gemeenten beperken
zich tot de wettelijk voorgeschreven typologie. Ze kunnen ook
eigen, meer aangepaste omschrijvingen gebruiken, op voorwaarde dat
de eigenheid van het begrotingskrediet gerespecteerd blijft.
Rekening N-2: vastgelegde uitgaven Met deze kolom krijgt de lezer
een inzicht in de recente evolutie van de kredieten. Het gaat om de
meest recente definitieve gegevens. De vastgelegde uitgaven zijn de
uitgaven waarvoor de gemeente een definitief engagement heeft
aangegaan via een bestelbon, een gunning aan een leverancier of de
ondertekening van een contract. Begroting N-1 Meestal is het jaar
N-1 nog bezig op het ogenblik dat de gemeente het budget voor jaar
N opstelt en goedkeurt. Toch neemt men ook gegevens uit N-1 op, nl.
het krediet na de laatste wijziging. Het gaat dus zeker niet om het
bedrag dat uiteindelijk in de begrotingsrekening komt, maar kan er
in de meeste gevallen ook niet al te veel van afwijken.
Begrotingskrediet De kolom begrotingskrediet bestaat op haar beurt
uit twee kolommen: Boekhoudkundige onderverdeling Deze kolom is het
gevolg van het onderscheid tussen verplichte en facultatieve
uitgaven (cf. 2.6.2.4). De kredietbeperking zit voor de andere
uitgaven dan de verplichte uitgaven van de gewone dienst, op het
niveau van de boekhoudkundige onderverdeling. Voor de verplichte
uitgaven van de gewone dienst zit die op het niveau van de
totalisatie vermeld in de kolom krediet. Krediet De gemeenteraad
spreekt zich eigenlijk uit over die kolom, want die bevat voor
gelijksoortige verplichte uitgaven een totalisatie, die zonder
interne kredietaanpassing (sinds 1.7.2009) of budgetwijziging niet
mag overschreden worden. Voor facultatieve uitgaven zijn de
bedragen in beide kolommen identiek. Gelijksoortige kredieten bij
de verplichte uitgaven zijn kredieten waar de
functioneel-economische code op het niveau van de eerste drie
cijfers van de functionele en de eerste drie cijfers van de
economische code gelijk zijn. Voorbeeld (met telkens de
boekhoudkundige onderverdeling): 104/111-01: Bezoldiging
gemeentepersoneel administratie 500.000 104/111-02: Bezoldiging
gesubsidieerde contractuelen administratie 200.000 Wanneer dat de
twee enige begrotingskredieten met 104/111-xx zijn, zal in de kolom
krediet 700.000 staan. Op dat niveau is het krediet beperkt. De
onderverdeling 500.000 / 200.000 is dus eerder informatief. In vele
gemeenten beslist het college over verschuivingen binnen die
totalisatie, maar strikt genomen moet dat niet. 2.6.2.5.2 Structuur
ontvangstenbladzijde De opeenvolgende kolommen zijn van links naar
rechts: Artikelnummer Zie uitleg uitgaven. De economische code
heeft hier als tweede cijfer altijd een 6, 7, 8 of 9. Nr algemene
rekening Zie uitleg uitgaven. Aan ontvangstenzijde zullen we vaak
algemene rekeningen beginnend met een 7 zien bij de gewone
ontvangsten, want de algemene rekeningen 7xxxx staan voor de
opbrengsten. In de buitengewone dienst is er wat meer
verscheidenheid, met 1xxxx (voor leningen en buitengewone
subsidies) en 2xxxx (voor de verkoop van vaste activa). Ontvangsten
Zie uitleg uitgaven. Rekening N-2: invorderingsrechten Zie uitleg
uitgaven. Invorderingsrechten vormen de verwerking in de
budgettaire boekhouding van Gemeentefinancin niet-specialisten
Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 10/22
11. het feit dat de gemeente een definitieve vordering heeft op
derden, ongeacht of die al gend is of niet. Invorderingsrechten
ontstaan bijvoorbeeld wanneer het college van burgemeester en
schepenen een belastingkohier uitvoerbaar verklaart. Begroting N-1
Zie uitleg uitgaven. Begrotingsraming Hier is er geen verdere
onderverdeling zoals bij de uitgaven. Aan ontvangstenzijde is er
immers nooit een kredietbeperking. Gemeenten mogen met andere
woorden meer innen dan het krediet dat in het budget was
ingeschreven. 2.6.2.6 Samenvattingstabellen Achteraan in de
begroting staan een aantal samenvattingstabellen. Zeker voor een
meer algemeen inzicht in de gemeentefinancin van het betrokken
jaar, zijn deze tabellen interessant. Er zijn vier tabellen, twee
voor de gewone en twee voor de buitengewone dienst, telkens voor de
uitgaven en de ontvangsten. Elke tabel bevat in de kolommen de
verschillende economische groepen (cf. 2.6.2.2) en in de rijen de
functionele groepen (verzameling van gelijksoortige functies). De
samenvattingstabellen hebben echter n beperking: ze bevatten alleen
een opsplitsing van de kredieten van het eigen dienstjaar. 2.7
Interne kredietaanpassingen en budgetwijzigingen Sinds 1 juli 2009
moet men een onderscheid maken tussen interne kredietaanpassingen
(bevoegdheid college van burgemeester en schepenen) en
budgetwijzigingen (bevoegdheid gemeenteraad): Interne
kredietaanpassingen: Het college van burgemeester en schepenen kan
interne kredietaanpassingen doorvoeren binnen een groep van gewone
uitgaven of ontvangsten met dezelfde functionele code op het niveau
van de eerste twee cijfers, zolang het totaal van deze uitgaven-,
respectievelijk ontvangstenkredieten niet verandert. Een
gelijkaardige regeling geldt in de buitengewone dienst, met dien
verstande dat de interne kredietaanpassingen er alleen kunnen ofwel
voor zover de gemeenteraad het heeft toegelaten en binnen de perken
door de gemeenteraad bepaald, ofwel voor saldi van kredieten nadat
alle uitgaven van projecten die erop betrekking hebben, ook zijn
aangerekend. Het college kan pas beslissen over interne
kredietaanpassingen nadat de secretaris een ontwerp van verklarende
nota heeft opgesteld en de ontvanger een ontwerp van interne
kredietaanpassing. Beiden doen dit in overleg met het
managementteam. Het college van burgemeester en schepenen beslist
over de interne kredietaanpassingen en brengt de gemeenteraad, de
financieel beheerder en de budgethouders hiervan op de hoogte.
