1
Radicaal (on)zichtbaar
Verkennend onderzoek naar omvang, kenmerken en oorzaken van mogelijke radicalisering onder
Amsterdamse moslima’s
2
VOORWOORD
Het onderzoek Radicaal (on)zichtbaar is uitgevoerd in opdracht van de Informatie Huishouding van de
Dienst Openbare Orde & Veiligheid van de Gemeente Amsterdam. We zijn onze opdrachtgevers erkentelijk
voor het verstrekken van de opdracht en onze dank gaat uit naar alle betrokkenen bij het onderzoek. In het
bijzonder willen we bedanken:
De externe leden van de begeleidingscommissie: Professor Dr. T. Pels [Verwey Jonker instituut], dr. R. Witte
[IVA, Universiteit van Tilburg] en drs. F. Venecourt [Spirit] voor het kritisch meelezen en de
wetenschappelijke feedback en de heer dr. B. Amjarso voor zijn inspirerende hulp bij het samenstellen van
de vragenlijst.
Onze speciale dank gaat uit naar de twee veldwerkers Z. Madhdroume en N. Ramzi, die ontelbare uren in
dit onderzoek hebben gestopt en zonder wiens vertrouwen en ervaring de doelgroep nooit bereikt had
kunnen worden. Onze dank gaat dan ook uit naar alle respondenten die bereid zijn geweest tijd vrij te
maken voor onze vragen en die ervoor gezorgd hebben dat deze groep vrouwen niet langer onzichtbaar is.
Tot slot hopen we de lezer een nieuwe ervaring mee te kunnen geven die aanvullend is op reeds bestaand
onderzoek op het terrein van radicalisering.
10 juni 2012
Drs. L. Wessels, hoofdonderzoeker, conflictanalysis360
Msc. A. Dijkman, onderzoekscoördinatie, Vizea
3
SAMENVATTING RADICAAL (ON)ZICHTBAAR
Probleemverkenning en behoefte gemeente Amsterdam
Recente signalen geven aan dat er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden over de rollen van vrouwen in
radicale bewegingen. De gemeente Amsterdam geeft onder andere aan dat zij te weinig zicht heeft op
moslima’s die kampen met problemen die hen vatbaar kunnen maken voor radicalisering. Daar komt nog bij
dat deze groep lastig te bereiken is. Hun problematiek is niet duidelijk en uit eerder oriënterend onderzoek
blijkt dat deze groep een tendens vertoont om hun problemen te verinnerlijken. Dat velen hun emotionele,
politieke en identiteitsontwikkeling mogelijk doormaken in een schaamte- en taboecultuur maakt het
onderzoek en het duiden van de problematiek nog lastiger. Voor een compleet beeld van risico's van
radicalisering is een goed beeld van deze groep essentieel. De gemeente is ervan overtuigd dat een
onderzoek naar de omvang en kenmerken van kwetsbare, geïsoleerde en mogelijk radicaliserende
moslima’s helderheid kan verschaffen wat op zijn beurt kan resulteren in een oplossingsgerichte aanpak.
Om een doelgerichte aanpak te verwezenlijken heeft de gemeente Amsterdam belang bij een
onderzoeksteam dat toegang heeft tot deze lastig te benaderen doelgroep zodat op een effectieve manier
het probleem in beeld gebracht kan worden. De Informatie Huishouding (IHH) van de bestuursdienst van de
gemeente Amsterdam heeft daarom Vizea de opdracht verleend om dit onderzoek uit te voeren en daarbij
gebruik te maken van haar specifieke netwerk en contacten.
Doelstellingen
Het Vizea-onderzoek naar radicalisering onder moslima's in Amsterdam heeft vijf doelstellingen:
1. Inzicht krijgen in de relatieve omvang van de groep kwetsbare, geïsoleerde en mogelijk
radicaliserende moslima's in Amsterdam;
2. Inzicht krijgen in de oorzaken die leiden tot de problematiek van kwetsbare, geïsoleerde en
mogelijke radicaliserende moslima's in Amsterdam;
3. Zicht krijgen op veel voorkomende kenmerken van kwetsbare, geïsoleerde mogelijk
radicaliserende moslima's in Amsterdam;
4. Kennis verkrijgen over positieve en negatieve invloeden van buitenaf en de impact
hiervan, zoals het aanbod van radicaal gedachtegoed;
5. Het doen van suggesties en aanbevelingen voor beleid en verder onderzoek.
Aard en methode van het onderzoek
Dit onderzoek is exploratief van aard. Er is weinig specifiek onderzoek naar de rol, positie en het gedrag van
geradicaliseerde moslima's gedaan in Nederland en daarbuiten. Bestaand onderzoek gaat vaak over
radicalisering onder moslims, ongeacht geslacht. Het behandelt vrouwen vaak niet als een groep met
mogelijk aparte eigenschappen wat radicalisering betreft. Dit onderzoek is daarmee vernieuwend en
exploratief en de eerste keer dat de gemeente Amsterdam zo specifiek onderzoek laat doen naar vrouwen
en radicalisering.
Om de beperkte tijd en middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten is er voor gekozen om het onderzoek in te
delen in twee fasen; een kwantitatief gedeelte en een kwalitatief gedeelte. Ten eerste het uitzetten van een
vragenlijst onder 155 dames op basis van een doelgroepprofiel. Voor de vragenlijst is gebruik gemaakt van
vragen uit eerder onderzoek van Van den Bos (2009) en op basis van de studie ‘Salafisme in Nederland’ van
4
Roux et al (2010) Deze vragenlijst is op basis van eigen inzicht en expertise aangepast en aangevuld met
additionele vragen die in de uiteindelijke vragenlijst verwerkt zijn.
In fase twee zijn twaalf geselecteerde dames geïnterviewd met gebruikmaking van een narratief biografisch
interviewmodel. Deze methode, ontwikkeld door de socioloog Schütze, vraagt de respondente om zelf het
verhaal van haar leven te vertellen. Het voordeel hiervan is dat er volgens Schütze door de spontaniteit van
het verhaal zogenaamde 'Zugzwänge' (letterlijk de dwang om een 'zet' te maken, denk aan het schaken) tot
het verdichten en tot het detailleren. Vooral door deze “Zugzwänge” raken mensen ‘verstrikt’ in hun verhaal
en verliezen daarbij de controle over hun verhaal. De verteller wordt meegesleept door zijn eigen verhaal
en produceert op die manier meer en andere informatie, een vollediger beeld over zich zelf dan hij of zij van
plan was. Deze methode leidt daarmee vaker tot een eerlijker en duidelijker beeld van het leven van de
respondent, dan reguliere vraag- en antwoord methodes.
Toegang tot respondenten
Elk onderzoek werkt met 'materiaal', de informatie waar we als onderzoekers toegang toe hebben. Bij dit
onderzoek ligt er een grote uitdaging omdat de informatie over radicalisering en over de rol van vrouwen
daarin niet voor het oprapen ligt en voor ons veelal onzichtbaar is: gedrag van veel moslimvrouwen en zeker
mogelijk radicaliserende moslimvrouwen in het bijzonder, vindt achter de voordeur plaats. Zonder toegang
tot deze vrouwen en relevante netwerken kun je niets zinnigs zeggen over het radicaliseringspotentieel van
moslima's in Amsterdam.
Wat dit onderzoek extra interessant en relevant maakt is de toegang die Vizea heeft tot sterk geïsoleerde
moslima's. Een onderzoek naar niet- geïsoleerde moslima's is minder interessant omdat de meeste
indicatoren dan automatisch wijzen op niet-radicalisering, niet-isolatie of minder kwetsbaarheid. Vizea
heeft deze vrouwen kunnen bereiken en bevragen door eigen ervaring, netwerk en daarbij behorende
toegang tot lezingen van conservatieve prekers en verschillende gesloten fora voor vrouwen (thuis, in de
moskee, in praatgroepen, tijdens islamitische feesten). Dat betekent dat Vizea hiermee een 'biased
steekproef', selecte steekproef doet in positieve zin, dieper de doelgroep in van mogelijk kwetsbare,
geïsoleerde en mogelijk radicaliserende vrouwen.
Omvang kwetsbare, geïsoleerde en mogelijk radicaliserende moslima's
Op basis van dit onderzoek kan niet met zekerheid worden vastgesteld wat het aantal radicale moslima's in
Amsterdam is. Elke poging om een omvang van deze doelgroep te bepalen is moeilijk. Zoals in hoofdstuk 6
Materiaal en Doelgroep is beschreven, levert een algemene schatting op basis van de gegevens van de
Veiligheids- en Diversiteitsmonitor 2010 van de Dienst Onderzoek en Statistiek1 op, dat er in de
leeftijdscategorie 13 tot 30 jaar in Amsterdam maximaal 20.000 moslima's zijn. We gaan uit van deze
leeftijdscategorie omdat uit eerdere onderzoeken blijkt dat in deze leeftijdscategorie het
radicaliseringpotentieel het grootst is. Bij een steekproefmarge van 7 procent, een
betrouwbaarheidspercentage van 90% en een populatie van 20.000 is een steekproef van 138 personen
voldoende om representatief te zijn.2 Met 155 ingevulde vragenlijsten is daarmee aan deze voorwaarde
voldaan. Deze marges gelden echter voor een aselecte steekproef en gezien het feit dat het bij onderzoek
Radicaal (on)zichtbaar om een selecte steekproef gaat, is het extrapoleren van de uitslag naar de gehele
doelgroep van moslima's in Amsterdam in deze context weinigzeggend. De selecte steekproef bestaat
1 Dienst Onderzoek en statistiek: Veiligheids en Diversiteits Monitor, 2010. 2 Steekproefcalculator (www.AllesoverMarktonderzoek.nl)
5
namelijk uit respondenten die voldoen aan een voor dit onderzoek vastgesteld profiel (Zie hoofdstuk 6
Materiaal en doelgroep pagina 37) met factoren die bij kunnen dragen aan het radicaliseringpotentieel.
Ongeveer 1,3 procent (2 dames) van de 155 dames scoort meer dan 3,0 op de factor Directe
geweldslegimatie (tegen 4 procent op exact 3.0). Het percentage dames dat daadwerkelijk aangeeft dat
geweld gebruikt mag (4,2 procent) of moet (2.8 procent) worden om de islam te verdedigen is relatief klein.
Een hoge score op geweldslegitimatie is echter niet voldoende om daadwerkelijk te radicaliseren en tot een
geweldsdaad te komen. De onderzochte dames zijn niet allemaal noodzakelijkerwijs radicaal, maar in
potentie wel het meest ontvankelijk voor radicalisering, gemeten aan de hand van de factor Directe
geweldslegitimatie.
Deze gegevens zijn gebaseerd op de uitslag van het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek. Aan de hand
van het kwalitatieve gedeelte blijken echter dat er meer factoren zijn die een rol kunnen spelen bij
radicalisering van meiden en vrouwen (zie Hoofdstuk Resultaten Interviews pagina 61). Deze factoren zijn
echter niet meegenomen in de vragenlijst omdat deze is gebaseerd op uitkomsten van eerder onderzoek.
Nieuw kwantitatief onderzoek zou moeten uitwijzen in welke mate deze nieuwe aanvullende factoren van
belang zijn bij een eventuele omvangsberekening.
Resultaten en conclusies uit de vragenlijst
Onrechtvaardigheid: Het gevoel van collectieve achterstelling, van onrechtvaardigheid is zeer wijd
verbreid is onder de moslima's in Amsterdam: zij voelen zich als groep gediscrimineerd (61,5%
procent), 72,5% procent is boos over deze discriminatie en een deel voelt zichzelf achtergesteld
(18,1% procent). Er is geen verband tussen deze factor en geweldslegitimatie gevonden.
Dreiging: het gevoel van dat bedreiging wijd verspreid is. Maar liefst 60,5 procent van de moslima’s
vindt dat de islam in Nederland bedreigd wordt. Slecht 11,6 procent vindt dat de islam niet
bedreigd wordt. 14,5 procent van de moslima’s voelt zich persoonlijk onveilig in Amsterdam.
Ideologisch referentiekader: er is sprake van een sterke aanwezigheid van een ideologisch
referentiekader bij de dames. Deze sterke aanwezigheid van inhoudelijk referentiekader staat (met
inachtneming van bovengenoemde beperking) in verband met onrechtvaardigheidsgevoel,
dreigingsgevoel, een lage betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving; iets sterker in verband
met superioriteitsgevoel en in zwak verband met indirecte geweldslegitimatie. Er kon geen verband
bewezen worden met geweldslegitmatie of een lage betrokkenheid bij de samenleving. Er is dus
geen verband aangetoond tussen orthodoxie, een sterke aanwezigheid van een ideologisch kader
en geweldslegitimatie.
Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving: Er is sprake van een grote groep moslima's die zich
niet deel voelt van de Nederlandse samenleving. Ook al kan er geen verband met
geweldslegitimatie gevonden worden, blijft dat wel zorgwekkend. Deze factor houdt namelijk wel
verband met veel andere gemeten factoren. Daarnaast zou dit ook vergeleken kunnen worden met
deze attitudes bij de algemene – niet-moslim - populatie van Amsterdam om er meer relevants over
te kunnen zeggen; voelen zij zich in vergelijking met de niet-moslimpopulatie van dezelfde leeftijds-
en seksegroep meer betrokken bij de Nederlandse samenleving?
6
Legitimiteit Autoriteiten: Er zijn kleine maar belangrijke minderheden met weinig respect en
vertrouwen in de verschillende autoriteiten. Opvallend is de hoge middenscore op veel van de
vragen. Vaak houdt een derde van de respondenten zich op de vlakte en dat duidt niet op een hoge
legitimiteit van autoriteiten. Opvallend genoeg is de hoogste vertrouwensscore tussen alle
autoriteiten voor de politie van Amsterdam voorbehouden. Wat het stadsbestuur betreft houden
de moslima’s zich veel op de vlakte (63,9 procent), maar zijn er meer die het bestuur vertrouwen
dan wantrouwen.
Superioriteitsgevoel: Gevoelens van superioriteit zijn alom aanwezig in de populatie van moslima’s,
maar een lineair verband tussen die gevoelens en geweldslegitimiteit kan niet worden aangetoond.
Wel staat deze factor in verband met andere factoren zoals (dreigingsgevoel-redelijk, ideologisch
referentiekader-goed, een lage legitimiteit van autoriteiten en indirecte geweldslegitimatie).
Geweldslegitimatie: Er is weinig sprake van geweldslegitimatie bij de moslima's. Bij de kleine groep moslima's die geweld wel legitiem vinden en bereid zouden zijn om geweld te gebruiken is er een samenhang gevonden met een lage ervaren legitimiteit van autoriteiten. Het meer kunnen verklaren van gewelddadig gedrag (zonder het noodzakelijkerwijs goed te keuren) houdt geen verband met geweldslegitimatie.
Resultaten uit de narratief biografische interviews
De zeven factoren die gemeten zijn in de vragenlijst komen terug in de interviews. Per factor wordt
de meest opvallende uitkomst besproken:
De meeste dames, een enkeling daargelaten, heeft het gevoel persoonlijk gediscrimineerd te
worden en niet welkom te zijn in Nederland. Dat gevoel correspondeert met het gevoel van de gehele groep
respondenten zoals blijkt uit de SPSS analyse van de vragenlijst. Voor een aantal dames is dat gevoel
dermate sterk dat zij emigratie serieus overwegen. Overigens onderkennen de dames zelf dat emigreren
nog niet zo eenvoudig is.
Bedreiging van de islam en moslims wordt sterk gevoeld door veel dames. Ook al wordt het niet altijd als
zodanig benoemd, de dames lijken het gevoel te hebben gevangen te zitten in een samenleving die hen niet
als moslim accepteert. Het lijkt deze dames echter aan een reëel handelingsperpectief te ontbreken.
Hierdoor wordt het risico steeds groter dat zij met de rug tegen de muur komen te staan. Interventies om
betrokkenheid bij de samenleving te vergroten en maatregelen om de perceptie van de legitimiteit van de
autoriteiten te vergroten (de twee factoren die het dichtst staan bij geweldslegitimatie) lijken daarom
geboden.
Bij alle dames is er sprake van een zeer sterke aanwezigheid van een ideologisch referentiekader. Religie,
zingevingsvragen en praktiseren is voor alle dames zeer belangrijk. Zelfs in het geval dat een respondent in
kwestie, vanuit de eigen optiek gezien, niet of nauwelijks praktiseert, is er wel een groot verlangen dit
alsnog te doen. Er komt uit bestudering van de interviews van de dames geen eenduidige methode, plaats
of religieuze studievorm naar voren die verklaart waarom deze dames vergeleken met de rest van de
populatie relatief intensief praktiserend zijn. Het religieuze referentiekader van meeste dames, is vooral
gericht op kleding en de omgang met mannen. Het religieuze refententiekader lijkt hiermee naast strikt
(dichotoom, want zwart-wit idee of goed en fout) ook vrij beperkt te zijn. Opvallend hierbij is dat de
onderwerpen die besproken worden gaan over de representatie naar de buitenwereld. Zowel op het gebied
7
van kleding als de omgang met mannen gaat het om de representatie naar de sociale omgeving.
Conservatief gedachtegoed in termen van strikte (kleding)voorschriften, kan, naar het lijkt, niet goed
verklaard worden door louter blootstelling aan geschriften en (radicale) medegelovigen. Het lijkt er eerder
op dat veel van deze dames na een moeilijk socialiserinsgproces tot conservatieve interpretaties komen met
religie als coping-mechanism voor (grote) problemen in het leven.
Over de geïnterviewde dames zou voorzichtig gezegd kunnen worden dat zij redelijk betrokken zijn bij de
Nederlandse samenleving. De meesten hebben werk of studeren. Een enkeling is wegens omstandigheden
thuis. Een dame vindt werk echt leuk, maar de meeste dames zien werk als een noodzaak om het hoofd
financieel boven water te houden. Behalve de betrokkenheid bij een aantal religieuze sociale organisaties
(d.m.v. zelf lesgeven) van twee dames, spreekt geen van de andere dames over vrijwilligerswerk. De dames
voelen zich vaak eerst moslim en dan Nederlander. Men identificeert zich niet als allochtoon. De meeste
dames ervaren hun culturele achtergrond, bezien vanuit de islam, als problematisch. Daarnaast hebben ze
het gevoel dat de Nederlandse samenleving niet bij hen betrokken is, dat ze uitgesloten worden en dat er
aan hen extra eisen aan hun gesteld worden die niet gelden voor andere Nederlanders. Verder onderzoek
naar factoren die meespelen bij de gevoelens van betrokkenheid van deze dames bij de Nederlandse
samenleving verdiend aanbeveling.
Het vertrouwen in de autoriteiten in termen van 'De Nederlandse politiek' is laag. 'Den Haag' heeft het
specifiek op moslims gemunt, zo is het gevoel. Over de gemeente en de politie werd niets gezegd. Wel werd
er in enkele gevallen met waardering gesproken over de sociaalpsychologische opvang in de stad, ook al
was dat 'niet genoeg.' De indruk ontstaat dat veel dames de weg naar die instellingen niet weten te vinden
of niet willen vinden. Er wordt soms een voorkeur uitgesproken voor behandeling in een (nog niet of
onvoldoende bestaande) islamitische sociaal-maatschappelijke infrastructuur. Ook op deze factor moet
meer onderzoek gedaan worden.
De dames voelen zich vooral vaak superieur ten aanzien van familie, dan ten opzichte van 'de samenleving'
of de dominante 'andere' cultuur. Ook worden ze vaak heen en weer geslingerd door gevoelens van 'niet
goed genoeg' zijn in het algemeen, voor Allah, het ondergeschikt zijn aan familie, de eigen cultuur of man
aan de ene kant, en de kracht en positie die aan de vroomheid van praktiseren wordt ontleend aan de
andere kant. Het hebben van goed werk, een leidende functie (tijdelijk of anderszins) of een functie in een
religieuze organisatie (bijvoorbeeld een religieuze vereniging) doet de dames zich goed voelen, maar is geen
bron van superioriteitsgevoel. Velen willen vooral met rust gelaten worden in hun geloof. Dit met rust
gelaten willen worden sluit aan bij het model van Van den Bos waarin de sociaalpsychologische gevoelens
en de verschillende attitudes ofwel gecombineerd worden met angst (leidend tot isolatie) of met
kwaadheid (bijdragend tot intenties tot gewelddadig gedrag). Deze dames vertonen een combinatie van
verschillende emoties over hun leven: angst, soms berusting met humor of droefheid, kwaadheid,
onzekerheid, soms onverschilligheid en vaak frustratie.
Geen van de dames spreekt zich uit over geweld of geweldslegitimatie met uitzondering van één
geïnterviewde, die deel uitmaakte van een radicaal-extremistische groep en in dat groepsverband
radicaliseerde en sprak over een grote mate van superioriteitsgevoel bij de groep, het zich isoleren van
familie en samenleving. De structuur van de groep doet denken aan die van een sekte met een hoge mate
van groupthinking (het streven naar harmonie in denken binnen een groep met een intolerantie voor
ideeën van binnen- of buitenaf die die harmonie kunnen verstoren of voor onzekerheid in denken of te
volgen strategie kan veroorzaken). Het is onwaarschijnlijk dat dames die geweld zouden willen gebruiken dit
8
direct zouden willen vertellen. Dit is een exploratief onderzoek en hierop doorvragen zou misschien tot
'dichtklappen' hebben kunnen leiden. Dan zouden ze misschien niet zo openhartig hebben gesproken over
de andere persoonlijke onderwerpen die ter sprake kwamen. Er kwam al zoveel nieuwe informatie naar
boven in de interviews dat het in de afweging van de interviewers niet fatsoenlijk geweest zou zijn zonder
onder psychologische begeleiding diep hierop na te vragen. Dat neemt niet weg dat bij het benaderen van
heftige emoties men ook dichter komt bij die emoties die noodzakelijk zijn voor het zich zetten tot geweld.
Het zou verstandig zijn om deze groep dames in de toekomst verder te bevragen onder welke
omstandigheden ze bereid zouden zijn geweld te gebruiken anders dan de in de vragenlijst algemeen
gegeven reden van 'verdedigen van de islam.'
Nieuwe thema's en factoren uit de interviews
De interviews met deze lastig bereikbare groep heeft een schat aan informatie, nieuwe factoren en thema's
opgeleverd en daarmee nieuwe wegen van onderzoek naar radicalisering mogelijk gemaakt. Deze inzichten
kunnen tot de meting van nieuwe factoren leiden en mogelijk tot aanpassingen in de behandeling van het
probleem van radicalisering en wellicht ook in de omgang door andere publieke actoren.
Er zijn zes thema's geïdentificeerd waaronder verschillende factoren kunnen worden gedefinieerd:
Levensbeschouwelijke Zoektocht; Socialisering (primair en secundair; thuissituatie en sociale omgeving);
Emancipatie, Gender & islam & Cultuur;' Ingrijpende Levensgebeurtenissen;' 'Psychosociale problematiek,'
'Behoefte aan Genegenheid' en 'Stapeling van problematiek.' Als we deze thema's in een duidelijker
verband plaatsen ontstaat een beeld van een proces waarin deze zes thema's interactie met elkaar aangaan.
Het lijkt erop dat deze dames onder enorme psychische druk leven of leefden. De dames zijn vaak
kwetsbaar en emotioneel geïsoleerd en voelen zich aan hun lot overgelaten. Dit resulteert in een hypothese
dat de vrouwen religie niet alleen gebruiken voor algemene zingeving maar ook als het belangrijkste coping
mechanism om houvast te vinden in een (zeer) moeilijke situatie.
Aanbevelingen
Ondersteun de behoefte om vorm te geven aan zingeving: emanciperende werking;
Opvoedingsondersteuning bij problematische gezinssituaties: constructieve communicatie;
Aandacht voor identiteitsontwikkeling en burgerschap: regie op eigen toekomst in Nederland;
Aandacht voor sociale kwetsbaarheid en isolement: risico op verslaving, ronseling jihad en seksueel
geweld;
Verbeter signaleringsvermogen professionals: effect van beeldvorming;
Aansluiting reguliere hulpverlening: expertiseontwikkeling culturele en religieuze dynamiek;
Publiek debat: niet belediging maar delegitimatie van autoriteiten vormt een risico;
Versterking religieuze infrastructuur: veilige religieuze socialisatie.
9
10
INHOUD
VOORWOORD ..................................................................................................................................................... 2
SAMENVATTING RADICAAL (ON)ZICHTBAAR ...................................................................................................... 3
INHOUD ............................................................................................................................................................ 10
1. INLEIDING ..................................................................................................................................................... 15
1.1 Huidige situatie in de gemeente Amsterdam .................................................................................. 15
1.2 Probleemverkenning en behoefte gemeente Amsterdam .............................................................. 16
1.3 Aanpak Vizea ................................................................................................................................... 16
1.4 Doelstellingen .................................................................................................................................. 16
2. MODELLEN EN DEFINITIES ............................................................................................................................ 17
2.1 Vijf fasenmodel: Moghhadam en Meertens ................................................................................... 17
2.1.1 Niet-lineair .......................................................................................................................... 17
2.1.2 Vijf verdiepingen ................................................................................................................ 17
2.3 Centrale definities: 'Radicaal' – Islamitisch Radicalisme en (Gewelddadig) Islamitisch Extremisme18
2.3.1 Verschil tussen orthodox en radicaal/extremist ................................................................. 18
2.3.2 'Radicaal' is nog niet problematisch ................................................................................... 19
2.4 Verschil tussen Islamitisch Radicalisme en Islamitisch Extremisme ................................................ 19
2.4.1 Deze twee definities corresponderen met de brede aanpak van de gemeente Amsterdam20
3. HET VIZEA-ONDERZOEK EN DE SOCIAAL PSYCHOLOGISCHE BENADERING .................................................. 21
3.1 Eerder radicaliseringsonderzoek ..................................................................................................... 21
3.2 Sociaalpsychologische invalshoek ................................................................................................... 22
3.3 Radicaliseringsproces (Van den Bos 2009): Sociaalpsychologische factoren en attitudes .............. 23
3.3.1 Verklaring Van den Bos model............................................................................................ 23
3.4 Sociaalpsychologische Factoren: Onrechtvaardigheidsgevoel, Onzekerheidsgevoel en Groepsdreiging
............................................................................................................................................................... 24
3.4.1 Onrechtvaardigheidsgevoel ................................................................................................ 24
3.4.2 Onzekerheidsgevoel ........................................................................................................... 25
3.4.3 Groepsdreiging ................................................................................................................... 25
3.5 Attitude Factoren ............................................................................................................................. 26
3.5.1 Inhoudelijk gedachtegoed .................................................................................................. 26
3.5.2 Legitimiteit van de Nederlandse autoriteiten .................................................................... 26
11
3.5.3 Wij-Zij denken ..................................................................................................................... 26
3.5.4 Superioriteitsgevoelens ...................................................................................................... 27
3.5.5 Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving ................................................................ 27
3.5.6 Attitude ten aanzien van radicaal en terroristisch gedrag ................................................. 27
3.6 Belangrijke Uitkomsten van Van den Bos' Onderzoek ..................................................................... 27
3.7 Theoretische Opzet Vizea Studie ..................................................................................................... 28
3.7.1 Genderperspectief en onzekerheid .................................................................................... 28
3.7.2 Socialisatie .......................................................................................................................... 28
3.7.3 Definities ............................................................................................................................ 29
3.7.4 Vizea zeven factoren van Van den Bos aangepast .............................................................. 29
3.7.4 Grafiek Radicaliseringsproces volgens Vizea ...................................................................... 29
3.8 Visualisering radicaliseringsproces volgens Vizea: .......................................................................... 30
3.9 Begripsbepaling voor deze studie .................................................................................................... 30
3.10 Definities en theoretische aanpassingen op Van den Bos van de zeven factoren volgens Vizea .. 31
3.11 Sociaalpsychologische factoren ..................................................................................................... 31
3.11.1 Factor 1 ervaren en waargenomen (politieke en sociale) onrechtvaardigheid ................ 31
3.11.2 Factor 2 bedreiging ........................................................................................................... 31
3.12 Attitudes ........................................................................................................................................ 31
3.12.1 Factor 3 ideologisch referentiekader (+methode van interpretatie) ................................ 31
3.12.1.1 Ideologisch referentiekader ................................................................................ 31
3.12.1.2 Methode van Interpretatie .................................................................................. 32
3.12.2 Factor 5 betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving ................................................ 32
3.12.3 Factor 6 legitimiteit van autoriteiten: .............................................................................. 32
3.12.4 Factor 7 superioriteitsgevoel ............................................................................................ 32
3.12.5 Factor 8 legitimering van geweld ..................................................................................... 33
5. EXPLORATIEVE METHODE ............................................................................................................................. 34
5.1 Aard van het onderzoek .................................................................................................................. 34
5.2 Fase 1: Vragenlijsten ........................................................................................................................ 34
5.3 Fase 2: Interviews ............................................................................................................................ 35
5.3.1 Selectie voor interviews ..................................................................................................... 35
5.3.2 Narratief biografisch interviewmodel ................................................................................ 35
5.3.3 Vragen naar gender, socialisatie en methode van interpretatie ........................................ 35
12
6.MATERIAAL EN DOELGROEP .......................................................................................................................... 37
6.1 Toegang tot respondenten .............................................................................................................. 37
6.2 Doelstelling 1: omvang .................................................................................................................... 37
6.3 Sociaal wenselijke antwoorden en selectie van respondenten ....................................................... 38
7. RESULTATEN VRAGENLIJST ............................................................................................................................ 39
7.1 Vragenlijst analyse met SPSS ........................................................................................................... 39
7.2 Algemene demografische kenmerken ............................................................................................. 39
7.2.1 Verdeling van respondenten over de stad ......................................................................... 39
7.2.2 Huwelijkse staat ................................................................................................................. 40
7.2.3 Thuis/Uitwonend ................................................................................................................ 40
7.2.4 Opleiding ............................................................................................................................ 40
7.2.5 Werk ................................................................................................................................... 40
7.2.6 Etnische verdeling .............................................................................................................. 40
7.2.7 Gemiddelden van alle factoren op een rijtje ...................................................................... 40
7.3 De Sociaalpsychologische Factoren: Onrechtvaardigheid, Bedreiging ............................................ 42
7.3.1 Factor 1: Onrechtvaardigheid ............................................................................................. 42
7.3.2 Factor 2: Bedreiging............................................................................................................ 44
7.4 Attitude Factoren ............................................................................................................................. 46
7.4.1 Factor 3: Ideologisch Referentiekader en Methode van Interpretatie ............................... 46
7.4.2 Factor 4: betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving ................................................. 48
7.4.3 Factor 5: Legitimiteit Autoriteiten ...................................................................................... 50
7.4.4 Factor 6: Superioriteitsgevoel ............................................................................................ 53
7.4.5 Factor 7 Geweldslegitimatie ............................................................................................... 55
7.5 Conclusie factoren ........................................................................................................................... 58
8. RESULTATEN INTERVIEWS ............................................................................................................................. 61
8.1 Selectie voor interviews .................................................................................................................. 61
8.2 Analysemethode en Stappen .......................................................................................................... 61
8.3 De zeven factoren in de interviews ................................................................................................. 61
8.3.1 Onrechtvaardigheid ............................................................................................................ 61
8.3.2 Bedreiging........................................................................................................................... 63
8.3.3 Ideologisch kader/methode van interpretatie ................................................................... 65
8.3.4 Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving ................................................................ 67
8.3.5 Legitimiteit van autoriteiten ............................................................................................... 68
13
8.3.6 Superioriteitsgevoel ........................................................................................................... 69
8.3.7 Geweldslegitimering........................................................................................................... 69
8.4 Nieuwe factoren en andere inzichten ............................................................................................. 70
8.5 Levensbeschouwelijke zoektocht .................................................................................................... 70
8.6 Socialisatie ....................................................................................................................................... 76
8.6.1 Problematische thuissituatie .............................................................................................. 76
8.6.2 Problematische sociale omgeving ...................................................................................... 78
8.7 Emancipatie, Gender & Islam en Cultuur ........................................................................................ 79
8.8 Ingrijpende levensgebeurtenis ........................................................................................................ 80
8.9 Psychosociale problematiek ............................................................................................................ 85
8.10 Gebrek aan genegenheid. .............................................................................................................. 86
8. 11 Stapeling van problematiek .......................................................................................................... 90
8.11.1 De problemen van de dames verkort weergegeven ........................................................ 91
8.12 Conclusie interviews ...................................................................................................................... 92
8.12.1 Methodisch model: meerwaarde van het narratief biografische interview .................... 92
8.12.2 Theoretisch model ............................................................................................................ 93
8.12.3 Conclusies over de zeven factoren in de interviews ........................................................ 93
8.12.4 Nieuwe thema's en factoren ............................................................................................ 95
8.12.4. 1 Zingeving ............................................................................................................ 95
8.12.4.2 Socialisering ........................................................................................................ 96
8.12.4.3 Ingrijpende levensgebeurtenissen ...................................................................... 96
8.12.4.4 Psychosociale problematiek ................................................................................ 96
8.12.4.5 Genegenheid ....................................................................................................... 96
8.12.4.6 Stapeling .............................................................................................................. 97
8.12.5 Sociaalpedagogische factoren en het sociaalpsychologische model ............................... 97
8.12.5.1 Verschillen tussen mannen en vrouwen ............................................................. 97
8.12.6 Oplossingen vanuit de interviews .................................................................................... 98
8.12.7 Omvang kwetsbare, geïsoleerde en mogelijk radicaliserende moslima's ........................ 99
9. CONCLUSIES & AANBEVELINGEN ................................................................................................................ 100
9.1 Ondersteun de behoefte om vorm te geven aan zingeving: emanciperende werking ................. 100
9.2 Opvoedingsondersteuning bij problematische gezinssituaties: constructieve communicatie ..... 101
9.3 Aandacht voor identiteitsontwikkeling en burgerschap: regie op eigen toekomst in Nederland . 101
9.4 Aandacht voor sociale kwetsbaarheid en isolement: o.a. risico op verslaving, ronseling jihad en
seksueel geweld................................................................................................................................... 102
14
9.5 Verbeter signaleringsvermogen professionals: effect van beeldvorming ..................................... 103
9.6 Aansluiting reguliere hulpverlening: expertiseontwikkeling culturele en religieuze dynamiek .... 103
9.7 Publiek debat: niet belediging maar delegitimatie van autoriteiten vormt een risico.................. 104
9.8 Versterking religieuze infrastructuur: veilige religieuze socialisatie .............................................. 104
9.9 Radicaliseringweegschaal .............................................................................................................. 106
Geraadpleegde Literatuur............................................................................................................................... 107
Bijlagen ........................................................................................................................................................... 109
Bijlage 1: Werkwijze veldwerkers ........................................................................................................ 109
Bijlage 2 Religieuze kaart: Overzicht organisaties waar de vragenlijst afgenomen is ......................... 111
Bijlage 3: Gebruikte vragen en Correlaties .......................................................................................... 114
Bijlage 4A Vragenlijst & 4B Herkomst van de vragen .......................................................................... 119
Bijlage 5: Narratief-biografisch interviewprotocol .............................................................................. 137
Bijlage 6 Narratief biografisch interview respondent 1 ....................................................................... 140
Bijlage 7 Narratief biografisch interview respondent 2 ....................................................................... 157
Bijlage 8 Leden van de begeleidingscommissie ................................................................................... 173
15
1. INLEIDING
De gemeente Amsterdam wil een onderzoek doen naar de mogelijke radicalisering onder moslima’s. Al
eerder heeft zij zich met de vragen van radicalisering onder jongere moslims bezig gehouden en daar
rapporten over geschreven. Sinds 2004 investeert de gemeente Amsterdam in preventie en aanpak van
radicalisering. In 2007 heeft de gemeente haar actieplan ‘Amsterdam tegen radicalisering’ gepresenteerd.3
Daarin wordt beschreven dat de investering op drie niveaus plaatsvindt, te weten: (1) De voedingsbodem
voor radicalisering verminderen door sociaal vertrouwen en wederzijdse tolerantie en acceptatie onder
Amsterdammers te bevorderen, (2) Vatbare groepen, zoals jongeren die worstelen met hun identiteit en
hun plaats in de samenleving, weerbaar maken tegen negatieve invloeden en radicaal gedachtegoed.
3) Personen die een proces van radicalisering doormaken, actief begeleiden om het radicaliseringsproces te
keren en hen weer op een positieve manier aan de samenleving te binden.
Het is van groot belang vatbare groepen, zoals jongeren die worstelen met hun identiteit en hun plaats in
de samenleving, in een vroegtijdig stadium weerbaar te maken tegen negatieve invloeden en radicaal
gedachtegoed. Ook is het zaak personen die een proces van radicalisering doormaken, actief te begeleiden
om het radicaliseringsproces te keren en hen weer op een positieve manier aan de samenleving te binden.
Deze aanpak richt zich op alle vormen van radicalisering: van linksradicalisering, rechtsradicalisering,
dierenrechtenactivisme tot en met moslimradicalisering. Het streven van deze aanpak is om de reële risico’s
van maatschappelijke onrust in de stad als gevolg van radicale uitingen en gedrag van individuen en
groepen te verkleinen en te minimaliseren.
Op dit moment ligt de focus op de aanpak van moslimradicalisering omdat meldingen in Amsterdam nu
vooral gaan over deze vorm van radicalisering. In 2006 presenteerde IMES, het Instituut voor Migratie en
Etnische Studies van de Universiteit van Amsterdam, in opdracht van het College van B&W het
onderzoeksrapport Processen van radicalisering; waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal
worden.4 In dit onderzoek werden aanbevelingen gedaan om moslimradicalisering een halt toe te roepen.
De belangrijkste aanbevelingen zijn:
Het vergroten van maatschappelijk vertrouwen;
Het vergroten van politiek vertrouwen;
Het vergroten van religieuze weerbaarheid.
1.1 Huidige situatie in de gemeente Amsterdam
Gedurende dit onderzoek heeft een heroriëntatie van het Amsterdamse radicaliseringsbeleid plaats
gevonden. Hierin is de aanpak van radicalisering en polarisatie aangepast aan de huidige dreiging en wordt
effectiever en efficiënter gewerkt. De aanpak focust zich op daadwerkelijk geconstateerde risico's (groepen,
individuen die radicaliseren en polariseren) met als doel om problemen vroegtijdig te signaleren, te de-
radicaliseren en te de-escaleren. Netwerk- en expertiseopbouw zijn daarvoor randvoorwaarden. De
belangrijkste activiteiten zijn: Het meld- en adviespunt, een pilotproject om organisaties zelf te leren om
casussen af te handelen, opzetten van een pool met professionals op het gebied van de-radicalisering,
doorontwikkeling van het draaiboek Vrede, onderzoek naar handelingsperspectieven om de risico’s van
3 Gemeente Amsterdam: PAS, IHH en COT (Marco Zannoni) 2007 4 Slootman en Tillie, 2006.
16
single-issue bewegingen aan te pakken, en de uitvoering van interventies bij risicosituaties.
1.2 Probleemverkenning en behoefte gemeente Amsterdam
Recente signalen geven aan dat er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden over de rollen van vrouwen in
radicale bewegingen. De gemeente Amsterdam geeft onder andere aan dat zij te weinig zicht heeft op
moslima’s die kampen met problemen die hen vatbaar kunnen maken voor radicalisering. Daar komt nog bij
dat deze groep lastig te bereiken is. Hun problematiek is niet duidelijk en uit eerder oriënterend onderzoek
blijkt dat deze groep een tendens vertoont om hun problemen te verinnerlijken. Dat velen hun emotionele,
politieke en identiteitsontwikkeling mogelijk doormaken in een schaamte- en taboecultuur maakt het
onderzoek en het duiden van de problematiek nog lastiger. Voor een compleet beeld van risico's van
radicalisering is een goed beeld van deze groep essentieel. De gemeente is ervan overtuigd dat een
onderzoek naar de omvang en kenmerken van kwetsbare, geïsoleerde en mogelijk radicaliserende
moslima’s helderheid kan verschaffen wat op zijn beurt kan resulteren in een oplossingsgerichte aanpak.
Om een doelgerichte aanpak te verwezenlijken heeft de gemeente Amsterdam belang bij een
onderzoeksteam dat toegang heeft tot deze lastig te benaderen doelgroep zodat op een effectieve manier
het probleem in beeld gebracht kan worden
1.3 Aanpak Vizea
Vizea is een adviesbureau dat zich specialiseert in beleid, coaching en onderzoek en ondersteunt overheden
en maatschappelijke organisaties bij het oplossen van complexe sociale en culturele vraagstukken. Vizea
doet een onderzoek in opdracht van de gemeente betreffende de omvang en kenmerken van kwetsbare,
geïsoleerde en mogelijk radicaliserende moslima’s. Deze doelgroep is eerder deels in kaart gebracht door de
IHH. Hieruit bleek dat moslima’s tijdens hun zoektocht naar eigen identiteit regelmatig worstelden met hun
ontwikkelingsproces in de Nederlandse maatschappij. Daarnaast valt op dat zij in deze worsteling nogal
eens alleen staan waardoor de doelgroep moeilijk te bereiken is. De gemeente Amsterdam heeft
aangegeven bovengenoemde aanknopingspunten graag in kaart te willen brengen door middel van dit
onderzoek zodat een aanpak erop gericht kan wordende betreffende moslima’s weer op een positieve
manier bij de samenleving te betrekken. Vizea gebruikt bij dit onderzoek een sociaalpsychologische
benadering en voert het onderzoek in twee fases uit door middel van een vragenlijst (fase 1) en interviews
(fase 2) zoals later in dit document nader wordt uitgezet. Vizea beschikt over een groot netwerk en
contacten met sleutelfiguren binnen de diverse islamitische gemeenschappen waardoor het mogelijk is om
de doelgroep van het onderzoek te kunnen bereiken.
1.4 Doelstellingen
Het Vizea-onderzoek naar radicalisering onder moslima's in Amsterdam wil onderzoeken hoe groot het
radicaliseringspotentieel bij deze groep is en heeft daarom vijf doelstellingen:
1. Inzicht krijgen in de relatieve omvang van de groep kwetsbare, geïsoleerde en mogelijk
radicaliserende moslima's in Amsterdam;
2. Inzicht krijgen in de oorzaken die leiden tot de problematiek van kwetsbare, geïsoleerde en
mogelijke radicaliserende moslima's in Amsterdam;
3. Zicht krijgen op veel voorkomende kenmerken van kwetsbare, geïsoleerde mogelijk
radicaliserende moslima's in Amsterdam;
4. Kennis verkrijgen over positieve en negatieve invloeden van buitenaf en de impact
hiervan, zoals het aanbod van radicaal gedachtegoed;
5. Het doen van suggesties en aanbevelingen voor beleid en verder onderzoek.
17
2. MODELLEN EN DEFINITIES In deze studie zullen we ons primair bedienen van een sociaalpsychologische benadering van radicalisering
met het gebruik van factoren van radicalisering (als indicatoren en kenmerken) in plaats van een zogeheten
stappen- of fasen model. Hierbij laten we ons leiden door een eerdere studie van Van den Bos, Loseman en
Doosje (hierna aangeduide als 'Van den Bos'). Maar voordat we onze keuze voor deze benadering toelichten
en uitleggen in hoofdstuk drie, is het belangrijk om deze stappen modellen te bespreken om een beeld te
scheppen van mogelijke factoren binnen een radicaliseringsproces. Ook bieden deze modellen goede
aanknopingspunten voor het vaststellen van de centrale definities van radicalisering. In dit hoofdstuk
bespreken we daarom het vijf fasen model van Mogghadam, de 'ontwikkelingsstadia' van radicalisme van
Buijs en daarna de centrale definities van radicalisering (islamitisch radicalisme en islamitisch extremisme)
voor het onderzoek.
2.1 Vijf fasenmodel: Moghhadam en Meertens
Een veelgebruikt model om radicalisering te duiden is het 5-verdiepingenmodel (ook wel traptredemodel)
van Fathali Moghhadam. Omdat dit model heel gangbaar is, wordt het hier besproken in de vorm van de
sociaalpsychologische interpretatie van Roel Meertens.
2.1.1 Niet-lineair
Het is belangrijk te vermelden dat uit onderzoek niet blijkt dat jongeren die uiteindelijk terrorisme plegen,
netjes al deze vijf stappen van één tot en met vijf doorlopen. Het radicaliseringsproces verloopt soms heel
snel en niet lineair. Omdat niet elke 'verdieping' netjes aan één indicator verbonden is, is het ook niet
eenvoudig om dit model als theoretisch werkmodel te gebruiken. De uiteindelijke weg die iemand aflegt
naar radicalisering is dynamischer dan dit relatief statische model. Wel biedt het model een beeld van
radicalisering dat visueel aantrekkelijk is en verschillende factoren duidelijk introduceert.
2.1.2 Vijf verdiepingen
In 2007 presenteert Roel Meertens een sociaalpsychologisch fasemodel geïnspireerd op dit vijf
verdiepingen model van Moghaddam. Het geeft een los verband aan tussen sommige van de indicatoren
die we gebruiken zoals onrechtvaardigheidsgevoel, onzekerheidsgevoel, superioriteitsgevoel en het
fasenmodel. 5
“Op de begane grond leven in Nederland enige duizenden moslims die op allerlei gebied onrecht ervaren, die
zich achtergesteld voelen in vergelijking met anderen en daar kwaad over zijn. Bovendien zijn zij onzeker over
hun positie in de maatschappij. Een aantal van hen klimt naar de eerste verdieping in de hoop op meer
gerechtigdheid, op middelen om hun situatie te verbeteren en op een positieve persoonlijke en sociale
identiteit. Zij doen dit door hard te werken, goed te studeren en door aansluiting te vinden met de
Nederlandse samenleving. Zij die niet slagen gaan vol wrok naar de tweede verdieping. Daar lopen zij de kans
om beïnvloed te worden door rekruteurs of leidersfiguren van allerlei signatuur, die oorzaken aanwijzen van
hun woede en onzekerheid, veelal de westerse wereld in het algemeen en de Verenigde Staten in het
bijzonder; vijanden die uiteindelijk met fysiek geweld moeten worden verslagen. De meeste bezoekers van de
tweede verdieping zullen deze opvattingen van de hand wijzen. Een aantal zal zich er door aangesproken
voelen en doorlopen naar de derde verdieping. Eenmaal daar aangekomen treden zij sekten binnen of vormen
er zelf een, waarin – in een notendop – het volgende gebeurt. Hun geestelijk leiders betogen dat zij als groep
oneindig veel beter zijn dan de buitenwereld. Hierin gaan de leden steeds meer geloven en dat geeft hun een
5 Moghaddam, F. M. & Marsella, A. J. (Eds.). Understanding terrorism: Psychological roots, consequences, and interventions. Washington, DC: American Psychological Association, 2004.
18
nieuwe uiterst positieve sociale identiteit. De macht van de leiders over de nieuwe leden wordt voortdurend
sterker en de volgelingen gaan steeds meer op in de groep. Zij overtuigen elkaar steeds opnieuw van hun gelijk
en zij geven zelfs hun baan of studie op om zich volledig te kunnen wijden aan hun nieuwe missie. Contacten
met collega’s, vrienden of familie worden steeds minder, of zelfs geheel verbroken. Dit leidt er weer toe dat de
binding aan de groep steeds sterker wordt. Twijfel aan de juistheid van de doelen van de groep of aan de
waarde van de groep leidt tot grote spanning en wordt zoveel mogelijk onderdrukt. Hoe langer de
groepsleden met elkaar omgaan en hoe meer zij zich van de buitenwereld afzonderen, des te sterker is de druk
om elkaars opvattingen over te nemen, om te conformeren. De meningen worden radicaler en de bereidheid
tot het nemen van risico’s wordt groter. Dit leidt tot extreme beslissingsprocessen waarin afwijkende
meningen worden veroordeeld. Deze spiraal van elkaar steeds versterkende krachten leidt naar de vierde
verdieping. Eenmaal daar aangekomen is het radicaliseringsproces vrijwel onomkeerbaar. Er resteert slechts
op de vijfde verdieping een terroristische aanslag als het ultieme doel van het leven.”6
2.2 Ontwikkelingsstadia van radicalisme
Buijs, Demant en Hamdy stellen in 'Strijders van eigen bodem: Radicale en democratische moslims' dat er
drie algemene ontwikkelingsstadia van radicalisme zijn die onderscheiden kunnen worden. Zij zijn meer
gefocust op vertrouwen en legitimiteit van autoriteiten als centrale thema’s:
“De eerste fase is die van een vertrouwensbreuk, waarin het vertrouwen in de bestaande overheid sterk
uitgehold wordt en er een conflict ontstaat tussen een groep of beweging en specifieke machthebbers over
een specifiek beleid. Er is dan nog geen sprake van een ideologische breuk, maar wel van wantrouwen ten
aanzien van het establishment. In een volgend stadium wordt niet meer het beleid, maar de legitimiteit van
het politieke systeem zelf ter discussie gesteld; er is dan een legitimiteitsconflict. De oppositie ontwikkeld een
alternatief ideologisch en cultureel systeem, dat het heersende regime en zijn sociale normen in diskrediet
brengt ten gunste van betere. In het laatste stadium, dat van de legitimiteitscrisis, wordt de kritiek op de
maatschappij uitgebreid naar de personen die er mee verbonden zijn. Die personen worden ontmenselijkt en
de oppositionele radicalen beginnen zichzelf te beschouwen als de strijders van het licht die de duisternis
bestrijden.”
De sociaalpsychologische factoren en attitude factoren zoals beschreven in Van den Bos zullen in deze
studie niet direct gecombineerd worden met het fasemodel van Moghhadam en Meertens en de
ontwikkelingsstadia zoals beschreven door Buijs, Demant en Hamdy (2006). Daarvoor bieden die fases en
stadia te weinig aanknopingspunten. Wel kunnen ze ons helpen om een onderscheid te maken tussen
radicalisering en problematische radicalisering hieronder.
2.3 Centrale definities: 'Radicaal' – Islamitisch Radicalisme en (Gewelddadig) Islamitisch
Extremisme
Voordat we ons eigen model presenteren op basis van Van den Bos, is het belangrijk om duidelijke definities
te geven van wat wel of niet problematische radicalisering is.
2.3.1 Verschil tussen orthodox en radicaal/extremist Er is een verschil tussen iemand die praktiserend is, orthodox (rechtzinnig in de leer7) en een islamitisch
radicaal of islamitisch extremist. Het is belangrijk om deze drie vormen niet op één hoop te gooien. Zo kan
6 Meertens. pp. 35, 36. 7 H. Moors en M. Jacobs definiëren Orthodoxie als het “[vasthouden] aan beginselen die vast staan, die een waarheidsclaim inhouden en die met historische autoriteitsargumenten (tradities) zijn omkleed.(..) Orthodoxie bevat per definitie een boodschap en het argument dat die boodschap stevig wortelt in het verleden.” Moors, H en Jacobs, M. Aan de hand van de imam, integratie en participatie van orthodoxe moslims in Tilburg-Noord, IVA beleidsonderzoek en Advies, Tilburg.
19
iemand erg orthodox zijn, zonder radicaal te zijn. En zo hoeft een radicaal of extremist niet per se ook
orthodox in de leer te zijn. Dat kan doordat de islamitisch radicaal of islamitische extremist selectief ‘shopt’
in het geloof. Hij kan door andere moslims als niet orthodox of traditiegetrouw worden gezien.
2.3.2 'Radicaal' is nog niet problematisch Bij de bestrijding van radicalisering moeten we niet alle vrouwen die een afwijkende of radicale mening
hebben (veel jongeren hebben in hun jeugd afwijkende of door andere als radicaal bestempelde
opvattingen) wegzetten als problematische radicalen. Volgens Marion van San et al in 'Idealen op drift' 8 is
dat ‘wegzetten' een manier van de gevestigde politiek om iedereen die vijandig staat tegen de gevestigde
politiek buitenspel te zetten. De vrijheid van gedachten en vrijheid van meningsuiting is echter een
belangrijk onderdeel van onze democratie. We moeten ervoor waken in naam van terrorismebestrijding
mensen, de mond te snoeren. De samenleving kan zich, door mensen als 'radicalen' weg te zetten, ontslaan
van de plicht open te staan voor de dialoog over problemen die deze groep misschien aankaart. Zo kunnen
milieuactivisten, linkse anti-discriminatieplatforms, rechtse protestgroeperingen en mensen die protesteren
tegen het Nederlands buitenlandbeleid problemen aankaarten of onderliggende behoeften representeren
die wel legitiem zijn. Een goed voorbeeld is Greenpeace. Deze organisatie overtreedt bij tijd en wijle de wet
(zonder geweld tegen personen). Maar dit betekent niet dat er geen milieuproblematiek is die belangrijk is
om onder de aandacht te brengen, zo erkennen inmiddels veel Nederlanders. Naast mogelijkheden tot
constructieve dialoog snijden we onszelf af van 'early warning' signalen en mogelijkheden tot interventie
door niet in dialoog te gaan met deze groepen. Tenslotte weten we uit de geschiedenis dat veel groepen die
voor onrecht zijn opgekomen eerst werden weggezet als radicalen. De 'prijs' die deze 'radicalen' moeten
betalen in onze democratie is echter wel dat zij het geweldsmonopolie van de staat respecteren. Daarom
ligt de grens van problematische radicalisering ook juist daar zoals we hieronder zullen toelichten, bij
islamitisch extremisme, waar gebruik van geweld wordt gelegitimeerd.
2.4 Verschil tussen Islamitisch Radicalisme en Islamitisch Extremisme
Hierboven hebben we radicalen feitelijk gedefinieerd als mensen met (sterk) afwijkende politieke ideeën en
als een term die in de samenleving gebruikt kan worden om mensen een negatief stempel op te drukken.
Dit zijn echter wel jongeren waarmee we in dialoog moeten blijven over hun ideeën en opvattingen zonder
hen uit te sluiten. Het zijn immers democratische burgers zolang zij met vreedzame middelen deelnemen
aan het politieke proces.
In Processen van Radicalisering9 geven Slootman en Tillie definities van problematische radicalisering met
hun definitie van islamitisch radicalisme en islamitisch extremisme. Een islamitische radicaal, zo is de
veronderstelling, is sterker vatbaar voor gedachtegoed dat aanzet tot geweld dan een gewone gelovige die
praktiserend is of orthodox. Dit omdat er sprake is van een veel duidelijker en samenhangende gevoelens
en visies bij ‘niet-radicale’ gelovigen. In deze studie zullen we de volgende definitie gebruiken voor
islamitisch radicalisme en islamitisch extremisme aan de hand van de kenmerken zoals door Slootman en
Tillie hieronder beschreven.
Overtuigingen die islamitisch radicalisme kenmerken:
1. De islam ligt onder vuur en wordt bedreigd;
2. Burgerlijke machthebbers hebben bijgedragen aan deze dreiging/marginalisering en moetendaarom
8 Van San et al, 2010. De argumentatie van deze alinea is geïnspireerd op eenzelfde argumentatie in dit boek. 9 Processen van Radicalisering, Slootman en Tillie, 2006, p. 19.
20
gewantrouwd worden; verzet tegen hen is gerechtvaardigd;
3. Religieuze gezagsdragers berusten in deze situatie en plegen daarom verraad aan het geloof;
4. De grondslagen van het geloof moeten worden hersteld door een terugkeer naar de echte
religieuze normen en waarden en door een letterlijke interpretatie van de koran;
5. De eigen religie is superieur en zou de grondslag moeten vormen voor de samenleving en de
leidraad moeten zijn voor de politiek;
6. De ware gelovige moet een actieve rol spelen bij het verwezenlijken van deze samenleving, wat
gezien wordt als een urgente zaak.
Overtuigingen die islamitisch extremisme kenmerken:
1. Het verwezenlijken van de ideale, goddelijke, samenleving is het hoogste doel (utopisme);
2. Het nastreven hiervan is een plicht voor elke gelovige, wat alle middelen heiligt, inclusief geweld;
3. Tegenstellingen worden verabsoluteerd en de vijand wordt gedemoniseerd, doordat de activisten
zichzelf zien als de strijders van het goede die het kwaad bestrijden.
We maken in deze studie een keuze om een onderscheid te maken tussen niet-radicale gelovigen,
waaronder orthodoxe gelovigen, en de aanhangers van islamitisch radicalisme (‘radicalen’) en islamitisch
extremisme (‘extremisten’). Die laatste groep wordt gekenmerkt door legitimering en gebruik van geweld,
zoals gedefinieerd door Slootman en Tillie. Naarmate een individu meer naar islamitisch radicalisme en
islamitisch extremisme neigt, neemt de noodzaak tot interventie toe. 10
Dit onderscheid tussen de reguliere vorm van het praktiseren en orthodoxie aan de ene kant en islamitisch
radicalisme en islamitisch extremisme aan de andere kant sluit ook aan bij de derde tot en met vijfde
verdieping van het fasemodel van Meertens en Moghhadam (aansluiting bij sekten die geweld als oplossing
zien voor het bestrijden van onrecht) en de legitimiteitscrisis (demonisering van de vijand en bestrijding van
de 'duisternis' als 'strijder van het licht') van het model van Buijs, Demant & Hamdy. Wanneer wij in deze
studie de termen radicalisering en extremisme alsmede radicalen en extremisten gebruiken, dan doen wij
dat aan de hand van bovenstaande kenmerken.
2.4.1 Deze twee definities corresponderen met de brede aanpak van de gemeente Amsterdam
Het de-radicaliseren van radicaliserende (moslim)jongeren is sterk gericht op (acute) interventie bij hen die
geweld legitimeren en gebruiken (islamitische extremisten). Het vergroten van de weerbaarheid tegen
radicalisering, bestaat uit preventiemaatregelen bij groepen die mogelijk kunnen radicaliseren of die op
basis van indicatoren uit eerder onderzoek vatbaar worden geacht voor radicalisering (islamitische
radicalen). Het verkleinen van de risico’s voor radicalisering kan gebeuren door allerhande maatregelen en
dialoog met een brede groep moslims, waaronder ook orthodoxen.
10 In Slootman en Tillie 2006, Processen van Radicalisering, pp. 17,18.
21
3. HET VIZEA-ONDERZOEK EN DE SOCIAAL PSYCHOLOGISCHE BENADERING
In dit hoofdstuk wordt het Vizea-onderzoek in de context van eerder radicaliseringsonderzoek geplaatst en
wordt de primaire keuze voor de sociaalpsychologische benadering onderbouwd. Daarna wordt de opzet
van een recent sociaalpsychologisch onderzoek besproken die we gedeeltelijk overnemen, te weten:
Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme: Onrechtvaardigheid, onzekerheid en
bedreigde groepen, van Kees van den Bos, Annemarie Loseman en Bertjan Doosje (2009). De Vizea-aanpak
bouwt hier verder op voort en een aantal fundamentele definities worden gepresenteerd.
3.1 Eerder radicaliseringsonderzoek
In het buitenland wordt sinds de aanslagen van elf september2001, en in Nederland na de moorden op Pim
Fortuyn door een dierenrechtenactivist en op Theo van Gogh door Mohammed Bouyeri, er veel meer
onderzoek gedaan naar radicalisering. Dit gebeurt vanuit het idee dat radicalisering een reële bedreiging
vormt voor de veiligheid van de Nederlandse samenleving (onder andere) door het risico van aanslagen.
De benadering van de studie van radicalisering verschilt en wordt door verscheidene organisatie uitgevoerd.
Zo zijn er studies die vooral politiek-sociologisch van aard zijn, zoals Buijs, Demant en Hamdy (2006)
'Strijders van eigen bodem' Roux, Stiphout en Tillie (2010) 'Salafisme in Nederland; Aard, omvang en
dreiging' en Martijn de Koning (2008) 'Zoeken naar een zuivere Islam.' Er is een journalistieke case studie
van een specifieke groep geradicaliseerde vrouwen 'Strijdsters van Allah. Radicale moslima's en het
Hofstadnetwerk van Groen en Kranenborg (2006). Daarnaast zijn er veel studies die een politicologische en
sociaalpsychologische benadering combineren zoals Slootman en Tillie's (2006) 'Processen van
Radicalisering'. Dan zijn er studies die vooral een sociaalpsychologische benadering hebben zoals Meertens,
Prins, Doosje (2006) 'In iedereen schuilt een terrorist' en de al genoemde studie van Van den Bos, Loseman
en Doosje (2009) (‘Van den Bos’) 'Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme:
Onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen.' Er is een (sociaal) pedagogische studie van Van
San, Siecelinck, de Winter 'Idealen op drift' en ten slotte zijn er veel inventariserende politicologische
studies zoals de rapportages van de AIVD (beginnend met: Van Dawa tot Jihad 2004), Moors, Balogh, Van
Donselaar & De Graaff (2009) ‘Polarisatie en radicalisering in Nederland. Een verkenning van de stand van
zaken in 2009’ en Rodrigues en Donselaar: (2010) 'Monitor Racisme en Extremisme. Negende Rapportage’.
Van San, Siecelink en de Winter vatten in 'Idealen op drift'11 de huidige stand van onderzoek samen aan de
hand van de drie verklaringsmodellen die door de verschillende benaderingen gebruikt wordt: het fasen-
model, het indicatoren-model en het interventie/'effect-model'. Helaas blijkt geen van deze modellen op
zichzelf alles zaligmakend voor het voorspellen van radicalisering. De Britse binnenlandse veiligheidsdienst
MI5 vatte het zo samen:
“Crucially the research has revealed that those who become terrorists “are a diverse collection of
individuals, fitting no single demographic profile, nor do they all follow a typical pathway to violent
extremism”(...) It also concludes that the research results have important lessons for the government
program to tackle the spread of violent extremism, underlining the need for “attractive” alternatives” to
terrorist involvement but also warning that traditional law enforcement tactics could backfire if handled
badly or used against people who are not seen as legitimate targets.” Travis 2008.12
11 Van San et al, 2010, pp. 21-26. 12 Geciteerd in idem, p. 26
22
Deze constatering levert natuurlijk een uitdaging op als het gaat om de keuze van benadering voor
radicaliseringsonderzoek. Centraal hierbij is het inzicht dat radicalisering een niet-lineair proces is. We
hebben daarom niet gekozen voor een 'fase-model' van radicalisering maar een sociaalpsychologische
invalshoek die gebruik maakt van een 'indicatoren-model'. Deze keuze willen we nu toelichten.
3.2 Sociaalpsychologische invalshoek
Het Vizea-onderzoek is primair gebaseerd op een sociaalpsychologische benadering. In de wetenschap van
de sociaal-psychologie staan verklaringsmodellen centraal die gaan over emoties, zingevingsbehoeftes en
identiteitsontwikkeling. Precies die onderwerpen die spelen bij jongeren in deze fase van hun leven, de
adolescentie. De officiële definitie van sociaalpsychologie is: de studie naar hoe (menselijke) gedachten,
gevoelens en gedragingen worden beïnvloed door werkelijke of ingebeelde anderen.13 Menselijk gedrag
wordt dan verklaard door de interactie van persoonlijke factoren met de sociale omgeving. In zijn studie
Radicaliserende moslims en moslima's sociaalpsychologische bekeken spitst Roel Meertens (2007) de
definitie van de sociaalpsychologie i.v.m. radicalisering als volgt toe:
“Sociaalpsychologen bestuderen hoe de gedachten, de gevoelens, de emoties en het gedrag van individuen
worden beïnvloed door de sociale omgeving. Bij ‘omgeving’ kan men denken aan een partner, andere
mensen, groepen, organisaties, maatschappelijke instellingen en collectieve kennis. Een voorbeeld is de
vraag: welke rol speelt de sociale omgeving bij de radicalisering tot terreurdaden? Het omgekeerde
onderzoeken sociaalpsychologen ook: hoe individuen de sociale omgeving kunnen veranderen. Een pregnant
voorbeeld is de invloed van Mohammed B., de moordenaar van Theo van Gogh, op de verhoudingen tussen
niet-moslims en moslims in Nederland.”14
Die verhouding en de wederzijdse percepties zijn immers sterk beïnvloed door zijn terroristische daad.
Deze benadering past ook het beste bij het verzoek van de gemeente. In het verzoek van de gemeente
wordt gevraagd naar de omvang en kenmerken van vatbare/kwetsbare, geïsoleerde moslima's die mogelijk
radicaliseren. Er wordt in de aanvraag gewag gemaakt van initieel onderzoek en ervaringen bij de gemeente
van signalen van moslima's waar er sprake is van psychosociale problemen in combinatie met
onzichtbaarheid van die problematiek, mede door schaamte- en taboe cultuur. Er wordt gesproken over een
groep jonge vrouwen die in hun zoektocht naar identiteit – onder invloed van sociale en religieuze factoren
– worstelen met hun ontwikkelingsproces in de Nederlandse maatschappij en daarin alleen staan. Daaruit
spreekt primair een problematiek van sociaalpsychologische en sociaalpedagogische aard.
Omdat eerder onderzoek niet heeft aangetoond dat jongeren die radicaliseren en sympathie ontwikkelen
voor terroristisch geweld een typisch demografische achtergrond hebben anders dan dat het vooral jonge
mannen zijn die kunnen radicaliseren, moet er naar andere soorten factoren gekeken worden om hun
gedrag en denkwijze te verklaren.15 En wel door te kijken naar hoe de interpretatie van mensen van wat er
om hen heen gebeurt, hun percepties, handelen en voelen beïnvloedt. De eerder genoemde studie van Van
den Bos, Loseman en Doosje (2009)16 vond al sterke verbanden tussen bepaalde sociaalpsychologische
factoren en de vatbaarheid voor radicaal gedachtegoed. Maar de studie werd o.a. bij een algemene groep
13 Allport, G. W. (1985). The historical background of social psychology. In G. Lindzey & E. Aronson (Eds.), The handbook of social psychology. New York: McGraw Hill. 14 Meertens. Roel W,. Radicaliserende moslims en moslima's sociaalpsychologische bekeken. http://dare.uva.nl/document/125633 , 2007. 15 Van den Bos. 2009, i., 5. 16 Idem.
23
Demografische
factoren
Opleiding
Sekse
Leeftijd
Religie
Etniciteit
Woonomgeving
Baan
etc.
