Download - Dilemma II - Taal en Oorlog

Transcript

STUDENTENBLAD VAN DE BLANDIJN/ GENT/ NOVEMBER 2014/ EDITIE 2

DILEMMA

V.U. JAN BOGAERT & MICHIEL VERPLANCKE

TAAL EN OORLOG

2/ dilemma

Zet je budget op de kaart!

Maak kennis met de KBC-Prepaid Kaart: de betaalkaart waarop je eerst een

som geld zet en waarmee je achteraf betaalt, wereldwijd én online. Je budget

staat op de kaart en je geeft niets meer uit dan je vooraf hebt gepland.

Geen rode cijfers of verrassingen aan het einde van de maand. Handig als

je een doorgewinterde webshopper of een reisliefhebber bent. Mogelijkhe-

den genoeg! Wil je meer informatie? Surf naar www.kbc.be/prepaidkaart.

Of kom eens langs in je KBC-bankkantoor.

KBC. Wij spreken uw taal.

www.kbc.be/prepaidkaart

KBC-Prepaid Kaart

3/ dilemma

De preses preekt

Mijn schrijven is mijn oorlog. Ik duik in mijn loopgraaf om mijn eigen

gebrek aan creativiteit genadeloos af te knallen, terwijl een gebrek aan inhoud me langs achter besluipt en zijn roestige mes wel duizend keer in mijn rug ploft. Ik gooi granaten in het rond en schiet niets anders dan mijn eigen ruiten in. Een ongericht bazookaschot knalt een arme vogel uit de lucht en een half verschroeid veertje dwarrelt tot voor mijn voeten. Het was in dat moment dat ik besefte waar de veer in het Filologica-schild voor stond; schrijven is als oorlog.

Studeren is als oorlog. Ik verstop me ach-ter een naaldboom en schiet mijn 9mm leeg in de hoop Jürgen Pieters te raken, maar zijn humor ontwapent me. Na da-gen rond te zwerven zonder slaap, moet ik nu in het heetst van de strijd wakker blijven. Echter, onze geëerde decaan, de heer Marc Boone, bekogelt me met zijn historische feiten en ik verlies volledig het bewustzijn. Tot zover mijn examens, denk ik, terwijl ik bezwijk onder de Red Bull-druk op mijn aortaklep.

Wanneer ik bijkom, ben ik gegijzeld door de GIT-trajecters. Vreemd soort volk, als ik dat mag opmerken. Altijd kleine oog-jes, stinkend naar alcohol, steeds vrolijk, behalve voor 12u ’s middags. Verschrik-kelijk vind ik dat soort mensen. Plots zie ik iemand die lijkt op Jan Bogaert, dat rare schrijfheerschap van Dilemma. Hij is GIT geworden, verdorie. Maar hij kent me en hij redt me, de dwaas, dus een bevrijde ik sabelt hem neer. Ik ben niet graag men-sen iets verschuldigd,  weetjewel. Straks denkt men nog dat ik collaborateur ben. Gelukkig krijg ik net op dat moment een

telegram van Michiel Verplancke; DI-LEMMA. LEEFT.

En na al dat ge-oorlog, geharrewar en gehakketak, vraag ik mij het volgende af: als Schrijven Oorlog is en, alvast in mijn casu, Schrijven ook Gezever is, is Oorlog dan ook Gezever (S=O, S=G => O=G)? Gelukkig studeer ik aan de Blandijn en hoef ik me niet langer met formules of lo-gica bezig te houden.

Om dan net iets meer on topic  te schrij-ven: ik was alvast opgetogen over een Di-lemma in het teken van Den Oorlog; het geeft ons, filologici en filologicae (that’s right), een kans om te verbroederen met onze wit-groene Geschiedkundige vrien-den, en onze paars-gele vrienden van de archeologie. Bovendien lijken we zo soci-aal bewuster dan we eigenlijk zijn, wat al-tijd mooi meegenomen is. Verder hoop ik

dat jullie, lezers, ook van deze Dilemma-editie weer kunnen genieten zoals Robert Capa genoot van een vintage Hemingway met 50 liter rode wijn.

Terwijl ik, als jullie heiland, een einde brei aan dit geweldige schrijfsel, gevuld met spanning en cultuur, stormt Jacques van Keymeulen mijn kamer binnen en roept hij: “Dus jij dacht dat je geen for-mules meer nodig had? Hier heb je wat segmentstructuurcondities!”, en hij gooit de cursus Nederlandse Taalkunde II: Fo-netica en Fonologie  duusd  hard tegen mijn mombakkes. Mijn schrijven is, zoals u leest, nog steeds een oorlog.

De Preses preekt niet langer, want u bent dat waard.

Joachim Schol

4/ dilemma

10/interviewCharles Ducal & Jokke Schreurs "Poëzie moet iets hebben van muziek" 10

inho

ud 6/focus"War, what is it good for?

16/erasmiciBert Cambier in Limerick 16

17/culturamaLiteratuurlijkWar Poetry 18

TaalkundeEen bachelorpaper over het Afrikaanse woord glo 19Toal en Oorlog 20Etymologisch verantwoorde leenvertalingen? 21

Nunc est scribendum 23 Over vroeger en nuGent in WO I 27

NoisePunk en Nazisme 30Het Interbellum 32The LOUDNESS War 34Recensie: BRNS - Patine 36

CinematiquePompeuze propaganda 37Hypothesis Now: Tarantino 41

Bühne Recensie: 14-18, de musical 41

PhotomatonFotoprutserij aan het front 42Versla de witten met een rode wig 45

47/extraApologie: literatuurwetenschap 47Ceci est une fiction 49

3/inleidingDe preses (s)preekt Inhoudstafel 4Scriptoriaal 5Colofon 5

7

3

5/ dilemma

colofonscriptoriaal

/V.U. Jan Bogaert en Michiel

Verplancke, scriptoren Filologica,

Blandijnberg 2, 9000 Gent

/HoofdredactieJan Bogaert

Michiel Verplancke

/VormgevingLaurens DeBlock

/CorrectorenJan BogaertKaren Cruyt

Laurens DeBlockLucas De Corte

Matthias Van de VeldeMichiel Verplancke

/RedactieMadelon Bakx

Jan BogaertBert Cambier

Lennert De BackerLucas De Corte

Guinevere De RaymaekerFlorian DerooBen De Smet

Ruben De VuystAn Dijvie

Marcel FransaertRosanne Moreels

Geert OngenaLucas RabaeyJordy Sabels

Joachim ScholBerten Schreurs

Quentin SoenensCharlotte Van AckerKarel Van OoteghemMichiel Verplancke

/Oprechte dankbetuiging aanCharles DucalJokke Schreurs

WoordenWatertjes

RedditPizza van de cafetaria

/Oprechte middelvinger aanOorlog

Deadlines as usual

Liefste lezertjes,

We leven in goede tijden. Sure, we moeten wat meer gaan betalen voor ons onderwijs en wat langer werken voor ons pensioen, maar toch leven de Belgen in een vredevol era omgeven door regenbogen en suikerspinnen. Binnenkort is het echter 11 november en herdenken we de slachtoffers van den grooten oorlog, die een eeuw geleden onze contreien naar de vernieling blies. Oorlog is iets van alle tijden, we mogen van geluk spreken dat we al zeker vijftig jaar van een oorlogvrij westen mogen spreken. Zoals altijd hebben grote maatschappelijke gebeurte-nissen weerslag in de taal van het volk, en de taal van diegenen die zich hoger dan het volk wanen. Vandaar dat we het interessant vonden om onze focus in teken van Taal en Oorlog te plaatsen.

Over taal en oorlog weten ook Charles Ducal, Dichter des Vaderlands, en Jokke Schreurs, uitmuntend gitarist, wel wat te vertellen. We interviewden deze geëngageerde linkse ratten over Ducals gedicht ‘Soldaat 1914’ en over hun samenwerking. Schreurs transponeert Ducals Poëzie namelijk tot muziek op een voortreffelijke manier. Beiden konden het, met dit thema, ook niet laten om Gaza erbij te betrekken.

Onze goede vriend Friedrich Nietzsche sprak eens: “De oorlog is de winterslaap voor de cul-tuur”. Gelukkig is ze ondertussen weer klaarwakker in onze culturama, waarin we onder an-dere doldwaze Tarantino-hypothesen stellen, een blik werpen op War Poetry en het verband tussen punk en nazisme nuanceren. Ook literair talent laat Dilemma niet ongemoeid; drie kortverhalen, gebaseerd op waargebeurde feiten, kleuren onze nunc est scribendum.

Tot slot meent u zich misschien nog wel te herinneren dat (ldb) in de vorige editie van Dilem-ma een opiniestuk schreef “over de klucht die men pleegt te noemen ‘literatuurwetenschap’”. Omdat discussie en polemiek niet vreemd is bij literatuurstudenten sprong (bds) onmiddellijk achter zijn typemachine (de hipster) en maakte gretig gebruik van zijn recht van antwoord.Wij vinden het alleszins allemaal best geslaagd.

Yours truly, Lord Jan of Evergem en Sheikh Michiel of Sint-Niklaas

Focus

7/ dilemma

focus

FocusAbsolutely nothin’! Met schijnbare uitzondering van het lexicon. Iedereen kent door de Tweede Wereldoorlog het nazisme, de Blitzkrieg, de U-Boot, het concentratiekamp, de atoombom… En deze woorden bestaan natuurlijk ook in andere talen (Nazismus, Blitzkrieg, U-Boot, Konzentrationslager, Atombombe en Nazism, Blitzkrieg, U-boat, concentration camp, atomic bomb, …).

Tijdens oorlogen ontstaan er wel eens nieuwe woorden en dat hoeft ons niet

te verbazen, gezien taal snel verandert in onstabiele omgevingen. Dat is een van de redenen waarom het IJslands zo archaïsch gebleven is (door de stabiele omgeving waarin het IJslands zich bevindt: een ei-land dat door weinig mensen bewoond is en door nog minder mensen gestoord wordt). Tijdens de Grote Volksverhuizing (zowat tussen de vierde en zesde eeuw na Christus) of de Vikingentijd (ca. achtste tot elfde eeuw) was het veel waarschijn-lijker dat er veel ingrijpendere taalveran-deringen gebeurden. Daarvan is het Oud-deens (dat sinds de negende eeuw enorm snel veranderde) een van de beste getui-genissen.

Dat oorlog voor nieuwe woorden zorgt (bvb. torpedo, tank, straaljager, machi-negeweer, machinepistool, artillerie, hou-witser, …), wisten we eigenlijk allemaal passief al. Wat we niet altijd doorhebben is dat termen die vroeger militair van ori-gine waren, soms zo niet meer bekeken worden. We geven hieronder een aantal voorbeelden om dit fenomeen te verdui-delijken. Indien niet anders vermeld, zijn de voorbeelden Engelstalig.

Flak ‘kritiek’, (zoals in He catches flak ‘hij vangt kritiek’) komt van het Duitse Flug[zeug]abwehrkanone, maar heeft niet veel meer te maken met afweergeschut tegen vliegtuigen, ondanks de etymologi-sche band.

Het Duitse wummern, ‘dreunen’ werd oorspronkelijk in de Eerste Wereldoorlog gebruikt om het ‘eentonige brullen van artillerievuur’ aan te duiden. Nu gebruikt

men het vooral gebruikt om het geluid van motoren of bassen (bij muziek) of het dreunen tegen een deur aan te duiden. Ook het Duitse verfranzen ‘zich vergis-sen; verkeerd vliegen’ komt oorspron-kelijk uit de Eerste Wereldoorlog, maar geen kat die dat vandaag nog doorheeft. De oorsprong bevindt zich in de taal van de piloten. Toen vloog men nog met twee: een piloot en een waarnemer, die men de bijnaam Franz gaf. Het gebeurde nogal eens dat men verkeerd vloog, waaruit het werkwoord verfranzen ontstond.

Neemt tegenwoordig iemand een snap-shot, dan heeft dat nu niets meer met een snel genomen (geweer)schot te maken.

Blighty ‘Groot-Brittannië, Engeland; thuis’ vindt zijn origine in het Hindi bilāyatī ‘vreemd, Europees’. Het refereerde in 1915, toen het voor het eerst neerge-schreven werd, aan een ideale plaats vol comfort, liefde en zekerheid (in scherp contrast met de harde discipline, de ruwe levensomstandigheden en het constante gevaar van het front). De term heeft ook nog een andere betekenis gekregen: in-dien een soldaat een ernstige wonde op-liep, werd deze wonde een “Blighty” ge-

“War, what is it good

for?”

focus

8/ dilemma

focus

noemd, want hierdoor kon de soldaat in kwestie terug naar huis gestuurd worden.

Als je een cushy job hebt, dan is die job vrij gemakkelijk. Ook dit woord komt van een oorlogswond, maar deze keer is het eentje die niet heel ernstig was. Het woord komt van het Hindi kushī ‘plezier’, maar met een semantische ontwikkeling naar ‘gemakkelijk’.

Het woord lousy ‘luizig’ (komt van louse ‘luis’) betekent sinds de Eerste Wereldoor-log ook ‘waardeloos, vuil, beroerd’.

Hij of zij die een examen acet, heeft dat voor een stuk te danken aan de beste pi-loten in de Eerste Wereldoorlog (enkel zij die minstens vijf vliegtuigen neerschoten kregen deze eretitel). Deze titel komt, zo-als te verwachten was, van de speelkaart met de hoogste waarde: de aas. Nu dringt het woord ook het Nederlands binnen.

De term no man’s land betekende tijdens de middeleeuwen iets geheel anders (het gebied buiten de stadsmuren van Londen) dan de definitie die er tijdens de Eerste Wereldoorlog aan gegeven werd (onver-overd gebied). In het Duits spreekt men van Niemandsland (net zoals in het Ne-derlands). De Fransen spreken (vreemd genoeg!) van le no man’s land.

Ondanks het ontstaan van nieuwe woor-den, werden ook reeds bestaande woor-den geïntroduceerd in grotere taalberei-ken. Sommige woorden waren namelijk regionaal of werden specifiek door een sociale klasse gebruikt en andere woorden

hadden een heel specifieke betekenis die later uitgebreid werd. Een voorbeeld dat de Vlaamse studenten zeker kennen is binge(-drinking), dat oorspronkelijk enkel in Lancashire gebruikt werd. Het woord bloke ‘heer (gentleman)’ werd vroeger en-kel door de lagere klassen gebruikt en be-tekent nu ‘kerel, gozer, vent’. Chum ‘maat, makker’ komt uit de criminele wereld en betekende oorspronkelijk ‘medeplichtige’. Ook dit woord genoot grotere populariteit na de Eerste Wereldoorlog bij een groter deel van de bevolking. Dud ‘teleurstelling’ komt van de (geweer)patronen die niet afgingen.

Leenwoorden waren er ook. Zo leende het Engels to strafe ‘in een laag-vliegend vliegtuig gronddoelwitten aanvallen’ van het Duitse strafen ‘straffen’ en ersatz ‘(minderwaardige) vervanging’ van het

Duitse Ersatz.

En ten slotte voor de Duitstaligen onder ons, die niet weten vanwaar Keks ‘koekje’ komt: denk eens aan het Engelse cake. In 1906 schreef men in het Duits Cake, maar kort daarna werd het woord een andere spelling toegekend (onder impuls van de Eerste Wereldoorlog, want toen beleefde het streven naar het ‘verduitsen’ van leen-woorden een bloeiperiode).

Oorlogen kunnen er dus voor zorgen dat er nieuwe woorden ontstaan; dat woorden uit andere talen worden ontleend; dat re-gionale woorden het tot nationale woor-den schoppen (en die dan al dan niet of-ficieel worden of informeel blijven) en dat woorden hun betekenis veranderen. Na oorlogen kunnen de toen ontstane woor-den uiteraard nog van betekenis en vorm veranderen. Men verwacht het niet, dat na zoveel tijd, er nog vrij veel invloed van de toen gesproken taal te vinden is in het he-dendaagse taalgebruik.

Dat is op zich wel vrij indrukwekkend, maar anderzijds besluit ik met een refe-rentie aan de Danelaw, die voor een veel ingrijpendere lexicale invloed zorgde én die al heel wat ouder is dan de lexicale in-vloed van het begin van de 20e eeuw. De invloeden van de Eerste Wereldoorlog zijn niet te onderschatten, maar die van de oudere geschiedenis mogen we zeker ook niet vergeten.

Lennert De Backer

Edward Ball, een van Engelands bekendste ‘aces’

advertentie

9/ dilemma

focus

MARIAKERKE Brugsesteenweg 528 Tel. 09/226 25 49EVERGEM Kwadeweg 84 Tel. 09/335 50 03DESTELBERGEN Dendermondesteenweg 488 Tel. 09/228 30 98

Open van dinsdag tot zaterdag van 9.30 - 12.00 uur / 13.30 - 18.00 uur. Gesloten op zondag en maandag.

Als jij er beter uit ziet, ziet alles er beter uit www.vijgeblad.be

Specialiteit: lingerie en badmode in grotere maten

Ontdek de

nieuwecollectie

10/ dilemma

interview

©Merlijn Doomernik

11/ dilemma

interview

Charles Ducal

Jokke Schreurs&

Dilemma begaf zich op een vrijdagmiddag naar Kessel-lo waar ze in het hol van de leeuw het gesprek aangingen met de Dichter des Vaderlands Charles Ducal en Jokke Schreurs, gitarist van het eerste uur. We zigzagden ons een weg van Gaza,

langs onderwijs naar de muziek, want de gedichten des Vaderlands worden door Jokke op muziek gezet.

U bent nu al bijna een jaar Dichter des Vaderlands, hoe verloopt de ervaring voor u?Charles Ducal: “Tot nu toe loopt het be-ter dan eigenlijk verwacht werd. Ik denk dat de organisatoren nooit gedacht had-den zoveel respons te krijgen. Poëzie zit namelijk in een heel kleine niche en de meeste poëzie bereikt geen groot publiek. Maar op de poëzie van de Dichter des Va-derlands zijn tot dusver ook heel wat reac-ties gekomen uit milieus die niet meteen met poëzie bezig zijn.” Jokke Schreurs: “Zoals bij de ponton-brug, Charles?”Ducal: “Inderdaad, daar hebben we “Sol-daat 1914” onder andere voor de koning gereciteerd. Dat gedicht is geschreven ter nagedachtenis van de eerste wereldoorlog en uitgegeven op 5 augustus, de dag dat de Duitsers België zijn binnengevallen. Ik heb het voor de eerste keer voorgele-zen in Visé, de eerste stad die door het Duitse leger is bezet. Ze hebben daar ook lelijk huisgehouden: de helft van de stad in brand gestoken, burgers gedeporteerd, mensen gewoon neergeschoten… Dat leefde daar enorm. Ik was daar echt ver-rast van. Hoe ik daar als Dichter des Va-derlands verwelkomd werd en achteraf reactie op mijn gedicht kreeg, dat was echt ontroerend. Ik denk dat er zeker belang-

stelling is voor poëzie met een maatschap-pelijke toets.”