Budgetwijzigingen: Aanpassingen aan het budget die niet door een
interne kredietaanpassing kunnen worden opgevangen, zijn een
budgetwijziging die moet worden voorgelegd aan de gemeenteraad. Een
budgetwijziging is aan gelijkaardige regels onderworpen als het
oorspronkelijke budget, behalve voor de verzending naar de
raadsleden: die hoeft pas acht dagen vooraf te gebeuren (i.p.v. 14
dagen voor het budget). Aangezien het om een vrij omslachtige
procedure gaat, is het aantal budgetwijzigingen meestal beperkt tot
twee drie. Er is in elk geval een budgetwijziging aangewezen na de
goedkeuring van de jaarrekening, zodat het geraamde resultaat van
het afgelopen jaar kan worden vervangen door het werkelijke
begrotingsresultaat. Indien nodig (d.w.z. wanneer het werkelijke
resultaat veel slechter is dan het geraamde, waardoor het budget
van het lopende jaar niet langer in evenwicht is), moet de gemeente
het financile evenwicht herstellen door uitgaven te schrappen of
(veel moeilijker) te voorzien in nieuwe ontvangsten.
Gemeentefinancin niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG
- 11/22
12. 3 De gemeenteboekhouding Door het gemeentedecreet zal de
gemeenteboekhouding de komende jaren grondig veranderen. Wellicht
gebeurt dat vanaf 2014. Mogelijk stappen sommige besturen al eerder
in het nieuwe systeem. 3.1 Twee boekhoudingen in n Gemeenten voeren
sinds 1995 twee boekhoudingen: de budgettaire en de algemene
boekhouding. 3.1.1 De budgettaire boekhouding De budgettaire
boekhouding voeren de gemeenten al sinds jaren. Ze onderging door
de hervorming van 1995 nauwelijks wijzigingen. De budgettaire
boekhouding volgt de structuur van de begroting. Ze volgt de
uitvoering van de begroting op. Dat heeft enkele concrete gevolgen:
De budgettaire boekhouding werkt met dezelfde
functioneel-economische codes als de begroting. Het is dus perfect
mogelijk om na te gaan wat van de geplande uitgaven en ontvangsten
effectief werd gerealiseerd. De budgettaire boekhouding is, zoals
de begroting, beperkt tot de registratie van die verrichtingen die
op termijn kasstromen met zich mee zullen brengen, maar zonder dat
de kasstroom zelf (de uitgaande of inkomende betaling) in die
boekhouding voorkomt. De budgettaire boekhouding registreert dus
geen niet-kaskosten (bv. afschrijvingen) of niet-kasopbrengsten
(bv. meerwaarden). Uit de budgettaire boekhouding kunnen gemeenten
alleen zogenaamde stroomgrootheden afleiden. De boekhouding zegt
niets over wat er is: de schulden, de waarde van het patrimonium,
de openstaande vorderingen, de liquiditeiten, enz. 3.1.2 De
algemene boekhouding De nadelen van de budgettaire boekhouding
hebben de wetgever ertoe gebracht vanaf 1995 gemeenten te
verplichten ook een algemene boekhouding te voeren. Die is afgeleid
van wat vennootschappen al ruim dertig jaar toepassen. De algemene
boekhouding is totaal verschillend van de budgettaire boekhouding
en heeft als belangrijkste kenmerken: De algemene boekhouding werkt
op basis van een systeem van dubbel boekhouden: elke verrichting
heeft twee aspecten en leidt dus tot twee registraties. Zo
vermindert de betaling van een factuur niet alleen de voorraad
liquiditeiten (banktegoed), maar ook de schulden tegenover de
leveranciers. De goedkeuring van het belastingkohier door het
college van burgemeester en schepenen doet een vordering tegenover
de belastingplichtigen ontstaan n leidt tot de registratie van een
opbrengst, ook al is er van de betrokken belasting nog geen euro
gend. De algemene boekhouding leidt tot een balans en
resultatenrekening. De balans bevat het overzicht van enerzijds de
activa of vermogensonderdelen (gronden, gebouwen, meubilair,
voertuigen, liquiditeiten, vorderingen, ) en anderzijds de passiva
of vermogensbronnen (leningen, kapitaal, reserves, schulden
tegenover leveranciers, ). De resultatenrekening bevat de kosten
(personeelskosten, financile kosten, werkingskosten,
afschrijvingen, ) en opbrengsten (belastingopbrengsten,
werkingsopbrengsten, subsidies, herwaarderingen, ). De kosten en
opbrengsten komen slechts gedeeltelijk overeen met de uitgaven en
opbrengsten uit de budgettaire boekhouding: afschrijvingen zijn
kosten maar geen uitgaven, aflossingen van leningen zijn wel
uitgaven maar geen kosten. De algemene boekhouding werkt met
algemene rekeningnummers van 5 cijfers9. Elk van de algemene
rekeningen hoort tot de activa, de passiva, de kosten of de
opbrengsten: activa: algemene rekeningen 2xxxx, 3xxxx, 4xxxx
(deels) en 5xxxx passiva: algemene rekeningen 1xxxx en 4xxxx
(deels) kosten: algemene rekeningen 6xxxx opbrengsten: algemene
rekeningen 7xxxx 9 De wetgever heeft ervoor gekozen deze algemene
rekeningnummers volledig zelf vast te leggen. In bedrijven en OCMWs
werkt men daarentegen met een zogenaamd minimum algemeen
rekeningstelsel, waardoor er ruimte is om de structuur van het
rekeningstelsel volgens eigen behoeften verder op te bouwen.