Sociaal-
psychologische
factoren
Waargenomen
onrechtvaardig-
heid
Ervaren
onzekerheid
Groepsdreiging
Attitude factoren:
Inhoudelijke
aspecten van
radicaal
gedachtegoed
Legitimeit van
autoriteiten
Wij-Zij denken
Superioriteits-
gevoelens over
subcultuur
Betrokkenheid bij
de Nederlandse
samenleving
Radicaal geweld
en terroristisch
gedrag
Boosheid
Angst
Intenties tot
gewelddadig
gedrag
Intenties tot
afwenden van
samenleving
Gewelddadig
gedrag
Isolerend
gedrag
van voornamelijk mannelijke moslims gedaan, niet exclusief bij moslima's. De Vizeastudie zal veel
elementen van de aanpak van dit onderzoek gebruiken om drie redenen: het is een recente studie, het
bouwt voort op eerder belangrijk leidend onderzoek zoals Slootman en Tillie (2006) en het is het meest
uitgebreide sociaalpsychologische onderzoek dat tot nu toe in Nederland is gedaan.
3.3 Radicaliseringsproces (Van den Bos 2009): Sociaalpsychologische factoren en attitudes
Van den Bos vat het radicaliseringsproces als volgt schematisch samen:
Grafiek Radicaliseringsproces Van den Bos 2009
Van den Bos 2009, p.9.
3.3.1 Verklaring Van den Bos model
De sociaalpsychologische factoren vormen de kern van het onderzoek. Van den Bos bestudeert drie
sociaalpsychologische factoren, te weten: onrechtvaardigheidsgevoel, onzekerheid en groepsdreiging. In het
sociaalpsychologische model van Van den Bos beïnvloeden en interageren deze met attitudes ten aanzien
van inhoudelijke aspecten van radicalisering: radicaal gedachtegoed, de legitimiteit van Nederlandse
autoriteiten en de legitimering van gewelddadig gedrag. Deze combinatie van sociaalpsychologische
factoren en daaruit voortvloeiende houdingen leiden óf tot een in zichzelf gekeerde reactie (angst) en
isolatie-gedrag óf tot een primair door boosheid gekenmerkte reactie en mogelijk gewelddadig gedrag.17
De logica, die ten grondslag ligt aan dit model, begint met de aanname dat de drie psychosociale factoren
onrechtvaardigheid, ervaren onzekerheid en groepsdreiging de sturende factoren zijn (sturende dimensie)
en de oorzaken van radicalisering. De houdingen die hier uit voortvloeien zijn het resultaat van de perceptie
en ervaring van deze drie factoren. Deze combinatie van houdingen (attitude-factoren) noemen Van den
17 Eerder onderzoek wees uit dat isolement wel een kenmerk is van radicalisering, maar ook van veel andere psychologische processen die niet tot geweld leiden en daarom minder interessant als losse factor.
24
Bos de 'ideologische dimensie' van radicalisering.18 Beide deze dimensies kunnen als ze sterk aanwezig zijn
in het radicaliseringsproces bij een klein deel van de mensen leiden tot een zodanig grote boosheid dat
legitimering van gewelddadig gedrag ontstaat evenals de gedachte dat ze zelf willen of moeten meedoen.
3.4 Sociaalpsychologische Factoren: Onrechtvaardigheidsgevoel, Onzekerheidsgevoel en
Groepsdreiging
We bespreken nu in het kort de onderliggende logica van de drie sociaalpsychologische factoren samen met
de zes attitudes uit het model van Van den Bos:
3.4.1 Onrechtvaardigheidsgevoel Het onrechtvaardigheidsgevoel wordt volgens Van den Bos gedefinieerd als daadwerkelijke of vermeende
achterstelling19 ten opzichte van andere in dit geval niet-moslim groepen. Eerder onderzoek van Meertens
(2005), Slootman en Tillie (2006), Corens 2008 en ook later onderzoek van Van San et al (2010) stellen dat
ervaren en waargenomen politieke en sociale onrechtvaardigheid een sterke factor is in radicalisering.20 Al
eerder is vastgesteld bij onderzoek naar vooral mannelijke moslimradicalen dat de meeste geradicaliseerde
moslims een relatief normale jeugd hebben gehad en een normale of goede opleiding hebben genoten.
Ook is er geen sprake van psychische ziektes. Met andere woorden; ze zijn niet gek. Waarin geradicaliseerde
moslims wel verschillen met de meeste andere moslims is de mate waarin ze kwaad zijn. En dat gevoel komt
voort uit het idee dat de eigen groep (waaronder zijzelf) onrechtvaardig behandeld wordt. En dat gevoel, en
vooral het gevoel van groepsdeprivatie (nog boven een perceptie van persoonlijke achterstelling) is een
sterke motivatie om zaken desnoods op illegitieme, dus ook in sommige gevallen op gewelddadig wijze, te
veranderen.21 De gepercipieerde onrechtvaardigheid moet immers worden opgeheven of rechtgezet.
Volgens Van den Bos beginnen radicaliseringsprocessen vaak met daadwerkelijke of vermeende
achterstelling (perceived relative deprivation). Jongeren hebben het gevoel dat ze minder krijgen of dat hun
hooggespannen verwachtingen niet uitkomen. Dat kan betrekking hebben op materiële zaken zoals werk,
behuizing, geld/loon of een stageplek, maar ook op immateriële zaken. Zo is de manier waarop mensen
worden behandeld bij die waargenomen onrechtvaardigheid belangrijk. Een grote mate van (waargenomen)
disrespect kan radicalisering in de hand werken.
Er zijn twee vormen van (waargenomen) deprivatie, te weten: persoonlijke en collectieve. Volgens de
relatieve–deprivatietheorie zijn het vooral collectief gevoelde achterstellings-gevoelens die in de perceptie
(die overigens reëel kan zijn) veroorzaakt wordt door de geprivilegieerde groep, die tot boosheid en
collectieve actie kunnen leiden. Vooral als die achterstelling als belangrijk obstakel gezien wordt voor het
behalen van 'wezenlijke doelen' in het leven, zoals werk, enige status etc.22 Volgens de theorieën over
sociale conflicten van Lewis A. Coser gaat dat gepaard met hechting aan de eigen groep 'ingroup' en
toekennen van algemene positieve eigenschappen aan deze groep (ingroup bias genoemd) en het
toekennen van negatieve kwalificaties en negatieve generalisaties aan de andere groep, de 'outgroup.'23
18 Van den Bos, 2009, p. 7 19 Van den Bos p. 11. 20 Meertens 2005, pp. 37-40, Slootman en Tillie 2006, pp. 44-49, San et al 2010, pp, 44-53. Corens 2008, pp. 4-6. 21 Meertens 2005, p. 37. 22 Van den Bos, p.12. 23 Lewis A. Coser, The Functions of Social Conflict, 1956.
25
3.4.2 Onzekerheidsgevoel De tweede sociaalpsychologische factor die Van den Bos bespreekt is onzekerheid. Volgens de
sociaalpsycholoog Michael Hogg hebben mensen een fundamentele behoefte aan een gevoel van zekerheid
over de wereld en hun plaats daarin.24
De mate waarin de moslims zich zeker voelen over hun plaats in de
wereld, hun rol en identiteit, is de definitie van zekerheid in dit verband. Nederlandse moslims worden bijna
per definitie heen en weer geduwd tussen twee werelden: een islamitische, 'buitenlandse' identiteit aan de
ene kant en een Nederlandse aan de andere kant. Dit leidt tot frictie in de beantwoording van twee vragen:
wie ben ik? (de persoonlijke identiteit) en 'tot welke groep behoor ik? (de sociale identiteit). Naarmate die
onzekerheid groter is, wordt de behoefte om bij een hechte groep te horen en om een duidelijke ideologie
te hebben, groter. Door de psycholoog Hogg wordt dit de 'subjective uncertainty reduction' (subjectieve
onzekerheidsreductie) behoefte genoemd.25 Die onzekerheid moet gecompenseerd worden. Een methode
daarvoor is het horen bij of zich aansluiten bij een groep. Het doel van die groepsidentificatie en ideologie is
om jezelf een positieve eigen identiteit te verschaffen, een basisbehoefte van elk mens. Van den Bos meldt
dat onze verregaande geïndividualiseerde samenleving deze onzekerheid vergroot en de hang naar sociale
verbanden van vroeger of algemene hang naar gemeenschap doet toenemen. Mensen hebben immers een
basale drang om zich verbonden te voelen en sociaal geaccepteerd te zijn.26 Bij jongeren spelen deze
processen extra sterk omdat ze als adolescenten per definitie al in een zoektocht naar identiteit zitten.
Wat de potentie voor radicalisering betreft, stelt Van den Bos dat onzekerheid de aansluiting bij groepen die
potentieel ook extremistisch kunnen zijn bevordert: ''Hoe groter de onzekerheid, hoe sterker de motivatie
om het zelfconcept te construeren in termen van […. ]groepen die orthodox zijn, onderscheidend,
hiërarchisch gestructureerd, consensusgericht, intolerant van interne meningsverschillen/onenigheid en
verscheidend en hoog xenofoob en etnocentrisch (de eigen groep is superieur).”27
3.4.3 Groepsdreiging De derde sociaalpsychologische variabele die Van den Bos presenteert is groepsdreiging; een factor die
verwant is aan groepsachterstelling (groepsdeprivatie). Bij deze factor voelt het individu dat de groep fysiek
of symbolisch (door stigmatisering van de groep) bedreigd wordt. Van den Bos definieert groepsdreiging als
de mate waarin jongeren de groep waar zij lid van zijn (b.v. de moslims) bedreigd worden door andere
groepen in de samenleving (bijvoorbeeld niet-moslims).28 Volgens de geïntegreerde dreigingstheorie
verergeren waargenomen bedreigingen door de ingroup de negatieve attitudes tussen de (in en out-)
groepen.29
Als het individu weinig andere contacten heeft buiten de eigen groep, zal deze dreiging door de outgroup
(of die nou reëel of irreëel is, economisch of symbolisch) veel erger zijn en meer invloed hebben op
percepties, emoties en gedrag.30 Het individu heeft dan drie mogelijkheden volgens de zogeheten 'sociale
identiteitstheorie': (1) de groep verlaten om bij een hogere status groep te komen, (2) zich vergelijken met
nog meer ondergeschikte groepen (om een positief zelfconcept te behouden) of (3) door collectief te
strijden, de confrontatie aangaan met de dominante groep.31 Het is deze laatste stap die voor
24 Van den Bos, p. 14 en Slootman, Tillie 2006, pp. 50-58. 25 Meertens 2005, p. 40.
26 Maslow, Motivation and personality, 1970, 2nd
edition en Baumeister and Leary, The Need to belong: desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation, Psychological Bulletin, 1995, 497-529 in Van den Bos, p. 15. 27 Van den Bos, p. 16. 28 Idem p. 17. 29 Stephan et al in Van den Bos, p. 17. 30 Idem. 31 Idem, p. 18
26
problematische radicalisering kan zorgen als deze met geweld gepaard gaat. Het strijden voor gelijke
rechten – tegen achterstelling- is immers een democratisch recht. Daarnaast kan geweld tegen homo’s als
voorbeeld gegeven worden voor de tweede mogelijkheid (zich vergelijken met of afzetten tegen een
vermeende ‘mindere’ groep).
3.5 Attitude Factoren
Van den Bos bespreekt een aantal houdingen (attitudes) die indicatoren zijn van radicalisering. We
bespreken ze hier omdat ze terugkomen in onze eigen studie later. In het model van het
radicaliseringsproces zijn het de bovengenoemde drie sociaalpsychologische variabelen die het intrinsieke
motivatie-mechanisme vormen voor de attitudes, de sturende factoren.
Van den Bos geeft zes houdingen aan die kunnen samenhangen met radicalisering of voortvloeien uit de
sociaalpsychologische factoren: Inhoudelijk gedachtegoed (“ideologische aspecten van radicaal
gedachtegoed”), legitimiteit van Nederlandse autoriteiten, de mate van wij-zij denken, superioriteitsgevoel
van de subcultuur, betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving en de houding ten aanzien van het
gebruik van geweld (geweldslegitimatie).
3.5.1 Inhoudelijk gedachtegoed Radicaal gedachtegoed voorziet in een behoefte aan houvast en zingeving. Van den Bos testte of de mate
waarin het radicaal gedachtegoed wordt aangehangen correspondeert met geweldslegitimering en andere
gemeten factoren. Inhoudelijk gedachtegoed, zo zegt de definitie van Van den Bos, ‘omvat de specifieke
ideologische of religieuze elementen van radicalisering:’ Daarmee kan de definitie van inhoudelijk
gedachtegoed als mogelijke radicaliseringsfactor het beste als volgt worden samengevat: De mate waarin
een jongere inhoudelijk radicaal gedachtegoed aanhangt geeft de mate aan waarin de jongere is
geradicaliseerd. 32
3.5.2 Legitimiteit van de Nederlandse autoriteiten Van den Bos testte of een lage legitimiteit voor de Nederlandse autoriteiten in verband gebracht kan
worden met radicalisering. Legitimiteit van die autoriteiten is immers een obstakel op de weg naar
radicalisering. Een geradicaliseerde moslim moet eerst een delegitimatieproces doorlopen waarbij deze de
Nederlandse autoriteiten (bij Van den Bos is dat de politie en de Nederlandse regering in het bijzonder)
steeds minder is gaan erkennen. Voordat de persoon in kwestie geweld goedkeurt moet er sprake zijn van
een afwijzing van de legitimiteit van het Nederlandse gezag, vooral de Nederlandse regering en politie.33
Legitimiteit wordt daarmee gedefinieerd als: de mate waarin de maatschappelijke autoriteiten als legitiem
worden gezien of juist niet.
3.5.3 Wij-Zij denken Wij-zij denken betreft een ontwikkeling in de manier waarop een jongere zichzelf en de wereld om zich
heen waarneemt: Naarmate een jongere verder radicaliseert, zal deze steeds meer in termen van wij-zij
gaan denken en de andere groep in steeds monolithischer vorm percipiëren. 34 Als de 'wij' groep zich als
slachtoffer ziet is er een 'zij' groep nodig die daarvoor verantwoordelijk is. Samen met de volgende factor
'superioriteitsgevoel' kan dat leiden tot dehumanisering van de ander, de 'vijand' en dat is een mogelijke
32 Van den Bos, p. 21. 33 Bos, Loseman, Doosje 2009, p22. 34 Van den Bos p. 21.
27
voorbode voor geweldsgebruik. 35 De definitie van wij-zij denken bij Bos kan worden samengevat als: De
mate waarin de jongere de wereld om zich heen percipieert en beschrijft in termen van wij-zij is een
indicatie van wij-zij denken.
3.5.4 Superioriteitsgevoelens Van den Bos heeft ook getest of superioriteitsgevoelens sterk in verband te brengen zijn met radicalisering.
Dit superioriteitsgevoel zou dan blijken door uitspraken die aangeven dat de eigen groep wordt gezien als
beter dan de andere en dat iedereen eigenlijk zou moeten denken als zijzelf. Van den Bos, Loseman en
Doosje (2009) en Slootman en Tillie (2006) geven aan dat superioriteitsgevoel een belangrijke voorspeller
van radicalisering en radicaal gedrag is. Superioriteitsgevoelens omvat zowel de mate waarin jongeren
vinden dat iedereen zo zou moeten denken zoals zij zelf als ook de mate waarin ze hun groep of cultuur
superieur achten ten opzichte van andere groepen en culturen.36
3.5.5 Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving Deze factor wordt ook beschreven en getest in de studie van Van den Bos, uitgaande van het idee dat
mensen die zich sterk afzonderen van de Nederlandse samenleving mogelijk meer geradicaliseerd kunnen
zijn.37 Deze betrokkenheid uit zich door het zich Nederlander voelen, zich thuis voelen in Nederland, zich
betrokken voelen bij de Nederlandse samenleving en zich verbonden voelen met andere Nederlanders.
Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving behelst daarmee: de mate waarin jongeren zich verbonden
voelen aan de Nederlandse samenleving en andere Nederlanders.38
3.5.6 Attitude ten aanzien van radicaal en terroristisch gedrag Van den Bos testte ook hoe jongeren denken over het gebruik van geweld en terroristische aanslagen en
stelt dat het vooral de combinatie van de houdingen met het tonen van bepaalde emoties is, die een
voorspellende waarde heeft voor radicalisering. Vooral de combinatie met boosheid zou dan meer bepalend
zijn (i.p.v. angst).39 De aanname hierbij is dat angst een grote rol speelt in het begin van het
radicaliseringsproces en naarmate het radicaliseringsproces voortschrijdt boosheid de overhand krijgt en
dat daarmee de emotie meer extern gericht wordt. De beschrijving van Van den Bos van de attitude ten
aanzien van radicaal en terroristisch gedrag laat zich het best samenvatten als: de mate waarin de jongere
sympathie heeft voor geweldsgebruik en in zijn houding tot de andere groepen sporen van boosheid
vertoont.
3.6 Belangrijke Uitkomsten van Van den Bos' Onderzoek
Met het oog op onze studie is het interessant om de meest in het oog springende resultaten van het Van
den Bos onderzoek kort te melden: Er bleek een sterkere samenhang tussen geweldslegitimatie en een lage
legitimiteit van de Nederlandse autoriteiten. Ook tussen superioriteitsgevoelens en geweldslegitimatie werd
een sterke correlatie gevonden.40
Legitimering van het gebruik van geweld had geen of nauwelijks samenhang met het aanhangen van een
specifiek politiek islamitisch gedachtegoed. Wij-zij gevoelens werden door Van den Bos gemeten in termen
van contact met niet-moslims en ook daar werd geen verband gevonden met mogelijke gewelddadige
35 Bos, Loseman, Doosje 2009, Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme: Onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen, pp. 9, 20, 28, 34-36. Slootman en Tillie 2006, pp. 27, 57. 36 Idem. 37 Isolatie hoeft niet altijd tot radicalisering te leiden. Men kan er ook voor kiezen zich geweldloos van de samenleving af te keren. 38 Van den Bos p. 21. 39 Van den Bos, pp 21-23. 40 Van den Bos, pp. 30-39.
28
radicalisering. Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving blijkt ook geen verband met sympathie voor
gewelddadig gedrag te hebben.41
3.7 Theoretische Opzet Vizea Studie
De studie van Vizea heeft dezelfde sociaalpsychologische benadering als Van den Bos en onderzoekt
grotendeels dezelfde factoren, maar verschilt wezenlijk op een aantal punten. In dit gedeelte willen we
uitleggen waar onze opzet verschilt met die van Van den Bos. De sociaalpsychologische factoren en attitude
factoren worden gedeeltelijk overgenomen, maar de definitie van sommige factoren wordt aangepast en
'socialisatie' wordt als factor toegevoegd aan het model (Zie de grafiek radicalisingsmodel volgens Vizea
onder).
3.7.1 Genderperspectief en onzekerheid In tegenstelling tot Van den Bos' studie is ons onderzoek louter gericht op vrouwelijke moslims. Dat vergt
een andere benadering. We willen dus specifiek kijken naar de sekse-identiteit en sekse-rollen van
moslima's en welke rol deze gender gerelateerde identiteit speelt bij hun eventuele radicaliseringsproces.
Wat dit genderperspectief betreft vroeg de sociaalpsycholoog Meertens zich al af of moslima’s vanwege hun
sekse-rol en sekse-identiteit (die in veel moslimculturen op veel punten verschilt van de dominante
Nederlandse sekse-rollen en identiteiten voor vrouwen) meer onzekerheid ervaren dan mannen.42
Aangenomen kan worden dat behoefte aan sociale verbanden en gemeenschap bij vrouwen, en dus ook bij
moslima's, groter is dan bij mannen. Die behoefte speelt daarmee een versterkende rol bij de onzekerheid
van moslima's en is een factor die aansluiting bij groepen die mogelijk radicaliseren zou kunnen bevorderen.
Onzekerheid definiëren we hiermee als “De mate waarin de moslima zich zeker voelt over haar plaats in de
wereld, haar rol en identiteit” 43
Deze vragen naar gender en onzekerheid leken te gecompliceerd om zoals bij de ‘Van den Bos’ studie in een
vragenlijst te vervatten, daarom worden de hierop betrokken vragen alleen in de interviews behandeld. Zie
daarvoor hieronder ‘Vragen naar gender, socialisatie en methode van interpretatie’ onder het hoofdstuk
Interviews.
3.7.2 Socialisatie Naast sociaalpsychologische factoren die betrekking hebben op de gevoelens en percepties van de dames
en de attitude factoren die daaruit voortvloeien, leek ons de vraag belangrijk wat de mogelijke diepere
achtergronden zijn van de gevoeligheid voor die percepties. Pels en de Ruyter geven aan dat er een gebrek
is aan onderzoek naar de invloed van opvoeding in familie en schoolomgeving in radicaliseringsonderzoek.44
We vragen ons af of de gevoeligheid voor onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreiging (en bepaalde
daarmee samenhangende houdingen) sociaalpedagogische grondoorzaken in hun opvoeding en het
opgroeien hebben. Met andere woorden, zijn ervaringen in het leven van de moslima's tijdens hun
opvoeding die mogelijk meespelen die we nog niet bekeken hebben? Ook liggen bepaalde vragen over
opvoeding en persoonlijke ervaringen misschien te gevoelig om in een vragenlijst te stoppen. Denk aan
fenomenen als misbruik, geweld en informatie over relaties. Ook wordt de vragenlijst dan te breed om te
proberen alle mogelijke invloeden te 'vangen'. Daarom maken we ook gebruik van het narratief-biografisch
41 Er zijn uiteraard meer uitkomsten in de studie van Van den Bos, maar voor de opzet van de studie van Vizea zijn dit de belangrijke conclusies. 42 Onzekerheid is lastig te meten een te gevoelig onderwerp om te bespreken in een vragenlijst, daarom meten we deze factor op basis van resultaten van de interviews. 43 Dit is in feite de definitie van Van den Bos waarin het woord 'jongere' door 'moslima' is vervangen. 44 Pels, Trees en Doret J. de Ruyter ‘The influence of education ans socialization on Radicalization: An exploration of theoretical presumptions and emperical research, 24 Nov. 2011, Springerlink.com. Zie ook Van San ‘Idealen op Drift’ 2010.
29
interview model (zie onder).
Tot nu toe werd aangenomen dat moslims die radicaliseren een relatief normale jeugd hadden gehad en dat
er geen sprake was van psychische ziektes. De focus op opvoeding en opgroeien, geeft ons een mogelijkheid
om te kijken of dat nu wel of juist geen rol speelt bij dames die mogelijk radicaliseren.
3.7.3 Definities De factor ‘socialisatie’ gaat uit van het idee dat de opvoeding en specifieke socialisatie van een vrouw veel
invloed heeft op de sociaalpsychologische factoren die hierboven bij van den Bos en hieronder in onze
aanpak zijn aangegeven. Deze factor is exploratief en komt uit het veld van de sociaalpedagogiek (de studie
van opvoeding en socialisatie).
Socialisatie wordt gedefinieerd als: de manier waarop de persoon is gesocialiseerd. Er zijn twee soorten
socialisatie: de primaire (familie) en secundaire socialisatie (vrienden, school, omgeving). Aangezien er nog
geen specifieke indicatoren zijn gedefinieerd voor socialisatie en radicalisering binnen deze studie, worden
deze op een andere manier onderzocht, namelijk door middel van interviews en niet in de vragenlijsten. Dit
gender en socialisatieperspectief is nieuw en een aanpak die wezenlijk verschilt van andere studies (m.u.v.
“Idealen op drift”). Voor de rest volgt de aanpak de factoren van Van den Bos.
3.7.4 Vizea zeven factoren van Van den Bos aangepast In deze Vizea-studie onderzoeken we zeven factoren (indicatoren en kenmerken) van radicalisering bij een
speciale doelgroep. Uit verschillende studies blijkt dat radicalisering vaak niet een lineair proces is en er niet
altijd duidelijke indicatoren per fase of ‘stap’ zijn te definiëren.
3.7.4 Grafiek Radicaliseringsproces volgens Vizea De setup van het Vizea-onderzoek kent deels dezelfde opzet als de opzet van Van den Bos. Naast de
demografische factoren worden veelal dezelfde sociaalpsychologische factoren en attitude factoren
gebruikt; zij het in een soms iets andere vorm, voortbouwend op nieuwe vragen en voortschrijdend inzicht.
Schuingedrukt zijn de factoren aangegeven verschillen met de Van den Bos benadering hieronder
aangegeven.
30
Demografische
variabelen
Sociaal-psychologische variabelen: Ervaren en waargenomen onrechtvaardig-heid Onzekerheid en Gender identiteit (alleen d.m.v. interviews) Groeps en +individuele dreiging
Attitudes t.a.v: Ideologisch kader + Methode van interpretatie (alleen d.m.v interviews) Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving Legitimiteit van autoriteiten
Superioriteitsgevoel
Wij-zij denken (vervalt)
Legitimering van
geweld
Boosheid
Angst
(Legitimatie van) Gewelddadig gedrag
Isolerend niet gewelddadig gedrag
Sociaalpedagogische factor
+ Socialisatie (alleen d.m.v. interviews)
De schuingedrukte tekst geeft een verandering/toevoeging aan, aan in vergelijking met het model van Van den Bos. Deze worden onder besproken.
3.8 Visualisering radicaliseringsproces volgens Vizea:
3.9 Begripsbepaling voor deze studie
Negen radicaliseringsfactoren worden onderzocht: onrechtvaardigheidsgevoel, onzekerheid (in interviews),
bedreiging, ideologisch referentiekader (+methode van interpretatie, in interviews), betrokkenheid bij de
Nederlandse samenleving, legitimiteit van autoriteiten, superioriteitsgevoel, legitimering van geweld en
socialisatie (in interviews). Zeven van deze factoren zijn reguliere factoren die ook eerder algemeen
onderzocht zijn. Twee factoren (socialisatie en methode van interpretatie) zijn nieuw of bewerkingen van
eerdere factoren. De zeven andere factoren worden in de literatuur al besproken als mogelijke indicatoren
van vatbaarheid voor radicalisering. 45 Hiermee bedoelen we dan de radicalisering van moslims in termen
van islamitisch radicalisme en islamitisch extremisme, zoals in hoofdstuk 2 beschreven. Alle factoren zijn
indicatoren van mogelijke radicalisering, maar de factor legitimering van geweld is een direct kenmerk (en
dus niet slechts een 'indicator') van islamitisch extremisme, en daarmee de belangrijkste factor. Daarom zal
bij de analyse deze factor meer nadruk krijgen dan de andere factoren.
Een zeer duidelijke begripsbepaling is nodig voor helderheid van discussie en om recht te doen aan de reeds
verkregen inzichten in de studie van radicalisering. Hier volgen de negen factoren, hun definities en hoe
deze eventueel verschillen van de eerdere definities zoals bij Van den Bos gegeven.
45 Zie onder en 'geraadpleegde literatuur'.
31
3.10 Definities en theoretische aanpassingen op Van den Bos van de zeven factoren volgens
Vizea
3.11 Sociaalpsychologische factoren
3.11.1 Factor 1 ervaren en waargenomen (politieke en sociale) onrechtvaardigheid Deze factor staat ook wel bekend als deprivatie of groepsdeprivatie. Deze definitie van de factor komt
overeen met die van Van den Bos.
Definitie: De mate waarin het gevoel bestaat dat ofwel de persoon dan wel de moslimgemeenschap
waarvan de persoon zich deel voelt, wordt achtergesteld.
3.11.2 Factor 2 bedreiging Deze definitie van de factor komt ook overeen met die van Van den Bos. Bij deze factor echter hebben we
enkele vragen toegevoegd die gaan over de beleving van de persoonlijke veiligheid. Dit doen we omdat we
veronderstellen dat deze persoonlijke en groeps-veiligheidsbeleving in elkaars verlengde liggen. We willen
onderzoeken of er net zoals in het rapport 'De sociale staat van Nederland 2011' van het Sociaal en
Cultureel Planbureau (SCP) sprake is van een ‘met mij gaat het goed, maar met Nederland gaat het slecht’
tendens.46 In dit geval zou het gaat om een ‘ik voel me veilig, maar de moslims worden bedreigd’-analyse.
Definitie: De mate waarin moslima het gevoel heeft dat de groep waar zij lid van zijn (de moslims) bedreigd
worden door andere groepen in de samenleving (bijvoorbeeld niet-moslims).
3.12 Attitudes
3.12.1 Factor 3 ideologisch referentiekader (+methode van interpretatie) In vergelijking met Van den Bos zijn er twee aanpassingen: de benoeming van de factor zelf en de
toevoeging van de vraag naar de methode van interpretatie van het gedachtegoed:
Definitie: de aanwezigheid van een ideologisch referentiekader.
3.12.1.1 Ideologisch referentiekader
Bij Van den Bos heette deze factor ‘Inhoudelijke aspecten van radicaal gedachtegoed’. Wij definiëren het als
ideologisch kader omdat dit duidelijker aangeeft dat er bij mogelijke radicalisering sprake moet zijn van een
coherente ideologie. In Processen van radicalisering, (2006) noemen Slootman en Tillie, een orthodoxe
geloofsinvulling (aangeduid als de religieuze dimensie) een aangrijpingspunt voor radicalisering. Bos,
Loseman en Doosje (2009)47 stellen op basis van Buijs (2002)48 dat elke ideologie of elk ideologisch kader in
beginsel gebruikt kan worden als voertuig voor radicalisering. Radicalisering vindt immers niet plaats in een
ideologisch vacuüm, maar altijd op basis van een ideologie, een samenhangende filosofie over hoe de
wereld eruit ziet of uit zou moeten zien. Meertens definieert ‘ ideologie’ als volgt: een geïntegreerd,
coherent en intern consistent systeem van opvattingen en overtuigingen die de wereld en de plaats die
mensen daarin innemen, kunnen verklaren.49 In die ideologie kan dan geweld tegen anderen worden
gelegitimeerd. De aanwezigheid van een dergelijk ideologisch kader is een noodzakelijke voorwaarde voor
radicalisering, maar op zichzelf nog geen bewijs van radicalisering.
46 www.trouw.nl/tr/nl/4492/Nederland/article/detail/3035740/2011/11/16/Nederlanders-blijven-tevreden-over-eigen-leven-maar-somber-over-samenleving.dhtml 47 Bos, Loseman, Doosje 2002, p. 7, 10 48 Buijs, Frank, Democratie en terreur: de uitdaging van het islamitisch extremisme, SWP, Amsterdam 2002. 49 Roel Meertens 2007, p. 40.
32
Maar met deze definitie zijn we er nog niet. De afgelopen 10 jaar is in veel studies gekeken naar religiositeit,
de mate van orthodoxie of het aanhangen van een specifiek politieke-islamitische stroming als indicator
voor radicalisering. Dit blijkt echter een lastige manier om vast te stellen of een individu mogelijk vatbaar is
voor islamitische radicalisering of islamitisch extremisme. Het overgrote deel van de onderzochte populaties
die (streng) orthodox waren vertonen te weinig tekenen van extremisme of sympathie of bereidheid tot
geweld. Zo vond ook Van den Bos dat er geen directe samenhang was tussen het aanhangen van politiek-
islamitisch gedachtegoed en bijvoorbeeld geweldslegitimatie.50 Tegelijkertijd weten we wel dat islamitische
extremisten natuurlijk hun gedrag baseren op een ideologisch kader. Vandaar dat we deze factor anders
definiëren; niet specifiek als orthodoxie of politiek islamitisch gedachtegoed, maar allereerst als 'ideologisch
kader'. Wel zullen we in de analyse een onderscheid maken tussen slechts de aanwezigheid van een
ideologisch kader en de mate van orthodoxie. Deze meting is nog niet eerder bij deze groep moslima’s
gedaan en dus is het interessant om te kijken hoe deze moslima’s hierop scoren. Maar omdat we
verwachten dat ook hier te weinig duidelijke resultaten uit komen, willen we kijken naar een verwante
vraag, namelijk niet alleen of de dame in kwestie een ideologisch kader aanhangt en bijvoorbeeld orthodox
is, maar of de manier waarop ze tot haar interpretatie komt nieuwe inzichten oplevert.
3.12.1.2 Methode van Interpretatie
Eerder onderzoek naar radicalisering geeft aan dat dus niet religiositeit of orthodoxie, of het losse feit van
de beschikbaarheid van islamitisch extremistisch gedachtegoed alleen bepalend is voor radicalisering.
Radicaal gedachtegoed is immers te ruim voor handen om niet mee in aanraking te komen en daarom is de
vraag hoe een vrouw, gezien alle verschillende mogelijke interpretaties, tot juist die radicale uitleg komt. We
weten bijvoorbeeld dat veel radicalisering en interpretatie plaatsvindt in kleine groepen51 of via het internet
(websites/chatrooms).52 Hoe komen deze groep moslima’s tot hun interpretatie en ook eventueel een
islamitisch extremistische interpretatie? Deze vraag naar de 'methode van interpretatie' is nieuw en anders
als bij Van den Bos. 53 Deze vraag naar methode van interpretatie stellen we in de interviews.
3.12.2 Factor 5 betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving Inhoudelijk is er geen verschil met de definitie en beschrijving zoals bij Van den Bos.
Definitie: De mate waarin de moslima zich verbonden voelt met de Nederlandse samenleving en andere
Nederlanders.
3.12.3 Factor 6 legitimiteit van autoriteiten: Deze factor kent dezelfde definitie en onderbouwing als bij Van den Bos. Wel hebben we in deze studie,
omdat deze in Amsterdam plaatsheeft, naast de legitimiteit van politici en de regering ook naar de
legitimiteit van Amsterdamse politie en haar stadsbestuur gekeken.
Definitie: De mate waarin de moslima de legitimiteit van de (Amsterdamse) politiek en politie erkent.
3.12.4 Factor 7 superioriteitsgevoel Ook hier verschillen de theoretische onderbouwing en definitie niet met die van Van den Bos.
Definitie: de mate waarin de moslima vindt dat iedereen zo zou moeten denken zoals zij en ook de mate
waarin ze haar groep of cultuur superieur acht ten opzichte van andere groepen en culturen.
50 Van den Bos, p.30. 51 Janny Groen en Annemieke Kranenberg, Strijdsters van Allah. Radicale moslima's en het Hofstadnetwerk', Amsterdam tegen Radicalisering, p. 20. en Radicalisering in het Hoger Onderwijs, p. 6. 52 Marion San et al Idealen op Drift, pp.44-55, pp.85-87, Slootman en Tillie 2006, pp. 70-71. 53 In de vragenlijst echter kunnen we slechts zeer beperkt methodes van interpretatie (vraag 90-92) meten en leggen de focus op mate van praktiseren en orthodoxie. De methode van interpretatie komt vooral bij de interviews ruim aan bod.
33
3.12.5 Factor 8 legitimering van geweld Deze factor komt grotendeels overeen met 'Attitude ten aanzien van radicaal en terroristisch gedrag' bij Van
den Bos. In tegenstelling tot de andere factoren is deze factor niet slechts een indicatie van radicalisering
maar een direct kenmerk van radicalisering.
Definitie: De mate waarin de geïnterviewde vindt dat geweld gebruikt mag worden om de islam te
verdedigen.
Wel zijn er enige aanpassingen gemaakt op deze factor in vergelijking met Van den Bos: Van den Bos vraagt
vooral naar sympathie voor gebruik van geweld door andere moslims en sympathie voor ordeverstoring,
naast vragen over de houding t.a.v. moslimradicalisme, de moord op Theo van Gogh en de bedreiging van
mensen die als anti-islam te boek staan. In onze vragenlijst maken we een extra onderscheid tussen
verklaringsgedrag aan de ene kant (‘Ik begrijp het gedrag maar in dit geval ben ik het er niet mee eens.’)54
en sympathie voor gebruik van geweld (‘Ik begrijp het gedrag en ik ben het er niet mee eens’) of de
bereidheid om deel te nemen aan geweld aan de andere kant.55 Dit onderscheid is erg belangrijk. Mensen
die een verklaring proberen te vinden voor islamitisch extremisme wordt immers vaak sympathie voor – het
eens zijn met- geweldsgebruik verweten. Maar evenmin als een politierechercheur verweten wordt dat hij
de motieven en achtergronden van een moordenaar probeert te doorgronden, zou dit het geval moeten zijn
bij onderzoek naar islamitisch extremisme en -radicalisme. Onderzoekers naar de achtergronden van rechts-
radicalisme wordt ook minder vaak dit verwijt gemaakt dan onderzoekers van islamitische radicalisering.
Daarnaast worden in dit onderzoek extra vragen gesteld over begrip voor frustratie bij moslims, hun
houding t.a.v. mensen als Geert Wilders en worden de vragen over geweldslegitimatie ook direct aan de
persoon gesteld in deze vragenlijst; is zij zelf ook bereid tot ordeverstoring en geweld? Dit zijn vragen die
verder bouwen op Van den Bos en mogelijk dieper inzicht geven in de (directe/indirecte) omstandigheden
die bijdragen tot geweldslegitimatie.56
54 Vraag 169 en 170 in de vragenlijst. Zie vragenlijst. 55 Vraag 165, 166 en 171. Zie vragenlijst. 56 Factor ‘Wij-Zij’ denken vervalt in onze studie. Van den Bos meet deze factor d.m.v. twee vragen, maar in dit exploratieve onderzoek beperken wij ons tot de factoren superioriteitsgevoel en betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving die deze factor gedeeltelijk dekken.
34
5. EXPLORATIEVE METHODE In dit hoofdstuk worden de exploratieve aard van het onderzoek toegelicht, als ook de verschillende fases
van het onderzoek en de methodes die in elke fase gebruikt worden.
5.1 Aard van het onderzoek
Dit onderzoek is exploratief van aard. De bedoeling is om de kenmerken en oorzaken van radicalisering bij
vrouwen, evenals de positieve en negatieve invloeden van buitenaf beter in kaart te brengen; doelstellingen
3, 4 en 5 van het onderzoek (zie de inleiding). Daarnaast resteren de doelstelling van omvangbepaling (het
maken van een schatting van hoeveel vrouwen er zijn met een hoog radicaliseringspotentieel, doelstelling 1
van het onderzoek) en de doelstelling van interventie (doelstelling 5).
We kunnen niet in de hoofden kijken van een groep geradicaliseerde vrouwen die al geweld heeft gebruikt
om te zien hoe zij geradicaliseerd zijn. Ook is er weinig specifiek onderzoek naar de rol, positie en het
gedrag van geradicaliseerde moslima's gedaan in Nederland en daarbuiten. Bestaand onderzoek gaat vaak
over radicalisering onder moslims, ongeacht geslacht. Het behandelt vrouwen vaak niet als een groep met
mogelijk aparte eigenschappen wat radicalisering betreft. Dit onderzoek is daarmee vernieuwend en
exploratief en de eerste keer dat de gemeente Amsterdam zo specifiek onderzoek laat doen naar vrouwen
en radicalisering.
Om de beperkte tijd en middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten is ervoor gekozen om op basis van de
eerdere vragenlijsten van Van den Bos (2009) en op basis van de studie ‘Salafisme in Nederland’ van Roux et
al (2010) een vragenlijst samen te stellen. Deze vragenlijst is op basis van eigen inzicht en expertise
aangepast en aangevuld met additionele vragen die in de uiteindelijke vragenlijst verwerkt zijn.57
5.2 Fase 1: Vragenlijsten
Op basis van theorie over radicalisering, die voornamelijk uit de sociale psychologie komt, zoeken we op 7
factoren van radicalisering in de vragenlijsten. Daarvoor hebben we sterk gebruik gemaakt van eerdere
enquêtes en vragen waaronder die vervat in van Bos, Loseman, Doosje “Waarom jongeren radicaliseren en
sympathie krijgen voor terrorisme: Onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen” (2009) en
Roex, Stiphout, Tillie “Salafisme in Nederland: Aard, omvang en dreiging” Er is een vragenlijst van met 181
vragen opgesteld. Die vragenlijst is inmiddels door twee veldwerkers bij meer dan 150 moslima's
afgenomen. De steekproef is groot genoeg is voor de bevolking van de Amsterdamse moslima’s bevolking in
dit leeftijdssegment. Er is geprobeerd bij uit de verschillende etnische moslimgroepen respondenten te
vinden en ook dat is gelukt.
Die vragenlijst bevat voornamelijk vragen die bipolair van karakter zijn. De respondente kan het in meer of
mindere mate eens zijn met een bepaalde stelling ('helemaal oneens' tot 'helemaal eens') en er zijn open
vragen bij.
57 Zie bijlage 4a ‘Vragenlijst’ en 4b 'Herkomst alle vragen'
35
5.3 Fase 2: Interviews
5.3.1 Selectie voor interviews Op basis van de verwerking van deze vragenlijsten, en een bepaling van de vrouwen die een hoog
radicaliseringspotentieel hebben, zal een selectie van vrouwen gemaakt worden voor een interview. Ook
wordt in overleg met de veldwerkers op basis van dit theoretisch model een selectie van vrouwen gemaakt
worden. In totaal zullen dat er 12 zijn.
Daarbij wordt allereerst gekeken naar factor 7, legitimering van geweld. Is er sprake van een hoge mate van
legitimering van geweld dan is dat niet slechts een indicatie, maar een kenmerk van radicalisering, het
betreden van mogelijk de hoogste twee trappen van het fase model van Mogghadam en toetreding tot het
derde ontwikkelingsstadium van radicalisering, namelijk de legitimiteitscrisis.
Geweldslegitimering is dus de zwaarstwegende factor en voldoende reden tot selectie voor een interview.
Daarnaast weten we op basis van o.a. het onderzoek van Van den Bos dat lage legitimiteit van Nederlandse
autoriteiten en de aanwezigheid van superioriteitsgevoelens sterke indicatoren kunnen zijn voor
radicalisering. Dus is daar bij de selectie van kandidates voor de interviews ook rekening mee gehouden.
Een hoge score op deze factoren vergroot de kans op uitnodiging voor een interview.
5.3.2 Narratief biografisch interviewmodel In fase twee zullen de geselecteerde dames worden geïnterviewd met gebruikmaking van een narratief
biografisch interviewmodel. Deze methode, ontwikkeld door de socioloog Schütze, vraagt de respondente
om zelf het verhaal van haar leven te vertellen. Het voordeel hiervan is dat er volgens Schütze door de
spontaniteit van het verhaal zogenaamde 'Zugzwänge' (letterlijk de dwang om een 'zet' te maken, denk aan
het schaken) tot het verdichten en tot het detailleren. Vooral door deze “Zugzwänge” raken mensen
verstrikt in hun verhaal en verliezen daarbij de controle over hun verhaal. De verteller wordt meegesleept
door zijn eigen verhaal en produceert op die manier meer en andere informatie, een vollediger beeld over
zich zelf dan hij of zij van plan was. Deze methode leidt daarmee vaker tot een eerlijker en duidelijker beeld
van het leven van de respondente, dan reguliere vraag- en antwoord methodes.58
5.3.3 Vragen naar gender, socialisatie en methode van interpretatie Na het afsluiten van deze fase van het interview is er aan het einde van het interview is er alsnog ruimte om
specifieke vragen te stellen die niet in de vragenlijst gesteld zijn of niet gesteld konden worden: socialisatie
en methode van interpretatie, respectievelijk factor 3 en 8 zoals boven in het radicaliseringsproces volgens
deze Vizea- studie aangegeven.
Er wordt een aparte vragenlijst opgesteld voor dit onderdeel van het interview. Onderstaande vragen zullen
vervat worden in die vragenlijst:
1. Socialisatieproces:59 de sociale context van de respondenten: de leefsferen waarin de
respondenten zich bevinden/bevonden. De ervaringen die ze in de verschillende leefsferen
hebben opgedaan (bv discriminatie) en de ‘democratische’ of de ‘autoritaire’
58
Zie bijlage 5 Narratief-biografisch interviewprotocol voor meer uitleg. 59 Socialisatie is het proces waarbij iemand, bewust en onbewust, de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd. De familie doet de zogeheten primaire socialisatie. De invloed van andere delen van de omgeving, zoals vrienden en school vormen de secundaire socialisatie.
36
opvoedingsstijl in de thuissituatie. Wat is de gezins-/thuissituatie?
2. Morele aspect/superioriteitsgevoel: wanneer treedt wij/zij denken op, wanneer treedt het
gevoel van superioriteitsgevoel op?
3. Zoektocht: hoe ziet de zingevingszoektocht van de respondente eruit? Welke kansen en
belemmeringen hebben ze ervaren? Wat zouden ze als tip meegeven?
4. methode van interpretatie: welke bronnen heeft de respondente tot haar beschikking en
hoe interpreteert zij deze bronnen? Wat doet zij met de context bij de interpretatie van de
bronnen. Welke weging geven zij aan de informatie die ze krijgen? Is er sprake van
opvoeding tot interpretatie?60 Hoeveel groepsdruk, 'peer pressure' is er in de groep(en)
waarvan de moslima deel uitmaakt?
5. Gender aspect: kan er iets gezegd worden over haar gender rol en identiteit in haar
(belevings-)wereld?
60 Ouders en imams hebben ook niet altijd de juiste informatie voor handen (qua interpretatie) en mede daarom is het Internet als bron zo populair. Wat is de rol van peer pressure, het groepsproces?
37
6.MATERIAAL EN DOELGROEP In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag naar de toegang tot de doelgroep, de berekening van de
omvang van het aantal potentieel radicaliserende moslima's, de toegang tot de doelgroep, het fenomeen
van het sociaal wenselijk antwoorden en hoe geprobeerd wordt dit tegen te gaan.
6.1 Toegang tot respondenten
Elk onderzoek werkt met 'materiaal', de informatie waar we als onderzoekers toegang toe hebben. Bij dit
onderzoek ligt er een grote uitdaging omdat de informatie over radicalisering en over de rol van vrouwen
daarin niet voor het oprapen ligt en voor ons veelal onzichtbaar is: gedrag van veel moslimvrouwen en zeker
mogelijk radicaliserende moslimvrouwen in het bijzonder, vindt achter de voordeur plaats. Zonder toegang
tot deze vrouwen en relevante netwerken kun je niets zinnigs zeggen over het radicaliseringspotentieel van
moslima's in Amsterdam.
Wat dit onderzoek extra interessant en relevant maakt is de toegang die Vizea heeft tot sterk geïsoleerde
moslima's. Een onderzoek naar niet- geïsoleerde moslima's is minder interessant omdat de meeste
indicatoren dan automatisch wijzen op niet-radicalisering, niet-isolatie of minder kwetsbaarheid. Vizea
heeft deze vrouwen kunnen bereiken en bevragen door hun ervaring, netwerk en daarbij behorende
toegang tot lezingen van conservatieve prekers en verschillende gesloten fora voor vrouwen (thuis, in de
moskee, in praatgroepen, tijdens islamitische feesten). Dat betekent dat Vizea hiermee een 'biased
steekproef' (selecte steekproef) doet in de positieve zin, dieper de doelgroep in van mogelijk kwetsbare,
geïsoleerde en mogelijk radicaliserende vrouwen.
De werkwijze die de veldwerkers gebruikt hebben om de dames te bereiken is bijgesloten in bijlage 1
'Werkwijze van Veldwerkers'. De locaties die bezocht zijn voor het onderzoek staan in bijlage 2 'Religieuze
kaart van Amsterdam.'
6.2 Doelstelling 1: omvang
Het bepalen van de omvang van het potentieel van mogelijk radicaliserende moslima's (doelstelling 1 van
het onderzoek) is geen eenvoudige opgave. Een algemene schatting op basis van de gegevens van de
Veiligheids en Diversiteits Monitor 2010 van de Dienst Onderzoek en Statistiek61 levert op dat er in de
leeftijdscategorie 13-30 (waar het radicaliseringspotentieel uit onderzoek blijkt veruit het grootste te zijn)
in Amsterdam maximaal 20.000 moslima's zijn.
Bij een steekproefmarge van 7 procent, betrouwbaarheidspercentage van 90%, een populatie van 20.000 is
een steekproef van 138 personen voldoende.62 Met 155 ingevulde vragenlijsten verkregen uit moeilijk
bereikbare en mogelijk kwetsbare plekken is daarmee aan deze voorwaarde voldaan voor dit exploratieve
onderzoek.63 Belangrijk is dat deze marges gelden voor een aselecte steekproef. Vizea heeft haar best
gedaan om zeer geïsoleerde moslima's te bevragen en doet daarmee een selectieve steekproef. Zestig van
de 155 dames komen gezien de aangegeven radicaliseringsfactoren uit deze meest interessante/geïsoleerde
groep en de hypothese is dat het radicaliseringspotentieel bij deze groep van 155 samengenomen hoger
uitvalt dan bij de gehele populatie van moslima's. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de
uiteindelijke berekening van de omvang. Omdat de studie niet gebaseerd is op een aselecte steekproef is
61 Dienst Onderzoek en statistiek: Veiligheids en Diversiteits Monitor, 2010. 62 Steekproefcalculator (www.AllesoverMarktonderzoek.nl) 63 Om het betrouwbaarheidspercentage naar 95% en steekproefmarge naar 5% te tillen zouden 377 ingevulde enquêtes moeten worden verzameld en het is onwaarschijnlijk dat het mogelijk is zoveel geïsoleerde dames makkelijk te vinden.
38
voorzichtigheid geboden voor interpretatie naar de hele groep moslima’s.
6.3 Sociaal wenselijke antwoorden en selectie van respondenten
Een probleem bij elk onderzoek, en zeker bij een moeilijk onderzoek als dit, is dat geïnterviewden niet het
achterste van hun tong laten zien of sociaal wenselijke antwoorden geven. Sociaal wenselijk is in dit geval
vooral het onderschrijven van het statelijk geweldsmonopolie. Er zijn indicaties dat het onderzoek hier en
daar de irritatie- grenzen bij de geïnterviewden al opzoekt in door haar diepgravendheid. Zo zijn er al
verschillende vrouwen die weigerden de complete vragenlijst in te vullen of überhaupt weigerden om de
lijst in te vullen. Een moslima die leest dat haar gevraagd wordt of ze niet-statelijk geweld (geweld door niet
statelijke actoren) legitimeert zal immers (als ze er even over nadenkt) inzien dat dit geen vrijblijvende vraag
is. Tegelijkertijd kunnen sommige moslima's juist vanuit een gevoel van belijdenis en uitdragen van het
geloof (Dawa) heel open zijn over deze houding ten aanzien van geweld om de islam of de eigen groep te
verdedigen.64
In ons onderzoek willen we de kans op sociaal wenselijk antwoorden zoveel mogelijk tegengaan. Daarom
zijn factoren die mogelijkerwijs indirect tot geweld kunnen leiden ook opgenomen in de vragenlijst.
Daarnaast is het belangrijk dat de vrouwen zich veilig voelen om te zeggen wat ze echt vinden. De keuze van
veldwerkers (met een voorheen radicale of nog steeds conservatieve of belijdende achtergrond), de
reputatie van Vizea, de anonimiteit (alleen de veldwerkers kennen de geïnterviewden) en de vrijheid om
veel te schrijven (open vragen), alsmede de inclusie van onderwerpen waarover moslims in het algemeen
en mogelijk radicaliserende moslims in het bijzonder zich druk maken (o.a. het Nederlandse
buitenlandbeleid en discriminatie) moeten dit risico verkleinen. Ook de narratief-biografische interview
methode in de interviews is gekozen zodat de vrouwen zo eerlijk mogelijk kunnen spreken en om sociaal
wenselijke antwoorden te vermijden. Maar dan nog is sociaal wenselijk gedrag niet uit te sluiten.
64 Groen en Kranenberg 2006, 'Strijdsters van Allah', nawoord.
39
7. RESULTATEN VRAGENLIJST
7.1 Vragenlijst analyse met SPSS
In de vragenlijst analyse kijken we allereerst naar de algemene demografische kenmerken van de
geïnterviewde dames, daarna wat de gemiddelden van alle zeven gemeten factoren zeggen over de groep in
zijn geheel. Dan kijken we factor per factor naar het verband tussen de verschillende sociaalpsychologische-
en attitude factoren en tenslotte kijken we naar het eventuele verband van de verschillende factoren
specifiek met de houding ten aanzien van gebruik van geweld. Daarbij kijken we ook wat de overeenkomst
of het verschil is met de uitkomsten ten aanzien van geweldslegitimatie in de studie van Van den Bos (die
primair op mannen was gericht). Zo kunnen we de mogelijke verschillen tussen moslimvrouwen en
moslimmannen in het radicaliseringsproces, inzichtelijk maken.
De getallen tussen haakjes verwijzen naar het nummer van de vraag in de vragenlijst en voor de berekening
van de vragenlijst verwijzen we naar bijlage 3 'Gebruikte vragen en Correlaties'.
7.2 Algemene demografische kenmerken
Leeftijdsverdeling: er is een goede verdeling van de leeftijdscategorieën bereikt. 85,8 procent van de dames
zijn tussen de 16 en 26 jaar zoals blijkt uit onderstaand histogram. Radicalisering treedt voornamelijk op bij
mensen van onder de 30. De leeftijd staat op de horizontale as en het aantal dames op de verticale as:
7.2.1 Verdeling van respondenten over de stad Er is een goede spreiding van respondentes over de stad Amsterdam. Deze komt goed overeen met de
concentratie van moslims in de betreffende stadsdelen, zo is er bijvoorbeeld een hogere concentratie van
moslims in Nieuw- West en Oost en dus ook in de steekproef.
40
7.2.2 Huwelijkse staat 81,1 procent is ongehuwd, 16,2 procent is getrouwd en 2,6 procent is gescheiden.
7.2.3 Thuis/Uitwonend 30,3 procent woont op zichzelf, 69,7 procent woont bij de ouders.
7.2.4 Opleiding 73,5 procent volgt een opleiding, 26,5 procent volgt geen opleiding. 36,1 procent volgt een HBO opleiding,
23,2 procent het MBO, VWO 3,2 procent het VWO en 10,3 procent doet volgt een WO-studie. 68,8 procent
heeft al een opleiding afgerond, 31,2 procent nog niet.
7.2.5 Werk 34,4 procent heeft een bijbaan, 24,7 procent heeft een part time baan, 12,3 procent heeft een fulltime
baan. 23,4 procent heeft geen baan en 5,2 procent heeft een uitkering.
7.2.6 Etnische verdeling 72,9% procent van de dames heeft een Marokkaanse achtergrond, 12,3% procent heeft een Turkse
achtergrond, 5,8 procent is allochtoon en 9% procent valt in de categorie overig. Dat de verdeling hier
scheef loopt is begrijpelijk omdat beide veldwerkers van Marokkaanse afkomst zijn en er vanuit hun
netwerk vooral Nederlands-Marokkaanse dames bereikt zijn.
Aantal
Percentage
Valid 1 Autochtoon 9 5,8
2 Turks 19 12,3
3 Marokkaans 113 72,9
4 Overig 14 9,0
Total 155 100,0
7.2.7 Gemiddelden van alle factoren op een rijtje In deze studie meten we via de vragenlijst zeven factoren. Deze factoren zijn bipolair. Dat wil zeggen dat de
scores of boven of onder een omslagpunt zitten. Omdat de respondentes konden antwoorden met een
score tussen de 1 en 5 ligt het gemiddelde altijd op 3. Dat gemiddelde staat meestal voor ‘niet oneens/niet
eens’. Moslima's konden typisch een van de volgende antwoorden aankruisen:
41
helemaal oneens oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
Als we de scores van de moslima´s van de verschillende factoren op een rijtje zetten krijgen we de volgende
gemiddelde resultaten:
Onrechtvaardigheid: 2,96
Onrechtvaardigheid van de groep (moslims in het algemeen): 3,48
Dreiging: 3,56
Ideologisch referentiekader 3,84
Betrokkenheid bij de Nederlandse: 3,06
Legitimiteit van de autoriteiten: 2,48
Superioriteitsgevoel: 3,70
Geweldslegitimatie direct: 1,90 Geweldslegitimatie indirect: 3,58
Als we naar de grafiek kijken kunnen we het volgende als gemiddelde voorlopig concluderen: Gemiddeld is
het onrechtvaardigheidsgevoel vrij dicht bij de 3. Dat wil zeggen dat gemiddeld de gehele groep zich en haar
groep noch onrechtvaardig noch rechtvaardig behandeld voelt, met een score van 2,96. Dat verandert
echter als we het gemiddelde van gevoelde groepsonrechtvaardigheid zien, hoe de moslima's voelen dat de
groep moslims behandeld worden, die is 3,48. Ook voelt de groep zich gemiddeld behoorlijk bedreigd met
een score van 3,56. Ook is de groep sterk praktiserend (er is sprak van een sterk ideologisch kader) met een
score van 3,48 uit vijf. Er is net wat meer respect dan disrespect voor de autoriteiten met een score van
2,84. Bij de groep is sprake van een algemeen redelijk groot superioriteitsgevoel met een score van 3,7. Het
42
gebruik van geweld wordt gemiddeld afgekeurd in deze groep met een score van 1,90 voor legitimiteit van
geweld. Bij het begrijpen of verklaren van geweld is echter sprake een gemiddelde indirecte
geweldslegitimatie en -verklaring van 3,58.65 Om meer te kunnen zeggen over de groep en groepen binnen
en haar score is het belangrijk ze één voor één te behandelen. 66
7.3 De Sociaalpsychologische Factoren: Onrechtvaardigheid, Bedreiging
7.3.1 Factor 1: Onrechtvaardigheid Het meten van het gevoel van onrechtvaardigheid bij de moslima's gebeurde aan de hand van 18 stellingen
over gepercipieerde individuele en collectieve achterstelling. Voorbeelden hiervan zijn “Ik word boos als ik
denk aan hoe ik word behandeld vergeleken met anderen.” (vraag 37),67 “Ik heb het gevoel dat ik
gediscrimineerd word” (40), “Ik word wegens mijn geloof gediscrimineerd” (41), “Ik word boos als ik denk
aan hoe moslims worden behandeld vergeleken met andere groepen in Nederland”(44) en “In Nederland
worden moslims gediscrimineerd” (47).68
Gemiddelde: Alle stellingen zijn samengenomen tot één gemiddelde score komen we tot een
onrechtvaardigheidsgevoelscore van 2,96. Het gemiddelde onrechtsvaardigheidsgevoel ligt dus dicht bij het
neutrale punt van 3.0. Maar daar moeten we nader naar kijken om een duidelijker beeld te krijgen.
Als we alleen de vragen nemen die betrekking hebben op de individuele achterstelling (vraag 36-42) zoals
“Ik word normaal gesproken met respect behandeld” (36) en “Ik heb het gevoel dat ik gediscrimineerd
word” (40), komt de score op 2,35,. Gemiddeld vindt de moslima in deze groep dus dat ze zelf niet
onrechtvaardig behandeld wordt. De percepties van de moslima van de achterstelling van de groep waar ze
bij hoort is echter anders. Het gevoel van collectieve onrechtvaardigheid ten aanzien van moslims is 3,48.
Gemiddeld voelt deze groep dat de moslims sterk worden gediscrimineerd. Het doet in eerste instantie
denken aan de kreet over veel rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau over de vraag aan de
Nederlander over hoe het gaat met het land: ‘Met mij gaat het goed maar met de samenleving niet.’
Voorbeelden: Hieronder is bijvoorbeeld te zien dat 18,1 procent van de dames boos is over de manier
waarop ze zelf worden behandeld (staaf 4 en 5 hieronder):
65 Indirecte geweldslegitimatie heeft echter geen direct verband met directe geweldslegitimatie/bereidheid om gewelddadig gedrag te vertonen, zullen we zien bij de conclusies van de vragenlijst. Voor de scores zie ook bijlage 3 Gebruikte Vragen en Correlaties. 66 Zie bijlage 4 Gebruikte Vragen en Correlaties. 67 Het getal tussen haakjes is het vraagnummer in dit hoofdstuk. 68 Voor de gebruikte vragen zie bijlage 3: Gebruikte vragen en Correlaties
43
Vraag 37: “Ik word er boos over als ik denk aan hoe ik word behandeld vergeleken met anderen.”
Nog interessanter wordt het als gekeken naar hoe de dames naar de gehele populatie van moslims kijken.
Daar is de uitslag maar liefst 72,5 procent. Driekwart van de dames is dus boos over de behandeling van
moslims in Nederland (staaf 4 en 5 hieronder).
Vraag 44: “Ik word er boos over als ik denk aan hoe moslims worden behandeld vergeleken met andere
groepen in Nederland.”
Ook bij de vraag naar discriminatie van moslims bevestigd 61,5 procent van de moslima’s dit (staaf 4 en 5):
Vraag 47: “In Nederland worden moslims gediscrimineerd”
De factor onrechtvaardigheidsgevoel blijkt samen te hangen met verschillende andere factoren. De
volgende conclusies kunnen getrokken worden:
Sociaal psychologische factor
Moslima's voelen zich onrechtvaardiger behandeld naarmate ze meer dreiging ervaren.69 Dat is niet
verbazingwekkend omdat deze factoren in elkaars verlengde liggen. Een moslima die zich bedreigd voelt zal
zich daarmee ook onrechtvaardig behandeld voelen.
Attitudefactoren
Moslima's hebben een sterker ideologisch referentiekader naarmate zij een sterker
onrechtvaardigheidsgevoel hebben.70 Een keuze voor religie is logisch als compensatie voor dat
onrechtvaardigheidsgevoel. Religies hebben immers een verhaal over recht en rechtvaardigheid en bieden
typisch troost bij onrechtvaardigheid.
Moslima's hebben een lagere betrokkenheid bij de samenleving naarmate zij meer
69 Sterke correlatie ,56 bij een significantie van ,000. 70 Redelijke correlatie,31 bij een significantie van ,002. Dit verband is logischer dan andersom.
44
onrechtvaardigheidsgevoel hebben.71
Moslima´s vertonen geen lagere legitimiteit voor autoriteiten of meer superioriteitsgevoel naarmate zij
meer onrechtvaardigheidsgevoel ervaren.
Gebruik van geweld
De bereidheid van moslima´s om gewelddadig gedrag te vertonen blijkt niet direct samen te hangen met
onrechtvaardigheidsgevoel. Onrechtvaardigheidsgevoel is zeer breed aanwezig maar varieert dus teveel in
de antwoorden (dames met en zonder groot onrechtvaardigheidsgevoel kunnen hoog scoren op
geweldslegitimatie). Dat lijkt aan te geven dat onrechtvaardigheidsgevoel geen prime, onderscheidende of
bepalende drive is in geweldslegimatie. De moslima's die hoog scoren op geweldslegitimatie kunnen wel
hoog op onrechtvaardigheidsgevoel scoren, maar dat doen veel andere dames ook. De factor is immers te
breed aanwezig in de doelgroep. Dat betekent niet dat deze factor niet van belang is. Daarnaast liggen er,
zoals we later zullen zien in dit hoofdstuk, indirecte verbanden met andere factoren die kunnen bijdragen
tot geweldslegitimatie.
Moslima's zijn eerder in staat geweld te kunnen verklaren naarmate zij meer onrechtvaardigheid ervaren. 72
Dat is logisch omdat het gebruik van geweld een verklaring of excuus nodig heeft. Hoe groter het
onrechtvaardigheidsgevoel hoe groter de kans het kunnen verklaren van geweld, overigens zonder
noodzakelijkerwijs het radicaal islamitisch geweld goed te keuren. Dit is belangrijk om te noteren omdat het
idee dat het kunnen verklaren van geweld automatisch leidt tot geweldslegitimatie of gewelddadig gedrag
uit deze studie niet blijkt (Zie factor 7: Geweldslegitimatie onder).
7.3.2 Factor 2: Bedreiging Het meten van het dreigingsgevoel gebeurt op basis van 17 vragen. Voorbeelden hiervan zijn “De Islam
wordt bedreigd in Nederland” (63), “De Wetten in Nederland zijn eerlijk voor zowel moslims als niet-
moslims” (53) of gaan over de vrijheid van godsdienst (54,56), bejegening van moslims in de media (56).
Daarnaast worden er dus ook vragen gesteld over de perceptie van persoonlijke veiligheid (68,69).
Gemiddelde: De gemiddelde perceptie van dreiging is 3,56 voor de gehele groep en ligt flink boven de 3. Er
is dus een grote perceptie van dreiging bij de groep als gemiddelde. Gemiddeld genomen voelen de dames
zich persoonlijk overigens wel veilig (de persoonlijke dreiging berekend op basis van vraag 68 en 69 is 2,48,
dus flink onder 3), maar er is zoals hieronder zal blijken, een kleinere groep die zich wel onveilig voelt.
Voorbeelden: Maar liefst 60,5 procent van de moslima’s vindt dat Islam in Nederland bedreigd wordt (staaf
4 en 5). Slechts 11,6 procent vindt dat de Islam niet bedreigd wordt (staaf 1 en 2).
71
Redelijke correlatie ,37 bij een significantie van ,000. 72 Redelijke correlatie ,30 bij een significantie van ,002.
45
Vraag 63: “De Islam wordt bedreigd in Nederland”
Over de eigen veiligheid in Amsterdam (vraag 68) zeggen de dames het volgende. 14,5 procent van de
ondervraagde moslima’s (staaf 4 en 5) voelt zich onveilig en 78,8 procent voelt zich (zeer) veilig.
Vraag 68: “Ik voel me als moslima veilig in Amsterdam”
Wat de veiligheid op straat betreft durft 50,3 procent 's avonds over straat te lopen en 28,6 procent niet:
Vraag 69: “Ik voel me wel veilig genoeg om 's avonds laat op straat te lopen”.
De factor dreiging blijkt samen te hangen met verschillende andere factoren. De onderstaande conclusies
kunnen getrokken worden.
Sociaalpsychologische factor
Moslima's voelen zich meer bedreigd naarmate ze meer onrechtvaardigheid
ervaren. 73
73 Sterke correlatie ,56 bij een significantie van ,000.
46
Attitude Factoren
Moslima's ervaren meer dreiging naarmate zij een sterker ideologisch
referentiekader hebben.74
Moslima's ervaren meer dreiging als zij een lagere betrokkenheid bij de
samenleving hebben.
Er is geen verband tussen ervaren dreiging en lage legitimiteit van de autoriteiten.
Moslima's hebben een grotere dreigingsperceptie naar mate zij een hoger
superioriteitsgevoel hebben.
Gebruik van geweld
De bereidheid van moslima's om gewelddadig gedrag te vertonen blijkt niet (direct)
samen te hangen met geweldslegitimatie. Een grotere dreiging leidt er dus niet
automatisch toe dat zij gewelddadig worden. Daarvoor is de factor te breed in de
doelgroep aanwezig. Dat betekent zoals ook bij onrechtvaardigheidsgevoel dat deze
factor wel een indirecte rol kan spelen via andere factoren maar dat het geen
onderscheidende, bepalende factor is. Blijkbaar zijn er andere factoren in het spel.