Dat maatschappelijke heeft zich ook duidelijk gemanifesteerd in uw werk. In vergelijking met uw oudere werk schrijft u nu veel meer geëngageerd, vanwaar die overgang?Ducal: “Ik heb zeker geen oude thema-tiek achtergelaten om een nieuwe binnen te stappen. Ik heb eerder mijn thematiek verruimd naar het maatschappelijke. De thema’s waarover ik altijd heb geschre-ven zijn nog steeds prominent aanwezig in mijn bundels. In mijn nieuwste bun-del De Buitendeur staan bijvoorbeeld nog veel gedichten over jeugd, ouders en het schrijven zelf, daarnaast is er inderdaad ook een gedeelte over maatschappelijke problematiek. Je schrijft over bepaalde thema’s zolang die vruchtbaar zijn voor je poëzie. De kindertijd is daarin volgens mij een onuitputtelijke bron, de relatie met je ouders is zo fundamenteel. De vragen die je stelt als schrijver over het schrijven zijn ook gewoon onoplosbaar, maar dat blijft een interessante relatie. Het maatschappelijke is geleidelijk in mijn gedichten gekropen. Vanaf de derde à vierde bundel begon ik mij de vraag te stellen wat ik als dichter deed in deze wereld, wat mijn relatie ermee was. Dan

“Poëzie moet iets hebben van muziek”

12/ dilemma

interview

kruipt dat geëngageerde schuchter tussen enkele gedichten door en geleidelijk aan snijd je meer en meer thema’s aan: Pales-tina, Congo, de Holocaust…”

Vooral met het conflict in Gaza bent u begaan. Zo schreef u bijvoorbeeld “As in de mond”, een gedicht dat heel wat stof deed opwaaien. Benno Barnard en Dirk Van Bastelaere beschuldigden u daar-voor van antisemitisme. Ze hebben geen poot om op te staan, wat u betreft?Ducal: “Natuurlijk niet. Ik heb een verant-woording geschreven op De Wereld Mor-gen en heb daar glashelder uitgelegd hoe dat gedicht ontstaan is en waar elke ver-wijzing vandaan komt. Het gedicht zit zo-danig vol met concrete referenties naar de Israëlische politiek dat je echt van slechte wil moet zijn om dat te lezen als een ge-dicht gericht tegen alle joden. Het gedicht is van bij de start als een aanspreking tot de staat Israël gelanceerd en is ook overal verschenen in die context. De Morgen had er een grote foto van een moeder met kind in Gaza boven geplaatst. Ze zetten eigen-lijk gewoon de aanklacht tegen Israël om in een antisemitische houding. Dat is geen discussie meer, maar laster.”

De twee nemen bijvoorbeeld aanstoot aan de regel: “je bent nu eenmaal Gods volk”, waarbij je Gods volk vrij breed kan interpreteren, als het gehele Joodse volk. Maar dat is nooit uw bedoeling ge-weest?Schreurs: “Nee, dat is exact wat de zionis-ten zeggen, dat zij Gods volk zijn. Charles valt een bepaalde ideologische groep binnen het jodendom aan. Als je een

antisemiet bent, ben je tegen alle Joden. De zionisten proberen iedereen ervan te overtuigen dat alle Joden hun ideologie delen. Die groep probeert hun ideeën te veralgemenen tot een volledige bevol-kingsgroep, maar dat strookt natuurlijk niet met de evidente realiteit.”Ducal: “Israël legitimeert haar bestaan als joodse staat heel sterk op basis van de Bij-bel. Uiteindelijk haalt de zionistische staat daar de idee dat Palestina het land van alle joden ter wereld is en niet van de mensen die er wonen, jood of Arabier. Met andere woorden, het is niet de dichter van “As in de mond” die de link tussen het land Israël en het bijbelse Godsvolk dat terugkeert naar zijn oorsprong, maar de zionisten. Die link hebben ze gemaakt om de bezet-ting van Palestina te legitimeren. De zionistische staat misbruikt ook de herinnering aan de Holocaust om hun terreur tegen de Palestijnen goed te pra-ten. Zij stellen Israël voor als de vlucht-heuvel van de slachtoffers van de Holo-caust en iedere actie van die staat, ook de meest onmenselijke en agressieve, als een noodzakelijke verdediging. Dus als in het gedicht de link wordt gelegd met de herin-nering aan de Holocaust is het omdat ook dat gegeven gebruikt wordt als legitime-ring van de bezetting en de terreur. Er is een onderscheid tussen het zi-onisme en het judaïsme. Judaïsme, dat is de joodse godsdienst en zij gebruiken ook de term ‘het Joodse volk’. Maar er zijn veel rabbijnen die vierkant gekant zijn tegen de politiek van de staat Israël. Een duidelijk joods signaal is ook dat van 350 overlevenden van de Holocaust en hun nabestaanden, die tijdens de bombarde-

menten op Gaza in een open brief in de New York Times duidelijk stelden: niet in onze naam.”Schreurs: “Het zionisme is veel ouder dan de Holocaust. Het is zich in 1890 begin-nen te ontwikkelen en tegen 1920 was het al een belangrijke politieke groep. De zio-nisten kochten toen al Palestijnse gronden op met het plan om daar een eenvormig Joodse staat op te richten. Het is dus fou-tief te veronderstellen dat het een reactie is op de Holocaust.”

Is het moeilijk om een neutrale positie te behouden als dichter van een heel volk?Ducal: “Pas op met dat woord ‘neutraal’. De Dichter des Vaderlands wordt niet ge-acht gedichten te schrijven die zo vaag en algemeen zijn dat iedereen ze wel lust. Als dat de bedoeling zou zijn, zou ik die op-dracht nooit aanvaard hebben. Ik heb de functie aanvaard op twee voorwaarden. Ten eerste zou ik de poëzie niet verraden. Ik moest dus voldoende tijd krijgen om die gedichten te maken. Ten tweede zou ik mezelf niet ver-raden. Ik heb linkse opvattingen over de maatschappij en dat blijkt ook duidelijk uit de gedichten die ik schrijf. Voka (werk-geversorganisatie, n.v.d.r.) zal het bijvoor-beeld niet eens zijn met “Lied van de ar-beid”.”

Deze Dilemma staat in het teken van oorlog. Met “Soldaat 1914” en “Na Aus-chwitz” heeft u daar zelf redelijk wat ge-dichten over geschreven. U besteedt veel aandacht aan de “hamer van de taal”. Is het woord het grootste wapen volgens u? Ducal: “Nee, woorden veroorzaken geen oorlog. Het zijn belangen die dat doen. Woorden worden wel gebruikt als instru-ment van die belangen om mensen over de schreef te trekken. Voor de eerste we-reldoorlog was de stemming bijvoorbeeld nog overwegend anti-oorlog. Intense propaganda heeft ervoor gezorgd dat ‘het vaderland’ veel populariteit verkreeg. De houding van de socialistische partij was daarin ook erg belangrijk: zij zijn uitein-delijk mee in die richting gegaan.”Schreurs: “Daarvoor moest wel eerst Jean Jaurès uit de weg geruimd worden. Hij was de grote man van de sociaaldemocraten in Frankrijk. Hij organiseerde stakingen in Frankrijk en Duitsland tegen de oor-logsplannen, maar werd neergeschoten

“Ik kan geen muziek schrijven die op een heel

gedicht toepasbaar is, elke strofe heeft haar

eigen melodie”

Jokke Schreurs

13/ dilemma

interview

aan de vooravond van WO I. Dat heeft de socialistische afdeling in Frankrijk zwaar verzwakt. Zijn moordenaar heeft dan de oorlog in de gevangenis doorgebracht, en is nadien gedecoreerd door de Franse staat voor zijn ‘diensten aan de staat’.”

Ook interessant voor de vele toekomsti-ge leerkrachten in onze richting: een van uw gedichten is “Faalangst”. Daarin lijkt u kritiek te geven op het huidige onder-wijs. Vindt u dat het onderwijssysteem nood heeft aan verandering?Ducal: “Absoluut, in ons onderwijs heb je verschillende niveaus van ontwikke-lingskansen. Iemand die in het beroeps-onderwijs terechtkomt, krijgt sowieso minder kansen dan iemand uit het ASO. Als je nog maar naar de leerplannen en handboeken kijkt, zie je hoe schraal het leeraanbod is. Dat is toch een schande. Die visie gaat ervan uit dat intellectuele en culturele bagage een voorrecht is, en geen recht. En dat hangt heel hard samen met de sociale situatie. De kinderen van de armste twintig procent van de bevolking zijn oververtegenwoordigd in het BSO, de kinderen van de rijkste twintig procent in het ASO. Een langere gemeenschappelijke stam is volgens mij dus een must, zodat iedereen van hetzelfde basisonderwijs kan genieten.”

Muzikale poëzie

Een constante in uw werk is de klassieke vorm ervan. Is dat uit esthetische over-wegingen of is dat een goede houvast om uw ideeën te ordenen?Ducal: “Enerzijds groeit de keuze van de vorm spontaan onder invloed van de opvoeding, lectuur en mentaliteit van de dichter. In mijn geval is de liefde voor de poëzie ontstaan door contact met vorm-vaste dichters zoals Hoornik, Achterberg en andere interbellumdichters. Verder denk ik ook dat de vorm van iemands poëzie in zekere zin diens per-soonlijke aard uitdrukt. Iemand die de wereld als chaotisch ervaart, zal de nei-ging hebben om die wereld te willen orde-nen. Die zal schema’s willen bedenken om alles te ordenen. Ik kan mij goed voorstel-len dat er anderen zijn die de wereld als te controlerend, te beknellend beschouwen en dat zij in hun kunst net strakke orde-ning willen doorbreken.

Ten derde, als ik vandaag naar poëzie ga luisteren, hoor ik soms teksten die sterk naar het cabaret neigen, goed geschre-ven korte prozateksten met een pointe of grappige speling die onmiddellijk ef-fect hebben. Dat is niet mijn opvatting van poëzie. Ik vind dat poëzie iets moet hebben van de muziek. Als je een gedicht goed wilt laten klinken, moet je niet de voorhanden hulpmiddelen weggooien omdat niemand ze nog gebruikt. Waarom zou je bijvoorbeeld geen rijm gebruiken als dat het gedicht beter doet klinken? Je moet ze natuurlijk goed gebruiken en niet vervallen in een rijmdwang. Ik put zonder enig complex uit de hulpmiddelen die de geschiedenis van de poëzie ons heeft over-geleverd. Een gedicht mag niet de losheid hebben van proza. Een gedicht moet voor mij een soort van formulekarakter heb-ben. Je moet de indruk krijgen dat ieder woord zo op zijn plaats staat dat er niks toevalligs meer aan is.”

Maakt de traditionele vorm van Ducals poëzie het gemakkelijker om die op mu-ziek te zetten?Schreurs: “Pas op, ondanks de vormvast-heid zijn het natuurlijk geen songteksten. Er zit wel orde en een zeker metrum in de tekst, maar dat houdt niet in dat het daarom makkelijker op muziek te zet-ten is. Wanneer ik een van zijn gedich-ten op muziek zet, ga ik als volgt te werk: ik lees het eerst tweehonderd keer tot ik alle interne rijmen, alliteraties en andere klankpatronen doorheb; zo weet ik waar ik pauzes in de muziek moet brengen, waar er spanningen voorkomen en wan-neer ik elementen zoals een climax moet

inbrengen. Maar zelfs dan kan ik geen muziek schrijven die op het hele gedicht toepasbaar is; elke strofe heeft haar eigen melodie nodig.”

Is het vaak zo dat de tekst voor de melo-die komt? Schreurs: “Meestal wel ja. Over het alge-meen schrijft een songschrijver zijn eerste strofe, dan zijn refrein, en dan begint hij dat geheel in een melodie te duwen. Een dichter hoeft zijn tekst niet te laten afhan-gen van de melodie.”

En hoezeer komen de ritmes overeen van uw muziek en de poëzie van Ducal? Schreurs: “Daar moeten jullie Charles over laten oordelen.”Ducal: “Wel, de versie van Jokke en Filip Jordens (de zanger van het project, n.v.d.r.) is nu al een paar keer voorgebracht: in Brussel, theater aan zee, en nog wat plaat-sen. Maar om te antwoorden op de vraag over de relatie tussen de tekst en de mu-ziek: ik denk dat wanneer jullie het geheel voor de eerste keer horen, die muziek niet meteen het oor zal strelen. Het is immers niet evident omdat het muziek is op een bestaand gedicht en niet, zoals Jokke zegt, een tekst die in een muzikaal patroon wordt geduwd. We zijn gewoon om op de radio liedjes te horen met een melodisch lijntje dat met een beetje variatie wordt herhaald. Maar de muziek die hij maakt met mijn woordteksten volgt eigenlijk de melodie van het woord. Het lied van “Soldaat 1914” bijvoor-beeld volgt in zijn melodie heel precies de beweging van het gedicht. Op een bepaald moment staat er bijvoorbeeld het woord

“Er is zeker belangstelling voor poëzie met een

maatschappelijke toets”

Charles Ducal

©Kristof Ghyselinck

14/ dilemma

interview

‘angst’; de muziek plaatst dat woord angst heel nauwkeurig, het valt ook echt op een angstige manier, de melodie staat even stil en gaat dan weer verder. Zo ook in de laat-ste regels die over bombastische oorlogs-propaganda gaan: “hoofdletters vullen ze in / geven de dood zijn onsterfelijke zin”. Dan zwelt de muziek aan en krijg je zo’n bombastische noot, die dan weer wegvalt voor het laconische einde: “zijn dood niet-temin”. Ik probeer hiermee te illustreren dat Jokkes muziek heel mooi de woordtekst volgt. En daardoor heb ik nergens de in-druk dat het gedicht verwrongen wordt naar de muziek toe. Het is dus complexe muziek die enige moeite en geduld vraagt, omdat pas na een paar keer luisteren je oor zich went aan de melodische patro-nen.”

Hoe is jullie samenwerking tot stand ge-komen? Wie heeft de eerste stap gezet?Schreurs: “Ik, mag ik aannemen. Ik was op de vergadering van het cultuurdeparte-ment van de PvdA, dat toen met het “Lied van de arbeid” bezig was. Ze wilden dat publiceren en er muziek op zetten, dus heb ik dat op mij genomen. Ik heb dan Charles gecontacteerd en dat liedje gezongen, en

hij ging ermee akkoord. We gingen daar-mee dan optreden, maar met één liedje konden we toch niet optreden, dus heb ik er nog wat meer geschreven. Dat zijn er nu een stuk of twaalf. Ondertussen zijn er plannen voor een full-CD die volgend jaar uit zou komen. Het plan is dat er een publicatie zal verschijnen van het Dichter des Vaderlandsproject. Daarin zullen dan de teksten zitten van de gedichten, een CD met de muziek en een documentairefilm over de Dichter des Vaderlands.”

U hebt nu al zeven gedichten geschreven in uw functie van Dichter des Vader-lands. Alle gedichten die de Dichter des Vaderlands schrijft worden vertaald in de drie landstalen. Wordt de boodschap steeds correct overgebracht?Ducal: “Ja, toch wel. Ik sta telkens te kijken van de kwaliteit van de vertalingen. Maar daar wordt ook hard aan gewerkt hoor. Het vertalerscollectief van Passa Porta doet dat en die zijn niet snel tevreden. Ik vind het een heel interessant aspect van het project dat het gedicht in drie talen wordt vertaald. Daarmee weerlegt het ook het vooroordeel dat poëzie niet te vertalen zou zijn. Ik vind dat poëzie wel te vertalen is, maar je moet een aantal voorwaarden

in acht nemen. Zo moet de vertaler vol-doende feeling hebben voor wat een goed gedicht is. Een vertaling hoeft geen letter-lijke neerslag zijn van wat er staat. Ik hoop dat wanneer iemand die geen woord Ne-derlands kent een van de vertalingen leest, hij het gevoel heeft dat hij een authentiek gedicht leest. Daarom is het goed dat de dichter betrokken is bij het vertaalproces; hij kan dan mee zoeken naar een goede verhouding tussen het origineel en de vertaling. Een vertaler is uiteraard op zijn hoede om het origineel zo goed mogelijk te respecteren en het kan hem helpen als de auteur duidelijk maakt of hij zich be-paalde afwijkingen mag permitteren. Men mag het origineel maar zo nauw volgen als de poëzie het toelaat.” Schreurs: “Aan de muziek merk ik de kwaliteit van de vertalingen. Ik moet nau-welijks iets veranderen aan de melodie. Af en toe is er een akkoord dat wat moet schuiven, maar daar blijft het ook bij. Een heel metrum in stand houden in een an-dere taal is gene zever, geloof mij.”

Bedankt voor het gesprek, heren.

Berten Schreurs en Michiel Verplancke

©Vonk & Zonen

15/ dilemma

advertentie

goed en goedkoop drukwerk09 223 73 97 • [email protected]

16/ dilemma

erasmici

Culturama

Lots of Guinness, sweatpants, make-up and good Craic

Bert Cambier in LimerickEmerald Isle, Ireland, Éire… het zijn maar enkele namen van het in regen en alcohol verzopen land waar ondergetekende zijn eerste semester van het derde academiejaar besloot door te brengen. Dank-zij de symbolische Nederlandse humanist Desiderius Erasmus en de diepe geldbuidel van de Europese Unie belandde ik begin september na een heleboel administratieve rompslomp in Limerick, een groot-stad aan de Westkust van Ierland. Mijn hoofd gevuld met visies van Ierse revolutionairen, machtige kliffen, rotskusten en nokvolle pubs zinderend in een walm van Guinness en folkmuziek, bereidde ik me voor op een nieuwe start in dit prachtige land met haar turbulente geschiedenis en haar forty shades of green.

Na een vlugge verkenning van de hoofdstad van de Ierse republiek,

Dublin, kwam ik een korte busrit later aan op de campus van de universiteit van Li-merick. Wanneer de bus het grondgebied van de campus betrad, doemden twee gi-gantische houten palen uit het niets op. Deze monumentale flag poles waren met-een een waarschuwing voor de groteske afmetingen die de University of Limerick of ‘UL’ zich sinds de jaren 80 – de universi-teit is relatief nieuw – aangemeten had. De UL is een zestal kilometer buiten Limerick city neergepoot langsheen de oevers van de Broad Majestic Shannon en beslaat een gigantisch grondgebied met meer dan vijftien verschillende faculteitsgebouwen. De omvang van de universiteit is werkelijk immens en zorgde er de eerste weken van het academiejaar dan ook voor dat ik tel-kens opnieuw wanhopig ronddoolde, op zoek naar een of ander leslokaal met een draak van een code. Of ik nu les had in PR4505, SG9825 of HS1245, het deed er niet echt toe want ik was toch te laat.

Wat me tijdens mijn dagelijkse dooltoch-ten doorheen de campus onmiddellijk opviel is de dresscode van de gemiddelde Ierse student(e). Jongens hullen zich stee-vast in een lompe baggy sweatpants ter-wijl het vrouwelijke geslacht liever opteert voor zo weinig mogelijk textiel in de vorm van een minirokje. De lengte van dat rokje neemt steeds meer af naarmate de uren voorbij vliegen en bereikt een absolute cli-max in de Limerickse nightclubs (tot groot jolijt van alle mannelijke Erasmusstuden-ten natuurlijk). Het duurde ook niet lang vooraleer ik doorhad dat de gemiddelde Ierse rosse graag op dagelijkse basis haar wezen als een struisvogel in een grote pot schmink ramt en zweert bij het motto ‘bet-

ter fake than sorry’. Het spijt me meisjes, maar carnaval vieren we slechts één keer per jaar, geen nood dus om uw gezicht da-gelijks met een centimeterdikke laag verf te plamuren. Het feit dat het gemiddeld Ierse meisje al na twee pinten op de vloer ligt, hielp ook niet echt om hun imago op te krikken en deed ons Erasmusstudenten al meermaals luidop denken: ‘your mama must be so proud’.