Gemeenten kunnen dat vandaag niet, wat problemen geeft bij de
introductie van nieuwigheden (bv. maaltijdcheques voor het
personeel). Gemeentefinancin niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan
Leroy VVSG - 12/22
13. De algemene boekhouding werkt met soorten kosten,
opbrengsten, activa en passiva. Er is geen functionele
verbijzondering, wat in de budgettaire boekhouding wel gebeurt. Uit
de algemene boekhouding kunnen we dus niet afleiden hoeveel de
personeelskosten voor het cultuurcentrum bedragen. Dit euvel had
men kunnen verhelpen door ook een analytische boekhouding in te
voeren. Dat is echter niet gebeurd. Enkele gemeenten experimenteren
hier momenteel wel mee. 3.1.3 Samenhang tussen beide boekhoudingen
Beide gemeentelijke boekhoudingen vertrekken van een totaal
verschillend concept. De samenhang is dus niet evident. Toch wou de
wetgever bij de invoering van de nieuwe gemeenteboekhouding het
oude stelsel zo veel mogelijk behouden en er de algemene
boekhouding gewoon aan toevoegen. Gelukkig linkt de informatica in
de meeste gevallen beide boekhoudingen vlot aan elkaar. Dat gebeurt
via de economische code uit de budgettaire boekhouding. Bij
bepaalde budgettaire boekingen (zie verder) genereert deze
economische code ook een boeking op een algemeen rekeningnummer.
Daarnaast zijn er ook boekingen die uitsluitend in de budgettaire
of de algemene boekhouding plaatsvinden. Ondanks de informatorische
samenhang, is een negatief gevolg van het naast elkaar bestaan van
beide boekhoudingen de ondoorzichtigheid. Elk van de boekhoudingen
brengt eigen resultaten met zich mee, met alle gevolgen vandien
voor de interpretatie. We komen hier verder op terug. 3.2 De
uitgavenprocedure Voorbeeld: De gemeente bestelt 10.000 liter
stookolie voor de verwarming van de kunstacademie tegen 0,7000 euro
per liter. De bestelling wordt geleverd en de factuur bedraagt
7.100 euro (de prijs is intussen gestegen). De factuur wordt
vervolgens betaald. 3.2.1 Begrotingskrediet Zonder voldoende
krediet kunnen geen uitgaven gebeuren. De gemeenteraad keurt het
budget goed: een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde om de
uitgave te kunnen verrichten. Het krediet geldt als plafond in de
budgettaire boekhouding. 3.2.2 Bestelbon en vastlegging
Budgethouderschap Het gemeentedecreet voert het begrip
budgethouderschap in. Het gaat om de toegekende bevoegdheid om een
taakstellend budget te beheren. De budgethouder zal met andere
woorden het hem toegekende budget inzetten om de doelstellingen uit
o.a. de beleidsnota te realiseren. Het college van burgemeester en
schepenen is de hoofdbudgethouder. Voor de verrichtingen van
dagelijks bestuur (te definiren door de gemeenteraad) kan het
college het budgethouderschap delegeren naar de secretaris, die het
zelf verder kan delegeren aan personeelsleden. Het college van
burgemeester en schepenen kan ook rechtstreeks bepaalde aspecten
van het budgethouderschap delegeren naar personeelsleden, maar dan
alleen na advies van de secretaris en binnen de krijtlijnen die de
gemeenteraad vastlegt. Tot slot is ook een overdracht van
budgethouderschap van het college naar een burgerinitiatief of
wijkcomit mogelijk. De budgethouder (college, secretaris,
personeelslid) voert de procedure en wijst de opdracht toe. Dat
gebeurt indien vereist met toepassing van de wetgeving op de
overheidsopdrachten. Overheidsopdrachten De wetgeving op de
overheidsopdrachten houdt in dat een gemeente (en elke andere
overheid) niet zo maar diensten en goederen kan kopen waar ze wil,
maar verplicht is om volgens bepaalde procedures de markt te
raadplegen en de opdracht toe te wijzen aan de beste of goedkoopste
aanbieder. Fundamenteel daarbij is dat de gemeente het
gelijkheidsbeginsel respecteert en niet aan ongeoorloofde
bevoordeling doet. De wetgeving op de overheidsopdrachten is zeer
complex10. Belangrijk element erin zijn de Gemeentefinancin
niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 13/22
14. verschillende gunningswijzen, m.a.w. de procedure die de
gemeente volgt alvorens de opdracht toe te wijzen of te gunnen. De
mogelijke gunningswijzen zijn: De openbare aanbesteding: alle
belanghebbenden kunnen een offerte indienen, en de opdracht wordt
gegund aan de goedkoopste regelmatige bieder. De beperkte
aanbesteding: alleen geselecteerde gegadigden (na een algemene
bekendmaking) kunnen een offerte indienen en de opdracht wordt
gegund aan de goedkoopste regelmatige bieder. De algemene
offertevraag: alle belanghebbenden kunnen een offerte indienen, en
de opdracht wordt gegund op basis van de verschillende
gunningscriteria (bv. prijs, kwaliteit, leveringstijd, dienst na
verkoop, ) in het bestek. De beperkte offertevraag: alleen
geselecteerde gegadigden (na een algemene bekendmaking) kunnen een
offerte indienen en de opdracht wordt gegund op basis van de
gunningscriteria (bv. prijs, kwaliteit, leveringstijd, dienst na
verkoop, ) in het bestek. Het bestuur is vrij in de keuze tussen n
van bovenstaande gunningswijzen. Daarnaast bestaat ook nog de
onderhandelingsprocedure die alleen kan in bepaalde gevallen.
Daarbij raadpleegt de gemeente zelf verschillende leveranciers of
dienstverleners naar keuze en onderhandelt ermee over de opdracht.
Deze gunningswijze kan maar voor kleine opdrachten (drempel is
meestal 67.000 euro), geheime opdrachten, dringende opdrachten,
opdrachten die met de klassieke procedures geen resultaat hebben
opgeleverd of heel specifieke opdrachten waarvoor slechts n
leverancier of dienstverlener in aanmerking komt.