Naarmate moslima's meer dreiging ervaren zijn ze meer in staat om gewelddadig
gedrag te verklaren (zonder het noodzakelijkerwijs goed te keuren).
7.4 Attitude Factoren
7.4.1 Factor 3: Ideologisch Referentiekader en Methode van Interpretatie Bij de berekening van aanwezigheid van ideologisch kader zijn 13 vragen geselecteerd die niet alleen op de
aanwezigheid van een ideologisch kader, maar ook vragen die wijzen op orthodoxie. De methode en
omstandigheden van interpretatie – die ons relevanter voor problematisch gedachtegoed lijken dan louter
de aanwezigheid van een ideologisch kader - onderzoeken we later in de interviews. In de vragenlijst richten
we op ons aanwezigheid van een ideologisch kader en orthodoxie. De vragen die meegenomen zijn in de
overweging zijn: Beschouw je jezelf als een salafiste? (vraag 15). Beschouw je jezelf als een praktiserende
moslima (16), Bid je (17). Houd je je veel bezig met het geloof ?(21); Draag je een hoofddoek? (25), Hoe
belangrijk is het dragen van een hoofddoek voor een moslima? (26) Hoe denk je over gemengde evementen
(bv een bruiloft)? (28). Ga je zelf wel eens naar gemengde evenementen? (31), Het is voor mij belangrijk om
moslim te zijn. (93). Ik en er trots op om moslim te zijn. (94), Er moeten meer islamitische scholen in
Nederland komen. (98). Er moeten meer Islamitische leraren komen in Nederland. (102) en Moslims
moeten terugkeren naar de oorspronkelijke islam.(116)75
Gemiddelde: De gemiddelde score van ideologisch referentiekader voor de gehele groep is 3,84. Dat
betekent dat er sprake is van een sterke aanwezigheid van een ideologisch referentiekader gemiddeld bij de
gehele groep zoals met deze vragen gemeten. Dat is niet verbazingwekkend omdat geprobeerd is vrome,
74 Redelijk correlatie, 33 bij een significantie van ,000. 75 Er zijn in totaal 31 vragen over de aanwezigheid van een ideologisch kader gesteld. De reden waarom slecht een beperkt aantal vragen zijn meegenomen is dat de variatie in antwoorden te groot was als we directe en indirect vragen over dit onderwerp meenamen. De onderlinge samenhang (m.a.w. 'wordt hier hetzelfde fenomeen gemeten') van de vragen (in statistische termen 'Cronbach's alfa') kwam te laag uit. Eerder onderzoek naar vormen van religiebeleving, mate van praktiseren en geweldslegitimatie kon ook al geen goed verband vinden tussen de verschillende vormen van deze factor en radicalisering. Toekomstig onderzoek zou verdere distincties binnen de factor van ideologisch referentiekader kunnen aanbrengen en testen, maar vooralsnog lijkt dat geen vruchtbare onderzoeksweg. Als voorbeeld hebben we in deze studie het voorbeeld het wel of niet zijn van salafiste – een als conservatief bekend staande vorm van islam - opgenomen en ook daar kunnen we geen verband vinden.
47
geïsoleerde moslima's te vinden op plekken waarbij de kans daarop groter is deze tegen te komen.76
Voorbeelden: 84,5 procent van de dames beschouwt zichzelf als praktiserende moslima (vraag 16), 11,6
procent niet (met 3,9 procent die geen antwoord gaf). 94,8 Procent van de dames bidt, 4,5 procent niet
(0.6% procent gaf geen antwoord). 91,6 Procent houdt zich veel bezig met het geloof (21), 5,8 procent niet
(non respons, 2,6% procent). 73,5 Procent draagt een hoofddoek (25), 23,2 procent niet (non-respons 3,2%
procent). 39 Procent gaat niet naar gemengde evenementen. (31). Voor 97,3 Procent is het belangrijk om
moslim te zijn. (93) 98 Procent is daar trots op. (94). 66,5 Procent vindt dat er meer islamitische leraren
moeten komen, 25,2 procent is noch voor noch tegen. 71,5 Procent vindt dat moslims moeten terugkeren
naar de oorspronkelijke islam (116). 16,8 procent (26 op 155) van de ondervraagden noemt zichzelf
salafiste.
Percentage salafisten:
Een opmerking vooraf bij bespreking van de correlaties van factoren met ideologische referentiekader:
religieuze beleving en praktiseren is er in veel vormen. Om een statistisch samenhangende serie vragen te
krijgen is besloten om slechts 13 van de 31 vragen die gaan over de aanwezigheid van een ideologisch
referentiekader (die veel over praktiseren en enigszins over orthodoxie) mee te nemen in de overweging.
Dat betekent dat de verbanden die zijn aangetoond slechts op basis zijn van bovengenoemde vragen en de
verbanden die genoemd zijn in de realiteit van verscheidenheid van praktiserendheid (beschreven in de
andere stellingen) waarschijnlijk nog zwakker zijn.
Met inachtneming van deze opmerking kan het volgende geconcludeerd worden:
Sociaalpsychologische factor
Moslima's hebben een sterker ideologisch referentiekader naarmate ze meer onrechtvaardigheid
ervaren.
Moslima's hebben een sterker ideologisch referentiekader naarmate ze meer dreiging ervaren.
Attitudefactoren
Moslima's hebben een iets sterker ideologisch referentiekader naarmate zij een lage betrokkenheid
bij de samenleving hebben.
Het hebben van minder respect voor autoriteiten houdt geen verband met een sterker ideologisch
referentiekader en andersom.
Moslima's hebben een sterker ideologisch referentiekader naarmate zij meer superioriteitsgevoel
hebben.
76 Zie bijlage 2 Werkwijze van Veldwerkers en bijlage 3 Religieuze Kaart.
48
Gebruik van geweld
De bereidheid van moslima's om gewelddadig gedrag te vertonen en te legitimeren hang niet
samen met ideologisch referentiekader. Met andere woorden, wanneer moslima's een sterker
ideologisch referentiekader hebben zorgt dit er niet voor dat zij gewelddadiger worden. Uit eerder
onderzoek zoals dat van Van den Bos blijkt dat dit verband niet aangetoond kan worden. Nu kunnen
we stellen dat dat voor vrouwen ook geldt.
Moslima's met een sterker ideologisch referentiekader kunnen gebruik van geweld enigszins beter
verklaren.
7.4.2 Factor 4: betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving Stellingen: De betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving is gemeten aan de hand van 19 stellingen,
directe en indirecte vragen over het zich Nederlander voelen, zich thuis voelen in Nederland, zich betrokken
voelen bij de Nederlandse samenleving en zich verbonden voelen met andere Nederlanders. Vragen die
meewogen zijn zijn o.a: Hoe denk je over Nederland (vraag 72), of men zich meer Nederlander dan iets
anders voelt (73), hoe belangrijk het is om Nederlander te zijn (74), Hoe trots men is op het
Nederlanderschap (75), Dat moslims zich niet Nederlands hoeven te voelen (104), Contact met
Nederlanders (132), opinies over contact met Nederlanders (145,146), Verbondenheid met andere
Nederlanders (151), Het zich thuisvoelen in Nederland (152), Een directe vraag naar het gevoel van
betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving (153), Deelname aan activiteiten voor buurt of stad (154) en
het zichzelf als actief betrokken burger beschouwen (155).
Gemiddelde: het gemiddelde van de gestelde vragen onder betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving
levert een resultaat op van gemiddeld 3,06. Dat ligt vrijwel precies in het midden tussen de uitersten
betrokken (1-3) en niet betrokken (3-5). Gemiddeld is de groep dus noch betrokken noch niet-betrokken bij
de samenleving. We zullen kijken hoe groot de groepen uitschieters zijn beide kanten op aan de hand van
illustratie van vragen hieronder.
Voorbeelden: Er blijkt een redelijk hoge betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving als we er direct naar
vragen: Slechts 17,1 procent voelt zich niet betrokken bij de samenleving, 33,6 procent noch eens/oneens
en bijna de helft (49,3 procent) voelt zich betrokken bij de Nederlandse samenleving.
Vraag 153: “Ik voel mij betrokken bij de Nederlandse samenleving in het algemeen”
Bij de vraag over zich thuis voelen in Nederland (152) blijkt dat 51,1 procent zich thuisvoelt in Nederland.
31,5 procent stemt neutraal en slechts 17,5 procent geeft aan zich niet thuis te voelen.
Op de vraag of men zich verbonden voelt met andere Nederlanders (151) zegt 37,2 procent nee, 34,5
49
procent is het daar noch mee eens noch oneens en 28,2% procent voelt zich wel verbonden met andere
Nederlanders.
37,4 Procent beschouwt zich actief betrokken burger, 33,1 procent is neutraal en 29,5 procent ziet zichzelf
niet als betrokken burger.
87,4 procent vindt dat ze contact heeft met niet-islamitische Nederlanders (132), 12,6% procent niet; en
wat betreft het belangrijk vinden om contact te hebben met andere Nederlanders is 29 procent neutraal,
zegt 55,5 ja en zegt 16,6% procent nee.
De rol van het buitenlandbeleid in het zich thuis voelen in Nederland:
Op de vraag 'Als er oorlog tussen Nederland en een islamitisch land zou zijn, dan zou ik Nederlands
steunen” (vraag 79) antwoordde 74,9 procent 'nee' en bleef 25,2 procent neutraal. Opvallend is dat geen
enkele moslima Nederland zou steunen. Dat zou geïnterpreteerd kunnen worden als het hebben van weinig
vertrouwen in de morele juistheid van zo'n oorlog, wellicht met de oorlogen in Irak en Afghanistan in
gedachten, en als loyaliteit aan andere moslims. Dat correspondeert met vraag 89 “Ik word boos van als ik
zie hoe Nederlandse politici het Israëlisch-Palestijnse conflict behandelen,” die 57,8 met 'ja'
beantwoordden, met 33,3 procent op 'niet eens/oneens' laat en 2,9 procent niet kwaad maakt. Het
buitenlandbeleid ten aanzien van islamitische landen (80, een vraag die niet meegewogen is voor de score
van deze factor) is opvallenderwijs een belangrijke factor in het zich thuis voelen in Nederland stelt 56,4
procent van de moslima's ('heel belangrijk' voor 15 procent, belangrijk voor 41,4 procent 'belangrijk'). Voor
36,4 procent is het niet onbelangrijk/niet belangrijk, en voor maar 7,1 procent van de moslima's is dat
onbelangrijk. Geen van de dames antwoordde 'heel onbelangrijk.' Over de rol van het buitenlandbeleid is
nog weinig onderzoek gedaan, maar deze vragen tonen aan dat dit een interessante avenue van onderzoek
kan zijn voor de toekomst.
De factor betrokkenheid blijkt samen te hangen met verschillende andere factoren. De volgende conclusies
kunnen getrokken worden:
Sociaalpsychologische factoren
Moslima's voelen zich iets minder betrokken bij de samenleving naarmate zij meer
onrechtvaardigheid ervaren.
Moslima's voelen zich enigszins minder betrokken bij de samenleving naarmate zij meer dreiging
ervaren.
Attitudefactoren
Moslima's voelen zich iets minder betrokken bij de samenleving naarmate hun ideologisch
referentiekader steker is.
Moslima's voelen zich iets minder betrokken bij de samenleving naarmate hun legitimiteit van
autoriteiten lager is.
Superioriteitsgevoel speelt voor moslima's geen rol in het verklaren van betrokkenheid bij de
samenleving.
50
Gebruik van geweld
Een lage betrokkenheid bij de samenleving speelt geen rol bij geweldslegitimatie. Ook Van den Bos
kon geen verband vinden tussen deze twee factoren.
Moslima's zijn iets eerder bereid tot indirecte geweldslegitimatie als ze minder betrokken zijn bij de
samenleving.
7.4.3 Factor 5: Legitimiteit Autoriteiten De meting van legitimiteit van autoriteiten is gebaseerd op 13 stellingen. Vragen die gebruikt zijn kijken naar
respect voor verschillende autoriteiten: de Nederlandse regering (vraag 119 en 123, 124), de Amsterdamse
politie (120) en het stadsbestuur (128). Indirecte vragen gaan o.a. over de vraag of Nederlandse politici en
politie moslims met respect behandelen (121, 122 respectievelijk); en het juist voorkomen van negatieve
emoties bij het niet respecteren van politie (126) of de regering.
Gemiddelde: het gemiddelde van de score van de gehele groep ligt op 2,83. Dat wil zeggen dat over het
algemeen in de groep de verschillende autoriteiten meer gerespecteerd dan niet gerespecteerd worden.
Maar er is zoals onder zal blijken een grote middengroep die zich positief noch negatief uitlaat en een
relevante minderheid die weinig respect voor en weinig vertrouwen heeft in verschillende autoriteiten.
Voorbeelden: Uit vraag 119 valt op te maken dat 14,5 procent van de moslima’s de Nederlandse regering
niet respecteert (staaf 4 en 5 hieronder van vraag 119), 31,7 procent staat er onverschillig tegenover (noch
eens/noch eens met het respecteren van de regering) en 53,7 procent respecteert de Nederlandse regering.
Belangrijk hierbij op te merken is dat deze enquêtes afgenomen werden op een moment dat Geert Wilders'
partij, de PVV, met een sterk anti-islam standpunt in een gedoogconstructie zat met een CDA en VVD
regering en dat dit de mate van respect voor de regering waarschijnlijk negatief beïnvloedt heeft.
Vraag 119: ”Ik respecteer de Nederlandse regering”
42,3 Procent vindt niet dat moslims de Nederlandse regering moeten vertrouwen (staaf 4 en 5 hieronder).
Dus de mate van respect (vraag 119) is groter dan het percentage vertrouwen (vraag 124). Dat is logisch,
vertrouwen is immers een diepere verbintenis dan respect, dus dit resultaat ligt in de lijn der verwachting.
51
Vraag 124: “Moslims moeten de Nederlandse regering vertrouwen”
Respect voor de politie in Amsterdam (120): 10,3 procent van de respondenten heeft geen respect voor de
politie in Amsterdam (4 en 5 hieronder). 26 procent staat neutraal en 63,7 procent respecteert de politie
wel.
Vraag 120: “Ik heb respect voor de politie van Amsterdam”
Interessant is daarbij te zien dat 22,4 Procent van de moslima’s vindt dat de Amsterdamse politie moslims
niet met respect behandelt (122). 50,7 procent is neutraal, 23,3 procent van de moslima's vindt dat moslims
wel met respect behandeld worden. Slechts 2,8 procent is het daar helemaal mee eens.
52
Vraag 122: “De politie van Amsterdam behandelt moslims met respect (122),
Wat Nederlandse politici betreft (121) vindt 42,7 procent van de moslima’s vindt dat ze in Nederland
moslims niet met respect behandelen. Dat correspondeert met het achterstellingsgevoel van factor 1,
namelijk: onrechtvaardigheid. Slechts 12,6 procent van de moslima’s vindt dat moslims wel met respect
behandeld worden.
Aangaande het Amsterdamse stadsbestuur stelt slechts 7,6 procent van de moslima’s dat ze geen of weinig
vertrouwen in het Amsterdams stadsbestuur te hebben (4 en 5 hieronder). 63,9 Procent is neutraal en 27,5
procent heeft vertrouwen in het stadsbestuur.
Vraag 128: “In welke mate vertrouw je het stadsbestuur van Amsterdam”
Er is samenhang tussen een lage legitimiteit van autoriteiten en slechts twee andere, maar relevante,
factoren. (geweldslegitimatie en betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving). De volgende conclusies
kunnen worden getrokken:
Sociaalpsychologische factoren
De mate van onrechtvaardigheids- en dreigingsgevoel heeft geen invloed op de legitimiteit van
autoriteiten. Meer dreigingsgevoel en onrechtvaardigheidsgevoel leidt dus niet tot een lagere
53
legitimiteit van autoriteiten bij deze moslima's.
Attitudefactoren
Naarmate de betrokkenheid bij de samenleving lager is neem de legitimiteit van de autoriteiten bij
de moslima's enigszins af.
Gebruik van geweld.
Naarmate de legitimiteit van de autoriteiten afneemt neemt de geweldslegitimatie de moslima toe.
Dit is de enige factor van alle factoren die een verband vertoond vertoont met geweldslegitimatie. 77Van den Bos had bij een gemengde groep van mannen en vrouwen dit verband tussen lage
legitimiteit en (directe) geweldslegitimatie ook al gevonden.
Een lage legitimiteit van autoriteiten leidt niet tot meer indirecte geweldslegitimatie bij moslima's.
Er is geen verband gevonden.
7.4.4 Factor 6: Superioriteitsgevoel Superioriteitsgevoel is gemeten aan de hand van 13 stellingen die gaan over trots over moslim zijn/voelen
(vraag 94-97), een aantal indirecte vragen zoals het minder belangrijk vinden van het Nederlander zijn
(vraag 103-15) en het stellen dat islam een betere godsdienst is, moslims betere mensen zijn dan anderen
en het gevoel dat iedereen moslim zou moeten zijn (110-115).78
Gemiddelde: met een gemiddelde score van de gehele groep van 3,71 kan gesteld worden dat de groep zich
over het algemeen als moslim flink superieur voelt.
Voorbeelden: In vraag 110 is te zien dat 9,1 procent van de moslima’s negatief of zeer negatief denkt over
niet- moslims (staaf 4 en 5 hieronder), 67,4 procent is neutraal, 23,6 denkt positief over niet-moslims.
Vraag 110: “Hoe denk je over mensen die een ander geloof aanhangen dan de islam?”
Superioriteit van de religie valt af te lezen in het antwoord op vraag 112: 79,6 procent vindt de islam
superieur, 14,1 procent vindt de Islam noch beter of noch slechter dan andere religies. 6,3 procent van de
moslima's is het met de stelling dat de islam beter is niet eens.
77 Correlatie ,281 bij een significantie van ,003. 78 Zie vragenlijst.
54
Vraag 112: “Is islam beter dan andere geloven?”
Uit vraag 113 valt af te lezen dat 23,8 procent van de moslima's vindt dat moslims betere mensen zijn dan
andere gelovigen.
Vraag 113: ‘Mensen die moslim zijn, zijn betere mensen dan die een ander geloof hebben?’
Tussen superioriteitsgevoel en een aantal factoren zijn verbanden gevonden. De volgende conclusies
kunnen getrokken worden:
Sociaalpsychologische factoren
Er is geen verband tussen de mate van onrechtvaardigheidsgevoel en superioriteitsgevoel.
Naarmate de moslima's zich meer bedreigd voelen, voelen ze zich ook meer superieur. Dat zou een
compensatie-reactie, een 'coping mechanism' kunnen zijn.
Attitudefactoren
Naarmate de moslima's een sterker ideologisch referentiekader hebben, voelen ze zich meer
superieur. Trots op de eigen religie zou hiervoor een goede verklaring zijn.
Naarmate de moslima's zich minder betrokken voelen bij de samenleving voelen, hebben ze meer
superioriteitsgevoel. Dit is een verband dat we niet goed kunnen verklaren.
Gebruik van geweld.
De bereidheid van moslima's om geweld te legitimeren blijkt niet samen te hangen met hun
superioriteitsgevoel. Dat is opvallend omdat dit verband tussen superioriteitsgevoel en bereidheid
om aan gewelddadig gedrag deel te nemen in de studie van Van den Bos wél werd gevonden.
55
Naarmate het gevoel van superioriteit bij moslima'’s toeneemt, neemt de indirecte
geweldslegitimatie toe.
7.4.5 Factor 7 Geweldslegitimatie Stellingen: Geweldslegitimatie is een kenmerk van radicalisering en de belangrijkste variabele die in de
vragenlijst gemeten wordt. Aan de hand van 8 vragen over directe geweldslegitimatie wordt deze factor
gemeten. Dat zijn vragen zoals “Een moslim mag (165)/moet (166) geweld gebruiken tegen mensen die de
islam bedreigen”; “Ik zou zelf bereid zijn om de orde te verstoren (177) /geweld te gebruiken (178) als de
islam is beledigd” en “Ik ben het eens met moslims die geweld tegen andere mensen gebruiken.”
Gemiddelde: De gemiddelde score op geweldslegitimatie van de gehele groep is 1,91. Er is dus gemiddeld
sprake van een grote mate van afkeuren van geweld door deze groep dames. Het blijkt dat zes van de 155
dames 3.0 scoort en twee dames die meer dan 3.0 scoren. Achttien dames vulden te weinig vragen in om
deze afweging te kunnen maken.
Gemiddelde indirecte geweldslegitimatie: Als we ter vergelijking kijken naar het aantal dames dat aangeeft
het gebruik van geweld wel te kunnen verklaren, maar dat afkeurt, dan zie we dat het groepsgemiddelde
opeens 3,58 is. Blijkbaar kan deze groep gemiddeld zich goed voorstellen dat er geweld gebruikt wordt.
Voorbeelden: 4,2 procent (6 van de 155 respondenten) vindt dat een moslim geweld mag gebruiken ter
verdediging van de islam.
Vraag 165: “Een moslim mag geweld gebruiken tegen mensen die de islam bedreigen”
Een zelfde soort antwoordverdeling vinden we bij de vraag naar 'noodzaak' van geweld: 2,8 procent (4
dames) vindt dat er geweld gebruikt móet worden om de islam te verdedigen.
Vraag 166: “Een moslim moet geweld gebruiken tegen de mensen die de islam bedreigen.“
56
Wat betreft het eens zijn met orderverstoring, steunt 4,.8 procent van (68) dat 'mee eens', 7 dames van de
155. Geen van de dames is het er overigens 'helemaal mee eens.'
Als we kijken naar de bereidheid om zelf de orde te verstoren (of daaraan bij te dragen) als de islam is
beledigd (177) is 11,3 procent is daartoe bereid (16 dames), 25,7 is neutraal, en 63,2 procent weigert dat.
|
Bij vraag 178 zien we dat 7 procent (10 dames van de 155, 12 gaven geen antwoord) bereid zijn zelf geweld
te gebruiken als hun geloof bedreigd wordt. 13,3 procent staat neutraal en 79,8 procent zegt nee.
Vraag 178: “Ik zou zelf bereid zijn om geweld tegen andere mensen te gebruiken als deze mijn geloof
bedreigen”
Over de aanslag op 11 September: Wat vind jij van de 11 september- aanslag in New York in 2001? 2,8
procent (vier dames) is daar positief over. 17,5 procent neutraal en 80,8 procent negatief.
Over de moord op Theo Van Gogh: 6,3 procent (9 dames) is daar positief over.
Vraag 173: “Wat vind je van de moord op Theo van Gogh?”
Het is interessant om een aantal vragen over indirecte geweldslegitimatie eruit te lichten: Vragen over
indirecte geweldslegitimatie:
57
Op de vragen “Ik ben het oneens met moslims die de orde willen verstoren (169)/geweld tegen andere
mensen (170) gebruiken, maar ik begrijp hun redenen wel” antwoordden respectievelijk 47,9 procent en
31,9 procent met ‘ja’. En bij een meer algemene vraag kan 83,5 procent van de moslima's begrijpen dat
sommige moslims zich gefrustreerd voelen (vraag 167)
Vraag 176: Hoe denk je over moslims die de islam zo belangrijk vinden dat zij daardoor niets te maken
willen hebben met niet-moslims of met moslims die anders denken? 8 dames, 5,6 procent denkt daar
positief over.
Salafisme en geweldslegitimatie
Er wordt vaak gezegd dat salafisten (het woord 'salafi' verwijst naar voorouders en salafisme wordt als een
stroming met een meer conservatiever, letterlijke interpretatie van de koran gezien), een conservatieve
stroming in de islam die als problematisch wordt aangeduid door velen en meer geweldslegitimatie zou
vertonen dan anderen. Van de 26 dames die zichzelf als salafi aanduidden, beantwoordde 24 genoeg vragen
over geweldslegitimatie om er iets over te kunnen zeggen. Het gemiddelde geweldslegitimatiecijfer was
1,89 (er is dus sprake van een lage geweldslegitimatie. Neutraliteit ligt immers op 3,0. Bij salafisten ligt dat
cijfer op precies 2,0 marginaal hoger dan het gemiddelde. Negen van de dames scoorden hoger dan dat
gemiddelde en dertien lager dan het gemiddelde, één op het gemiddelde en twee hebben deze vraag niet
beantwoord. Nu is er in de vragenlijst geen rekening gehouden met apolitieke (zich meer isolerende) en
politieke (zich meer naar buiten engagerende) salafisten gemaakt. Maar op basis van deze gegevens kan
niet gesteld worden dat salafisten geweld meer legitimeren dan andere moslima’s.
Het voorafgaande in ogenschouw nemend en na de verbanden met de andere factoren te hebben gekeken
kan het volgende geconcludeerd worden:
Sociaalpsychologische factoren
Er is geen verband tussen geweldslegitimatie en onrechtvaardigheidsgevoel en dreiging. Het komt
wel veel voor in de groep van dames die geweld legitimeren, maar de variatie van die in het gevoel
van dreiging en onrechtvaardigheid is zo veel voorkomend dat het geen goede indicator is.
Attitudefactoren
Naarmate de moslima's minder respect hebben voor autoriteiten, neemt geweldslegitimatie toe.
Slechts een factor correleert met geweldslegitimatie en dat is een lage legitimiteit van autoriteiten.
Dit is een logische conclusie. Voordat geweld gebruikt kan worden moet immers het
geweldsmonopolie van de autoriteiten verworpen worden.
Indirecte geweldslegitimatie
Het is opmerkelijk dat er geen verband is tussen indirecte geweldslegitimatie (het kunnen verklaren
van geweld) en geweldslegitimatie. Het kunnen verklaren van geweld leidt dus niet automatisch tot
een grotere bereidheid om geweld te legitimeren of er aan deel te nemen.
58
7.5 Conclusie factoren
Onrechtvaardigheid: Het gevoel van collectieve achterstelling, van onrechtvaardigheid is zeer wijd verbreid
is onder de moslima's in Amsterdam: zij voelen zich als groep gediscrimineerd (61,5% procent), 72,5%
procent is boos over deze discriminatie en een deel voelt zichzelf achtergesteld (18,1% procent). Er is geen
verband tussen deze factor en geweldslegitimatie gevonden.79
Dreiging: het gevoel van dat bedreiging wijd verspreid is. Maar liefst 60,5 procent van de moslima’s vindt
dat de islam in Nederland bedreigd wordt. Slecht 11,6 procent vindt dat de islam niet bedreigd wordt. 14,5
procent van de moslima’s voelt zich persoonlijk onveilig in Amsterdam.
Ideologisch referentiekader: er is sprake van een sterke aanwezigheid van een ideologisch referentiekader
bij de dames. Deze sterke aanwezigheid van inhoudelijk referentiekader staat (met inachtneming van
bovengenoemde beperking) in verband met onrechtvaardigheidsgevoel, dreigingsgevoel, een lage
betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving; iets sterker in verband met superioriteitsgevoel en in zwak
verband met indirecte geweldslegitimatie. Er kon geen verband bewezen worden met geweldslegitmatie of
een lage betrokkenheid bij de samenleving. Er is dus geen verband aangetoond tussen orthodoxie, een
sterke aanwezigheid van een ideologisch kader en geweldslegitimatie.80 Recentelijk bleek dat bij sommige
trainingen van de FBI in de verenigde staten wel een direct verband werd gelegd tussen mate van
orthodoxie en islamitisch extremisme. Daarom is het belangrijk nogmaals te onderstrepen dat dat verband
niet zomaar gevonden kan worden.81
Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving: Er is sprake van een grote groep moslima's die zich niet deel
voelt van de Nederlandse samenleving. Ook al kan er geen verband met geweldslegitimatie gevonden
worden, blijft dat wel zorgwekkend. Deze factor houdt namelijk wel verband met veel andere gemeten
factoren. Daarnaast zou dit ook vergeleken kunnen worden met deze attitudes bij de algemene – niet-
moslim - populatie van Amsterdam om er meer relevants over te kunnen zeggen; voelen zij zich in
vergelijking met de niet-moslimpopulatie van dezelfde leeftijds- en seksegroep meer betrokken bij de
Nederlands samenleving?
Legitimiteit Autoriteiten: Er zijn kleine maar belangrijke minderheden met weinig respect en vertrouwen in
de verschillende autoriteiten. Opvallend is de hoge middenscore op veel van de vragen. Vaak houdt een
derde van de respondenten zich op de vlakte en dat duidt niet niet op een hoge legitimiteit van
autoriteiten.82 Opvallend genoeg is de hoogste vertrouwensscore tussen alle autoriteiten voor de politie van
Amsterdam. voorbehouden. Wat het stadsbestuur betreft houden de moslima’s zich veel op de vlakte (63,9
procent), maar zijn er meer die het bestuur vertrouwen dan wantrouwen.
Superioriteitsgevoel: Gevoelens van superioriteit zijn alom aanwezig in de populatie van moslima’s, maar
een lineair verband tussen die gevoelens en geweldslegitimiteit kan dus niet worden aangetoond. Wel staat
deze factor in verband met andere factoren zoals (dreigingsgevoel-redelijk, ideologisch referentie kader-
goed, een lage legitimiteit van autoriteiten en indirecte geweldslegitimatie).
79 Zie bijlage 3 Gebruikte Vragen en Correlaties. 80 Zie bijlage 3 Gebruikte Vragen en Correlaties. 81 De FBI werd recentelijk verweten dat in een deel van haar opleidingen orthodoxie gelijk gesteld werd met radicalisering. Spencer Ackerman, 14 September 2011, “FBI Teaches Agents: ‘Mainstream’ Muslims Are ‘Violent, Radical’” http://www.wired.com/dangerroom/2011/09/fbi-muslims-radical. 82 Zie bijlage 3 Gebruikte Vragen en Correlaties.
59
Geweldslegitimatie: Er is weinig sprake van geweldslegitimatie bij de moslima's. Bij de kleine groep
moslima's die geweld wel legitiem vinden en bereid zouden zijn om geweld te gebruiken is er een
samenhang gevonden met een lage ervaren legitimiteit van autoriteiten. Het meer kunnen verklaren van
gewelddadig gedrag (zonder het noodzakelijkerwijs goed te keuren) houdt geen verband met
geweldslegitimatie.
60
Visuele conclusie van de verbanden in de vragenlijst
Legenda Correlatiecijfer Gebruikte tekens
Correlatie:
Zwak verband 0,2 – 0,29 of
Redelijk sterk verband 0,3 – 0,39 of
Sterk verband 0,4 – 0.49
Zeer sterk verband 0,5 en hoger
Sociaalpsychologische
Factoren
Attitude-factoren
Bedreiging
Interessant verschijnsel: er is
geen verband gevonden voor
indirecte geweldslegitimatie en directe geweldslegitimatie.
Indirecte
gewelds-
legitimatie
Ideologisch
referentiekader
Gewelds-
legitimatie
Superioriteits-
gevoel
Betrokkenheid
bij de
Nederlandse
samenleving
Legitimiteit
autoriteiten
s
Onrechtvaardigheids
-gevoel
61
8. RESULTATEN INTERVIEWS
8.1 Selectie voor interviews Het tweede gedeelte van het onderzoek bestond uit het afnemen van twaalf interviews. De dames zijn
geselecteerd op mate van waar te nemen kwetsbaarheid, isolering en mogelijke radicalisering. In de praktijk
betekent dit dat we de dames primair hebben geselecteerd op een hoge uitslag in de vragenlijst op de
factor hoge geweldslegitimering in combinatie met hoge scores op lage legitimiteit van autoriteiten en
superioriteitsgevoel. Zelfverklaard salafistes zijn tevens meegenomen in de overweging voor selectie.83 Ter
illustratie van het verloop van deze interviews hebben we twee interviews volledig uitgewerkt volgens het
narratief biografisch interviewprotocol (zie bijlage 5). Deze interviews zijn als bijlage 6 en 7 toegevoegd.
8.2 Analysemethode en Stappen De interviews, variërend in lengte van 40 tot 75 minuten, zijn afgenomen door twee vrouwen: een
medewerkster van Vizea en een veldwerker waarmee de geïnterviewde al bekend was om vertrouwen te
wekken. Het narratief-biografisch model werd toegepast op deze interviews. Bij de interviews werd door de
interviewer rekening gehouden met aanvullende interviewvragen en de zeven factoren.84
Tijdens het verwerken van de interviews werden achtereenvolgens de chronologische stappen in het
levensbeschouwelijke proces, het socialisatieproces van de respondent, de beslissende momenten in het
levensbeschouwelijke proces (bijvoorbeeld het overlijden een familielid), het mogelijk oorzakelijke verband
tussen het verloop van de socialisatie en het levensbeschouwelijke proces en verandering in gedrag (dragen
van hoofddoek, meer studie van islam, weglopen van huis etc.) behandeld. De laatste stap in het
analyseproces was het vaststellen van mogelijk terugkerende patronen bij de respondenten. Dit alles heeft
geresulteerd in twee soorten inzichten: Ten eerste kunnen we iets zeggen over hoe de zeven factoren door
de dames zelf worden gezien. Ten tweede ontdekken we in de interviews nieuwe thema's en factoren. Voor
de overzichtelijkheid hebben we die nieuwe inzichten geclusterd. Omdat dit een exploratief onderzoek is en
omdat we denken dat de dames zelf het beste verwoorden hoe hun opvoeding en religieuze beleving is
verlopen, laten we hen veel aan het woord door middel van citaten. Sommige citaten bevatten verwijzingen
naar meerdere factoren en thema's. Dat is niet verbazingwekkend omdat de citaten laten zien hoe
verschillende factoren juist samenhangen. Het desbetreffende citaat is dan geplaatst bij de factor of bij het
thema dat het meest past bij de inhoud van het citaat.
8.3 De zeven factoren in de interviews We bespreken nu eerst de zeven factoren en de visies van de dames daarop:
8.3.1 Onrechtvaardigheid Het gevoel van waargenomen of door haar als zodanig ervaren politieke en sociale onrechtvaardigheid komt
bij alle dames terug op verschillende manieren in de interviews. Zij voelen vaak dat zij of hun groep
gediscrimineerd worden door mensen op straat, de media, een leraar op school of door 'de politiek.' Maar
ook is er een enkeling die zich niet gediscrimineerd voelt.
Er wordt door de dames veel geklaagd over discriminatie vanwege de hoofddoek of niqab (de
gezichtsbedekkende sluier die in de volksmond foutief als 'boerka' wordt aangeduid). Een van de dames
83 De selectie was op basis van 18 dames die het hoogste scoorden op geweldslegitimatie in combinatie met superioriteitsgevoel, lage legitimiteit van autoriteiten en eventueel salafisme. 84 Zie bijlage 5 Narratief Biografisch Interviewprotocol
62
draagt nog steeds een niqab. Minimaal twee anderen hebben er ooit een gedragen. Een moslima vertelde
hoe ze door discriminatie van docenten op school een herkansing misliep. Een aantal klachten gaat over
discriminatie bij solliciteren:
“Wat ik heel belangrijk vind in ons geloof in Nederland, is respect tonen voor andere geloven en dat andere
geloven dat tegenover ons ook doen. Niet iedereen doet dat. In mijn omgeving heb ik discriminatie
meegemaakt maar ook een goede ervaring. Toen ik op het MBO zat moest ik in het laatste jaar stage lopen en
ik heb ergens gesolliciteerd. Ik was uitgenodigd en alles ging heel goed. We hebben een uur lang over al mijn
taken gesproken. Ze zeiden: “We hebben één voorwaarde en dan kan je morgen beginnen maar dan moet je
wel je hoofddoek afdoen.” Waarom zeg je dat niet in het begin? Dan was het over voor mij. Dat is een keus die
ik al jaren hebt gemaakt. Alsof het iets simpels is voor mij. Ik vond dat heel erg kwetsend. Het is mijn
uitstraling, 'ik ben moslim' en ik draag een hoofddoek. Ik beledig jou toch ook niet omdat je geen hoofddoek
draagt? Als je zegt van tevoren 'Dit zijn onze regels en die moet je respecteren' dan respecteer ik dat ook.
Maar de manier waarop hij dat doet. Ik kan dat niet doen, zei ik. Ik vond het zwaar dat ik die reactie kreeg en
het was mijn laatste jaar en ik moest een stage vinden. Maar bij mijn uitnodiging bij KLM kwam mijn
hoofddoek niet eens ter sprake. Daar word je geaccepteerd zoals je bent. Daar mocht ik na drie dagen komen.
Ze hebben zelfs een gebedsruimte daar. Dan ga ik vijf keer per dag bidden. Ik heb twee tegenstrijdige dingen
meegemaakt. Maar het was wel leuk om beiden te kunnen meemaken."[Geïnterviewde D]
“Solliciteren is heel lastig vanwege mijn kleding. Ik kan het begrijpen, maar ergens heb ik zoiets van “Maar
iemand die donker is kun je ook niet vragen om zich wit te verven.” Ik sta voor mijn geloof en dat is iets wat ik
zelf wil.” [Geïnterviewde E]
“Met hoofddoek naar sollicitaties gaan is lastig. Mocht een hoofddoek een belemmering zijn, dan ben ik
bereid om hem af te doen. En dan kijk ik na een maand of het alsnog kan. Bij grote bedrijven ging ik
solliciteren, maar altijd bij de laatste ronde lag ik eruit. Ik was het zo zat. Op een dag ging ik met make-up op
en zonder hoofddoek solliciteren. En ja hoor, het was meteen raak: ‘U mag morgen beginnen’. Na een maand
was ik het zat en ging ik met hoofddoek op, op mijn werkplek zitten. Als administratief medewerker, kreeg ik
leveranciers op bezoek, natuurlijk mannen èn vrouwen. Daar had ik geen problemen mee. Ik geef ze gewoon
een hand. Maar wat ik wel heb gemerkt op die dag dat ik mijn hoofddoek had opgelaten, was er een
leverancier gekomen die mij eerder en vaker had gezien. Die had in één keer een hele afkeer. Hij gaf geen hand
meer en zei niet eens goedemiddag en liep meteen door naar directeur. Die dag zei de onderdirectrice: 'Ik vind
het toch mooier staan, met haar, zonder hoofddoek'. Ik antwoordde: ‘Ik weet het, maar ik heb liever mijn
hoofddoek op als je het niet erg vindt. Trouwens, we zijn hier de enigen op kantoor dus wat is het probleem
eigenlijk?’ Als hier iedereen in pak over de vloer kwam begreep ik het wel, maar iedereen komt in zijn eigen
kleding, ik mag in mijn eigen kleding komen. Dus mag ik mijn hoofddoek dragen. Punt uit. Ik heb er niet lang
gewerkt, maar dat was om andere redenen. Daarna ben ik ook verder gegaan met solliciteren met hoofddoek.
Toen begon ik bij alle sollicitaties met de vraag: 'Normaliter draag ik een hoofddoek, heeft u daar problemen
mee?' 'Nee, dan kom ik op de eerste werkdag met mijn hoofddoek'.” [Geïnterviewde F]
Een aantal dames maakt scheldpartijen of ander vervelend gedrag mee:
“Jij denkt dat ik onderdrukt ben, maar de enige die mij onderdrukt dat ben jij! Als je mij op straat uitscheldt. Of
als de tram voorbij rijdt terwijl ik als enige sta te wachten bij de halte. Of ze staan stil maar doen de deur niet
open of doen de deur voor mijn neus dicht. Als ik een kinderwagen bij me heb, dan wacht ik netjes als laatste
en dan glimlachen ze gewoon als ze wegrijden. Wie onderdrukt mij dan, mijn man, mijn vader of jij? Mijn
vader zegt: 'Doe maar wat je wilt als jij het goed vindt.' Mijn man zegt hetzelfde. De enige die me
discrimineert is degene die de tram voor mijn neus dichtgooit zodat ik te laat op mijn werk kom. Ik lach
gewoon. Je kunt er niets aan doen. Ik moet er om lachten, wat kun je anders? Ik bel mijn werkgever dat ik iets
63
later ben. … En mensen die langsfietsen en die allemaal woorden zeggen – ik ben hier geboren en getogen. En
ben jij dan Nederlandse – vertel me eerlijk dan - waar komen jouw moeder en vader vandaan? Het is jammer,
maar het verandert heel snel in Nederland en als het zo doorgaat denk ik dat ik met mijn kinderen naar een
ander land ga. Ik zie het met zussen die naar Engeland emigreren, maar dat is moeilijk binnenkomen.”
[Geïnterviewde H]
Met gezichtsbedekkende kleding ervaren de dames meer problemen:
“In de supermarkt word je wel aangestaard. ‘Tjonge jonge heb jij het niet warm?’ En veel van hen denken dat
je de Nederlandse taal niet goed beheerst. Oh 'het' praat Nederlands. Ik moet er af en toe ook wel om lachen.”
[Geïnterviewde E]
Een dame meldt dat ze zich onheus bejegend voelt door de Nederlandse media:
“De islam staat er heel slecht voor in de media. Maar dat...echt eerlijk...dat komt ook een beetje door wat er is
gebeurd. De aanslagen. Maar je moet ook kijken naar wat er gebeurd is, wat hun...wat de Amerikanen hebben
gedaan. Dus ja, daar...daar kijken ze niet naar. In de Nederlandse geschiedenis hebben we ook heel veel
gedaan, maar daar kijken we ook niet naar. Dat ze geroofd en vermoord hebben, de slaven, daar zeggen we
ook niets van.” [Geïnterviewde L]
Maar meerdere dames maken ook gewag van niet of nooit gediscrimineerd te worden. Een voorbeeld:
“Ze moeten je nu eenmaal kunnen accepteren hoe je bent. Ik begrijp wel dat het lastig is als het gaat om
handen geven. Als je geen hand geeft is de eerste indruk altijd dat je onbeleefd ben. Maar als je dan uitlegt
waarom je het niet doet dan heeft diegene wat meer respect voor je of begrijpt het dan ook. Uhm ja, ik heb
daar dus nooit problemen mee gehad, dat ik bijvoorbeeld niet aangenomen werd vanwege mijn hoofddoek of
dat ik geen hand geef. Als ik er problemen mee zou krijgen zou ik ook gaan denken van: wil ik dit wel?Ik zou
me er niet lekker bij voelen als ik elke dag naar mijn werk zou gaan met een gevoel: o, ze willen toch geen
moslima’s hier op de werkvloer.” [Geïnterviewde K]
8.3.2 Bedreiging Een aantal dames spreekt een duidelijk gevoel van dreiging uit en het idee dat moslims in de toekomst in
Nederland niet meer veilig zullen zijn. Een verslechtering van het politieke klimaat wordt door sommigen
verwacht. Zo wordt weerstand tegen gezichtsbedekkende kleding als dreiging ervaren door een van de
dames:
“Ik voel dat mijn vrijheid me wordt ontnomen. Er wordt met twee maten gemeten. Als iemand halfnaakt over
straat loopt is het geen probleem. Lingerie in straatreclame is geen probleem maar totaalbedekking wel. Daar
heb ik moeite mee. Ik draag het. Ik leg het niemand op. Niemand hoeft naar mij te kijken. Maar mensen
vinden toch dat ze het recht hebben om op je te schelden, omdat ik niet in hun straatje pas. Ze roepen vanuit
hun fiets of auto en rijden dan snel door. Waar slaat dat op? Heb je echt iets te zeggen dan praten we erover,
kom naar me toe. Ik heb geen bom onder mijn niqab. Ik ga niet ontploffen. Ze verstijven als je Nederlands
spreekt. 'Oh ik had het niet over u.” [Geïnterviewde A]
Er speelt bij enkelen het idee dat Nederland ze niet wil hebben en er wordt veel over emigratie nagedacht:
“Ze [politici] denken: ‘vol is vol’. En ze [moslims]moeten weg. Maar dat kunnen ze niet zo zeggen, want dan
krijgen ze problemen met de VN, Europese Unie en mensenrechten. Dan moeten we het maar op onze manier
doen. Dan gaan we [politici] ze het maar moeilijk maken in hun geloof. Zo denk ik dat het nu gaat, ja hoor. En
wat ik om me heen zie, vanwege de niqab: heel veel vriendinnen en meisjes zijn geëmigreerd naar Marokko of
64
Egypte met hun familie. Want ze willen hem niet afdoen. De familie gaat dan daar naartoe en de mannen
blijven heen en weer reizen. Dus dat 'vol is vol ' wordt steeds leger en volgens mij is dat wat ze echt willen. Ik
wil wel weg. De laatste maanden en jaren. Ik zou wel naar Marokko willen, maar ik heb daar gewoon niets.
Als ik daar een huisje had nu mijn dochter nog jong is dan zou ik daar naar toe gaan. Of waar dan ook waar ik
mezelf kan zijn. Maar mijn dochter is zeven. Maar als ik een huis bouw is ze tegen die tijd dertien en dan heeft
het geen nut. Want dan komt ze niet meer bij daar met school. Het spijt me, maar ik zou het wel echt heel
graag willen.” [Geïnterviewde H]
Een ergere dreiging wordt gevreesd en zelfs een vergelijking met de jaren dertig wordt door diezelfde dame
gemaakt:
“Als het zo door blijft gaan. Nu is het de niqab, maar overmorgen of over twee jaar is het de hoofddoek. Soms
denk ik: het kan wel zover komen dat wij allemaal van die gele halve manen op onze kleren moeten gaan
dragen. Nee, echt waar hoor, soms denk ik dat echt. Want als je terugkijkt naar de Tweede Wereldoorlog, dat
hebben we allemaal op de basisschool gehad, toen is het ook zo begonnen. Het was ook één man, het is nu
ook weer maar één man. Het is nu ook alleen maar Wilders. Het zou zo weer kunnen beginnen. En dan heb je
een Derde Wereldoorlog. Soms denk ik dat echt hoor en dan kijk ik naar mijn dochtertje, ja dan denk ik: ja
hallo. Misschien moet zij over twintig jaar met haar kinderen onderduiken als ze hier in Nederland blijft.
Moeten ze weer van die goede mensen gaan zoeken die ergens een achterhuis hebben. Misschien over vijftig,
zestig jaar bestaat er in plaats van een Anne Frank Huis dan een [dochter's naam] Huis, waar jouw
achterkleinkinderen dan naar toe gaan met school. Ja, zou kunnen. Dan herhaalt de geschiedenis zich opnieuw
hoor. Soms kijk ik naar mijn dochtertje en denk dan wat doe ik je aan? Ja, dat is vreselijk natuurlijk,
ja...vreselijk. Dan ga ik gewoon huilen. Ik ben ook boos. Ja, boos en ook teleurgesteld omdat je het niet
verwacht. Dan maar terug naar Marokko of zo. Het is niet zo dat je graag terug wil gaan. Je bent toch hier
geboren. Ik heb hier toch alles meegemaakt, vriendinnen, alles. Maar als het je moeilijk wordt gemaakt, als je
in een hoek wordt gedreven dan moet je wel. En dat is onderdrukken en geen democratie, dat is niet wat mijn
vader, man of broertje doen, nee dat is wat de overheid met mij doet en de mensen hier” [Geïnterviewde H]
“Voor één dag had ik een niqab aangetrokken. En geloof me, je wordt gewoon heel vies aangekeken. Er liepen
een man en vrouw naast me...zij spuugden gewoon voor mijn neus. Je wordt gewoon ja...je wordt gewoon om
de haverklap aangekeken. En je wordt ook niet geaccepteerd. Ook al zou je een hoofddoek omdoen, je wordt
bijna nergens geaccepteerd. Ze hebben toch altijd zoiets van: ´Hé daar heb je dat meisje met het
hoofddoekje.’Niet allemaal hoor, maar ik bedoel bijna tachtig procent. Ja, niet beledigend bedoeld hoor, maar
het is gewoon zo dat tachtig procent van de Nederlandse maatschappij anti-islam is.” [Geïnterviewde L]
Diezelfde dame vat in onvervalste Amsterdamse tongval haar gevoel samen van vast te zitten tussen de
'anti-islam' Nederlandse samenleving en niet kunnen gaan naar het land van oorsprong van haar ouders:
“Ze zeggen soms ook van: ´Ga terug naar je eigen land.’ Maar wat is je land? Weet je, voor mijn gevoel weet
je...voor mij is dat Nederland of [naam geboorteland ouders]. Maar ik kan niet...als ik...ik zou graag naar
[naam land] willen gaan, maar ik kan niet. Ik weet het, het heeft niets met het land te maken, eigenlijk, want
aan de andere kant, elk land is gewoon hetzelfde. Want daar heb je ook moslims die tegen [andere religie]
zijn. Dus hebben ze ook heel veel mot met elkaar, dus ja, de hele wereld eigenlijk...denk ik zelfs dus ja ..het ligt
bij je eigen.” [Geïnterviewde L]
Een van de dames die vrij wantrouwend in het leven staat, voelt zich in het algemeen angstig:
“Er was een verhaal in de moskee. Een zuster had over een zuster verteld. Dat meisje was meegenomen naar
een groepje vriendinnen. Met alleen meisjes zeiden ze. Maar dat was niet zo, er waren ook jongens. Toen werd
65
ze in een kamer geduwd, verdoofd, verkracht, geslagen en er werden foto's genomen en gefilmd. Toen ze
wakker werd was ze daar en uiteindelijk is ze naar huis gegaan. Ze heeft niets van zich laten horen. Toen kreeg
ze een email met foto's en video's.' Met de boodschap: ‘Als je niet voor ons gaat werken brengen we je broers
en ouders op de hoogte.' En het werd verteld door een vriendin van die zuster maar zij wilde anoniem blijven.
Op een gegeven moment had dat meisje gezondheidsklachten en bleek ze aids te hebben. Toen ging ze naar de
moskee . Waarschijnlijk is ze nu overleden. Dat was een paar jaar terug. Dat meisje was een meisje dat van
huis naar school ging en weer naar huis. Zij liet zich niet in met anderen. Zoiets zit in een klein hoekje. Dat is
laatste keer dat ik daar in de moskee ben geweest.” [Geïnterviewde C]
8.3.3 Ideologisch kader/methode van interpretatie In de interviews is regelmatig gevraagd naar de methode van interpretatie van de dames. Onder andere
onder het thema 'levensbeschouwelijke zoektocht' geven de dames zelf voorbeelden. Er is geen duidelijke
lijn te ontdekken in waar de dames hun bronnen vandaan halen. De centrale klacht is dat ze niet weten
waar ze terecht moeten voor de juiste interpretatie. Bronnen voor interpretatie naast de Koran en de
Hadith (als ze die al kunnen lezen en interpreteren) zijn meestal een combinatie van boeken, online
websites, lezingen, chatruimtes, officiële studiegroepen (moskee/organisatie), informele studiegroepen,
soms vragen stellen aan de imam, broers, zussen en vaders. Een terugkerende klacht is dat de vader niets
of weinig weet of dat de ouders ze te vrij hebben opgevoed. Moeders wordt dat iets minder verweten. Ook
in de uitzonderingen waar de vader wordt gewaardeerd om zijn steun bij het bestuderen van de islam
wordt de begeleiding als niet voldoende bestempeld. Hoe en waar er geïnterpreteerd wordt varieert van
dame tot dame en van levensfase tot levensfase. Naarmate de tijd verstrijkt in het leven wordt men
toleranter voor andere interpretaties; en dan met name het recht voor anderen om anders te denken. Zelf
vinden alle leden van deze groep dat ze persoonlijk meer hun best moeten (blijven) doen.
Een van de dames, die op veertienjarige leeftijd het huis verliet, soms op straat leefde en in een groep
belandde die veel dronk en blowde voordat ze zich bij een radicale groep aansloot, lichtte haar periode van
radicale interpretaties in een radicale groep en het ontstaan daarvan op de volgende manier toe:
“Het begint onschuldig, door hier en daar een boekje te lezen. Verdiepen in geloof begint heel langzaam, in het
begin was ik alleen met mezelf en God bezig. Pas toen ik bij [naam groep] kwam en op internet ging
rondhangen… Ik raakte bevriend met een meisje via Marokko.nl, daar ben ik nog steeds bevriend mee. In de
moskee kwam ik allerlei soorten mensen tegen. Je bent eigenlijk een leek als het gaat om hoe je je geloof moet
aanpakken. Mijn kennis was niet toereikend, daarnaast zag ik bepaalde mensen opvallen. Met die mensen
trek je op en zo kom je ook weer bij andere mensen terecht. Ook via lezingen en zo. De mensen die ik kende
deden afstand van de hele samenleving, ze leefden echt van dag tot dag. Ze waren heel intens met hun geloof
bezig en waren ontheemd van de samenleving. We wilden niks met kufar [vert. ongelovigen] te maken
hebben. De band tussen de broeders en zusters was heel sterk. De overgave aan God was heel sterk en die
band tussen de groep wordt versterkt omdat je bij elkaar zit. Er was zoveel overgave dat als er bij wijze van
spreken geschreven zou staan; spring van de dertiende verdieping, dat we dat zouden doen. Het ging zover dat
we het hadden over het neerschieten van ongelovigen op straat, het verwijderen van alle fitna [vert. chaos,
verleiding] op straat. Overgave aan God is op zich wel goed maar als het verbonden wordt aan dit soort
negatief gedachtegoed is het gewoon gevaarlijk.”
“… maar mijn thuissituatie veranderde niet. Ik ging een khimar dragen en daar was mijn vader het niet mee
eens. Je vervreemdt ook van eigen familie, je kijkt alleen maar naar de zondes van je familie, ze komen in een
ander daglicht, je denkt: “Eigenlijk zijn het allemaal ongelovigen.”… Het wordt je ingeprent dat je alles moet
verwerpen wat in de weg staat van God zoals democratie, stemmen, …. Je gedachtegoed moet perfect zijn, als
dat niet goed is dan is je hele tawhied [geloof in eenheid van God] niet meer geldig, dat was veel belangrijker
66
dan of je bijvoorbeeld je wudu [vert. kleine rituele wassing voor gebed] goed had gedaan. Onderling begonnen
de mensen in de groep elkaar als kafir [vert. ongelovige] en murtadd [vert. afvallige] te benoemen. We lazen
teksten van bijvoorbeeld Mohammed ibn Abdul Wahab, we maakten misbruik van bepaalde werken. Sayyid
Qutb, Ibn Baaz, ze werden selectief gebruikt.
“Je sluit je aan bij een groep. Heel onbewust eigenlijk. Maar ik was intern aan het vechten. De groep is ook
echt veranderd. Ik ben helemaal niet zo perfect eigenlijk, dacht ik. Het ging knagen. Roken was lastig om af te
zweren, muziek etc. Met blowen en drinken was ik gestopt. Het superioriteitsgevoel ging te ver. De groep is uit
elkaar gevallen, iedereen is veranderd. Op gegeven moment denk je: “Ik ben eigenlijk helemaal niet zo
perfect”, snap je? Je streeft naar het perfecte maar op gegeven moment begint dat te knagen. Iedereen heeft
een imago in de groep. De één heeft de meeste kennis van het verwerpen van afgoden, de ander kent de koran
uit zijn hoofd, weer een ander weet alles over de onwenselijkheid van een democratie. Het is allemaal kennis
die bedoeld is om je te verwijderen van je omgeving, van de samenleving.”
“Ik was nog getrouwd, mijn huwelijk was niet leuk en ging stuk. Parallel daaraan verloor ik mijn contacten met
de zusters en de broeders, die verdwenen met mijn scheiding. Het begon steeds slechter met mij te gaan, die
emotionele beschikbaarheid was daar ook niet, iedereen koos uiteindelijk voor zichzelf. Mensen hebben elkaar
verraden in rechtbanken, die band, blijkbaar zat het dus niet echt heel diep. Ik raakte weer in een depressie,
mijn vader wilde me niet meer thuis, omdat er roddels waren omdat hij [verwijst naar haar man] een terrorist
zou zijn, omdat zijn broer ook twee jaar had vastgezeten. Ik raakte in een diep gat. Langzaam ben ik anders
gaan kijken naar alles.” [Geïnterviewde G]
Een andere dame kreeg haar islamitische opvoeding via haar zusters en haar broer die op verdenking van
terrorisme als 'staatsgevaarlijk' het land uit is gezet:
“Toen ik zestien was, was mijn broer heel erg bezig met zijn geloof. Telkens als hij thuis kwam wilde hij met mij
en mijn broertje een gesprek, zo van: ‘De islam is echt belangrijk en jullie horen je je er eigenlijk aan te
houden.’Toen droeg ik nog geen hoofddoek en ik was altijd bezig met vriendinnen, vrienden, ja ik had gewoon
een heel ander leven. Ik was toen ook heel jong toen. Mijn broer die…omdat hij zeg maar de islam als een
soort van oplossing zag voor alles, wilde dat wij ons daarmee bezig hielden. Hij vond het moeilijk om zeg
maar… dat hij dan ging praktiseren en wij dan... Dat was lastig voor hem omdat we natuurlijk samenleefden.
Ja, mijn broer ging altijd als hij met iets bezig was, met een boek bijvoorbeeld, dan riep hij mij omdat hij het
met mij wilde delen. Vaak ging ik ook mee naar lezingen. Dat is eigenlijk hoe ik begon te praktiseren want ik
zag mijn religie op een gegeven moment als een oplossing voor alles. Het uitgangspunt, de richtlijn, was dat
het nummer één in ons leven was. Ik begon niet meteen met het dragen van een gewaad of zo, bidden deed ik
wel en vasten deed ik ook, maar praktiseren vond ik wel moeilijk in het begin. Het was ook moeilijk omdat je
bijvoorbeeld van bepaalde mensen afstand moest nemen of het luisteren van muziek opgeven enzo, …dat
deden we ook niet meer. Want vaak had je dan van die seksueel getinte clips, van dat soort dingen. Het was
ook meer van, het moet…wij horen dat niet meer te doen. Het hoort niet meer in ons leven, van dat soort
zaken moesten we ook afstand nemen. Ja mijn ouders die…ja, die zaten echt in het midden, het was dan
moeilijk voor mijn ouders om mijn zus bijvoorbeeld te zien met een burka. Ze hadden het…Ja, mijn vader wilde
dat helemaal niet en was daar wel heel streng in en zei van: ‘Ja, dat is wel heel extreem.’ Maar volgens mijn
zus, die luisterde niet en droeg het gewoon en volgens haar was het echt… een verplichting. Dus niet dat ze mij
ging…van mij eiste dat ik een burka ging dragen of zo, dat was het dus net niet [lacht]. In die periode was ze
ook gewoon gestopt met school. En ja zij had gewoon liever dat ze thuis ging blijven en met haar geloof bezig
was. Enne ja mijn broer die ging vaak met zijn vrienden naar moskeeën en lezingen. Hij verzorgde ze zelfs.”
[Geïnterviewde K]
Hierbij blijkt dat contact en inzichten over religie vaak worden opgedaan in persoonlijke relaties; één op één
en in kleine groepen:
67
“Ja mijn zussen die waren niet…Die zijn uhm zeg maar aan het praktiseren en in het begin hadden wij daar wel
moeite mee want zij, uhm wij, hadden heel veel meningsverschillen…Ja soms ontstonden daar wel eens ruzies
over. Maar dat het echt uitliep tot geweld of dat soort dingen… of we hadden soms wel bijvoorbeeld dat mijn
broer en zus weken, echt weken niet met elkaar gingen praten. Mijn broer had er wel moeite mee dat zijn zus
dan niet…een hoofddoek droeg. Ook met mij, ik droeg het eerst ook niet maar hij ging me…Ja hij... Ja, hij
adviseerde mij, zeg maar. En hij zei: ‘Het is beter voor je en je…ja, je begint nu volwassen te worden en het is
gewoon iets wat we moeten doen als moslim.” [Geïnterviewde K]
“Het zijn vooral de praatjes tussen de lessen die je vormen” [Geïnterviewde J]
De dames hebben meestal een zeer lage onzekerheidstolerantie (gehad) in hun interpretatie. De
interpretatie moet 'juist' zijn:
“Voorheen had ik het idee, toen ik ging praktiseren, je kunt alles maar op één manier interpreteren. Ik las de
overleveringen en artikelen en nam dat voor waarheid aan. Dan wordt het moeilijk. Die zijn verschillend. Dan
ga ik maar af op mensen op wie ik vertrouw, of op lezingen.” [Geïnterviewde A]
Diezelfde dame klaagt over mensen die ze ontmoet via een online platform:
“Teveel van de mensen die ik ontmoet bestempelen anderen, die ze niet kennen, als 'afvalligen'. Met gebruik
van veel bewijs en Arabische teksten. Dan ging ik zelf nadenken van wat is logisch en niet logisch en waar voel
ik me goed bij. Ik voelde me niet goed bij die groep. Ze wilden zich vooral met andermans fouten bezig
houden. Je moet jezelf verbeteren in de islam. Je kunt die andere persoon adviseren maar niet direct als
afvallige verklaren. Ik ben toen ook met paltalk gestopt.” [Geïnterviewde A]
Tenslotte wordt de variatie van bronnen en methodes die de dames gebruiken voor hun interpretatie in het
volgende citaat geïllustreerd:
“Ik stelde veel vragen aan de imam, met briefjes of door te bellen. Ik las veel boeken en stelde vragen aan mijn
vader. Aan het begin gebruikte ik geen internet hoor. Ik had veel vragen. Het meest heb ik gehad aan vragen
stellen. En luisteren. En niet zomaar geloven, ik moet gewoon precies weten hoe het zit. Ik wil ook weten waar
je het hebt, heeft de profeet het gezegd? In welk boek staat het? In de koran? Welk vers?Ik wil alles precies
weten. Niet zo van, jij vertelt een verhaaltje en ik geloof het. Dat heeft me ook geholpen, om het niet zomaar
aan te nemen. Als je alles aanneemt dan ga je in alles en nog wat geloven, wat niet klopt. Vragen en boeken
hebben me geholpen.” [Geïnterviewde H]
8.3.4 Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving Veel van de meiden voelen zich loyaal aan Nederland, voelen zich naast moslim ook Nederlander en vinden
dat ze zich aan de regels houden, maar hebben het idee dat die loyaliteit niet beantwoord wordt door de
Nederlandse samenleving. Ze hebben ook het gevoel dat ze niet weg kunnen naar een ander land.
Hier de voorbeelden van drie dames en hun gevoel van betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving:
“Ik voelde me tot voor kort meer Nederlands dan Marokkaans. Ik spreek geen Arabisch. Ik voel me niet meer
Nederlands. Maar ik voel me ook niet Marokkaans.... Ik kom er vandaan, maar ik heb verder niet veel met dat
land...Nu wil Nederland me uitkotsen, heeft het geen ruimte voor mij. Nederland vindt mij een stapje te ver
gaan omdat ik er voor kies om dat extra stapje te nemen in mijn geloof. Wat ga ik nu doen, vanwege mijn
niqab, elke dag een boete krijgen, thuiszitten en niet naar buiten gaan? Maar mijn dochter moet naar school.
68
Nu gaan heel veel vrouwen geïsoleerd raken... Moet ik aanspraak gaan maken op een uitkering of financiële
hulp of moet ik iets opgeven waar ik in geloof? Dat laat ik me niet zomaar afpakken door een mens. Ik kan niet
naar Marokko, daar heb ik niets. Geen huis, ik heb niets daar. Dat is geen optie. Daar denk ik nog over, een
jaartje.” [Geïnterviewde A]
Geïnterviewde F twijfelt aan het democratisch gehalte van Nederland vanwege het 'boerkaverbod':
“…En vooral wij in Nederland. Wij hebben onze vrijheid. We kunnen onze hoofddoek dragen, we kunnen alles
doen. In Duitsland en Frankrijk mag je niet op straat en naar school met je hoofddoek. Wij moeten blij zijn.
Zoals mijn ouders het zeggen, vooral mijn vader: ‘We zijn bezoekers hier... dit is niet ons land. Hier moet je je
aan hun dingen proberen te houden. Je mag blij zijn dat je dit hier mag doen. Als je echt wil praktiseren moet
je terug gaan naar je land. ... Wat er nu gaande is met het boerka verbod, het is goed en niet goed. Hoeveel
mensen dragen een boerka? Hoeveel zijn het er? Ga je je daar druk om maken? Er zijn belangrijkere dingen die
spelen in de wereld, waar je je veel drukker om moet maken. En aan de andere kant het is wel goed omdat je
meteen ziet wie iemand is. Die angst heb ik ook soms. En ik hoor soms over mannen [in Marokko] die soms een
boerka gaan dragen en gekke dingen gaan uitvoeren. Aan de ene kant begrijp ik het aan de andere kant, het is
toch een land van vrijheid. Mijn vader zei: Als jij het wil [een gezichtssluier]kan ik je niet tegenhouden.’ Ik
droeg hem en had er geen moeite mee om hem op school af te doen. Wel… opgegeven vanwege de druk van
de samenleving. Ik vind die druk uit de samenleving wel jammer. Uiteindelijk de beslissing nemen om hem af
te doen. … was niet altijd even leuk. Vooral niet in een land dat zegt dat ze democratisch is, democratisch dit
en dat. Daar geloof ik helemaal niets van. Democratie is als je doet wat zij willen. En niet wanneer jij doet wat
jij wilt.” [Geïnterviewde H]
Dame F vraagt zich af of ze moet emigreren en moet ophouden met werken:
“Dit is hoe ik leef, dit is mijn levensstijl en uhm als ik daar problemen mee krijg dan…Geloof is natuurlijk
nummer één voor mij en als ik…Als er een belemmering is daardoor…Als ik bijvoorbeeld daardoor niet naar
school kan gaan of zo dan hoeft het voor mij niet meer. Of dat ik daardoor niet kan werken, ja dan heb ik
zoiets van, nou dan hoeft het toch ook niet want als je…als iemand je niet kan accepteren hoe je bent dan is
het voor mij ook niet echt nodig om voor diegene te gaan werken of met diegene gaan werken. Uhm, om met
een hoofddoek daar te gaan lopen. Ja, het is mijn geboorteland natuurlijk, natuurlijk wel…natuurlijk moet ik
me prettig voelen als ik daar naartoe ga. Volgens mij…weet ik niet meer waar ik naartoe moet gaan [lacht].”
[Geïnterviewde K]
Toch hebben de meeste meiden werk, zijn werkzoekend, doen dienstverlening aan anderen of sport en zij
willen vaak andere moslimmeiden en niet-moslims helpen via hun werk. In die zin is er wel een
betrokkenheid bij de samenleving en zijn ze actief. Hulpverlening op islamitische basis heeft een voorkeur
bij een aantal van de dames.