Geen slecht woord echter over het feite-lijke uitgaansleven hier. De feestjes in de clubs en plaatselijke pubs zijn legenda-risch (after a few pints of Guinness) en Ieren zijn zowat de gezelligste mensen op de planeet om een feestje mee te bouwen. Pas wel op: feestjes in Ierland beginnen rond 19 à 20u ‘s avonds en eindigen op een uur waarop wij Gentenaars normaal onze laatste druppel van de pre-drink naar binnen zouden gieten. In het begin een hele aanpassing voor ons, maar ach-teraf gezien bleek dit best een goede zaak voor onze teerbeminde nachtrust. Al bij al zijn de feestjes dus wel van korte duur

maar dat gaat allesbehalve ten koste van de quality time. De compacte tijdsduur van de feestjes zorgt er namelijk voor dat er zoveel mogelijk craic in elke seconde van de party geramd wordt en geen enkel moment onbenut blijft om te feesten als de beesten. (P.S. Ieren zijn geen cocaine-verslaafde junkies, craic is louter het Ierse woord voor ‘fun’.)

Hoewel ik amper een maand in dit gras-groene land ben en nog veel te zien en te doen heb, is mijn beeld over de Ierse studenten al goed gevormd. Waar ik eer-der Ierland zou opsommen met de ge-vleugelde woorden ‘forty shades of green’ of ‘emerald isle’ zijn de kernwoorden die nu onmiddellijk in me opkomen: ‘Guin-ness’ ‘sweatpants’, ‘make-up’ en natuurlijk het misleidende en alomtegenwoordige ‘craic’. Want dat laatste woord vat mijn voorlopige Erasmuservaring toch wel per-fect samen; a big load of craic!

Bert Cambier

Culturama

18/ dilemma

culturama literatuurlijk

In Flanders fields the poppies blow. Dit vers, het eerste uit het gedicht “In Flan-

ders Fields” van de Canadees John Mc-Crae, zal bij velen een belletje doen rin-kelen. Het gedicht is, zeker in Vlaanderen, één van de meest bekende stukken poëzie geschreven tijdens de Eerste Wereldoor-log. Het feit dat het museum in Ieper over WOI de naam In Flanders Fields mee-kreeg bewijst dat alleen maar.

Het tijdschrift was één van de belangrijk-ste vormen van verslaggeving over WOI, in tegenstelling tot WOII, waar al vaker met beelden gewerkt werd. Een belangrijk deel van die tijdschriften waren de trench journals die, zoals de naam al aangeeft, ge-schreven werden aan de frontlinie. In die trench journals werd geschreven over wat er binnen een bepaalde eenheid gebeurde, maar in veel gevallen stond er ook War Poetry in.

Omdat veel van de soldaten geen kennis hadden van de formele kenmerken van de brave Georgian Poetry die tot 1914 in trek was in Groot-Brittannië, of omdat ze vonden dat die vorm niet de juiste was om hun gevoelens en ervaringen in weer te geven is War Poetry op het vlak van vorm (en zeker ook inhoud) experimenteler dan de poëzie die in het eerste decennium van de 20e eeuw geschreven werd. Sommige experts zien dat als een voorbode van het modernisme, iets waar over te discussië-ren valt, maar War Poetry is zeker een bui-tenbeentje aan het begin van de 20e eeuw.John McCrae is met zijn “In Flanders

Fields” wereldberoemd in Vlaanderen, maar buiten dat ene gedicht heeft hij wei-nig geschreven, waardoor hij veel min-der bekend is in Groot-Brittannië, het land dat veruit de meeste War Poets heeft voortgebracht. Bekende namen daar zijn Wilfred Owen (die “Anthem for Doomed Youth” schreef), Siegfried Sassoon en Ro-bert Graves. Ook Rudyard Kipling, tegen-woordig vooral bekend door The Jungle Book, schreef (propaganda)poëzie in op-dracht van de Britse regering. Naast Britse dichters waren er natuurlijk ook Franse, Duitse, Amerikaanse en Canadese solda-ten die poëzie schreven, maar Britse War Poets waren duidelijk in de meerderheid.Daar waar de toon van de poëzie in het begin van de oorlog veelal positief is, met veel verwijzingen naar het idyllische Brit-se landschap dat de soldaten hebben ach-tergelaten, wordt die, naarmate de oorlog vordert en het aantal slachtoffers toe-neemt (bijvoorbeeld tijdens de Slag aan de Somme in 1916), veel rauwer en donker-der. Een goed voorbeeld daarvan is “Dulce et Decorum Est” van Owen, een gedicht over een gasaanval. Owen beschrijft op briljante wijze de gruwelijke gevolgen van zo’n aanval en zorgt ervoor dat, honderd jaar later, de lezer zich de pijn van de vele Britse slachtoffers nog kan inbeelden. De titel in het Latijn verwijst naar de laatste twee regels van het gedicht: “Dulce et Decorum est Pro patria mori.”

Deze woorden verwijzen naar Horatius, die schreef dat het zoet en gepast was om

voor het vaderland te sterven. De iro-nie van deze woorden in het gedicht van Owen wordt enkel versterkt door het feit dat hij die spreuk expliciet “the old lie” noemt. Hij reageerde hiermee tegen de propaganda (onder meer van Kipling) die in Groot-Brittannië nog altijd op volle toe-ren draaide. Dit gedicht is natuurlijk maar één van de vele anti-oorlogsgedichten die tijdens (en na) WOI geschreven zijn.

Voor zij die zich, in dit herdenkingsjaar, willen verdiepen in WOI maar geen zin hebben om stoffige geschiedenisboeken uit te pluizen, is War Poetry een mooi al-ternatief: je krijgt een persoonlijk beeld van de ervaringen van soldaten, officieren, artsen etc. uit WOI. En vaak zijn die erva-ringen ook enorm mooi neergeschreven. Een aanrader!

Lucas Rabaey

WarPoetry

19/ dilemma

culturama ‘ta:lk nd e

Л

Afrikaans is een jonge en levendige taal die pas in de 20e eeuw aanvaard werd

als officiële taal van Zuid-Afrika. Taalver-anderingen maken dus zeker deel uit van zo’n dynamische taal. Dit artikel focust op de specifieke taalverandering omtrent het woord glo. Dit Afrikaanse woord kan je op twee manieren gebruiken, enerzijds als werkwoord en anderzijds als parti-kel. De twee voorbeeldzinnen uit de titel verduidelijken dit; in de zin ek glo hy is ryk (‘ik geloof dat hij rijk is’), wordt glo als werkwoord gebruikt terwijl glo in de tweede zin hy is glo ryk (‘hij is vermoede-lijk rijk’) gebruikt wordt als een partikel. Hoe één woord twee verschillende ge-bruikswijzen kan hebben, was dan ook de centrale vraagstelling van het onderzoek. Daarnaast was het ook belangrijk om te bekijken wat voor evolutieproces zich precies heeft voltrokken om van het ene gebruik tot het andere te komen. Met an-dere woorden, is glo als werkwoord naar partikel geëvolueerd of omgekeerd?

Om daarop een antwoord te formuleren werd het volgende besproken; ten eerste werd het begrip ‘grammaticalisatie’ be-sproken en ten tweede werd een corpus-onderzoek uitgevoerd tussen twee Afri-kaanse corpora.

De term ‘grammaticalisatie’ wijst erop dat een lexicaal woord een meer grammaticaal gebruik kan verkrijgen. Hierdoor kunnen uiteindelijk twee syntactische categorieën van hetzelfde woord tegelijkertijd be-staan. In dit geval kan glo als werkwoord maar ook als partikel gebruikt worden. De meest logische evolutie in een gram-maticalisatieproces is dus van een lexicaal woord naar een grammaticaal woord, wat betekent dat glo van werkwoord (het lexi-cale gebruik) naar partikel (het grammati-cale gebruik) geëvolueerd zou zijn.

Een bachelorpaper over slechts één woord schrijven – het kan. Ondergetekende heeft het u al voorgedaan, namelijk over het Afrikaanse woord glo. Dit artikel dient jullie op een populair-wetenschappelijke manier kennis te laten maken met dit taalkundige fenomeen. Want als je een zin leest als “as jy ‘n probleem het met, of dink jy sukkel met ‘n slegte asem, wees net dankbaar dat jy nie ‘n koei is wat met ‘n slegte asemreuk glo boonop die aarde se osoonlaag skaad en tot aardverwarming bydra nie”, dan wil je toch weten wat die glo daar precies staat te doen?

Om die hypothese te testen werd een ver-gelijking gemaakt tussen twee Afrikaanse corpora. Het eerste corpus bestaat uit recente artikels uit een Afrikaanse krant (Volksblad) en het tweede corpus bestaat uit een tijdschrift (Die Nuwe Brandwag) en twee romans (Ampie en Somer) die een eeuw ouder zijn dan het eerste corpus. In die twee corpora werd dan via het pro-gramma Wordsmith gezocht naar de fre-quentie van het woord glo. Daaruit bleek al dat glo in het oudere corpus minder voorkomt dan in het recente corpus.

Daarnaast werd er ook geteld hoeveel keer glo voorkwam als werkwoord of partikel in de twee corpora, waarna die cijfers met elkaar vergeleken werden. Hieruit bleek dat glo in het corpus van de 20e eeuw veel meer voorkomt als werkwoord dan als partikel, terwijl in het corpus van de 21e eeuw glo meer voorkomt als partikel dan als werkwoord. Er is dus een mooie evo-lutie te zien bij glo van werkwoord naar partikel.

De kritische lezers onder jullie vragen zich misschien al af hoe het eigenlijk komt dat glo ‘zomaar’ van werkwoord naar par-tikel kan veranderen. Dit gaat ook niet ‘zomaar’, helaas. Glo heeft namelijk zijn ei-gen ‘grammaticalisatieproces’, waarbij de tussenstap van werkwoord naar partikel de parenthetische objectloze constructie is. De volgende Nederlandse voorbeeldzin verduidelijkt die term wat beter:

Ik heb, geloof ik, niemand meer gezien.

Wat tussen de comma’s staat, namelijk ‘geloof ik’, wordt opgevat als parentheti-sche objectloze constructie. Parenthetisch betekent namelijk dat de constructie de hoofdzin als het ware onderbreekt. Het is ook een objectloze constructie en heeft

enkel het subject (‘ik’). Het grammaticali-satieproces van glo volstrekt zich dan als volgt:

1) Hy is, glo ek, ryk.2) Hy is, glo’k, ryk.3) Hy is glo ryk.

In de eerste zin komt glo voor als een werkwoord met volle betekenis in een pa-renthetische objectloze constructie. Hier-bij wordt het subject ek ook nog voluit geschreven. In de tweede zin is ek echter afgekort naar ‘k, zoals het in de spreektaal uitgesproken wordt zoals wij tussentaal-sprekers ook wel eens durven doen. In de derde zin is de evolutie voltooid en is de ‘k volledig weggevallen. In die zin heeft glo dus niet meer de functie van werkwoord, maar van partikel.

Ik moet eerlijk toegeven dat dit onder-zoek enorm leuk was om te doen. Je komt vaak grappige en vrolijk klinkende zinnen tegen die je dag meteen goed maken (zie bijvoorbeeld de quote aan het begin van het artikel). De Afrikaanse taal is erg rijk en door met Afrikaanse corpora te wer-ken, heb ik ook nog eens mijn taalvaar-digheid in de taal bijgeschaafd. Vandaar was de keuze snel gemaakt om me voor mijn thesis weer bezig te houden met Afrikaans corpusonderzoek – maar dat is misschien voor de volgende keer. Nog een laatste goede Zuid-Afrikaanse raad: als je een probleem hebt met, of denkt dat je last hebt van een slechte adem, wees dan slechts dankbaar dat je geen koe bent die met een slechte ademgeur vermoedelijk de ozonlaag boven de aarde schaadt en tot de opwarming van de aarde bijdraagt.

Madelon Bakx

Een bachelorpaper over het Afrikaanse woord glo

Ek glo hy is ryk – Hy is glo ryk

20/ dilemma

culturama ‘ta:lk nd e

Л

Toale wier veur vanolles en nogwa ge-bezigd, dus wok wa oorlog betreft kuj

eki zien oe da toale een invloed derip eit. En om mor jin aspekt te bespreegn ei’k ge-koozn voor de propaganda-sektor. Tebist da’k deroan peidigde, a’k et idee gekreen da’k beetr eki bie d’ odde legendes zoe moen zien, en wiene ister mjir bekend dan Joseph Goebbels, den propaganda minis-tre van’t Derde Rijk?

Ojje in Hoehel “Wollt ihr den totalen Krieg” intiept, moej eki da Joetjoeb filmpt-jen bezien (en veural beluustern). De mu-ziek eftjes weggedaht, bluve’t echt e vreed indrukwekkend stoaltje datn afsteekt. Ge kut wok de speech (Joseph Goebbels, die Sportpalastrede, Berlin, 18 februari 1943) ip zich leezn en ‘t is veurol et ende da in-drukweggend is.

Goebbels vroagt z’n toehoorders tien dingn. Mo de manier woarip is gewel-dig: Ie begint me te zegn dattie vroagn goa steln. De kritiek van d’Ingelsen (da z’n speech geënsceneerd zoe zin) weer-legtn door jist te zegn wukke volk datr in z’n publiek zit: “Was hier vor mir sitzt, ist ein Ausschnitt aus dem ganzen deutschen Volk an der Front und in der Heimat.”. Deur z’n toalgebruuk weetie z’n publiek ip te zweepn veuraleer dattie z’n vroagn stelt en bie de vroagn dattie uuteindelik stelt, komter sebiet positief antwoord.

Ie werkt in de jiste vroagen mé nen state-ment die gevolgd wird deur de vroage ip zich. De jiste statement/vroage is de vol-gende: “Die Engländer behaupten, das deutsche

Volk habe den Glauben an den Sieg ver-loren. Ich frage Euch: Glaubt Ihr mit dem Führer und mit uns an dem endgültigen totalen Sieg der deutschen Waffen [/ des deutschen Volkes]?”.

Natuurlik antwoordt iederjin da ze nog ossan geloovn in udr uuteindelikke eu-verwinninge. Ie bluuft deurevroagn mé ossan dezelfste woorden “Ich frage Euch”. Ierdeure eeften ol ip voorhand dervoor gezorgd da deur de struktuur van z’n vro-agn, der ossan “ja” uutgeroepn zal wirden bie iedere vroage. Uuteindelik kut em zegn da et Duutske volk gesproogn eit. Ze wiln zelve den totaaln oorlog; zein’t zelve gezeit.

Wok in de propaganda posters vindje

weurdspelingen veur udr agenda te be-reign. Zie wok et veurbeeld ierneffest: “pants” wirdt mé “panzers” vermingd, zoals da iederjin wel deurhad. ‘t Kreëert e komisch effect en d’interesse is gewekt. De echte beudskabbe stoat deroender: me goan wel winn, omme derveur kunnn zorgn da oeze soldaten bluuvn vechten (deur bvb. kogels te levern, tanks te pro-duseern etc.).

Et politiege taalgebruuk bluuft wok enorm belangriek in oorlogstieden gelik damme ze gekend ein toen da d’Amerikaanders in Afghanistan zaten te kuëlen. Ze neutrali-seerden viejandige doelwitten; Der was een (tactical) strike op belangrijke gebouwen, etc. Noois kwamen ze toe et konkrete wat en hoe. Wok collateral damage wier soms ipgemeedn, mo me wistn noois specifiek wien of wadde. ‘n Es ossan azo gewist da ze olles probeerden te maskeern, da’s geweunweg inherent oan et oorlogsjar-gon. Peist eki oan “de viejandige liniets penetreern” of “een flankeringsmaneuvre uutvoern”. Me weedn toch sebiet oe loate dat’is? Me weedn sebiet datter tebiste volk zal gestorven zin, mor da wirdt mo impli-ciet derin verstoan.

Der is nog vjille te skrivn euver ‘t thema, mor ‘k peize da’t produktievr zoe zin, ojje jist eki zelve zoe napeizn dereuver. Ojt bepeist eit, kuwwe der zeger nekee euver keuveln.

Lennert De Backer

oorlog

Toal

en

21/ dilemma

culturama ‘ta:lk nd e

Л

Etymologisch verantwoorde leenvertalingen?

Tijdens het schrijfproces durven mijn gedachten wel eens af te dwalen naar

‘aparte’ woorden die feitelijk niet heel veel met mijn punt te maken hebben. Die af-zonderlijke woorden wil ik stante pede etymologisch verbinden aan andere die ik reeds ken (om zo mijn lexicon uit te brei-den). Zo werd ik spontaan excited (neen, not that kind you silly geese!) toen ik ‘ont-dekte’ dat hound ‘jachthond’ en hond van hetzelfde woord (ook etymon geheten in de taalkunde) afgeleid waren. Door het Engelse dog dacht ik niet spontaan aan hound, maar toen ik uiteindelijk het ver-band zag, werd het plots een goede dag.

Dat het Zweedse jag wat anders lijkt dan het Nederlands ik of het Duitse ich weer-hield me er niet van om het fijne ervan uit te zoeken en ondertussen weet ik ook waarom het voornaamwoord in het IJslands ég, in het Nynorsk eg en in het Engels I is. En opnieuw lijk ik even af te dwalen, dus probeer ik terug op het rechte pad te komen.

Ik dacht vandaag aan het Duitse woord U-Boot, dat voor Unterseeboot (‘onder-zee-boot’) staat en ik vroeg me af welke term andere (Europese) talen hiervoor gebrui-ken (en belangrijker, vanwaar die term kwam). Ik wist namelijk dat de ‘vasteland’ Noord-Germaanse talen (dit zijn Deens, Noors en Zweeds) zeker en vast ubåt of ubåd zouden hebben, maar hoe zat het verder met die andere rakkers van de Ger-maanse taalfamilie? En kon ik eventueel mijn kijk uitbreiden naar Romaanse (en ja, wie weet, zelfs Slavische talen)?

De eerste onderzeeërs in Duitsland wer-den Tauchboote of Unterseeboote ge-noemd (sinds 1916 komt de afgekorte versie U-Boot voor, maar men vermoedt dat deze term al vroeger in de taal was ge-kropen). Vergelijken we deze termen met de Scandinavische talen, zien we zoals ge-zegd dat de termen goed op elkaar lijken. De ‘vastelandstalen’ bezitten de termen ‘onderwaterboot’ en ‘u-boot’ (beide zijn

door het Duits geïnspireerd*). De IJs-landse en Faeröerse woorden zijn etymo-logisch terug te voeren op het werkwoord kafa/kava ‘duiken’ en het substantief bátur ‘boot’, een duikboot dus (vgl. Duits Tauch-boot en Nederlands-Afrikaans duikboot). Dit is ook voor het Nynorsk kavbåt van toepassing.

Er wordt dus in de Germaanse talen ge-kozen tussen een ‘onderzee/onderwater-boot’ of een ‘duik-boot’. In beide gevallen wordt verwezen naar de functie van de boot zelf (duiken en onder zee gaan en/of blijven). In dit geval is het Nederlands uniek in de keuze voor onderzeeër, waar er geen ‘boot’ aan te pas komt (de Friese en Afrikaanse woorden zijn uit het Neder-lands geleend). Bij de andere Germaanse talen zit er telkens een element van boot in… behalve bij het Engels! En hier kun-nen we een mooie oversteek maken naar de Romaanse taalfamilie.