Onderhandelingsprocedures kunnen met of zonder voorafgaande
bekendmaking. Bij opdrachten tot 5.500 euro (excl. btw) kan men
werken met een aangenomen factuur, zonder formele procedure. De
concurrentie laten spelen blijft echter een verplichting. De keuze
qua gunningswijze is een bevoegdheid van de gemeenteraad, maar kan
voor opdrachten die slaan op het dagelijks bestuur worden
gedelegeerd naar het college van burgemeester en schepenen. Het
college is bevoegd voor de gunning zelf. Vr de betekening van de
opdracht aan de leverancier of dienstverlener, moet de financieel
beheerder een visum geven over de wettelijkheid en regelmatigheid
ervan. De gemeenteraad kan uitgaven vrijstellen van een voorafgaand
visum. De maximale hoogte van die vrijstelling hangt af van de
grootte van de gemeente. Ook de aanstelling van personeel tot ten
hoogste een jaar kan worden vrijgesteld van een voorafgaand visum.
Bij de bestelling wordt het benodigde bedrag op het betrokken
krediet vastgelegd (hier: 7.000 euro). Door de vastlegging (boeking
in de budgettaire boekhouding) wordt een stuk van het
begrotingskrediet definitief voorbehouden voor die bepaalde
uitgave. Er is geen boeking in de algemene boekhouding. Het bestuur
kan altijd, als geheugensteuntje, ook voorlopige vastleggingen
boeken. Die moeten op het eind van het jaar geschrapt worden of
omgezet in een definitieve vastlegging. 3.2.3 Levering Deze wordt
niet geboekt maar wel nagekeken door het bevoegde personeelslid.
3.2.4 Factuur - controle - aanrekening De binnengekomen factuur
gaat ter controle naar de budgethouder, die ze nakijkt. Na controle
beslist die over de te betalen bedragen. De budgethouder stuurt de
factuur naar de financieel beheerder, die in de budgettaire
boekhouding de aanrekening boekt op hetzelfde begrotingsartikel
waar eerder de vastlegging gebeurde, zij het in dit voorbeeld voor
een bedrag van 7.100 euro. Meteen zal de financieel beheerder ook
de oorspronkelijke vastlegging van 7.000 euro aanpassen aan het
werkelijke factuurbedrag. Dat kan alleen wanneer er nog voldoende
begrotingskrediet is. De aanrekening leidt automatisch ook tot een
boeking in de algemene boekhouding: kosten (debet) en schulden op
korte termijn (credit). 10 Voor meer uitleg, zie: COLPAERT-ARICKX
K., Wegwijs in de klassieke overheidsopdrachten van gemeenten en
OCMWs, VVSG en Politeia, losbladig, 2003. Gemeentefinancin
niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 14/22
15. 3.2.5 Betaling Door het gemeentedecreet zijn er voor girale
betalingen die het bestuur verlaten11 twee handtekeningen vereist.
De eerste wordt gezet door de secretaris, die daarmee de wettigheid
en regelmatigheid van de transactie bevestigt. De financieel
beheerder plaatst de tweede handtekening, en doet hierdoor de
betalingsopdracht bij de bank definitief doorgaan. De betaling
leidt tot een boeking in de algemene boekhouding: de
kortetermijnschuld verdwijnt (debet) en het saldo op de
bankrekening daalt (credit). 3.3 De ontvangstenprocedure Voorbeeld:
De gemeente heft een algemene gemeentebelasting van 50 euro per
gezin. De kohieren worden opgemaakt en goedgekeurd en de
aanslagbiljetten verstuurd. De inwoners betalen en sommigen tekenen
bezwaar aan, waarvan een deel wordt aanvaard. 3.3.1
Begrotingskrediet en belastingreglement Er zijn twee voorwaarden om
belastingen te mogen heffen: een begrotingskrediet en een door
gemeenteraad goedgekeurd reglement. Het begrotingskrediet wordt
geregistreerd in de budgettaire boekhouding, maar fungeert hier
uiteraard niet als plafond: een gemeente mag altijd meer inkomsten
verwerven dan er werden gebudgetteerd. In de begrotingsrekening zal
de aanvankelijke raming wel kunnen worden vergeleken met het
werkelijk ingevorderde bedrag. 3.3.2 Opmaak belastingkohier Een
belastingkohier is een lijst waarin alle belastingplichtigen
voorkomen met het door hen te betalen bedrag. De opmaak van het
kohier zelf leidt niet tot een boeking. 3.3.3 Uitvoerbaarverklaring
van het kohier door het college van burgemeester en schepenen Door
de uitvoerbaarverklaring door het college wordt het belastingkohier
uitvoerbaar. Dit leidt tot twee boekingen door de financieel
beheerder. In de budgettaire boekhouding komt er een vastgesteld
recht of invorderingsrecht op het begrotingsartikel van de bewuste
belasting. In de algemene boekhouding is er de boeking van een
vordering (debet) en een opbrengst (credit). 3.3.4 Verzending van
de aanslagbiljetten Dit wordt niet geboekt. Het is de financieel
beheerder die belast is met de invordering van de ontvangsten, en
dus met de verzending van de aanslagbiljetten. Hij heeft ook de
bevoegdheid om onwillige belastingplichtigen een aanmaning te
sturen, of ultiem via een deurwaarder beslag te laten leggen op de
goederen van belastingplichtigen. 3.3.5 Betaling door de
belastingplichtige Dit levert alleen een boeking op in de algemene
boekhouding: de stijging van het banktegoed (debet) en de
vermindering van de vordering (credit). 3.3.6 Oninbare belastingen
Het kan gebeuren dat een deel van de gemeentelijke vorderingen na
verloop van tijd oninbaar blijken. Afhankelijk van het geval is er
een beslissing van het college (bij bepaalde ontheffingen of
verminderingen) of de financieel beheerder (bij onvermogen of
materile vergissingen) vereist om de oninbaarheid ook
boekhoudkundig te registreren. De boekhoudkundige verwerking, hangt
af van de mogelijke gevallen: Zelfde jaar nog niet gend Correctie
op invorderingsrecht Zelfde jaar al gend: Uitgave Volgend jaar gend
of niet gend: Uitgave 11 Bij betalingen van de ene rekening van het