8.3.5 Legitimiteit van autoriteiten 'De politiek' wordt door de dames gewantrouwd. Er is geen specifieke afkeur van de politie (daar is niet
naar gevraagd en het kwam ook niet spontaan ter sprake). Maar een van de dames zat drie maanden
onterecht vast op terrorismeverdenking met haar familie zonder veroordeling. Er waren geen verhalen van
de dames waarin de wereldse autoriteiten actief als inferieur aan de islamitische wetten of geloof werden
gezet. Maar voor veel dames komt het geloof wel duidelijk eerst en voor alles. Veel dames willen vooral in
hun geloof met rust gelaten worden.
Een van de dames keurt duidelijk het beleid vanuit Den Haag ten aanzien van de niqab af:
69
“De overheid en hun regels vanuit Den Haag, daar zitten ze toch? Ze begeven zich niet onder de mensen. En
ook de media, die willen kijkcijfers. En ja, de islam is toch een onderwerp waar je heel veel kijkcijfers door kunt
krijgen. Maar ze denken er niet over na of ze er misschien mensen pijn mee doen. We leven niet in een
democratisch land volgens mij. Dit verbod op het dragen van een niqab slaat ook nergens op.
'Allesbedekkende kleding' zeggen ze. Maar we zijn niet gek, het gaat niet om helmen en alles. We weten dat
het om de niqab gaat. Onder het woordje veiligheid. Hij plakt niet aan mijn gezicht hoor, ik kan het gewoon
afdoen. Maar als ik me moet legitimeren doe ik dat natuurlijk en dan kan ik gewoon verder lopen. Maar het is
gewoon…, ik weet het niet. Sinds 2 jaar draag ik een gezichtssluier. Dat is mijn beslissing. Dat heeft mijn man
niet gevraagd of geëist. Ik heb veel discussie daarover, onder andere met mijn moeder. Ik wilde het al jaren. Ik
had 'm ook toen ik twintig was. Twee maanden, heel goed bevallen. Ik kreeg toen geen of weinig reacties,
positief en negatief. Nu ik hem weer ben gaan dragen, krijg ik veel meer negatieve reacties, negenennegentig
procent is negatief. De schuldige is de politiek. Dat durf ik wel zo te zeggen. Dat mag niet meer hè, zeggen ze,
je krijgt een boete van 350 euro. Ik heb er zelf voor gekozen om hem te dragen. Ik heb er bij mijn familie voor
moeten vechten.” [Geïnterviewde H]
8.3.6 Superioriteitsgevoel De dames zien de islam primair als iets heel moois dat ze willen delen en als oplossing voor
maatschappelijke nood en antwoord op hun persoonlijke zoektocht, frustraties en trauma's. De dames laten
zich niet direct voorstaan op hun ‘beter’ zijn dan niet-moslims, of andere gelovigen. Ze hebben het niet over
de noodzaak tot bekering van niet moslims of andere moslims. Bij herhaling vinden ze dat ze zelf en ook
andersgelovigen vooral met rust moeten worden gelaten. Tegelijkertijd zetten ze zich wel af tegen hun
familie die niet goed en correct gelooft. Daar zit ook vaak een element van afzetten tegen de eigen cultuur
en onderdrukking van vrouwen in, zoals we later zullen zien (met religie als emancipatiefactor). Ze willen
graag andere moslimmeiden helpen, ook hun beleving van het geloof.
In een van de interviews wordt gewag gemaakt van het escaleren van superioriteitsgevoel in gemengd
groepsverband:
“Superioriteitsgevoel was heel sterk aanwezig. Dat was op dat moment mijn geloof. Eigenlijk voel je je te goed,
boven de ander die niet gelooft, je voelt dat je meer recht hebt. Dat is geen ideologie, dat is gewoon
ziekmakend, ook voor je zelf. Ook de hypocrisie merk je, ook bij mezelf, ik rookte bijvoorbeeld, ik vond het heel
moeilijk om te stoppen. Je voelt je veel te goed voor een ander dus heb jij meer recht op dingen, op alles
eigenlijk. Hoe komt het dat je zo beïnvloedbaar bent? … Ik miste heel veel in mijn leven dus het was niet
moeilijk om te zeggen dat ik beter was dan de rest. Je probeert onzekerheid te vullen met andere zekerheid,
snap je?” [Geïnterviewde G]
Onder ideologisch referentiekader/methode van interpretatie stelt deze dame dat zij en haar groep zich
beter voelden dan andere moslims die niet op de juiste manier geloofden, uitmaakten voor ‘kafir’
(ongelovige) of mortad/murtadd (afvallige).
8.3.7 Geweldslegitimering De geïnterviewde dames zijn geselecteerd op de hoogste geweldslegitimatiescore. Door een van de dames
wordt verteld hoe er in een geradicaliseerde en inmiddels ontbonden groep gesproken werd over gebruik
van geweld (zie boven onder 'superioriteitsgevoel' en 'ideologisch referentiekader/methode van
interpretatie’). Door geen van de andere dames werd spontaan een betoog gehouden voor de legitimering
van geweld. Wel is sprake van een gevoel van onrecht en ook van bedreiging bij sommige dames. Maar de
keuze die genoemd wordt als antwoord hierop is vooral vluchten (bijvoorbeeld door emigratie).
70
Deze uitspraak is typisch voor de groep:
“Laat mensen gewoon vrij zijn in hun leven en geloof. Praktiseer je geloof en val verder niemand lastig. Als
iemand gelooft in een boom, laat hem. Als ie daar gelukkig van wordt. Focus niet op elke religie. Bezorg geen
overlast voor anderen. Tenzij er extreme gasten rondlopen. Laat iedereen vrij zijn. En dat vind ik
onderdrukking, als je druk uitvoert om iets niet te doen. Praktiseer je geloof en val verder niemand lastig.”
[Geïnterviewde E]
8.4 Nieuwe factoren en andere inzichten Bij de interviews hebben we bewust gezocht naar socialisatieprocessen, het verloop van de opvoeding. Dit
met gebruikmaking van het narratief biografisch model, zodat de interpretatie van de dame zelf leidend is in
het verhaal wat ontstaat. Deze benadering blijkt vruchtbaar. Door het afnemen van de interviews kwamen
we er achter dat er achter de hoge scores op de vragenlijsten, de vroomheid en de levensbeschouwelijke
zoektocht problematiek schuilgaan die niet gedekt worden door de zeven factoren in de vragenlijst en die
niet naar boven kunnen worden gebracht zonder een dieper vertrouwen (door veel tijd en inzet gewonnen)
van de geïnterviewde richting de interviewer. Wij denken dat deze nieuwe inzichten meer licht kunnen
werpen op tot nu toe onbenoemde factoren die meespelen in het proces van radicalisering. We hebben
deze ondergebracht in een aantal thema's: Levensbeschouwelijke Zoektocht; Socialisering (primair en
secundair; thuissituatie en sociale omgeving); Emancipatie, Gender & Islam en Cultuur;' Ingrijpende
Levensgebeurtenissen; Psychosociale problematiek,' Behoefte aan Genegenheid en 'Stapeling van
problematiek.'
8.5 Levensbeschouwelijke zoektocht Het eerste wat opvalt bij alle twaalf vrouwen is dat er sprake is van een enorm grote behoefte aan
zingeving. De levensbeschouwelijke zoektocht van deze vrouwen is intensief en begint meestal vroeg in het
leven. Uit de gesprekken blijkt een grote mate van onzekerheid ten aanzien van hun plek in de samenleving,
hun toekomst en die van hun eventuele kinderen. Ze voelen zich vaak niet thuis in Nederland maar zien ook
meestal geen andere uitweg (emigreren). Ze zijn druk doende hun identiteit te vinden en te bevechten
tegenover familie en samenleving. Ze voelen zich vaak daar alleen in staan. Hun religie wordt als de
oplossing en de weg gezien om rust en duidelijkheid te vinden. Uit de vragenlijst bleek al (Vraag 29 'Heb je
het gevoel dat je iets mistte in je opvoeding') dat 33.8 procent van de hele groep iets mistte in de
opvoeding, maar dat was slechts een vage indicatie. Met het selecteren en het interviewen van deze groep
kunnen we hier nu iets meer over zeggen. Daarnaast vroegen we in de vragenlijst ook naar de kennis van de
islam (vraag 24 “Ik beschik over voldoende kennis van de islam.”). Slechts 24,4 procent gaf toen aan
voldoende kennis van de islam te hebben. 34,9 Procent gaf aan te weinig kennis van de islam te hebben en
47,0 procent was het met die stelling noch eens noch oneens.
De zoektocht neemt verschillende vormen aan, maar er zijn wel overeenkomende kenmerken zoals:
Islam wordt gezien als oplossing voor de vele verschillende levensvragen en problemen;
Verlangen om het geloof ‘goed’ te belijden; (sommigen nuanceren dat vooral ten aanzien van wat
anderen moeten, maar zij zelf moeten zich zeker zo gedragen);
Strikte kleding en gedragsregels opvolgen zoals het dragen van een gezichtssluier en niet geven van
handen aan mannen;
Er is veel sprake van striktheid en puntenmentaliteit. Er moeten punten gehaald worden om in het
hiernamaals te geraken. Juist praktiseren moet hier voor zorgen;
71
‘Honger’ naar informatie over het geloof vaak gezocht op internet, boeken en lezingen. Die honger
varieert in mate van tijd tot tijd, maar gaat niet weg;
De zoektocht start of neemt intensere vormen aan na een ingrijpende levensgebeurtenis;
Intensievere en minder intensievere periodes van praktiseren;
Praktiseren als ‘bezwering’ voor eigen homoseksualiteit of onvrede met de thuissituatie of andere
heftige gebeurtenissen in het leven (bijvoorbeeld overlijden, ziekte);
Afwezigheid van een duidelijk geloofs- of zingevingskader in de eigen familie;
De terugkerende klacht dat de familie slechts ‘cultureel islamitisch' of de cultuur heeft van het
thuisland die bots of te weinig te maken heeft me het islamitisch geloof;
Afwezigheid van voorbeeldig religieus of spiritueel leiderschap in de eigen gemeenschap. De dames
lijken zoekende in een omgeving zonder een sterke religieuze infrastructuur (moskeeën,
intellectuelen, boeken), waar ze logischerwijs terecht kunnen. Zij zijn vaak de eerste in de familie die
zich zo intensief op de islam richt;
Bij een aantal dames is er sprake van steun van de vader, maar ook die heeft volgens hen niet
genoeg kennis. Klachten over de ouders gaan dus vaak over het gebrek aan kennis, teveel laissez-
faire. ‘Onze ouders lieten ons vrij in de opvoeding,’ is een terugkerende klacht. Ook zijn er klachten
over teveel aan culturele strengheid (die niet als islamitisch verantwoord wordt geduid) door de
vader vooral en 'de familie' als geheel;
De overgang naar een islamitisch college of een opleiding islamitisch sociaal werker wordt wel
ervaren als een goede investering die beantwoordt aan die behoefte van de dames. Voor de dames
die islam niet direct in hun werkambities opnemen blijft die prioriteit van islam als leidraad in het
leven bestaan.
De keuze om zich actief in de islam te gaan verdiepen gaat soms heel erg snel, na een lezing of als
culminatie van een intern proces. Dat doet denken aan typisch impulsief handelen en
experimenteergedrag van adolescenten. Er lijkt daarbij vanuit thuis geen begeleiding, waarschuwing
of grens te bestaan. Als er vanuit thuis wordt geprotesteerd ten aanzien van teveel praktiseren lijkt
het kind zich daar weinig (meer) van aan te trekken;
De islam wordt door velen gezien als antwoord:
“Ik word gelukkig van islam. Ik miste iets.” [Geïnterviewde D]
“Ik heb er geen zin meer in. Ik zoek mijn toevlucht. Voor mij is dit kalmte en rust, meditatie 'Niets kan mij meer
pijn doen'. Ik ben alert nu op bepaalde dingen. Het stukje geloof heeft mij daarin geholpen. Dit is ieders zijn
beproeven. De een gaat scheiden de ander verliest iemand. Ik vind het wel goed zo. Ik heb er vrede mee.”
[Geïnterviewde E]
In het opgroeien is er duidelijk sprake van een zoektocht naar zingeving van het leven:
“Ik groeide op in twee werelden. Ik leefde toen onbewust, als kind. Waarom ben ik hier? Wat voor nut heeft
het om te leven? Op mijn 14e was ik depressief. Ik begon met dingen af te vragen. Waarom overkomt me dit?
Op heel jonge leeftijd begin je een andere kijk op dingen te hebben. Mijn vader was niet zo iemand die mij.....
uhm... verplichtte of dwong een hoofddoek te dragen, maar ik mocht geen strakke broek. …. Wat ik nu heb, is
dat ik heel veel twijfel, ook al heb ik afstand genomen van dat radicale gedachtegoed het blijft wel altijd in
mijn hoofd spelen. Wat is nou de waarheid? Ik twijfel veel, aan alles, ook aan God soms, en God weet dat.
Waarom zou ik me daarvoor moeten schamen? Door twijfel kom je bij de waarheid. Ik geloof wel oprecht en ik
wil verder met mijn geloof, toch blijf ik me afvragen: is een hand geven oké? Of stemmen? Of advocaat zijn?
Dat soort vragen. Ik twijfel aan alles, ook aan mezelf. Ik laat het maar zijn gangetje gaan nu, ik betrap mezelf
72
erop dat ik veel aan het piekeren ben, in dezelfde cirkel aan het rondgaan ben. Geloof is iets persoonlijks, dat
kun je niet claimen.” [Geïnterviewde G]
“Ik weet eigenlijk nog steeds niet wat mijn zoektocht is. Ik weet nog steeds niet wat ik precies wil en hoe ik het
wil. Ik weet dat ik niet op mannen val. Soms denk ik wel, je wilt je ouders trots hebben. Je wilt toch wel
kinderen en tsja je hebt nog nooit iets met een man gedaan. ‘Misschien moet je het nog een keer proberen',
zeggen machomannen. Die vraag heb ik ook. Stel je voor dat ik dat doe. Maar ik denk dat die kans heel klein
is. Ik heb heel veel vragen die nog beantwoord moeten worden, maar moet ondervinden in mijn levensloop. Er
is niet een ding wat ik wil. Er is niet echt iets vast en dat zie ik aan alles wat ik probeer vast te houden. Er is
niet echt iets wat ik wil en waar ik aan kan vasthouden. Heel veel aftasten en zoeken. Ik weet niet, ik zit vol
met vragen; zal ik ooit een normaal leven leiden en wat is dat? En zal ik ooit de ware vinden? Daar zit ik mee.
Zal ik ooit minder last hebben van mijn borderline, op een man verliefd worden lukt niet, heb ik wel een
toekomst, een vrouw? Educatie en carrière is normaal. Vaste baan, een vaste basis waar ik op kan bouwen.
Een huis maar dan niet alleen. Ik wil ook heel graag kinderen. Dat versta ik onder geluk. En geen last hebben
van mijn symptomen. Maar ja of dat haalbaar is, dat is de vraag.” [Geïnterviewde B]
De dames klagen regelmatig over het missen van steun van anderen in de opvoeding en in hun
zingevingsproces. Er is sprake van een afwezigheid van een zingevingskader. Alle dames met slechts één
uitzondering, klagen over te weinig inhoudelijke begeleiding en opvoeding op het gebied van islam en
koranstudie door hun ouders en meestal ook door studiegroepen en moskeeën. Een deel van de dames
heeft daar wel les gehad, maar in weinig gevallen (2 van de 12) blijkt dat dat voorlopig genoeg is. Een aantal
is zeer dankbaar voor belijdende moslimvriendinnen, studiegroepen en moskeeën waar ze terecht kunnen,
maar theologisch zijn ze niet tevreden. En sociaalpsychologisch gezien gaat de zoektocht naar een
coherente levensbeschouwing en vertrouwen in de toekomst duidelijk door.
“Ik miste iemand om me de weg te wijzen.” [Geïnterviewde A]
“We zijn naar koranlessen gestuurd. Maar inhoudelijk kregen we geen informatie. Uit het hoofd leren moesten
we wel maar inhoudelijk kregen we geen ondersteuning. Dat miste ik wel.” [Geïnterviewde D]
“Sinds kort ben ik weer begonnen met studie, basiskennis islam. Mensen weten niet was islam is. De eenheid
van God, tawhied. Ik vond het heel erg. Tijdens een lezing zei iemand: ‘Vraag een willekeurige moslim wat
islam is.’ Alleen halal en zo. Dat is heel triest. Wat erg. Niemand heeft die basis vanuit thuis. Alleen God ziet
alles, pas op hoor. Dat vind ik wel jammer. Die kennis is zoveel waard, zoveel vragen die opgehelderd worden
en onzekerheden wegneemt.” [Geïnterviewde I]
“En uiteindelijk ja, je wordt volwassen en ga je toch wel op zoek, maar ja ik was toentertijd was wel een…ja ik
was meer bezig met jongens, drinken en feesten, gewoon plezier maken zeg maar. Daarom zeg ik ook…ze
zeggen ook van mij, tenminste veel vrienden van mij, zeggen dat ik te snel volwassen ben geworden, omdat ik
ook heel zelfstandig leefde zeg maar. Alles moest ik zelf doen en ja maar ja voor de rest ik heb…ik…als ik het zo
zou moeten zeggen van... ik zou niet de tijd willen terugdraaien, ik heb er heel veel van geleerd. Maar wel op
een harde wijze. Maar ik, zeg maar, ik ben er daardoor wel sterker uitgekomen. Ik kan er ook makkelijk over
praten, omdat het mij niet echt…ja het doet me wel wat pijn, maar ik…weet je het doet niet zoveel pijn zoals in
het begin zeg maar. Ja, ik zeg je eerlijk, ik ben vijfentwintig, maar weet je, veel mensen die zich helemaal
depressief ehh…heb ik ook een tijdje gehad hoor, dat je zo een depressie had, maar je kan jezelf bij de pakken
neer laten leggen weet je, maar je kan ook zeggen van: ‘Weet je wat? Neem het als een ervaring mee.’ En
weet je, als je…soms zie je ook mensen die bijna dezelfde kant opgaan, weet je dat je ze gewoon waarschuwt
van: ‘Hé dit zijn de gevolgen, kijk uit wat je doet zeg maar.’’ [Geïnterviewde K]
73
“Het was wel heel moeilijk omdat op een gegeven moment…Je hebt een geloof aangenomen, je wilt gaan
praktiseren maar je ouders steunen je daar niet in. “ [Geïnterviewde K]
“Mijn vader heeft mijn scheiding wel goed aangepakt. Hij heeft niet gezegd: ‘Zie je nou wel?’ Ik ben weer naar
mijn geloof gaan zoeken, volwassener, rustiger. Of ik een goede of perfecte moslim ben maakt niet uit, ik ben
wel gewoon moslim. Daarvoor hebben we vergeving gekregen, ik hoef niet perfect te zijn. Natuurlijk wil ik wel
dingen veranderen maar laat iedereen in zijn waarde, uiteindelijk ben jij niet degene die de weegschaal
weegt.” [Geïnterviewde G]
“Ik mocht geen strakke broek dragen maar ik hoefde geen hoofddoek te dragen. En toch geloof je. Toch een
keus die je maakt. Ik geloof oprecht in Allah, in alle profeten en wonderen, maar nu, ik geloof oprecht in God.
Als klein meisje voel je dat je ergens in gelooft, maar nog niet bewust.”[Geïnterviewde G]
“Als ik iets zou wensen voor die tijd, ... in mijn jeugd heb ik iemand gemist die me in het leven maar ook
spiritueel en religieus zou steunen. Dat zou ik hebben gewenst, dat er iemand aan mijn zijde zou staan, waar ik
met mijn vragen terecht kon. Daarom is het leven voor mij zo moeilijk geweest, ik dacht, ik doe het zelf wel, ik
heb niemand nodig.” [Geïnterviewde G]
“Wij zijn vrij opgevoed door onze ouders. Qua geloof… we zijn heel vrij opgevoed. We mochten zelf kiezen hoe
we ermee om wilden gaan. We hoefden niet op bepaalde leeftijd te bidden. We konden zelf kiezen voor
kleding of hoofddoek.” [Geïnterviewde F]
“De eerste keer dat ik naar mijn schoonfamilie ging... zag ik allemaal vrouwen in niqab en gescheiden van de
mannen, ook al waren het hun broers. Ik kreeg de schrik van mijn leven. Als mijn man maar niet gaat zeggen
dat ik me ook zo moet gaan kleden. En dat heb ik twee jaar zo volgehouden. Maar mijn man begon vragen te
krijgen van zijn oma en opa. Wanneer gaat je vrouw een hoofddoek dragen enzo. Ik luister naar niemand, ik
doe het op mijn manier. Dat is meer het moment dat ik ermee begon, meer oprecht. Meer dan vroeger toen ik
op school het deed. …En ik deed dingen die niet mochten. Ik rookte, dat mocht ook niet. Omdat je dan je
lichaam verpestte. En ja...vriendjes natuurlijk. Dat hoorde allemaal erbij. En nu als je mij vraagt, ben je
moslim?Dan ben je ook een goede moslim. Maar ik ben niet intensief praktiserend. Maar bijvoorbeeld mijn
ouders, we zijn vrij door ze opgevoed. Mijn moeder droeg op haar 35ste pas haar hoofddoek. Op vakantie zag
ik dat mijn vader het gebed heeft stopgezet. We zijn niet echt streng opgevoed. Aan de ene kant denk je het is
wel goed zo, aan de andere kant, het is jammer. Ik heb ook vriendinnen die conservatief en streng zijn
opgevoed. Dat heeft hele averechtse gevolgen in de relatie.” [Geïnterviewde F]
“Thuis had ik geen begeleiding. Mijn vader zei, doe maar een minirokje maar mijn moeder zei: ‘Je mag niet
meer met jongens spelen” [Geïnterviewde B]
“Als ik iets zeg of iets niet goedkeur, dan zegt de familie: ‘Maar vroeger deed je dat wel.’ Zij zien niet dat ik
veranderd ben. Het botst telkens weer, vooral bij een religieus iets. Het verleden is het verleden in de religie,
maar mijn familie haalt die fouten steeds weer aan.” [Geïnterviewde I]
“Ik ben vooral cultureel Marokkaans opgevoed. Niet bidden, hoewel we wisten dat het moest, maar wel
vasten, om met de armen mee te doen. Er was alleen sprake van halal [toegstaan vert.] en haram [verboden
vert.]. Met jongens mochten we niet omgaan. Onze moeder heeft ons wel op de Koranscholen gezet. Ze wilde
de islam meegeven met Arabische lessen op de Koranscholen. Daar heb in nu nog profijt van, een beetje dan.
Mijn basis Arabisch is zo verwaterd. Maar ook daar misten we kennis van islam.” [Geïnterviewde I]
“Mijn ouders zijn dus hier opgegroeid [tweede generatie]. Mijn vriendinnen hebben vaak veel oudere moeders
en zij vinden mijn ouders zo begripvol en modern. Mijn moeder is jong, we schelen maar twintig jaar. Mijn
74
moeder was in haar houding heel strikt Marokkaans. Ze zit nu ook wel op islamles. Zij heeft de kennis niet.
Daarom wil ik meer weten. Ik heb het opgegeven op te boksen tegen het verschil tussen cultuur en religie. Dan
zei ik: ‘Mam dat klopt echt niet! Als ze weer eens iets uitlegde aan mijn broertje wat niet klopte, bijvoorbeeld
dat Iblis een engel was. En een keer toen mijn broertje al gebeden had zei ze: 'Waarom heb je niet op mij
gewacht?' in plaats van hem te ondersteunen. Waarom zegt ze niet gewoon: ‘Wat goed van je, zullen we de
volgende keer samen bidden?’” [Geïnterviewde I]
Een aantal dames geeft aan hoe het proces om te kiezen voor de islam soms snel verloopt en hoe ze zich er soms in
verliezen:
“Mijn ouders zijn boeddhisten. Toen ik de Koran gelezen had, ook al was het maar een heel klein stukje, toen
voelde ik gewoon iets. Ik weet niet wat het is…ik kan het niet beschrijven. Het is een heel apart gevoel. En het
is eigenlijk heel snel gegaan. Ik was toen naar een moskee gegaan in [stadsdeel]. Daar had ik de
geloofsbelijdenis, als ik het zo goed zeg, uitgesproken bij een imam en toen heb ik ook mijn naam veranderd
want ik heette daarvoor [naam]. Uhm ja, toen is het heel snel gegaan. Toen ben ik eigenlijk zo snel gaan
praktiseren voor mijn geloof dat ik gewoon te snel ben gegaan en op dat moment…ik woonde ook op een
gegeven moment een tijdje niet thuis. … Ik heb zoiets van: ‘Ja oké, ik wil het wel weer doen [praktiseren], maar
er zijn zoveel dingen waar ik dan afstand van moet nemen… ja dat is misschien heel slecht van mij maar het
is… op een gegeven moment, omdat ik zo snel ben gegaan denk ik dat ik mezelf heb laten verdwijnen.”
[Geïnterviewde K]
“Ik heb mezelf toen laten verdwijnen. Nee, ik heb mezelf gewoon mee laten slepen, omdat met de islam...het
gaat op een gegeven moment zo snel. Dat heb ik zelf gewoon...dat bedoelde ik met verdwijnen ..ik was een
heel ander persoon ineens. Als je...je moet het je voorstellen alsof je twee verschillende karakters hebt zeg
maar. Dus je moet, één moet je...ik was heel losbandig...gewoon om het eerlijk te zeggen...Ik was gewoon heel
erg alleen maar met mezelf bezig. En dan moet je ineens gaan veranderen in de, ja, in de goeie...goede mens
zeg maar. 'Ik ik ik en dan komt de rest’ werd opeens: ‘Eerst je medemensen en dan pas jezelf’. Als je in één keer
gaat veranderen , qua persoonlijkheid zeg maar, dan is het heel ...ja het kan...blijkbaar kan het wel, maar je
gaat jezelf tegenkomen later. En dan...dus het geloof dat je dan hebt, dat gaat ineens zo verdwijnen. Dat is
het gewoon en daarom zeg ik: 'Oké, ik ben veel te snel gegaan.. ...ik begon met een hoofddoek en djellaba.
Toen ging ik een khimar dragen, toen gaf ik zelfs gewoon letterlijk geen hand meer aan mannen enzovoort.
Het ging zo steeds verder, verder, verder. Terwijl ik vroeger nog met een…nou ja met een jongen zat te
uhh…met een ander...om het maar grof te zeggen, te flikflooien. Uhm dus ja, op een gegeven moment dan ga
jezelf uhm…je gaat jezelf laten verdwijnen, je eigen ik.” [Geïnterviewde K]
“Toen ik veertien was belde mijn nichtje op om te vragen of we een hoofddoek zouden gaan dragen. Mijn
moeder draagt geen hoofddoek, wel een paar tantes. Ze doet het 'onbewust', cultureel. Ik had er voordien niet
over nagedacht toe te passen wat ik had geleerd. Toen ging ik hem dragen, op de eerste dag van het
Suikerfeest, naar mijn oma, met mijn hoofddoek, terwijl mijn nichtje toen geen hoofddoek had
opgedaan.”[Geïnterviewde J]
Het juist praktiseren van de islam is voor de dames zeer belangrijk en voor velen (nog steeds) een prioriteit
in het leven. Er is letterlijk sprake van een ‘puntenmentaliteit’ bij veel dames en soms angst om het niet
goed te doen:
“Het dragen van een ghimar is niet verplicht maar wel beter. En het is moeilijk want mensen op straat zeggen
dingen tegen je. Maar je gaat wel punten halen bij Allah.” [Geïnterviewde I]
“Islam is net als een opleiding volgen. En elke dag wordt er verteld wat er nodig is om dat diploma te halen. De
laatste lezing op zondag ging over de tekortkomingen van een persoon. Ik kan geïrriteerd raken door iets wat
75
je zegt, en dan ga ik bijvoorbeeld staan snauwen. Ik heb nu geleerd dat je kalm kunt blijven. Je kunt je
minpunten ook gewoon voor jezelf houden.” [Geïnterviewde E]
“Je bent niet zomaar op de wereld gezet. Dit is een beproeving zonder herexamen.” [Geïnterviewde C]
“Ik heb een zusje verloren aan epilepsie. Ik ben altijd bang voor de dood. Ik was vier jaar, zij twee jaar. Ik kan
me dat nog goed herinneren. Stel dat ik doodga en ik heb niet gebeden, dan hang ik! Daar wil ik niet aan
denken. Vooral de basis is belangrijk, het gebed. Een kennis van ons is in Amsterdam doodgeschoten.. En als je
dan niets aan de islam hebt gedaan. Ik moet er niet aan denken. Niet alleen als je ziek en oud bent kun je
doodgaan. De dood kan onverwachts komen” [Geïnterviewde C]
“Ik wil niet zo blijven dat ik alleen maar naar school ga en werk en niets doe aan het geloof. Goed zijn voor je
familie, proberen geen zonde te begaan. Dat is wat zwaar telt.” [Geïnterviewde C]
“Ik weet dat de Schepper alle macht heeft. Hij heeft alles gegeven aan de mens. En hij wil liefde terug. Ik ben
verantwoordelijk voor iets. Ik geloof in het hiernamaals. Het gaat om het eeuwige leven. Het leven hierna is
voor eeuwig. Je moet je leven hier inrichten voor het hiernamaals. Maar ook evenwicht vinden tussen je leven
hier en in het hiernamaals. Werk zo hard alsof je niet dood kan gaan en doe zoveel aan je dienaarschap alsof
je elk moment kan doodgaan. Dat heb ik geleerd.” [Geïnterviewde J]
“Daarvoor was ik lerend en toen werd ik praktiserend. Mijn levensdoelen werden toen gevormd, niet alleen
religieus, maar goed met je omgeving zijn, met moslims en niet-moslims, maar met de andere moslims eerst,
en met vrienden en familie. Moslims onderling zijn niet zo goed met elkaar. Een Turk groet een Marokkaan
vaak niet. Als je groet versterkt dat je geloof. Niet-moslims moet je zien als mens en als gelijke, dat is
belangrijk. Je moet altijd actief zijn in de maatschappij, naar school, werken, zo hoog mogelijk komen. En het
huwelijk is ook goed. De manier waarop je een partner kiest en hoe het huwelijk hoort te zijn, dat is
belangrijk.” [Geïnterviewde J]
Voortgaand op dit thema, is het opvallend dat veel dames er pas mee willen beginnen, met praktiseren, als
ze er aan toe zijn, als ze het goed kunnen doen. Er is vaak sprake van een 'alles of niets' mentaliteit:
“De eerste jaren zat ik op een islamitische school. Daarna ging ik naar een christelijke middelbare school. In
brugklas droeg ik nog mijn hoofddoek. Maar buiten schooltijden deed ik hem af. Maar ik wilde er mee door
gaan. Op mijn twaalfde en mijn dertiende deed ik hem op en af. Toen heb ik besloten; of het is af, of het is op.
Toen heb ik hem maar af gedaan.” [Geïnterviewde F]
“Ik denk veel aan de dood en het hiernamaals. Dan word je er op afgerekend. Het gebed moet ik nog gaan
oppakken. Ik zie mijn ouders dagelijks bidden. Je weet nooit wanneer je dag komt. Ik wil het dagelijks gebed
dan ook goed doen, zoals tanden poetsen of als een soort verslaving. Een hoofddoek wil ik wel ooit gaan
dragen maar dan wel op de correcte manier. Geen skinny jeans, hoge hakken... en een hoofddoek. Ik weet niet
of ik er aan toe ben. Ik wilde het op mijn veertiende heel graag, maar nu nog niet. Ik hoop dat het goed komt
tussen Allah en mij. Mijn ouders zeggen: ‘Neem de tijd.’ Maar ik voelde me er niet goed bij. Ik vond de kleding
niet correct. Ik wil mijn hoofddoek correct gaan dragen met lange wijde kleding. En nu kan het niet.”
[Geïnterviewde C]
Een flink aantal van deze dames wil zich inzetten voor andere moslima's (en andere moslims en niet-
moslims) om ze te begeleiden in hun opvoeding:
“Ik wil islamitisch pedagoog worden of geestelijk werker. Ik zie veel ouders die heel veel moeite hebben met
76
opvoeden. Zij gaan niet zo snel naar een Bureau Jeugdzorg of naar een instelling. De vertrouwensband is er
niet. Maar als het iemand is die ze vertrouwen en die islamitisch is, dan lukt het misschien wel. Misschien kan
ik iets voor hen betekenen. Zodat hun kinderen steun krijgen. Deze vrouwen gaan niet zo snel steun zoeken bij
reguliere zorg. Of misschien wil ik iets betekenen voor gevangenen. Niet alleen voor moslims maar voor
iedereen. Voor alle mensen. Daarom ben ik begonnen met mijn opleiding, ik zit nu in het laatste jaar.”
[Geïnterviewde D]
“Op een gegeven moment ga je ook dingen beseffen, je kan mensen adviseren omdat je zelf in de situatie hebt
gezeten.” [Geïnterviewde K]
8.6 Socialisatie Dit thema komt op twee manieren voor. De primaire en secundaire socialisering; respectievelijk in de
familie en in de omgeving: het gaat om problematische thuissituaties en voor veel dames een
problematische sociale omgeving, 'foute vrienden'. Hiermee is meestal een groep vrienden bedoeld die
drink, rookt, drugs gebruikt, bij een 'randgroep' hoort of crimineel is. In een van de gevallen, die hierboven
al in een citaat ter sprake is gekomen, was dit ook uiteindelijk een radicaalislamitische, extremistische
groep.
8.6.1 Problematische thuissituatie Voor veel respondenten geldt op een of andere manier een problematische thuissituatie. Elementen die
voorkomen zijn:
Uithuisplaatsing via bureau jeugdzorg of crisisopvang;
Scheiding van ouders en opgroeien in een éénoudergezin; Verlating voor een ‘tweede huwelijk’
door de vader;
Moeilijke communicatie met ouders over levenskeuzes;
Tegengestelde signalen van ouders over religieus praktiseren;
Ouders in het criminele circuit;
Geweldmisbruik door vader;
Verslaafde (drugs/alcohol) vader;
Gebrek aan structuur thuis, ‘chaos’;
Zeer strenge vader die gehoorzaamheid eist;
Zwaar zieke ouders of broers waarvoor gezorgd moet worden (zeer veel verantwoordelijkheid op
zeer vroege leeftijd die eigen ontwikkeling of carrière blokkeert. Het meisje vindt dat gewoon, maar
op een gegeven moment wordt het teveel.);
Incest in de directe omgeving;
Geen seksuele voorlichting, maar slechts strikt aangeven van wat meisjes wel of niet moeten doen.
Het onderwerp lijkt taboe.
Uitzetting van broer op verdenking van terrorisme.
Uitwijzing door terrorisme komt in één van de families voor.
“Mijn familie woont een beetje overal. En mijn broer die is naar [naam land] gegaan omdat hij is uitgezet. Het
was puur omdat hij, uhm ja,…problemen had met de politie. Hij kwam in aanraking met de politie en dat soort
dingen. Volgens hen was hij een soort van terreurverdachte. Ja en dat is dus de reden waarom hij in [naam
land] is, normaal zou hij natuurlijk bij ons blijven, maar ja,…uhm maar ja, door zijn verblijf in [naam land] is
hij…heeft hij heel veel dingen anders…ziet hij dingen nu heel anders en hij heeft nu ook zoiets van ja, ik vind
[naam land] toch makkelijker voor mij om te leven. Ja, in Nederland had hij ook niet zoveel, hij had wel zijn
vrienden, maar hij was niet echt iemand die bezig was met school. Hij hield meer van omgaan met vrienden en
77
gezelligheid en genieten [lacht], dat soort dingen. Ja, dat is dus de reden waarom wij allemaal zo ver uit elkaar
wonen.” [Geïnterviewde K]
Er is sprake van verstoorde relaties met de ouders, soms met geweld:
“Ik had geen goede relatie met mijn vader. Ik dacht dat hij mij niet begreep en ik hem ook niet. Mijn vader was
heel dominant, ik snapte niet waarom hij er was, ja hij deed boodschappen. Het veranderde toen ik ouder
werd. Toen ik ouder werd, werden de irritaties groter, vooral zo rond mijn veertiende. Je bent aan het leven
maar... luisteren naar je kind…, dat heb ik wel gemist. Dan ben je op jezelf aangewezen, ik bleef als enig kind
achter thuis. Ik had zowel aan mijn broers en zussen als aan mijn ouders niks. … School, straat, je laat je
vrienden achter als je thuis komt. Thuis stap je in een andere wereld.” [Geïnterviewde G]
“Ik ben ook niet de heiligste geweest, ik heb veel dingen gedaan die niet door de beugel kunnen. Je krijgt het
geloof niet echt mee, mijn vader zag ik wel bidden maar mijn vader zei nooit: ‘Je moet dit of dat qua geloof.’
Hij was op de regels thuis, vooral dominant, ik schaamde me voor mijn vader, ik durfde niks straks [kleding]
naast hem te dragen, hij zag mij veranderen en groter worden. Als ik nu naar mijn vader kijk, zie ik dat hij nu
wel meer heeft toegegeven aan wat niet eigen is aan zijn cultuur.” [Geïnterviewde G]
“Ik was echt enorm brutaal. Er is angst maar je groeit over de angst heen, ik ben op mijn veertiende
weggegaan van huis. Wat hebben jullie voor me gedaan? Dacht ik. Ik ben echt enorm brutaal geweest, heb
gevochten met mijn vader en teruggeslagen.” [Geïnterviewde G]
“De irritaties tussen mij en mijn vader werden steeds groter, de bom ontplofte letterlijk. Toen ben ik
weggelopen met de gedachte dat ik niet meer terug zou komen. Dan kom je op straat... ik dacht: ‘Ik ga de
wereld in en ik zie wel wat er gebeurt.’ Ik heb de hele dag en nacht op straat rondgehangen. Daarna is het wel
goed gekomen. Maar toen kwam het geloof om het hoekje kijken. Ik zocht iets dat ik kon verbinden aan mijn
gevoel. Ik was in alles wel geïnteresseerd, maar koos voor de islam. Het is een mooi geloof maar je moet wel
weten hoe je dat moet aanpakken, er is niemand die je vertelt hoe je dat moet doen, je moet daar zelf achter
komen.” [Geïnterviewde G]
“Ik woonde bij uhm, in die tijd bij mijn vriend en daar kon ik wel praktiseren want mijn ouder, ja…die vonden
het heel erg dat ik op een gegeven moment een hoofddoek droeg en hoe zeg je dat? Een khimar. Ze vonden
het zo erg dat ik…ja ze wilden me liever niet thuis hebben zeg maar. Dus uiteindelijk ben ik bij mijn toenmalige
vriend gaan wonen.” [Geïnterviewde K]
“Ik neem het de oudere generatie niet kwalijk. Die zijn zo onwetend over alle geloven. Het is voor hen allemaal
...niet nieuw, maar het choqueert ze eigenlijk.” [Geïnterviewde E]
“Mijn vader …die verdiende bakken met geld en ja we gingen soms twee of drie keer per jaar op vakantie.
Maar ja, dat is niet het echte leven om het zo maar te zeggen en op een gegeven moment…ik was toen twaalf
en ik was…werd heel opstandig en uhm ik ging me eigen weg op. Ja, en toen heb ik Bureau Jeugdzorg
ingelicht, van dat ik thuis werd mishandeld. Ik zei: ‘Ik trek het niet meer.’ Ik liep vanaf de middelbare school, de
eerste tot de derde klas bij de maatschappelijk werker. Uhm ja, dus op een gegeven moment zei hij…hebben ze
dus Bureau Jeugdzorg ingelicht, omdat ik toch er over moest praten want anders uh, zouden ze me naar een
[zoekt naar een woord] pleeggezin verplaatsen of zo. Ik weet niet precies hoe dat gaat. Ja, dus uhm,
uiteindelijk hebben ze…vanaf die dag hebben ze [ouders] het echt nooit meer gedaan. Echt nooit meer, ze zijn
daar heel…ze zijn wel boos geweest…ja natuurlijk, uhm ik,…ze zagen dat ik ging blowen. En dat ze…op een
gegeven moment…een keertje een pakje coke en geld vonden en toen zeiden ze van: ‘Hoe kom je daar aan?’
‘Ja, dat is van iemand’, zei ik. ‘Nee, dat kan niet, je komt nog vast te zitten.’ Zodoende was alles…op een
gegeven moment kwam alles op mezelf aan op een gegeven moment toen was ik zestien of zeventien. Nee
78
zeventien jaar, toen ging ik al uit huis. Heb ik…moest ik voor mezelf gaan zorgen en ja qua geld, hoe kom ik
aan genoeg geld? Op een gegeven moment…me vader is wel gestopt ermee [met dealen]. Maar uh ik moest
voor mezelf zorgen, ik was ook vaak alleen thuis in die tijd, ja zodoende [lacht]. Ja, ik weet niet…voor de rest is
het niks uhh…het is…het is een ervaring, iets wat je meemaakt zoals ik net al zei.” [Geïnterviewde K]
“Ik moet ze gewoon vergeven vind ik, weet je…wat ze ook hebben gedaan…het maakt niet uit wat ze hebben
gedaan. Hmm. Je moet je ouders gewoon vergeven en ik ben blij dat ik dat ook heb gedaan, omdat ik een hele
goede band met ze heb nu. Ik heb uhm…ik vertel hun gewoon bijna alles alleen weten ze nog niet dat ik weer
zwanger ben, maar ik vertel bijna alles en ja het blijven je ouders.” [Geïnterviewde K]
8.6.2 Problematische sociale omgeving In hun zoektocht en veelal gedreven door een problematische thuissituatie zoeken de dames hun heil
elders, bij vrienden, op school of bij een ‘verkeerde’ vriendenkring. Daarbij is sociale opvang of begeleiding
vanuit school vaak welkom, maar zoals blijkt bij een deel van deze dames, vaak niet genoeg.
“Vanaf mijn veertiende ben ik giga veranderd, kende ik slechte vrienden en ging het slechte pad op. Totdat
mijn moeder ziek werd, toen ben ik weer veranderd. Ook al was ik het slechte pad opgegaan, ik had wel
verantwoordelijkheden. Ik ben nog een kind, laat me gewoon, maar ja.” [Geïnterviewde F]
“Je komt in bepaalde kringen en omdat je een bepaalde basis niet in je jeugd hebt gehad, zeg maar een
gebroken jeugd, ben je opzoek naar vastigheid. Op dat moment dacht ik: met deze mensen om me heen, hier
heb ik een band mee. Dit zijn mijn soulmates, mijn basis denk je dan. Je zoekt iets dat de leegte kan voeden. Zo
doorloop je een heel proces, … ik ging om met mensen die door de AIVD onder toezicht werden gehouden. De
AIVD benaderde ook mijn vader om een interview met hem af te nemen, ze lieten ook foto’s van mij zien.”
[Geïnterviewde K]
“Uhm ik ging toen ook naar lezingen, ik had meer die geloofsgemeenschap om mij heen, maar de mensen die
ik nu om me heen heb weet je, die zijn alleen maar aan het zuipen, zal ik maar zeggen.” [Geïnterviewde K]
“Ik had vrienden die me ook niet begrepen [ze lacht]. Beetje tijd aan het verdoen. Het zijn geen vrienden maar
mensen waarmee je je tijd een beetje aan het verdoen bent. Die hebben ook slechte invloed op je.”
[Geïnterviewde G]
Velen geven aan dat het vinden van een goede groep vrienden niet zonder problemen is:
“Eerst werd ik niet geaccepteerd door mensen in Nederland, door mijn kleding en andere gedrag. Hier in
Nederland zijn ze meer stoer en draagt iedereen op school merkkleding. Ik werd [als Turkse] niet
geaccepteerd. Ik werd meer buitengesloten. Ik voelde me gekwetst maar langzamerhand is dat veranderd.”
[Geïnterviewde D]
“Ja, ik hou van, ja omgaan met vrienden. Met vriendinnen na schooltijd, voor schooltijd. Met familie. Zelf heb
ik niet echt vriendinnen die zich echt vasthouden aan de islam. Ja, ik heb er ook niet zoveel. Ja, ik heb wel
vrienden die… ik ben wel een beetje kieskeurig ermee. Ik wil ook gewoon weten met wie ik om ga en of het wel
een goed persoon is die, ja, een goede band met mij kan scheppen zeg maar, geschikt is.” [Geïnterviewde K]
“Ja op vertrouwen zeg maar, mensen die je echt kunt vertrouwen en ook uhm zeg maar hoe lang je iemand
kent en het gaat me er niet om of diegene nou hoofddoek draagt of niet. Het is wel belangrijk dat ze ook
moslim is, want ze moet me ook kunnen begrijpen en dat ik ook…en dat ik haar ook begrijp. Uhm ja
bijvoorbeeld iemand die je steunt, iemand op wie je kan rekenen, iemand ja die je gewoon kan vertrouwen en
dat soort mensen [lacht. Je hebt er niet veel eigenlijk [lacht]. Nee en als je ze hebt dan moet je ook echt blij
79
zijn dat je zulke vrienden hebt, want ik heb bijvoorbeeld een vriendin die ik heel lang ken, die was een collega
van mij toen ik 19 was.” [Geïnterviewde K]
8.7 Emancipatie, Gender & Islam en Cultuur Een opvallend terugkerend thema dat verbonden is met de socialisatie van de dames is de rol en de positie
van de vrouw ten opzichte van de man in de Marokkaanse cultuur en hoe dat in de directe en brede familie
gevoeld wordt. Daarbij is er duidelijk vaak een grote spanning tussen wat de vrouwen zien als hun
rechtmatige positie, gebaseerd (nota bene!) op de islam tegenover de culturele, als inferieur ervaren,
positie en rol van de vrouw in haar Marokkaanse cultuur.
Een van de vrouwen zegt het bondig:
“Een vrouw is niet gemaakt om koken en schoon te maken. Heel veel mensen vergissen zich daar in. Dat
bedoel ik met een beetje kennis opdoen [over de islam]. Als ze het doet is het mooi meegenomen. 'Dat ben je
verplicht! Dat moet je doen' roepen ze, er waren veel bemoeials vanuit zijn [haar man] familie. En ik ging het
geloven want ik had niemand om me heen. Op dat moment ben ik een beetje mijn mannetje gaan staan.”
[Geïnterviewde E]
“Ik probeer iedereen gerust en tevreden te stellen. Als ik dat niet doe, ben ik zelf niet gerust, ook al ben ik ziek,
of heb ik nachten niet geslapen. Wat ik heb beloofd moet ik nakomen.” [Geïnterviewde F]
“De rollen klopten niet meer. Ik zorgde voor mijn familie, ik voedde mijn vader meer op dan andersom. Mijn
zusje is op haar twaalfde weggelopen. Zij heeft een eigen leven opgebouwd. Ze wordt er heel erg op
aangekeken, vind ik echt. En dat wordt cultureel Marokkaans niet gewaardeerd. Daar erger ik me aan. Het
hoort echt niet dat een meisje wegloopt. Het kan niet dat iemand zomaar een bepaalde weg kiest. ...er klopt
heel veel niet. Je kunt niet naar iemand wijzen als er geen islamitische basis voor is.”[Geïnterviewde I]
“Toen mijn zusje ongetrouwd een kindje kreeg… Ze ging weg van huis toen ze twaalf was. We hadden weinig
contact. Er was pas tijd om erover te praten met mijn moeder toen we een keer bij de eerste hulp zaten te
wachten omdat mijn moeder gevallen was bij het schaatsen. Mijn moeder zei: ‘Je vader wil dat wij je zus niet
meer zien.’ Maar hoezo niet? Ik zei tegen mijn moeder: ‘Jij werkt toch? Hij niet.’ Waarom gaat hij haar
afstoten? Hij heeft verslavingen gehad, kwam in aanrakingen met justitie. En dan gaat hij haar afstoten.
Waarom denk je dat zij is ontspoord? Het is absoluut onze plicht om contact te houden omdat ze ons zusje is
en jouw dochter. En ze krijgt een kind dat er niets mee te maken heeft, met deze ellende. Die heeft wel recht
op familie, waar is mijn familie? Als we willen dat dat kind gelukkig wordt, vind ik dat we een islamitische
verantwoordelijkheid hebben. ‘Dat vind ik ook’, zegt mamma. Pappa heeft hier niets mee te maken. Die heeft
geen recht van spreken.’ Mijn zusje kwam met het kindje en mijn vader is goed met kindje nu. Het is zo krom.
Mijn zus en ik zien haar niet veel want ze woont in [plaats]. Mijn zusje heeft heel veel narigheid meegemaakt.
Alles wat ze heeft gedaan, hoe slecht het ook is, het is ergens uit te herleiden en ik vind dat we er hoe dan
moeten zijn voor haar, want het is mijn zusje. Zij heeft ons nodig. Zij heeft er niet voor gekozen. Ze heeft
stomme dingen gedaan. Maar bepaalde dingen komen uit een intens verdriet en intens onrecht dat haar is
aangedaan.” [Geïnterviewde I]
“Op dit moment is het onrustig. Ik heb het nog steeds moeilijk. Als ik dingen lees, vooral van, dat mag niet.
Bijvoorbeeld je man die het meest te zeggen heeft. Ik heb liever dat je dat zo doet dan zo, of je moet naar mij
luisteren, want in de ogen van de islam ben ik [als man] je moeder, is je man jouw ouders, en hij is alles, en hij
heeft het gezag in plaats van de ouders. Hij behoedt je voor van alles. Vroeger deden dat je ouders, en zodra
hij je man is... dat is nog steeds het moeilijke. Soms zit ik te praten en dan zegt hij: 'dat is niet jouw gedachte'
en dan denk ik waarom? … dus het blijft moeilijk.... Of ik er wat mee zou doen dat is nog steeds een vraag.
80
Misschien dat ik later op een moment… Bij de bruiloftsplannen wordt van alles voor mij geregeld. Maar ik wil
het niet zo! Iedereen heeft er wel wat over te zeggen. Jaa... ehh... ik probeer vanuit islamitische richtlijnen te
kijken, van wat mag, wat zijn mijn rechten, daar probeer ik altijd mijn rust en gelijkheid in te vinden. Over het
algemeen lukt het wel. En vanwege vele ruzies en onrust thuis heb ik een urgentie aangevraagd [voor
woning]. Omdat ik ziek ben geweest, en daarom heb ik het ook gekregen. Dus binnenkort woon ik op mezelf,
gelukkig maar. Maar je hoort niet als meisje alleen te zijn, dus werd er steeds op gehamerd om te trouwen.”
[Geïnterviewde I]
“Ik ben niet islamitisch opgevoed [huilt]. Dan waren we veel gelukkiger geweest. Islam biedt de regels voor
rust en een goed leven. Van onze opvoeding klopt niets. We hebben als kinderen recht op rust, een goede
opvoeding, liefde, genegenheid en harmonie. Als er meer islam was, dan hadden we zo'n fijne opvoeding
gehad, maar nu zijn we slechts cultureel opgevoed. Bij een vriendin waren ze wel religieus, en ze deden alles
harmonieus, samen, Maar bij ons was het altijd schreeuwen en ruzies, altijd strijd. Ik heb het als een enorm
gemis ervaren. Ik zoek mijn rust daarom in de islam. Toen ik achttien was ben ik gebotst met mijn gezin en
familie. Want ik moest van alles doen vanuit cultuur die niet met de islam overeenkwam. En als ik dan vanuit
de islam zei dat het niet kon werd ik niet gehoord. Mijn neef die samenwoont met een Nederlandse vriendin
wordt wel geaccepteerd. Dat is allemaal prima en oké, het is geen probleem, het wordt gedoogd. Ze komen
ook op feestjes en op bezoek. Maar als je consequent ben moet je dat ook afkeuren. Maar mijn zus die
ongetrouwd is en een kindje heeft gekregen, die krijgt kritiek. Dat is zo krom en dat blijft maar terugkomen.
Iets wat ik zo vervelend vind. In de islam is het: meisje begaat zonde, jongen begaat zonde, dan zijn ze
alletwee fout. Maar in onze cultuur is alles anders. Ik bots daar heel erg mee. Daarom ben ik zelf gaan zoeken.
Omdat ik het zo onrechtvaardig vind, zoveel dingen in de Marokkaanse cultuur.” [Geïnterviewde I]
“Ik heb moeite met de mix van religie en cultuur. Ik ben niet volwaardig Marokkaans volgens de familie. Ik ben
de koppige, het buitenbeentje. De Marokkaanse cultuur botst met de islam ontdekte ik op oudere
leeftijd.”[Geïnterviewde I]
“De jongeren raken verdwaald tussen Marokkaanse en islamitische normen. Maar je komt niet zomaar los van
je familie. En dat blijft opborrelen.”[Geïnterviewde I]
8.8 Ingrijpende levensgebeurtenis Alle respondenten hebben tijdens hun interview verhaald over één of meerdere ingrijpende
levensgebeurtenissen. De vertelde gebeurtenissen zijn zeer divers maar voorstelbaar ingrijpend in het leven
van de respondenten. We kijken hier naar gebeurtenissen die haar overkomen, waar de dame zelf niet als
eerste de hand in heeft, die haar zijn overkomen:
Een overlijden in het gezin zoals een broertje of een zusje;
Detentie op basis van verdenking terrorisme;
Uitzetting van familielid naar land van herkomst;
Verkrachting;
Eigen ziekte;
Langdurig gepest worden op school;
Scheiding van ouders; Vader probeerde in scheiding kinderen of moeder achter te laten;
Zelf gescheiden (bijvoorbeeld omdat de man niet goed voor het dochtertje zorgde);
Het verlaten van school op jonge leeftijd;
Ontdekken van de homoseksuele identiteit.
Een van de dames wist op vroege leeftijd al dat ze lesbisch is en had zelf moeite met dat te
accepteren en heeft het nog niet aan de ouders verteld:
81
“Veel lezingen leggen een druk op: als je je maar met je geloof bezighoudt, dan vind je wel geluk. Dus dacht ik,
als ik nou ga bidden en een hoofddoek ga dragen dan kan er een kans zijn dat ik niet meer op vrouwen val en
de lust weggaat. Net zoals bij vasten, ruzie zoeken en verleidingen wegvallen. Dus ging ik elke maandag en
donderdag vasten en ik ging een hoofddoek dragen, bidden en in boeken lezen om mijn geloof te versterken. Ik
dacht dan vind ik geluk bij een man. En dan maak ik mijn ouders gelukkig, helemaal perfect. Niet dus. Ik kon
het daar thuis niet over hebben.” [Geïnterviewde B]
Meerdere van de dames hebben een zusje of een broertje verloren aan een ziekte:
“Ik ben een zusje verloren aan epilepsie. Ik ben altijd bang voor de dood. Ik was vier jaar, zij twee jaar. Ik kan
me dat goed herinneren.” [Herhaling van een eerder citaat van geïnterviewde C]
“Ik ben de oudste van familie, en heb altijd veel op mijn schouder gekregen. Ik heb voor mijn moeder gezorgd
in 2003 toen zij ziek werd aan borstkanker. En in 2003 kreeg ze een tweeling waarvan nu één is overleden. Hij
is altijd een beetje ziek geweest. Naarmate hij ouder werd kwamen er meer complicaties bij. Mijn moeder was
veel in het ziekenhuis. Mijn vader kon geen vrij krijgen en daarom moest ik meer thuis zitten. Dat leverde
vertraging van mijn studie op. Dat is heel erg jammer. Gelukkig heb ik nu een diploma op zak en kan ik er mee
werken. Ik heb 'rhida' … tevredenheid. Vooral van mijn moeder. Dat ik altijd bij haar was, voor ik voor haar
klaarsta. In moeilijke momenten en minder moeilijke momenten. Ik heb heel veel zorg van mijn moeder
afgenomen. Ik heb bijvoorbeeld door middel van mijn opleiding… voordat ik accountancy ben gaan doen, deed
ik verpleegkunde. Dan wist ik ook hoe je iemand moest verzorgen. Maar mijn thuissituatie heeft me meer
geleerd dan school. We wisten dat het op een gegeven moment zou ophouden voor mijn broertje. Hij is maar
acht jaar geworden. Al die jaren in het ziekenhuis is een moeilijke periode geweest.” [Geïnterviewde F]
“Ik doe alles voor mijn moeder. Nu ook. Ook al ben ik getrouwd. Ze kan het wel, maar ze is het gewend van
mij. Ze is elf jaar gewend dat ik alles voor haar doe. Alles op me neem voor mijn broertjes en mijn zusjes. En...
de moeilijkste periode was natuurlijk …. ik heb het nog steeds in me... ik denk wel... [fluistert] mag ik even?!.
Mijn moeder wil dat ik alles voor mijn broertjes en zusjes doe. Een stom ding van me, ik laat mezelf altijd als
laatste. En op een gegeven moment ben ik zo uitgeput, dan ben ik ziek. Het werd pas echt moeilijk toen ik mijn
man hierheen had gehaald. Op vakantie had ik natuurlijk geen verantwoordelijken. Hij kende me als een
vrolijk persoon. Iemand die zich geen zorgen maakte. Een vakantievierder. Toen hij hier kwam in 2009 had hij
opeens een heel andere vrouw voor zijn neus. ‘Ik dacht dat ik getrouwd was met jou en niet dat jij getrouwd
was met je ouders. Je moet aandacht aan mij schenken’, zei hij tegen mij. Maar dat doe ik ook. Maar je moet
je mijn situatie indenken. Mijn moeder steunt op mij en ik zorg voor mijn zieke broertje. Nooit heeft hij het
begrepen. Het is altijd een discussie geweest. Tot de dag dat mijn broertje overleed. ‘Wanneer gaat dit
ophouden, wanneer ga jij je honderd procent voor mij inzetten? Wanneer ga je hier mee ophouden? Laat je
moeder voor haar kinderen zorgen. Straks heb je jij eigen kinderen. Ga je je in vieren opdelen? Dat zei hij
allemaal. Als ik het kon zou ik het doen. Ik houd van mijn ouders, hen tevreden stellen en mijn broertje, en het
belangrijkste, Allah, die wil ik tevreden houden. Die rekent mij daar op af. Wanneer houdt het op? Ik had daar
geen antwoord op. Tot mijn broertje doodging. 'Nou heb je je antwoord, nu heb jij je leven, nu krijg je je
honderd procent.’ Op die dag zei hij sorry. Toen voelde hij zich schuldig.[begint te huilen]” [Geïnterviewde F]
“Hij was altijd vrolijke optimistische jongen. Hij zag nooit het nut van huilen, ondanks alle operaties en pijn, …
hij gaf mij heel veel hoop. Eigenlijk steunde/leunde ik stiekem een beetje op hem. In mijn ogen heeft mijn leven
geen zin… en ik zag dat hij aan het vechten was voor iets dat geen zin heeft. Hij was acht jaar toen hij
overleed. Als hij langer zou leven zou hij alleen maar pijn lijden. En hij vocht voor elke dag. Daar kreeg ik kracht
van. Dat motiveerde mij om door te gaan.” [Geïnterviewde B]
82
Een aantal van de dames werd op school gepest:
“Ik werd op de basisschool gepest, vooral door Surinaamse meisjes. Om stoer te zijn op school. Toch ben ik
[een hoofddoek] blijven dragen. Tot ik naar de middelbare school ging en daar waren gelukkig anderen die
hem ook droegen.”[Geïnterviewde D]
“Ik had veel moeite met het opbouwen van een vriendenkring in Nederland. Daar waar ik vandaan kwam
waren we als broers en zussen. Daar was een soort liefde en brood braken we met iedereen. Hier miste ik
vrienden. Dat heeft me heel ongelukkig gemaakt. Ik beschuldigde mijn ouders. Waarom zijn we daar niet
gebleven? Ik kon het daar met niemand over hebben. Ik werd veel gepest. Kon het daar ook met niemand over
hebben. Mijn ouders konden mij niet verdedigen, konden zich niet uiten [spraken geen Nederlands]... Van
beide kanten stond ik echt in het midden ik kon nergens heen. Ik moest alles zelf oplossen.” [Geïnterviewde D]
“Ik heb er mee leren leven en ik heb in al die tijd gewoon geleerd hoe je er mee moet omgaan om alle
verantwoordelijkheid te nemen. Ik ben heel vroeg begonnen met verantwoordelijkheid te nemen. Ik heb niet
echt een giga-leuke pubertijd meegemaakt. Ik heb niet een leeftijd meegemaakt waarin ik echt wat heb gezien
van de wereld.” [Geïnterviewde F]
“Vanaf mijn tiende tot mijn dertiende werd ik gepest -drie jaar lang- op school. Daarna ben ik veranderd. Dit
moet een keer stoppen. Daarna ben ik min of meer het slechte pad gaan volgen. Omdat de thuissituatie ook
niet zalig was... ik wilde meer uit huis zijn. Normaal was ik het lieve meisje, huis-school-huis, dat was het.”
[Geïnterviewde F]
Een aantal dames is zelf ziek geweest of heeft gezondheidsklachten.
“Ik kwam zwanger terug [uit Marokko] van mijn dochtertje. Op mijn achttiende. Het was een zware bevalling
door een foutje van de verloskundige. Ik was bijna dood. Daardoor ging ik nadenken over zin van het leven.
Ging ik op onderzoek uit. In moskeeën. Ik wilde Arabische les en meer koranstudie. Ik kreeg steun van mijn
vader. Daar voelde ik me het veiligste bij, met de koran. Ik ging proberen me aan de regels te houden.
Daardoor ging ik langere en wijdere kleding dragen.” [Geïnterviewde H]
“Het was best wel een chaos op het werk. Wij hebben een hele afdeling opgebouwd. Van acht uur ’s ochtends
tot elf uur, soms zelfs tot twee uur 's nachts. Dat kostte teveel energie. Maar ik had een vast contract en
succes. Die periode kon eigenlijk niet stuk. Toen klapte ik dicht en ik leerde daar mijn ex-man kennen. Hij kwam
van een andere afdeling. Ik had een burn-out. Vanaf mijn dertiende loop ik het ziekenhuis in en uit vanwege
hartritmestoornissen. In 2010 is er een hartafwijking gevonden.” [Geïnterviewde E]
Slechte relaties, het scheiden van ouders en zelf scheiden komt veel voor in deze groep. Geïnterviewde G
was al genoemd maar hier enige voorbeelden van andere dames:
“Ik ben vier maanden getrouwd geweest. Geloof kwam voordien bij mij in vlagen. Die vier maanden huwelijk
was het ergste wat me is overkomen. Mijn vader heeft me weggehaald. Toen ben ik gescheiden. Dan sta je er
alleen voor. Je moet het helemaal zelf doen. Je kunt er talloze gesprekken over voeren, maar je moet het zelf
doen. In de week voor de Ramadan ben ik gaan scheiden. Toen ben ik me gaan richten op het geloof en heb
daar rust in gevonden. Ik heb me neergelegd bij mijn scheiding. Ik snapte niet als ik iemand goed behandeld
die persoon dat niet ook doet. Hij [man] had agressieve symptomen. Daar kijk je dan doorheen. Maar een
volgende keer als een man agressieve symptomen heeft dan begin ik er niet aan. Mijn huwelijk heeft mij een
duwtje gegeven in de goede richting [islam] nu wil ik meer weten. Ik weet niet veel.” [Geïnterviewde E]
“Mijn ouders zijn al vijf jaar gescheiden, dan weet je ook hoe vrij we zijn. Toen kwam er meer op mijn
83
schouders terecht. Mijn zusje is ook het huis uit sinds deze zomer. Omdat thuissituatie toen niet echt zalig was,
we hadden veel problemen. De meeste kwamen er omdat we een te klein huisje hadden en er met teveel
zaten.” [Geïnterviewde F]
“Hij is gewoon een psychopaat om het zo maar te zeggen. Dat heeft ook wel met de islam te maken, uhm,
want op een gegeven moment... oké, uh ik was…ik ging een tijdje met hem, in totaal drie jaar zeg maar. Het
eerste jaar uhm wist ik niet dat hij getrouwd was. Hij had echt een dochter van mijn leeftijd. En ja, hij had
losse handjes. Dus het was echt elke keer, nou niet echt letterlijk slaan weet je [xxx]maar gewoon echt klappen
ontvangen van diegene. Uhm, maar toch hield ik…ja ik hield van hem dus ik dacht:’’Ja weet je, het gaat toch
wel… hij stopt ermee, maar uiteindelijk blijf je erin geloven, maar je weet van jezelf dat het toch niet zo is en
uiteindelijk doet hij het de volgende keer weer, zeg maar. En op een gegeven moment, pas bij het tweede jaar,
kwam ik erachter dat ie getrouwd was en uhm ik zei, oke,…ik wil …ik zei: ‘het is klaar, ik wil niks meer van je,
want ja, je bent getrouwd. Maar hij bleef maar doorgaan: ‘Nee, maar ik kan je niet…’’, gewoon
mannenpraatjes. ’Ja, ik kan je niet loslaten.’ Bla bla bla. En uiteindelijk heb ik gezegd van: ‘Oké, het is goed,
dan trouwen we voor de islam.’ Als zijn tweede vrouw zeg maar. Ja, in Nederland mag dat niet, maar in de
moskee kun je dat gewoon doen, zeg maar gewoon te trouwen. En dat was voor mij het belangrijkste dat het
gewoon…geoorloofd was om met elkaar naar bed te gaan om…hoe zeg je dat…met hem dan. Voor de rest, op
een gegeven moment ging ik nadenken. Ja, hij slaat je elke keer en het gaat niet.’We waren nog… we hadden
eentje gevonden [doelt op imam die hen wil trouwen] die dat wilde doen maar uiteindelijk kwam hij niet
opdagen met zijn paspoort. Hij dacht dat hij [haar vriend] een spelletje speelde ofzo. … Ik heb zoiets van…ik
moest elke keer gaan vluchten. Hij ging me stalken en ik heb aangifte gedaan omdat, ja, het was gewoon
teveel, want hij kwam gewoon voor mijn deur. Op een gegeven moment durfde ik niet meer naar huis te gaan
[xxx] naar me ouders. Gelukkig weten me ouders dit nog niet eens. Ze weten wel dat hij getrouwd…toen ik
later vertelde dat ik zwanger was wisten ze dat hij getrouwd was. Toen uiteindelijk heb ik gewoon tegen hem
gezegd: ‘Sorry, het gaat niet meer, het is over tussen ons.’ Maar hij geloofde dat niet, hij dacht: over een week
komt ze toch weer bij me terug, maar dat was niet het geval. En ja zodoende…ja ben ik gewoon verder met me
leven gegaan, toen heb ik me man van nu leren kennen.” [Geïnterviewde L]
Ook vindt er veel geweld in huis plaats zoals al uit eerder citaten bleek:
“ Hij [de vader] eiste zoveel respect. Hij zei die [haar naam] heeft toch altijd ballen. Er is een angst en je groeit
daar overheen. Ik heb alles zelf bereikt. Ik heb met mijn vader gevochten, ik heb teruggeslagen.”