In het Engelse sub[marine], dat overigens een Romaanse etymologie verbergt, zien

we geen ‘boot’ meer (maar oorspronkelijk komt submarine wél van submarine boat - een Romaans-Germaans woord dus!), net zoals dat in de vormen van de Romaanse talen het geval is: alle talen hebben, zoals wel vaker het geval is bij de Romaanse taalfamilie, eenzelfde structuur: sous/sotto/sub ‘onder’ + marin/marino ‘zee’. Net als het Nederlands (en ‘nu’ ook het En-gels) is hier geen sprake van een ‘boot’.

Interessant aan het Engels is dat het ge-bruik van sub[marine] vandaag in het Engels zelfs verder geëvolueerd is naar de benaming van een soort sandwich (door de gelijkaardige vorm). De referentie naar een onderzeeër vinden we echter niet ex-pliciet terug bij het bedrijf Subway, waar de sub- naar de sandwiches zelf verwijst. Zo… een taalfamilie mét ‘boot’ en eentje zonder ‘boot’.

Hoe zit het bij de Slavisten? Is daar de enigheid even groot? Even wat voorbeel-den vergelijken:

Deens ubåd undervandsbåd Bokmål ubåt undervannsbåt Nynorsk ubåt undervassbåt kavbåtIJslands kafbáturFaeröers kavbátur

Zweeds ubåt undervattensbåt West-Fries ûnderseeboat ûnderseeër dûkboatDuits U-Boot Unterseeboot TauchbootNederlands onderzeeboot onderzeeër duikbootAfrikaans (onderseeboot) (onderseeër) duikbootLuxemburgs Unterseeboot Dauchboot

Frans sous-marin Italiaans sottomarino sommergibile sommergere ‘onderduiken’ (vgl. to submerge) + -ibile ‘-baar’Spaans submarino Roemeens submarin Portugees submarino

22/ dilemma

culturama ‘ta:lk nd e

Л

Als ik de lezer vermeld dat pod ‘onder’ betekent en dat mor- ‘zee’ (zelfs etymolo-gisch!) vergelijkbaar is met het Nederlands ‘meer’, dan zien we samen vrij vlot hoe we de woorden kunnen vertalen. Dat łodź/lódka ‘boot’ is, hadden we al voorzien. En voor diegenen die -nica niet begrijpen: het is een suffix om vrouwelijke substan-tieven te vormen. En wat Pools wod- en Russisch vód- betreffen: Ik zou het dur-ven vertalen met ‘water’ (vergelijk de ge-lijkaardige structuur van beide woorden!). Slotsom? Hier hebben we ‘onderzeeërs’ en ‘onderzee/ondermeer/onderwater-boten’. Het Russisch heeft ‘onderboot’, wat op-nieuw een unieke vorm schijnt te zijn (wat hier komt geen water aan te pas, maar het substantief ‘boot’ impliceert dit wel sterk). Padlódka is uiteraard de verkorte vorm van padvódnaja lódka.

We zien dus dat, wat deze grote taalfami-lies betreft, iedere familie gelijkaardige termen heeft voor dit type boot. Als we de termen etymologisch analyseren zien we telkens ‘onder-water-[boot]’ terugkeren (zeldzamer is ‘duik-boot’).

Willen we dan om het rijtje af te maken nog even vijf extra voorbeelden van an-dere taalfamilies erbij betrekken?Het Ierse fomhuireán is etymologisch te verwachten (fo- ‘onder’ + muir ‘zee’ + -án

Pools łodź podwodna boot onder-waterSloveens podmórnica Macedonisch podmornica подморница onderwater-suffixServo-Kroatisch pòdmōrnica подмōрница onderwater-suffixRussisch podvódnaja подвóдная лóдка lódka подлóдка podlódka Witrussisch pavódnaja lódka падводная лодка

‘suffix dat een voorwerp aanduidt’) en ook het Hongaarse tengeralattjáró (uit tenger ‘zee’ en alatt ‘onder’) volgt de regels. Het Letse zemūdene komt van zemūdens ‘on-derwater’ (dat uit zem ‘onder’ en ūdens ‘van water [genitiefvorm]’ komt) en het Viet-namese tàu ngầm komt van tàu ‘boot’ en ngầm ‘ondergrond’.

Het Finse sukellusvene, dat voor de door-snee Belg zeker een vreemd ogend woord is, geeft ons tenslotte nog een ‘duikboot’ (< sukellus ‘duiken’ + vene ‘boot’).

Ook al zien we overal dezelfde woord-voor-woord vertaling terugkeren, hoeven we niet per sé uit de gaan van een leen-vertaling. Het is nogal wiedes wat het voorwerp op zich doet en iedere bespro-ken taal refereert naar de hoofdhandeling van de boot (namelijk onder water zijn). Dat de vormen etymologisch en vorme-lijk heel mooi naast elkaar passen, wil

daarom echter niet zeggen dat het hier om Proto-woorden gaan (woorden die in de Proto-taal, dit is de moedertaal van een taalfamilie, gebruikt werden, zoals bvb. het Proto-Keltisch, het Proto-Slavisch, het Latijn, het Proto-Germaans). Opmerke-lijk is het wel, verrassend niet echt (na wat dosis gezond verstand).

* Dat het Duitse leger in de Tweede We-reldoorlog qua zeemacht vooral door de duikboten berucht werd, is het helemaal niet verrassend dat andere talen zich zou-den schikken naar het Duits in plaats van bvb. het Engels. De Britten waren vooral gericht op schepen die boven water voe-ren. Dit is echter enkel het geval in de Germaanse taalfamilie. De Romaanse en Slavische talen gebruiken hun eigen re-pertoire in plaats van een schaamteloze overname van de Duitse term.

Lennert De Backer

advertentie

23/ dilemma

culturama nunc est scribendum

Het is bijna zover. Ik wou dat het niet zo was, maar ik voel het. Ik had gehoopt dat de oorlog voorbij zou zijn, maar toen ik vanmorgen uit mijn raam keek, zag ik nog steeds diezelfde soldaten in den akker en drukte de sombere mist van ho-peloosheid nog steeds op mijn schouders. Vanochtend leken de mensen wel beter gezind dan vroeger, maar op de markt wordt er niet over de bezetting gepraat. Clement heeft altijd al gezegd dat den oorlog zo lang ging blijven duren als er hoop bleef, maar van hem moet ik ook geen troost verwachten. En dat is mis-schien den enigen hoop die ik vandaag nog heb. De tijd dringt. Mijn zinnen probeer ik te zetten op iets anders, zoals pa-tatten schillen met moeder, maar het dagelijkse voldoet niet. Tussen de stootgol-ven door rammelt mijn maag. Als ik mij niet vergis hebben we nog wat heupvlees over van dat varken dat pa en Clement geslacht hebben vorige week. Clement wordt een goede vader. Hij is weer aan het meehelpen op de boerderij van Roger. Hopelijk komt hij subiet naar huis met een kan melk. Het is zo lang geleden dat we puree gegeten hebben. Maar moeder zou dat nooit toestaan. Niet nu. Toch heb ik er zin in. Het begint. We keken op, want geklop aan de deur wil maar een ding zeggen. Bezoek hebben we niet meer. Praten is verdacht. Controle. Het enige dat we te verbergen hebben is het varkensvlees, maar dat ligt veilig gepekeld in onzen onderstand. Daar gaan ze nooit kijken. Deze controles zijn routine geworden, en ik denk dat ze ons wel graag hebben. Moeder kijkt me aan, veegt de patattenschil-len van haar schort en legt de patatten in de pot. Ze komen altijd met vijf. Hun autoriteit even laten gelden, en om wat eieren vragen. Ik zal ze alvast efkes halen. Stop. Gemoffelde mannenstemmen weerklinken door de gang naar de keuken, en worden doffer, en dof tot ik enkel nog het bloed hoor suizen achter mijn oren. Mijn hartslag weegt zwaarder, en hitte beslaat mijn kaken. Vijf mannen komen uit de deuropening en kijken me zwijgend aan. Het is tijd. Onrust heerst. De vloer. Eieren vallen van mijn handen op de grond.

Hugo. Ik ben bevallen van mijn zoon Hugo op de vloer van de keuken. Aan mijn linkerkant mijn moeder en tussen mijn benen een Duitse soldaat. De andere vier waren Clement gaan halen. Ik kon niets doen. Het waren Duitse handen die hem in het leven brachten. Er was geen andere dokter in de buurt. Het ging te snel. Ik heb hem proberen wegtrappen. Ik zweer het. Maar Clement kneep in m’n hand en zei dat hij een hospik was, dat het geen probleem zou zijn. Toch?

Jan Bogaert

Voor onze generatie is oorlog niets dan een ver verleden, we kunnen zelfs niet spreken van een vage herinnering. De weerslag die een wantrouwige bezetter kan hebben op het dagelijkse leven is zelfs onze ouders onbekend. Daarom vroeg Dilemma aan enkele redactieleden om eens te delven in het vergeten oorlogsverleden van vrienden en familie en om in hun eigen woorden na te denken over hoe het moet geweest zijn om te leven in onderdrukking. De ene bekeek dagboekfragmenten van betover-grootouders, de andere stootte op de heroïsche verhalen van gerelateerden, en hieronder kunt u lezen over een lang verzwegen familiegeheim.

Drie historisch gefundeerde kortverhalen

24/ dilemma

culturama nunc est scribendum

Gustaaf Muskortverhaal gebaseerd op waargebeurde feiten

Het was zes uur ’s ochtends op een zomerdag in 1916 wan-neer Virginie Loveling haar buren hoorde vertellen dat de Duitsers zes mannen hadden terechtgesteld op de nationale schietbaan te Gent. De zes werden tijdens een schijnproces veroordeeld voor spionagepraktijken. Onder de veroordeelden bevond zich een man waarbij James Bond, Sterling Archer, en eender welke andere fletse Amerikaanse actieheld , een onbeholpen KSA-, Chiro- of Scoutsleden lijken. Wat deze held allemaal heeft uitgespookt om den Duits het leven zuur te ma-ken, is voer voor een nieuwe serie rond de eerst wereldoorlog. Het hoofdpersonage van dit verhaal is Gustaaf Mus. Hij was nog geen tweeëntwintig wanneer de aartshertog van Oostenrijk, Franz-Ferdinand en diens vrouw werden ver-moord en hij vanuit het leger de taak kreeg om de Duitsers te bekampen met guerrilla-warfare in de achterhoede. Het is daar waar onze held zijn eerste sterren behaalde, maar het zat niet mee. Zijn avonturen hielden halt wanneer hij op een dag in oktober 1914 in het dijbeen geschoten werd. Hij werd naar een hospitaal in Engeland gebracht en zou pas volledig genezen zijn in mei 1915. Stilzitten was niets voor Gustaaf. Tijdens zijn revalidatie gaf hij zich vrijwillig op voor de Belgische inlichtingendienst, waardoor hij na een relatief korte training via de Nederlandse grens terug België werd binnengesmokkeld. Dat kwam natuur-lijk aan een prijsje. Zijn opdracht was het opzetten van een spi-onagenetwerk doorheen Vlaanderen, om info over den Duits te verzamelen die dan via het Belgische consulaat in Nederland naar Engeland kon worden gestuurd. Na verloop van tijd had de held van dienst een netwerk uitgebouwd van zeker honderd informanten. Hun hoofdkwar-tier was gelegen in de pastorie van de Gentse pastoor Declerq in Sint Pieters-Buiten. Mus vond dat het tijd was om eens een echte actie te ondernemen. Na een wekenlange voorbereiding hadden ze de Duitse bewegingen in en om het station doorgrond en waren ze klaar om hun operatie van start te laten gaan. Zijn broer, François zat mee in het complot. “Mijn kant is los, Frans!” riep Mus. “Ik moet er nog maar één losmaken, maar hij zit helegans vastgeroest!” Mus keek op zijn horloge. De trein zou voorbijkomen over exact vijf minuten. “Duw dan godverdomme harder” “Moest ge nu eens komen helpen in plaats van te kijken en te zagen?” Onmiddellijk liep hij naar zijn broer toe. Ze klemden elke

een deel van de tang vast, maar er kwam geen beweging in. De andere rail hadden ze makkelijk kunnen losmaken en simpel-weg van de spoorwegberm afgerold. Plots kwam er een idee in hem te boven. “Wacht. We pakken hem op aan de andere kant, waar hij wel los is, en proberen hem gewoon weg te draaien”Met twee lukte het hen net de loodzware stalen balk weg te draaien, waarna ze hem als hefboom konden gebruiken. De laatste bout was gesprongen twee minuten voor tijd. Mus en François renden snel tot een hok waar ze zich op hun buik in het koude, natte gras legden. Gedurende twee minuten lagen ze in volledige stilte terwijl de douw hun kleren langzaam doorweekte vol ongeduld, als roofdieren die wachten op hun verwonde prooi om volledig ten gronde te gaan. Door de koude nachtlucht kwam het geluid van een denderende trein steeds dichterbij. Hij keek op zijn horloge. Perfect op tijd. De trein kwam in zicht. Met zware adem wachtten ze op het moment. Het was eindelijk gekomen. Met oorverdovend ka-baal ontspoorde de trein en stortte van de berm af, de wagons kantelden. “Miljaarde, ze ontploffen niet” zei Frans opgewonden. “Pakt een dynamietstaaf uit het hok. Snel” Zijn broer haastte zich om hem een staaf in de handen te drukken. Mus zette het op een spurten naar de trein. Net voor hij zijn dynamietstaaf wou aansteken, sneed een harde stem door de lucht: “Halt, lassen Sie alles fallen!” schreeuwde een Duitser, die van bovenop een wagon zijn geweer op hem richtte. Gedu-rende zeker tien seconden was de nachtbries het enige wat er te horen viel. Dan klonk een plots een schot door het donker. De soldaat viel levenloos van de wagon af. Mus draaide zich om en zag daar zijn broer staan, met een pistool in zijn bevende hand. Zonder verder iets te zeggen stak hij het dynamiet aan en blaast het volledige munitietransport op.

Dit was één van de spectaculairste stunts van Gustaaf Mus. Maar het geluk kon niet blijven duren, ook niet voor deze held. Zijn organisatie werd verraden door één van zijn informanten. Mus werd op dertig maart 1916 opgepakt door de Duitsers. Tussen maart en augustus 1916 zat hij opgesloten in de gevangenis aan de Coupure. Op elf augustus werden hij en zijn kompanen gefusilleerd op de nationale schietbaan van Gent. Volgens een waarschijnlijk sterk romantiserende bron, zou Gu-staaf net voor hij de kogel voor ogen zag nog geroepen hebben: “voor het vaderland”.

Ruben De Vuyst

25/ dilemma

culturama nunc est scribendum

1 juli 1944, KwaremontWe zijn gevlucht. Weg uit Kortrijk, weg uit de kelder onder het Albertpark. Een paar weken geleden lieten ze het geweld van meer dan honderdveertig bommen los boven Kortrijk. De bommen vernielden talloze jeugdherinneringen. De school waar ik als kind

leerde lezen, het park waar ik voor het eerst alleen was met Camiel. Mijn Camiel, die in Brussel was toen we naar Frankrijk wouden vluchten. Mijn Camiel, die wel in Kortrijk blijft. Mijn hart blijft bij hem, in een vochtige kelder onder een verlaten park. We vlucht-

ten naar het platteland. Ironisch genoeg zitten we terug in een kelder. Boven ons bevindt zich het kasteel van Calmont. Was het geen oorlog geweest, dan was het hier hemel op aarde. Naast het kasteel staat een gigantische boom, meer dan driehonderd jaar

oud. Het kasteel is omgeven door meer dan tien hectare idyllische tuin. Ik hou mijn kinderen bezig met verhalen over het kasteel en diens ridders en jonkvrouwen. Geen verhalen over gevechten, neen, verhalen over liefde en vredestijd. Ze geloven me niet meer,

de oorlog heeft ze nu al hun vermogen tot dromen over een betere wereld ontnomen. ~

6 juli 1944, KwaremontHet leven in de kelder is saai. We hebben honger en koud, maar toch probeer ik positief te blijven. Het is zomer en het weer wordt langzaamaan warmer. We horen enkele berichten over de voortgang van de oorlog en ze stemmen ons hoopvol. Enkele dagen ge-

leden veroverden de geallieerden Cherbourg in het noorden Frankrijk. Ze komen dichterbij en den Duits trekt zich terug. Ik vertel mijn kinderen dat de oorlog bijna voorbij is, maar blijf me afvragen hoe lang we het nog zullen uithouden…

~

11 juli 1944, KwaremontHet is moeilijk om hoopvol te blijven als de Duitsers een lanceerbasis voor V1’s oprichten op 500 meter van je schuilplaats. Gisteren hoorden we vrachtwagen na vrachtwagen toekomen en het geluid van geschreeuwde bevelen. Mijn oudste zoon stond al klaar om ons te verdedigen. Hij ging ze allemaal persoonlijk tot aan de hellepoorten sturen. Hoe leg je dan uit dat de helft van die soldaten zijn leeftijd hebben en hier ook niet willen zijn. Soms durven we vergeten dat het ook mensen zijn en niet allemaal gewetenloze

monsters. ~

21 juli 1944, KwaremontGisteren heeft niemand veel geslapen. Tot middernacht hoorden we honderden Lancasters overvliegen. Ik vrees dat ze naar Kor-

trijk vliegen. Camiel zit nog steeds in de kelder in het Albertpark, het is voor hem ondertussen te laat om naar hier te vluchten. Wat gaat er met ons gebeuren? Zullen we elkaar ooit weerzien? Ik blijf elke avond bidden tot God, maar mijn gebeden worden niet ver-hoord. Wat verwacht ik ook nog van een God die dit kan laten gebeuren. En toch blijf ik bidden voor mijn kinderen, voor Camiel,

voor mezelf en voor de wereld. ~

23 juli 1944, KwaremontMijn ergste vrees werd waarheid, de Lancasters die we enkele dagen geleden hoorden hadden Kortrijk als doelwit. Meer dan de

helft van de stad is met de grond gelijk gemaakt. Ik heb alle hoop opgegeven. Nooit ga ik Camiel nog zien, nooit ga ik de plekjes uit mijn jeugd nog bezoeken. Ik ben gestopt met verhalen vertellen aan mijn kinderen. De laatste greintjes hoop die we nog hadden,

zijn als sneeuw voor de zon verdwenen. Het is gelukkig niet meer koud, daar zorgt de zomer wel voor. Als ik mijn kinderen nu zie bibberen, dan weet ik dat het van angst of verdriet is.

~

26/ dilemma

culturama nunc est scribendum

25 augustus 1944, KwaremontEr is terug hoop. De geallieerden staken de Seine over en dringen de Duitsers terug. Ik schrijf dit nog steeds met een bang hart. Honderden ‘wat als?’-scenario’s spelen door mijn hoofd. Alles kan nog keren, maar ik sta mezelf toe weer te hopen. Het valt me

op dat kinderen uitbundiger hopen dan volwassenen, zij zien al licht aan het einde van de tunnel. Het doet me deugd om ze zo te zien, er kan opnieuw een stille glimlach af en ik vertel ze weer verhalen. Ik vertel ze verhalen over mijn jeugd en over Kortrijk nu.

Gedetailleerde beschrijvingen van plaatsen die ze nooit zullen zien en verhalen over familie en vrienden. ~

1 september 1944, KwaremontWe zijn opnieuw gevlucht. Weg uit de kelder van het kasteel, met een boerenkar naar mijn ouders in Ruien. Het leven ziet er zo

mogelijk rooskleurig uit. De laatste tijd bereiken ons meer en meer positieve berichten. De geallieerden winnen daar en daar en de Duitsers verliezen meer en meer.