bestuur naar de andere volstaat n handtekening. Gemeentefinancin
niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 15/22
16. 4 De gemeenterekening De laatste fase in de gemeentelijke
financile cyclus is de opmaak, vaststelling en goedkeuring van de
gemeenterekening. 4.1 Voorbereiding van de opmaak van de rekening
Het gemeentelijke boekjaar loopt van 1 januari tot en met 31
december. Dat betekent echter niet dat de gemeente meteen na die
datum bij wijze van spreken met een druk op de knop over een
jaarrekening beschikt. Voor het zover is, is er heel wat
voorbereidend werk nodig. 4.1.1 Voorbereiding van de
begrotingsrekening De begrotingsrekening vloeit voort uit de
budgettaire boekhouding. De gemeente houdt echter niet op te
bestaan op 31 december van een bepaald jaar, om vervolgens op 1
januari helemaal van nul te herbeginnen. Integendeel, heel wat
verrichtingen worden door nieuwjaarsdag doormidden gesneden. Voor
elk van die verrichtingen zal een beslissing nodig zijn om uit te
maken tot welk jaar ze behoort en in welke begrotingsrekening ze
zal komen. 4.1.1.1 Uitgavenzijde De opeenvolgende handelingen van
de uitgaven zijn de vastlegging, de aanrekening met de boeking van
de kosten en de schuld en tot slot de betaling. Ergens in deze
opeenvolging kan het jaareinde komen. In de loop van november of
december gebeurt een rondvraag bij de gemeentelijke diensten om
volgende informatie te krijgen: van de al verrichte vastleggingen
(bestelbons) waarvoor nog geen facturen binnen zijn: wat kan worden
geschrapt of verlaagd en welke moeten worden verhoogd (hogere
factuur verwacht)? moeten er nog bijkomende vastleggingen worden
gedaan? De gegevens uit die rondvraag leiden in de loop van
februari tot een beslissing van het college (niet de
gemeenteraad!), dat bepaalt welke vastleggingen naar het nieuwe
jaar moeten worden overgedragen om er dan te kunnen op aanrekenen.
De kredietbeperking blijft ook gelden in de periode van de
jaarwisseling. Het overzicht van de over te dragen kredieten staat
in het zogenaamde formulier T of de nominatieve
schuldvorderingsstaat. De overdracht van vastleggingen van het ene
jaar naar het andere kan slechts met volgende beperkingen: er moet
effectief een engagement van de gemeente zijn (via een bestelbon
en/of een gunning); zo maar ongebruikte kredieten overdragen kan
dus niet; de overdracht van vastleggingen kan maar tot zover de
begrotingskredieten reiken; bij een tekort kan de gemeente
eventueel gebruik maken van kredieten vorige dienstjaren in de
lopende begroting of via een budgetwijziging voor nieuwe kredieten
zorgen; dat kan leiden tot vertragingen in de betaling van de
facturen, met verwijlintresten tot gevolg. Samenvattend zijn er
vier gevallen mogelijk: 31 december valt na de betaling: geen enkel
probleem 31 december valt tussen de aanrekening en de betaling:
geen probleem, want het budgettaire gedeelte (vastlegging en
aanrekening) is afgesloten: voor de betaling zelf is er geen
krediet nodig; op de balans zal wel een openstaande schuld staan;
31 december valt tussen vastlegging en de aanrekening: de
vastlegging moet worden overgedragen; geen registratie in de
algemene boekhouding; 31 december valt vr de vastlegging: geen
overdracht mogelijk; na 31 december zijn oude kredieten niet meer
bruikbaar. 4.1.1.2 Ontvangstenzijde Hier zijn de opeenvolgende
fasen de boeking van het vastgestelde recht met de vordering en de
opbrengst en vervolgens de inning. Ook hier kan het jaareinde
midden in de procedure vallen. Toch zijn er minder problemen dan
aan uitgavenzijde, en dat om twee redenen. Ten eerste is er slechts
n fase in de budgettaire boekhouding, zodat een onderbreking hier
niet mogelijk is. Ten tweede zijn Gemeentefinancin
niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 16/22
17. ontvangsten niet onderworpen aan een kredietbeperking. Er
moet dus ook geen overdracht van kredieten gebeuren via een
collegebeslissing. Samenvattend zijn er drie gevallen mogelijk: 31
december valt na de inning: geen probleem; 31 december valt tussen
het vastgesteld recht en de inning: de budgettaire cyclus is dan
afgewerkt; op de balans zal er een openstaande vordering staan. 31
december valt vr het vastgesteld recht: er zal op dat
ontvangstenkrediet geen vastgesteld recht in de budgettaire
boekhouding staan; nieuwe vastgestelde rechten zullen op de
begrotingskredieten van het nieuwe jaar worden ingevuld (eventueel
in de rubriek vorige dienstjaren). 4.1.1.3 Overige verrichtingen
Naast bovenstaande verrichtingen, zijn er ook die niets te maken
hebben met de overdracht van kredieten. Financieel de belangrijkste
zijn die voor het onderwijzende personeel. Zij krijgen hun loon
direct van de Vlaamse Gemeenschap, terwijl ze eigenlijk
gemeentepersoneel zijn. Daarom boeken gemeenten de lonen van het
onderwijzend personeel als vastlegging en aanrekening in de
budgettaire boekhouding en als kosten in de algemene boekhouding.
De subsidies van de Vlaamse gemeenschap worden voor hetzelfde
bedrag een vastgesteld recht in de budgettaire boekhouding en een
opbrengst in de algemene. Tot slot is er ook de registratie van een
vastgesteld recht voor de aanvullende belastingen die de gemeente
in de loop van de maand januari zal krijgen. Die horen immers bij
de belastingontvangsten van het afgelopen jaar. 4.1.2 Voorbereiding
van balans en resultatenrekening De budgettaire eindejaarsboekingen
hebben voor een deel een invloed op de algemene boekhouding.
Daarnaast zijn er nog enkele pure algemene eindejaarsverrichtingen.