[Geïnterviewde G]
“Ja, ik werd vroeger vaak mishandeld. Uhm, ja echt met [xxx] stokken…wij hebben…bij ons is het heel
bekend…[verzamelterm nationaliteit verwijderd] zeg maar. Zo een houten stok die krijg je op je handen, je
gezicht zeg maar. Uhm op een gegeven moment…ja, ik ging met blauwe plekken naar school. Mijn vader
kwam vast te zitten, hij werd verdacht van moord…hij zat in zo een…hoe zeg je dat…zo een … geen maffia,
maar [nationaliteit] bende of hoe je dat ook kan noemen. En uhm ja hij was wel op een gegeven moment…ja
gelukkig had ie een alibi, omdat ie mij van school had gehaald op die dag. En ja op een gegeven moment. je zit
de hele tijd in zo een circuit. Zo ben je opgegroeid, …ik kreeg alles wat ik wou. Echt van de duurste dingen tot
en met de mooiste dingen. Alles gewoon. Maar weet je…ik zag vroeger op tafel altijd zoveel rotzooi, zo zal ik
het maar noemen, drugs en dan moest ik altijd naar me kamer. Op een gegeven moment ben je zo
opgegroeid.” [Geïnterviewde L]
“Het was nooit leuk om naar de moskeeles te gaan. Het was een streng regime. De docent islam van vroeger
sprak geen Nederlands, was dictator-achtig, heel strikt. Je wist niet wat je zei, niet wat je las. We kregen slaag
als je iets niet goed deed, vooral de jongens. We waren altijd alleen maar bang. Ik snap het. Daarom hebben
heel veel jongeren er afkeer van. Je leert het niet op een fijne manier. Maar je moet het vanuit de islam leren.
De beste manier, met wijsheid en geduld. Wij hebben het op culturele manier geleerd. Als het dan niet goed is
84
krijg je straf!” [Geïnterviewde L]
Een van de dames heeft met haar familie drie maanden onterecht vastgezeten op verdenking van
terrorisme:
“ Ja, misschien kan ik toch wat dingen kwijt over ja, hoe ik ben veranderd. Ja, het begon zoals ik al eerder heb
gezegd, toen ik zestien was en uhm ik had altijd veel steun van mijn broer om te gaan praktiseren en om
boeken te lezen en uhm mijn zus die is…die steunde mij daar ook heel erg in. We kwamen ook vaak bijeen om
te praten over islamitische zaken, ik was er ook heel vaak bij maar soms begreep ik dingen niet. Uhm, ja mn
ouders hadden er wel moeite mee dat we heel vaak in de kamer zaten, gesloten, echt alleen met de islam
bezig. Ze hadden het gevoel dat ze niet meer bij ons betrokken waren. Maar als we dan echt uitlegden
waar…wat wij wilden doen… Mijn broer, die was eigenlijk meer extremistisch, dat was uhm omdat hij vrienden
had die uhm, die echt, ja uhm, een beetje extreem waren en heel vaak liep dat uit op ruzie bij mijn ouders.
Uhm ja, dat liep heel vaak uit op ruzies en er was ook …er was ook een dag dat wij allemaal werden opgepakt.
Dat is omdat we werden verdacht van terroristische activiteiten en dat soort dingen. Dat was puur omdat mijn
broer met zulke jongens omging en… Het was dus de AIVD die er achter zat. Die had echt een onderzoek
gedaan naar ons… voordat wij het wisten. Uhm het begon gewoon bij van die simpele telefoongesprekken, die
zagen we later ook allemaal terug in rapporten, met bijvoorbeeld dus mijn broer en zus… uhm pff… ja, gewoon
hele simpele gesprekken. Daar kwam het woord islam niet eens in voor. Maar meer van…hoe laat kom je thuis
of dat soort dingen. Dat zag je ook allemaal terug, uhm ja, het was wel heel erg, een heel erg nare ervaring
was dat. En dat is dus de reden waarom mijn broer is meegenomen. Uhm ja het is…het was…we zaten volgens
mij in totaal drie maanden. … Ja, hier in Nederland. We woonden toen allemaal samen, me zussen niet, die
waren er niet bij, die waren getrouwd, mijn broertjes en mijn ouders, uhm ja, volgens mij gebeurde het in het
jaar [jaartal]. Het was vroeg in de ochtend en…we hoorden opeens politie roepen van: ‘Maak de deur open!’En
volgens mij vijf uur in de ochtend, want dat deden ze heel bewust, zodat ze gewoon de garantie hadden dat
iedereen aanwezig was. En iedereen was ook aanwezig en ze legden niet eens uit waarom ze kwam. Het was
meer…Het was echt uit het niets en we hadden zelf helemaal geen gevoel van: O, binnenkort gebeurt er iets of
er gaat…er komt iets…ik weet het niet. Ik weet het niet precies meer…wat er precies is gebeurd…het is lange
tijd geleden [lacht] Maar de oorzaak was wel dat mijn broer met extremisten omging, dat zij daardoor
ons…hebben verraden zeg maar. Een paar van zijn vrienden die waren al eerder opgepakt en zijn vrienden
zeiden tegen de politie van: ‘O diegene met wie ik omging die woont daar, daar kun je ook langs gaan. En dat
is dus toen gebeurd en ik weet niet of hun hele familie ook was opgepakt, het is echt heel lang…een tijd
geleden en diegene met…bij wie het allemaal was gebeurd, daar ga ik ook niet meer mee om. Het was een
gebeurtenis die ik echt heel naar…Ik had zelf, heel lang zat ik…ik zat ook drie maanden vast en ik kreeg…ik had
grote achterstand opgelopen op school, me broertje ook en toen we uiteindelijk vrijgesproken waren, het was
natuurlijk allemaal puur om mijn broer te doen, hij was gewoon verdacht maar er was helemaal niks…niks
was waar, dat terzijde, helemaal niks. Het was gewoon heel onterecht dat we waren opgepakt. Ze hadden ook
helemaal geen bewijzen. Het was puur gebaseerd op praten, op gesprekken, gesprekken met mensen en er
was ook helemaal…niks was waar. Uhm, ja, en ik had dus grote achterstanden opgelopen op school en toen
we uiteindelijk vrij waren gesproken wilde mijn vader ook gaan verhuizen, hij wilde niet meer terug gaan
wonen waar we toen woonden. Uhm ja, het maakt mij alleen maar sterker in mijn schoenen. Me ouders
wilden het liefst dat ik minder omging met moslims en gewoon meer thuis bleef.” [Geïnterviewde K]
Een van de dames vertelt ook over haar ervaringen met seksueel misbruik:
“Ik ging zoeken omdat ik toen… ik was echt heel…ja, ik had een alcoholprobleem. Ik was nog heel jong, vijftien
of zestien jaar, maar ik dronk zoveel, ik ging uit, ik blowde, ik had verkeerde vrienden, uhm ja, en toen ben ik
ook seksueel misbruikt geweest door… een paar keer, meerdere keren in mijn leven. En op een gegeven
moment[xxx], maar dat komt omdat je in zo’n circuit zit zeg maar. Je blijft in zo’n omgeving en op een gegeven
moment, je wilt eruit…je gaat toch wel stappen ondernemen om ja…om niet meer in zo een groepje te zitten
85
en... Uiteindelijk ja, wil je toch een geloof gaan aannemen, omdat, er was nog zo een gek zeg maar die nog
tijdens de gebeurtenis [met gebeurtenis bedoelt respondent verkrachting] nog ging bidden om het zo maar te
zeggen. Ja, die man was…die zat helemaal onder de coke zeg maar. En ik was toen nog…nog ja ik had nog
geen geloofsbelijdenis gedaan en ik vond het zo raar en ik dacht: ‘Waarom gaat hij nu bidden, terwijl zijn
vriend nu bezig is, om het zo maar te zeggen. Nou niet echt bezig, maar ze zaten hem te dwingen en zeiden
van: ‘Koe, je moet nu je kleren uitdoen enzovoorts en met slaan enzovoorts. Maar eentje begon gewoon te
bidden, letterlijk te bidden, gewoon hij begon zo ja…soera al Fatiha weet je, ik weet niet of je dat kent, maar
dan gingen ze dat gewoon reciteren. Ik zat echt zo van: Meen je dat nou echt? Zijn alle moslims nou zo?” Ik
dacht: “Dat kan toch niet” en ja het is algemeen bekend, moslims zijn niet echt mooi in de picture, in de media
zeg maar, dus ik dacht: ‘Ik ga zelf op zoek naar, weet je…ik wil toch meer informatie, toen ging ik…zo ging ik
kijken. Heel veel dingen kloppen niet wat ze doen, bijvoorbeeld het ja…er zijn heel veel dingen.”
[Geïnterviewde L]
8.9 Psychosociale problematiek Veel van de respondenten kampen met sociaal psychische problematiek. Sommige van de respondenten
zijn (officieel) gediagnosticeerd. We kijken hier naar psychische problemen en coping-mechanismes, die
meestal een reactie van de persoon zelf zijn op de omstandigheden waarin deze zich bevindt. De verkeerde
vriendenkring als compensatie voor problemen is boven al besproken onder de secundaire
socialisering/problematische sociale omgeving. Voorkomende problemen zijn:
Borderline en automutilatie
[Zware] Depressie
Faalangst;
Burn-out
Alcohol- en drugsgebruik [soms al op zeer jonge leeftijd, vanaf 12 jaar]
Risicovol seksueel gedrag [al op jonge leeftijd];
Eenzaamheid
Opvallend is dat de meeste respondenten zelf aangegeven hierdoor zeer beïnvloedbaar te zijn of
zijn geweest.
Een aantal dames heeft psychische problemen:
“Ik heb borderline. Ik reageer heel veel gevoelens en emoties op mezelf af. Naar mezelf toe ben ik heel
agressief. Dan ga ik mezelf pijn doen [automutilatie].” [Geinterviewde B]
De vlucht in drugs en alcohol komt bij veel dames op een gegeven moment in het leven voor:
“Na de scheiding heb ik alle associaties tussen mij, mijn geloof, huwelijk en omgeving verwijderd. Ik ben een
hele andere kant uitgegaan. Ik was zo teleurgesteld. Ik ben gaan drinken en uitgegaan, niemand stond klaar
voor me, wel mijn echte zussen maar niemand uit de groep. Je wilt niet aan vroeger denken.” (Geïnterviewde
G)
“Waarvoor ben ik hier? Wat voor nut heeft het om überhaupt te leven? Ik was op mijn veertiende depressief
en begon vrij jong met me afvragen waarom die dingen jou moeten overkomen.” (Geïnterviewde G)
“Vanaf mijn achttiende tot mijn eenentwintigste werd ik erg ziek [Niet volledig gespecificeerde psychische
problemen waaronder depressie]. Dat ging in één keer heel extreem. Toen begon ik een hoofddoek te dragen
en heel groots te denken en heel erg conservatief te worden. Ik leefde heel erg in mijn eigen wereld. Van niets
86
naar heel veel islam. Daarna heb ik dat een beetje afgebouwd maar ik ben nog steeds zoekende naar kennis.
Het laatste half jaar ben ik weer gegroeid. Het gaat in ups en downs.” [Geïnterviewde I]
“Toen ik psychisch zwaar ziek was. Zwarte magie, tovenarij riepen ze. Ik geloof er in. Maar ik werd bij zo'n
kwakzalver gebracht (in Marokko). Er zijn wel natuurlijke middelen en koranrecitaties, honing olijfolie.
Middelen met een islamitische geneeswijze. Maar dat was een kwakzalver met gekke rituelen. Daarna was ik
1,5 jaar ziek. Het werd van kwaad tot erger. Ik ben toen afgevallen. Ik werd van hier naar daar gestuurd. Toen
ik meer in ging verdiepen begreep ik dat: Wel werd ik naar nog meer kwakzalvers 3 of 4 in Nederland
gestuurd. Ikvoelde me zo verraden, zo boos op de familie. Moeder wist niet beter maar vader wist dat wel. Dat
is niet correct islamistisch zei hij: Waarom heeft vader dat toegelaten als hij er ook niet in geloofde?! Toen
ging ik koranverzen luisteren en daar werd ik rustiger van. Ging ik dingen lezen maar sommige dingen vond ik
eng. Nu als ik weer ziek ben of me slecht voel willen ze me opnieuw daarnaartoe sturen. Ik niet! Het klopt niet
en het is niet islamitisch verantwoord. Het is niet juist. 'nee hoor, het is wel goed' zeggen ze. Waar je mee bent
opgevoed dat blijft zitten. Zo'n afkeer naar Marokko en Marokkaanse cultuur gekregen, door die ziekte. Ik voel
me bedrogen. Gekke ritueeltjes: 'Met schoentjes geslagen, ergens spugen'.. Wat is dit?!? Zeker als je al in
Nederland bent opgegroeid heb je al zoiets van dit klopt niet!. En toen ging ik in de Islam zoeken en toen
voelde ik me nog dubbel bedrogen. En je bent al zo'n nuchtere Hollandse, dat heb je al vanzelf en dan ga je
later in de islam zoeken. En dacht ik, Wat is dit?! Daardoor nog sterkere afkeer naar culturele waarden en
normen en ben ik meer. Meer zoeken in islam. Daar heeft de grootste basis in gebleven.” (Geïnterviewde I)
“Ja af en toe was ik slecht bezig…ik ben wel gestopt met alcohol. Ik heb een heel tijdje alcoholprobleem gehad.
Dat was echt jaren terug hoor toen was ik zestien of zeventien jaar. Uiteindelijk ben ik gestopt. En uhm toen
was ik tweeëntwintig of zo eenentwintig toen was ik weer begonnen en uiteindelijk toen kwam het meer door
mijn ex zeg maar Niet mijn ex daarvoor was ik al begonnen maar de ex daarna zeg maar. Uhm uiteindelijk ja
was het zeg maar over tussen ons. Ik heb daar ook een kind mee. Mijn zoontje is niet van mijn man zeg maar
en dus daardoor had ik ook…hoe zeg je dat nou? Ik dronk mijn problemen weg, maar uiteindelijk heb ik
gezegd:’’Nu stop ik’’ Om niet weer zo ver te komen. En ja nu ben ik best wel lange tijd clean zal ik zo maar
zeggen [lacht]. Misschien drie jaar of zo…niet drie jaar, twee jaar ongeveer. Dus alcohol kan echt…heeft een
hele slechte invloed op je eigenlijk. Dus ze zeggen ook niet van dat wij geen alcohol mogen drinken, maar dat
is echt zo. Op een gegeven moment kan het zoveel aantasten in je leven, in je gezondheid en ja je weet soms
ook niet wat je doet [lacht], om het zo maar te zeggen.” [Geïnterviewde L]
Een van de respondenten geeft aan door de eigen sociaalpsychologische problematiek snel beïnvloedbaar
te zijn:
“Ik heb uhm ja, voor de rest best wel veel meegemaakt.. Om het gewoon even kort te houden en daardoor
denk ik dat ik heel snel beïnvloedbaar ben. Dat denk ik. ” [Geïnterviewde L]
8.10 Gebrek aan genegenheid. Deze factor zouden we kunnen schalen onder psychosociale problematiek, maar omdat het zo een groot
deel uit lijkt te maken van de behoefte van de dames en compensatie voor de andere problemen in het
leven, behandelen we het apart. Deze behoefte blijkt eerst uit de vraag naar liefde van ouders en familie en
daarnaast door de vroege huwelijken, de vele (problematische) relaties en het snel krijgen van kinderen.
Opvallende elementen zijn:
Naïviteit over het geluk dat in het huwelijk is te vinden.
Het streven naar het huwelijk al op jonge leeftijd;
Vroeg trouwen en scheiden;
Relaties met getrouwde mannen
87
Kinderwens op jonge leeftijd
Tienerzwangerschap (vanaf 18 jaar)
Bewuste en onderbewuste pre-occupatie met man-vrouwverhoudingen (omdat het een
taboeonderwerp is) dat zich uit door het constant praten over het belang van vooral het dragen van
(de juiste) sluier en het handen schudden met mannen. Deze onderwerpen komen bij alle dames
terug en nemen veel ruimte in beslag (bijna driekwart van de tijd) in vergelijking mett andere
theologische onderwerpen en toepassing op koran-exegese op het dagelijkse leven;
Missen van emotionele steun van familie;
Klagen over niet gehoord worden, het emotioneel niet beschikbaar zijn van familie en vrienden;
Eenzaamheid
Niet kunnen omgaan, oncomfortabel zijn met situaties waarin mannen en
vrouwen samen zijn.
Veel dames klagen naast te weinig zingevingsbegeleiding, dat eerder besproken is, over te weinig
liefde vanuit huis:
“Thuis waren we met heel veel. Om de beurt ging er iemand weg, telkens één van mijn zussen, totdat bijna
iedereen weg was, tot mijn broer en grotere zus. Toen verhuisden we naar [naam stadsdeel verwijderd], … Ja
maar als klein meisje, dan kom je uit een grote familie, met heel veel broers en zussen, maar emotioneel… heb
je niemand.” [Geïnterviewde G]
“Ik heb een goede band met mijn moeder. Ze wil je wel begrijpen, maar ze kan het niet. Ik kan haar niet
verwijten dat ze het emotioneel niet kon, mijn vader neem ik dat wel kwalijk.” [Geïnterviewde G]
“Ik had echt behoefte aan liefde. Terwijl ik dat niet thuis had, ik had thuis geen… niemand vroeg mij van: ‘’Hoe
gaat het met je, wat doe je op school? Je zocht gewoon naar iemand die van je hield en daardoor ben ik
ook…was ik ook echt [zoekt naar woorden]…was ik zo blij als iemand van mij hield of als iemand om mij gaf.
Dan bleef…dan wil ik gewoon bij de persoon blijven, dus daarom dat ik zo bij mijn ex zei van: ‘’Ik wou hem
gewoon terug’’. Dat gevoel zegt, maar als je dat bij jezelf nu gaat realiseren…je wordt ouder natuurlijk. Ik was
toen toen was ik echt heel jong. En dan ga je op een gegeven moment denken van: ‘’Ja maar zo hoort het niet
eigenlijk. Je moet van diegene van houden, niet dat je om liefde gaat zoeken.“ [Geïnterviewde L]
“Ik probeerde als kind gewoon kind te zijn. Ik had een hele nare band met mijn vader. Het zat niet goed tussen
ons. We begrepen elkaar niet. Hij deed wel boodschappen, maar waarom was hij er? Hij was heel dominant.
Irritaties werden groter tussen hem en mijn vader. Je bent aan het leven, maar als ik nu zie bij gezinnen, hoe ze
beschikbaar ze zijn qua eten... maar het luisteren en er emotioneel zijn voor het kind... bij andere families
waren de ouders emotioneel beschikbaar, luisteren, dat was er voor mij niet. Dan besef ik dat ik dat heb
gemist.” [Geïnterviewde G]
“Er stond niemand voor me klaar na de scheiding. Alleen mijn zussen. Ik stond er weer alleen voor. Mijn vader
heeft scheiding wel goed aangepakt. Me niet verweten. Daarna ben ik wat rustiger naar geloof gaan zoeken.
Ik ben geen perfecte moslim maar ik hoef niet perfect [moslim] te zijn. Ik heb van God vergeving gekregen,
gevraagd. Wat de rest gelooft boeit me niet.” [Geïnterviewde G]
“Mijn nichtje veranderde helemaal na een mislukt huwelijk: hoofddoekje. Ze is nu praktiserend. Zodra men iets
meemaakt, dan zoeken ze hun heil ergens. Ik denk dat dat tijdelijk is. Eerst bij jezelf in je diepste beginnen.
Toen ik scheidde werd ik ook anders, maar dus radicaal niets. Het is belangrijk dat je niet alleen bent. Mensen
om je heen is heel belangrijk. Ik blijf twijfelen over geloof, democratie etc...Ik ben niet aan het denken, maar
aan het piekeren. Ik ben de gekste mensen tegengekomen, pedofielen, drugshandelaar, overvallers.... echt de
88
ruigste mensen toen ik alleen was.” [Geïnterviewde G]
“Je hebt de basis nodig [emotionele beschikbaarheid]. Het leven is niet makkelijk. Familie/broers en zussen
horen je te steunen.” [Geïnterviewde G]
Een groot deel van de dames wil trouwen of trouwt op jonge leeftijd en stapt daar soms onbezonnen in. Hier een
aantal voorbeelden:
“Ik wilde trouwen op mijn 19e en dat is ook gelukt en snel kinderen. Daar was de familie het niet mee eens.”
[Geïnterviewde I, is na het huwelijk met de eerste man snel hertrouwd]
“Ik heb een trauma opgelopen. Het was een schat van een jongen, zo lief. Maar in één opslag veranderde hij
van een lieve jongen in een beest. Ik wist niet dat hij al twee keer eerder was getrouwd. Ooit komt de prins op
het witte paard maar die zal het moeilijk krijgen. Mijn ouders hebben er ook een trauma aan overgehouden.
Maar zij wisten het niet, zij konden me niet helpen. Het heeft me dichter bij het geloof gebracht. Ik heb wel
vertrouwen weer. Ik was in een depressie, geen zin in het leven. Ik begin het een beetje op te bouwen, met veel
tijd. Dat heb ik niet met hulp met mensen om mijn heen gehad. Maar met mijn geloof gedaan en mensen die
dat mij voorlazen. Zodra je het accepteert verlicht het ook in je. In de maand ramadan zoveel smeekbeden
gedaan. Ik dacht als mensen zeiden: 'ik heb zo'n hartepijn', je spoort niet. Maar ik snap het nu.”
[Geïnterviewde F]
“Toen ik een hoofddoek opdeed was mijn man er blij mee. Had beetje gepusht. 'Je bent al honderd procent,
maar vind het fijn als je het in de toekomst ook doet.' Ik was iemand die vroeger korte rokjes en een decolleté
droeg. I don't care hoe ik eruit zag, zo was ik. Toen moest er verandering in komen natuurlijk. Jij vind je
kleertjes leuk. Jij denkt alles kan nog wel met een hoofddoek, maar aan de andere kant denkt je man dat is te
strak, te bloot om te aantrekken voor anderen mannen. Daar heb ik meerdere ruzies over meegemaakt.
Omdat ik het niet begreep. Het past toch, het is niet normaal. Ik heb echt een keuze zitten maken. Of het
overdreven kort was. En me moeten aanpassen en dat was echt moeilijk. En ik heb er nog steeds moeite aan.
Maar moet ik er toch iets langs overheen. Dus dat vermijd ik meestal want dat zal toch niet goed in de smaak
vallen. Dan zal je teveel mensen achter je aankrijgen. In de tijd begreep ik het niet, wat mijn man altijd zegt. Je
moet je even beter gaan kleden, ook voordat ik een hoofddoek droeg, dat je even minder bloot moet trekken.
Waarom? Je hebt me toch geaccepteerd? Je hebt me gekend hoe ik me altijd kleed. Je hebt me genomen zoals
ik ben. Heb ik al op dag één gezegd. Ik ga niet voor jou veranderen. Zodra ik klaar voor ben, doe ik het wel,
maar niet op jouw commando, want klaar punt uit. Maar nu begrijp ik hem wel, na verloop van jaren hoelang
het huwelijk duurde, hij heeft gewoon gelijk. Het is gewoon jaloezie van een man. Punt uit. Hij vindt jou leuk
en iemand anders moet jou niet aantrekkelijk vinden.” [Geïnterviewde F]
“Toen ik mijn man leerde kennen in Marokko. En toen mijn man om mijn hand kwam vragen in Marokko.
Vonden mijn ouders hem veel te jong. Maar ik kende hem al 4 maanden. Als niet met hem, trouw ik nooit zei ik
tegen mijn vader. Ik heb mijn eigen zin doorgedreven om te trouwen. Maar terugkeer naar Nederland was te
zwaar. 'k heb het wel gered'.” [Geïnterviewde H]
“Ik was zo gek op hem dat ik van hem alles kon accepteren, echt alles. Maar nu denk ik bij mezelf:’’Ik was
gewoon dom met me hoofd’’ Ja, [lacht]. . Ik gun hem alle geluk. Hij is nu ook getrouwd, gewoon kinderen. We
hadden nog gewoon contact, maar het is gewoon nu zoiets van: ‘’Oke klaar weet je, ieder zijn eigen weg.”
[Geïnterviewde L]
“Tsja, hoe ik getrouwd ben, via mijn vriendin van Marokko.nl, Zij vroeg of ik wilde trouwen. Ik wilde niet
trouwen, ik wilde niet die [etniciteit verwijderd] mentaliteit. Op een dag werd ik achtervolgd door een
ronselaar, hij stond bekend als ronselaar in [nam stad en wijk verwijderd]. Volgens mij is hij uiteindelijk ook
89
berecht voor ronselen van jongeren voor de jihaad [strijd]. Hij bleef met me in contact, wilde met me trouwen.
We hebben nummers uitgewisseld. Op een gegeven moment wilde ik het contact verbreken. Hij werd ook
gevolgd door de AIVD, in de gaten gehouden. Toen ik dat deed stond hij opeens bij mijn ouders voor de deur,
hij wilde om mijn hand vragen. Ik woonde toen net weer drie dagen thuis… Ik deed open en hij stond daar met
suiker en bloemen en… Mijn vader was heel boos, toen is er veel politie gekomen. Sindsdien hield de AIVD mij
ook in de gaten.” [Geïnterviewde G]
Als de dames dan elders zoeken voor steun in zingeving of emotionele steun vinden ze die vaak ook niet in de moskee.
Ze vinden vaak dat de moskee er wel zou moeten zijn voor die sociaal-emotionele steun:
“Moskeeën moeten open zijn, toegankelijk voor vrouwen. Ook zoiets raars. De Poldermoskee vond ik heel fijn.
Die was bijna altijd leeg. Van de honderd keer dat ik daar was heb ik maar twee keer een vrouw getroffen. Ik
ben er zelfs twee keer in slaap gevallen. Ik kon er altijd heen. Dat was fijn. De conciërge liet me met rust. Bij
een andere moskee ben ik met een vriendin langs gegaan maar daar waren we niet welkom. Ook weer zoiets
cultureels. In Nederland moeten de moskeeën altijd open zijn, doe dan maar een nachtwaker of iemand. Stel
dat ik in mijn depressieve fase had gedacht, ik trek het niet meer. Stel dat ik of iemand anders zelfmoord
gedachten heeft, die heb ik trouwens niet maar daar is mijn familie wel bang voor, dat ik eerst even naar de
moskee wil...en dan word ik geweigerd of de deur is dicht of ik mag er niet in omdat ik geen Arabisch spreek.
Ik spreek alleen gebroken Arabisch, alleen Berbers. Ik heb me soms zo eenzaam gevoeld. … Ik kon wel naar de
kerk. In de kerk in de Kalverstraat ben ik wel welkom. En dan gaan ze wel lopen klagen dat onze jongeren
ontspoord zijn. Maar hebben jullie ouders ooit wel eens in je kinderen geïnvesteerd? ‘Mijn kind heeft dit, mijn
kind doet dat’, zeggen ze dan. Heb je wel eens gevraagd? Iets ondernomen? Kinderen krijgen is leuk maar je
moet ze wel opvoeden tot wie ze zijn. En de gemeenschap dan? Zorg voor activiteiten in de moskee, zodat ze
niet hoeven te hangen. Maar ik voel me in de meeste moskeeën niet welkom. Ik voel me maar in twee
moskeeën welkom. Bijvoorbeeld in de Al Kabir moskee, die man van dat winkeltje doet dan open. Ik vind dat je
altijd terecht moet kunnen in de moskee. ‘s Avonds en 's ochtends. Nachtdiensten? Gewoon regelen. Met
salaris van de gemeenschap of subsidies. Ik weet niet of dat mogelijk is. Je moet in de islam alles kunnen
vragen, wat dat betreft is er geen schaamte. Als ik me zo eenzaam voel en ik vraag me af waar ik naar toe
kan, dan moet je gewoon rust kunnen vinden in de moskee, waar je tot bezinning kan komen. Waar je de
drukte kan ontsnappen. Dat is heel fijn. Daar is toch genegenheid en soms met een groep erbij. En dan sta je
voor een dichte deur. Ik heb er altijd voor gepleit dat de deur altijd open is. Dat er een organisatie is die daar
echt voor gaat staan. Misschien nu de Blauwe moskee. Ik denk dat die wel toegankelijk maar die is wel in
West. Ik hoop dat het echt verandert, dat de gemeenschap echt daarin echt zijn verantwoordelijkheid neemt.
Want als je niet weet waar je terecht kunt dan ga je op straat hangen en iets stoms doen. Dat zie ik bij
jongeren. Als je niet voelt dat je ergens welkom bent en niet die liefde en genegenheid kan ontvangen ga je
het op de raarste plekken zoeken.” [Geïnterviewde I]
“Ik denk dat moskeeën nu heel erg een imago hebben dat ze streng en stom en dat het niet een leuk iets is. Als
je een jongere vraagt; waar ga je liever heen? Ga je naar de moskee of bioscoop? Dan zeggen ze bioscoop.
Omdat niet bekend is wat een moskee doet of wat daar gebeurt of wat je daar kan vinden. Ik wil me er zelf
ook voor inzetten. Dat zou heel veel problemen kunnen oplossen. Het maakt heel veel uit als je weet dat je
altijd ergens terecht kan. Vooral meisjes hebben heel veel problemen. Ik kwam met mijn moeder naar de
imam. Ik was zo boos en ging met moeder naar de moskee, toen heb ik geschreeuwd tegen de imam:’ Ik heb
een rotfamilie. Mijn vader is een slechte man!’Mijn moeder moest een beetje lachen. En hij was zo aardig en
zei:’Ga zitten.’ Dat was zo fijn. Dat heb ik twee keer gehad. En er was een keer een imam een man met kennis
en die ging bemiddelen tussen mij en mijn vader: 'Ja maar je moet geen ruzie maken met je vader, je vader
heeft veel aanzien in de islam.' Mijn vader ging zielig doen, 'Ze heeft een fles naar me gegooid. Dat kan echt
niet. Nee, [naam] je kunt geen fles naar je vader gooien.' 'Wat ben jij een hypocriet!' En toen gooide ik er alles
uit tegen die man: ‘Hij doet dit, hij wil geen boodschappen halen, maakt ruzie en hij had iets heel beledigends
gezegd. En toen zei ik dat zo: 'Wie heeft er nu gelijk?!’ ‘Ja, dat kan echt niet zei hij tegen mijn vader. Het was zo
90
fijn. Ik voelde me zo gehoord. Ik wil gewoon kunnen zeggen: ‘Mijn vader is een sukkel, een klootzak, want hij
heeft dit gedaan of ik heb dat probleem. Maar niemand denkt dat je dat tegen de imam kan zeggen. Maar dat
kan wel[huilt nu]. Ik heb dat al twee keer gehad en tegen de imam geschreeuwd. Het is zo oneerlijk! En dat je
dan gehoord wordt. Bij je familie kun je toch niet terecht. Je kan het wel tegen je oom zeggen... je kan het wel
zeggen, maar.... Als je weet dat je uit islamitisch oogpunt gehoord wordt en je recht kan halen en gehoord
wordt dan… Al zit je zelf fout. Maar dat die imam wel naar je luistert. Ik hoop dat dat veel meer gaat
gebeuren. Dat jongeren daar terecht kunnen en niet capriolen en stomme dingen hoeven uithalen. Als ik had
geweten dat ik altijd bij de moskee terecht kon had ik dat zeker gedaan. Het moet meer bekend zijn dat dat
kan en dat je daar een vangnet hebt. Die Hollandse instellingen dat is prima maar die beredeneren wel vanuit
Nederlandse maatstaven. Maar een combinatie is mogelijk, dat je met de imam kan praten en je hart kan
luchten. Of zelfs als je zegt: ‘Ik heb dit gedaan ik weet niet wat ik moet doen. Ik heb iemand bestolen of
vermoord.’ Alleen als je het idee hebt of het gevoel dat je altijd terecht kunt dat geeft zo'n intense rust en een
geliefd gevoel in plaats van dat iemand je veroordeelt.” [Geïnterviewde I]
Twee vrouwen geven de moeite die ze hebben in het contact met mannen als volgt weer:
”Ik ga alleen nog naar vrouwenfeesten. Gemengde feestjes brengen je op ideeën. Je voelt je er niet lekker bij.
Je ziet wat ze doen, maar denken niet aan wat hierna komt, al dat stampen op muziek. Ik moest er van huilen.
Sinds mijn achttiende ga ik dan ook niet meer naar plekken waar mannen en vrouwen dansen.”
[Geïnterviewde J]
“Ik droeg 'm af en toe. Toen werd ik op een andere manier onzeker want dat was op een bruiloft. Ik vond het
irritant dat mensen op een bruiloft aan mijn haar gingen zitten en me complimenten gaven. Ik wil eigenlijk
niet zo te koop lopen met mijn schoonheid. Ik ben altijd heel simpel, zo van een knotje in mijn haar en toen had
ik met make-up en mijn haar gedaan en toen kreeg ik heel veel complimenten. Vervelend. Ik vond het heel raar
en vervelend. ‘Oh wat ben je mooi’ en ondertussen aan mijn haar zitten, constant. Na die bruiloft dacht ik, ik
wil me anders mooi voelen en een hoofddoek dragen, daar voel ik me goed bij. Daarna heb ik mijn hoofddoek
in verschillende formaten gedragen.” [Geïnterviewde I]
De liefde en steun van vrienden wordt gezocht en ook vaak gevonden:
“Daar [na verhuizing] waren er meer Turken en werd ik wel echt geaccepteerd en had ik voor het eerst
vrienden en werd ik gelukkig. Daarvoor was ik ongelukkig en wilde niemand me accepteren zoals ik toen was.”
[Geïnterviewde D]
8. 11 Stapeling van problematiek De bovengenoemde sociaalpsychologische problemen en omgevingsfactoren zijn niet uniek en komen
statistisch gezien in meerdere gezinnen, moslim of niet-moslim, voor. Dus daarmee is de ontwikkeling op
het pad van radicalisering met de aanwezigheid van gedachten van geweldslegitimatie nog niet verklaard.
Het opvallende echter is dat vrijwel alle geïnterviewde vrouwen een stapeling van psychosociale
problematiek en andere problemen vertonen, die veel hoger ligt dan gemiddeld bij de Nederlandse
bevolking kan worden aangenomen.
Dit is het beste toe te lichten door een kort overzichtje te gegeven per (geanonimiseerde) geïnterviewde. Bij
sommigen is er sprake van milde problemen. Bij anderen is er duidelijk een stapeling van problemen. Het is
goed om hierbij twee dingen in gedachten te houden: Allereerst was het heel lastig om deze dames ervan te
overtuigen om überhaupt toe te stemmen in een interview. Het gaat immers om gevoelige onderwerpen.
Het is vooral aan de vertrouwenwekkende benadering van de veldwerkers te danken dat de dames hiermee
91
instemden.85 Ten tweede zijn de problemen die boven tafel gehaald zijn in de interviews het resultaat van
slechts zeer korte interviews van tussen de veertig en zeventig minuten. Er zouden dus nog meer
problemen kunnen spelen, die men, omdat ze zeer persoonlijk en gevoelig van aard zijn, niet zo snel zou
willen bespreken. Dat in gedachten houdend, zijn de uitkomsten van de interviews opmerkelijk.
8.11.1 De problemen van de dames verkort weergegeven
Geïnterviewde A: Haar ouders gescheiden toen ze tien was. Haar vader ging er 'met andere vrouw
vandoor.' Ze heeft ervaringen met racisme door leraren. Zelf is ze gescheiden op jonge leeftijd.
Geïnterviewde B: Is lesbische en kan er thuis niet over praten. Zij is op haar 14e uit huis gegaan en
in de crisisopvang beland. Een kleiner broertje (dat ze verzorgde) is op jonge leeftijd na een ziekbed
overleden. Haar ouders zijn gescheiden op haar 17e. Ze is gediagnosticeerd met 'borderline,' deed
aan automutilatie (en is bang voor terugval). Ze rookte en dronk flink op jonge leeftijd. Heeft een
'foute vriendenkring,' waar ze moeilijk nee tegen kan zeggen. Ze zegt dat sociaalpsychologische
begeleiding (op school en elders) en sport haar heel erg hebben geholpen.
Geïnterviewde C: Heeft op zeer jonge leeftijd een zusje aan epilepsie verloren (waarschijnlijk een
van haar eerste herinneringen). Heeft een pre-occupatie met de dood vanaf jonge leeftijd.
Vertrouwt veel eten niet. Een (verre) kennis is recentelijk vermoord. Ze komt niet meer in de
moskee sinds ze daar een loverboyverhaal hoorde over een naïef moslimmeisje, dat mee naar een
feest ging dat eindigde in verkrachting, prostitutie en resulteerde in aids. Staat zeer wantrouwend in
het leven.
Geïnterviewde D: Gepest op school toen ze uit het buitenland kwam. Voelde zich op jonge leeftijd
eenzaam totdat ze verhuisde en meer vriendinnen kreeg die ook van haar etniciteit waren.
Ondervond geen steun van haar ouders op school bij het pesten, omdat ze geen goed Nederlands
spraken.
Geïnterviewde E: Gediagnosticeerd met burn-out klachten. Heeft hartritmestoornissen sinds haar
jeugd. Is 2010 daarvoor geopereerd. Grootste trauma is een 4 maanden langdurend, ontbonden
huwelijk met een “opeens” agressieve controlerende man en zijn familie. Man bleek al twee keer
eerder getrouwd. Ze is in een depressie en voorlopig 100 procent afgekeurd.
Geïnterviewde F: Haar broertje is recentelijk overleden. Haar moeder was lang ziek met
borstkanker. Thuis heeft zij als oudste vanaf jonge leeftijd voor iedereen moeten (mee) zorgen. Haar
ouders zijn nu 5 jaar gescheiden. Dat legde nog meer verantwoordelijkheid op haar als oudste en
blokkeerde haar scholing en carrière-ontwikkeling. Ze geeft aan een vreselijke pubertijd gehad te
hebben. Ze is gepest op school. En ze ging naar eigen zeggen het 'slechte pad' op, feesten en fuiven.
Ervaart discriminatie op werkvloer. Zet zichzelf altijd op de laatste plaats. Ze probeert het iedereen
naar de zin te maken en zucht “Mag ik ook even?!”
Geïnterviewde G: Deze dame is thuis geslagen, had veel ruzie met vader en is in een zeer groot
gezin zonder emotionele steun opgegroeid. Op jonge leeftijd is ze eenzaam en op haar 14e is ze
depressief. Dan loopt ze van huis weg, belandt in een slechte sociale omgeving en leeft vaak op
straat. Ze drinkt, rookt en blowt flink op jonge leeftijd (vanaf haar 14e). Dan komt ze in contact met
een radicale islamitische groep.
Geïnterviewde H: Haar moeder was ziek (astma) en nam de kinderen mee terug naar Marokko. Ze
was zwanger van een relatie op haar 18e. Tijdens een zware bevalling door een fout van een
verpleegkundige is ze bijna overleden.
Geïnterviewde I: Is zwaar psychisch ziek op jonge leeftijd tussen haar 18-21. Had een ernstige
85 Zie bijlage 2 Werkwijze van Veldwerkers.
92
depressie en “kon niet meer helder nadenken.” De familie stelt haar bloot aan rituele
gebedsgenezers en 'kwakzalvers' in Marokko en Nederland. Ze voelt zich daardoor verraden door de
familie. Haar vader is verslaafd aan drugs en alcohol. Er is altijd ruzie en chaos thuis. Op haar
twaalfde loopt haar zusje weg. Ze is kwaad over de uitstoting van zus door familie en vader (ouders
zijn tweede generatie immigranten). Ze voelt zich door Marokkaanse cultuur in tegenspraak met
islamitische leer gediscrimineerd als vrouw. Is geslagen op islamitische les. Voelt zich lelijk als
vrouw. Kan moeilijk omgaan met complimenten van anderen over haar uiterlijk. Krijgt als oudste
teveel verantwoordelijkheid in huis op vroege leeftijd: 'voedde vader meer op dan andersom.' Haar
ouders zijn recentelijk gescheiden.
Geïnterviewde J: Heeft het vooral druk met werk, cursussen, lesgeven, hobby's. Wordt onwel van
gemengde feestjes. Lijkt zich af te keren van contact met mannen. Zij lijkt op het eerste gezicht
verder geen problematische ervaringen te hebben of in geval daar sprake van is wilde ze er niet
over spreken.
Geïnterviewde K: Zit drie maanden met familie onterecht vast op verdenking van terrorisme. Er
werd thuis veel gevochten over geloof tussen broers en zussen.
Geïnterviewde L: Haar vader is crimineel. Er zijn veel drugs in huis (handel en gebruik). Ze is door
haar vader geslagen met stokken en ging met blauwe plekken naar school. Op haar 12e belandt ze
bij bureau jeugdzorg. Ze blowt vanaf haar12e. Ze was vaak alleen thuis. Ze is op jonge leeftijd
depressief. Op jonge leeftijd ontwikkelt ze een alcoholprobleem op jonge leeftijd (op haar 15e en
later opnieuw toen ze 21 was). Ze verlaat het ouderlijk huis om met een oudere vriend (eind dertig)
te gaan samenwonen: 'ik cijferde mezelf weg, dom met mijn hoofd'. Ze belandt in een 'fout circuit'
in de uitgaansscene van Amsterdam: vrienden aan de coke. In die periode is ze meermalen door
meerdere mannen, soms in groepsverband, seksueel misbruikt. Ze heeft een jongerenstrafblad.
Met een tweede vriend had ze drie jaar een relatie. Hij is in haar woorden een 'psychopaat,' die
reeds getrouwd is met een andere vrouw. Hij sloeg en stalkte haar en uiteindelijk sluit ze met hem
een islamitisch huwelijk als zijn tweede vrouw. Ze zegt “Je zocht gewoon naar iemand die van je
hield...was ik zo blij als iemand van mij hield.”
8.12 Conclusie interviews
8.12.1 Methodisch model: meerwaarde van het narratief biografische interview Het inzetten van het narratief-biografisch interviewmodel, naast de vragenlijst met vragen over de factoren
die 'traditioneel' de laatste tien jaren in radicaliseringsonderzoek worden bevraagd, is erg vruchtbaar
gebleken. Uit dit onderzoek blijkt dat de interviews met deze doelgroep veel meer inzichten, verbanden en
(nieuwe) factoren oplevert dan louter het gebruik van een vragenlijst. Het blijkt dat ook in commercieel
kwalitatief marktonderzoek steeds vaker van dit soort modellen gebruik gemaakt wordt om te onderzoeken
wat er bij de onderzoekspopulatie speelt.86
De unieke mogelijkheid in dit onderzoek om geïsoleerde en potentieel radicaliserende moslima's te
interviewen, heeft een schat aan nieuwe informatie opgeleverd die gebruikt kan worden voor verder
radicaliseringsonderzoek, preventie van radicalisering, interventies en bij het helpen van moslima's die
kwetsbaar zijn voor radicalisering. Het gebruik van andere (interview) methodieken had wellicht niet zoveel
informatie opgeleverd als nu het geval is geweest. Het advies is dan ook om in de toekomst waar mogelijk
86 Snowden, Dave en Jochum Stienstra “Stop asking questions. Understanding how consumers make sense of it all,” Congress 2006, Esomar 2007 en Stienstra, Jochum en Wim van der Noort “Loser, hero or human being. Are you ready for emergent truth?” Congress 2008, Part 4/Frontiers in Research: co-creation, story-telling and activation, Esomar 2008.
93
met focusgroupen te werken, interviews en serieus narratief-biografische modellen te overwegen om de
complexe problematiek van radicalisering in kaart te brengen.
8.12.2 Theoretisch model De theoretische benadering van deze studie is een sociaal-psychologische, uitgaande van het idee dat het
gevoelens en percepties zijn ten aanzien van de realiteit of anderen, die bepaalde houdingen en gedrag
sturen. Deze studie onderstreept dat die benadering nuttig is en leidt tot het aantonen van verbanden
tussen verschillende factoren die bij radicalisering betrokken zijn. Toch blijkt dit model niet afdoende te zijn.
De gevonden verbanden zijn uiteraard relevant maar niet dermate sterk dat daarmee het hele verhaal
verteld lijkt. Vooral bij het verband tussen de factoren 'legitimiteit van autoriteiten' en 'betrokkenheid bij de
Nederlandse samenleving' aan de ene kant en geweldslegitimatie aan de andere kant. De toevoeging van
een sociaal-pedagogische benadering (in combinatie met de methode van het narratief-biografisch
interviewmodel) waarin gekeken is naar opvoeding en sociale omgeving (primaire en secundaire
socialisatie), blijkt veel meer inzichten en factoren op te leveren dan louter het sociaalpsychologische model
met een vragenlijst. Kijkend naar de uitkomsten van de interviews is dat ook niet verwonderlijk. Het is
uitermate onwaarschijnlijk dat moslima's (of ieder andere respondent) naar waarheid vragenlijsten zouden
invullen of spontaan informatie zouden delen naar aanleiding van open vragen, die gaan over fysiek geweld
thuis, seksueel misbruik, ruzie in de familie, andere problemen in de inter-rationele sfeer, seksuele
identiteit, culturele problematiek, het gepest worden op school, psychische ziektes, scheidingen, de
mogelijke criminele achtergrond van de familie, drugs- en alcoholmisbruik enzovoorts. Bovendien zou een
vragenlijst daarmee te lang worden. De additionele focus op de sociaalpedagogische achtergrond van de
geïnterviewden door middel van het narratief biografisch interview blijkt nuttig en zelfs noodzakelijk om de
problematiek goed te kunnen analyseren. De vertrouwde setting tijdens een interview en de interesse in
het ‘levensverhaal’van de respondent is essentieel geweest om de informatie die dit onderzoek toont, te
verkrijgen. De exploratieve opzet van het onderzoek heeft zich daarmee uitbetaald.
8.12.3 Conclusies over de zeven factoren in de interviews De zeven factoren die gemeten zijn in de vragenlijst komen terug in de interviews. Per factor wordt
de meest opvallende uitkomst besproken.
De meeste dames, een enkeling daargelaten, heeft het gevoel persoonlijk gediscrimineerd te
worden en niet welkom te zijn in Nederland. Dat gevoel correspondeert met het gevoel van de gehele groep
respondenten zoals blijkt uit de SPSS analyse van de vragenlijst. Voor een aantal dames is dat gevoel
dermate sterk dat zij emigratie serieus overwegen. 87 Overigens onderkennen de dames zelf dat emigreren
nog niet zo eenvoudig is.
Bedreiging van de islam en moslims wordt sterk gevoeld door veel dames. Ook al wordt het niet als
zodanig benoemd, de dames lijken het gevoel te hebben gevangen te zitten in een samenleving die hen niet
als moslim accepteert. Het lijkt deze dames echter aan een reëel handelingsperpectief te ontbreken.
Hierdoor wordt het risico steeds groter dat zij met de rug tegen de muur komen te staan. Interventies om
betrokkenheid bij de samenleving te vergroten en maatregelen om de perceptie van de legitimiteit van de
autoriteiten te vergroten (de twee factoren die het dichtst staan bij geweldslegitimatie) lijken daarom
geboden.
Bij alle dames is er sprake van een zeer sterke aanwezigheid van een ideologisch referentiekader.
Religie, zingevingsvragen en praktiseren is voor alle dames zeer belangrijk. Zelfs in het geval dat een
respondent in kwestie, vanuit de eigen optiek gezien, niet of nauwelijks praktiseert, is er wel een groot
87 Er kwam te weinig informatie uit de interviews om te kunnen vaststellen of, net zoals in de vragenlijst, men het onrecht dat de groep wordt aangedaan groter ervaart dan het aan de eigen persoon gedane (vermeend) onrecht.
94
verlangen dit alsnog te doen. Er komt uit bestudering van de interviews van de dames geen eenduidige
methode, plaats of religieuze studievorm naar voren die verklaart waarom deze dames vergeleken met de
rest van de populatie relatief intensief praktiserend zijn. Het religieuze referentiekader van meeste dames,
is vooral gericht op kleding en de omgang met mannen. Het religieuze refententiekader lijkt hiermee naast
strikt (dichotoom, want zwart-wit idee of goed en fout) ook vrij beperkt te zijn. Opvallend hierbij is dat de
onderwerpen die besproken worden gaan over de representatie naar de buitenwereld. Zowel op het gebied
van kleding als de omgang met mannen gaat het om de representatie naar de sociale omgeving.
Conservatief gedachtegoed in termen van strikte (kleding)voorschriften, kan, naar het lijkt, niet goed
verklaard worden door louter blootstelling aan geschriften en (radicale) medegelovigen. Het lijkt er eerder
op dat veel van deze dames na een moeilijk socialiserinsgproces tot conservatieve interpretaties komen met
religie als coping-mechanism voor (grote) problemen in het leven. Hier wordt verderop in de conclusie
dieper op in gegaan.
Over de geïnterviewde dames zou voorzichtig gezegd kunnen worden dat zij redelijk betrokken zijn
bij de Nederlandse samenleving. De meesten hebben werk of studeren. Een enkeling is wegens
omstandigheden thuis. Een dame vindt werk echt leuk, maar de meeste dames zien werk als een noodzaak
om het hoofd financieel boven water te houden. Behalve de betrokkenheid bij een aantal religieuze sociale
organisaties (d.m.v. zelf lesgeven) van twee dames, spreekt geen van de andere dames over
vrijwilligerswerk.88 De dames voelen zich vaak eerst moslim en dan Nederlander. Men identificeert zich niet
als allochtoon. De meeste dames ervaren hun culturele achtergrond, bezien vanuit de islam, als
problematisch. Daarnaast hebben ze het gevoel dat de Nederlandse samenleving niet bij hen betrokken is,
dat ze uitgesloten worden en dat er aan hen extra eisen aan hun gesteld worden die niet gelden voor
andere Nederlanders. Verder onderzoek naar factoren die meespelen bij de gevoelens van betrokkenheid
van deze dames bij de Nederlandse samenleving verdiend aanbeveling.
Het vertrouwen in de autoriteiten in termen van 'De Nederlandse politiek' is laag. 'Den Haag' heeft
het specifiek op moslims gemunt, zo is het gevoel. Over de gemeente en de politie werd niets gezegd. Wel
werd er in enkele gevallen met waardering gesproken over de sociaalpsychologische opvang in de stad, ook
al was dat 'niet genoeg.' De indruk ontstaat dat veel dames de weg naar die instellingen niet weten te
vinden of niet willen vinden. Er wordt soms een voorkeur uitgesproken voor behandeling in een (nog niet of
onvoldoende bestaande) islamitische sociaal-maatschappelijke infrastructuur. Ook op deze factor moet
meer onderzoek gedaan worden.
De dames voelen zich vooral vaak beter dan hun familie, eerder dan blijk te geven van
superioriteitsgevoel ten opzichte van 'de samenleving' of de dominante 'andere' cultuur. Ook worden ze
vaak heen en weer geslingerd door gevoelens van 'niet voldoende' zijn in het algemeen, voor Allah, het
ondergeschikt zijn aan familie, de eigen cultuur of man aan de ene kant en de kracht en positie die aan de
vroomheid van praktiseren wordt ontleend aan de andere kant. Het hebben van goed werk, een leidende
functie (tijdelijk of anderszins) of een functie in een religieuze organisatie (bijvoorbeeld een religieuze
vereniging) doet de dames zich goed voelen, maar is geen bron van superioriteitsgevoel. Velen willen vooral
met rust gelaten worden in hun geloof. Dit met rust gelaten willen worden sluit aan bij het model van Van
den Bos waarin de sociaalpsychologische gevoelens en de verschillende attitudes ofwel gecombineerd
worden met angst (leidend tot isolatie) of met kwaadheid (bijdragend tot intenties tot gewelddadig gedrag).
Deze dames vertonen een combinatie van verschillende emoties over hun leven: angst, soms berusting met
humor of droefheid, kwaadheid, onzekerheid, soms onverschilligheid en vaak frustratie.
Geen van de dames spreekt zich uit over geweld of geweldslegitimatie met uitzondering van
88 De meeste dames gaan naar school of hebben werk en maken via het werk, sport of anderszins contact met andere Nederlanders.
95
geïnterviewde G, die deel uitmaakte van een radicaal-extremistische groep en in dat groepsverband
radicaliseerde en sprak over een grote mate van superioriteitsgevoel bij de groep, het zich isoleren van
familie en samenleving. De structuur van de groep doet denken aan die van een sekte met een hoge mate
van groupthink (het streven naar harmonie in denken binnen een groep met een intolerantie voor ideeën
van binnen- of buitenaf die die harmonie kunnen verstoren of voor onzekerheid in denken of te volgen
strategie kan veroorzaken). Het is onwaarschijnlijk dat dames die geweld zouden willen gebruiken dit direct
zouden willen vertellen. Dit was een exploratief onderzoek en hierop doorvragen zou misschien tot
'dichtklappen' hebben kunnen leiden. Dan zouden ze misschien niet zo openhartig hebben gesproken over
de andere persoonlijke onderwerpen die ter sprake kwamen. Er kwam al zoveel nieuwe informatie naar
boven in de interviews dat het in de afweging van de interviewers niet fatsoenlijk geweest zou zijn zonder
onder psychologische begeleiding diep hierop na te vragen. Dat neemt niet weg dat bij het benaderen van
heftige emoties men ook dichter komt bij die emoties die noodzakelijk zijn voor het zich zetten tot geweld.89
Het zou verstandig zijn om deze groep dames in de toekomst verder te bevragen onder welke
omstandigheden ze bereid zouden zijn geweld te gebruiken anders dan de in de vragenlijst algemeen
gegeven reden van 'verdedigen van de islam.'
8.12.4 Nieuwe thema's en factoren De interviews met deze lastig bereikbare groep heeft een schat aan informatie, nieuwe factoren en thema's
opgeleverd en daarmee nieuwe wegen van onderzoek naar radicalisering mogelijk gemaakt. Deze inzichten
kunnen tot de meting van nieuwe factoren leiden en mogelijk tot aanpassingen in de behandeling van het
probleem van radicalisering en wellicht ook in de omgang door andere publieke actoren.
Er zijn zes thema's geïdentificeerd waaronder verschillende factoren kunnen worden gedefinieerd:
Levensbeschouwelijke Zoektocht; Socialisering (primair en secundair; thuissituatie en sociale omgeving);
Emancipatie, Gender & Islam en Cultuur;' Ingrijpende Levensgebeurtenissen;' 'Psychosociale problematiek,'
'Behoefte aan Genegenheid' en 'Stapeling van problematiek.'
Als we deze thema's in een duidelijker verband plaatsen ontstaat een beeld van een proces waarin deze zes
thema's interactie met elkaar aangaan. Het lijkt erop dat deze dames onder enorme psychische druk leven
of leefden. De dames zijn vaak kwetsbaar en emotioneel geïsoleerd en voelen zich aan hun lot overgelaten.
Dit resulteert in een hypothese dat de vrouwen religie niet alleen gebruiken voor algemene zingeving maar
ook als het belangrijkste coping mechanism om houvast te vinden in een (zeer) moeilijke situatie.
8.12.4. 1 Zingeving
De dames hebben duidelijk een sterke behoefte aan zingeving (of dat al door hun karakter uit henzelf komt,
en nog versterkt wordt door de hier geschetste omstandigheden is niet vast te stellen, maar het is
aannemelijk dat die behoefte gesterkt wordt door de problematische omstandigheden) en zijn op zoek naar
hun identiteit (naast de normale pubervragen over seksuele en persoonlijke identiteit komen daar nog
vragen naar culturele en in verhevigde mate religieuze identiteit bij omdat ze een minderheidsgroepering
en hun opvatting niet 'de norm' is).
Iedereen zoekt (in verschillende mate, afhankelijk van persoonlijke psychologie en achtergrond)
naar zingeving en een eigen identiteit in het leven. Dat is een basisbehoefte. De grote existentiële vragen in
het leven (wie ben ik, identiteit, rol, werk, toekomst, is er een God?) zijn minder urgent als het leven
makkelijk verloopt; Als er sprake is van weinig problemen thuis, een goede (psychische) gezondheid, een
goede vriendenkring, respect voor de persoon, mogelijkheden tot ontwikkeling en liefde in verschillende
vormen etc. Het leven zit echter onvermijdelijk vol tegenslagen en ook deze vormen het karakter en de
89 De uitzondering is natuurlijk als er sprake is van psychopathologie.
96
persoon. De vraag is natuurlijk onder welke omstandigheden deze onvermijdelijke tegenslagen kunnen
bijdragen aan een islamitisch radicaliseringsproces? Naarmate de problemen in het leven van een dame
groter zijn worden de identiteitsvragen en zingevingsbehoeften groter. Die moeten immers een tegenwicht
bieden aan die problemen. En die problemen lijken er bij deze groep in overvloed te zijn:
8.12.4.2 Socialisering
De dames zijn allen bezig met een enorme levensbeschouwelijke zoektocht. Daarbij worden ze niet of
onvoldoende gesteund door hun eigen familie. Die kan geen inhoudelijke begeleiding bieden. De opvoeding
door familie en door vrienden vertoont daarnaast vaak problematische kenmerken. Een deel van de dames
moet verplicht of door omstandigheden (bijvoorbeeld een zieke moeder of broer) veel
verantwoordelijkheid en werk thuis overnemen in de familie en voelt zich soms als vrouw en als mens
beperkt in haar ontplooiingsmogelijkheden. De verplichtingen staan school of carrière in de weg. Die
verplichting, rol en druk komt zowel van de (brede) familie als uit de cultuur (En daar treedt vaak een
spanning op tussen gender-rollen, islam en cultuur). Soms zijn ouders ziek, verslaafd, crimineel of afwezig
en vervullen daarmee geen gezonde ouderfunctie.
Door die problematische thuissituatie en het gebrek aan steun wordt de secundaire socialisering
nog belangrijker. En hier blijken de dames vaak, al dan niet uit eigen keuze ter compensatie bloot worden
gesteld aaneen omgeving van 'slechte vrienden' zonder toezicht; jongeren die soms drinken, roken, blowen,
drugs gebruiken, feesten en seksueel ongeremd gedrag vertonen. De dames geven zelf aan dat de
thuissituatie hen daartoe dwingt of die keuze vergemakkelijkt.
8.12.4.3 Ingrijpende levensgebeurtenissen
In die families, vriendenkringen of door andere voorvallen, die buiten hun controle liggen, worden de
dames blootgesteld aan ingrijpende gebeurtenissen die een grote impact op ze hebben. Daarbij horen
zaken als een eigen ziekte (hartritmestoornis), het bijna overlijden tijdens een problematische bevalling,
verkrachting, scheiding van de ouders, het zelf scheiden (op jonge leeftijd), geweld in de familie, geweld in
de relatie, pesten op school, het overlijden van een broertje of een zusje waarvoor gezorgd werd en het
ontdekken van de eigen homoseksuele identiteit. Allemaal gebeurtenissen die op zich al een grote impact
op een persoon kunnen hebben.
8.12.4.4 Psychosociale problematiek
De stress die de bovengeschetste situatie oplevert gaat gepaard met, leidt tot, of wordt versterkt door
psychosociale problemen, die primair uit de persoon zelf komen of als reactie ontstaan op de ervaren stress
zoals: een borderline diagnose en automutilatie, (zware) depressies, faalangst, een burnout, alcohol- en
drugsmisbruik (vanaf jonge leeftijd), risicovol (onvrijwillig) seksueel gedrag (soms op jonge leeftijd) en
eenzaamheid.
8.12.4.5 Genegenheid
Liefde van je omgeving is een basisbehoefte. Bij deze dames is er vooral ervaren gebrek aan liefde van
allereerst familie, maar ook van vrienden of een partner. Men voelt zich onzichtbaar, eenzaam en niet
begeleid in zingevingsvraagstukken. Dat gebrek aan liefde wordt gecompenseerd door het zoeken van liefde
en aandacht op andere plekken dan thuis. De verhouding tot de liefde en tot relaties is vaak gecompliceerd:
zo zijn er relaties met getrouwde mannen, seksueel misbruik en geweld in relaties, het zich wegcijferen in
relaties, vroeg trouwen en scheiden, en een vroege kinderwens, die ook in vervulling komt. Of het huwelijk
een eigen behoefte of ook de eerste mogelijkheid om een relatie, met toestemming van de familie, aan te
gaan is niet gevraagd. Daarnaast voelt een aantal dames zich niet comfortabel in het bijzijn van mannen. De
97
vele verhalen over het gebruik van de hoofddoek, wijde (kuise) kleding, die de vormen verhullen en het wel
of niet geven van een hand aan mannen zou ook als een verwijzing kunnen worden gezien naar de
natuurlijke focus van adolescenten op het ontwikkelen van relatie met de andere (of in een geval dezelfde)
sekse. Ook hier lijkt een culturele opvoedingscomponent of gebrek aan voorlichting een rol te spelen,
alhoewel over dat laatste niet wordt geklaagd. Door zich zo te kleden maken de dames zich opnieuw
onzichtbaar.
8.12.4.6 Stapeling
Wat de hypothese van religie-beleving als coping mechanism nog eens onderstreept is het voorkomen van
een grote opeenstapeling van problemen bij bijna alle dames. Dat gaat uit van het idee dat naarmate de
problemen zich opstapelen de behoefte aan compensatie toeneemt. Dat er sprake van grote problemen is
en dat men religie als compensatie-mechanisme gebruikt, wordt ook meermalen door de dames zelf
aangegeven. Daarnaast geven de meeste respondenten ook zelf aan hierdoor zeer beïnvloedbaar te
zijn(geweest).
Dit proces is nu chronologisch gepresenteerd maar het is onwaarschijnlijk dat deze interactie
trapsgewijs, lineair verloopt. Het is aannemelijk dat de verschillende factoren versterkend op elkaar werken,
maar daarvoor is langer biografisch onderzoek nodig. Er is maar een dame waar er weinig stapeling van
problematiek lijkt te zijn, dame J. Hiervoor zijn twee mogelijke verklaringen: 1) Er is sprake van andere
factoren die niet gemeten zijn (geen verklaringsmodel is zaligmakend) of 2) Er kan wel een stapeling van
problematiek zijn, maar ze is niet openhartig over haar opvoeding en achtergrond. Haar duidelijke afkeer
(het “onwel worden”) van gemengde feesten (ze moest huilen van de gemengde groep die stampte op
muziek en vond dat fout) en problematische omgang met mannen zou een indicatie kunnen zijn dat er meer
speelt. Ook is ze beduidend meer praktiserend dan haar ouders. Haar vader gelooft niet en haar moeder
beschrijft ze als matig gelovend (ze heeft bijvoorbeeld geen hoofddoek).
Bij geen van de dames is er sprake van een religieuze of streng religieuze opvoeding maar eerder
een gebrek daaraan. Uit geen van de gesprekken blijkt dat een strenge religieuze opvoeding onderdeel
heeft uitgemaakt van hun opvoeding vanuit thuis. Dit is relevant omdat het nogmaals de eerder ontkrachte
notie dat het de religieuze opvoeding in de familie is, die sterk bijdraagt of een voorwaarde kan zijn voor
mogelijke radicalisering onderschrijft.
8.12.5 Sociaalpedagogische factoren en het sociaalpsychologische model Het is nog niet goed te zeggen hoe deze sociaalpedagogische factoren zich verhouden tot het
sociaalpsychologische model van Van den Bos. De meest voor de hand liggende gedachte is dat de
opvoeding en de ervaringen die bij de vroege levensloop komt kijken in sterke mate bijdragen aan de
gevoeligheid voor en de score op de sociaalpsychologische factoren. De hoge score op geweldslegitimatie
lijkt in ieder geval samen te hangen met een levensloop en opvoeding zoals in het boven geschetste profiel.
Dit model, in combinatie met andere modellen en factoren, kan bijdragen aan een nieuw model met meer
verklarings- en voorspellingskracht.90 Op de volgende pagina staat een 'weegschaal'model dat misschien
kan helpen om te beginnen de combinatie van de twee modellen inzichtelijk te maken.
8.12.5.1 Verschillen tussen mannen en vrouwen
Als we naar de verschillen tussen mannen en vrouwen kijken, kunnen we in vergelijking met de studie van
Van den Bos vaststellen, dat superioriteitsgevoel bij de mannen wel en in ons onderzoek niet samenhangt
met geweldslegitimatie. Dat is opvallend omdat de algemene score op superioriteit bij de gehele groep
90 Geen verklaringsmodel is uiteraard allesdekkend en er zijn uiteraard uitzonderingen mogelijk.
98
dames wel groot is, maar in de interviews niet duidelijk naar voren komt. Een mogelijke verklaring hiervoor
is dat vrouwen vanwege hun gender-rol of hun culturele achtergrond zijn opgevoed om meer bescheiden te
zijn en meer op bouwen en minder op status (met bijbehorende grotere behoefte om zich superieur te
voelen) zijn gericht. Omdat we uit de percentages (altijd een minderheid maar soms substantiële groepen)
van bijvoorbeeld zelfmoordterroristen uit bijvoorbeeld Tsjetsjenië weten dat vrouwen wel degelijk kunnen
deelnemen aan geweld, wijst dit erop dat vrouwen meer barrières moeten slechten om tot geweld te
komen. Maar daarvoor is meer onderzoek nodig. Ook kunnen we op basis van dit onderzoek niets zeggen
over de rollen die vrouwen spelen en de taken die vrouwen vervullen in radicale groepen.91 Wel speelt een
lage legitimiteit van autoriteiten een rol bij het radicaliseringsproces. Maar zoals we hierboven aangetoond
hebben, lijken ook andere factoren een rol te spelen.
Er wordt vaak gezegd dat geradicaliseerde moslims niet 'gek' zijn maar wel meer boos dan anderen.
Bij bestudering van deze dames moet daarbij een correctie o f aantekening gemaakt worden. Bij de dames
is wel degelijk sprake van diagnose van psychische ziektes of sociaalpsychologische problematiek:
depressies, 'borderline’ en veel stress. Men voelt zich niet gezien, klaagt over vermoeidheid en soms
eenzaamheid.