~

7 september 1944, KwaremontWe zijn juist op tijd gevlucht. Enkele dagen geleden werd Kasteel Calmont vernield. Op drie september, de dag van de bevrijding,

rukten de geallieerden op tot aan het kasteel. De Duitse bezetters voelden de nattigheid al komen en gaven de opdracht om alles op te blazen. Ze vonden er niets beters op dan de V1’s die daar lagen, op te blazen. Alles ging de lucht in, inclusief grote delen van het

kasteel. Deze gebeurtenissen sterken me in mijn overtuiging dat ik nu eindelijk een licht aan het einde van da tunnel kan zien. Mis-schien mengt God zich toch nog eens met zijn creaties.

Rosanne Moreels

27/ dilemma

culturama van vroeger en nu

Zo'n honderd jaar geleden, 12 oktober 1914, viel Den Duits Gent binnen. De

volgende dag wapperde de Duitse vlag aan de gevel van het Gentse stadhuis en was de macht van de burgervader volle-dig gefnuikt. De verwarring en chaos was compleet: wie wist wat er Gent verder te wachten stond?

Aanplakbiljetten moesten de Gentenaars op de hoogte brengen van de nieuwe si-tuatie, wetten, en vooral de straffen die er stonden op heel wat verschillende dingen. Spionage was natuurlijk not done, maar ook reisduiven houden zonder vergun-ning, of alcohol verkopen aan militairen konden je makkelijk een gevangenisstraf, geldboete of erger opleveren.

Het mag duidelijk zijn: het leven in Gent tijdens den Grooten Oorlog was niet be-paald gemakkelijk. Straffen en vernede-ringen waren schering en inslag. De ene werd als straf gedeporteerd en tewerk ge-steld aan het Duitse front als lid van het Z.A.B (ZivilArbeiter Bataillon), anderen werden gefussilleerd om een voorbeeld te stellen. Het zijn deze twee groepen die we in dit artikel eerst onder de loep zul-len nemen. Nadien werpen we een blik op het studentenleven, aangezien het lot van studenten toch steeds minder ver van ons bed lijkt. Dat het aantal cantussen mer-kelijk lager lag dan vandaag, zal niemand verbazen!

Het smart van de Gentenaren

De Eerste Wereldoorlog

De Z.A.B-kuur: ideaal voor Maggie De Block?Deze titel zal voor vele lezers overkomen als controversieel voor zo'n schrijnend onderwerp (maar wie de auteur van dit artikel kent, zal het niets verbazen, n.v.d.r.). Humor kent mijns inziens geen grenzen en onderstaande foto van Huyghe Poly-dore, het subject van deze casus, geeft me enkel maar gelijk. Polydore woog tijdens zijn veroordeling tot het Zivil Arbeiter Ba-taillon een goede 96 kilo. Toen hij terug-gekeerd was, woog hij maar liefst 36 kilo minder. Zijn slanke figuur zou hem echter geen verse scharrels opleveren, want Poly-dore heeft zijn straf nooit levend kunnen uitzitten.

Even alle gewichtige grapjes terzijde, de opgeëischten uit Gent is enkel iets waar diepe droefenis op zijn plaats is. Vanaf 1916 start Den Duits met het opeisen van Belgische mannen, voor het vervaardigen van oorlogsmateriaal en het werken in verschillende fabrieken. Zij werden dan lid van het Zivil Arbeiter Bataillon. In Gent zijn er in het totaal 293 opgeëisch-ten genoteerd, waarvan er een miniem deel levend terugkeerde. Al de Z.A.B’ers stierven echter binnen het tijdsbestek voor 1924, meestal door een ziekte die ze hadden opgelopen tijdens hun (extreem zware) werkstraf. Als ze ziek werden tij-dens hun werkperiode, werden ze, zoals bijvoorbeeld in het geval van de heer Poly-

28/ dilemma

culturama van vroeger en nu

dore, op voorhand teruggezonden omdat hun nut voor Den Duits dan voorbij was.

Het Gentse executie-oordIn Gent werden de veroordeelden in de gemeentelijke schietbaan of de Tir Com-munal terechtgesteld. Virginie Loveling, Gentse auteur wier oorlogsmemoires be-waard zijn gebleven, verwijst in haar dag-boek steeds naar deze plaats als de Schijf-schieting. Vandaag spreekt men van het Oord der Gefusilleerden, of het “executie-oord”. De locatie hiervan is aan de Offer-laan, een zijstraat van de Martelaarslaan. Op deze schietbaan werden er 52 mensen gefussilleerd, wat in vergelijking met de doden aan het front misschien een peu-lenschil lijkt, maar het gaat hier eerder om de symbolische waarde van deze on-fortuinlijke mensen. Zij staan namelijk symbool voor de zware bezetting van het binnenfront en het verzet dat sommigen hier tegen aangingen. Een verzet dat deze 52 slachtoffers moesten bekopen met hun leven. In dit herinneringsjaar aan de oor-logsgruwel, is het belangrijk om terug te denken aan de geëxecuteerden die stier-ven voor het vaderland. Voor ons lijkt het iets uit het verre verleden, maar het is niet moeilijk om de vergelijking te trekken met wat er ook vandaag nog elders ter wereld dagelijkse kost is. Geschiedenis is nooit iets dat volledig in het verleden ligt – dat de historici ’t gezegd hebben!

Iets helemaal anders: De Gentse student Natuurlijk werd niet elke Gentenaar ge-deporteerd of gefussilleerd. Enkelingen hadden het geluk dat ze konden verder studeren aan de zogenaamde Von Bis-singuniversiteit. Dit is een vervlaamste universiteit die werd opgericht in 1916 door door Den Duits als deel van hun Flammenpolitik in ruil voor een stevige collaboratie met de Vlaamse Beweging. Van buitenaf kregen ze eerder afkeer dan steun. De universiteit werd gezien als hét symbool van collaboratie/activisme en is dan ook meteen na de oorlog gesloten.

Naast deze effectief studerende studenten, trokken er vanuit Gent uiteraard ook stu-denten naar het front. Van deze studen-ten sneuvelden er ook een pak tijdens de oorlogsperiode. Zo blijkt uit de scriptie van Jens Vanden Meerschaut dat er on-geveer een tachtigtal Gentse studenten/alumni gesneuveld zijn tijdens de Eer-

ste Wereldoorlog. Het grootste deel van deze gesneuvelden waren afkomstig uit de faculteit wetenschappen en de faculteit rechtsgeleerdheid. Op onze eigen faculteit vielen er zeven gesneuvelden te betreuren. Bij dezen herdenken wij de helden van de letteren en wijsbegeerte: Adhémar Bo-rin, Fernand Davin, Joseph Dupont, Jo-seph Imschoot, Gaston Schepens, Roger d’Udekem d’Acoz en Léonce van Hoy.

14-18Leed en smart heeft de Gentenaar tijdens de Eerste Wereldoorlog zeker en vast ge-troffen. De achtergebleven vrouwen van Z.A.B’ers zijn tegen 1924 allemaal we-duwnaar en de kinderen halfwees. De 52 gefusilleerden zijn allen gestorven zonder

hun hoofddoel, het einde van de oorlog bewerkstelligen, te bereiken.

De student is vrolijk man, maar niet tij-dens de Eerste Wereldoorlog. Tachtig grote lichten gingen er verloren en maar liefst zeven uit onze faculteit. Laat ons bidden, drinken en zuipen om deze he-ren te herdenken. Maar laat ons daarnaast vooral ook stilstaan bij al de anderen die sneuvelden voor ons vaderland, want her-denken is het sleutelwoord van de periode 2014-2018.

Jordy Sabels

29/ dilemma

advertentie

30/ dilemma

culturama noise

Punk en Nazisme

Guilty of Being White

Los Angeles, 1980. Bloed, zweet en ontblote borstkassen zwieren in het rond. Een klein podium, gebalde vuisten, geschoren hoofden en een publiek dat “We're gonna be a white minority / there's gonna be a large casualty / if we don't find a new ter-ritory / we're all gonna die” meebrult. Dit lijkt op een neonazi rally. Eigenlijk is het een optreden van Black Flag, misschien wel de belangrijkste hardcore punk band ooit. De zanger is de Puerto Ricaan Ron Reyes en de ideologie van de groep is er een van antiautoritair individualisme.

Punk en nazisme hebben een complexe relatie van wisselwerking, associatie

en reactie. Er bestaat uiteraard expliciete neonazi punk. Met bands als Skrewdriver en Brutal Attack ontplooide er begin ja-ren ‘80 een echte nazipunk scene die tot op vandaag doorleeft. Maar hiervoor en hiernaast was er ook een interactie tussen nazisme en punk die de nazistische ideo-logie niet onderschrijft. Al lang gebruiken punkbands nazi-elementen als esthetisch en provocatief middel. Sid Vicious van de Sex Pistols droeg een swastika T-shirt en Siouxsie Sioux van Siouxsie and the Banshees bond een nazi band rond haar arm. Met als voornaamste doel mensen te choqueren, verbaast het niet dat de eer-ste punks vroeg of laat naar nazitekens zouden keren. Ook in de postpunk wa-ren er verwijzingen naar nazisme: een Freudenabteilung, of Joy Division, was een groep Joodse vrouwen die geforceerd werd om als seksslavinnen te werken in concentratiekampen. Op de cover van Joy Division’s eerste EP, An Ideal for Living,

staat er een lid van de Hitlerjugend die op een trommel slaat. Vandaag leeft dit flirten met extremistische beeldtaal door in bijvoorbeeld de jonge Deense punks van Iceage die in hun video’s en artwork puntmutskappen en Teutonische kruisen gebruiken of het Gentse noiserock trio Kapitan Korsakov dat hun naam afkort als KKK. Deze groepen deden en doen dat echter niet als uitdrukking van een extreemrechtse ideologie of als teken van steun voor het neonazisme.

In de eclectische en onconventionele es-thetiek van punk kan fascistische beeld-taal gebruikt worden los van enige ideolo-gische aanhang. In eerste plaats dient het gebruik hiervan om mensen te choqueren en wakker te schudden uit hun comfor-tabele zelfgenoegzaamheid. Maar door tekens van nazisme te gebruiken in een niet-nazistische context, door ze te cas-treren tot iets louter esthetisch, verzwakt men ook de kracht van deze tekens en de beweging waarvoor ze staan. De swas-

tika wordt zo geleidelijk verschrompeld tot een lege betekenaar. Het gebruik van nazisme door punk past zo niet in een nazistisch kader maar veel eerder in de dominantere linksanarchistische, indivi-dualistische en antiautoritaire punkideo-logie. Het wijst ons er op dat deze sym-bolen slechts tekens zijn waaraan wij zelf betekenis geven. De bands dwingen ons om zelf na te denken, kritisch te zijn en om niet zo maar af te gaan op hoe iets er uitziet. Zoals Greg Ginn van Black Flag het verwoordde: “It doesn’t matter what you’re wearing, it’s how you feel and how you think.” Denk dus eerst na voordat je de volgende keer iemand in Lacoste polo be-spuugd. Uiteraard had niet iedereen deze boodschap door en is er bovendien een fijne lijn tussen toe-eigening en misbruik. Aan de ene kant werden sommige punk-bands bekritiseerd door verontwaardigde mensen en de media. Aan de andere kant dachten neonazi’s dat ze wapengenoten gevonden hadden, werden ze fans en kwa-men ze naar de optredens. Een aanhang

31/ dilemma

culturama noise

van neonazi’s die vaak zeer gewelddadig waren, hielp natuurlijk ook niet en maakte de hele kwestie nog een stuk complexer. Een hele band of scene kon zo door een fractie van de fans of deelnemers geasso-cieerd worden met neonazisme.

De twee grote bands van de eerste hard-core punk wave rond 1980 werden geas-socieerd met neonazistische skinheads doordat hun teksten fout begrepen wer-den. Black Flag bracht het hierboven ge-citeerde nummer, ‘White Minority’, uit op hun 1980 EP Jealous Again. De tekst is een voorbeeld van de punk satire in de eerste persoon; het standpunt van racisten in Ca-lifornia wordt ironisch ingenomen. Hun angst om een minderheid in eigen land te worden wordt zo belachelijk gemaakt, maar deze boodschap geraakte in de chaos van punk soms verloren en het nummer werd niet-ironisch verstaan. Zoals epische L.A. punks X’s antiverkrachting nummer ‘Johnny Hit and Run Paulene’ een pro-verkrachting anthem werd (waarna de band het nummer weigerde te spelen), interpreteerden sommigen ‘White Mi-nority’ ook compleet fout. De band werd bijgevolg beschuldigd van blank suprema-tisme en nazi skinheads begonnen naar de shows te komen. Op een bepaald moment kon je niet meer met lang haar naar een Black Flag concert gaan zonder in elkaar geslagen te worden. Als reactie op dit ge-weld, die wel niet altijd een nazistische oorsprong had, en het toenemend confor-misme van hun publiek, zouden leden van de band een voor een hun haar lang laten groeien. Aan de andere kant van Amerika

Sid Vicious

schreef Ian MacKaye, stichter van de D.C. hardcore band Minor Threat, het nummer ‘Guilty of Being White’. Het was bedoeld als een antiracistisch nummer, geïnspi-reerd door MacKaye’s ervaringen van ra-cisme op school. Hier werd hij regelmatig in elkaar geslagen door sommige zwarte leerlingen omdat hij blank was en moest boeten voor alles van slavernij tot de dood van Martin Luther King. Toegegeven, de antiracistische boodschap was niet zeer duidelijk en opende de deur voor alter-natieve interpretaties. ‘Guilty of Being White’ werd massaal fout begrepen als een uiting van blank suprematisme en een aanmoediging van racisme. Zoals Black

Flag werd Minor Threat zo onbedoeld ge-associeerd met neonazisme. Deze bands waren echter helemaal niet neonazistisch, integendeel, ze waren tegen elke vorm van geweld op basis van huidskleur, afkomst of uiterlijk.

Vele punks betreurden dus hoe ze geas-socieerd werden met neonazistische skin-heads. Reageren op deze misverstanden werd echter bemoeilijkt door het antimo-raliserende en individualistische element in punkideologie. Vele bands vonden niet dat ze het recht hadden om hun fans te zeggen wat ze wel en niet mochten doen en denken. Ze wilden dat mensen zelf door kritisch na te denken tot eigen in-zicht kwamen en niet regels, ideologie en meningen blindelings van bovenaf (bv. van een band) volgden. MacKaye be-doelde dit wanneer hij ‘Flex your head!’ schreeuwde. Andere bands reageerden directer op extreemrechtse interpretaties van hun teksten. ‘Nazi Punks Fuck Off ’ van Dead Kennedys was een duidelijke boodschap voor het toenemend aantal neonazi’s dat naar hun optredens kwam. Maar of ze het nu wilden of niet, nazisme had zowel in de verbeelding als in de wer-kelijkheid punk geïnfiltreerd. In de al zeer benarde en zelfbewuste punkscene waren er nu naast kwesties over authenticiteit, geweld en wat wel of niet ‘punk’ was, ook beschuldigingen, misverstanden en reac-ties rond nazisme.

Florian Deroo

advertentie

32/ dilemma

culturama noise

Oorspronkelijk wou de Amerikaanse president Wilson zich niet moeien in Europese oorlogen. Wanneer Duitsland echter tweemaal de internationale wetgeving overtrad (door eerst een Brits schip met 128 Amerikanen aan boord tot zinken te brengen, en later ook zeven handelsschepen van de VS zelf) en daarna nog eens het beruchte Zimmerman-telegram boven water kwam, besloot president Wilson om toch ten strijde te trekken. Behalve een zekere prestige haalden de Verenigde Staten niet veel profijt uit de Eerste Wereldoorlog. De Grote Oorlog was echter wel de periode waarin vele grote muzikanten van de daarop volgende decennia hun jeugd beleefden.

Het interbellum valt in twee grote muzikale periodes op te splitsen.

Enerzijds is er de Jazz Age, deze komt on-geveer overeen met de jaren ’20. Tijdens de Jazz Age werd – uiteraard – het mu-ziekgenre jazz enorm populair, samen met jazzdans. Oorspronkelijk gebeurde dat vooral in de Verenigde Staten, maar Groot-Brittannië en Frankrijk volgden spoedig. Anderzijds is er de Grote Depressie. Deze zware economische crisis brak uit in het begin van de 20ste eeuw en bleef in som-mige landen zelfs duren tot midden de jaren ’40.

Beide periodes hebben dan ook een ande-re thematiek. De Jazz Age is wat luchtiger. Gezien de Grote Oorlog voorbij was, was er weer tijd voor liefde en vreugde. Tij-dens de Grote Depressie werd de muziek vanzelfsprekend minder vrolijk en kwa-men thema’s als armoede vaak aan bod. Er is echter geen duidelijke afbakening van de thematiek van beide periodes. De thema’s uit de Jazz Age lopen vaak nog verder in de Grote Depressie.

Ruth EttingEén van de belangrijkste muzikanten uit het interbellum was Ruth Etting. In 1914 liep ze op 17-jarige leeftijd weg van huis om naar de kunstschool in Chicago te

gaan. Ruth maakte kostuums voor een nachtclub genaamd the Marigold Gar-dens, en nadat ze daar mocht invallen voor één van de zangeressen werd haar carrière als kostuumontwerpster al snel verleden tijd. In 1918 was zij al de hoofd-act van de nachtclub. Ze huwde in 1922 met Moe “The Gimp” Snyder, een gang-ster uit Chicago, die twee decennia lang haar carrière regelde. Al snel kreeg ze een platencontract aangeboden door Colum-bia Records. Ze werd nationaal bekend als zangeres (en daarnaast ook broadwayac-trice) en kreeg tijdens haar carrière de bij-naam America’s sweetheart of song.

Haar eerste grote hit in de Jazz Age was in het jaar 1926, genaamd ‘Let’s Talk About My Sweetie’. Het liefdesthema komt hier-in sterk naar voren, alsook schept ze op over haar geliefde. In de Depressie was haar grootste hit ‘Ten Cents A Dance’ (uit 1930), oorspronkelijk geschreven voor Lee Morse. In dat nummer vertelt een taxi dancer – een vrouw ingehuurd om in de taxi dance halls te dansen – over hoe moeilijk ze rondkomt met haar loon, een typisch thema voor de Grote Depressie. In 1937 stortte Ruth Ettings carrière stort-te in wanneer ze verliefd werd op haar pi-anist, Myrl Alderman, die daaropvolgend werd verwond door the Gimp. Haar repu-

tatie als America’s Sweetheart overleefde het schandaal niet, maar haar muziek wel. Een aantal van haar nummers werden la-ter zelfs nog herwerkt, onder andere door Frank Sinatra.