De belangrijkste zijn: Afschrijvingen: Die maken deel uit van de
zogenaamde niet-kaskosten en komen dus niet voor in de budgettaire
boekhouding. De kostprijs van de investeringen wordt via de
afschrijvingen gespreid over de (boekhoudkundige) levensduur van
het goed. De wijze waarop dit gebeurt, is door de wetgever
vastgelegd. Verrekeningen: De ontvangen investeringssubsidies
(passief), worden als opbrengsten in het resultaat opgenomen tegen
hetzelfde tempo als de afschrijving van het actiefbestanddeel dat
ermee werd gefinancierd. Herwaarderingen: Gronden (ook die van de
wegen) en gebouwen worden elk jaar geherwaardeerd (op basis van de
evolutie van de opbrengst van de opcentiemen op de onroerende
voorheffing en de ABEX-index). Naarmate een gemeente die gronden in
1995 hoger heeft gewaardeerd, zal ze elk jaar ook hogere
herwaarderingen genereren. Uiteraard gaat het om zeer fictieve
opbrengsten, zonder invloed op de echte financile toestand van de
gemeente. Overboekingen van lange naar korte termijn: Het deel van
de schulden op meer dan n jaar dat het volgende jaar vervalt, moet
worden overgeboekt naar de schulden op ten hoogste n jaar. Een
gelijkaardige verrichting moet gebeuren voor de vorderingen op meer
dan n jaar. Rechtzettingen: Door de samenhang tussen de budgettaire
en de algemene boekhouding worden aflossingen van leningen (gewone
uitgaven) aanvankelijk bij de kosten geboekt. Dat moet worden
tegengeboekt, want het gaat om een pure balansverrichting
(vermindering van schulden). Opname van het resultaat in de passiva
van de balans: Dit vormt het sluitstuk van de resultaatverwerking:
de kosten en opbrengsten zijn gesaldeerd en op de balans worden
activa gelijk aan passiva. Gemeentefinancin niet-specialisten Locus
4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 17/22
18. 4.2 De begrotingsrekening Na alle voorbereidende
werkzaamheden, komt de begrotingsrekening dus tot stand. Het
document waarin de begrotingsrekening is vervat, lijkt sterk op de
begroting. Dat is logisch, aangezien ze het resultaat vormt van de
uitvoering van de budgettaire boekhouding. 4.2.1 Vorige dienstjaren
en eigen dienstjaar De begrotingsrekening begint, net als de
begroting, met enkele bladzijden vorige dienstjaren. Toch gaat het
niet helemaal om dezelfde inhoud. De paginas vorige dienstjaren
bevatten volgende elementen: Nieuwe kredieten (ontvangsten n
uitgaven) vorige dienstjaren Het gaat om kredieten die werden
ingeschreven in de begroting omdat het overgedragen krediet ontbrak
of niet volstond of omdat er nieuwe zaken zijn opgedoken i.v.m.
vorige dienstjaren (cf. 2.6.2.3). Overgedragen kredieten (enkel
uitgaven!) De vastleggingen die het college het vorige jaar heeft
overgedragen naar het jaar waarop de rekening slaat en waarop in
dat jaar eventueel vastleggingen en aanrekeningen zijn gebeurd (cf.
4.1.1.1). Resultaatverwerking Het gaat om het resultaat van het
jaar vr het jaar waarop de rekening slaat. Eenmaal die rekening
werd vastgesteld door de gemeenteraad, werd het zogenaamde
boekhoudkundig resultaat (zie verder) in de budgettaire boekhouding
ingeschreven als vastgesteld recht indien het positief was en als
een vastlegging en aanrekening indien het negatief was. 4.2.2
Structuur van een pagina uit de begrotingsrekening Structuur van
een uitgavenbladzijde: Artikelnummer Cf. 2.6.2.5. Nr algemene
rekening Cf. 2.6.2.5. Omschrijving Cf. 2.6.2.5. Begrotingskrediet:
Het gaat om het begrotingskrediet, na de laatste budgetwijziging.
Definitieve vastleggingen: De voorlopige vastleggingen verschijnen
niet in de begrotingsrekening, omdat die op het einde van het jaar
toch moeten worden geschrapt of omgezet in een definitieve
vastlegging. De over te dragen vastleggingen (cf. formulier T)
zitten wel in het vermelde bedrag. Niet-gebruikte kredieten: Het
gaat om het verschil tussen het begrotingskrediet en de definitieve
vastleggingen. Kredieten die op het einde van het jaar niet zijn
vastgelegd, verdwijnen nadien definitief. Aanrekeningen: Het totale
bedrag dat op het betrokken krediet werd aangerekend. Over te
dragen kredieten: Het verschil tussen de definitieve vastleggingen
en de aanrekeningen. Opvallend is dat uit de begrotingsrekening
niet blijkt of een bepaalde uitgave effectief is betaald. De
opvolging van de betalingen gebeurt uitsluitend in de algemene
boekhouding. Aan ontvangstenzijde zien we volgende kolommen:
Artikelnummer Cf. 2.6.2.5. Nr algemene rekening Cf. 2.6.2.5.
Omschrijving Cf. 2.6.2.5. Gemeentefinancin niet-specialisten Locus
4.2 2010 - Jan Leroy VVSG - 18/22
19. Begrotingskrediet: Het gaat om het begrotingskrediet, na de
laatste budgetwijziging. Definitief vastgestelde rechten Ook hier
gaat het dus om het bedrag zonder de voorlopig vastgestelde
rechten. De vastgestelde rechten verschijnen hier wel met hun
oorspronkelijk bedrag. Onverhaalbare en oninvorderbare rechten: De
oninbare rechten komen uitsluitend in deze kolom wanneer ze nog
niet gend waren n betrekking hadden op het eigen dienstjaar (anders
is er een uitgavenkrediet nodig). Netto-vastgestelde rechten:
Verschil tussen definitief vastgestelde rechten enerzijds en
oninbare rechten anderzijds. Uit de begrotingsrekening blijkt dus
niet of een ontvangst door de gemeente ook effectief werd gend. De
opvolging van de inning gebeurt integraal in de algemene
boekhouding. 4.2.3 Samenvattende tabellen Ook de begrotingsrekening
bevat een aantal samenvattende tabellen. Ze zijn veel talrijker,
omdat er behalve het onderscheid tussen de gewone en de
buitengewone dienst en tussen de ontvangsten en uitgaven, ook
aparte tabellen bestaan per budgettaire fase van elke economische
groep. 4.2.4 De verschillende resultaten van de budgettaire
boekhouding De budgettaire boekhouding leidt tot een aantal
resultaten, die elk hun eigen berekeningswijze en inhoud hebben. Ze
mogen onder geen beding verward worden. De resultaten bestaan
telkens zowel voor de gewone als voor de buitengewone dienst. De
resultaten van de gewone en buitengewone begrotingen worden nooit
samengeteld. De resultaten zijn: Het begrotingsresultaat Het
begrotingsresultaat vormt het verschil tussen enerzijds de
netto-vastgestelde rechten en anderzijds de vastgelegde uitgaven.