8.12.6 Oplossingen vanuit de interviews Dit onderzoek probeert dieper in te gaan op de mogelijke oorzaken van radicalisering. Daarbij is minder
gelet op factoren die een de-radicaliserend effect kunnen hebben. Een eenvoudige stap is om te beginnen
met een omkering van de hier genoemde nieuwe factoren: zingevingsbegeleiding, een warm thuis, 'goede
vrienden', het stillen van de liefde behoefte, een meer gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de
gezinnen en leren omgaan met traumatische ervaringen, waarvan een deel natuurlijk onvermijdelijk is. Het
belang van het vergroten van weerbaarheid tegen radicalisering zoals in de doelstellingen van de gemeente
Amsterdam staat beschreven wordt door de uitkomsten van de interviews nogmaals onderschreven.
Het zou ook al helpen als uit de stapelingen van de problematiek een of een deel van de
'bouwstenen' zou kunnen worden weggenomen. De dames zelf geven zelf hun behoeftes aan aan bovenop
de bovengenoemde verzoeken. Een dame ziet, naast religie, bijvoorbeeld ook sport als haar redding. Ook
wordt crisisopvang, sociaalpsychologische begeleiding vanuit scholen of overheidsinstituten soms als steun
ervaren. Ook wordt met deze uitslag een bijdrage geleverd op de vraag wanneer de noodzaak toeneemt van
het switchen van 'normale' sociale, economische en psychologische begeleiding, naar preventie- of
interventiemaatregelen tegen terrorisme; namelijk stapeling van factoren.
Maar de factor die het sterkst gewenst wordt is opvallend genoeg toch religie en zingeving. Er is
natuurlijk met opzet naar vrouwen gezocht die islamitisch praktiserend zijn en het kan heel goed dat veel
andere moslima's die met een zelfde soort problematiek te maken hebben, aan bijvoorbeeld
sociaalpsychologische begeleiding, een goed sociaal leven en een andere coping-strategie genoeg hebben.
De dames zelf geven enige handvatten hoe die religieuze of spirituele begeleiding vorm te geven. Dat is een
suggestie die serieuze overweging verdient ondanks de publieke discussie over waar de precieze grens van
'scheiding van kerk en staat' zou moeten liggen.
(Na de aanbevelingen staat een grafiek die deze inzichten visueel inzichtelijk probeert te maken:
'Radicaliseringsweegschaal)
91 Daarvoor zou de enige dame die 'deelnam' aan een extremistische groep opnieuw moeten worden geïnterviewd en van ander onderzoeksmateriaal gebruik moeten worden gemaakt.
99
8.12.7 Omvang kwetsbare, geïsoleerde en mogelijk radicaliserende moslima's Op basis van dit onderzoek kan niet met zekerheid worden vastgesteld wat het aantal radicale moslima's in
Amsterdam is. Elke poging om een omvang van deze doelgroep te bepalen is moeilijk. Zoals in hoofdstuk 6
Materiaal en Doelgroep is beschreven, levert een algemene schatting op basis van de gegevens van de
Veiligheids- en Diversiteitsmonitor 2010 van de Dienst Onderzoek en Statistiek92 op, dat er in de
leeftijdscategorie 13 tot 30 jaar in Amsterdam maximaal 20.000 moslima's zijn. We gaan uit van deze
leeftijdscategorie omdat uit eerdere onderzoeken blijkt dat in deze leeftijdscategorie het
radicaliseringpotentieel het grootst is. Bij een steekproefmarge van 7 procent, een
betrouwbaarheidspercentage van 90% en een populatie van 20.000 is een steekproef van 138 personen
voldoende om representatief te zijn.93 Met 155 ingevulde vragenlijsten is daarmee aan deze voorwaarde
voldaan. Deze marges gelden echter voor een aselecte steekproef en gezien het feit dat het bij onderzoek
Radicaal (on)zichtbaar om een selecte steekproef gaat, is het extrapoleren van de uitslag naar de gehele
doelgroep van moslima's in Amsterdam in deze context weinigzeggend. De selecte steekproef bestaat
namelijk uit respondenten die voldoen aan een voor dit onderzoek vastgesteld profiel (Zie hoofdstuk 6
Materiaal en doelgroep pagina 37) met factoren die bij kunnen dragen aan het radicaliseringpotentieel.
Ongeveer 1,3 procent (2 dames) van de 155 dames scoort meer dan 3,0 op de factor Directe
geweldslegimatie (tegen 4 procent op exact 3.0). Het percentage dames dat daadwerkelijk aangeeft dat
geweld gebruikt mag (4,2 procent) of moet (2.8 procent) worden om de islam te verdedigen is relatief klein.
Een hoge score op geweldslegitimatie is echter niet voldoende om daadwerkelijk te radicaliseren en tot een
geweldsdaad te komen. De onderzochte dames zijn niet allemaal noodzakelijkerwijs radicaal, maar in
potentie wel het meest ontvankelijk voor radicalisering, gemeten aan de hand van de factor Directe
geweldslegitimatie.
Deze gegevens zijn gebaseerd op de uitslag van het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek. Aan de hand
van het kwalitatieve gedeelte blijken echter dat er meer factoren zijn die een rol kunnen spelen bij
radicalisering van meiden en vrouwen (zie Hoofdstuk Resultaten Interviews pagina 61). Deze factoren zijn
echter niet meegenomen in de vragenlijst omdat deze is gebaseerd op uitkomsten van eerder onderzoek.
Nieuw kwantitatief onderzoek zou moeten uitwijzen in welke mate deze nieuwe aanvullende factoren van
belang zijn bij een eventuele omvangsberekening.
92 Dienst Onderzoek en statistiek: Veiligheids en Diversiteits Monitor, 2010. 93 Steekproefcalculator (www.AllesoverMarktonderzoek.nl)
100
9. CONCLUSIES & AANBEVELINGEN Dit onderzoek richt zich op de omvang, kenmerken en oorzaken van eventuele radicalisering van moslima’s
in Amsterdam. De uitkomsten van het onderzoek leggen een aantal vraagstukken bloot die we in dit
hoofdstuk als aanbevelingen vormgeven. Daarbij richten we ons op het in kaart brengen van de
vraagstukken en niet zozeer op de concrete oplossingen ervan. We proberen daarmee recht te doen aan de
wens van de opdrachtgever en aan de resultaten van het onderzoek. Daarnaast is het belangrijk om de
aanbevelingen in samenhang te zien. Het gevaar van het risico op radicalisering zit niet in de factoren als
zodanig, maar veeleer in hun onderlinge samenhang en vooral in de stapeling van de aanwezigheid van
verschillende factoren.
9.1 Ondersteun de behoefte om vorm te geven aan zingeving: emanciperende werking Uit de data van het onderzoek blijkt dat er een grote behoefte bestaat onder de respondenten om vorm en
inhoud te geven aan de eigen zingevingszoektocht. Daarbij zijn een aantal elementen opvallend te noemen.
Ten eerste dat het verlangen om meer vorm en inhoud te geven aan religieuze zingeving, gepaard
lijkt te gaan met het nastreven van een ideaalbeeld van de perfecte moslimvrouw. Uit de interviews blijkt
keer op keer dat meiden ontevreden zijn over de mate waarin ze praktiseren. Ze geven bijvoorbeeld aan
(weer) een hoofddoek te willen dragen of meer religieuze kennis op te doen. Het verlangen lijkt zich niet
zozeer te richten op een spirituele ontwikkeling, maar meer op de vormgeving, waarbij wel bedacht moet
worden dat dat binnen de islamitisch theologische context hand in hand kan gaan (in de handeling kan het
dienen of eren van God besloten liggen). Het tweede punt dat opvalt, is dat er bij veel meiden een
onzekerheid lijkt te bestaan over de eigen keuzes in religieuze handelingen. Het lijkt alsof bij het
beargumenteren en maken van keuzes hoofdzakelijk autoriteit gezocht wordt bij externen, vaak in de vorm
van een sheikh (vooral internationaal), of binnen de eigen sociale context bij een broer of bevriende
‘broeder’.
Ten derde valt op dat de vormgeving aan de religieuze zoektocht, zonder uitzondering, een houvast
vormt in het leven van de meiden. Voor het welzijn van deze meiden zou aandacht voor hun
zingevingszoektocht wel eens heel belangrijk kunnen zijn. Het gaat dan niet om het begeleiden bij een
specifieke religieuze invulling, maar om het begeleiden bij bewustwording en het leren maken van
doordachte eigen keuzes (maar ook bewustwording van de in het maatschappelijk consequenties van die
keuzes voor hun dagelijkse leven). Wat betekent het verkeer bijvoorbeeld als je ervoor kiest om in niqab
over straat te gaan? Of mannen geen hand te geven? Of bang bent dat je vanwege je religie geen
volwaardige toekomst hebt in Nederland?
Vanuit overheidswege zou een te strikte invulling van scheiding kerk en staat, de ondersteuning van
deze meiden weleens in de weg kunnen staan. Ondersteuning van deze meiden kan niet voorbij gaan aan
het feit dat de enorme behoefte om de zingevingszoektocht vorm te geven een belangrijk onderdeel is van
hoe zij in het leven en de maatschappij (willen) staan. Bovendien gaat er een enorme emanciperende
werking uit van het zingevingsproces. Het overheersende maatschappelijke beeld is vaak dat een intense
beleving van de islam een onderdrukkende werking heeft, in tegenstelling wat de dames zelf aangeven,
namelijk dat zij er enorm veel kracht putten en daarmee de moeilijkheden die op hun weg vinden het hoofd
te bieden. Ondersteuning zou vooral constructief zijn als het zich richt op het stimuleren van het positief
ervaren van de eigen autonomie, ook op levensbeschouwelijk vlak. Niet voor niets staan in de huidige
vrouwenemancipatienota van de gemeente Amsterdam, zelfbewust opgroeien en zelfbeschikking, als
speerpunten genoemd. Veel meiden geven aan bereid te zijn anderen te helpen die vergelijkbare processen
meemaken of meegemaakt hebben. Investeren in deze meiden betekent dat hun maatschappelijke
potentieel benut wordt ten bate van henzelf en de meiden om hen heen.
101
9.2 Opvoedingsondersteuning bij problematische gezinssituaties: constructieve communicatie Een aanzienlijk deel van de (interview)respondenten heeft in de opvoeding thuis een problematische
socialisatie doorgemaakt. Er is binnen deze gezinnen niet alleen sprake van veel en zware problematiek,
maar vaak ook een opvallende opeenstapeling ervan. Bijvoorbeeld in een gezin waarbij aanraking met
justitie plaatsvindt, speelt bijvoorbeeld naast een scheiding ook nog seksueel misbruik. De problematiek die
in deze gezinnen speelt of heeft gespeeld, is veelvuldig te noemen en heeft een grote impact op de
socialisatie van de meiden.
Ten eerste is er sprake van gezinsmoeilijkheden zoals (psychische) ziekte, dood van een broer of zus,
ongewenste homoseksualiteit, een scheiding, aanraking met justitie, seksueel misbruik, mishandeling en
verslavingsproblematiek. Veel van de respondenten voelden of voelen zich nog steeds verantwoordelijk
voor de gezinssituatie. Bijvoorbeeld een respondente die na het overlijden van haar broertje, naast haar
werk ook nog voor haar eigen en voor haar moeder zorgt en daardoor overbelast dreigt te raken. Of een
andere respondente die haar moeder probeert te overtuigen het contact te verbreken met de vader
vanwege zijn veelvuldige aanraking met justitie.
Ten tweede geven de meiden bijna allemaal aan dat ze vinden dat hun ouders te weinig kennis over
de islam hebben meegegeven. Een veelgehoorde klacht is dat ze hun ouders cultureel moslim vinden en
geen praktiserende moslims. Gebrek aan kennis hebben zij als een groot gemis ervaren. Zij proberen die
kennis buiten het gezin te zoeken en in een aantal gevallen levert dat conflicten op.
Ten derde geven veel respondenten aan dat zij een grote kloof ervaren tussen henzelf en hun
ouders. Ze vinden het moeilijk open met hun ouders te spreken over de dingen die hen bezig houden, ze
voelen zich vaak sociaal onveilig (door autoritaire vader of moeder en spanningen in het gezin) en hebben
het gevoel dat ze wel als kind, maar niet als individueel kind gezien worden, met individuele behoeftes en
vragen.
Al deze ervaringen hebben bij de meiden een impact gehad op hun socialisatieproces dat zich bij
veel van hen uit in sociaal psychische problematiek zoals verslaving, depressie, faalangst, moeite om
anderen te vertrouwen en eenzaamheid. In veel gevallen hebben de meiden aan het begin van hun
puberteit ‘besloten’ dat ze het dan maar alleen moeten doen. Veel meiden geven aan dat ze daardoor
kwetsbaar en beïnvloedbaar zijn (geweest), in het bijzonder voor groepen waar extreme groepsloyaliteit
tegelijk opgaat met radicaal gedachtegoed.
Omdat de opvoeding thuis een belangrijke bron is voor het socialisatieproces van de meiden zou
extra aandacht voor opvoedingsondersteuning van ouders weleens heel belangrijk kunnen zijn. Vooral
wanneer deze ondersteuning zich richt op het opbouwen van positieve ervaringen van het constructief
kunnen communiceren met hun kinderen.
9.3 Aandacht voor identiteitsontwikkeling en burgerschap: regie op eigen toekomst in Nederland Veel van de (interview)respondenten zijn in Nederland geboren of op vroege leeftijd naar Nederland
gekomen met hun ouders. Ze spreken uitstekend Nederlands, vinden zichzelf zeer goed geïntegreerd en
vaak zelfs beter geïntegreerd dan de meeste autochtone Nederlanders. Zo zijn de respondenten van mening
dat zij de Nederlandse taal uitstekend beheersen, een opleiding hebben genoten, hun (eventuele) kinderen
opvoeden, zorgen voor hun familie, werken voor hun geld en zich keurig houden aan de wet. De letterlijke
vraag die de dames regelmatig stellen is: wat moet ik nog meer doen om geaccepteerd te worden?
Wanneer we de uitkomsten van het onderzoek in ogenschouw nemen, is deze vraag niet
verwonderlijk. In het vaak ingewikkelde socialisatieproces van de dames staat de behoefte aan erkenning
steeds centraal. Het lijkt erop alsof er een cumulatie plaatsvindt van de behoeftes om goed genoeg te zijn in
religieus opzicht en de noodzakelijke erkenning te krijgen van familie en sociale omgeving maar ook door de
maatschappij.
102
Opvallend is dat de meeste meiden, vooral degenen met kinderen, zich ernstig zorgen maken over
hun toekomst in Nederland omdat zij het sterke gevoel hebben als tweederangsburgers beschouwd te
worden. Zij hebben het gevoel met de rug tegen de muur te staan en twijfelen of ze nog wel in Nederland
willen blijven. Tegelijkertijd geven zij ook aan dat ze nergens anders naar toe kunnen, bijvoorbeeld omdat ze
geen geld hebben, gebonden zijn aan familie die zorg nodig heeft, kinderen die hier naar school gaan of het
feit dat ze hun moedertaal niet goed genoeg beheersen om zich te kunnen redden in het geboorteland van
hun ouders.
Ondanks al deze onzekerheden en twijfels over de toekomst (of juist misschien daardoor) staat één
ding als een paal boven water, namelijk dat de meiden zeggen niet bereid te zijn concessies te doen aan hun
geloofsbeleving. De meeste meiden zeggen dat ze in principe in Nederland kunnen functioneren met
behoud van hun geloof, ook als zij er een strikte geloofsopvatting op na houden, die zich bijvoorbeeld uit in
het dragen van een chimar of niqab. Echter, wanneer zij voor de keuze gesteld worden te tussen enerzijds
principiële opvattingen over hun geloof of deelname aan studie of werk (betaald of onbetaald) zeggen zij te
zullen kiezen voor hun geloof. Dit is wellicht ook niet zo verwonderlijk gezien het feit dat zij veel houvast
hebben aan hun geloof. Veel van de dames geven aan dat ze graag een Nederlandse cultuur en samenleving
zouden willen zien waar respect voor ieders eigen keuzes gewoon is. ‘Ik heb respect voor ieder ander, dus
laat mij met mijn geloof met rust.’
Meer aandacht voor het vaak lastige proces van vrouwen om zich in hun identiteitsontwikkeling te
verhouden tot hun sociale omgeving en de maatschappij zou hen kunnen helpen om dat nog meer bewust
te doen op basis van eigen overtuigingen en waarden. Vooral als de aandacht gericht is op het positief
ondersteunen van het nemen van eigen regie voor de toekomst.
9.4 Aandacht voor sociale kwetsbaarheid en isolement: o.a. risico op verslaving, ronseling jihad en seksueel geweld Een van de meest opvallende conclusies van het onderzoek is de uitgesproken behoefte bij de meiden aan
affectie, liefde en erkenning. Zij zoeken hiernaar binnen de familiebanden, vriendschappen en in de
romantische liefde. De respondenten geven aan dat het gebrek aan erkenning en liefde lijdt tot
eenzaamheid en het gevoel er alleen voor te staan. Dit gemis speelt bijna bij alle (interview)respondenten
en heeft hun ontwikkeling en welbevinden vaak in de weg gestaan. Het opvullen van dit gemis is niet altijd
bevorderlijk geweest voor het welzijn van de meiden. Sociale kwetsbaarheid en isolement vormen in veel
gevallen een risico op persoonlijk en sociaal gebied.
Veel respondenten proberen het gemis aan aandacht en affectie op verschillende manieren te
compenseren. Bijvoorbeeld door het gebruik van alcohol en drugs. Bij veel van de meiden speelde dit in het
verleden, maar vormt het nog steeds een kwetsbaar punt. De alcohol en drugs leid(d)en af van de echte
behoefte aan erkenning en in een extreem geval geleid tot verslavingsproblematiek.
Ten tweede is er de afleiding van het aangaan van risicovolle (liefdes)relaties, wellicht in de hoop op
echte affectie. Er is sprake van mishandeling, kinderen van verschillende vaders (uit informele huwelijken),
worsteling met homoseksuele gevoelens en in een enkel geval zelfs verkrachting. Daarnaast is de sterke
behoefte aan liefde en erkenning een risico voor het aangaan van informele huwelijken, waar geen
wettelijke rechten aan ontleend kunnen worden.
Ten derde kan de behoefte aan liefde en erkenning leiden tot het opzoeken van ‘foute vrienden’ of
een radicale groep waarbij extreme loyaliteit gevraagd en gegeven wordt. De dynamiek van zo een
groepsproces kan leiden tot het overschrijden van de eigen grenzen uit angst voor het verlies van
vriendschap en affectie.
Het zou goed zijn om aandacht te hebben voor de ontwikkeling van deze meiden en de specifieke
behoefte aan liefde en erkenning. Wellicht is het niet overdreven te stellen dat voor meisjes het
103
socialisatieproces anders verloopt dan bij jongens en dat voor meiden de vormgeving van de verhouding tot
hun sociale omgeving wellicht van grotere invloed op hun socialisatieproces is dan bij jongens. Aandacht
voor de kwetsbaarheid die daarvan uit kan gaan is misschien wel essentieel voor het verkleinen van de
persoonlijke en sociale risico’s, zoals slachtoffer worden van seksueel en fysiek geweld en ronseling voor de
‘jihad’.
9.5 Verbeter signaleringsvermogen professionals: effect van beeldvorming Uit het onderzoek blijkt, zoals eerder aangegeven, een opeenstapeling van problematiek bij de
respondenten. Sommigen van hen zijn in aanraking geweest met instanties zoals Justitie of Bureau
Jeugdzorg. De meeste meiden hebben echter het gevoel (gehad) dat zij niet zijn gezien en dat ze zich niet
gesteund hebben gevoeld in de ingewikkelde socialisatie waarin ze zaten. Ondanks de moeilijkheden thuis
hebben de meeste meiden gewoon regulier onderwijs in Nederland genoten. Dat deze meiden er, in ieder
geval voor hun gevoel, ondanks de sociale omgeving redelijk alleen voor stonden zegt wellicht iets over het
signaleringsvermogen van de professionals die het pad van deze meiden gekruist hebben.
Het is niet de bedoeling om vaak overbelaste schoolorganisaties te verwijten dat zij geen oog
hebben voor haar leerlingen maar het feit blijft wel dat de school een vindplek is van deze meiden. Het is
wellicht een bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor meiden in kwetsbare
positie. Om een voorbeeld te geven van hoe beeldvorming een rol kan spelen bij signalering van latente
problematiek bij meiden noemen we een voorbeeld van een van de interviewrespondenten. Dit meisje
ontdekte op haar negende dat zij op vrouwen viel, een gegeven waarvan zij wist dat dat moeilijk lag binnen
haar culturele en religieuze context van het gezin. Als coping mechanisme is zij in de puberteit zeer strikt
gaan praktiseren. De school waar zij destijds op zat heeft gezien dat zij veranderde in een teruggetrokken
meisje dat een chimar ging dragen en dat mannen geen handen meer wilde geven. In het gezin speelde de
dodelijke ziekte van een broertje een centrale rol en er was voor deze respondente thuis verminderde
aandacht. Daardoor lukte het de respondente niet om goede schoolresultaten te behalen. Zij moest twee
keer een klas overdoen met als resultaat dat zij wel op school gehouden werd maar geen examen meer kon
doen. De school heeft vast willen voorkomen dat de respondent uit beeld zou raken. Het is de respondente,
onder het mom van geloofsdiscriminatie op haar oude school (wat feitelijk niet waar is), gelukt om zich in te
schrijven op een islamitische school en daar haar diploma te halen. Al die tijd heeft zij de worsteling om
haar seksualiteit te erkennen verstopt onder een religieuze dimensie, die in de context van de nieuwe
school extra gecamoufleerd werd. Uiteindelijk is deze respondente in de crisisopvang terechtgekomen.
Wellicht had het veel uitgemaakt als er mensen uit haar omgeving waren geweest die door de eerste
beeldvorming hadden heengekeken en niet een ‘radicaliserende’ moslima hadden gezien maar een puber
die worstelde met een ingewikkelde socialisatie en een ontluikende homoseksualiteit. Uit de resultaten van
dit onderzoek blijkt dat er achter de eerste indruk een wereld van onzichtbare ontwikkelingen en
problemen schuilgaat waarmee, vaak in alle eenzaamheid, geworsteld wordt, met alle gevolgen van dien.
9.6 Aansluiting reguliere hulpverlening: expertiseontwikkeling culturele en religieuze dynamiek Bij veel van de interviewrespondenten is een opeenstapeling van psychosociale problematiek te vinden die
vaak gepaard gaat met een ingrijpende levensgebeurtenis. In sommige gevallen worden, of zijn, de meiden
begeleid door reguliere hulpverlening zoals Bureau Jeugdzorg of individuele psychologen. De vraag is of de
reguliere hulpverlening aansluit bij de culturele en religieuze dynamiek in het socialisatieproces van deze
dames.
Aandacht voor expertiseontwikkeling bij de reguliere hulpverlening over de specifieke context
waarbinnen deze meiden zich socialiseren is belangrijk om de hulpverlening effectief te laten zijn. Daarbij
speelt ook nog de vraag op welke wijze deze dames geholpen kunnen worden wanneer zij niet de weg naar
104
de reguliere hulpverlening kunnen vinden. Veel van de problematiek lijkt namelijk compleet onzichtbaar te
zijn voor de buitenwereld. Hierdoor lijkt de potentiële kracht van deze vrouwen verloren te gaan voor
henzelf maar ook voor de Nederlandse samenleving. Een gemiste kans.
9.7 Publiek debat: niet belediging maar delegitimatie van autoriteiten vormt een risico Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er alleen een verband bestaat tussen de factor Directe
geweldslegitimatie en de factor Lage legitimitatie van autoriteiten. Er bestaat geen verband tussen de
factoren Groepsdreiging of Onrechtvaardigheidsgevoel en Directe geweldslegitimatie. Dat is opvallend te
noemen omdat er vaak vanuit wordt gegaan dat wanneer individuen en groepen zich beledigd voelen dit
zou kunnen leiden tot directe geweldslegitimatie. Dit is dus bij deze onderzoekspopulatie niet het geval.
Ter bevordering van sociale cohesie in de samenleving zou terughoudendheid van deelnemers aan
het publieke debat over delegitimatie van autoriteiten en instituties wellicht veel belangrijker kunnen zijn
dan terughoudendheid over religie, of specifiek de islam, wat niet wegneemt dat fatsoen in het publieke
debat de voorkeur verdient boven een scheldpartij. Voorbeelden van het deligitimeren van autoriteiten en
instituties in het publieke debat is bijvoorbeeld de roep om het afschaffen van de WRR (Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid) door verschillende politici na het uitbrengen van het voor hen onwelgevallig
rapport ‘Dynamiek in islamitisch activisme’ uit 2006. Of de openlijke twijfel van sommige politici en
opiniemakers aan het adres van de rechterlijke macht in Nederland. Dit zijn enkele voorbeelden die lijken te
passen in een bredere maatschappelijke tendens om autoriteiten en democratische instituties steeds vaker
en zwaarder te bekritiseren en zelfs aan hun bestaansrecht te twijfelen. Dat betekent dat daarmee voeding
wordt gegeven aan personen die op ideologische basis, of op welke basis dan ook, een weerstand tonen
tegen autoriteiten.
Toch is een lage legitimiteit van autoriteiten niet per definitie problematisch te noemen. Het
betekent in ieder geval dat er sprake is van maatschappelijk bewustzijn en interesse. Dit kan ook als
maatschappelijk potentieel gezien worden. Tillie en Slootman (2006) beschrijven in hun aanbevelingen dan
ook dat vertrouwen in politiek bestuur belangrijk is voor het voorkomen van radicalisering. Zij beschrijven
radicalisering namelijk als een proces van delegitimatie, waarin het vertrouwen in de samenleving steeds
verder afneemt.
Uit analyse van de vragenlijst blijkt dat de factor Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving de
enige factor is die direct samenhangt met een lage legitimiteit van autoriteiten. Dat onderstreept de
noodzaak van het betrekken van deze dames bij de samenleving. Daarnaast is het opvallend dat uit de
vragenlijst blijkt dat het buitenlandbeleid van de Nederlandse overheid van invloed is op de mate waarin de
respondenten zich thuis voelen in Nederland. Een groot deel van de dames kan zich niet in het (huidige)
buitenlandbeleid vinden. Zij hebben het gevoel dat er met ‘twee maten gemeten’ wordt door de
Nederlandse regering richting ‘islamitische’ landen zoals Afghanistan en Irak. Ook de houding van
Nederland ten opzichte van het Israëlisch-Palestijns conflict speelt daarbij een rol. Meer aandacht voor en
uitleg over het Nederlands buitenlandbeleid zou wellicht een positieve invloed kunnen hebben op
legitimiteit van autoriteiten bij de doelgroep.
9.8 Versterking religieuze infrastructuur: veilige religieuze socialisatie Veel van de meiden maken gebruik van de moskeeën in Amsterdam. Vooral voor het bezoeken van lezingen.
Deze worden vaak op vaste tijden gegeven op momenten dat de moskeeën geopend zijn voor gebed of
koranlessen, zoals op vrijdag of zondag. Echter de moskeeën zijn niet altijd vanzelfsprekend toegankelijk
voor de vrouwen, bijvoorbeeld omdat de deur van de (vaak aparte) vrouweningang gedurende
doordeweekse dagen op slot is. De moskee lijkt daarmee een beperkte plek voor vrouwen om rust en steun
te vinden. Veel van de meiden geven aan daar wel behoefte aan te hebben. Ze geven aan dat het
105
‘zusterschap’ naar de achtergrond verdwijnt zodra de moskee uit beeld is. In sommige gevallen is naast de
lezingen ook ruimte voor het delen van ‘lotgenotenervaringen’, uit de verhalen die de meiden vertellen
blijkt dat dit niet altijd een positieve werking heeft. Omdat de negatieve ervaringen telkens opnieuw
gedeeld worden, bestaat het reële risico dat zij niet uit die negatieve spiraal geraken.
Een van de aanbevelingen van het onderzoek van Tillie en Slootman (2006) is om de
(etnische)organisatienetwerken te versterken, oftewel een sterk middenveld te creëren, met als doel het
versterken van het maatschappelijk vertrouwen. We maken hier een nuancering dat niet alleen
organisatievorming op etnisch niveau versterkt zou moeten worden (daar is de laatste jaren veel aan
gedaan) maar vooral de religieuze infrastructuur. Dat zou deze meiden niet alleen in sociaal opzicht kunnen
helpen om zich minder geïsoleerd te voelen, maar ook om een transparante cultuur op gang te brengen
waarbij ideeën en kennis gedeeld kunnen worden en waar vrouwen aangemoedigd worden om in alle
veiligheid een actieve bijdrage te leveren aan hun eigen (religieuze) socialisatie.
106
9.9 Radicaliseringweegschaal
De opgedane inzichten zouden zo kunnen worden samengevat.
'Bekende Factoren'
RADICALISERING DE-RADICALISERING
Stapeling
Versterking en verandering religieuze
infrastructuur
Superioriteit
Staat voor nog onbekende factoren
Ideol.. Ref. Kader
Betrokkenheid
Legitimiteit
Autoriteiten
Geweldslegitimatie
Onrecht
Gender/ Cultuur
Genegenheids-
behoefte
Zoektocht
Socialisatie Psychosociale
Problematiek
Ingrijpende
gebeurtenissen
Bestaande preventiemaatregelen,
Interventie
L. WesselsConflict Analysis
360 2012, quote with reference
Aansluiting reguliere hulpverlening bij
religieuze en culturele dynamiek
Sociale
kwetsbaarheid &
isolement
Opvoedings-
ondersteuning
Identiteitsontwikkeling
burgerschap
Ondersteuning Zingeving/
Emancipatie
Voorkomen delegitimatie
?
Sociaal-
psychologisc
he factoren
Nieuwe
sociaal-
pedagogische
factoren
?
?
?
107
Geraadpleegde Literatuur jihad. Den Haag: Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst, Van Dawa tot Jihad, (AIVD) 2005.
Ackerman, Spencer, “FBI Teaches Agents: ‘Mainstream’ Muslims Are ‘Violent, Radical’”
http://www.wired.com/dangerroom/2011/09/fbi-muslims-radical, 14 September 2011,
Bos, Kees van den; Loseman, Annemarie; Doosje, Bertjan, Waarom jongeren radicaliseren
en sympathie krijgen voor terrorisme: Onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen, Universiteit
van Amsterdam, WODC, Ministerie van Justitie 2009.
Buijs, Frank; Demant, Froukje; Hamdy, Atef, Strijders van eigen bodem. Radicale en Democratische moslims
in Nederland, (Amsterdam University Press), Amsterdam, 2006.
Buijs, Frank, Democratie en terreur: de uitdaging van het islamitisch extremisme, SWP, Amsterdam
2002.
Corens, Stefanie, “Op zoek naar een betere wereld: islamitisch gefundeerde radicalisering binnen een
Europese context”, MENARG Working Paper n°4, België, 2008.
Davis, Jessica, “Women and Terrorism in Radical Islam: Planners Perpetrators, Patrons? Emerging threats to
Security in the 21st Century”, (Canadian Institute for Strategic Studies), Canada, 2006
Demant, Froukje; Wagenaar, Willem; van Donselaar, Jaap, Monitor Racisme en Extremisme, Deradicaliseren
in de Praktijk, (Anne Frank Stichting, Onderzoek en Documentatie Leiden, Departement Bestuurskunde,
Pallas Publications), Leiden, 2009.
Demant, Froukje; Slootman, Marieke; Buijs, Frank; Tillie, Jean, Teruggang en Uittreding, Processen van
deradicalisering ontleed, (Universiteit van Amsterdam), 2008.
Dienst Onderzoek en Statistiek Amsterdam: Veiligheids en Diversiteits Monitor, (Gemeente Amsterdam),
2010.
Donselaar, Jaap van; Rodrigues, Peter R., Monitor Racisme en Extremisme, Negende Rapportage, (Anne
Frank Stichting, Onderzoek en Documentatie Leiden, Departement Bestuurskunde, Pallas Publications),
Leiden, 2010.
European Network of Experts on Radicalisation, Current understanding of the role of women in the
Radicalisation processes, Analytical Report by European Network of Experts on Violent Radicalisation,
(Change Institute) London, July 2008.
FORUM, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken, De positie van moslims in Nederland, Feiten en Cijfers,
2010.
Gemeente Amsterdam (2005c). Extremisme en radicalisering in het Amsterdamse
108
Voortgezet onderwijs. Dienst Onderzoek en Statistiek, Gemeente Amsterdam, i.o.v.
Algemene onderwijsbond en AT5. 27 juni 2005. Te vinden: http://www.os.amster
dam.nl/pdf/2005_rapport_extremisme.pdf.
Gemeente Amsterdam Bestuursdienst, Directie Openbare Orde en Veiligheid, Meld- en Adviespunt
Radicalisering (IHH), Radicalisering in het Hoger Onderwijs (Beleidsnotitie), Amsterdam, Januari 2010.
Gemeente Amsterdam, PAS, IHH en COT (Marco Zannoni), Amsterdam tegen radicalisering, 2007.
Groen, Janny; Kranenberg, Annieke, Strijdsters van Allah, Radicale moslima's en het Hofstadnetwerk,
(Volkskrant/Meulenhoff), Amsterdam, 2006.
Koning, Martijn de, Zoeken naar een 'zuivere' islam, (Bert Bakker), Amsterdam 2008
Meertens, Roel; Prins, Yvonne; Doosje, Bertjan (2005) In iedereen schuilt een
terrorist. Een sociaalpsychologische analyse van terroristische sektes en aanslagen, (Scriptum, Schiedam),
2005.
Meertens, Roel W,. Radicaliserende moslims en moslima's sociaalpsychologische bekeken.
http://dare.uva.nl/document/125633, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, 2007.
Pels, Trees; Gruijter, Marjan de; Lahri, Fadoua, Jongeren en hun islam. Jongeren over hun ondersteuning als
moslim in Nederland, Gemeente Amsterdam, 2008.
Roux, Ineke; Stiphout, Sjef van; Tillie, Jean, Salafisme in Nederland, Aard, omvang en dreiging, Instituut voor
Migratie- en Etnische Studies (IMES), Universiteit van Amsterdam in samenwerking met het Centraal Bureau
voor de Statistiek, Amsterdam, 2010.
Roy, Olivier, De globalisering van de islam. (Uitgeverij Van Gennep), Amsterdam, 2003
San, Marion van; Sieckelinck, Stijn; Winter, Micha de, Idealen op Drift. Een pedagogische kijk op
radicaliserende jongeren, (Boom/Lemma) 2010.
Slootman, Marieke; Tillie, Jean, Processen van radicalisering, Waarom sommige moslims radicaal worden,
Instituut voor Migratie- en Etnische Studies (IMES), Universiteit van Amsterdam, Oktober 2006.
Sjoberg, Laura; Gentry, Caron, “Women, Gender, and Terrorism, How women participants in terrorism are
received and portrayed in gendered ways.” (University of Giorgia Press), 2011
Zannoni, M; Schaap, S; Varst L. Van der, Wensveen M, Bolhuis,V, “Niets aan de hand?” Een verkennend
onderzoek naar polarisatie en radicalisering in de gemeente Utrecht, (COT Instituut voor Veiligheids- en
Crisismanagement), 2008.
109
Bijlagen
Bijlage 1: Werkwijze veldwerkers
Vizea heeft in haar onderzoeksteam twee veldwerkers opgenomen die verantwoordelijk waren voor het
werven van respondenten. De veldwerkers zijn vanwege hun persoonlijke ervaring, expertise op het
onderwerp en hun uitgebreide netwerk ingezet. Zij zijn door het onderzoeksteam geïnstrueerd in het
uitzetten van enquêtes voor wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksteam heeft iedere week met de
veldwerkers om tafel gezeten om de voortgang en de mogelijke knelpunten te bespreken. De veldwerkers
hebben een wekelijks verslag gemaakt van de activiteiten.
Zoekmethode
Internet
De veldwerkers hebben in eerste instantie op het internet gezocht naar actuele programma’s,
lezingen in moskeeën, organisaties, stichtingen etc., zodat zij een goed beeld kregen van actuele
bijeenkomsten en hier op af konden gaan. Zij hebben hier een overzicht van gemaakt. Vervolgens
zijn ze hier op af gegaan, het veld in. Internet is gedurende het onderzoek een blijvende bron
geweest. Internet sites zoals; www.ontdekislam.nl, www.moskeebadr.nl, www.eltawheed.nl.
www.vangnet.nl, www.stichtingvangnet.nl, www.marokko.nl, www.facebook.nl, www.islamic-
events.nl, www.moslima.nl, www.al-ansaar.nl, www.al-yaqeen.nl, www.islamlezing.nl,
www.islaam.nl, www.daralilm.nl, zijn onder andere belangrijke informatie bronnen geweest.
Mondeling
De veldwerkers hebben ook verschillende personen, moskeebestuurders en meiden mondeling
gevraagd naar actuele lezingen, bijeenkomsten, programma’s etc. De veldwerkers zijn gedurende
het onderzoek afgegaan op verschillende moskeeën en organisaties, waar zij een directe relatie mee
hebben. Ze hebben een groot netwerk aan meiden, stichtingen, organisaties en bestuurders.
Eigen netwerk
De veldwerkers hebben binnen hun eigen netwerk meiden gezocht die aan de selectie criteria van
het onderzoek voldoen. Van school tot privéomgeving hebben zij meiden geworven voor het
onderzoek.
Uitzetten enquêtes
Benaderwijze van respondent
Bij het benaderen van de dames hebben de veldwerkers in eerste instantie uitgelegd wie zij zijn en
wat zij in hun dagelijks leven doen. Vervolgens hebben ze het onderzoek toegelicht. Dit gebeurde zo
transparant mogelijk. Dus van wie het initiatief komt en wat de doelen van het onderzoek zijn. Op
de enquêtes is een introductietekst geschreven. De respondenten is duidelijk gemaakt dat de
enquêtes anoniem zouden worden verwerkt.
110
Selectiecriteria
Vervolgens hebben de veldwerkers in overleg met het onderzoeksteam een aantal criteria
opgesteld. Deze criteria hebben ze getoetst op respondenten die mee hebben gedaan aan de
enquête. De selectiecriteria zijn aangescherpt in overleg met de opdrachtgever bij de selectie van
de kandidaten voor de narratief biografische interviews.
Daarnaast zijn er ook selectie criteria die op basis van intuïtie en ervaring zijn getoetst. Uit ervaring
en intuïtie hebben de veldwerkers vrouwen geselecteerd die bijvoorbeeld geïsoleerd zijn,
praktiserend, mogelijk kwetsbaar vanwege psychosociale problematiek en mogelijk radicaliserend.
Werkwijze benaderen (werven) kandidaten
Bellen
De veldwerkers hebben in eigen kringen meiden gecontacteerd die mogelijk aan de selectie
voorwaarden zouden voldoen. Zij hebben hier een afspraak mee gemaakt.
Langs gaan
De veldwerkers zijn langs verschillende moskeeën, verenigingen, stichtingen, conferenties,
benefieten en congressen geweest om meiden te werven.
Mailen
De veldwerkers hebben een mail opgesteld en deze aan verschillende stichtingen, organisaties,
contacten gemaild waarin zij hebben verteld over het onderzoek en gevraagd hebben naar respons.
Via via
De veldwerkers hebben door middel van ’sneeuwbaleffect’ hun netwerk uitgebreid. Meiden die
geïnteresseerd waren om mee te doen aan het onderzoek, zijn gevraagd om binnen hun eigen
netwerk meiden te vragen om ook mee te doen aan het onderzoek.
Social Media
De veldwerkers hebben via Facebook en MSN meiden gecontacteerd om mee te doen aan het
onderzoek.
111
Bijlage 2 Religieuze kaart: Overzicht organisaties waar de vragenlijst afgenomen is
Het onderstaande overzicht is een weergave van de organisaties waar de veldwerkers de vragenlijsten onder andere
hebben afgenomen. Het overzicht is niet uitputtend.
Moskee Badr te Bos en Lommer(Marokkaans)
Stichting moskee Badr is eind jaren tachtig opgericht en is gevestigd in stadsdeel West te Amsterdam. Moskee
Badr is naast een gebedshuis ook een centrum van activiteiten. Moskee BAdr verzorgt op dit moment een
aantal standaard activiteiten zoals: huiswerkbegeleiding, jongerenavonden voor meiden en jongens,
Arabischtalige lezingen door de imam, Qoraan/Tajweed lessen (elke dag tussen het avondgebed en
nachtgebed en zaalvoetbal. De moskee heeft haar deuren openstaan voor iedereen. Niet- moslims zijn ook
van harte welkom om de activiteiten bij te wonen. De jongerenavonden worden door verschillende
gastsprekers gehouden. Moskee Badr is verbonden met de soennitische stroming.
Moskee Al Kabir te Zuid (Marokkaans)
Moskee Al Kabir is opgericht in 1982 en gevestigd in Amsterdam. Naast een gebedshuis, is de moskee ook een
centrum voor lezingen, activiteiten, boekenhandel, projecten, Arabische lessen en etc. Een bekend project
binnen deze moskee, is het project ‘’Open huis’’. Hier krijgen geïnteresseerden een rondleiding door de
moskee en is er ruimte voor allerlei vragen. Op zondagen zijn er regelmatig lezingen die door verschillende
personen worden gegeven. De lezingen zijn in het Arabisch en Nederlands. De moskee is van oorsprong
Marokkaans (Soennitisch).
Moskee El Tawheed te Oud West (Arabisch)
Stichting El Tawheed is gevestigd in stadsdeel West te Amsterdam en opgericht in 1986. Moskee El Tawheed is
naast een gebedshuis ook een centrum van activiteiten. Deze moskee heeft binnen ook een boekhandel,
bibliotheek. Ze geven een maandblad ‘’El Tawheed’’ uit. Verzorgen lezingen, Arabische lessen (alle niveaus).
Verzorgen sportactiviteiten, maatschappelijk werk, cursussen op maat, godsdienstles en uitgeverij. Het
bestuur bestaat uit zeven leden, allen moslims van verschillende afkomst.
Moskee Mohsinien Amsterdam Noord (Marokkaans)
Moskee Mohsinien is een Marokkaanse moskee, verbonden met de soennitische stroming binnen de islam.
Naast dat de moskee als gebedshuis dient, biedt de moskee in de weekenden Quran- Arabische lessen voor
kinderen.
Moskee El Oumma te Slotervaart West (Marokkaans)
Moskee El Oumma is een Marokkaanse moskee, verbonden met de soennitische stroming binnen de islam.
Moskee El Oumma organiseert allerlei activiteiten zoals; lezingen (zowel Arabisch als Nederlands), Quran
lessen voor kinderen in het weekend, Quran lessen voor vrouwen en islamitische lezingen (regelmatig).
Turks Moskee Diyanet te Amsterdam Noord (Turks)
De moskee is vanwege haar religieuze organisatiestructuur verbonden aan Turkije. (Hanfitische soennitische
stroming).
De Blauwe Moskee te Slotervaart
Deze moskee is verbonden met de soennitische stroming, heeft geen specifieke etnische achtergrond, maar is
gefinancierd door het Ministerie van religieuze zaken van Koeweit. De moskee is ontstaan vanuit de behoefte
uit de buurt aan een moskee die geïntegreerd is in de sociale en architectonische structuur van de buurt. De
Blauwe Moskee heeft medio 2011 haar deuren geopend, en staat sindsdien in het middelpunt van de
belangstelling van media en politiek bestuurders. Het vernieuwende concept sluit nauw aan bij de nieuwe
generatie: het bestuur bestaat uit jongeren, Nederlands is de voertaal, en actuele maatschappelijke thema’s
worden besproken tijdens bijeenkomsten en debatten.
Moskee Ghousia De Baarsjes (Surinaams/ Pakistaans)
Ghousia Moskee is een Surinaams/Pakistaanse moskee. Het is een klein gemeenschap waarvan de oorsprong
ligt in de soennitische islamitische stroming (Ahl sunnat wa jama’a). Naast een gebedshuis, organiseert de
moskee activiteiten zoals: Quran opleidingen voor kinderen en Quran lezingen op vrijdag avonden.
Stichting Vangnet (moslimjongeren)
Stichting Vangnet is een ontmoetingsplaats in Amsterdam- West voor moslimjongeren. Andere jongeren zijn
112
hier ook welkom. De stichting heeft inmiddels een eigen pand in stadsdeel Bos en Lommer. Vangnet werd
opgericht met het doel een thuis en een nieuwe vorm van zorgverlening te bieden, die aansluit bij de
behoefte van islamitische jongeren en hun belevingswereld. Vangnet heeft een huiskamer waar iedereen van
harte welkom is en dus gewoon binnen kan lopen.
Stichting Vangnet organiseert verschillende trainingen en cursussen. Cursussen zoals Preventieve
Persoonsgerichte Training. Bijeenkomsten zoals; ‘Somberheidsklachten’, ‘Assertiviteitstraining’,
‘Conflicthantering’. De stichting is er voor iedereen die behoefte heeft aan gezelligheid, advies, een luisterend
oor, steun, verbondenheid, en niet alleen voor jongeren met problemen. Stichting Vangnet is verbonden met
de islam, de oprichtster is een Nederlandse moslim vrouw, die binnen de soennitische stroming opereert. De
stichting was vijf jaar lang een stichting voor meiden en door meiden, maar is sinds januari 2010 veranderd in
een stichting voor jongeren. Drie dagen een Vangnet voor en door meiden en twee dagen een Vangnet voor
en door jongens.
Meiden van Connect te Bos en Lommer
Meiden van Connect is een reguliere maatschappelijke organisatie. Stichting Connect werkt vanuit een
oorspronkelijke drijfveer van personen (voortrekkers en rolmodellen) in verbondenheid met de groepen
waaruit zij voortkomen, om verandering en emancipatie tot stand te brengen. Connect werkt op een
persoonlijke en directe manier vanuit deze verbondenheid met burgers, een samenhangende aanpak van
onderop. Door deze positie is Connect in staat in contact te treden met de moeilijk bereikbare doelgroepen en
zich te begeven in situaties waar reguliere aanpakken vaak ontoereikend zijn. Activiteiten binnen Connect zijn
bijvoorbeeld; connect vaders, connect women, connect talents, connect actief, green city project, connect JPT
en netwerk Amsterdamse helden.
Connect is een netwerk- organisatie die een grote bekendheid in de buurt combineert met uitstraling naar
instanties, bedrijven, en gemotiveerde individuen tot ver daar buiten.
Stichting Argan Amsterdam West
Argan is opgericht door Marokkaanse jongeren met behulp van de Marokkaanse gemeenschap. In de loop der
jaren heeft Argan zich ontplooid tot een eigentijdse multifunctionele centrum, dat jongeren een breed en
aansprekend programma biedt op het gebied van vrijetijdsbesteding.
Argan stimuleert, activeert en empowered jongeren in de stad door ze mogelijkheden te bieden om diverse
activiteiten te ondernemen, teneinde zichzelf te kunnen ontplooien en zodoende hun toekomstperspectieven
te vergroten. Het uitgangspunt daarbij is dat alle jongeren waardevolle kwaliteiten bezitten, die benut worden
op het moment dat zich een juiste gelegenheid voordoet. Argan brengt groepen samen en doet aan kennis-
en succesdeling. Daarnaast levert Argan een actieve bijdrage aan de persoonlijkheidsvorming van jongeren.
Argan organiseert activiteiten zoals; entertainment, debat en dialoog, muziek, sport, kennis en expertise.
Voormalig ICA Slotervaart
Het voormalig Islamitisch College Amsterdam is een Nederlandse school voor voortgezet onderwijs op
islamitische grondslag, voor ouder(s) en kinderen die bewust kiezen voor islamitisch onderwijs. De oorsprong
is Soennitisch.
Indonesische moskee Amsterdam Osdorp
Deze moskee zit in bij het Wellandtcollege in Amsterdam- Osdorp. De oorsprong is Indonesisch Soennitisch.
Hilal Basak (Amsterdam)
Hilal Basak is een vrouwenvereniging in Amsterdam West die sinds 1992 activiteiten organiseert voor Turkse
vrouwen, meiden en kinderen. De bijeenkomsten begonnen vanuit de huiskamer. Hilal activeert, stimuleert
vrouwen op weg naar integratie. De organisatie ontkiemt de leden tot zelfstandige individuen die iets
bijdragen aan de samenleving. Het algemene doel dat de vereniging nastreeft is: ‘’Bevorderen van de
emancipatie, integratie, maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid van de Turkse kinderen, meiden en
(oudere)- vrouwen in de Nederlandse samenleving.
Milli Gorus Amsterdam Noord (internationaal):
De Nederlandse afdeling van Milli Gorus is een van de grootste islamitische organisaties in Europa. Ze hebben
sterke banden met Turkije. De Nederlandse afdeling van Milli Gorus telt ongeveer 30.000 aanhangers,
waarvan het overgrote deel van Turkse afkomst.
113
Stichting Anatolia te Bos en Lommer:
Stichting Anatolia is voortgevloeid uit de inspanningen van bewoners die zich sinds 1989 bezig hielden met
het organiseren van activiteiten voor de Turkse bewoners in het stadsdeel. De stichting voorziet in een
groeiende behoefte aan informatie, emancipatie en verdergaande participatie in de Nederlandse
maatschappij.
Waaromislam.nl (Stichting Safwa)
De website waaromislam.nl is een project van stichting Safwa, opgericht in 2009. Bekend vanwege haar
activiteiten op het gebied van liefdadigheid en de uitnodiging tot de islam.
Moskee Faridul islam (Osdorp)
De oorsprong van deze moskee ligt in Suriname, Pakistan. De moskee is verbonden met de Ahl Soennat wal
Jamaat Hanafi stroming. Activiteiten binnen de moskee zijn: Zikr (gedenken van God) voor vrouwen en
mannen. Qoran lessen voor kinderen en lezingen over verschillende onderwerpen binnen de islam in het
Nederlands.
Zusters voor zusters Amsterdam West
Zusters voor zusters is een steunpunt voor zusters door zusters. Zij organiseren bijeenkomsten om kennis op
te doen, ervaringen te delen en het belangrijkste om samen te zijn. Zij organiseren ook bekeerlingenavonden.
‘’Samen staan we sterk’’ is de missie van deze organisatie. Iedereen kan hier terecht. Zusters voor Zusters
zorgen voor steun door regelmatig samen te komen en willen ervoor zorgen dat iedereen zich thuis en
welkom voelt, en dat meiden altijd bij hen terecht kunnen. De oprichters van deze organisatie zijn een aantal
bekeerde Nederlandse meiden.
Stichting Al Nisa op islamitische basisschool Khadisia te Slotervaart:
Khadisia school is een islamitische brede school gevestigd in Amsterdam. De school heeft als grondslag de
islam. Kinderen krijgen regulier onderwijs en godsdienstonderwijs in de islam, andere wereldgodsdiensten
komen daarbij ook aan de orde. Een aantal voorbeelden van activiteiten; Kookclub, MKP trainingen
(weerbaarheid en zelfbescherming), sport, opstapjes en opstap, creatieve workshops voor moeders,
opvoedcursussen en themabijeenkomsten i.s.m. met het OKC.
Binnen al deze activiteiten worden er ook islamworkshops georganiseerd door een aantal Nederlandse
bekeerde vrouwen. Tijdens de bijeenkomsten bespreken de vrouwen elke week een ander onderwerp binnen
de islam. Ze komen bijeen en behandelen een onderwerp plenair.
Moskee Mevlana te Bos en Lommer:
De moskee is van oorsprong Turks. De moskee is dagelijks geopend voor bezoekers. Primair is de moskee
bedoeld voor het religieuze aspect en komen mensen er bijeen om te bidden. Daarnaast komen mensen er
thee drinken en langs voor een luisterend oor. De oorsprong van de moskee is Turks. Het bestuur van de
moskee is daarnaast ook actief in andere organisaties in de buurt zoals; Voedselbank, bewonersplatform en
bij het Bos en Lommer Interreligieus Beraad.
SUN studentenvereniging Amsterdam
SUN is een multiculturele studentenvereniging die zich inzet voor de participatie en volledige integratie van
moslim studenten. SUN is opgericht door Turkse studenten. De vereniging voorziet in de groeiende behoefte
van moslim/allochtone studenten.
Studentenvereniging Al Furqan Amsterdam
Al Furqan is opgericht door een aantal universitaire studenten die de noodzaak voelden om een weerwoord te
bieden aan alle negatieve, incorrecte, vertekende wijze die over de islam gepresenteerd werden. Het doel van
deze vereniging is om de islam te presenteren als een manier van leven. Al Furqan houdt zich bezig met het
organiseren van activiteiten.
Hogeschool InHolland
Hogeschool Inholland heeft een aantal opleiding die specifiek gericht zijn op de islam, zoals de
lerarenopleiding en de opleiding tot geestelijk verzorger.
114
Bijlage 3: Gebruikte vragen en Correlaties
Bijlage gebruikte vragen voor meting van de 7 factoren in SPSS:
De vragencombinatie met de hoogste interne samenhang (hoogste Cronbach’s α) is gekozen om de
correlaties mee te berekenen.
Factor 0 Demografische factoren: 1-10 =10
Factor 1 Onrechtvaardigheid: 35-52, 89 =19 stellingen
-Gebruikte schaalvragen: 35-47, 19-52, 89. Cronbach’s α 0,854
(Deze vragenreeks is gekozen voor berekening correlatie). Gemiddelde: 2,96
Gebruikte directe vragen: 37, 41-44, 89 Cronbach’s α 0,703
Gebruikte indirecte vragen: 35-36, 38-40, 45-46, 49-52 Cronbach’s α, 0,701
Individuele onrechtvaardigheid: 36-42. Gemiddelde: 2,35. Collectieve onrechtvaardigheid: 44-47, 50,52.
Gemiddelde: 3,48
Factor 2 Bedreiging: 53-69 = 17 stellingen
-Gebruikte schaalvragen: 53-65, 68-69. Cronbach’s α, 0,863
(Deze vragenreeks is gekozen voor berekening correlatie)
Gebruikte directe vragen: 54-56, 63-65, 68-69. Cronbach’s α 0,780
Gebruikte indirecte vragen: 53, 57-62. Cronbach’s α 0,793
Factor 3 Ideologisch referentiekader: 11-28, 31-34, 90-94, 102, 116-118 =31 stellingen
Gebruikte schaalvragen: 15- 17, 21, 25-28, 31-33, 93-94, 98, 102, 116-18. Cronbach’s α, 0,604
Gebruikte directe vragen: 15-17, 21, 25, 27, 31, 33, 93, 94, 98, 102, 116, 117. Cronbach’s α 0,539
Gebruikte indirecte vragen: 26 28 32 118. Cronbach’s α 0,215
-Gebruikte vragen uiteindelijk voor samenhang Cronbach’s α >0,70 : 15-17, 21, 25-26, 28, 31, 93-94, 98,
102, 116, Cronbach’s α 0,701. Gemiddelde: 3,84
(Deze vragenreeks is gekozen voor berekening van de correlatie tussen de factoren)
Factor 4 Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving: 72-76, 78-87, 99, 103-105, 132-134, 136-161 = 48
stellingen
-Gebruikte schaalvragen: 72-76, 78-79,104, 132, 145-146, 150-155, 159, 161, Cronbach’s α 0,750
(Deze vragenreeks is gekozen voor berekening van de correlatie tussen de factoren)
Gebruikte directe vragen: 72-76, 78-79, 104, 151-155, 159. Cronbach’s α 0,756
Gebruikte indirecte vragen: 132, 145-146, 150, 161. Cronbach’s α 0,514
Factor 5 Legitimiteit Autoriteiten: 119-131 = 13 stellingen
-Gebruikte schaalvragen: 119-131, Cronbach’s α 0,716
(Deze vragenreeks is gekozen voor berekening van de correlatie tussen de factoren) Gemiddelde: 2,84
Gebruikte directe vragen: 119-120, 123, 126, 128, 130 Cronbach’s α 0,612
Gebruikte indirecte vragen: 121-122, 124-125, 127, 129, 131 Cronbach’s α 0,555
Factor 6 Superioriteitsgevoel: 95-97, 108-115, 162-163 = 13 stellingen
-Gebruikte schaalvragen: 95-97, 108-115, 162-163, Cronbach’s α 0,746
(Deze vragenreeks is gekozen voor berekening van de correlatie tussen de factoren) Gemiddelde: 3,70
Gebruikte directe vragen: 95 , 109-110, 112-113, 115, 162, 163. Cronbach’s α 0,583
115
Gebruikte indirecte vragen: 96, 97, 108, 111, 114 Cronbach’s α 0,668
Factor 7 Geweldslegitimatie: 165-181 = 17 stellingen
Gebruikte schaalvragen: 165-178. Cronbach’s α 0,736
-Gebruikte directe vragen: 165-166, 168, 171-173, 177-178, Cronbach’s α 0,805
(Deze vragenreeks is gekozen voor berekening van de correlatie tussen de factoren) Gemiddelde: 1,90
Gebruikte indirecte vragen: 167, 169-170, 174-176, Cronbach’s α 0,58394
(De indirecte vragen worden ook gebruikt voor het verschil in het kunnen verklaren van geweld en het
legitimeren). Gemiddelde: 3,58
Uitslag in Correlaties
De dikgedrukte cijfers geven significante uitkomsten aan met hun correlatie
De factoren zijn corresponderen met de boven aangeduide samenhangende vragenselectie.
Onr1A: Onrechtvaardigheidsgevoel (factor 1) Alle vragen
Dre2A: Dreiging (factor 2) Alle vragen
InRK3 (samenhangend):
Ideologisch referentiekader (factor 3), de samenhangende vragen zoals boven beschreven.
Betr4A: Betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving (factor 4) Alle vragen
Leg5A: Legitimiteit van autoriteiten (factor 5) Alle vragen
Sup6A: Superioriteitsgevoel (factor 6) Alle vragen
GWL7D/I: Geweldslegitimatie (factor 7) directe vragen (sympathie) indirecte vragen (empathie/verklaring)
Bij een significantie van 5 procent (0.05) is er sprake van een correlatie als deze boven de 0.20 ligt.95 Dit is bij
de dikgedrukte gegevens het geval. (z.o.z.).
94 We proberen bij elke factor zo veel mogelijk vragen mee te nemen. In sommige gevallen schaadt dit de samenhang van de vragen. Deze distinctie tussen geweldslegitimatie en het kunnen verklaren van geweldsgebruik is zo nog niet eerder gemaakt en toekomstig onderzoek kan de stellingen die over deze factor gaan aanpassen en verbeteren. Als we het aantal vragen over indirecte geweldslegitimatie namelijk terugbrengen tot de twee centrale vragen (169/170) namelijk de vragen die duiden op het kunnen verklaren van geweld of van ordeverstoring komt de samenhang (cronbach’s' alfa) op 0,76. Werkend met deze factor gebeurde het volgende: er ontstaat wel degelijk een zwak verband met directe geweldslegitimatie en de verbindingen met onrechtvaardigheidsgevoel, dreiging en het ideologische referentie kader vallen weg. Toekomstige studies kunnen dit verder onderzoeken. 95 Dennis Howitt, Duncan Cramer, Statistiek in de sociale wetenschappen, p. 404, Pearson Education 2007.
116
Correlaties Onr1
A
Dre2
A
IdRef
Kdr
Betr4
A
Leg5
A
Sup6
A
GWL
7D
GWL
7I
Onr1A Pearson Correlation 1 ,556** ,314
*
*
,364** ,158 ,197 ,094 ,296
**
Sig. (2-tailed) ,000 ,002 ,000 ,120 ,061 ,351 ,002
N 105 99 99 93 98 91 101 103
Dre2A Pearson Correlation ,556** 1 ,328
*
*
,218* ,172 ,377
** -,070 ,328
**
Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,020 ,059 ,000 ,441 ,000
N 99 135 125 113 122 115 125 129
IdRefKdr Pearson Correlation ,314** ,328
** 1 ,370
** ,061 ,420
** -,091 ,243
**
Sig. (2-tailed) ,002 ,000 ,000 ,504 ,000 ,309 ,005
N 99 125 138 117 123 119 128 133
Betr4A Pearson Correlation ,364** ,218
* ,370
*
*
1 ,281** ,459
** ,114 ,380
**
Sig. (2-tailed) ,000 ,020 ,000 ,003 ,000 ,220 ,000
N 93 113 117 121 112 114 117 120
Leg5A Pearson Correlation ,158 ,172 ,061 ,281** 1 ,088 ,309
** ,171
Sig. (2-tailed) ,120 ,059 ,504 ,003 ,350 ,001 ,058
N 98 122 123 112 128 114 121 124
Sup6A Pearson Correlation ,197 ,377** ,420
*
*
,459** ,088 1 -,012 ,449
**
Sig. (2-tailed) ,061 ,000 ,000 ,000 ,350 ,896 ,000
N 91 115 119 114 114 124 118 122
GWL7D Pearson Correlation ,094 -,070 -,091 ,114 ,309** -,012 1 ,155
Sig. (2-tailed) ,351 ,441 ,309 ,220 ,001 ,896 ,071
N 101 125 128 117 121 118 137 136
GWL7I Pearson Correlation ,296** ,328
** ,243
*
*
,380** ,171 ,449
** ,155 1
Sig. (2-tailed) ,002 ,000 ,005 ,000 ,058 ,000 ,071
N 103 129 133 120 124 122 136 142
**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).
117
Correlatie tussen de zeven factoren als onafhankelijke factoren en directe geweldslegitimatie als
afhankelijke factor.
ANOVAb
Model Sum of
Squares df
Mean
Square F Sig.
1
Regress
ion 4,621 7 ,660 2,234
,042a
Residua
l 19,800 67 ,296
Total 24,422 74
a. Predictors:
(Constant),
GWL7I, Leg5A,
InRKsamenhang,
Dre2A, Betr4A,
Onr1A, Sup6A
b. Dependent
Variable: GWL7D
Coefficientsa
Model Unstandardiz
ed
Coefficients
Standardized
Coefficients T Sig.
B Std. Error Beta
1 (Constant) 1,260 ,761
1,654 ,103
Onr1A ,258 ,165 ,232 1,566 ,122
Dre2A -,246 ,164 -,215 -1,500 ,138
InRKsamenh
ang
-,146 ,138 -,142 -1,061 ,293
Betr4A -,330 ,196 -,234 -1,681 ,097
Leg5A ,399 ,161 ,287 2,478 ,016
Sup6A ,145 ,187 ,122 ,775 ,441
GWL7I ,185 ,146 ,170 1,268 ,209
118
Coefficientsa
Model Unstandardiz
ed
Coefficients
Standardized
Coefficients T Sig.
B Std. Error Beta
1 (Constant) 1,260 ,761
1,654 ,103
Onr1A ,258 ,165 ,232 1,566 ,122
Dre2A -,246 ,164 -,215 -1,500 ,138
InRKsamenh
ang
-,146 ,138 -,142 -1,061 ,293
Betr4A -,330 ,196 -,234 -1,681 ,097
Leg5A ,399 ,161 ,287 2,478 ,016
Sup6A ,145 ,187 ,122 ,775 ,441
GWL7I ,185 ,146 ,170 1,268 ,209
a. Dependent
Variable:
GWL7D
119
Bijlage 4A Vragenlijst & 4B Herkomst van de vragen
1. Leeftijd (__________jaar)
2. Stadsdeel waar ik momenteel woonachtig ben:
__________________________________
3. Burgerlijke staat
1 = ongehuwd
2 = gehuwd
3 = samenwonend
4 = gescheiden
5 = weduwe
4. Woon je op jezelf of bij je ouders:
1 = op mezelf
2 = bij ouders
5. Opleidingsniveau
Volg je een opleiding / zit je op school?
1 = ja
2 = nee
6. Zo ja, op welk opleidingsniveau?
WO (Universitair)
HBO
MBO
VMBO
VWO
HAVO
MAVO
Anders, namelijk (_____________)
7. Heb je al een opleiding afgerond?
1 = ja
2 = nee
8. Zo ja,wat is je hoogst genoten opleiding die je hebt
afgerond?
___________________________________
9. Etnische achtergrond
1 = Autochtoon
2 = Turks
3 = Marokkaans
4 = Overige , namelijk
_________________________________
10. Werksituatie:
1 = bijbaan
2 = parttime
3 = fulltime
4 = geen baan, geen inkomsten
5 = uitkering
120
11. Sinds wanneer ben je moslim?
1 = Ik ben geboren als moslim
2 = Ik ben bekeerd tot de islam
12. Ben je religieus opgevoed?
1 = ja
2 = nee
13. Met welke islamitische stroming associeer je
jezelf?
1 = soennisme
2 = sji’isme
3 = anders, namelijk
(__________________________________)
14. Weet je wat salafisme is?
1 = ja
2 = nee
15. Zo ja, beschouw je jezelf als een salafiste?
1 = ja
2 = nee
16. Beschouw je jezelf als een praktiserende moslima?
1 = ja
2 = nee
17. Bid je?
1 = ja
2 = nee
18. Hoe lang bid je al?
1 = meer dan een jaar
2 = minder dan een jaar
19. Komt het weleens voor dat je soms niet bidt? 1 =
(______) keer
2 = Nooit
20. Ga je regelmatig naar de moskee?
1 = iedere dag
2 = zo'n één keer per week
3 = meerdere keren per week
4 = zo'n één keer per maand
5 = zo'n één keer per halfjaar
6 = zo'n één keer per jaar;
7 = nooit
21. Hou je je veel bezig met je geloof?
1 = ja
2 = nee
22. Zo ja, hoe hou je je bezig met je geloof? (Kies de
drie activiteiten die het meest van toepassing zijn)
1 = nadenken
2 = extra bidden
3 = islamitische boeken lezen
4 = op internet zoeken
5 = lezingen in de moskee bijwonen
6 = naar islamitische tv-zenders kijken
7 = vaak naar de moskee gaan
8 = extra vasten
23. Hoe vaak hou je je bezig met je geloof door de
bovengenoemde activiteiten te ondernemen?
1 = iedere dag
2 = zo'n een keer per week
3 = meerdere keren per week
4 = zo'n een keer per maand
5 = zo'n een keer per halfjaar
6 = zo'n een keer per jaar
121
24. Ik beschik over voldoende kennis over de islam.
1= helemaal mee oneens
2 = mee oneens
3 = niet mee oneens / niet mee eens
4 = mee eens
5 = helemaal mee eens
25. Draag je een hoofddoek?
1 = ja
2 = nee
Zo nee, droeg je vroeger een hoofddoek?
1 = ja
2 = nee
26. Hoe belangrijk is het dragen van een hoofddoek
voor een moslima?