The Ink SpotsNog een belangrijke muziekgroep uit het interbellum was The Ink Spots, een (oor-spronkelijk) vierkoppige vocale groep. Ze werden bekend tijdens de Grote Depressie en maakten nummers tot een decennium na de Tweede Wereldoorlog. Alle vier de stichtende leden waren zwart, maar desondanks werd hun muziek algemeen aanvaard door zowel de zwarte als blanke gemeenschap, wat in die tijd niet van-zelfsprekend was. Hun eerste écht grote hits kwamen uit in 1939, waaronder ‘If I Didn’t Care’, een nummer over liefde en twijfel in een relatie. The Ink Spots waren zeer romantisch ingesteld qua thematiek. Overigens wordt in het midden van dit nummer een deel van de tekst door een basstem verteld, een typisch kenmerk van The Ink Spots. Ook in hun bekende hits ‘I Don’t Want To Set The World On Fire’ en ‘Into Each Life Some Rain Must Fall’ (met Ella Fitzgerald als gastzangeres), res-pectievelijk uit 1941 en 1944, kwam deze basverteller weer aan bod.Deze laatste nummers werden ook ge-

Het interbellum Een introductie in de Amerikaanse muziekwereld tijdens de jaren ’20 en ’30

33/ dilemma

culturama noise

Het interbellum bruikt in videospellen van Bethesda Soft-works, namelijk Fallout 3 en Fallout: New Vegas, twee belangrijke games in de mo-derne populaire cultuur. En sinds de band stopte in 1954 zijn er al meer dan 100 zanggroepen opgestaan die zichzelf The Ink Spots noemen. Dit alles duidt op de impact die The Ink Spots hebben gehad op de muziekgeschiedenis.

Ella Fitzgerald, eerder vermeld in dit ar-tikel, was ook een belangrijk individu in de muziekwereld tijdens het interbel-lum. Ze werd pas geboren in 1917, maar in 1934 maakte ze reeds haar debuut. In 1937 stond ze al op nummer 1 in de Ame-rikaanse Billboard Charts met ‘Goodnight My Love’ (samen met Benny Goodman). Dat is zo’n voorbeeld van een nummer ten tijde van de Grote Depressie dat nog vasthoudt aan de thematiek van de Jazz Age. De schattige, liefkozende zanglijn is kenmerkend voor de jaren ’20, maar zien we toch ruim tien jaar later nog steeds op-duiken.

Big Band EraDe jaren ’20 en ’30 worden ook wel eens de big band era genoemd. Big bands zijn muzikale ensembles bestaande uit per-cussie en hout- en koperblazers, meestal onder leiding van een muzikant (in te-genstelling tot een dirigent bij een klas-siek orkest). Benny Goodman, ook wel the King of Swing, is één van de personen

die big bands groot gemaakt heeft. Hij speelde klarinet en leidde verscheidene bands, na zelf een aantal jaren in de big band van Ben Pollack gespeeld te heb-ben. In zijn 28ste levensjaar leek hij reeds het hoogtepunt van zijn carrière bereikt te hebben, maar één jaar later, in 1938, boekte één van de grootste impresario’s zijn band in Carnegie Hall. Carnegie Hall stond tot dan toe bekend voor het New York Philharmonic, en toen mocht Benny Goodman jazz introduceren in deze pres-tigieuze concertzaal. Met nummers zoals ‘Sing Sing Sing’ bracht Goodman de op-mars van de jazz en de big bands in een hogere versnelling, en vele muzikanten die in zijn bands speelden werden later in

hun levens zelf hoogstaande muzikanten met eigen ensembles. De thuisbasis van de meeste grote jazzmu-zikanten uit die tijd was Chicago, ofwel the Windy City. Ook Louis Armstrong be-gon zijn muzikale carrière hier. Hij werd uitgenodigd door Joe “King” Oliver om bij zijn Creole Jazz Band te komen spelen, op dat moment de beste en meest invloed-rijke band in Chicago. Armstrong was één van de eerste jazzmuzikanten die zeer uit-gebreide solo’s speelde en had (voor zijn tijd) een uiterst unieke sound. Uiteraard kent iedereen ook ‘What A Wonderful World’ en ‘La Vie En Rose’ (oorspronke-lijk door Édith Piaf), maar deze nummers zijn pas in de jaren ’60 opgenomen. Dit is natuurlijk maar een zeer bescheiden selectie uit het gigantische aanbod aan invoedrijke musici uit het interbellum. Cole Porter, Paul Whiteman (the King of Jazz), Bix Beiderbecke, Duke Ellington en vele anderen verdienen minstens even-veel aandacht, maar met dit klein aantal namen zou u zich alvast wat meer thuis moeten voelen in de muziek van de ja-ren ’20 en ’30. En voor zij die nu denken, “maar ik heb al zoveel muziek te ontdek-ken”, onthoud één ding: it don’t mean a thing if it ain’t got that swing!

Lucas De Corte

advertentie

Ella Fitzgerald

34/ dilemma

culturama noise

the LOUDNESS war“When there is no quiet, there can be no loud” - Matt Mayfield

OORLOG is een breed concept. Daar het niet altijd BOMMEN, DODEN en GEWEREN maar ook gewoon een ‘onenigheid tussen twee personen of groepen van personen’ inhoudt (hartelijk dank, VAN DALE), zou ik gaarne met u enen blik werpen op een OORLOG waar wij allen – op de GEHOORGESTOORDEN na – het slachtoffer ofte subject der relatief lijden van zijn. Heeft u hoegenaamd geen idee waar ik het over heb? AlLICHT wel, gezien de TITEL van dit ARTIKEL reeds een tip-ken van den denckbeeldigen sluier opLICHT. Een spijtige zaak, m’n beste, tenzij u enkel naar de grammofoonplaten van uw teerbeminde grootouders luistert (of uw ouders, indien zij van hoge leeftijd zijn) – of behalve indien u hoegenaamd NIET van muziek houdt of enkel FIELD RECORDINGS van Russische bosschen ter harte van uwer oren neemt. Is het voorgaande statement niet of slechts in beperkte mate op u van toepassing, dan LICHT ik u maar al te gaarne kort doch bondig in waarom het een fenomeen is waar we niet aan ontsnappen. Dames en heren, THE LOUDNESS WAR.

Eventjes om ter serieuzelijkst; vindt u dat het iet of wat ongepast gebruik

van CAPS LOCK de kwaliteit van dit ar-tikel (dat overigens niet door een zeker MARK P. geschreven is, dat verzeker ik u) wegneemt? Waarom precies, als ik vragen mag? Inderdaad, m’n beste - hij wordt er toch ZO VEEL LUIDER MEE IN MIJN HOOFD, meneer. Alle gekheid op een stokje, het tekstueel geroep en wonky taalgebruik zal vanaf heden geliquideerd worden – waar we aan volume en vervor-mingen inboeten zorgen we toch nog voor een minimum aan inhoud. Dat laatste is echter een idee dat de huidige spelers in de muziekindustrie verfoeien: het moet luider en harder, want enkel zo blijft het hangen. Sinds de opkomst van de CD – laat ons dat begin de jaren ’90 noemen – zijn platenlabels en andere grote spe-lers in de muziekindustrie op het idee gekomen om de mogelijkheden van het formaat ‘Compact Disk’ tot zijn uiterste mogelijkheden te strekken. Zij doen dit, stiekem doch niet geheel onopgemerkt, door bij het branden van hun nummers op het schijfje die steeds meer volume bij te geven. “Geen probleem”, hoor ik u zeg-gen. Geen probleem? Niet helemaal – het bereik van zo’n CD is niet ongelimiteerd. Vergelijk deze kwestie eens met (bijvoor-beeld, zo u wil) een tube waar men posters in kwijt kan: alles is knus en lekker totdat je er te veel inpropt – steek ze er met mate in en u krijgt een gladde, effen en zeer genietbare poster bij het verwijderings-proces. Stouw er echter meer in dan de bedoeling is en de posters gaan kreuken, verfrommelen en de randjes gaan opkrul-

len op zo’n bijzonder lelijke manier.

Dat is helaas de standaard die reeds in de allerbeginste begin van het CD-tijdperk geldt: kwaliteit boet in aan volume. De ge-luidsgolven bereiken de barrière die hen is opgelegd door het formaat en geraken vervormd of distorted – ‘clipping’, heet dat. Een ongeoefend oor zal hier bitter weinig tot geen last van ondervinden, maar het punt is nu net dat het wel degelijk aanwe-zig is en dat de artiesten veelal niet langer het geluid dat zij zelf oorspronkelijk pro-duceerden aan hun publiek (kunnen) la-ten horen. Dat is uiteraard zeer relatief en beperkt zich tot kleine nuances, maar de vraag is maar wat de toekomst ons brengt. Op bovenstaande afbeelding zie je de evo-lutie die het nummer 'Sharp Dressed Man'

van ZZ Top aflegde, van plaat (1983) tot heruitgaven op CD (2000 en 2008).Waar de eerste versie misschien minder ‘luid’ was, moeten de CD-versies héél duidelijk inboeten aan kwaliteit (kijk toch eens naar al dat geclip, zeg) maar vooral aan dyna-miek. Het verschil tussen luide en stille momenten, zoals first and foremost de rytmiek van het drumstel, is bij de ‘remas-tering’ hoegenaamd weg en de luisteraar krijgt vier minuten ondynamisch geluid op zijn bord daar het leeuwendeel van het nummer in hetzelfde volume is. En let wel: volgens experts is quasi 90% van het tegenwoordig uitgebrachte materiaal ten prooi gevallen aan de race naar luidheid.

Toch is er voor de audiofielen onder ons ook reden tot het lichtjes optrekken van

35/ dilemma

culturama noise

de mondhoeken om op geraffineerde wijze een vorm van lichte en deels on-derdrukte blijdschap tentoon te spreiden. The Loudness War kwam voor het eerst in de spotlights in 2008, toen Metallica’s al-bum Death Magnetic zo hard het ‘luidheid voor de luidheid’-principe hanteerde dat de kwaliteit van een wel zeer bedenkelijke kwaliteit was – zo bedenkelijk dat niet al-leen professionals maar ook ‘ongeoefende’ luisteraars het uitblijven van dynamiek aan de kaak stelden. Er was behoorlijk wat heisa rond de overdreven compressie van het album, tot in die mate dat niet al-

leen elk zichzelf respecterend muziekblad maar ook universiteiten opeens aandacht kregen voor de wanpraktijken die zich afspelen in de donkere masteringkamer-tjes. Random Access Memories van Daft Punk (2013) kreeg zelfs een grammy voor Best Engineered Album (Non-Classical), omdat het net niet toegaf aan luidheids verleidelijke valkuilen, maar net iets stil-ler en beweeglijker was. Tristan Collins, befaamd (geluids)ingenieur en nerd eer-ste klas meent dat het fenomeen zijn piek bereikte in 2005, en dat men sindsdien steeds meer beseft niet op het juiste pad

advertentie

te zitten en te matigen met het (excuse my French) verkrachten van de kwaliteiten van audiofiles. Laat ons het hopen. The Loudness War mag dan geen vreselijke oorlog zijn, maar wel een idiote – een-tje met veel slachtoffers. Nu het inzicht in deze wandaden steeds meer aandacht krijgt, zullen bands als The Arctic Mon-keys of Red Hot Chili Peppers hopelijk in-zien dat het wel eens wat stiller mag, voor iedereens genot en muziekbeleving.

Karel Van Ooteghem

36/ dilemma

culturama noise

“Het is zeker géén conceptplaat”, leest het persbericht bij het album. In grotere mate van toepassing op hun door menig critici gelauwerde debuut, maar ook bij de opvolger is de rode draad dat er eigenlijk geen rode draad is. De vier hoofdstedelin-gen klinken iets meer getemperd in ver-gelijking met de spinnige uitspanningen op Wounded, doch heeft elk nummer z’n eigen unieke troeven die het onderscheidt van de rest. Twaalf tracks die elk op hun eigen manier bekoren, welke kniesoor heeft dan nog een overkoepelend thema nodig.

Met het beklemmende, mystieke en schier hypnotiserende ‘Void’  grijpt  Patine  je meteen bij je nekvel,  om vervolgens  niet te lossen voor het volgende uur. BRNS heeft gerijpt en klinkt wat obscuurder, maar toch is die speelsheid niet helemaal verdwenen; in elke lied schuilt die ene verrassende  hook  of dat ene fantasievol ideetje die je telkens weet te charmeren. Die kabbelende accordeon in de epiloog van ‘Slow Heart’  bijvoorbeeld, heerlijk contrasterend met de ruwe gitaren die een paar seconden ervoor nog de plak zwaai-den. In het troebele ‘Omen’ komt een op- en neer deinend orgeltje bovendrijven, halfweg breekt een schel waterzonnetje door de wolken in de vorm van een kop-pel fleurige gitaren. Subtiele accenten die de songs naar een hoger niveau tillen, een kunst die BRNS danig onder die knie heeft.

Dat Alt-J af en toe komt piepen doorheen

Wounded, het eerste wapenfeit van het Brussels kwartet BRNS – Brains voor de goegemeente – was een verguld visitekaartje. Het experimenteel gestoei, schippe-rend tussen hallucinogene postrock en bruisende indiepop, bezorgde de band een geheel eigen smoel en posteerde ze prompt in de voorhoede van de aanstormen-de troep jonge, getalenteerde Belgische bands. Anderhalf jaar later zijn ze terug; met het veelzijdige Patine klimmen ze bijna geruisloos verder richting kruin der vaderlandse muziek.

het werk van het Brusselse viertal is ken-schetsend voor de creativiteit en diversiteit die deze jonge breinen aan de dag leggen. Net als het Britse indietrio zit BRNS niet om een experimentje verlegen. Ze heb-ben culot om de veilige maar platgetreden paden te verlaten en plukken daarbij van allerlei bomen, hetgeen een smeuïge fruitpap oplevert.

Folie à quatreDe nummers op Patine zijn vaak kleine mozaïeken op zich; net wanneer je denkt dat het de ene richting uitgaat maakt BRNS een haarspeldbocht en ontspint zich een nieuw verhaal. Een trucje dat ze meermaals herhalen zonder dat het storend wordt. Terwijl de instrumentatie voor rijke kleurschakeringen zorgt te-kenen de cryptische teksten zich af met grijstinten. Op papier lijkt de inspiratie en creativiteit namelijk soms wat zoek. Pijn, verlangen en hartzeer vormen de tekstu-ele leidraad doorheen de nummers, maar lijken eerder als extra garnering te funge-ren dan als volwaardige danspartner.

De focus mag dan niet op woorden liggen, de songs weten wel elke seconde te boeien. BRNS goochelt graag, zowel met geluiden als met ritme en vorm. Het ene moment lig je vrolijk wiegend in je hangmat op melodieuze riffs en gezapige percussie, op andere momenten zit je gevangen in een wilde maalstroom van overstuurde gita-ren en op hol geslagen drums. Van subtiel en masserend naar bombastisch en op-zwepend, van xylofonen, accordeons, or-

gels, melodica’s en belletjes tot snerpende violen (‘Inner Hell’) en flippende gitaren: semi-psychedelische indierock met weer-haken zou een mogelijke definitie kun-nen zijn, al zal  het woord ‘diagnose’ op dit vlak meer klaarheid scheppen. Gokje: folie à quatre, de psychische aandoening die wanen en hallucinaties opwekt. Punt is:  BRNS laat zich niet wringen in een keurslijf. Ze zijn mossel noch vis. Wat dat betreft laat hun Brusselse heimat zich toch gelden: net als de hoofdstad van dit land varen deze vier ketjes hun eigen weg. Zich onbevangen laten meevoeren van bron tot monding is de boodschap.

BRNS bevindt zich op de vooravond van hun grote doorbraak. Hun complexloze huisstijl past in geen enkel laatje van de Belgische muziekkaste, en dat alleen al maakt hen het beluisteren waard. Ander-zijds is dat misschien ook wel de reden waarom de band vooralsnog onder de radar bleef bij het brede publiek: non-conformisme vernauwt het pad richting de grote massa. De songs op Wounds of Patine zijn wat moeilijker verteerbaar dan het doorsnee materiaal dat in De Afreke-ning prijkt. Het enige wat ontbreekt om de bal definitief aan het rollen te krijgen is die ene hit die deze eigenzinnige Brusselse breinen in de welverdiende schijnwerpers zou zetten. Wacht daar niet op. Patine: ko-pen. BRNS: opschrijven en met dikke fluo omcirkelen, nu.

Quentin Soenens

BRNS - PatineBuzz Bruxellois, part 2

RECENSIE

37/ dilemma

culturama cinématique

PompeuzePropaganda

“Propagandafilms zijn werken van de duivel,” zo wordt geschreeuwd. Het artistieke lijkt zich onmogelijk te kunnen scheiden van de doeleinden die zo’n film moet bewerkstelligen. En toch zijn er twee films die het hoofd kunnen bieden tegenover de gol-ven van scheldtirades: Pantserkruiser Potjomkin van Sergei Eisenstein en Triumph des Willens van Leni Riefenstahl. Beide films worden beschouwd als kunstparels, en zijn van immens belang in de geschiedenis van de film. Dat gezegd zijnde is er wel nog een onderscheid tussen de twee; waar Pantserkruiser Potjomkin zonder meer beschouwd wordt als een meesterwerk, komt er bij Triumph des Willens altijd een ‘maar’ bij kijken, verwijzend naar het nazisme. We leggen beide films hier even naast elkaar en laten u op het einde weten of we ons op basis van de film eerder bij de Sovjets zouden aansluiten, of bij de nazi’s (maar niet heus).

Pantserkruiser Potjomkin

Deze Sovjetprent uit 1925 brengt een dra-matische versie van de Russische revolutie van 1905. Op 14 juni 1905 brak er mui-terij uit aan boord van het oorlogsschip Potjomkin omdat hun avondmaal be-stond uit rottend vlees met een garnituur van wormen. Een sneeuwbaleffect volgde en al gauw bevonden de opstandige Rus-sen zich in een bloedbad in Odessa van de hand van de Tsaristische Kozakken. De stomme, zwart-witfilm is een legitimatie van de Rode Revolutie en probeert het communistische gevoel aan te wakkeren.De film werd op de Expo 58 in Brussel uitgeroepen tot de beste film aller tijden, en met rede. Technisch voor op zijn tijd, geniale muzikale keuzes, symboliek en emotionele scènes zorgen voor een stukje filmgeschiedenis om ‘u’ tegen te zeggen.

Traag beginDe eerste twee hoofdstukken van de film zijn eigenlijk zoals uw everyday revolutie-film: de bemanning voert jolig de bevelen van de autoritaire officieren uit tot blijkt dat de maaltijd van de dag alweer krioelt van de wormen, waar de camera gretig op inzoomt. De dokter van het schip meent dat er niets aan de hand is, waarop de be-manning onder leiding van Vakulinchuk weigert van het vlees te eten. Vervolgens roept de verontwaardigde hoofdofficier de ondankbare honden op het dek, en gebaart daar woest van krommen aas. Al gauw loopt een en ander uit de hand en een groep van de muiters wordt uitgeko-

zen om geëxecuteerd te worden, totdat Vakulinchuk zijn kameraden tot de orde roept en het vuurpeloton zijn wapens laat zakken. In de heibel die daarop volgt, ver-liezen niet alleen heel wat officieren het leven, maar ook Vakulinchuk wordt in het hoofd geschoten.

Hoewel deze hoofdstukken niet meer dan degelijk zijn, maakt een Russisch Or-thodoxe priester er een interessante op-wachting. Terwijl hij Vakulinchuk ervan probeert te weerhouden om onheil aan te richten, stort hij langs enkele trappen naar beneden. Daar houdt hij zich dood, maar hij kan het niet laten om toch eens

door een oog te piepen om te checken of het geharrewar al afgelopen is. Eisenstein bekritiseert met andere woorden het laffe gedrag van de religieuze leiders die het tsaristische beleid steunden in plaats van zich aan te sluiten bij de communistische revolutie.