Het algemeen begrotingsresultaat (dat de som vormt van het algemeen
begrotingsresultaat van het vorige jaar en het resultaat van de
begrotingsrekening van het jaar zelf) wordt na de vaststelling van
de begrotingsrekening via een begrotingswijziging als krediet
ingeschreven in de begroting van het lopende jaar. Het vervangt de
raming die voordien in die begroting voorkwam. Die inschrijving mag
er niet toe leiden dat het geraamde algemene begrotingsresultaat
van de lopende begroting negatief wordt, anders moet er worden
ingegrepen. Het boekhoudkundig resultaat Het boekhoudkundig
resultaat vormt het verschil tussen enerzijds de netto-vastgestelde
rechten en anderzijds de aangerekende uitgaven. Het boekhoudkundig
resultaat wordt na de vaststelling van de begrotingsrekening
geboekt in de budgettaire boekhouding van het lopende jaar, nl. als
vastgesteld recht (positief resultaat) of als vastgelegde en
aangerekende uitgave (negatief resultaat). Per definitie is het
boekhoudkundig resultaat steeds groter dan het begrotingsresultaat,
omdat de vastleggingen ook altijd groter zijn dan de aanrekeningen.
Het verschil tussen beide resultaten moet gelijk zijn aan het
totaal van de naar het volgende boekjaar overgedragen kredieten.
4.3 Balans en resultatenrekening Het concept van de algemene
boekhouding is totaal anders dan dat van de budgettaire
boekhouding. Dat geldt ook voor de resultaten die eruit
voortvloeien. De algemene boekhouding levert twee belangrijke
eindstaten af: de balans en de resultatenrekening. 4.3.1 Balans De
balans is een foto van de toestand van het gemeentelijke vermogen
op 31 december van het afgelopen jaar. Ze bevat enerzijds de activa
(of vermogensbestanddelen) en anderzijds de passiva (of
financieringsbronnen). De activa zijn van boven naar onder
gerangschikt volgens stijgende liquiditeit: wat niet of nauwelijks
op korte termijn realiseerbaar is (bv. gronden en gebouwen), staat
bovenaan, wat heel gemakkelijk kan worden omgezet in liquiditeiten,
staat onderaan. De passiva staan in volgorde van stijgende
opeisbaarheid. Gemeentefinancin niet-specialisten Locus 4.2 2010 -
Jan Leroy VVSG - 19/22
20. Aangezien de balans een momentopname op 31 december
weergeeft, moet men opletten met te verregaande conclusies op basis
van alleen maar die cijfers. De toelichting bij de balans (waarin
o.m. de waarderingsregels staan beschreven) kan hierbij voor een
deel soelaas bieden. De eindbalans van het ene jaar vormt
automatisch de beginbalans voor het volgende boekjaar. Na de opname
van het resultaat van de resultatenrekening is de balans per
definitie in evenwicht, dus totaal activa = totaal passiva. 4.3.2
Resultatenrekening De resultatenrekening is het gestructureerde
overzicht van de kosten en opbrengsten die een gemeente tijdens n
jaar heeft gemaakt. Wanneer we de balans als een foto beschouwen,
dan is de resultatenrekening een film over het afgelopen jaar. Alle
kosten en opbrengsten komen er immers in voor. Ook hier horen
enkele bedenkingen. Ten eerste zien we geen verbijzondering volgens
functies (cultuur, politie, milieu, kunstonderwijs, ...) of
kostenplaatsen. Ten tweede zijn de resultaten soms sterk
afhankelijk van eenmalige feiten. Ook bij een onderneming is dat
natuurlijk zo, maar men moet er zich wel bewust van zijn, wil men
tot een goede analyse komen. De resultatenrekening leidt tot
verschillende resultaten: Courant resultaat: Verschil tussen de
courante opbrengsten en de courante kosten. Dit resultaat leunt
nauw aan bij het boekhoudkundig resultaat (gewone dienst) uit de
budgettaire boekhouding, maar is er niet aan gelijk.
Niet-kasresultaat: Verschil tussen niet-kasopbrengsten (bv.
herwaarderingen) en niet-kaskosten (bv. afschrijvingen).
Exploitatieresultaat: De som van het courante resultaat en het
niet-kasresultaat. Uitzonderlijk resultaat: Het verschil tussen de
uitzonderlijke opbrengsten en de uitzonderlijke kosten. Resultaat
van het dienstjaar: De som van het exploitatieresultaat en het
uitzonderlijke resultaat. Het resultaat van het dienstjaar wordt
via de resultaatverwerking overgebracht naar het passief van de
balans en wordt zo een deel van het eigen vermogen. Een nieuw
boekjaar start met een nieuwe resultatenrekening, waarbij alle
kosten- en opbrengstenrekeningen op nul worden gezet. 4.4
Vaststelling van de gemeenterekening door de gemeenteraad Normaal
wordt de rekening vr eind maart door de gemeenteraad behandeld.