1 = zeer belangrijk
2 = belangrijk
3 = niet belangrijk / niet onbelangrijk
4 = onbelangrijk
5 = zeer onbelangrijk
27. Geef je mannen een hand?
1 = ja
2 = nee
28. Hoe denk jij over gemengde evenementen (bv. een
bruiloft)?
1 = zeer positief
2 = positief
3 = niet positief / niet negatief
4 = negatief
5 = zeer negatief
29. Heb je het gevoel dat je iets miste in je opvoeding?
1 = ja
2 =nee
30. Zo ja, wat miste je dan?
31. Ga jij zelf weleens naar gemengde evenementen?
1 = ja
2 = nee
32. Vind je dat je trouwen moet aangeven bij officiële
instanties?
1 = ja
2 = nee
33. Sta je positief ten aanzien van niet-geregistreerde
huwelijken.
1 = ja
2 = nee
34. Waarom?
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________________________________
____________________
122
35. Als mensen iets tegen mij of over mij zeggen of beslissingen nemen over mij, houden zij rekening met mijn mening,
gevoelens en wensen.
helemaal oneens oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
36. Ik word normaal gesproken met respect behandeld
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
37. Ik word boos als ik denk aan hoe ik word behandeld vergeleken met anderen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
38. Ik heb het minder goed in het leven dan anderen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
39. Ik krijg niet zoveel kansen als anderen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
40. Ik heb het gevoel dat ik gediscrimineerd word.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
41. Ik word wel wegens mijn geloof gediscrimineerd.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
42. Ik word wel wegens mijn etnische achtergrond gediscrimineerd.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
43. Ik word wel wegens het dragen van een hoofddoek gediscrimineerd.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
44. Ik word boos als ik denk aan hoe moslims worden behandeld vergeleken met andere groepen in Nederland.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
45. Moslims hebben het minder goed dan andere groepen in Nederland.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
123
46. Moslims krijgen niet zoveel kansen (bv. op school en op het werk) als anderen in Nederland.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
47. In Nederland worden moslims gediscrimineerd.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
48. Kun je (een paar) voorbeelden/incidenten van discriminatie uit je eigen ervaring noemen?
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
49. Veel werkgevers in Nederland zullen eerder een niet-moslim sollicitant aannemen, ook al is een moslim geschikter
voor de baan.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
50. De politie in Amsterdam behandelt moslims anders dan andere groepen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
51. Moslims krijgen van de Nederlandse regering genoeg steun in vergelijking met niet-moslims.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
52. Er wordt de moslims in Nederland teveel verweten.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
53. De wetten in Nederland zijn eerlijk voor zowel moslims als voor niet-moslims.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
54. In Nederland hebben moslims minder vrijheid om hun geloof te praktiseren dan andersgelovigen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
55. Niet-islamitische Nederlanders vinden dat hun rechten en vrijheden belangrijker zijn dan die van moslims.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
124
56. Moslims worden op een negatieve manier in de Nederlandse media beschreven.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
57. In Nederland begrijpen niet-moslims niet hoe moslims de wereld zien.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
58. Niet- islamitische Nederlanders denken dat wij moslims de Nederlandse normen en waarden (zoals de vrijheid van
meningsuiting) niet begrijpen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
59. Niet-moslim Nederlanders denken dat wij moslims niet bereid zijn de Nederlandse normen en waarden (zoals de
vrijheid van meningsuiting) te accepteren.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
60. Niet-islamitische Nederlanders denken dat moslims achterlijk zijn.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
61. Niet-moslim Nederlanders beschouwen zichzelf als beschaafder dan moslims.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
62. Niet-islamitische Nederlanders vinden dat wij moslims de Nederlandse waarden en normen moeten accepteren.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
63. De islam wordt bedreigd in Nederland.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
64. Niet-islamitische Nederlanders hebben een negatief beeld over de islam.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
65. Het debat over de islam zoals dit gevoerd wordt in de politiek heeft een negatieve invloed op het beeld van de
moslims in Nederland.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
66. Wat wil je doen om dit beeld te verbeteren?
125
1 = niets
2 = iets, namelijk ________________
3 = iets, maar ik weet niet wat precies.
67. Waarom?______________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
68. Ik voel me als moslima veilig in Amsterdam.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
69. Ik voel me wel veilig genoeg om ’s avonds laat op straat te lopen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
70. Ik voel me in de steek gelaten.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
71. Er zijn maar weinig mensen met wie ik kan praten.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
72. Hoe denk je over Nederland?
zeer positief positief niet positief / niet negatief negatief zeer negatief
73. Ik voel me meer Nederlands dan Turks, Marokkaans, enz.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
74. Het is voor mij belangrijk om Nederlander te zijn.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
75. Ik ben er trots op om Nederlander te zijn.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
76. Ik word er boos van als Moslims in Nederland niet trots zijn op Nederland.
126
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
77. Ik zou mijn (toekomstige) kinderen eerder als Nederlanders dan Marokkaans, Turks, enz. opvoeden.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
78. Moslims moeten zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
79. Als er oorlog tussen Nederland en een islamitisch land zou zijn, dan zou ik Nederland steunen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
80. Hoe belangrijk is volgens jou het Nederlandse buitenlandbeleid ten aanzien van islamitische landen voor het je
thuis voelen hier?
zeer belangrijk belangrijk niet belangrijk/niet onbelangrijk onbelangrijk zeer onbelangrijk
81. Ik ben het eens met het Nederlandse buitenlandbeleid ten aanzien van Afghanistan.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
82. Het doel van de Nederlandse missie in Afghanistan is om de Afghanen te helpen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
83. Wat zou je anders willen zien?
84. Ik ben het eens met het Nederlandse buitenlandbeleid ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse conflict.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
85.Nederlandse politici zijn objectief en neutraal ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse conflict.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
86.Wat zou je anders willen zien?
87. Ik zie mezelf over tien jaar niet meer in Nederland, maar in het buitenland wonen.
127
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
88. Wat zou je anders willen zien?
89. Ik word er boos van als ik zie hoe de Nederlandse politici het Israëlisch-Palestijnse conflict behandelen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
90. Mijn kennis van de Islam dank ik met name aan:
1 = familie
2 = boeken
3 = internet
4 = lezingen in de moskee
5 = netwerk
6 = lezingen en debatten
7 = msn/online chat
91. Kun je wat bronnen noemen (zoals boektitels en internet sites)?
________________________________________________________________________________________________
________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________)
92.Kun je maximaal vijf namen van islamitische geleerden of islamitische persoonlijkheden noemen die jou het meest
hebben beïnvloed? (meerdere namen zijn mogelijk)
1 = ______________________________
2 = ______________________________
3 = ______________________________
4 = ______________________________
5 = ______________________________
93.Het is voor mij belangrijk om moslim te zijn.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
94. Ik ben er trots op om moslim te zijn.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
128
95. Ik word er boos van als mensen niet trots zijn op hun islamitische achtergrond.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
96. De wereld zou er alleen maar mooier van worden als iedereen Moslim zou zijn.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
97. Het is jammer dat niet iedereen moslim is.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
98. Er moeten meer islamitische scholen in Nederland komen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
99. Het is jammer dat er geen actieve islamitische politieke partij in Nederland bestaat.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
100. Er moeten meer islamitische politieke partijen in Nederland komen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
101. Ik zou mijn (eventueel toekomstige) kinderen niet graag naar een school sturen waar de meeste leerlingen niet-
moslim zijn.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
102. Er moeten meer islamitische leraren in Nederland komen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
103. Veel contact met niet-moslim Nederlanders kan de identiteit van moslims bedreigen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
104. Moslims hoeven zich niet Nederlands te voelen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
105. Moslims moeten er alles aan doen om zoveel mogelijk Nederlands te worden.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
106. Moslims in Nederland moeten hun kinderen opvoeden volgens de islamitische normen en waarden.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
129
107. Moslims in Nederland moeten goed hun moedertaal spreken.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
108. Moslims in Nederland moeten er alles aan doen om de tradities van hun eigen cultuur te behouden.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
109. Moslims moeten voorzichtig omgaan met de Nederlandse waarden en normen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
110. Hoe denk je over mensen die een ander geloof aanhangen dan de islam?
zeer positief positief neutraal negatief zeer negatief
111. Moslims zijn voorbestemd om de wereld te verbeteren.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
112. De islam is beter dan andere geloven.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
113. Mensen die moslim zijn, zijn betere mensen dan mensen die een ander geloof hebben.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
114. Het is beter trots te zijn op je moslim-zijn dan op andere dingen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
115. Eigenlijk zou iedereen Moslim moeten zijn.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
116. Moslims moeten terugkeren naar de oorspronkelijke islam.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
117. Er is maar een i nterpretatie mogelijk van de koran.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
118. Religie zou geen rol moeten hebben in de politiek.
130
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
119. Ik respecteer de Nederlandse regering.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
120. Ik heb respect voor de politie in Amsterdam.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
121. De Nederlandse politici behandelen moslims met respect.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
122. De Amsterdamse politie behandelt moslims met respect.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
123. De Nederlandse regering moet door alle Nederlanders gerespecteerd worden.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
124. Moslims moeten de Nederlandse regering vertrouwen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
125. Ik word er boos van als mensen de Nederlandse regering niet respecteren.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
126. Ik word er boos van als een politieagent wordt mishandeld.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
127 Overheidsambtenaren (denk aan mensen die werken bij de gemeente en uitkeringsinstanties) behandelen
moslims met respect.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
128. In welke mate vertrouw je het stadsbestuur Amsterdam?
helemaal niet niet echt neutraal een beetje helemaal
129. Moslims in Nederland worden goed vertegenwoordigd door moslimleiders.
Helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
131
130. Politieke partijen in Nederland zijn alleen geïnteresseerd in de stemmen van moslims.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
131. Ambtenaren zijn alleen geïnteresseerd in regelen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
132. Vind je dat je contact hebt met niet-islamitische Nederlanders?
1 = ja
2 = nee
133. Hoe vaak voer je een gesprek met een niet-islamitische Nederlander?
Nooit af en toe meestal vaak altijd
134.Waar gebeurt dit?
1 = School
2 = Werk
3 = thuis
4 = buurt
5 = elders, namelijk (__________________)
6 = nergens/nooit
135.Stel je voor dat je praat over de Islam met een Nederlander die negatieve ideeën ten aanzien van de Islam heeft.
Hoe voel je dan? Ik voel me dan …
1 = zenuwachtig
2 = onzeker
3 = bedreigd
4 = ongemakkelijk
5 = raar
6 = angstig
7 = anders, namelijk (_______________________________)
136. Hoeveel niet-islamitische Nederlandse vriendinnen heb je ongeveer?
(________) vriendinnen
132
137. Zo ja, onderneem je recreatieve activiteiten (uitgaan, uit eten, naar de bioscoop gaan, sporten, naar een optreden
gaan, enz.) met deze vriendinnen?
1 = ja
2 = nee
138. Zo ja, hoe vaak?
1 = nooit
2 = af en toe
3 = meestal
4 = vaak
139. Heb je in het verleden een niet-islamitische Nederlandse vriendin gehad?
1 = ja
2 = nee
140. Ik heb niet-islamitische Nederlandse collega’s.
1 = ja
2 = nee
141. Zo ja, hoe vaak heb je contact met je niet-islamitische Nederlandse collega?
Nooit af en toe meestal vaak altijd
142. In mijn woonwijk heb ik veel contact met niet-islamitische Nederlanders.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
143. Indien van toepassing, op mijn werk heb ik veel contact met niet-islamitische Nederlanders.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
144. Indien van toepassing, op school heb ik veel contact met niet-islamitische Nederlanders.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
145. Het is belangrijk om contact met niet-islamitische Nederlanders te hebben.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
146. Contact met niet-islamitische Nederlanders is nodig.
133
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
147. Als ik tussen een Moslimvriendin en een niet-Moslim vriendin moet kiezen, dan zou ik een Moslimvriendin kiezen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
148. Hoe vaak ga je op bezoek bij een niet-islamitische Nederlander?
Nooit af en toe meestal vaak altijd
149. Hoe vaak is een niet-islamitische Nederlander op bezoek bij jou geweest?
Nooit af en toe meestal vaak altijd
150. Ik doe mijn best om zoveel mogelijk contact te hebben met niet-islamitische Nederlanders.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
151. Ik voel mij verbonden met andere Nederlanders.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
152. Ik voel me thuis in Nederland.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
153. Ik voel me betrokken bij de Nederlandse samenleving in het algemeen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
154. Hoe vaak doe je mee aan een activiteit voor je buurt of stad?
Nooit af en toe meestal vaak altijd
155. Ik beschouw mezelf als een actief betrokken burger?
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
156.Waarom?_____________________________________________________________________________________
________________________________________________________________________________________________
_____________________________________________________
157. Moslims in Nederland zijn actief betrokken bij hun samenleving.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
134
158.Waarom?_____________________________________________________________________________________
________________________________________________________________________________________________
_____________________________________________________
159. Ik doe vrijwilligerswerk voor mijn buurt
1 = ja
2 = nee, maar ik heb het wel eens gedaan
3 = nee, maar zou het wel willen doen
4 = nee, dat zou ik ook niet willen doen
160. Als ik de kans zou krijgen om naast mijn studie/werk/huishoudelijke verplichtingen vrijwilligerswerk te doen, zou
ik eerder iets voor de moslimgemeenschap (moskee, Islamitische stichting, enz.) doen dan voor de buurt of stad.
1 = voor de moslim gemeenschap
2 = voor de buurt of stad
3 = het maakt mij niet uit
4 = geen
161. Ik zit bij een club of sportvereniging.
1 = ja
2 = nee
162.Als moslim moet je eerst denken aan je eigen moslimgemeenschap en daarna aan de rest.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens 4 = mee eens helemaal eens
163. Het is belangrijker om iets te doen voor de moslimgemeenschap dan voor de buurt of stad?
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
164. Kun je een paar dingen noemen die je zou kunnen doen voor de moslimgemeenschap in je buurt?
________________________________________________________________________________________________
___________________________________________________
165. Een moslim mag geweld gebruiken tegen de mensen die de islam bedreigen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
166. Een moslim moet geweld gebruiken tegen de mensen die de islam bedreigen.
135
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
167. Ik begrijp best dat sommige moslims zich gefrustreerd voelen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
168. Ik ben het eens met moslims die de orde verstoren of willen verstoren.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
169. Ik ben het oneens met moslims die de orde verstoren of willen verstoren, maar ik begrijp hun redenen wel.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
170. Ik ben het oneens met moslims die geweld tegen andere mensen gebruiken, maar ik begrijp hun redenen wel.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
171. Ik ben het eens met moslims die geweld tegen andere mensen gebruiken.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
172. Wat vind jij van de 11 september aanslag in New York in 2001?
zeer positief positief niet positief / niet negatief negatief zeer negatief
173. Wat vind jij van de moord op Theo van Gogh in 2004?
Zeer positief positief niet positief / niet negatief negatief zeer negatief
174. Hoe denk je over mensen als Geert Wilders?
zeer positief positief niet positief / niet negatief negatief zeer negatief
175. Wat vind jij ervan dat mensen zoals Geert Wilders negatieve dingen over de Islam zeggen?
zeer positief positief niet positief / niet negatief negatief zeer negatief
176.Hoe denk je over Moslims die de islam zo belangrijk vinden dat zij daardoor niets te maken willen hebben met
niet-moslims of met moslims die anders denken?
zeer positief positief niet positief / niet negatief negatief zeer negatief
177. Ik zou zelf wel bereid zijn om de orde te verstoren (of daar aan bij te dragen) als de islam is beledigd.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
136
178. Ik zou zelf bereid zijn om geweld tegen andere mensen te gebruiken als deze mijn geloof bedreigen.
helemaal oneens mee oneens niet oneens/eens mee eens helemaal eens
179. Wat is jouw definitie van jihad?____________________________________________________
__________________________________________________________________________
180.Wanneer vind jij dat geweld tegen niet-Moslims gebruikt mag worden in Nederland?
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
181. Wanneer vind jij dat een moslim geweld mag gebruiken tegen moslim van een andere stroming in Nederland?
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
137
Bijlage 5: Narratief-biografisch interviewprotocol
Het zogenaamde narratieve interview werd door de socioloog Fritz Schütze ontwikkeld en wordt
tegenwoordig vooral in verband met biografisch onderzoek ingezet. De grondgedachte van het narratieve
interview was een methode te ontwikkelen welke vooral de narratieve competentie van de
interviewpartners aanspreekt en welke de interviewpartners de mogelijkheid en de ruimte biedt om vanuit
hun perspectief verhalen te vertellen over hun belevenissen, hun ervaringen, over dat wat in hun leven
belangrijk was (respectievelijk is), wat hen raakte, wat hen bezig houdt. Daarbij gaat Schütze ervan uit, dat
in het geval van een spontaan verhaal zogenaamde 'Zugzwänge' (constraints) van het vertellen werkzaam
zijn (dwang tot het sluiten van een gestalt, tot het verdichten en tot het detailleren). Vooral door deze
“Zugzwänge” raken mensen verstrikt in hun verhaal en verliezen daarbij de controle over hun verhaal. De
verteller wordt meegesleept door zijn eigen verhaal en produceert op die manier meer en andere
‘informatie’ over zich zelf dan hij of zij van plan was. De narratieve kennis van het eigen leven zal in de
narratieve interviews naar voren komen en dat kan volgens de vertegenwoordigers van het narratieve
interview niet in het gewone vraag-antwoord-interview, hoe open de vragen ook gesteld worden.
Ideaaltypisch bestaat een narratief interview uit 6 fasen.
Fase 1 Voorbereiding
Fase 1 bestaat uit de voorbereiding en de contactopname met een respondent. De interviewer legt uit wie
hij of zij is, wat hij/ zij wil en heel belangrijk, de garantie van anonimiteit, vormgeving aan de
interviewsituatie en de noodzakelijkheid van een opname van het interview met een voice-recorder.
Ik ben … en ik werk als adviseur voor Vizea. Ik ga je vandaag interviewen voor een onderzoek naar zingeving
onder moslima’s in Amsterdam. Vizea doet dit onderzoek in opdracht van de gemeente Amsterdam (IHH=
Informatie Huishouding) in het kader van radicalisering en wordt geschreven door … (in opdracht van Vizea).
Het interview is volledig anoniem. Dat betekent dat je naam niet genoemd wordt, maar ook alle
(plaats)namen geanonimiseerd worden zodat niet te achterhalen is wie je bent. Ik neem het interview op
met een voice-recorder. Dit doe ik omdat het interviewmodel dat ik hanteer (narratief biografisch) er vanuit
gaat dat dit interview volledig moet worden uitgeschreven omdat zo de informatie uit jouw verhaal tot zijn
recht komt.
Fase 2 Genererende narratieve vraag
Fase 2 begint met een ‘genererende narratieve vraag’, die verwijst naar het onderwerp van de studie en die
bedoeld is om het hoofdnarratief van de interviewpartner te stimuleren (eventueel uitleg van de eigen rol
als interviewer.)
Dit interview is bedoeld voor een onderzoek naar (eventuele) radicaliseringprocessen onder moslima’s in
Amsterdam. De gemeente wil graag in kaart brengen wat moslima’s tegenkomen in hun zingevingzoektocht,
wat hen positief of negatief beïnvloed en hoe zij eventueel kunnen ondersteunen.
Ik ben geïnteresseerd in jouw levensverhaal en specifiek naar jouw zoektocht naar zingeving. Waar is deze
begonnen en hoe ziet die eruit? Wat zijn belangrijke momenten geweest in je zoektocht? Je mag bij het
begin beginnen, bijvoorbeeld hoe je thuis bent opgevoed of welke rol religie en zingeving thuis speelden.
138
Het is de bedoeling dat jij je verhaal verteld en dat ik vooral naar je luister. Ik zal je daar zo min mogelijk in
onderbreken. Het kan zijn dat ik je gaandeweg af en toe vraag nog wat meer te vertellen over iets dat je
aansnijdt.
Fase 3 Hoofdnarratief
Fase 3 bestaat uit het hoofdnarratief. De taak van de interviewer is, om het verhaal van de interviewpartner
niet te storen, maar zo goed mogelijk te ondersteunen (vooral door paralinguïstische uitingen en door zo
min mogelijk zelf praten of vragen stellen) tot het verhaal door de interviewpartner afgesloten wordt
bijvoorbeeld door uitingen zoals ‘ik denk dat was het’, ‘wat ik daarover vertellen kan’, of ‘verder heb ik
eigenlijk niets meer te vertellen.’..., overgang naar fase 4.
Fase 4 Vragen binnen het referentiekader
Fase 4 bestaat uit vragen door de interviewer welke nog binnen het referentiekader van de
interviewpartner vallen (b.v. zou u daarover nog iets kunnen vertellen, voor mij is het niet helemaal
duidelijk.. .), waardoor vaak ook nog een keer verhalen aangemoedigd worden.
Fase 5 Vragen buiten het referentiekader
Fase 5 bestaat uit vragen door de interviewer welke buiten het referentiekader van de interviewpartner
vallen (vragen, die je b.v. op grond van de bestudeerde literatuur zou willen stellen...)
Sociaal psychologische invalshoek
* Is er sprake van woede en onzekerheid (groepsdeprivatie)?
* Is er sprake van onzekerheid in identiteit (ontwikkeling)?
* Is er sprake van isolement?
* Is er sprake van emotioneel kwetsbaarheid bij kandidaat?
* Is er sprake van gevoel van achterstelling bij kandidaat?
* Is er sprake van zingevingproces bij kandidaat en kan deze hierover vertellen?
* Zo ja, is hier sprake van een interessante zoektocht? (doelstellingen onderzoek)
* Is er sprake van ontvankelijkheid voor ‘hulp’ bij kandidaat?
* Is er sprake van blootstelling aan informatie en hoe vormt of uit dit zich?
Ervaren & waargenomen politieke en sociale onrechtvaardigheid
* Is er sprake van gevoel van achterstelling door kandidaat?
* Is er sprake van een slachtoffer- of vechterrol bij kandidaat?
* Is er sprake van makkelijke beïnvloeding van kandidaat?
Isolement (sociaal)
* Is er sprake van gevoel van burgerschap bij kandidaat?
* Is er sprake van contact met niet- moslims bij kandidaat?
* Is er sprake van gevoel van superieur te zijn aan niet- moslims?
* Is er sprake van sociale betrokkenheid (Nederland) bij kandidaat?
139
Isolement (ideologisch)
* Ziet kandidaat niet- moslims als ‘’vijand’’?
* Wordt er door kandidaat contact met niet- moslims opzettelijk vermeden?
Radicaal Gewelddadig Burgerschap (versus Democratisch burgerschap)
1. Is er sprake van gevoel van vertrouwensbreuk bij kandidaat?
2. Is er sprake van gevoel van onzekerheid en/of onrechtvaardigheidsgevoel bij kandidaat?
Legitimeren van geweld/Niet-erkenning van het statelijk geweldsmonopolie
1 Is er sprake van (positieve) legitimatie en begrip voor geweld door kandidaat?
2 Is er sprake van goedkeuring van geweld door moslims tegen moslims
3 Is er sprake van verkettering van moslims?
4 Is er sprake van een overtuiging ‘’onze versie is de enige juiste islam’’ bij kandidaat?
5 Is er sprake van dehumanisering van mensen door kandidaat?
Fase 6 afsluiting van het interview
Fase 6 bestaat uit een laatste vraag zoals ‘wilt u nog iets kwijt?’ misschien heeft de interviewpartner ook
nog vragen aan de interviewer, misschien nog een keer vertellen, wat je met het interview gaat doen en het
bedanken voor de medewerking.
Transcriptie protocol
Het narratieve interview wordt op tape opgenomen en volgens onderstaande regels letterlijk uitgeschreven.
Daarbij zal de anonimiteit van de interviewpartner gewaarborgd worden door het anonimiseren van alle
namen ( personen, instituten, steden etc.), die in het interview naar voren komen. Voor ieder interview
wordt ook een interviewprotocol vervaardigd. De transcriptie van het interview en het interviewprotocol
dienen als materiaal voor de analyse en interpretatie van het interview.
* Tussen de verschillende gesprekspartners: een witte lijn
* Nummers: (1. I: ‘tekst’)
* Pauze of stilte: (…)
* Wanneer iemand niet zijn zin af maakt/ af kan maken: … (zonder haakjes)
* Interviewer (I)
* Respondent (R), respondent 2 (R2)
* Onduidelijk zin, onmogelijk om te vertalen: (xxx)
* Woorden die met een harde toon worden gesproken: vet gedrukt weergeven
* Alle uitingen zoals lachen en huilen tussen haakjes: (‘tekst’)
* Elke zin moet beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt
* De naam van de respondent (of andere respondenten) mag niet voorkomen in de tekst, wanneer
deze wel wordt genoemd plaats [naam respondent.]
(Bannister e.a., 1997, P. 58-69)
140
Bijlage 6 Narratief biografisch interview respondent 1
Interview respondent 1
In dit interview verteld een 21 jarige Amsterdamse over haar familiesamenstelling, hoe zij is opgevoed en wat haar
ambities zijn. Zij verteld daarnaast over haar religieuze zoektocht en de verandering die zij heeft doorgemaakt. Zij is
rond haar zestiende geïnteresseerd geraakt in het strikter praktiseren van de islam, aangemoedigd door haar broer.
Haar broer is enkele jaren geleden, samen met de andere inwonende leden van het gezin, als terreurverdachte
opgepakt door de AIVD. Hij is uitgezet naar zijn land van herkomst. De respondente heeft zelf drie maanden als
terreurverdachte in hechtenis gezeten in een Nederlandse gevangenis, samen met de andere leden van het gezin.
1. I: Oké…uhm kun je iets vertellen over jezelf?
2. R: Ok..uhm..ik ben (naam verwijderd), ik ben 21 jaar, opgegroeid in Amsterdam. Uh ik ben geboren in (naam
land verwijderd). Ik was twee jaar oud toen ik hier ben gekomen met mijn ouders en mijn uh. Zes zussen. Nee
mijn 6 broertjes en zussen. Uh zijn in totaal acht met inclusief mijn ouders. Uh ik heb vier zussen en een
broertje en een broer.
3. I: Zo….(lacht)
4. R: (lacht)…Uhm ja ik ben…woon al heel lang in Amsterdam en ik ben hier ook opgevoed. Ah ik ga naar school.
Ik zit op de (naam verwijderd) HBO. Uh opleiding (naam verwijderd)
5. I: Hmm….
6. R: Tweede jaar. Uhm, ja ik ben zelf ook met de islam bezig. Ik ben.. praktiseer. uhm, ik ga niet zo vaak naar de
moskee, maar echt puur als ik ga dan is het echt meer voor een reden natuurlijk. Voor een lezing of misschien
wel Arabische les bij te wonen, dat soort dingen.
7. I:Hmm..
8. R: Soms neem ik ook mijn zus mee, moeder. Uhm, ja mijn ouders zijn ook islamitisch. De hele familie. Ah, zelf
ben ik ook, ja islamitisch opgevoed. Niet echt dat mijn ouders mij, zeg maar, gingen dwingen om een
hoofddoek te dragen of wat dan ook. Daar heb ik gewoon bewust voor gekozen.
9. I: Uhum.
10. R: Ook om….,zeg maar, de richting te volgen die ik wil. Natuurlijk verschillende soorten stromen in de islam.
Ah, hmm ja in principe ben ik daar gewoon vrij in om te kiezen wat ik wil om te doen. Ja, dat was het
natuurlijk, binnen de grenzen van de islam zijn ben ik vrij om te doen wat ik wil en daar heb ik dus geen
problemen mee. Hmm, ik heb een zus die in (naam stad verwijderd) woont en uhm ik woon nu met mijn
broertje en mijn ouders. Ik heb een broer in (naam land verwijderd) en een zus in (naam land verwijderd), en
andere zus die woont ook in de buurt. Die is van plan binnenkort te gaan verhuizen. (Lacht)
11. R: Uhm, ja ik heb een hechte band met mijn familie leden. Ook al woont mijn zus in (naam land verwijderd), ik
probeer natuurlijk altijd contact, ja contacteren via msn, ja of skype.
12. R: Dat soort middelen.
13. I: Ja.
14. R: Uhm, mijn zus in (naam stad verwijderd) die zie ik niet zo vaak.
15. R: Die is wel een beetje, ja hoe moet ik dat zeggen. Ja, die droeg een burka.
16. I: Hmm.
17. R: Sinds kort niet meer, omdat, het is natuurlijk ook moeilijk nu.
18. I: Ja.
19. R: Want ze hebben een nieuwe wet en ze willen dat allemaal afschaffen. Dus voor haar eigen veiligheid heeft
zij en haar man besloten om het gewoon, om daar afstand van te nemen even.
20. I: Hmm.
21. R: Uhm, Ja ik ga wel, ja ik bezoek haar wel vaak en vaak hebben we het ook over islam en gewoon over
dagelijkse dingen ,school, werk,..uiterlijk (lacht)
22. I: Uhum.(lacht)
141
23. R: Dat soort dingen, gewoon wat zussen doen. (lacht)
24. I: (lacht)
25. R: Uhm, Ja dat is een beetje hoe ik leef.
26. R: Uhm, in mijn vrije tijd, hmm ja heb ik het liefst dat ik gewoon thuis zit eigenlijk, achter computer of lekker
met een boekje en een kopje thee.
27. R: Uhm, ook vaak zit ik gewoon, ben ik bezig met islamitische boeken en uh school.
28. R: Ja, zelfs in mijn vrije tijd..(lacht).
29. I: (lacht).
30. Uhm, ja om toch ver te komen moet je dat soms wel doen.
31. I: Ja.
32. R: uhm, Ja ik ik hou van, ja omgaan met vrienden. Met vriendinnen na schooltijd, voor schooltijd. Met familie.
33. R: Uhm, zelf heb ik niet echt vriendinnen die zich echt vasthouden aan de islam. Ja ik heb er ook niet zoveel.
34. R: Ja ik heb wel vrienden die, ik ben wel een beetje kieskeurig ermee.
35. I: Uhm.
36. R: Ik wil ook gewoon weten met wie ik om ga en dat het wel een goede persoon is die ja een goede band met
mij kan scheppen zeg maar, geschikt is, samenleving, uhm (…)
37. R: (stilte)….Uhm, ja dat is het eigenlijk zo een beetje (lacht).
38. R: Uhm, (lacht). Ja we hebben het ook vaak over school en ik ben zelf heel veel vrijwillig bezig voor een
organisatie: (naam verwijderd).
39. I: Oke.
40. R: Uhm, dat is zeg maar het helpen van jongeren om een bedrijf te starten.
41. I: Leuk.
42. R: Uh, ja ik was dus pas, volgens mij twee maanden geleden was ik in (naam stad verwijderd).
43. I: Ja.
44. R: En ja de bedoeling was, ik was dus als (titel verwijderd) gekozen om alle studenten/ondernemingen te
helpen om ja een goede bedrijf te starten.
45. R: Waarom ik gekozen ben is omdat ik het jaar daarvoor zeg maar de directeur was van een studentenbedrijf.
46. I: Uhum.
47. R: Met 30 man.
48. I: Zo..(lacht).
49. R: (lacht).
50. R: Ja was heel leuk om te doen en we hadden ook een goede, ja een forse winst van (bedrag verwijderd)
euro.
51. I: Zo..(lacht).
52. R: Ja, (lacht).Uhm, ja iedereen was eigenlijk, wij mochten het , iets zelf gaan kiezen. Uhm, het was een soort
van (idee verwijderd) ja die je overal mee kan nemen. Eigenlijk heel geschikt voor reizen of voor ja, voor
zakenlieden dat soort dingen.
53. I: Ja.
54. R: Ja dat is wat we hebben verkocht, vanuit (xxx). Ja dat was heel interessant voor mensen. We waren ook
heel blij om het te kunnen presenteren en ja het was heel leuk en uhm. Dus daarom mocht ik dit jaar
meedoen aan (titel evenement verwijderd) en daar heb je zeg maar allemaal leerlingen met stands en dan
mocht jij langs gaan om te kijken wie de prijs heeft gewonnen.
55. R: Dus je moet ze allemaal eigenlijk beoordelen.
56. R: Uhm, (lacht), ja.
57. I: (lacht).
58. R: Soms word ik ook wel geroepen om, ja, events bij te wonen, zeg maar om flyers uit te delen op scholen.
59. I: Hm.
60. R: Dat hoort er allemaal bij. (kucht).
61. R: Waarom ik het doe is, omdat, het is sowieso goed voor je eigen netwerk. Uhm, en het is wel leuk om te
doen. Je leert er ook veel van en het is ja een leuke ervaring.
142
62. R: Slokje water. (lacht).
63. I: Tuurlijk, (lacht).
64. I: (…), als je meer water wil moet je het zeggen he.
65. R: Oke, ja dat is eigenlijk ook wat ik doe buiten school. Het is, gaat wel via school, maar het is wel vrijwillig
natuurlijk.
66. R: En, uhm..(…), (lacht), ik ga nu wat minder over school praten, (lacht).
67. R: Uhm, (…). Uhm.
68. I: Denk maar even na.
69. R: (lacht), oke. (…)
70. R: (…) Ja het is eigenlijk in ons familie, er is wel soort verschillende soorten uhm levensstijlen, moet ik zeggen.
71. I: Ja.
72. R: Maar, ik heb…we zijn natuurlijk allemaal wel moslim, maar bijvoorbeeld als je mij vergelijkt met mijn zus
die in (land verwijderd) woont zou je niet kunnen zeggen dat wij zussen zijn.
73. I: Nee, (lacht).
74. R: Nee (lacht), want uhm, ja zij is niet echt met islam…, ze is wel moslim, maar ze is er niet echt mee bezig.
75. I: Hm.
76. R: Laat ik het maar zo zeggen. Het is meer…, hmm ze draagt geen hoofddoek. Uhm beetje losser dan mij. Uhm
bijvoorbeeld, als het gaat om hand geven, ik heb altijd zoiets van liever niet, eigenlijk helemaal niet (lacht).
77. R: Maar uhm me zussen, ja daar zijn ze wel een beetje vrij in zeg maar.
78. R: Ja zoals ik zal zei, me ouders hebben ons niet echt opgevoed van uhm dat moet je doen of nee dat mag je
niet doen. Het is wel, ze laten ons wel zien van dat is wel goed en dat is niet goed, maar niet dat we worden
gedwongen om iets te kiezen. Daar zijn er eigenlijk heel vrij in.
79. R: Uhm, ik heb er niet echt problemen mee over hoe mij ouders me hebben opgevoed ofzo.
80. R: Ik ben… Tuurlijk, uhm blij hoe ik zeg maar hoe ik nu ben dus uhm (lacht).
81. I: Uhm.
82. R: Uhm. (…). Ja ik ga wel eens naar haar toe en ja ik probeer haar niet te veranderen want volgens mij, want
…, ik weet niet of dat mijn argumenten haar zullen overtuigen.
83. I: Uhm.
84. R: Dus ik laat haar natuurlijk wel vrij gewoon hoe ze is en ja soms heb ik wel gewoon gesprekken met haar
over hoofddoek en dat wanneer ze dat eigenlijk wil gaan dragen want ja mijn perspectief is dat wel belangrijk.
85. R: Om je te bedekken als moslima.
86. I: Uhm.
87. R: Uhm, ja voor haar is het natuurlijk wel wat moeilijker want omdat ze in (land verwijderd) een ook een wet
hebben dat je daar niet mag werken met een hoofddoek op.
88. I: Ja.
89. R: Want het is daar gewoon verboden.
90. I: Ja.
R: En ja mijn anders zussen die …Ja ik heb wel een zus met een hoofddoek en andere zus die is wat meer bedekt
zeg maar.
* I: Ja.
* R: En ja zo kan je dus al die levensstijlen zeg maar.
* R: Verschillen zien tussen ons.
* R: Uhm, maar we kunnen natuurlijk allemaal goed overweg met elkaar (lacht).
* I: (lacht).
* R: Uhm, ja en ik uhm…Mijn zussen hebben ook niet echt uhm zeg maar, zijn ook niet zo echt serieus met
school net als mij.
* I: Uhm.
* R: Uhm, ja ze zijn eigenlijk allemaal gestopt met school.
143
* R: Dat was al eigenlijk een beslissing die ze al jaren geleden hadden gemaakt, maar ja ik ben daar heel anders
in.
* R: Ik vind gewoon school heel er g belangrijk.
* R: Dat is eigenlijk het enige waardoor je het zo ver kan schoppen vind ik.
* I: Uhm.
* R: En ja ik hou van lezen.
* R: Ik hou van school.
* R: Ik hou van studeren.
* R: Ik hou van nieuwe dingen leren.
* R: En ja zelfontwikkeling zeg maar. Het hoort er natuurlijk allemaal bij.
* I: Ja.
* R: Me broertje gaat ook nog naar school.
* R: Die doet (naam opleiding verwijderd).
* I: Oke.
* R: Echt bezig met computers en software en dat soort dingen.
* R: Zelf heeft hij ook een …Hij werkt bij een (naam verwijderd) bedrijf. Daar is hij een soort van (naam functie
verwijderd).
* I: Uhm.
* Ik weet niet hoe het heet (lacht).
* R: De bedoeling is dat hij dan wordt gebeld als er een klant problemen heeft met zijn (naam verwijderd) is
stuk of de (naam verwijderd) gaat niet meer aan of er is iets met (naam verwijderd) dat soort dingen.
* R: Dan gaat hij dus langs de klant en uhm dan maakt ie het.
* R: En uhm dat is dus…dat is eigenlijk ook zijn hobby. Dat vindt hij gewoon leuk.
* I: Ja.
* R: Uhm, ja ik werk er ook er naast.
* R: Ik werk bij een bedrijf (plaatsnaam verwijderd). Het heet (naam organisatie verwijderd)
* R: Het gaat eigenlijk om (naam diensten verwijderd)
* I: Ja.
* R: Uhm, de bedoeling is dus dat wij uhm het relatie…klantenbestand bijhouden. Up to date houden door
middel van CRM software net zoals (naam verwijderd) en dat soort dingen.
* R: Uhm wij proberen dus contact met de klant te zoeken om te kijken of zij nog uhm ja nog alles up to date
hebben.
* R: (Diensten verwijderd). Dus wat ik eigenlijk doe als bijbaan.
* R: Want ik heb hiervoor (naam opleiding verwijderd). Ik ging verder…ik ging daar niet verder mee, omdat ik
het internationale uhm…Ja ik wilde iets internationaals gaan doen.
* R: Ja het is heel leuk (lacht).
* R: Het is vooral echt een hele… het is wel op dezelfde school zeg maar.
* R: Je hebt wel een...op dezelfde school heb je ook wel een Nederlandse opleidingen.
* I: Ja.
* R: En…, maar in jouw klas zitten er bijvoorbeeld uhm ja Chinese mensen vanuit andere landen die ook uhm
helemaal geen Nederlands kunnen.
* I: O echt?
144
* R: Ja echt.
* R: Ja puur…ja een Engelse sfeer.
* I: Ja.
* R: Ja het is heel leuk dat…dat is eigenlijk waarom ik het juist zo leuk vind, omdat je nieuwe culturen leert
kennen, nieuwe mensen leert kennen en uhm ze hebben ook een heel ander leermethode gehad dan wat wij
nu hebben.
* I: Ja.
* R: Uhm ja met hun moet je dus ook samen kunnen werken.
* R: Projecten uhm projecten samen doen en uhm vaak moet je ze wat dingen uitleggen want heel veel dingen
begrijpen ze zelf ook niet, maar dat is begrijpelijk omdat hier ook helemaal geen…ja het is allemaal nieuw
voor ze (lacht).
* R: Uhm ja dus dat is eigenlijk het leuke eraan.
* R: Ik ben ook van plan om na me studie uhm iets…ik weet niet zeker of ik wel doorga met me Master, maar ik
weet wel dat ik iets op internationaal gebied wil doen.
* I: Oke.
* R: Misschien ergens in (plaatsnaam verwijderd) en (lacht).
* I: Toe maar.
* R: Ja iets beginnen ofzo, weet ik niet (lacht).
* I: Ja (lacht).
* R: Ja ik moet natuurlijk klein beginnen, maar ja het is gewoon heel leuk.
* R: Uhm (…) Ja dat was een beetje over school.
* I: Hmm.
* R: Ik heb paar dingen over mijn eigen leven verteld, over mijn ouders en familie (lacht).
* R: Uhm (…)
* R: Even nadenken hoor (lacht).
* R: Tuurlijk, take your time.
* R: (…) Ja het is…Ja ik praktiseer zeg maar.
* I: Hmm.
* R: Uhm heel veel mensen denken dan dat het moeilijk is om zeg maar school en werk te gaan combineren
met je moslimse leven ofzo.
* R: Uhm, omdat ik zeg maar ook heel bedekt draag, zeg maar het hoofddoek en dat ik soms…Ja dat ik mannen
geen hand wil geven.
* I: Ja.
* R: Ik heb daar eigenlijk nooit problemen mee gehad.
* R: Ik hoor soms verhalen van andere moslima’s dat ze daardoor bijvoorbeeld niet naar school kunnen gaan of
niet kunnen werken of wat dan ook.
* R: Uhm ja dit is zeg maar de richtlijnen waar ik zeg maar naar streef.
* R: Dit is hoe ik leef, dit is mijn levensstijl en uhm als ik daar problemen mee krijg dan…Geloof is natuurlijk
nummer één voor mij en als ik…Als er belemmering is daardoor…Als ik bijvoorbeeld daardoor niet naar school
kan gaan ofzo dan hoeft het voor mij dan ook niet meer en uhm of daardoor niet kan werken ja dan heb ik
zoiets van nou dan hoeft het toch ook niet want als je…als iemand je niet kan accepteren hoe je bent dan is
het voor mij ook niet echt nodig om voor diegene te gaan werken of met diegene gaan werken.
* I: Ja.
145
* R: Heel veel meisjes hebben daar ook problemen mee met wie ik omga.
* I: Ja?
* R: Ja dan leg ik altijd uit van ja als het echt zo moeilijk is dan weet je…Ze moeten je eenmaal kunnen
accepteren hoe je bent.
* I: Ja.
* R: Ik begrijp wel dat als het gaat om hand geven.
* R: Eerste indruk is altijd meer van niet echt beleefd of wat dan ook.
* R: Maar als je dan uitlegt van waarom je het niet doet dan heeft diegene wat meer respect voor of diegene
begrijpt het dan ook.
* I: Ja.
* R: Ze hadden misschien iets anders erover kunnen denken.
* I: Ja.
* R: Uhm, ja ik heb daar dus nooit problemen mee gehad dat ik bijvoorbeeld niet werd aangenomen werd
vanwege mijn hoofddoek of dat ik geen hand geef.
* R: Nee daar heb ik nooit problemen mee gehad en gelukkig niet.
* I: Nee.
* R: Als ik er problemen mee zou krijgen zou ik ook gaan denken van: wil ik dit wel allemaal gaan doen.
* R: Zou ik ook niet echt prettig bij gaan voelen om elke dag naar mijn werk te gaan met een gevoel: O ze willen
toch geen moslima’s hier op de werkvloer.
* I: Nee.
* R: Dan hoeft het voor mij dan ook niet.
* I: Nee.
* R: Uhm, ja ik heb dus nooit problemen gehad met mijn geloof als ik moet combineren met werk of school.
* I: Nee.
* R:En uhm, ja ik leef gewoon op de manier hoe binnen de islamitische grenzen en uhm ik heb wel mannelijke
klasgenoten.
* I: Uhm.
* R: En daar ga ik ook gewoon goed mee om.
* R: We werken samen en ik vind het dan niet erg om dan nummers uit te wisselen ofzo als het voor school is of
dat soort dingen.
* I: Ja.
* R: Daar heb ik helemaal geen problemen mee uhm.
* R: Ik probeer wel wat minder met jongens om te gaan want dan ja…liever dat ik eigenlijk meer meisjes in mijn
team heb dan jongens, maar net zoals ik zei ik heb eigenlijk…ik heb niet echt problemen mee dat ze in mijn
team zitten of niet (lacht)dat ze niet samen kunnen…dat we niet kunnen communiceren puur omdat ik een
hoofddoek draag of wat dan ook.
* I: Ja.
* R: Ja daar heb ik nooit problemen mee gehad en ik verwacht dan ook niet dat zij daar problemen mee zullen
hebben.
* R: En ja ik heb eigenlijk internationale studenten in mijn klas dus het is…voor hun is het ook een…Heel anders.
* R: Uhm voor hun is het ook helemaal geen probleem om iemand…Ja zoals mij (lacht) te hebben of wat dan
ook.
* I: (lacht).
146
* R: Soms krijg ik wel eens vragen van: o hoe draag je je thuis, hoe kleedt je je thuis bedoel ik en wanneer ga je
dat af doen of draag je dat altijd.
* I: Ja (lacht).
* R: Zeg ik altijd van thuis is het geen probleem, het is puur voor…ja dat…ik bedek me gewoon puur zodat
mannen niet zien hoe ik er echt…hoe ik er echt uitzie zeg maar.
* I: Hmm.
* R: Mijn haar niet kunnen zien of ander lichaamsdelen die gewoon bedekt horen te zijn.
* I: Ja.
* R: Uhm, Ja soms vinden ze het leuk om te horen en dan…Ja ze vinden het gewoon heel interessant, ze hebben
nooit zoiets gehad van: Zo raar ofzo (lacht).
* I: Nee?
* R: Ik ben wel de enige in de klas met een hoofddoek.
* I: Ja.
* R: Ja het is wel…Ja anders.
* R: Je hebt …We zijn ook niet met zoveel meisjes, drie ofzo.
* R: En ik voel me wel uniek (lacht).
* I: (lacht).
* R: Dus dat is wel het leuke d’r aan (lacht).
* I: (lacht).
* R: Ja ik heb ook een goede band met docenten.
* I: Hmm.
* R: Uhm, ja omdat ik ook (titel functie verwijderd) was.
* R: Vorige jaar heb ik ook met docenten moeten overleggen.
* I: Ja.
* R: Over uhm de proces van ons bedrijf, wat we nog moeten gaan doen en hoe het zit met de deadlines en dat
soort dingen.
* I: Ja.
* R: Ja zij hebben ook zo iets van…Ja ik weet niet hoe ze over mij denken maar ik weet wel dat het een positief
beeld over heb (lacht).
* I: Ja (lacht).
* R: Hoop ik (lacht).
* R: Want ik heb wel mijn best ervoor gedaan (lacht).
* I: (lacht).
* R: Uhm ja hou…school is mijn tweede…mijn tweede thuis zeg maar.
* I:Ja.
* R: Ik voel me daar heel…Ja ik voel me daar…Ja ik lekker in me vel en ik ga gewoon goed met iedereen om ,
nooit problemen mee gehad ofzo.
* R: Ja(…) en ja ik woon hier altijd in Amsterdam…Ja ik heb overal in Amsterdam gewoond.
* I: Ja.
* R: Ik begon met praktiseren toen ik 16 was volgens mij?
* I: Oké.
* R: Uit mijn hoofd.
147
* R: Ik was moslim daarvoor natuurlijk, uhm het begon eigenlijk bij mijn broer en mijn zus.
* R: Die waren echt van: Vind je niet dat het tijd is om een hoofddoek te dragen, vind je niet dat het tijd is om
meer te verdiepen in je geloof en daardoor ben ik me dus meer gaan verdiepen met uhm…Ja zij hebben me
daar naartoe geleid zeg maar.
* I: Ja.
* R: En me twee andere zussen die woonden niet met ons dus vandaar dat zij echt een beetje op de
achtergrond waren.
* I: Ja.
* R: Uhm.
* I: Waar wonen zij dan?
* R: Uhm, eentje was…Ze waren allebei getrouwd.
* I: Uhm.
* R: Eentje die is dus pas …Ja die is een jaar geleden gescheiden, die zus die dus in (naam land verwijderd)
woont.
* I: Hmm.
* R: Ja die woont ja in (stadsdeel verwijderd), dus niet zo ver van ons.
* I: Oke.
* R: Wij woonden toen in (stadsdeel verwijderd).
* I: Ja.
* R: Uhm ja dus uhm…Ja mijn zussen die waren niet…Die zijn uhm zeg maar aan het praktiseren en in het begin
hadden wij daar wel moeite mee want zij uhm we hadden heel veel meningsverschillen…Ja soms ontstaan
daar wel eens ruzie over.
* I: Ja?
* R: Ja soms ontstaan er heel veel ruzies daardoor of ontstonden er heel veel ruzies daardoor.
* I: Ja.
* R: Maar dat het echt uitliep tot geweld of dat soort dingen of we hadden wel soms dat bijvoorbeeld me broer
en zus weken dan echt weken niet met elkaar gingen praten.
* I: Hmm.
* R: Dat zij dan echt heel…het heel anders nam en heel anders alles opvatte terwijl hij het echt heel serieus ging
opvatten.
* I: Ja.
* R: Hij was echt heel...Hij ging altijd naar de moskee.
* R: Hij ging altijd zeg maar…Ja met zijn broeders om (lacht).
* I: Ja. (lacht).
* R: Uhm en hij had er wel moeite mee dat zijn zus dan niet… geen hoofddoek draagt.
* I: Ja.
* R: Ook met mij, ik droeg het eerst ook niet maar hij ging me…Ja hij.. Ja, hij adviseerde mij zeg maar.
* I: Hmm.
* R: En hij zei het is beter voor je en je…ja je begint nu volwassen te worden en ja het is gewoon iets wat we
moeten doen als moslim.
* I: Hmm.
* R: Uhm ja ik accepteerde niemand snel maar mijn zussen die waren heel anders, ook omdat hun mannen ook
niet zo waren…niet echt verdiept in ons geloof.
148
* I: Ja.
* R: Uhm ja er zijn echt heel veel verschillen en soorten levensstijlen in ons familie (lacht).
* R: Ja maar mijn zus is wel pas gescheiden met haar man, van haar man.
* I: Hmm.
* R: Uhm ja hij woont nu nog steeds in (stadsdeel verwijderd) maar zij is verhuisd naar (naam land verwijderd).
* I: Ja.
* R: En alsnog zou mijn zus niet zo snel een hoofddoek dragen, dat zie ik niet zo snel bij mijn zus gebeuren.
* R: Nee zij is echt meer iemand ja ze houdt van vrijheid, uitgaan uhm ja heel vrij (lacht).
* I: Ja.
* R: En ja zo zit ons familie in elkaar.
* I: Ja.
* I: (…) Nog een slokje water? (lacht).
* R: Ja.
* I: Zal ik nieuwe voor je halen?
* I: O ja graag.
* R: Ja ik ga ook vaak naar me zus toe in (naam land verwijderd).
* I: Ja.
* R: En dan hebben we altijd een leuke meisjesdag ofzo, shoppen (lacht).
* I: Leuk (lacht).
* R: Enne ja zij is altijd heel anders dan mij, dat zie je ook als wij samen ergens zitten of buiten lopen en dan
komen we haar vriendinnen tegen ofzo zullen ze niet echt denken dat ik haar zusje ben en vaak schatte ze mij
ouder (lacht).
* I: Ja.
* R: Uhm ja omdat ik een hoofddoek draag waarschijnlijk, ik weet niet echt waarom maar (lacht), en ja met mijn
anders zus daar heb ik ook wel… Daar ga ik ook vaak naar toe.
* I: Hmm.
* R: Ik ben eigenlijk de enige jongste zus die nog niet getrouwd is.
* I: Ja?
* R: En me ander zus die was wel eerder getrouwd maar die is pas geleden gaan scheiden en zij heeft nu ook
niet echt van, nou omdat ik nu alleen woon, dat ik terug ga naar mijn ouders, maar zij wil echt op haar zelf
gaan wonen.
* I: Ja.
* R: Ik begrijp het natuurlijk ook, omdat ze dat nu al gewend is.
* R: Ja enne ja mijn anders zussen die zijn ook ja anders.
* R: Ik heb bijvoorbeeld een andere zus die getrouwd is met een (nationaliteit verwijderd).
* I: Hmm.
* R: En me andere zus…die oudste zus, zij heeft een dochter van bijna 2 jaar.
* I: Hmm.
* R: En die is getrouwd met een (nationaliteit verwijderd) man.
* R: Die leeft heel ook heel verschillend.
* I: Hmm.
149
* R: Uhm bijvoorbeeld me andere zus die in (plaatsnaam verwijderd) woont, die dus getrouwd is met een
(nationaliteit verwijderd), zij zit bijvoorbeeld elke dag in islamitische boeken.
* R: Dingen te kijken en vertalen, dat soort dingen.
* I: Ja.
* R: Me ander zus die is echt meer met familie bezig, feesten en buiten gaan, shoppen dat soort dingen.
* R: Ja zo zijn we echt heel verschillend, maar ze zijn natuurlijk allemaal wel moslim.
* I: Ja.
* R: Ben ik wel blij om (lacht).
* I: Ja (lacht).
* R: Ja me ouders die…me moeder bijvoorbeeld, zij zit gewoon thuis, huisvrouw.
* R: Kijkt gewoon t.v. dagelijks en uhm soms leest ze ook wat of gaat langs haar vriendinnen.
* I: Uhm.
* R: Mijn vader die werkt bij een (soort organisatie verwijderd).
* I: Hmm.
* R: Hij is dus…zeg maar een soort leren (functie verwijderd), dat is wat hij doet en ja dat heeft hij in (naam land
verwijderd) geleerd.
* I: Oke.
* R: Ja zo is ons leven in elkaar (lacht).
* I: Hmm (lacht).
* R: In (naam land verwijderd) heb ik ook familie.
* I: Ja?
* R: Uhm ja best wel groot familie maar die zijn ook heel anders dan ons…Ja ze dragen wel hoofddoek enzo
maar die zijn niet echt puur bezig met islam als mij, omdat ze daar ook niet echt vrijheid hadden…In (naam
land verwijderd) is…was het eigenlijk heel moeilijk om je geloof te uiten, daar mocht je bijvoorbeeld helemaal
geen hoofddoek dragen en je werd dan niet eens geholpen als je bijvoorbeeld naar een bank ging en je draagt
een hoofddoek.
* I: Echt?
* R: Ja, het was echt heel erg.
* R: Ze hebben…ja…het is…ze willen altijd…ze kwamen altijd op voor mensenrechten, emancipatie en ze willen
liever geen hoofddoek zien of mensen die naar moskee gaan.
* R: Het is vooral met name gericht op jongeren, ze willen niet dat de nieuwe generatie ook daar heel erg gaat
radicaliseren dat ze het dan gaan voorkomen.
* R: Uhm, maar het is gewoon moeilijk voor de moslims die daar…die blijven dan gewoon thuis bijvoorbeeld
een vrouw als zij geen hoofddoek kunnen opdoen om naar buiten te gaan, nou ja dan is er helemaal geen
andere keus voor ze.
* R: Maar het is pas sinds kort geleden is dat gelukkig veranderd.
* I: Ja.
* R: Ja gelukkig meer vrijheid en voor mij is het ook niet erg moeilijk meer dan voorheen.
* I: Hmm.
* R: Uhm om met een hoofddoek daar te gaan lopen.
* R: Ja, het is mijn geboorteland natuurlijk, natuurlijk wel…natuurlijk moet ik me prettig voelen als ik daar
naartoe ga .
* R: Volgens mij…weet ik niet meer waar ik naartoe moet gaan (lacht).
150
* I: (lacht), je noemde veel interessante dingen uhm kan je nog iets vertellen…want je familie woont best wel
uit elkaar. Je hebt nog een broer in (naam land verwijderd), (naam land verwijderd). Is er speciaal een reden
voor?
* R: Uhm, mijn zussen die zijn gewoon…ja die hebben bijvoorbeeld als ze gaan trouwen uhm, ja dan zoeken ze
gewoon een woning, maakt niet uit waar het is.
* R: Me anders zus is toevallig in (plaatsnaam verwijderd) gaan wonen, die andere in ja…die woont ook gewoon
in (plaatsnaam verwijderd).
* I: Ja.
* R: En de andere in (naam land verwijderd), omdat zij gewoon (naam land verwijderd) makkelijker vond en
daar gewoon ook ja…ja zij is daar ook heel vrij in met alles.
* I: Ja.
* R: En mijn broer die is naar (naam verwijderd) gegaan omdat ie is uitgezet.
* I: Hmm.
* R: Het was puur omdat hij uhm ja…problemen met de politie, kwam in aanraking met de politie en dat soort
dingen.
* R: Volgens hun was hij dan een soort van terreurverdachte.
* I: O heftig zeg.
* R: Ja en ja dat is dus de reden waarom hij in (naam land verwijderd) is, normaal zou hij natuurlijk met ons
blijven, maar ja…uhm maar ja door zijn verblijf in (naam land verwijderd) is hij…heeft hij heel veel dingen
anders…ziet hij dingen nu heel anders en hij heeft nu ook zoiets van ja ik vind (naam land verwijderd) toch
makkelijker voor mij om te leven.
* I: Ja.
* R: Ja hij is daar nu gewoon gewend.
* R: Ja in Nederland had hij ook niet zoveel, hij had wel zijn vrienden, maar hij was niet echt iemand die bezig
was met school.
* R: Hij hield meer van omgaan met vrienden en gezelligheid en genieten (lacht), dat soort dingen.
* R: Ja dat is dus de reden waarom wij allemaal zo ver van mekaar wonen.
* I: Ja heftig.
* I: Ja, je noemde net dat je eigenlijk als je zo een beetje terug rekent ging praktiseren vooral vanaf je zestiende.
* R: Hmm.
* I: Kan je daar nog iets meer over vertellen? Want je vertelde dat je toen eigenlijk een gesprek kreeg met je
broer, kan je wat meer over het proces vertellen, over waarmee je begonnen bent, hoe je dat een beetje hebt
uitgebouwd, of waar je informatie ging zoeken of wat belangrijk voor je was?
* R: Ja, uhm me broer die was heel erg bezig daarmee toen die tijd en telkens als ie dan thuis komt wilt ie graag
met mij en me broertje een gesprek van, uhm islam is echt belangrijk en daar horen jullie eigenlijk aan te
houden want toen droeg ik nog geen hoofddoek toen en ik was altijd bezig met vriendinnen, vrienden en uhm
ja ik had gewoon een heel ander leven.
* R: Ja ik was toen ook heel jong toen, uhm ja die uhm…ja me broer die…omdat hij zeg maar islam als een soort
van oplossing zag voor alles wilde hij dat wij ons daarmee bezig hielden.
* R: Hij vond het moeilijk om zeg maar uhm…zeg maar dat hij dan gaat praktiseren en wij dan niet zeg maar
omdat we ook natuurlijk ook samen leefde.
* I: Ja.
* R: Uhm ja me broer ging altijd als hij met iets bezig was, met een boek bijvoorbeeld dan riep hij mij van uhm
dit is…dit zou ik graag met je willen delen en vaak als er lezingen zijn dan ga ik ook mee, dat is dus hoe ik
151
eigenlijk begon te praktiseren want ik zag het op een gegeven moment als een oplossing voor alles en ons
uitgangspunt zeg maar, ja je richtlijn uhm ja ook jouw nummer één eigenlijk in het leven.
* I:Hmm.
* R: Uhm ja dat is dus hoe ik begon.
* I: Ja.
* R: Ik begon niet meteen met het dragen van een gewaad ofzo, bidden deed ik wel en vasten doe ik ook, uhm
maar praktiseren vond ik wel moeilijk in het begin was het echt…ja bijvoorbeeld van bepaalde mensen moet
je ook afstand nemen of uhm het luisteren van muziek ofzo…dat deden we ook niet meer.
* R: Want vaak had je dan van die clips met seksueel getint, dat soort dingen.
* I: Ja.
* R: Dat was ook meer van, het moet…horen wij niet meer te doen. Hoort niet meer in ons leven en dat soort
zaken moesten we ook altijd afstand van nemen.
* R: Uhm ja me ouders die…ja dat ze echt in het midden zijn, maar dat is dan moeilijk voor me ouders, om m’n
zus bijvoorbeeld te zien met een burka.
* I: Ja.
* R: Ze hadden het…Ja me vader wilde dat helemaal niet en was daar wel heel streng in en zei van: Ja, dat is wel
heel extreem.
* R: Maar volgens me zus, me zus luisterde niet en droeg het gewoon en volgens haar was het echt…ja een
verplichting.
* I: Ja.
* R: Dus uhm, niet dat ze mij ging…van mij eiste dat ik een burka ging dragen ofzo, dat was het dus net niet
(lacht).
* I: Nee (lacht).
* R: Want ze wilde…ja me zus, die was toen in die dezelfde periode was ze ook gewoon gestopt met school.
* I: Ja.
* R: En ja die had gewoon liever dat ze thuis ging blijven en met haar geloof bezig was enne ja me broer die ging
vaak met zijn vrienden, moskeeën, lezingen om bij te komen of verzorgen zelfs.
* I: Ja.
* R: En ja zo was het allemaal begonnen.
* I: Ja, je noemde nog iets over het liefst thuis zitten en in een boek duiken (lacht), kan je iets vertellen over wat
je interessante boeken vindt of zit je wel eens op internet naar informatie te zoeken? Waar je je informatie
vandaan haalt en wat je belangrijk vindt?
* R: Ja uhm.
* I: Ja en hoe je dat ook leest? Die informatie die je krijgt?
* R: Ja ik…Ja boeken, ik lees heel veel boeken uhm islamitische boeken lees ik.
* I: Hmm.
* R: Uhm bijvoorbeeld hoe uhm hoe prak…Hoe kan ik mijn geloof het beste praktiseren, hoe ga ik om met uhm
nare dingen in mijn leven en uhm ja en wat heeft geloof daarmee te maken, dat soort boeken bijvoorbeeld.
* I: Hmm.
* R: Ik heb ook eerst een heel bekend boek gelezen uhm geschreven door een islamitische geleerde, het heet
‘’Wees niet bedroefd’’.
* I: Ja.
* R: Dat is ook een heel leuk boek, het legt je dus uit over uhm ja zeg maar negatieve gedachte en uhm wat
moslims kunnen hebben en hoe ze daarmee kunnen omgaan, heel veel uitspraken van andere geleerde en
152
verzen uit de Koran die je dan kan lezen als je daar aan moet denken dan echt zo bijvoorbeeld een nare dag
hebt of dat je helemaal down bent en dat soort dingen.
* I: Hmm.
* R: Uhm buiten dat lees ik ook heel veel boeken als uhm van Sietse Bakker.
* I: Hmm.
* R: Dat is een ondernemer.
* I: Hmm.
* R: Is een heel bekend boek, het heet ‘’How to life woow’’.
* I: Hmm (lacht).
* R: (lacht), ja dat is echt een heel leuk boek uhm het gaat dus om zeg maar succesvol te zijn in je leven.
* I: Ja.
* R: Het is dus eigenlijk…Hij is begonnen als een 19 jarige communicatie adviseur.
* I: Ja?
* R: Ja het was dus…Hij had altijd gedacht…gedachte van i k moet…ik wil graag iets doen in mijn leven, maar hij
weet niet wat en hij wist niet hoe hij moest beginnen en uhm het begon eigenlijk al bij…volgens mij was hij
negentien jaar.
* R: En zijn moeder heeft hun uit huis geschopt, dat…zij vond dat hij teveel met dat soort dingen bezig was met
het ja…met het ja…gedachtes zoals ondernemingen, runnen van eigen bedrijf.
* I: Hmm.
* R: En die…ze vond hem helemaal niet passen bij haar leven en dat moment kreeg hij ja een idee en uhm met
het…uhm het beginnen van een eigen communicatie adviesbureau.
* I: Hmm.
* R: En later werd hij uitgeroepen als een uhm volgens mij was het directeur van het Europese Song…EuroSong
Festival in Zweden.
* I: Oke.
* R: Ja hij maakte dus websites voor ze, gewoon puur voor de lol en maar die hadden al een website
Eurosongfestival…ik weet niet precies hoe het echt heet (lacht).
* R: Ja en het bleek dat een week later dat zijn eigen website meer bezoekers trok dan hun.
* I: Oke.
* R: Dat was voor hun helemaal van oké diegene die dat heeft gemaakt moeten we echt echt ontmoeten en wie
is die persoon en daardoor begon het dus allemaal.
* I: Ja.
* R: En uhm ja hij legt dus ook dingen uit zoals uhm wat je in je leven graag wil bereiken en uhm wat je uhm
en…ja wat voor mensen je zeg maar daarbij kunnen helpen en hoe hij allemaal is begonnen en wat voor
problemen hij allemaal zeg maar tegen kwam.
* I: Hmm.
* R: Dat soort obstakels wat hij allemaal had en hij geeft je gewoon heel veel moed vooral voor ondernemers
bijvoorbeeld die iets willen gaan starten of die iets willen doen of die graag succesvol willen zijn in hun leven.
* I: Ja.
* R: Het geeft je gewoon heel veel moed om dat soort…hij geef je heel veel tips ook.
* R: Ja echt een heel leuk boek.
* I: Ja.
153
* R: Ik…Ja ik heb hem bijna uit (lacht) niet dat ik meteen iets van heb: O nu wil ik echt iets voor mezelf gaan
doen, maar het geeft je wel een soort van push in de goede richting.
* I: Ja.
* R: En uhm ja…(…).
* I: Ja want je noemde net ook…uhm in het eerste gedeelte van je verhaal dan noemde je ook dat je best
selectief bent met je vriendinnen, wie laat je toe en uhm ik hoor nu weer zeggen over hè van ook voor de
bouw van de onderneming dat je weet met wie je hè wie je kan steunen zeg maar, kan je nog iets vertellen
wat belangrijk voor je is in de mensen met wie je omgaat, waar je ze eigenlijk op selecteert?
* R: Ja op vertrouwen zeg maar, mensen die je echt kunt vertrouwen en ook uhm zeg maar hoe lang je iemand
kent en het gaat me er niet om of diegene nou hoofddoek draagt of niet.
* I: Nee.
* R: Het is wel belangrijk dat ze ook moslim is, want ze moet me ook kunnen begrijpen en dat ik ook…en dat ik
haar ook begrijp.
* I: Ja.
* R: Uhm ja bijvoorbeeld iemand die je steunt, iemand op wie je kan rekenen, iemand ja die je gewoon kan
vertrouwen en dat soort mensen (lacht.
* R: Je hebt er niet veel eigenlijk (lacht).
* I: Nee?