Denderend eindeDat trage begin dient echter alleen ter op-warming van Eisensteins ware genie. Het lichaam van Vakulinchuk wordt aan de dokken tentoongespreid bij de woorden “vermoord voor een lepel soep”. De hom-mage aan de pas gevallen held begint met één oude vrouw, vervolgens verzamelen

38/ dilemma

culturama cinématique

er zich meer nieuwsgieren rond de tent waarin de gevallene ligt, dan schakelt Eisenstein over naar een wijd beeld van een hele meute die zich langs de ‘Odessa steps’ naar beneden werken. Zo wordt één vrouw als het ware opgeslorpt door de ge-meenschap die mee haar emotionele toe-stand draagt, communisme iemand? Een oproep die trouwens tot twee keer toe her-haald wordt in de film werd geleend van Alexandre Dumas: “All for one and one for all!” Een uitspraak die het communistisch gedachtegoed maar wat ondersteunt.

Opvallend ook is de scène waarin een ongelukkige roept: “Smash the Jews!” De man bevindt zich helaas bij de verkeerde moordgrage groep, want het communis-me ijvert voor een gelijkheid onder alle mensen. Dus als de man met zijn uitroep de Joden als untermensch beschouwt, krijgt hij al gauw de wind van voren en het mes op de keel. Veel joden werden on-der de Russische tsaar slecht behandeld en sloten zich daarom aan bij het Rode Leger, denk maar aan Trotsky en Eisenstein zelf. Later kregen ze het echter weer moeilijk onder het bewind van Stalin, die openlijk

zijn afkeer toonde.

De bekendste scène uit de film ging de geschiedenis in als de ‘Odessa steps scene’. Zelden keek ik zo geboeid naar een scène. De muziek van Edmund Meisel weet per-fect weer te geven wat er op het scherm gebeurt en sleurt je mee in de paniek van het volk. Een abrupte overgang van vro-lijk wuivende kinderen door een zwart scherm met één woord ‘plotseling’, naar het schreeuwende gezicht van een wan-hopige vrouw ramt een bloedklonter in je hart. Het duurt nog een volle minuut van hollende mensen en een gehandicapte jongen zonder benen die zich handig een weg tussen de mensen laveert voordat we de oorzaak te zien krijgen: een ritmische mars van witte tsaristische soldaten.

Het beste deel van deze scène is niet de close-up van de door de bril gescho-ten dame, niet de kinderwagen die van de trappen rolt, maar de achtjarige die neergeschoten wordt terwijl hij aan de arm van moeder meegesleurd wordt. De (hondslelijke) moeder keert terug en stapt de trappen op naar de soldaten, onderwijl

brult de chaotische muziek onverbiddelijk verder. Als ze eindelijk voor het peloton staat, stopt de muziek abrupt en wordt de vrouw droogjes neergeknald. Zo. Een andere moeder (die van de kinder-wagen) bloedt overigens op haar fraaie gesp met de afbeelding van een zwaan. De boodschap is duidelijk: Rusland bloedt. In montagetechniek kent Eisenstein ook zijn gelijke niet; lange shots afgewisseld met flitsende beelden, een close-up van een verglijdend beeld tegenover een wijd beeld van de trappen, potverdekke, hij kan er wat van.

Het einde is dan weer vrij tot zeer melig; de Potjomkin ontvlucht Odessa na wat scho-ten gelost te hebben en dreigt ingesloten te raken door tsaristische oorlogsschepen. Gelukkig beseffen de kameraden van die andere schepen allemaal tegelijkertijd dat ze broeders zijn. De rode vlag wordt gehe-sen en eind goed al goed! Wuk, een rode vlag in een zwart-witfilm? Jawel hoor, de Sovjets hebben in al hun enthousiasme de vlag manueel in het rood gekleurd, van een statement gesproken.

39/ dilemma

culturama cinématique

Triumph des Willens

Dan is die onvermijdbare Triumph des Willens van de al even onvermijdbare Leni Riefenstahl daar, flashback naar Histori-sche Kritiek. Ook deze, meer uitgespro-ken, propagandafilm wordt bewonderd om zijn krachtige beeldspraak, nieuwe technieken en zorgvuldige opbouw.

De film is een higlight reel van het partij-congres van Hitlers NSDAP in Nürnberg in 1934. De partij wou meer (inter)nati-onale bekendheid verwerven en dus gaf Hitler de opdracht aan Riefenstahl om een film te maken die het volk zou beroeren. Dat probeerde ze eerst met Sieg des Glau-bens, maar door een gebrek aan tijd en middelen draaide die film niet uit op een succes. Haar Triumph des Willens is basi-cally de zelfde film, maar dan verbeterd in alle opzichten.

Toch zal ik meteen zeggen hoe het zit: de Pantserkruiser Potjomkin verpulvert Triumph des Willens. Die laatste is vooral veel geparadeer, vlaggengezwaai en geheil. Het is een film voor de twijfelaars, men-sen die nog niet weten wat Hitler precies waard is en of ze hem al dan niet moeten volgen. De prent beeldt de partij af als een machtige, niet van zijn stuk af te brengen instantie die voor het volk zal vechten.

In de openingsscène daalt het vliegtuig van Hitler neer in Nürnberg alsof het een God was. Doorheen de film klinkt dan ook dezelfde boodschap als in Pantser-kruiser Potjomkin met één toevoeging: “One for all, all for Hitler”. Hitler ìs de NSDAP, Hitler ìs Duitsland. Het meest gebruikte woord is dan ook loyauteit. On-geveer elke speecher heeft het erover; eens een mof altijd een mof.

Alles wordt natuurlijk ook schitterend in beeld gebracht door Riefenstahl. Haar baanbrekende gebruik van bewegende camera’s zorgt voor een zekere dynamiek die de filmindustrie daarvoor niet kende, haar gebruik van kikvorsperspectief om Hitler te filmen draagt handig bij tot zijn goddelijke aura, haar toepassing van tele-lenzen om voor nieuwe perspectieven te zorgen… de dame wist wat ze deed.

De speeches van de verschillende partij-leiders lijken overigens behoorlijk mee te vallen in het begin. Sure, ze zijn belache-lijk populistisch, maar handelen gewoon over onderwerpen zoals werkgelegenheid, samenwerking, kansen voor de gewone man, toekomst aan de jeugd etc. Men rept met geen woord over moorden en oorlog. Pas op het einde van de film komt

Waarom hebben we nu minder proble-men met een film als Pantserkruiser Pot-jomkin dan met Triumph des Willens? Het Rode Gevaar kostte toch ook het leven aan miljoenen mensen? Het lijkt ons vrij simpel: Potjomkin is een herkenbaar ver-haal van de kleine man die strijdt tegen de gruwelijke autoritaire leiders. Het is een introductie tot het communisme dat an sich geen onwaarheden bevat door ie-dereen als gelijke te beschouwen (dat had Stalin dan weer niet zo goed begrepen).

Fascisme daarentegen is gebouwd op leu-gens door een onderscheid te maken tus-sen Übermenschen en untermenschen. Sowieso kunnen we dus al minder sym-pathie opbrengen voor een nazistische

Hitlers ware aard naar boven. De Duitser is de Übermensch, en men zal het gewe-ten hebben. Het is de eerste keer dat het woord ‘ras’ valt, als het ware nog even toe-gevoegd als een side note, maar wel op het einde zodat het zeker blijft hangen.

Eisenstein vs. Riefenstahl

film. Daarenboven worden we in Triumph des Willens rechtstreeks geconfronteerd met het hakenkruis, nazi’s en de duivel in persoon: Hitler. Pantserkruiser Potjomkin dient louter ter legitimering van de revo-luties van 1917 en kan op zich wel losge-koppeld worden van de gruweldaden die daaruit zouden voortkomen.

Verdict: Triumph des Willens is een in-drukwekkend schouwspel, maar daar blijft het ook bij: een schouwspel. Pant-serkruiser Potjomkin schreeuwt om de aandacht van de toeschouwer en wint deze ronde. Ik draag een week lang rode onderbroeken.

Michiel Verplancke

40/ dilemma

culturama cinématique

Hypothesis nowEen hypothese over waarom Quentin Tarantino’s films zo bloederig zijn

Elke fan van Quentin Tarantino weet intussen wel dat zijn films met elkaar

verweven zijn. Zo is Vincent Vega uit Pulp Fiction de broer van ‘Mr. Blonde’ uit Re-servoir Dogs. Django (Django Unchained) is een verre voorouder van Jules Winn-field (Pulp Fiction) etc. Hij dacht een heel universum uit waar elk van zijn films bin-nen past. Zelfs Kill Bill en From Dusk Till Dawn zouden bestaan binnen dit univer-sum, maar enkel als films waar de perso-nages van bv. Pulp Fiction of Death Proof naar zouden kijken. Dit werd door Taran-tino zelf ook bevestigd.

Een klein voorbeeld van de interactie tus-sen die twee universa; op een bepaald mo-ment in Pulp Fiction vertelt Mia Wallace (gespeeld door Uma Thurman) aan Vin-cent Vega hoe ze ooit nog de hoofdrol in een serie had gekregen, maar dat deze na de pilot afgevoerd was. Die serie, genaamd Fox Force Five, lijkt qua plot verdacht veel op Kill Bill, waar Uma ook de hoofdrol in vertolkt.

Het meest opvallende aan het Tarantino universum (en het filmuniversum daar-binnen) is echter dat iedereen zó ont-zettend gewelddadig is. Volgens enkele Reddit-gebruikers ligt de oorzaak daarvan in het einde van Inglourious Basterds, zijn WOII-film uit 2009. Once upon a time in Nazi-occupied France plant een groep Joods-Amerikaanse soldaten een aanslag op alle hooggeplaatste officieren van het Derde Rijk. Ze slagen erin om hen op te sluiten in een cinemazaal (die door de eigenares in brand wordt gestoken) en kegelen dan al het nazistische ongedierte omver met behulp van enkele volautoma-tische wapens. Hierna wordt het lijk van de Führer nog eens extra aan gort gescho-ten, en blazen ze de restanten van het ge-

bouw op.

Dit op zich verklaart natuurlijk de bloed-dorstigheid van personages uit de andere Tarantinofilms niet. Maar wat onze vrien-den op Reddit opmerkten is dat Donny “The Bear Jew” Donowitz binnen dat uni-versum de vader is van filmproducer Lee Donowitz uit True Romance, een film die Tarantino schreef. Dat wil zeggen dat in Tarantino’s universum elke Amerikaan opgroeide, al lerende dat een groep Joodse guerilla’s Hitler op brutale wijze vermoord hadden in een brandende bioscoop – in tegenstelling tot de stille zelfmoord in een Berlijnse bunker – want de zoon van de oorlogsheld werd een grote filmmaker en het verhaal van zijn vader werd dus wijd verspreid.

Doordat Amerika de Tweede Wereldoor-log won met één overgewelddadige slach-ting, zouden de Amerikanen minder ge-voelig zijn voor geweld. Vandaar dat Butch (Pulp Fiction) er niet om geeft dat hij twee

mensen vermoordde, Esmeralda de taxi-chauffeuse (Pulp Fiction) geobsedeerd is door de dood en Mr. White en Mr. Pink (Reservoir Dogs) moord als een nuttig hulpmiddel zien binnen hun job. Dit valt te vergelijken met de atoombommen die tijdens WOII op Nagasaki en Hiroshima werden gegooid, en hoe daarna speeltjes voor kinderen met een nucleair thema zo populair werden. Denk aan de jaren ’50 en de speelgoedpistolen en –raketten uit die tijd. Grote historische gebeurtenissen kunnen wel degelijk impact hebben op de denkwijze van een volledig volk.

Als we dan kijken naar From Dusk Till Dawn en Kill Bill, merken we op dat deze films zelfs naar Tarantinonormen enorm bloederig zijn. Dat is het soort films dat gemaakt zou worden in een wereld die nog gemakkelijker omgaat met geweld dan de onze, dus in een wereld zoals die in Pulp Fiction etc. geschetst wordt, en een wereld waarin filmmakers zonen zijn van bloeddorstige oorlogshelden.

Het is een theorie die zeker niet slecht in-eenzit, al is ze misschien wat vergezocht. De enige vraag is hoe Django Unchained binnen dit alles past. Hij is weldegelijk een deel van het Tarantino universum, maar waarom zit deze film dan ook vol met ge-welddadige shootouts en gruwelijke mar-telingen? Misschien was dat wel gewoon hoe alles ineenzat in de 19de eeuw of mis-schien is dat iets dat Tarantino voor ons uit de doeken zal doen in zijn nieuwste film The Hateful Eight, weer een western die zou uitkomen in 2015. Of misschien niet, en ligt Tarantino’s universum ge-woon dichter bij het onze dat we soms wel eens durven te denken.

Lucas De Corte

41/ dilemma

culturama bühne

RECENSIE

14-18Den Grooten Oorlog in musicalvorm

Ik kan musicals best appreciëren, maar de combinatie van een dermate gevoelig

historisch thema en het zingen van vrolij-ke liedjes leek me lange tijd heel vreemd. Ik had aan ons moeder dan ook gezegd dat tickets voor het musical spektakel 1418 niet echt een must waren. Ik had be-ter moeten weten, want ons moeder had natuurlijk toch kaarten gekocht. Toen ik het volgende weekend uit het verre Gent terugkeerde met mijn vuile was en mijn lege portemonnee lagen er drie tickets klaar, met veruit de best mogelijke plaat-sen (dank u moeder!). De inkomhal van de Nekkerhal te Meche-len was alvast heel indrukwekkend inge-kaderd. Uitstelruimtes met originele kos-tuums, infobrochures, levensechte foto’s van uit ‘den Grooten Oorlog’ enzovoort. Ook het eten was behoorlijk schappelijk én lekker, maar dat geheel terzijde.

Eenmaal binnengekomen nam ik plaats op de zesde rij en staarde ik in de mistige verte van de Nekkerhal, die met zijn be-tonnen geraamte heel wat weg had van een bunker, een ideale setting dus. In de indrukwekkende openingsscène schoof de tribune van het publiek langzaam naar voor, ons in de rol van de aanvallende moffen plaatsend die de angstig kijkende acteurs achteruitdreven. Zonder meer een geslaagde start van het spektakel.

De verhaallijnen van het hele stuk waren vrij herkenbaar én voorspelbaar, wat on-getwijfeld te danken valt aan mijn exten-sieve kennis van en extreem grote liefde voor films over Den Grooten Oorlog (maar ook voor films over dat tweede wereldconflictje, een paar jaar later eigen-lijk). Nu goed, het Studio 100 gehalte van het hele spektakel had ik op voorhand wel een beetje verwacht, aangezien het een productie is van Studio 100 (lol). De spo-

radische schunnige opmerkingen van de Gentse acteur van het gezelschap maak-ten al veel goed. “Ik zal die Duitse wijfkes mijn artillerie keer laten zien” en dergelij-ke dingen. De verwarde blik van het vijf-jarig kindje bij mijn heheheh-lachje heb ik dan ook maar bewust genegeerd. Het stuk speelde uiteraard ook in op onze emoties, wat ik ook wel verwachtte. De soldaat die zijn zwangere vrouw moet ver-laten en zijn zoontje amper vijf minuten te zien krijgt op vier jaar tijd, laat het le-ven voor zijn vaderland net voor het einde van de oorlog in een reeds op voorhand verloren veldslag. Een vaderland waar hij trouwens allang niet meer in geloofde na-dat zijn broer twee jaar eerder op het bevel van zijn commandant gefusilleerd werd. De commandant vond namelijk dat de ‘broekschijter’ (zo was de bijnaam van de broer) zich bewust had laten verwonden om zo aan de gruwel te kunnen ontsnap-pen. De ‘deserteur’ moest eraan. Dit alles was voor mij niet bepaald emotionerend (maar misschien ben ik gewoon een ge-voelloze harde tante). De scène waarbij ik het even lastig kreeg was die waarin het kerstavondoffensief, en bijhorende gezamenlijke wapenneerlegging, uitge-beeld werd. Na een mooi pleidooi over de waanzin van de oorlog zingen alle acteurs in vier talen (Frans, Duits, Nederlands en Engels) het lied 'Stille Nacht' en schudden elkaar de hand. De breekbaarheid van het liedje en de kilheid van het decor, een mis-tige bunker te midden van de loopgraven, maakten zélfs bij mij het een en het ander los.

Ik zal verder niet uitweiden over de in-houd van het stuk; het was sowieso al vrij voorspelbaar en ik wil het ook niet volledig spoilen voor de mensen die nog van plan zijn om het stuk te gaan bekij-ken. Wel wil ik nog mijn ongelofelijke verbazing en verwondering omtrent het

decor, de kostuums en de muziek in het stuk neerpennen. Elk detail klopte (ik hield mijn anachronismeradar uiteraard wijd open). De techniciteit van de decors was verbluffend, elk decorstuk draaide op drie verschillende manieren en creëerde op die manier een nieuw decor voor de volgende scène. Ook de echte paarden die meededen in het stuk waren fantastisch (ja, ik ben en zal voor altijd een paarden-wijf blijven). Het decor schepte een onge-lofelijke sfeer voor het toneelstuk: koud en kil, maar met heel subtiele (doch reeds halfvergane) toetsen van het leven van de kleine man in Den Grooten Oorlog. De muziek was onbeschrijfelijk, zowel de zang als de muziek door de filharmonie waren impeccable.

Ik zakte dus met een vrij sceptische, doch benieuwde instelling naar Mechelen af, maar keerde met een positief verraste in-druk terug. Een aanrader voor mensen die willen zien hoe musical op z’n minst evenveel (of zelfs meer) sfeer kan schep-pen als toneel of film, ook in stukken waarbij oorlogsscènes voorkomen.

Charlotte Van Acker

42/ dilemma

culturama photomaton

I got 99 problems but a picture ain't one. Dat moeten de grootsten der geschiedenis gedacht hebben toen ze in hun manipula-tiekamertje een paar mensen uit hun foto smeten. Van Hitler tot Abraham Lincoln, ze deden het allemaal. De Russen, of kom laten we gewoon de Sovjet Unie zeggen, waren dan nog het meest messed up van allemaal; die vonden het namelijk plezant om dode vrouwen in hun beelden te manipuleren. Neem uw tijd en zet u neer, want hier komen de raarste, ook wel lichtjes verontrustendste beelden die men de wereld heeft voorgeschoteld als waargebeurd.

Abraham Lincoln vs. John Calhoun

Het waren moeilijke tijden voor Abraham Lincoln, dus zat er niets anders op dan het lichaam te stelen van collega-politicus John Calhoun. Zo was er toch één foto waarop Abe in een ietwat heroïsche positie stond. Het moderne snufje van toen was gewoonweg twee nega-tieven op elkaar leggen en een beetje prutsen totdat je iets geloofswaardigs bereikte. Het werkte, want deze foto blijft nog altijd één van de bekendste portretten van Lin-coln, of hij trots moet zijn dat dat met het lichaam van iemand anders is, dat is natuurlijk een andere vraag.

Yevgeny Khaldei – Red flag raising over Reichstag

Op weg naar Berlijn besloot Yevgeny Khaldei een foto te nemen die hem beroemd zou maken. Hij had een crew met soldaten bijeen gescharreld een aantal dagen na de bezetting van Berlijn om op het Reichstag gebouw zijn legendarisch beeld te maken. Hij had er echter niet bij stil gestaan dat deze jongens wel eens graag een winkel-tje of twee plunderen waardoor ze met dure, gestolen horloges op de foto stonden. Die moesten er natuurlijk af. Een aantal manipulaties later had Khaldei zijn be-roemde, maar compleet in scene gezette foto.