Deze zeer krappe termijn halen gemeenten meestal niet. Ter
vergelijking: vennootschappen leggen hun jaarrekening binnen de zes
maand na het einde van het boekjaar voor aan de algemene
vergadering. Externe audit Het gemeentedecreet voert een externe
audit in. Dat betekent dat in de toekomst (de exacte datum is nog
niet bekend) de rekening, opgesteld door de financieel beheerder,
eerst zal worden nagekeken door een externe-auditcommissie. Die zal
in eerste instantie het zogenaamde getrouwe beeld nakijken: stemmen
de gerapporteerde cijfers overeen met de realiteit. De externe
audit zal hierover rapporteren aan de gemeenteraad, alvorens die de
jaarrekening behandelt. Het college bezorgt de gemeenteraadsleden
de documenten i.v.m. de jaarrekening minimum veertien dagen vr de
gemeenteraad. Het gaat daarbij om de begrotingsrekening, de balans,
de resultatenrekening en de toelichting. De stemming in de
gemeenteraad gebeurt over de rekening in haar geheel en/of op vraag
van een raadslid over n of meer artikels apart. De vergadering
waarin de gemeenteraad de gemeentelijke jaarrekening vaststelt, is
openbaar. Gemeentefinancin niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan
Leroy VVSG - 20/22
21. 4.5 Toezicht op de gemeenterekening en goedkeuring De
jaarrekening wordt na de vaststelling door de gemeenteraad naar de
gouverneur gestuurd. Die doet binnen de 300 dagen uitspraak en
keurt de rekening definitief goed. Wanneer de externe audit
operationeel zal zijn, verdwijnt de goedkeuring door de gouverneur
wanneer de externe audit geen opmerkingen heeft gemaakt over de
jaarrekening, of wanneer de gemeenteraad de opmerkingen en
aanbevelingen van de externe audit heeft gevolgd. Doet de
gemeenteraad dat niet, dan moet de gouverneur zich wel nog over de
jaarrekening uitspreken. 4.6 Vergelijkingen in tijd en ruimte
Eenmaal de jaarrekening van een gemeente er ligt, ontstaat
natuurlijk de behoefte te onderzoeken hoe die gemeente in de tijd
en in vergelijking met andere gemeenten is gevolueerd. Een
dergelijke vergelijking kan een nuttige oefening zijn, maar moet
met de nodige omzichtigheid gebeuren. Leveranciers van
cijfermateriaal zijn vooral het Vlaamse Gewest en Dexia. Deze
laatste vergelijkt in het zogenaamde individueel financieel profiel
gemeenten met vergelijkbare besturen (dus niet Antwerpen met
Herstappe), al geeft ze nooit gendividualiseerde financile gegevens
per gemeente aan andere gemeenten. Het Vlaamse Gewest daarentegen
verspreidt de gegevens wel op naam (o.m. ook via het internet).
4.6.1 Vergelijkingen in de tijd Met dergelijke analysen bekijkt men
de gemeentefinancin over de jaren heen, maar: Eenmalige
gebeurtenissen kunnen een belangrijk effect hebben. De toelichting
is hierbij onontbeerlijk. Een voorbeeld van invloedrijke
verschuivingen zijn de doorstortingen van de aanvullende
belastingen aan de gemeenten. De analist moet zeker zijn dat de
gemeente telkens dezelfde methoden gebruikt om de verrichtingen te
boeken. Vooral de afsluiting van de budgettaire boekhouding is
hierbij cruciaal. Wanneer de gemeente op het einde van het jaar nog
zeer veel facturen aanrekent, zal ze ook veel kosten en openstaande
leveranciersschulden in de algemene boekhouding hebben. Rekent ze
daarentegen weinig binnengekomen facturen nog aan, dan ontstaan er
veel minder kosten en kortetermijnschulden. Welke methodiek de
gemeente hier gebruikt is op zich minder belangrijk dan dat het om
een consequente toepassing gaat, zodat de cijfers jaar na jaar
vergelijkbaar zijn. 4.6.2 Vergelijkingen in de ruimte Gemeenten
willen zich ook vergelijken met andere gemeenten. Dat kan alleen
als ze min of meer vergelijkbaar zijn, niet alleen qua aantal
inwoners, maar ook qua socio-economische situatie of het bestaan
van bepaalde instellingen (zwembad, cultureel centrum, ). Ook
andere zaken kunnen een invloed hebben op de gemeentefinancin,
zoals: Sommige gemeenten nemen de politieke beslissing om veel
taken zelf uit te voeren: het onderhoud van de gebouwen, kleine
herstellingen aan de wegen, drukwerk, enz. Andere gemeenten
besteden dit soort zaken liever uit aan derden. Beide werkwijzen
leiden meteen tot een sterk verschillend aandeel van de personeels-
en werkingskosten binnen de gewone uitgaven, misschien zonder dat
er enig verschil is in dienstverlening aan de bevolking. Culturele
infrastructuur zoals een cultureel of sportcentrum wordt door de
gemeente zelf volledig beheerd, of overgedragen aan een zogenaamde
gemeentelijke vzw. Die laatste krijgt dan vaak van de gemeente een
subsidie ter grootte van het begrote exploitatieverlies.
Afhankelijk van de werkwijze zal de gemeente ofwel veel personeels-
en werkingskosten hebben in de eigen begroting, ofwel zullen we een
grote overdracht aan derden zien ontstaan. 4.7 Meer dan een
financile evaluatie? Tot nu toe is de opmaak en de vaststelling van
de gemeentelijke jaarrekening bijna uitsluitend een financile
evaluatie. In de budgettaire boekhouding wordt vooral gekeken in
hoeverre de begrotingsramingen werden gerealiseerd (en of de
kredieten niet werden overschreden), in de algemene boekhouding
komt er wat (van de ondernemingswereld afgekeken) financile analyse
aan te pas. Gemeentefinancin niet-specialisten Locus 4.2 2010 - Jan
Leroy VVSG - 21/22
22. Vele gemeenten komen niet veel verder dan dat. Er zijn in
het verleden ook nauwelijks stappen gezet om ook tot een
inhoudelijke, meer outputgerichte evaluatie te komen met vragen
zoals: wat hebben we met de ingezette middelen gerealiseerd? Werkt
de gemeente efficint met de door de bevolking ter beschikking
gestelde middelen? Werden de beoogde resultaten bereikt
(effectiviteit)? Het ontbreken van een geschikt instrumentarium is
natuurlijk een belangrijke handicap om tot dergelijke analyses te
komen. Het gemeentedecreet gaat wel in die richting: de
doelstellingen van het budget zullen moeten worden gevalueerd. Jan
Leroy 14.1.2010 Gemeentefinancin niet-specialisten Locus 4.2 2010 -
Jan Leroy VVSG - 22/22