* R: Nee en als je ze hebt dan moet je ook echt blij zijn dat je zulke vrienden hebt, want ik heb bijvoorbeeld een
vriendin die ik heel lang ken, die was een collega van mij toen ik 19 was en zo heb ik haar dus leren kennen en
die vertelde mij dus ja uhm kwamen gewoon…we zaten bij elkaar volgens mij aan dezelfde tafel en uhm en
uhm zij ging ja…ik zei iets over mezelf en toen zei zij iets over haar zelf en ik zei van wat doe je en wat studeer
je? En toen zei ze dat ze (naam opleiding verwijderd) doet, dus hetzelfde opleiding net als mij, ik zei: o
toevallig ik ben van plan om dat ook volgend jaar te gaan doen, dat is volgens mij twee jaar geleden.
* I: Ja.
* R: Ja en toen zei ze: O wat leuk, we komen waarschijnlijk op dezelfde… Je komt dus bij mij op school, toen zei
ik: Ja.
* R: En ja dat is dus het meisje met wie ik heel goed kan omgaan nu.
* I: Ja.
* R: Ik heb uhm heel vaak projecten met haar gehad en ze was vorige jaar weer collega van mij en uhm maar zij
had…ze moest haar dienstverband stoppen omdat het te ver voor haar was, want uhm volgens mij was ze
weer met school begonnen en daar liep het niet helemaal meer goed maar uhm ja ik heb…ik ken haar dus
heel lang.
* I: Hmm.
* R: Uhm ja iemand van wie ik denk…ja we hebben heel vaak zeg maar gesprekken, van als wij klaar zijn met
ons studie dat we graag iets samen willen gaan doen.
* I: Ja.
* R: En daar zijn we ook serieus mee bezig.
* R: We zijn al…ook vrijwilligers voor het (nam organisatie verwijderd) en uhm dat is volgens mij enige vriendin
met wie ik echt heel goed kan opschieten.
* I: Ja?
* R: En het alles ook over alles kan praten, geloof, werk, school en ja en graag ook iets in de toekomst samen
willen doen.
* R: En ik weet ook zeker dat ze hetzelfde over mij denkt (lacht).
154
* I: (Lacht) Ja.
* R: Ja zij uhm…zij woont in (plaatsnaam verwijderd), we zijn niet samen opgegroeid, maar zijn heel vaak samen
bijvoorbeeld als ik op school ben bel ik haar van zullen we samen gaan studeren of zullen we samen iets gaan
drinken?
* I: Hmm ja.
* R: En dan komt zij naar Amsterdam of ik ga naar (plaatsnaam verwijderd) en dan gaan we praten over dingen
waar we mee zitten of dingen waar voor wij moeten gaan leren of werk dat soort dingen.
* R: Ja het is best wel…ja een zeldzame persoon om vriendschap te hebben.
* (…)
* I: Mooi (lacht).
* I: Uhm ik zit even te denken hoor (…), Ik heb toch geen specifieke vragen meer, zijn er nog dingen waarvan je
denkt als ik dat niet vertel dan is mijn verhaal niet compleet.
* R: Uhm (…).
* I: Het gaat erom wat het belangrijkste voor jou en ja zingeving en waar je mee bezig bent.
* I: Voel je vrij om te zeggen.
* R: Uhm (…) Ja misschien kan ik toch wat dingen kwijt over ja hoe ik zo ben veranderd.
* I: Hmm.
* R: Ja het begon zoals ik al eerder heb gezegd toen ik zestien was en uhm ik had altijd steun van zeg maar heel
veel van me broer om te gaan praktiseren en om boeken te lezen en uhm me zus die is…die steunde mij daar
ook heel erg in en me zus ja vriendinnen ook en vaak kwamen ze bij mekaar bijeen om te praten over
islamitische zaken en ik was er ook heel vaak bij soms begreep ik dingen niet.
* I: Hmm.
* R: Uhm maar dan…ik ging altijd wachten totdat haar vriendinnen weg gingen dan vroeg ik het aan me zus van
(lacht) dat ik het niet begreep en hoe dat zit en dat soort dingen.
* R: Uhm, ja me ouders hadden wel problemen, moeite mee dat we heel vaak zaten in de kamer, gesloten, met
echt alleen over islam bezig.
* I: Ja.
* R: Ze hadden meer iets van ja wij horen niet meer bij jullie leven en we willen er echt betrokken bij zijn.
* I: Ja.
* R: Maar als we dan echt uitleggen waar…wat wij willen doen en me broer die was eigenlijk meer
extremistisch, dat was wel uhm omdat hij vrienden had die uhm die echt ja uhm beetje extreem waren en
heel vaak liep dat uit tot ruzie bij me ouders.
* I: Hmm.
* R: We hadden meer van; He moet je niet…Uhm ja dat liep heel vaak uit bij ruzies en uhm er was ook wel…er
was ook een dag dat wij allemaal werden opgepakt, dat is omdat we werden verdacht van terroristische
activiteiten en dat soort dingen.
* R: Dat was puur omdat mijn broer uhm met zulke jongens omging en dat zij ja het was dus allemaal de AIVD
die er achter zat.
* R: Die had echt een onderzoek gedaan over ons voordat wij het wisten uhm het begon bij gewoon van die
simpele telefoongesprekken die zagen we ook allemaal terug in rapporten met bijvoorbeeld dus me broer en
zus uhm pff ja gewoon hele simpele gesprekken daar kwam het woord islam niet eens in voor net zoals
wat…hoe laat kom je thuis of dat soort dingen.
* R: Dat zag je ook allemaal terug uhm ja het was wel heel erg heel erg nare ervaring was dat.
* I: Dat kan ik me voorstellen.
155
* R: Ja (lacht).
* R: En dat is dus de reden waarom mijn broer is meegenomen.
* I: Ja.
* R: Uhm ja het is…het was…we zaten volgens mij in totaal drie maanden, zaten wij vast.
* I: En jullie allemaal? En hier in Nederland?
* R: Ja hier in Nederland.
* R: We woonden toen allemaal samen, me zussen niet, die waren er niet bij, die waren getrouwd, mijn
broertjes en mijn ouders uhm ja volgens mij gebeurde het in het jaar (jaartal verwijderd).
* I: Hmm.
* R: En uhm het was vroeg in de ochtend en uhm…we hoorden opeens politie roepen van: Maak de deur open!,
en volgens mij 5 uur in de ochtend want dat deden ze heel bewust, zodat ze gewoon de garantie hadden dat
iedereen aanwezig was.
* I: Ja.
* R: En iedereen was ook aanwezig en uhm ze legden niet eens eigenlijk uit waarom ze kwam en. Het was
meer…Het was echt uit het niets en we hadden zelf helemaal geen gevoel van: O, binnenkort gebeurt er iets
of er gaat…er komt iets…ik weet het niet.
* I: Ja.
* R: Uhm ja ik weet niet precies meer…wat er precies is gebeurd…is lange tijd geleden (lacht),.
* I: Ja.
* R: Uhm maar de oorzaak was wel dat uhm me broer met extremisten omging, dat zij daardoor ons…hebben
verraden zeg maar van ik ga met die en die om omdat een paar van zijn vrienden die waren al eerder
opgepakt en zijn vrienden zeiden tegen de politie van : O diegene met wie ik omging die woont daar, daar kun
je ook langs gaan zeg maar.
* I: ja.
* R: En dat is dus toen gebeurd en uhm ik weet niet of in hun hele familie ook waren opgepakt, het was echt
heel lang…een tijd geleden en diegene met…bij wie het allemaal was gebeurd, daar ga ik ook niet meer mee
om en uhm dat was wel een soort van uhm een ja…een gebeurtenis die ik echt heel naar…
* R: Ik had zelf, heel lang zat ik…ik zat ook drie maanden vast en ik kreeg…ik had grote achterstand opgelopen
op school, me broertje ook en toen we uiteindelijke vrij gesproken waren, het was natuurlijk allemaal zeg
maar puur…me broer was gewoon verdacht maar er was helemaal niks…niks was waar, dat terzijde, helemaal
niks.
* R: Het was gewoon heel onterecht dat we waren vast waren opgepakt.
* I: ja.
* R: Ze hadden ook helemaal geen bewijzen enzo.
* R: Het was puur gebaseerd op praten zeg maar, op gesprekken, gesprekken met mensen en het was ook
helemaal…niks was waar.
* R: Uhm, ja en ik had dus grote achterstanden opgelopen op school en toen we uiteindelijk vrij waren
gesproken wilde me vader ook gaan verhuizen, wilde ook niet meer terug gaan wonen waar we toen der tijd
hebben gewoond.
* I: Ja.
* R: Uhm ja dat maakt mij alleen maar sterker in mijn schoenen.
* R: Me ouders wilde het liefst dat ik minder omging met moslims en gewoon meer thuis bleef.
* R: Alleen van school naar huis enzovoort maar ja ik kon niet zo leven, ik had natuurlijk mijn eigen vriendinnen
en dus uhm…maar ja het was wel heel nare ervaring inderdaad (lacht).
156
* R: En uhm ja een me ouders waren wel heel anders, ze zagen ja…ze wilde meer dat wij niet met iedereen
omgingen en meer thuis bleven en ze hadden meer een zuil op het oog zeg maar, oog op het zeil sorry (lacht).
* I: (lacht).
* R: Uhm ja maar dat zijn we allemaal vergeten, het is iets wat uhm heel lang geleden was en ja je denkt er
soms nog wel aan maar ja het is niet iets waarom jij bijvoorbeeld niet meer zou kunnen praktiseren zeg maar,
dat…ik bedoel ja het is een fout van de AIVD.
* R: Jij hebt zelf helemaal niks gedaan.
* I: Nee.
* R: En vrijgesproken dus…ja (…).
* I: Heftig allemaal.
* R: Ja (lacht) ja zelfs niet iedereen weet dat ik dit soort dingen heb meegemaakt maar ik heb wel altijd, soms
dit soort dingen houd ik voor mezelf.
* R: Ik heb niet echt …ik ga dat soort dingen niet met iedereen delen en ik vind het zelf niet erg om het te
vertellen maar ik heb wel het gevoel van ja…uhm sommige dingen houd ik toch liever voor mezelf inderdaad.
* I: Oke.
* R: (lacht).
* (…)
* R: Ja dat is dus…dat is een beetje wat ik kwijt wou.
* I: Oke.
157
Bijlage 7 Narratief biografisch interview respondent 2
Interview respondent 2
De respondente vertelt in dit interview over haar gezinssituatie, haar bekering tot de islam en haar huidige situatie.
Respondente heeft op haar twaalfde Bureau Jeugdzorg ingelicht over de mishandeling die zij als kind thuis onderging.
Zij spreekt in het interview over haar gebruik van drugs en haar alcoholverslaving die zij in haar tienerjaren ontwikkeld
heeft. Respondente heeft zich tegen het einde van haar puberteit bekeerd tot de islam en is in hoog tempo haar geloof
gaan praktiseren. Na verloop van tijd is dat minder geworden maar ze geeft aan heel graag weer strikter te willen
praktiseren. Ze vertelt verder over haar verschillende gestrande en problematische relaties met (veelal) getrouwde
moslimmannen. Respondente vertelt seksueel misbruikt te zijn geweest en is op dit moment zwanger van haar derde
kind. Alle kinderen hebben een andere vader. Respondente wil heel graag weer strikter de islam praktiseren.
* I: Misschien kun je iets vertellen over jezelf?
1. R: Oké, uhm ja ik ben (naam verwijderd), 25jaar.
2. R: Ik heb twee kinderen.
3. R: Ik ben pas een jaartje getrouwd.
4. R: Ik werk bij (naam sector verwijderd) bij het (naam organisatie verwijderd).
5. R: Uhm jah voor de rest ja hoe ik moet beginnen is best wel moeilijk eigenlijk hoor.
6. I: Hmm.
7. R: Uhm nou het is zeg maar zo begonnen hoe ik ben uhm tot moslima geworden, omdat mijn ouders zijn geen
moslims.
8. R: Mijn ouders zijn boeddhisten.
9. R: Uhm mijn vader is dan (nationaliteit verwijderd) en mijn moeder komt uit (naam land verwijderd)
10. R: Op zich is (naam land verwijderd) een…(naam land verwijderd) is een islamitisch land.
11. R: Maar uhm me moeder is dus geen moslim dus in ieder geval zij heeft de Boeddhistische geloof
aangenomen.
12. R: Uhm ja op een gegeven moment…ik had altijd zoiets van: ‘’Ik heb nooit echt tot het geloof zeg maar…ja ik
vond het altijd zo raar dat ze zo een beeld aanbidden en hun geloven in reïncarnatie als ik het goed zeg.
13. I: Hmm.
14. R: Dat vond ik altijd heel apart en ik had altijd…ik was nog heel jong.
15. R: Ik was twaalf of elf.
16. R: Tussen elf en twaalf jaar.
17. I: Hmm.
18. R: En, maar ja op dat moment ga je niet denken aan geloof weet je, van: ‘’O ja ik wil dat geloof aannemen’’ of
wat dan ook.
19. R: Je gaat op een gegeven moment gewoon je eigen gang.
20. R: Je bent nog een puber in principe.
21. R: En tot me zestiende…ja dan…uhm ja dan zeg maar had ik toch zoiets van: ‘’Ja ik wil toch een geloof
aannemen of het christelijke geloof had ik ook nog in mijn gedachte.
22. I: Hmm.
23. R: Maar ik had paar vragen dat men niet echt…ik kon mij daarin niet echt plaatsen zeg maar.
24. R: En dan had ik ook de Koran zeg maar gelezen maar dat was heel klein stukje, maar ik voelde gewoon iets.
25. R: Ik weet niet wat het…ik kan het niet beschrijven.
26. R: Het is heel apart gevoel.
27. R: En het was eigenlijk heel snel gegaan.
28. R: Ik was toen naar een moskee gegaan in (stadsdeel verwijderd).
29. I: Hmm.
30. R: Het was een (nationaliteit verwijderd) moskee en daar had ik de geloofsbelijdenis als ik het goed zeg
158
uitgesproken met imam en toen heb ik ook mijn naam veranderd want ik heette daarvoor (naam verwijderd).
31. R: En uhm ja toen is het heel snel gegaan.
32. R: Toen ben ik eigenlijk zo snel gaan praktiseren voor mijn geloof dat ik gewoon te snel ben gegaan en op dat
moment…ik woonde ook op een gegeven moment een tijdje niet thuis.
33. I: Hmm.
34. R: Ik woonde bij uhm toen der tijd bij mijn vriend en daar kon ik wel praktiseren en mijn ouders jah…die
vonden het heel erg dat ik op een gegeven moment een hoofddoek droeg en hoe zeg je dat? Een ghimar en ze
vonden het zo erg dat ik…ja ze wouden me liever niet thuis hebben zeg maar.
35. I: Hmm.
36. R: Dus uiteindelijk ben ik bij mijn toenmalige vriend gaan wonen.
37. I: Ja.
38. R: Uhm ja daarna uiteindelijk het ging kapot tussen ons…ja ik vertel het heel globaal nu even heel snel.
39. I: Hmm.
40. R: En uhm toen ging het kapot en uiteindelijk moest ik toch terug naar mijn ouders.
41. R: En ja daarna was het gewoon echt heel snel gegaan en ze zeggen ja: ‘’Op één voorwaarde: als jij je
hoofddoek af doet’’.
42. I: Hmm.
43. R: En ja je niet zeg maar echt bezig houdt want het was ook zo van (kucht) toen ik thuis woonde was het
gewoon ook zo van: ‘’Ja je mag niet bidden in het huis’’.
44. R: De Ramadan en de offerfeest deed je ook alleen zeg maar.
45. I: Ja.
46. R: Het was wel heel moeilijk omdat op een gegeven moment…Je hebt een geloof aangenomen, je wilt je gaan
praktiseren maar je ouders steunen je daar niet in.
47. R: Dus dan is het echt van:’’He van oké ja nu doe je het in principe in je eentje eigenlijk.
48. I: Ja.
49. R: Uhm nou uiteindelijk uhh ja ik had geen keus of ik moest op straat gaan leven of ik moest me hoofddoek
afdoen toen heb ik de keuze gedaan om me hoofddoek af te doen…ja af te…zeg maar.
50. I: Ja.
51. R: En Uhm ja maar op een gegeven moment…je voelt je niet fijn, maar op een gegeven moment je imaan
ja…bent hoe zeg je dat?.
52. I: Je geloof.
53. R: Ja je geloof is zeg maar…het gaat zo verzwakken.
54. I: Hmm.
55. R: Als je zo nu naar me kijkt dan zou je nu denken van: ‘’Jah weet je (lacht) je doet er niet echt veel aan, maar
je voelt het wel.
56. R: Je hebt wel en soms zit je gewoon bij jezelf na te denken van:’’Je wilt je wel praktiseren, maar je wordt elke
keer maar tegen gehouden, ook op me werk.
57. R: Als ik…ja ik kan niet met een ghimar op me werk komen, dat gaat niet.
58. R: Het is uh…je kan wel een hoofddoek dragen volgens mij, dat dacht ik, want er werkt ook een meisje daar
met een hoofddoek.
59. I: Hmm.
60. R: Uhm maar het is gewoon elke keer van ja: ‘’ Ik rook, ja helaas ja ik rook en ik ga af en toe wel eens weg, af
en toe ga ik wel eens uit.
61. R: En op een gegeven moment zijn er zoveel dingen dat ik in één keer denk van: ‘’Oke dat moet gewoon
veranderen’’, terwijl ik nog getrouwd ben he.
62. R: Ik ben getrouwd met een (nationaliteit verwijderd) man.
63. I: Hmm.
64. R: Maar hij is ook heel vrij.
65. R: Hij heeft echt zoiets van: ‘’Ja je mag doen wat je wilt zolang je maar wel je regel ja…zolang je maar
wel…hoe zeg je dat?...niet te ver gaat zeg maar.
159
66. R: Je hebt wel bepaalde grenzen.
67. I: Ja.
68. R: Ja dus op een gegeven moment…aan hem heb je ook niet echt veel aan.
69. R: Van ja als jij je wilt praktiseren oke hij steunt je wel (xxx).
70. R: Hij heeft me wel een paar keer gevraagd waarom trek je geen…waarom ja waarom doe je geen hoofddoek
om?.
71. I: Hmm.
72. R: Weet je en ga je meer praktiseren enzovoorts.
73. R: Ik heb zoiets van: ‘’Ja oké ik wil het wel doen, maar er zijn zoveel dingen dat ik afstand moet nemen ja dat is
heel slecht misschien maar het is op een gegeven moment omdat ik zo snel ben gegaan denk ik dat ik mezelf
heb laten verdwijnen zeg maar.
74. I: Ja.
75. R: Omdat ik mezelf te snel heb overgegeven en dat ik nu in één keer afdwaal zeg maar, maar niet helemaal
maar je hebt wel soms van dat je denkt bij jezelf van: ‘’Ja weet je…je wilt het echt en ik heb heel vaak
gesprekken met haar gehad en uhm ja het is heel moeilijk voor mij echt, omdat mijn
vriendenomgeving…omgeving zeg maar bijna 90 procent niemand praktiseert terwijl ze wel moslim zijn maar
ze praktiseren niet.
76. I: Hmm.
77. R: Dan word je toch mee ingetrokken en ze zeggen van…wij zeggen ook van: ‘’Ja dat je…je moet geen vrienden
hebben die slechte invloed op jou kunnen…kan hebben.
78. R: Maar het is net alsof dat ik weet terwijl als je het weet, maar het is heel moeilijk om…ja om dat zeg maar
echt te praktiseren.
79. R: (xxx) Sorry weet je wat:’’Sorry ik kan geen…ik kan niet echt vrienden…ik kan wel vrienden met je zijn maar
ik kan niet echt met je omgaan vanwege ja…dat je zeg maar slechte invloed op me kan hebben.
80. R: Dat kan je niet zo zeggen.
81. R: Het klinkt heel hard als je dat tegen iemand zegt.
82. I: Ja.
83. R: Snap je? (lacht).
84. I: Ja (lacht).
85. R: Ja en voor de rest heb ik ja…ik heb niets meer verder te vertellen.
86. R: Ik wil me wel graag praktiseren.
87. I: Hmm.
88. R: En dat ik wel een uhh…ja toch wel steun van meerdere, niet van één, maar van meerdere mensen moet
hebben.
89. I: Ja.
90. R: Vooral met me ouders.
91. R: Als ik nu een hoofddoek draag gaat ze denken dat mijn man het doet ook al leg ik het er uit, maar dat is
niet zo.
92. R: Dan zeggen ze van: ‘’Ja en nee, maar (xxx) weet zeker dat…ja mijn man heet (naam verwijderd) dus (xxx) te
denken van ja en nee hij doet het alles zeg maar.
93. I: Ja.
94. R: Dat is het zeg maar (…).
95. R: Zodoende (lacht).
96. R: Ja voor de rest ik weet niet wat ik moet zeggen.
97. R: Ik heb uhm ja voor de rest best wel veel meegemaakt.
98. R: Om het gewoon even kort te houden en daardoor denk ik dat ik mezelf ook uhm heel snel beïnvloedbaar
ben.
99. I: Ja?
100. R: Dat denk ik.
101. R: Ik weet niet zelf, maar wat ik voor mijn gevoel dan.
160
102. I: Hmm.
103. R: Maar soms moet ik gewoon…je weet toch, zo een zetje in je rug krijgen weet je van: ´´Hey je doet
iets verkeerds weet je en beter kan je dat niet doen want (xxx).
104. R: En dan uhm…op zich zou je dan zelf moeten realiseren dat je slecht bezig bent.
105. R: Ja het niet echt slecht bezig…ja af en toe…ik ben wel gestopt met alcohol.
106. R: Ik heb een heel tijdje alcohol probleem gehad.
107. R: Dat was echt jaren terug hoor toen was ik zestien of zeventien jaar ofzo.
108. I: Hmm.
109. R: En uiteindelijk ben ik gestopt.
110. I: Hmm.
111. R: En uhm toen was ik tweeëntwintig ofzo eenentwintig toen was ik weer begonnen en uiteindelijk toen
kwam het meer door mijn ex zeg maar.
112. R: Niet mijn ex daarvoor was ik al begonnen maar de ex daarna zeg maar.
113. I: Hmm.
114. R: Uhm uiteindelijk ja was het zeg maar over tussen ons.
115. R: Ik heb daar ook een kind mee.
116. R: Mijn zoontje is niet van mijn man zeg maar en dus daardoor had ik ook…hoe zeg je da t nou?
117. R: Ik dronk mijn problemen weg, maar uiteindelijk heb ik wel zeg maar een…gezegd:’’Nu stop ik’’weet je om
niet weer zo ver te komen.
118. I: Ja.
119. R: En ja nu ben ik best wel lange tijd clean zal ik zo maar zeggen (lacht).
120. R: Misschien drie jaar ofzo…niet drie jaar, twee jaar ongeveer.
121. R: Dus alcohol kan echt…heeft een hele slechte invloed op je eigenlijk.
122. I: Ja.
123. R: Dus ze zeggen ook niet van dat wij geen alcohol mogen drinken, maar dat is echt zo.
124. R: Op een gegeven moment kan er zoveel aantasten in je leven, in je gezondheid en ja je weet soms ook niet
wat je doet (lacht), om het zo maar te zeggen.
125. R: Zodoende ja, voor de rest ik weet niet wat ik verder moet zeggen.
126. I: Ik ga je helpen (lacht).
127. R: (lacht) Oke.
128. I: Uhm je noemde verschillende dingen, uhm eén daarvan hmm was helemaal in het begin over dat je zei: ‘’ja
toen ben ik met mijn…toen…is het mijn ex kapot gegaan, zo noemde je dat.
129. R: Ja.
130. I: Kan je daar iets meer over vertellen of wil je daar iets meer over vertellen?
131. I: Uhm, ja uhm we hadden ook een qua leeftijdsverschil.
132. I: Ja?
133. R: Best wel groot, uhm hij was…ik was achttien ofzo, negentien en hij was rond (mompelt en berekent de
leeftijden uit), ik denk achtendertig, negenendertig ofzo.
134. I: ja.
135. R: Ja zoiets ongeveer.
136. R: En uhm ja hij had me wel veel geholpen met heel veel dingen, het is niet zo dat hij slecht persoon was, dat
niet nee, maar het is alleen ja hij had een andere…hoe zeg je dat…een andere vriendin of ja hij was toen zeg
maar vreemd gegaan.
137. I: ja?
138. R: En uiteindelijk heb ik zoiets van: ‘’Ja en hij…ik zelf…ik was zo gek op hem.
139. R: Ik wou hem echt terug en ik zeg: ‘’Nee weet je…ik…hoe zeg je dat?
140. R: Hoe zal ik het zeggen, (zoekt naar een woord).
141. I: Verwaarloos?
142. R: Nee niet verwaarloos, maar dat je jezelf gewoon wegcijfert zeg maar.
143. I: Ja wegcijfert.
161
144. R: Dat je dan: ‘’Maakt niet uit weet je, ik wil je toch terug en hij zegt: ‘’Nee ik zie je meer als mijn zusje en dit
en dat’’.
145. R: En uiteindelijk heb ik het gewoon moeten leren accepteren, na een jaar …pas na een jaar kon ik echt…was
ik er echt overheen.
146. R: En ja, maar ik was zo gek op hem dat ik van hem alles kon accepteren, echt alles.
147. I: Ja.
148. R: Maar nu denk ik bij mezelf:’’Ik was gewoon dom met me hoofd’’.
149. R: Ja, (lacht).
150. R: Om het zo maar te zeggen, ja het is…ja ik weet je ik gun hem alle geluk.
151. R: Hij is nu ook getrouwd, gewoon kinderen.
152. R: We hadden nog gewoon contact, maar het is gewoon nu zoiets van: ‘’Oke klaar weet je, ieder zijn eigen
weg.
153. I: Ja.
154. R: Ennuh hij is nu ja…voor de rest af en toe…ik zag hem toevallig een keertje en jah.
155. R: Gewoon goed en voor de rest niks.
156. I: Nee.
157. R: Het gevoel is wel weg bij mij helemaal.
158. R: Gewoon op een gegeven moment ga je denken van: ‘’Ja als iemand vreemd gaat dan is het jou niet waard.
159. I: Ja.
160. R: Zo denk ik dan nu.
161. R: En dat is…(hapert met woorden)…Dat is nog niks hé.
162. R: Ik heb het met me andere ex, dat was pas echt een probleem, dat was wel een heel groot probleem
geweest, maar uhm het is hmm hoe zal ik het noemen(peinst erover).
163. R: Dat was nog een lichte vorm van pijn, van verdriet van liefde zeg maar.
164. R: Gewoon dat je pijn hebt of verdriet hebt om…dat je iemand verliest ofzo.
165. I: Ja.
166. R: Dus, dat viel wel mee.
167. R: Ik had wel een hele moeilijke tijd.
168. I: Ja kan me voorstellen.
169. R: (lacht).
170. I: (lacht) Wil je iets over de tweede vertellen?
171. R: (zucht) Dat is zo een lang verhaal joh (lacht).
172. I: Geeft niks (lacht), alle tijd.
173. R: Dat is echt een lang verhaal.
174. R: Dat is gewoon een psychopaat om zo maar te zeggen.
175. I: Ja?
176. R: Ja, nee…om ja (verwisselt woorden en maakt zin niet af ) om het maar zacht uit te drukken, echt zacht.
177. R: Uhm dat heeft ook wel met de islam ook wel mee te maken uhm, want op een gegeven moment oke uh ik
was…ik ging een tijdje me hem totaal drie jaar zeg maar.
178. I: Hmm.
179. R: Uh eerste uhh (mompelt ‘’even kijken’’) de eerste jaar uhm wist ik niet dat hij getrouwd was.
180. R: Hij had echt een dochter van mijn leeftijd.
181. R: En even kijken, nog een zoon van achttien, hij zal nu negentien zijn denk ik.
182. I: Hmm.
183. R: Uhm hij was een (nationaliteit verwijderd), een (nationaliteit verwijderd) zeg maar.
184. I: Hmm.
185. R: En uhm ja hij had losse handjes.
186. I: Ja?
187. R: Dus het was echt elke keer, nou niet echt letterlijk slaan weet je (xxx) maar gewoon echt klappen
ontvangen van diegene.
162
188. I: Hmm.
189. R: Uhm, maar toch ik hield…ja ik hield van hem dus ik dacht:’’ja weet je wat het gaat toch wel…(verandert
steeds woorden) hij stopt ermee, maar uiteindelijk je blijft erin geloven, maar je weet van jezelf dat het toch
niet zo is en uiteindelijk doet hij het de volgende keer weer zeg maar.
190. I: ja.
191. R: En op een gegeven moment pas bij het tweede jaar kwam ik erachter dat ie getrouwd was en uhm ik zei
oke…ik wil op gegeven moment…ik zei: ‘’ Klaar, ik wil niks meer van je want ja je bent getrouwd.
192. R: En, maar hij bleef maar doorgaan: “Nee, maar ik kan je niet…’’, gewoon de mannepraatjes ‘’Ja ik kan je niet
loslaten bla bla bla’’.
193. I: Hmm.
194. R: En uiteindelijk heb ik gezegd van: “Oke is goed dan trouwen we voor de islam’’.
195. I: Hmm.
196. R: Als zijn tweede vrouw zeg maar.
197. R: Ja in Nederland mag dat niet, maar in de moskee kan je dat gewoon doen zeg maar gewoon om zeg maar
te trouwen.
198. I: Ja.
199. R: En dat was voor mij de belangrijkste dat gewoon…geoorloofd was om met elkaar naar bed te gaan om…hoe
zeg je dat…met hem dan.
200. I: Ja precies.
201. R: Voor de rest, op een gegeven moment ging ik nadenken, ik zeg: ”Ja hij slaat je elke keer en het gaat niet”,
en we waren nog…en zodat hij…we hadden eentje gevonden (doelt op imam die hen wil trouwen) die dat
wou maar uiteindelijk kwam hij niet opdagen met zijn paspoort.
202. R: (xxx) dat hij een spelletje speelde ofzo.
203. I: Hmm.
204. R: Uhm om het verhaal beetje kort te maken, want anders blijf je helemaal der in gaan.
205. I: Wat je wilt hè.
206. R: Dus heb ik uiteindelijk toen werkte ik toentertijd in de (naam verwijderd), heb ik een tijdje gewerkt en ik
heb zoiets van…ik moest elke keer gaan vluchten.
207. R: Hij ging me stalken en ik had aangifte gedaan omdat ja het was gewoon teveel, want hij kwam gewoon
voor me deur.
208. R: Op een gegeven moment durfde ik niet meer naar huis te gaan (xxx) naar me ouders.
209. R: Gelukkig weten me ouders dit nog niet eens.
210. I: Nee?
211. R: Ze weten wel dat hij getrouwd…toen later vertelde dat ik zwanger was wisten ze dat hij getrouwd was.
212. I: Hmm.
213. R: Toen uhm uiteindelijk ja heb ik gewoon gezegd: ‘’Sorry dat gaat niet meer, het is over tussen ons’’.
214. R: Maar hij geloofde dat niet, hij dacht ja over een week komt ze toch weer bij me terug en, maar dat was niet
het geval.
215. R: En ja zodoende…ja ben ik gewoon verder met me leven gegaan, toen heb ik m’n nu zeg maar me man leren
kennen.
216. I: Ja.
217. R: Het is een…echt waar geloof me niet alle (etniciteit) zijn hetzelfde (lacht).
218. I: (lacht).
219. R: En voor de duidelijkheid, dat is echt zo, hij is een hele lieve man.
220. R: We hebben wel veel meegemaakt, we zijn nu drie jaar samen en ja ik ben gelukkig.
221. I: Ja.
222. R: Ik ben nu ook in verwachting van me derde dus uh.
223. I: Ja? Gefeliciteerd.
224. R: Dankjewel.
225. R: Dus ja, maar het is echt…ja heel moeilijke tijd, maar uiteindelijk ben ik wel sterker uitgekomen.
163
226. R: Op een gegeven moment ga je ook dingen beseffen, gewoon je kan ook mensen adviseren omdat je zelf in
de situatie heb gezeten.
227. I: Hmm.
228. R: Dat is nog kort te omschrijven om het zo maar te zeggen.
229. I: Hmm.
230. R: Jah (lacht).
231. I: Uhm als je…toen je begon met…uh toen je op zoek was naar ‘’ik wil eigenlijk een geloof aannemen’’, kan je
daar nog iets meer over vertellen? Over die tijd? Over hoe dat ging bij jou?
232. R: jah dat is een goede vraag, uhm het was meer…ja ik zat, omdat ik toentertijd was ik echt heel…ja ik had een
alcohol probleem.
233. I: Hmm.
234. R: Ik was nog heel jong, zeg maar vijftien of zestien jaar maar ik dronk zoveel, ik ging uit, ik blowde, verkeerde
vrienden uhm ja en toen ben ik ook zelf seksueel misbruikt geweest door…paar keer, meerdere keren in mijn
leven.
235. R: En op een gegeven moment(xxx), maar dat komt omdat je in zo een circuit zit zeg maar.
236. I: Hmm.
237. R: Je blijft in zo een omgeving en op een gegeven moment je wilt eruit…je gaat toch wel stappen ondernemen
om ja…om niet meer in zo een groepje te zitten en uiteindelijk ja wil je toch een geloof gaan aannemen,
omdat er was nog zo een gek zeg maar die nog tijdens de gebeurtenis (met gebeurtenis bedoelt respondent
verkrachting) nog ging bidden om het zo maar te zeggen.
238. I: Echt?
239. R: Ja die man was…die zat helemaal onder de coke zeg maar.
240. I: Ja?
241. R: En ik was toen nog…nog ja ik had nog geen geloofsbelijdenis gedaan en ik vond het zo raar en ik dacht: “ Ja
waarom gaat hij nu, terwijl zijn vriend nu bezig is om het zo maar te zeggen.
242. R: Nou niet echt bezig, maar ze zaten hem nog net te dwingen van: ‘koe je moet nu je zeg maar je kleren
uitdoen enzovoorts en met slaan enzovoorts.
243. R: Maar eentje begon gewoon te bidden, letterlijk te bidden, gewoon hij begon zo ja…soerat al fatiha weet je,
ik weet niet of je dat kent, maar dan gingen ze dat gewoon reciteren.
244. R: Ik zat echt zo van: “Meen je dat nou echt? ””Zijn alle moslims nou zo?”
245. I: Ja.
246. R: Ik dacht: “Dat kan toch niet” en ja algemeen bekend, moslims zijn niet echt mooi in de picture, in het, zeg
maar in het media en dus ik dacht; ‘’ik ga zelf op zoek naar weet je…ik wil toch meer informatie, toen ging
ik…zo ging ik kijken van heel veel dingen kloppen niet wat ze doen bijvoorbeeld het ja…er zijn heel veel
dingen.
247. R: Met slaan en dat vrouwen veel mishandeld worden.
248. R: En Maleisië is gewoon een islamitisch land dus ik vond het ook heel apart altijd waarom dragen vrouwen
altijd een ja wij zeggen een nikab…een gezichtssluier zeg maar.
249. I: Ja.
250. R: En waarom weet je, wat is de reden? En waarom draagt ze een hoofddoek?
251. R: In (naam land verwijderd) mogen vrouwen, zelfs politieagenten gewoon met een hoofddoek lopen…ja hier
niet dan.
252. R: Iedereen is apart natuurlijk, elk land is apart, maar toch ga je dat afvragen.
253. I: Ja.
254. R: En ook de adhan weet je, de oproep tot het gebed zeg maar.
255. I: Ja.
256. R: Dat hoorde ik ook daar toen ik jong was, heel klein was ik vier of vijf jaar.
257. I: Hmm.
258. R: En ik was altijd bang hè.
259. I: Ja.
164
260. R: O! dat was altijd jaren en dan ging ik altijd bij me moeder zo van: “Ja een man zit te roepen en dit en dat.”
261. Zegt ze: ‘’Nee dat is niks jongen weet je (lacht) en ging ik altijd met me moeder in bed kruipen zo.
262. I: (lacht).
263. R: En uiteindelijk ja je wordt volwassen en ga je toch wel op zoek, maar ja ik was toentertijd was wel een…ja ik
was meer bezig met jongens, drinken en feesten he, gewoon plezier maken zeg maar.
264. I: Ja.
265. R: Maar dat was wel snel, daarom zeg ik ook…ze zeggen ook van mij tenminste veel vrienden van mij zeggen
dat ik te snel volwassen ben geworden, omdat ik ook heel zelfstandig leefde zeg maar.
266. I: Hmm.
267. R: Alles moest ik zelf doen en ja maar ja voor de rest ik heb…ik…als ik het zo zou moeten zeggen van: ‘’Ik zou
niet de tijd willen terug draaien, ik heb er heel veel van geleerd’’.
268. I: Ja.
269. R: Maar wel op een harde wijze.
270. I: Ja.
271. R: Maar ik zeg maar, ik ben wel sterker daardoor uitgekomen.
272. R: Ik kan er ook makkelijk over praten, omdat het mij niet echt…ja het doet me wel wat pijn, maar ik…weet je
het doet niet zoveel pijn zoals in het begin zeg maar.
273. I: Ja.
274. R: Ja zodoende (lacht).
275. I: Heftig joh (zucht).
276. R: Ja ik zeg eerlijk. Ik ben vijfentwintig, maar weet je, veel mensen die zich helemaal depressief uhh…heb ik
ook een tijdje gehad hoor dat je zo een depressie had, maar je kan jezelf bij de pakken neer laten leggen weet
je, maar je kan ook zeggen van: ‘’weet je wat neem het als een ervaring mee en weet je als je…soms zie je ook
mensen die dezelfde kant bijna opgaan weet je dat je ze gewoon waarschuwt van: ‘’Hé dit zijn de gevolgen,
kijk uit wat je doet zeg maar.’’
277. R: Ja het is altijd de keuze aan diegene.
278. I: Ja.
279. R: Dat kan je zelf niet voor je houden…hoe zeg je dat…jezelf helemaal in gaan pushen van: ‘’He dat mag je niet
doen zeg maar.’’
280. I: Nee.
281. R: Maar ja, zodoende.
282. I: Kan je nog iets vertellen over…over…je zei van ja dat je al heel vroeg volwassen bent geworden ook omdat
je ja…gewend was om veel dingen alleen te doen. Kan je daar iets over vertellen over hoe dat thuis
bijvoorbeeld ging? Of waarom?
283. R: Ja ik was vroeger vaak mishandeld.
284. I: Ja?
285. R: Uhm ja echt met (xxx) stokken…wij hebben…bij ons is het heel bekend…(verzamelterm nationaliteit
verwijderd) zeg maar.
286. I: Hmm.
287. R: Met stokken.
288. R: Zo een houten stok dan krijg je zeg maar dat ja op je handen, je gezicht zeg maar.
289. R: Uhm op een gegeven moment…jah ik ging met blauwe plekken naar school enzovoorts.
290. I: Hmm.
291. R: Me vader komt vast te zitten, hij werd verdacht van moord dus jah en hij zat in zo een…hoe zeg je dat…zo
een (nationaliteit verwijderd) hé…zo een (nationaliteit verwijderd) uh…ja geen maffia, maar (nationaliteit
verwijderd) bende of hoe je dat ook kan noemen.
292. I: Ja.
293. R: En uhm ja hij was wel op een gegeven moment…ja gelukkig heeft ie een alibi, omdat ie mij van school uhm
op had gehaald op die dag.
294. R: En ja op een gegeven moment je blijft…zit hele tijd in zo een circuit.
165
295. R: Zo ben je opgegroeid, je bent opgegroeid…ik kreeg alles wat ik wou.
296. I: Hmm.
297. R: Echt van de duurste dingen tot de mooiste dingen alles gewoon, maar je weet van…ja je zag vroeger op
tafel altijd zoveel rotzooi zal ik maar zo noemen, drugs gewoon en ik moest altijd naar me kamer.
298. R: Op een gegeven moment zo ben je opgegroeid (xxx).
299. R: Ik heb zelf ook een tijdje dat gedaan.
300. I: Hmm.
301. R: Omdat ja je dacht dat het normaal is weet je (aarzelt en hapert), nou me moeder vond het niet normaal,
me moeder was er heel erg op tegen zeg maar.
302. I: Ja.
303. R: Mijn vader die he die had…die verdiende bakken met geld en ja we gingen soms twee of drie keer per jaar
op vakantie, maar ja dat is niet het leven om het zo maar te zeggen en op een gegeven moment…ik was toen
twaalf en ik was…werd heel opstandig en uhm ik ging me eigen weg op.
304. I: Hmm.
305. R: Ja en toen heb ik Bureau Jeugdzorg ingelicht, van dat ik thuis werd mishandeld.
306. R: Ik zei: ‘’Ik trek het niet meer.’’
307. I: Nee.
308. R: Ik liep vanaf de middelbare school, de eerste tot de derde bij de maatschappelijke werkster.
309. I: Hmm.
310. R: Uhm ja dus op een gegeven moment zei hij…(xxx) hebben ze dus Bureau Jeugdzorg ingelicht, omdat ik toch
er over moest praten want anders uh zouden ze me naar een (zoekt naar een woord) pleeggezin zetten ofzo.
311. I: Hmm.
312. R: Ik weet niet precies hoe dat gaat.
313. I: Ja.
314. R: Ja dus uhm uiteindelijk hebben ze…vanaf die dag hebben ze het echt nooit meer gedaan.
315. R: Echt nooit meer, ze zijn daar heel…ze zijn wel boos opeens…ja natuurlijk uhm ik…ze zagen dat ik ging
blowen.
316. I: Hmm.
317. R: En dat ze er…op een gegeven moment…een keertje zo een pakje coke gevonden en geld en zeiden ze van:
‘’Hoe kom je deraan?.’’
318. R: Ik zeg: ’’Ja dat is van iemand’’.
319. R: En zeiden ze van: ‘’Nee dat kan niet, je komt nog vast te zitten.’’
320. I: Hmm.
321. R: Zodoende was alles…op een gegeven moment kwam alles op mezelf uh aan op een gegeven moment toen
was ik zestien of zeventien.
322. R: Nee zeventien jaar ging ik al uit huis.
323. I: Ja?
324. R: Heb ik…moest ik voor mezelf beetje gaan zorgen en jah qua geld, is er genoeg geld, op een gegeven
moment…me vader is wel gestopt dermee.
325. I: Hmm.
326. R: Maar uh ik moest alles voor mezelf zorgen, ik was ook vaak alleen thuis toentertijd ja zodoende (lacht).
327. R: Ja ik weet niet…voor de rest is het niks uhh…het is…het is een ervaring wat je meemaakt zoals ik net al zei
van.
328. I: Ja.
329. R: Maar het is nu eenmaal zo.
330. R: Ik weet dat ik niet bij mijn eigen kinderen zo moet gaan reageren.
331. R: Ik word soms wel boos op me kinderen, maar dan is het niet echt met stokken slaan ofzo weet je.
332. I: Ja.
333. R: (mompelt onverstaanbaar) Dat weet je gewoon… het is gewoon…je kan echt een trauma deraan over
houden.
166
334. R: Ze zeggen ook mensen die…kinderen die mishandeld zijn.
335. I: Hmm.
336. R: Die brengen het over naar hun eigen kinderen en die brengen het weer op naar hun kinderen.
337. I: Hmm.
338. R: Zo blijf je in zo een cirkel.
339. I: Ja.
340. R: Ja, maar ik heb uhm…dus daardoor dus zeg maar dat ik heel zelfstandig ben geworden, omdat ik op een
gegeven moment voor mezelf ging zorgen toen ik uhm op mbo zat uhm van dus ja toen deed ik niveau twee
nog.
341. I: Hmm.
342. R: En moest ik voor mijn eigen rekeningen zorgen, bijvoorbeeld, ja toen had je nog de ziektekostenverzekering
en telefoonrekening.
343. I: Ja.
344. R: Ja die was altijd hoog (lacht), maar goed…maar uiteindelijk moest ik toch gewoon dat betalen…zelf betalen
terwijl me ouders genoeg geld hadden.
345. I: (lacht met I mee).
346. R: Maar ik neem me ouders niets kwalijk weet je het zijn je ouders.
347. R: Ik moet ze gewoon vergeven vind ik weet je…ook al wat ze ook hebben gedaan…maakt niet uit wat ze
hebben gedaan.
348. I: Hmm.
349. R: Je moet je ouders gewoon vergeven en ik ben blij dat ik dat ook heb gedaan, omdat ik heb een hele goede
band nu.
350. R: Ik heb uhm…ik vertel hun gewoon bijna alles want ze weten nog niet dat ik zwanger ben, maar ik vertel
bijna alles en ja het blijft je ouders.
351. R: Je ouders zijn toch uhh…ze hebben ook heel veel spijt want me moeder heeft zo vaak gejankt weet
je…gehuild zeg maar.
352. I: Hmm.
353. R: Omdat ze echt spijt had van wat ze heeft gedaan en dat kan je je moeder niet aan doen dus (xxx) het is wel
goed weet je.
354. R: Dat blijft je ouders.
355. I: Ja.
356. R: Me vader heeft er ook echt spijt van.
357. R: Hij zegt: ‘’Nee sorry dat we dit hebben gedaan’’, want ze zagen ook dat ik de verkeerde kant op ging zeg
maar.
358. I: Ja.
359. R: En zegt ;” Ja kan je er alstublieft mee stoppen enzovoorts.’’, en ja uiteindelijk ben ik toch wel gestopt.
360. R: Ik heb niks meer…ja want kan wel in dat cirkel blijven.
361. I: Hmm.
362. R: Maar uhm uiteindelijk ja…je neemt jezelf mee…en dan wordt je zo een ‘’draaideurcrimineel’ hé weet je: Ga
je derin deruit, derin deruit en ik heb een strafblad en enzovoorts en dan kan je nergens terecht (…), maar
gelukkig, het was vóór mijn achttiende zo ongeveer.
363. I: Hmm.
364. R: Dus uhm dat werd allemaal verwijderd anders kon ik…niet bij het uhh...bij het (naam verwijderd) werken
zeg maar(lacht), maar uhm jah zodoende.
365. I: Ja.
366. I: En toen je uhm uhm op zoek ging (Respondent hoest)...hè want je zei ook:´´Ik heb ook het christendom nog
een tijdje onderzocht´´.
367. R: Ja.
368. I: Uhm waar waar ging je je informatie halen, ging je naar een lezing, of ging je op internet zoeken?.
369. R: Nee ik ging gewoon lezen wat hun...waar hun in geloven (xxx), dat Jezus de zoon van God is en toen ging ik
167
mij afvragen van;´´Ja als Jezus zoon is, wie is de moeder dan?.´´
370. I: Hmm.
371. R: Weet je enzovoorts, ja en niet dat klinkt als ik het nu zo zeg...dat klinkt heel dat ik tegen ben...nee maar
weet je, het is gewoon ik geloof niet in de heilige geest.
372. I:Ja.
373. R: Dat geloof ik ook niet in want mijn...want uhm zeg maar nichten van mij die zijn gewoon christelijk en
vroeger ging ik ook mee met hun naar de kerk en ja zat nog gewoon een beetje bij.
374. I: Ja.
375. R: Het trok mij niet echt aan, ik voelde als je...dat kan je echt zelf voelen als je gewoon een geloof
aanneemt...je voelt er niks bij.
376. I: Ja.
377. R: Het sluit je helemaal af zeg maar...wij geloven ook in profeten, Isaa weet je...dus ja is ook...het is het is
(hapert) ja weet je het heeft gewoon met elkaar te maken.
378. I: Ja.
379. R: Maar je moet er bij iets voelen vind ik zelf.
380. I: Ja.
381. R: En als jij...als jij niks bij voelt, ja dan is dat maar zo en dan kan je...dan kan je niet verder...ik kan het wel
gaan aannemen, maar als jij zelf niks mee heb en ja...ja dan blijft het gewoon zo zeg maar.
382. I: Ja.
383. R: En dan ja, dan geloof je der niet echt in...ja oke weet je het is...ze zeggen ook we moeten ook godvrezend
zijn, maar als veel mensen naar me kijken zeggen;´´Jij God vrezen?, je hebt toch tatoeages , je draagt make up,
je haren enzovoorts, maar ik heb zoiets van: ´´Weet je, richt je meer op jezelf dan op een ander, want jij bent
niet diegene die oordeelt, maar ik weet dat het niet goed is.
384. I: Hmm.
385. R: Je bent zelf bewust, maar het is gewoon dat je jezelf ja jezelf moet gaan laten praktiseren en dat kan jij
alleen jezelf doen en dat kan niet iemand anders doen voor je.
386. R: Het is wel leuk als je steun hebt zeg maar.
387. I: Ja.
388. (R en I lachen samen).
389. I: Hé een tweede, eerste keer, omdat je zei van dan ben je heel snel gaan praktiseren, misschien wel te snel
zei je.
390. R: Ja.
391. I: Waar ging je toen naar toe...wie had je toen om je heen? Waar zocht je toen je informatie.
392. R: Uhm ik had uhm mijn toenmalige vriend en die is ook wel...ja hoe zal ik het zeggen?, die is ook echt
praktiserend.
393. R: Ja je kunt niet zeggen praktiserend, maar die was echt met het geloof ook echt wel bezig hoor, dat uhh hoe
jij dacht en hoe hij denkt.
394. R: Hij steunde mij.
395. I: Hmm.
396. R: Uhm ik ging toen ook naar lezingen, ik had meer dat gemeenschap om mij heen, maar dat ik de mensen
die ik nu heb jah weet je die zijn alleen maar aan het zuipen zou ik maar zeggen.
397. I: Hmm.
398. R: Eentje die is alleen maar bezig met jongens, eentje is alleen maar bezig met hè die gewoon zoveel mogelijk
uitgaan weet je.
399. R: Jah op een gegeven moment...jah ook al, maar ja ik ga niet te veel met hen om, ik heb nu ook kinderen, ik
ben getrouwd, je hebt een baan dus meestal negen van de tien keer is gewoon de hele week werken en dan
weekenden, dus dat was mijn weekend van deze zeg maar.
400. R: Dit weekend was voor mij alleen maar slapen, alleen maar slapen.
401. R: Wanneer ik thuis ben ben ik gewoon moe en steeds met mijn kinderen bezig.
402. I: Ja.
168
403. R: Dus ja op een gegeven moment wanneer je werkt heb je echt sociale leven en je gaat niet de hele week
weg zeg maar.
404. I: Ja.
405. R: Dus ja dan heb je ook een ander leven...levensstijl zeg maar.
406. I: Ja.
407. R: En daardoor denk ik, want nu zie ik ze ook een beetje allemaal verdwijnen.
408. I: Ja.
409. R: Dat wel.
410. I: Ja en die lezingen waar je toen naar toe ging, welke lezingen waren dat?
411. R: Bij moskee (naam verwijderd).
412. I: Hmm.
413. R: Bij (naam moskee verwijderd) en dat was het volgens mij toch...ja.
414. R: Af en toe ging ik met haar mee zeg maar(lacht en wijst naar veldwerker ), dus ja.
415. I: En zocht je bijvoorbeeld op internet of ging je boeken lezen?
416. R: Ja boeken, internet, ik was echt echt gewoon fanatiek bezig.
417. I: Ja.
418. R: En als ik vragen had belde ik haar op (lacht en wijst naar veldwerker),zat ik weer met haar aan de telefoon,
maar het is nu echt uh...ik heb ze wel thuis.
419. R: Ik heb alles wat ik wil, maar het is echt die stap om te nemen.
420. I: Hmm.
421. R: Ik weet niet (hapert), niet dat iets mij tegenhoudt, maar ik vind het heel moeilijk.
422. I: Ja.
423. R: Echt letterlijk...echt gewoon...het is gewoon...je bent er al in geweest zeg maar, je hebt het al mee gemaakt
en dus bent dervan bewust wat je dan weer opnieuw zeg maar ja gaat meemaken enzovoorts.
424. I: Ja, kan je nog meer uitleggen? Want als je zegt van: “Ja bent er al in geweest” hoe dat dan eruit zag? (zacht:
want je droeg een hoofddoek enzo)
425. R: Ja toen uh...ik had voor één dag, ik droeg toentertijd een ghimaar.
426. I: Hmm.
427. R: Voor één dag had ik een nikab aangetrokken.
428. I: Hmm.
429. R: En geloof me, je wordt gewoon heel vies aangekeken.
430. I: Ja?
431. R: Het hele maatschappij, echt eentje ging nog zelfs...ik weet niet meer...er liep een man en vrouw naast
me...ze spuugt gewoon voor me neus.
432. R: Je werd gewoon ja...je wordt gewoon om de haverklap wordt je aangekeken.
433. I: Ja.
434. R: En je wordt ook niet geaccepteerd.
435. R: Ook al zou je een hoofddoek aantrekken, je wordt bijna nergens geaccepteerd.
436. R: Ze hebben toch altijd van: ´´He daar heb je dat meisje met het hoofddoekje´´, zeg maar om zo te zeggen.
437. R: En ja ze hebben altijd...uhm niet allemaal hoor, maar ik bedoel bijna tachtig procent.
438. I: Hmm.
439. R: Van de...ja niet beledigend bedoelt, maar van de Nederlandse maatschappij is het gewoon van dat ze echt
bijna anti-islam zijn.
440. I: Hmm.
441. R: Ze zijn heel tegen.
442. R: Ik merk dat gewoon.
443. R: Ik zie het gewoon zelf wanneer ik soms gesprekken heb en dan zeggen ze van: ´´Ja, maar waarom moest ze
een hoofddoek dragen?´´.
444. R: Want ik heb ja...want ik werk met bijna dus bij het (xxx) hebben ze gewoon alleen maar negentig procent
Nederlanders, tachtig procent zeg maar.
169
445. I: Ja.
446. R: En hoor je gewoon...soms gesprekken over de...over de buitenlanders om het zo maar te zeggen.
447. I: Hmm.
448. R: En ze hebben altijd opmerkingen van: ''Ja weet je, je kan toch ook gewoon moslim zijn of moslima zonder
hoofddoek, maar dan zeg ik ook: ''Nee het is wel...jah verplicht zeg maar om het te dragen.
449. I: Ja.
450. R: Het is voor een vrouw, want veel mensen zeggen dat: ''Nee dat hoeft allemaal niet.''
451. R: Veel meisjes zeggen zelf ook nog:''Het hoeft niet.''
452. I: Hmm.
453. R: Maar dat is wel verplicht voor ons en als mensen in de...bij de kerk zo een non zeg maar buiten zien,
zeggen ze niks en als ze iemand die van moslim zeg maar zijde een ghimar draagt enzovoorts dan hebben ze
gelijk een commentaar.
454. R: Ze hebben gelijk:''O, dat is een terrorist.''
455. R: Ja dat is wel heel hard als je dat zo aan te horen, het is niet leuk.
456. I: Nee.
457. R: Dus ja, wanneer je een jood zeg maar ziet met zo een baard is het he dan zeggen we niks enzo maar als
iemand met zo een...ja soeniet...iemand met een baard zeg maar.
458. I: Ja.
459. R: Je hebt weer gelijk commentaar, dus ja ik denk bij mezelf: ''Hallo'', weet je.
460. R: Dus daarom zeg ik ook islam staat heel slecht in de media.
461. I: Ja.
462. R: Maar dat...echt eerlijk...dat komt ook een beetje door wat er is gebeurd.
463. R: De aanslagen, maar ze moeten kijken wat er is gebeurd, wat hun...wat de Amerikanen hebben gedaan.
464. I: Hmm.
465. R: Dus ja, daar...daar kijken ze niet naar.
466. R: Veel...in de Nederlandse geschiedenis hebben we ook heel veel gedaan, maar daar kijken we ook niet terug
op naar.
467. R: Dat ze geroofd en vermoord hebben, de slaven, daar zeggen we ook niets van.
468. I: Hmm.
469. R: Maar het is wel zo, maar hun verwer(xxx)...laten het zo uhh mooi voorruit komen zeg maar.
470. I: Hmm.
471. R: Dat ze het zeg maar heel...dat ze armen helpen enzovoorts, maar je moet ook kijken van: ´´Ja wat hebben
jullie gedaan?´´.
472. R: Dat ze hen...kijk hoe de andere landen zeg maar zijn geworden.
473. I: Ja.
474. R: Maar goed, dat is mijn mening dan.
475. I: Hmm.
476. R: Weet je, ja het klinkt gewoon misschien beetje raar,.
477. R: Ja, want soms heb ik ook gesprekken met me vader, maar me vader is...nu ja nu is ie wat meer milder om
het zo maar te zeggen, maar uhm ja als ik nu tegen hem zeg van:´´Ja,ik ga een hoofddoek dragen.´´ , nou dan
kun je...de wind van voren hoor (lacht) om het zo maar te zeggen.
478. I: Ja.
479. R: Maar ik heb zoiets van: ´´Weet je, probeer...respecteer iedereen hoe die persoon zelf is.
480. R: Dat is meer dan genoeg, je hoeft niet elkaar iemand vies aan te kijken of..., omdat ie een ghimar draagt of
dat ie een hoofddoek draagt of dat ie...(xxx), hoe noem je dat nou?.
481. R: Die die hoedje.
482. I: Uhm (zoekt mee naar het woord) ja uhm...
483. R: Keppeltje! Ja! Keppeltje(lacht).
484. I: Ja Ja! (lacht).
485. R: Nou als je dat zeg maar aantrekt dan, weet je, laat iedereen gewoon in zijn waarde.
170
486. I: Ja.
487. R: Dan zouden er ook geen oorlogen zijn enzovoorts.
488. R: Maar ja, dat is je hebt altijd wel mensen die hè: ´´He we moeten dit doen en we moeten dat doen.´´
489. I: Ja.
490. R: Wie zijn wij hè om dat te zeggen (lacht)(xxx)...als we alleen wat zeggen dan uhm zijn der ook wel andere
mensen die er wel wat op tegen hebben en dus ja.
491. I: En wie is wij dan?.
492. R: Ja, wie...wij als persoon...wij als moslima´s om gewoon te zeggen van: He weet je...probeer met anderen
uhm mensen zeg maar gewoon netjes en respectvol met elkaar om te gaan enzo.
493. I: Ja.
494. R: Ja, maar meestal kijken ze...als je ons bekijkt (xxx) verklaren ze ons voor gek zeg maar.
495. I: Hmm.
496. R: Maar ja, wat doe je deraan?.
497. R: Ja weet je wat het is? Ze zeggen soms ook van: ´´Ja ga terug naar je eigen land, wat is je land?.
498. I: Hmm.
499. R: Weet je, voor mij dan gevoel weet je...voor mij jah het is Nederland of (naam land verwijderd).
500. I: Ja.
501. R: Maar ik kan niet...als ik...ik zou graag naar (naam land verwijderd) willen wonen, maar ik kan niet.
502. I: Nee.
503. R: Nee, je moet uhm als buitenlander moet je 150.000 (valuta verwijderd) ...daarna wat zal het zijn...ongeveer
zijn 40.000euro...dertig...vijftig duizend euro op de bank hebben en nog een huis kopen.
504. I: Oké.
505. R: Nou ik ben geen miljonair weet je (lacht).
506. R: Dus als je me dat zou geven vind ik het prima hoor (lacht).
507. R: Dan ga ik wel, maar ik weet je het heeft niets met het land te maken, eigenlijk ook aan de ene kant, want
het is gewoon...elk land is gewoon hetzelfde.
508. I: Hmm.
509. R: Want in (naam land verwijderd) heb je ook moslims tegen “wat was het nou?” Boeddhisten.
510. R: Dus ze hebben ook heel veel mot met elkaar, dus ja en de hele wereld eigenlijk...denk ik zelf dus
ja(xxx)...het ligt bij je eigen.
511. I: Hmm.
512. I: Weet je, je noemde net ook toen je uhm bezig was met praktiseren, toen zei je helemaal in het begin van:
´´Uhm toen heb ik mezelf eigenlijk laten verdwijnen.´´
513. R: Uhm, in welke zin?.
514. I: Je noemde het omdat je toen ging praktiseren en je zei van: “Het ging eigenlijk te snel en hè als je nu weer
gaat praktiseren dan kijk je...je weet dan wat je toen ook heb gedaan.
515. R: Hmm.
516. I: Maar je noemde...je omschreef het als ik heb me uhm zelf toen laten verdwijnen.
517. R: Nee ik heb mezelf gewoon mee laten slepen, omdat met de islam...het gaat op een gegeven moment zo
snel.
518. I: Hmm.
519. R: Dus ik heb me eigen...me ik...zeg maar de vroegere (naam verwijderd) of whatever (lacht).
520. I:Ja.
521. R: Dat heb ik zelf gewoon...dat is wat is verdwenen...ik was een heel ander persoon ineens als je...je moet het
je voorstellen van dat je twee verschillende karakters uhm hebt zeg maar.
522. R: Dus je moet één moet je...ik was heel losbandig...gewoon om eerlijk te zeggen...losbandig en ik was
gewoon heel alleen maar bezig met jezelf.
523. I: Hmm.
524. R: En dan moet je ineens gaan veranderen in de ja in de goeie...goede mens zeg maar.
525. I: Hmm.
171
526. R: En dat is heel uhm...is heel verschillend hè.
527. R: Dus eerst dacht je meer van...uhh ja: ''Ik Ik Ik en dan komt de rest'' he...daarnaast gewoon eerst je
medemensen en dan jezelf enzovoorts.
528. I: Ja.
529. R: Als je die twee uhm in één keer gaat veranderen zeg maar kwa persoonlijkheden, dan is het heel heel
uhm...ja het kan...blijkbaar kan het wel, maar je gaat jezelf tegenkomen later.
530. I: Ja.
531. R: En dan...dus de geloof dat je hebt dat gaat ineens zo verdwijnen.
532. I: Ja.
533. R: Dat is het gewoon en daarom zeg ik: ''Oke ik ben veel te snel gegaan.”
534. R: Oke, weet je eerst ik droeg op een gegeven moment...ik begon met een hoofddoek.
535. R: Ik ging met een hoofddoek en djelleba.
536. I: Hmm.
537. R: Toen ging ik met een ghimar, toen gaf ik gewoon zelfs gewoon letterlijk geen mannen geen hand
enzovoorts.
538. R: Het ging zo steeds verder verder verder.
539. I: Hmm.
540. R: Terwijl ik vroeger nog met een…nou ja met een jongen zat te uhh hé…met andere…beetje (xxx) maar grof
te zeggen, te flikflooien.
541. I: Ja.
542. R: Weet je, dat dat…dan ga je…dat is gewoon te snel, dus ja.
543. I: Ja.
544. R: Uhm dus ja, op een gegeven moment dan ga jezelf uhm (xxx)…je gaat jezelf laten verdwijnen, je eigen ik.
545. I: Ja.
546. R: Niet dat ik zo ben hoor, dat wil ik wel even duidelijk zeggen (lacht).
547. R: Maar het is gewoon zo, dus vandaar.
548. I: Kan je ook bedenken waarom je dat toen deed, waar je toen sterk behoefte aan had?
549. R: Ik had echt behoefte aan liefde.
550. I: Ja.
551. R: Terwijl ik dat niet thuis had, ik had thuis geen… niemand vroeg mij van: ‘’Hoe gaat het met je, wat doe je op
school?
552. R: Je zocht gewoon naar iemand die van je hield en daardoor ben ik ook…was ik ook echt (zoekt naar
woorden)…was ik zo blij als iemand van mij hield of als iemand om mij gaf.
553. R: Dan bleef…dan wil ik gewoon bij de persoon blijven, dus daarom dat ik zo bij mijn ex zei van: ‘’Ik wou hem
gewoon terug’’.
554. R: Dat gevoel zegt, maar als je dat bij jezelf nu gaat realiseren…je wordt ouder natuurlijk.
555. R: Ik was toen toen was ik echt heel jong.
556. I: Ja.
557. R: En dan ga je op een gegeven moment denken van: ‘’Ja maar zo hoort het niet eigenlijk.’’
558. R: Je moet van diegene van houden, niet dat je om liefde gaat zoeken.
559. I: Hmm.
560. R: Maakt niet uit wie die persoon is zeg maar.
561. R: En dat is het gewoon denk ik.
562. I: Ja.
563. R: Ja (lacht).
564. I: Uhm ik heb geen specifieke vragen meer, heb jij nog dingen waarvan je denkt: ‘’Ik moet dit nog vertellen
want anders is mijn verhaal niet compleet of anders begrijp je niet goed wat mijn zoektocht is?
565. R: Hmm, nou uiteindelijk me conclusie zeg maar, wat ik wil zeggen van ja uiteindelijk moet ik toch wel gaan
praktiseren.
566. I: Hmm.
172
567. R: Maar ik heb wel alleen zeg maar steun van anderen nodig, maar ik, omdat ik nu ook best wel druk heb op
me werk.
568. I: Hmm.
569. R: Ja, ik werk vier dagen, gewoon fulltime en uhm ja dus dan ben je alleen maar bezig met werken, kinderen
hé, huis.
570. R: Dat is het enigste waar ik mee bezig ben, om echt te gaan praktiseren heb je ook echt wel soms tijd nodig.
571. I: Ja.
572. R: Om jezelf te leren kennen, dus hoe je echt jezelf wil laten overkomen, hoe je jezelf wilt zijn zeg maar.
573. I: Hmm.
574. R: Uhm ja en qua omgeving gewoon, weet je dat iedereen gewoon met elkaar moeten respecteren hoe
die…hoe die persoon wilt kleden moet gewoon…dat te respecteren.
575. I: Ja.
576. R: Dat is gewoon…dat is het enigste, voor de rest maakt niet uit wat je bent, of je nou joods bent of christelijk
of whatever.
577. R: Maakt niet uit, als je maar gewoon je eigen…jezelf gewoon bent en dat de ander zeg, maar te respecteren.
578. I: Ja.
579. R: Dat is het belangrijkste, of je nou hé een kort rokje draagt maakt niet uit, moet je zelf weten.
580. I: Ja.
581. R: Het gaat om respect, dat is de enigste.
582. I: Ja.
583. R: Voor de rest ja dan zou der ook minder narigheid zijn denk ik.
584. I: Hmm.
585. R: Denk ik, sorry.
586. I: Ja, oké.
587. R: Oké.
588.
173
Bijlage 8 Leden van de begeleidingscommissie
Mw. S. ait Taleb (opdrachtgever gemeente Amsterdam IHH)
Dhr. H. El Maimouni (opdrachtgever gemeente Amsterdam IHH)
Dhr. Drs. L. Wessels (hoofdonderzoeker)
Mw. Prof. Dr. T. Pels (Verwey Jonker instituut)
Dhr. Dr. R. Witte (IVA- Universiteit van Tilburg)
Mw. Drs. F. Venecourt (Spirit)
Mw. Z. Madroume (veldonderzoeker)
Mw. N. Ramzi (veldonderzoeker)
Mw. Msc. A. Dijkman (onderzoekscoördinatie Vizea)
Top Related