Fotoprutserij aan het oorlogsfront

43/ dilemma

culturama photomaton

Nick Ut- Napalm Girl

Napalm Girl staat bekend als dé foto die de Vietnam-oorlog naar voren bracht, wat de fotograaf Nick Ut een welverdiende Pullitzerprijs opleverde. Helaas is ook dit beeld het slachtoffer van manipulaties. Op het originele frame is een andere fotograaf te zien die vlak naast het meisje droogjes aan zijn camera staat te prutsen en er een nieuw filmrolletje in steekt.

Eddie Adams – Loan executing Lem

“Photographs do lie, even without manipulation”, dat zijn de woorden van Eddie Adams nadat hij de reputatie van Generaal Loan naar de vaantjes hielp door het publice-ren van deze foto. De gevangene Lem zou een opgepakte terrorist geweest zijn die voor zijn daden geëxecuteerd werd. Dat is echter niet wat de wereld zag in deze foto. Susan Sontag gaat echter nog dieper in op de kritiek en beweert dat het ethisch onmogelijk was om een foto-graaf toe te laten op het moment dat de executie plaats vond; het beeld zou dus helemaal in scene gezet zijn ge-weest volgens de essayiste. Hoe dan ook, het blijft één van de meest controversiële foto's van de 20ste eeuw.

Robert Capa – Fallen soldier

Capa, die dé oorlogscorrespondent tijdens de Spaanse burgeroorlog was, kwam hevig onder vuur te staan wanneer stemmen opgingen dat zijn “Fallen Soldier” in scene zou zijn gezet. Door het vergelijken van land-schappen kwamen ze tot de conclusie dat zijn pronk-stuk niet in Cordoba was genomen maar een afgelegen dorpje ver buiten de gevarenzone. Dat geldt ook voor al zijn andere foto's van die tijd aangezien Robert Capa zich in een zone bevond waar geen enkele kogel werd afgevuurd volgens experts.

44/ dilemma

culturama photomaton

Adolf Hitler bezoekt Leni Riefenstahl (zonder Goebbels)

Adolf Hitler brengt al graag eens een bezoekje aan Leni Riefenstahl maar achteraf ge-zien dan wel liefst zonder zijn vriend Joseph Goebbels, die van de foto gezwierd moest worden. Waarom is tot nu toe nog altijd niet echt duidelijk. Als je trouwens goed kijkt, blijken de Duitsers eigenlijk niet zo goed te zijn in fotomanipulaties, aangezien er de-len van Goebbels nog zichtbaar zijn.

advertentie

Antinazi propaganda door de Sovjet Unie

De Russen waren dan weer wel meester in manipulaties en prutserij. Ze maakten dan ook goed gebruik van hun kunsten in hun antinazi propaganda. Meestal voegden ze twee verschillende beelden in elkaar om zo hun propagandabeelden te maken. Zo zagen ze er geen graten in om een foto samen te stellen van een dode vrouw wier ganzen door twee nazi-jongens mee gegrist werden.

Guinevere De Raymaeker

www.gratisfuifzaal.be

45/ dilemma

culturama photomaton

Versla de Witten met een rode wig (1919)

Altijd al hebben kunstenaars zich ten dienste gesteld van politiek of religie. Latijnse dichters dichtten voor een keizer, Rubens schilderde voor het Rooms katholicisme, Beyoncé zong (en wie weet wat nog al) voor Obama, Hergé tekende voor fascistische tijdschriften, etc. Hitler en zijn immer sympathieke propagandaminister Josef Goebbels draaiden de zaken om en beslisten welke kunst bij hun ideologie aansloot -enkel compleet onzinnige schilderijen van grote blanke roeiende mannen werden nog toegelaten. De band tussen kunst en politiek is dus eeuwenoud, wederzijds en multidisciplinair. Een overzicht geven van pamflettistische kunst zou ons een beetje te ver leiden; daarom focussen we op El Lissitzky en zijn ‘Versla de witten met de rode wig’ (1919).

In het begin van de 20ste eeuw zijn in Rusland belangrijke politieke verande-

ringen aan de gang. Het tsaristisch regime wordt omvergeworpen en ingeruild voor een communistische staat. Naar goeie re-volutionaire gewoonte verandert die nieu-we staat al snel opnieuw in een dictatuur, maar in de jaren ‘10 is men nog hoopvol gestemd over de nieuwe politieke wind. De bolsjewistische revolutie kan in haar begindagen ook op veel bijval van kunste-naars rekenen, met als één van de belang-rijkse namen, El Lissitzky.

LissitzkyLazar Markovich Lissitzky, kortweg El Lissitzky, groeit op in een kleine joodse gemeenschap in het huidige Wit-Rusland. Hij krijgt tijdens zijn tienerjaren privé

kunstles en begint al snel zelf les te ge-ven. Hij besluit te gaan studeren aan de kunstacademie in Sint-Petersburg, maar wordt geweigerd omdat het beperkt aan-tal joodse studenten aan de academie al is overschreden. In deze ervaring ligt de kiem voor Lissitzky’s anti-tsaristische ge-voelens.

Lissitzky gaat studeren in het endoscopi-sche Darmstadt in Duitsland, waar hij ar-chitectuur studeert. Tijdens Wereldoorlog 1, na de Oktoberrevolutie, trekt hij terug naar Rusland waar hij in Moskou zijn ar-chitectuurstudies afwerkt en zich als reac-tie op de val van het tsaristisch regime met volle overgave op de joodse architectuur richt.

SuprematismeIn 1919 komt Lissitzky in contact met Chagall, Malevich en Jehuda Pen. In het esthetische debat tussen de traditionelere Chagall en de non-figuratieve Malevich kiest Lissitzky uiteindelijk voor de laatste, waarmee hij de suprematistische denk-tank Unovis opricht.

Malevich, de meesten onder jullie wel bekend uit de lessen Visuele Cultuur, is grondlegger van die suprematistische schilderkunst. In het suprematisme is er een suprematie van geometrische vor-men en techniek. (Werkelijk geen idee waarom hij het dan geen geometrisme of iets in dien aard heeft genoemd) Het be-kendste werk uit de suprematistische be-weging is Malevich’ ‘Zwart vierkant’, dat

46/ dilemma

culturama photomaton

uit niets meer of minder bestaat dan een zwart vierkant op een witte achtergrond- een ware revolutie in de schilderkunst. In tegenstelling tot het gelijkaardige con-structivisme is in het suprematisme het gevoel de basis van het werk- het is niet louter een lofzang op de techniek. Voor de mensen die de bovenstaande uitleg al te complex vinden; Lissitzky legt het jullie wel even op glasheldere wijze uit:“Het Suprematisme voert de schilderkunst van de staat van het antieke benoemde concrete getal naar het moderne abstracte getal, dat zuiver objectief is, dat een getal is dat naar haar aard haar plaats naast alle objecten inneemt.”

De Rode wigIn tegenstelling tot Malevich is Lissitzky wel van oordeel dat er in de kunst plaats is voor maatschappelijke bekommernis. Het beste voorbeeld van die overtuiging is de meesterlijke lithografie ‘Versla de witten met de rode wig’ uit 1919. De boodschap van het werk is duidelijk: de witten repre-

senteren het traditionele regime én alle politieke stromingen anders dan het com-munisme, dat uiteraard in het rood wordt gesymboliseerd en dat de witten moet verslaan. Lissitzky haalde zijn inspiratie

voor de lithografie in militaire kaarten. De lithografie draagt de typische stempel van Lissitzky: simplistische vormen in een uitgepuurde compositie brengen de toe-schouwer een agressieve boodschap. De poster geraakte bekend in West-Europa, waar het een symbool werd voor de Rus-sische burgeroorlog, maar in Rusland zelf bleef het relatief onbekend. Nadat het communistische regime zich defini-tief vestigde, ontwierp Lissitzky vaak hun pamflettistische posters. Over zijn politiek geëngageerd werk deed Lissitzky de vol-gende communistisch-suprematistische uitspraak: “De kunstenaar construeert een nieuw symbool met zijn kwast. Dit sym-bool is geen herkenbare vorm van iets dat al af is, dat al gemaakt is of dat al aanwezig is in de wereld. Het is een symbool van de nieuwe wereld die gebouwd is op, en be-staat in de wijze van het volk.”

Iets om over na te denken.

Ben De Smet

advertentie

ANNO1295

47/ dilemma

extra

Apologie voor de literatuurwetenschap

Onze trouwe lezer(s) las/lazen in de vorige Dilemma een lofrede op de taalwetenschap. Die lofrede bleek echter eerder een scheldtirade richting literatuurwetenschap; de ongeïnspireerd-aanvallende opi-niestukken* die we tegenwoordig in elk dagblad lezen, hebben nu dus ook hun weg gevonden naar het nochtans altijd misselijkmakend hoogstaande maandblad Dilemma. Het is niet meer dan gepast om de Literatuur(wetenschap) een platform aan te bieden om zich te verweren. Een onomwonden verdedigingsrede voor de Letterkunde, die niet zal moeten onderdoen voor Plato’s Apologie. (Voor de taalkundig georiënteerde lezers, Plato is een filosoof-literator met wel enig aanzien)

Vastomlijnd studieobjectEén van dé argumenten die taalkundigen tot vervelens toe - meer dan nul keer dus- gebruiken, is de bewering dat taalkunde exacte wetenschap is, terwijl literatuur-wetenschap maar wat ijl en ongefundeerd gewauwel is. In toegeeflijke buien kan ik daar eigenlijk wel inkomen. De taal ís een duidelijker onderzoeksobject dan de lite-ratuur. Maar toch wil ik wat bedenkingen formuleren.

Het exacte onderzoeksobject heeft tot op heden nog maar nauwelijks aanleiding gegeven tot exacte stúdie ervan. Daarmee bedoel ik dat quasi elke taalkundige theo-rie of studie waarmee ik in aanraking ben gekomen was samengesteld uit markante inconsequenties, statistisch knoeiwerk en intentionele bewijsvoering. Een greep uit het aanbod:

Het Nederlands is de ene keer een SOV-taal (SOV: Subject-object-werkwoord), de andere keer een V2-taal (het werkwoord komt op de tweede plaats). In welk paral-lel universum is dat in godsnaam moge-lijk?

Aan de hand van een onderzoek bij 35 leerlingen concluderen of chattaal en taal-creativiteit een verband hebben. Repre-sentatieve doelgroep, echt.

De ronduit verwerpelijke zogezegd antira-cistische vooringenomenheid van onder-zoekers die weigeren een verschil te maken tussen allochtone en autochtone

sprekers van een welbepaalde taal, om-dat -ik vind dit niet uit- “zulke politieke termen geen plaats hebben in de taalkun-de”.

Enzoverder.

Enzovoort.

In de algeméne taalwetenschap heeft men trouwens zelfs geen vastomlijnd studie-object. Tenzij je een al dan niet bestaand cognitief taalbewustzijn zo zou noemen.

Maatschappelijke relevantieNog een paradepaardje van taalweten-schappers en andere literatuurbashers is de minieme maatschappelijke relevantie van literatuur. Ten eerste is dit een beetje een nonsensicale uiting. Moeten we al-les wat geen maatschappelijke relevantie heeft overboord gooien?

Daarnaast zou ik wel eens willen weten welk maatschappelijk nut de taalkunde heeft. Gesteld dat de taalkunde in over-eenstemming met haar afgebakende, tastbare onderwerp effectief accuraat on-derzoek pleegt, wie schiet daar dan iets mee op? Welke dakloze krijgt onderdak, welke hongerige wordt gevoed, welke de-pressieve wordt gelukkig als hij weet dat de [od]-klank uit het archaïsch Latijn een lange [o] wordt in het klassiek Latijn?

Zonder schroom durf ik zeggen: Litera-tuur is één van de meest maatschappelijk relevante fenomenen in onze maatschap-

pij. Aristoteles (primus in de klas van meester Plato) vat de zaak briljant samen: “Daarom is poëzie [de Stagiriet bedoelt hier literatuur in het algemeen] filoso-fischer en serieuzer dan de taalkunde** want de poëzie heeft veeleer het algemene tot onderwerp.”

Literatuur toont ons met andere woorden het ‘concreet universele’: het universele wordt impliciet verteld aan de hand van het concrete. Elke gebeurtenis, handeling, emotie in de wereldliteratuur is een kopie van oneindig veel dezelfde gebeurtenis-sen, handelingen, emoties in de buitenwe-reld. Hoe, in godsnaam zou literatuur dan geen maatschappelijke relevantie, geen ethisch nut hebben; hoe zou de lezer niet wijzer, of zelfs beter kunnen worden van het lezen van een roman?

Technische literatuurwetenschapKritische lezers zullen hier tegenwerpen dat de bespreking van de vertelinstan-tie, de fictionele ruimte, de intertekst, etc. van een roman geen invloed heeft op de buitenwereld. De ‘technische’ analyse van literatuur zou dus overbo-dig zijn. Ik wil dit graag nuanceren... Deze dimensie van de literatuurweten-schap is het meest exact; je kan met meer zekerheid spreken over welk vertelstand-punt er is gekozen dan over het karakter van één van de personages. Tegelijk is ze weinig maatschappelijk relevant. Geen enkele noodlijdende is gebaat bij een uit-gebreide studie van het vertelperspectief van de Divina Commedia.

48/ dilemma

extra

Dat maakt dat deze tak van de literatuur-wetenschap een opvallende gelijkenis heeft met de taalkunde: exact materiaal, maar weinig maatschappelijke impact. Het belangrijkste argument dat we dus voor allebei kunnen geven is dat het ge-woonweg interessant is, vanuit de men-selijke aard om te willen bijleren. Wat iemand interessant vindt is echter subjec-tief en hier kunnen we dus geen verschil maken. (al is er natuurlijk iets serieus mis als je taalkunde interessanter vindt dan li-teratuuranalyse)

KortomLaten we aannemen dat literatuur 3 facet-ten heeft: een technische, die we net heb-ben behandeld, een ethisch-emotionele, en een esthetische.

We kunnen aan de hand van deze drie dimensies tot een beknopte slotsom ko-men: Over de eerste is alleen subjectief te oordelen. De tweede is van een hoge persoonlijke waarde; geeft gewoonweg plezier.*** En de derde geeft een aan-zienlijke maatschappelijke meerwaarde. Als je dus taalkunde boven literatuur-wetenschap verkiest, dan is dat omdat je taalkunde een pak interessanter vindt dan letterkunde. Dat is perfect legi-tiem, maar probeer het niet met (an-dere) argumenten te rationaliseren.

Ben De Smet

* Dit is trouwens ook zo een ongeïnspi-reerd-aanvallend opiniestuk. ** Er stond eigenlijk ‘geschiedschrijving’, maar omdat ik geschiedenis best wel inte-ressant vind én omdat ik het nu eenmaal beter weet dan Aristoteles, heb ik het vrij vertaald. Jullie als taalkundigen, en dan vooral de algemene taalwetenschappers, weten maar al te goed hoe je resul-, ci- en andere taten kan aanpassen naar je voor-opgestelde conclusie, dus ik neem aan dat hieraan geen aanstoot wordt genomen. De gedachte blijft trouwens toch dezelfde.

*** Als je dit een zwak argument vindt, ga dan nooit meer naar de film, luister niet meer naar muziek, kijk nooit meer naar mooie mensen, …

advertentie

49/ dilemma

extra

Enige tijd geleden stond televisiekij-kend Vlaanderen op haar achterpoten

toen de Brad Pitt van de keuken, Jeroen Meus, het lievelingsgerecht van de Führer himself wilde klaarmaken. De veront-waardiging was groot, de nieuwsgierig-heid echter groter, want tot op de dag van vandaag weten we nog steeds niet wat ’s werelds bekendste snorrendrager graag naar binnen speelde. Dat hij bij voorkeur op een gasvuur kookte staat buiten kijf.

Maar genoeg goedkope grapjes, tijd voor de feiten: Adolf Hitler was een vegetariër! Een vegetariër hoor ik u mompelen? Ja-wel! Hitler hield van tomaten, beminde worteltjes en aanbad spinazie. Insiders be-weren zelfs dat de man volledig opgewon-den raakte van de geur van groentesoep. In een onbekend maar uiterst controversi-eel interview dat op een enkele videocas-sette bewaard is gebleven, en dat wij voor de gelegenheid uitzonderlijk mochten be-kijken, geeft Eva Braun met schaamrood op de wangen toe dat er steevast een kom-kommer te vinden was in het nachtkastje van haar minnaar. Niet bepaald koosjer.

Ceci est une fiction koken met Hitler

Sommigen schrijven wel eens dat Hitler helemaal geen vegetariër was, en dat zijn lievelingsgerecht iets met varkensvlees en aardappelen was, maar wij weten wel beter! Jeroen Meus mag dan wel al eens een zielige poging ondernomen hebben, maar wees nu eerlijk, wie anders dan me-zelf - reeds dertien jaar herbivoor - zou in staat zijn om de gastronomische voorkeu-ren van de man te kunnen beschrijven? Wat zonder twijfel vaststaat, is dat Hitler het liefste kookte met producten die ten noorden van de Donau te vinden waren. In een speciale uitgave van Mein Kampf staat bijvoorbeeld te lezen hoe men het best bloemkolen kweekt, namelijk op een kleine oppervlakte en dicht bij elkaar. Het zou echter onmogelijk zijn om de vele recepten die de eerder vernoemde Eva in haar dagboeken naliet, op te sommen maar op de koken-met-Hitler workshop, waarvoor we helaas nog geen gepaste datum gevonden hebben, zullen kopieën uitgedeeld worden. Guten appetit!

An Dijvie

advertentie

50/ dilemma

advertentie

51/ dilemma

Bevriende kringen

BABYLONKHKKKKMFOAKSLAVIAVETOVGK

Peter

Jelle De Groote

Lisa VandenbosscheBen Van Eck

Steunende leden

Fien DecaveleLaurens DeblockRelinde Van VlaenderenBjorn CouckeChanel BaertMatthias Vande VeldeMarcel FransaertSofyan El BouchtiliKim CallewaertNick Delafontaine

Academisch personeel

Anne-Laure Van BruaeneAnne-Sophie GhyselenBenjamin BiebuyckDebora Van DurmeGunther MartensIlse LogieJacques Van KeymeulenKristoffel DemoenLars BernaertsMagda DevosMara SantiMarc BoonePhilippe CoddeSanne TangheStavros KelepourisSteven DelarueSusan VerhulstTimothy CollemanYves T’Sjoen

Prosenioren

Freek Braeckman 98-99 (Germania)Katrijn D’Herdt 02-03 (Germania)Koen Goossens 02-03 (Romania)Elisabeth Ghysels 03-04 (Romania)Bart Peeters 03-04 (Germania)Anne Bosman 04-05Jeroen Meuleman 05-06Benoît Lagae 06-07Robin Van Cleemput 07-08 Aäron Maes 08-09Tom Van Steendam 09-10Stephanie Lannoo 10-11Edouard De Prez 11-12Maxim Mommerency 12-13Madelon Bakx 13-14

Ereleden

Tim PiensSofie HoogerwerfSaar HimpeSarah VandoorneThijs GoethalsAnnelien SiauElke DirkxLien DesopperInneke PlasschaertSander LaridonVicky VandriesscheDorien LeunensHarald BeringsMelanie HouthoofdArnaud ThalerJoke De VosKoen FrançoisCynthia CrielJasmien DieltiensRoos PauwelsHenri Van BostArno Van VlierbergheTom Vandevelde

FilologicaDANKT HAAR ERELEDEN