Academiejaar 2014 – 2015
Eerstesemesterexamenperiode
De invloed van BOB-campagnes op ons rijgedrag:
Een motivationele kijk op het rijgedrag binnen de
Zelf-determinatie Theorie
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
Promotor: Maarten Vansteenkiste
01205224
Evelien Moernaut
Dankwoord
Regelmatig verschijnen er berichten in de media omtrent alcoholcontroles, BOB-
campagnes en de verkeersveiligheid in het algemeen in België. Toen ik dit als onderwerp
voor een scriptie zag, was mijn interesse onmiddellijk gewekt om dit verder
wetenschappelijk te kunnen onderzoeken en zo mijn steentje te kunnen bijdragen. Een
wetenschappelijk onderzoek verloopt nooit van een leien dakje en je wordt geconfronteerd
met verschillende hindernissen. Toch zette ik door om deze scriptie tot een goed einde te
brengen. Graag wil ik een aantal mensen bedanken die mij doorheen deze periode hebben
geloodst en mee hebben bijgedragen om deze scriptie tot een goed einde te brengen.
In de eerste plaats dank ik Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste voor het aanbrengen van
het onderwerp en de ruimte te geven om dit zelf verder in te vullen, om mij onder te
dompelen in de Zelf-Determinatie Theorie en voor de praktische, theoretische en analytische
ondersteuning. Bedankt om mijn kritische kijk op onderzoek en wetenschap te stimuleren,
maar vooral ook voor de aangename werksfeer.
Daarnaast bedank ik ook Rachel Campbell, voor het samen op punt stellen van de
vragenlijst, de zoektocht naar antwoorden en de analytische ondersteuning.
Ook gaat mijn dank uit aan het BIVV, want zonder hun toestemming om de affiches
te mogen gebruiken, was het onderzoek nooit tot stand kunnen komen.
Verder gaat mijn dank ook uit naar mijn familie en vrienden. Om mij te ondersteunen
doorheen dit proces, om mij verder te stimuleren, maar om er ook te zijn wanneer het
moeilijk ging. Bedankt mijn liefste Jeroen, voor jouw onvoorwaardelijke steun, hulp en
vertrouwen in wat ik deed.
Evelien
Bornem, 2015
Abstract
De Zelf-Determinatie Theorie onderscheidt verschillende types van intrinsieke en
extrinsieke motivatie die een antwoord kunnen geven waarom bepaald gedrag wordt
gesteld. Eerder onderzoek toonde de rol aan van deze motivationele variabelen in de
verkeerscontext. De bijdrage van deze scriptie is dat er wordt gefocust op BOB-campagnes
en hun invloed op het gedrag van bestuurders. Dit gebeurt aan de hand van het algemeen
karakter van de ZDT. De reactantietheorie van Brehm wordt ook kort aangehaald.
Gebaseerd op de ZDT, worden de doelstellingen van huidig empirisch onderzoek
uiteengezet. Er wordt nagegaan of er een verschil wordt waargenomen tussen de originele
en aangepaste BOB-affiches, tussen de behoeftes waarop wordt ingespeeld en de volgorde
waarin deze affiches worden aangeboden. Dit wordt onderzocht aan de hand van de
uitkomstvariabelen perceptie van de affiche en de motivatie om niet te rijden onder invloed.
Ten tweede gaan we nagaan wat de invloed kan zijn van de moderatoren reactantie,
attitude tegenover rijden onder invloed en attitude tegenover BOB-campagnes op de
uitkomstvariabelen.
In huidig empirisch onderzoek wordt duidelijk dat ZDT een meerwaarde kan
betekenen in het onderzoek naar hoe mensen te motiveren om de verkeersregels te laten
volgen. De specifieke behoeftes waarop werd ingespeeld, gingen gepaard met verschillende
uitkomsten in de perceptie van affiches en de verschillende gedragsmotieven. Dit verband
kan variëren in de mate van reactantie die bestuurders vertonen. Door aanpassingen door te
voeren in de affiche kan toch een wijziging verkregen worden in de gedragsmotieven,
ondanks een visie van BOB-campagnes als weinig informerend en sterk controlerend.
Inhoudsopgave
INLEIDING ................................................................................................................. 8
VERSCHILLENDE MOTIVATIONELE DRIJFVEREN .............................................................. 10
WAT IS MOTIVATIE? .................................................................................................................. 10
INTRINSIEKE EN EXTRINSIEKE MOTIVATIE ........................................................................................ 10
HET INTERNALISATIEPROCES ......................................................................................................... 11
Globale beschrijving. ......................................................................................................... 11
Het Verloop Van Het Internalisatieproces. ....................................................................... 12
Effecten. ............................................................................................................................ 14
GEBREK AAN MOTIVATIE .............................................................................................................. 15
A-motivatie. ....................................................................................................................... 15
Verzet. ............................................................................................................................... 16
Reactantie. ........................................................................................................................ 18
VOEDINGSBODEM ........................................................................................................... 19
METATHEORIE. .......................................................................................................................... 19
BASISBEHOEFTES. ....................................................................................................................... 21
Beschrijving. ...................................................................................................................... 21
CONTEXT: AUTONOMIE-ONDERSTEUNEND EN CONTROLERENDE OMGEVING. .......................................... 22
Autonomie-ondersteunende omgeving. ........................................................................... 22
Controlerende omgeving. .................................................................................................. 24
Huidig verkeersbeleid. ....................................................................................................... 26
DOELSTELLINGEN HUIDIG ONDERZOEK .......................................................................... 29
METHODE ............................................................................................................... 32
PROCEDURE EN DEELNEMERS ....................................................................................................... 32
METINGEN ............................................................................................................................... 32
RESULTATEN ........................................................................................................... 35
PRELIMINAIRE ANALYSES .............................................................................................................. 35
Achtergrondvariabelen. .................................................................................................... 35
PRIMAIRE ANALYSES ................................................................................................................... 36
Correlatietabel. ................................................................................................................. 36
Multivariate herhaalde metingenanalyses. ...................................................................... 39
Hoofd- en interactie-effecten van de gemanipuleerde variabelen. ............................. 39
Effect van de distale moderator. ................................................................................... 43
Effect van proximale moderatoren. .............................................................................. 46
DISCUSSIE ............................................................................................................... 52
HET EFFECT VAN AANPASSING, BEHOEFTE EN VOLGORDE .................................................................... 52
HET EFFECT VAN DE DISTALE MODERATOR ....................................................................................... 53
HET EFFECT VAN PROXIMALE MODERATOREN ................................................................................... 54
BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK EN SUGGESTIES VOOR BIJKOMEND ONDERZOEK ................................ 56
CONCLUSIE ............................................................................................................................... 57
REFERENTIES ........................................................................................................... 58
BIJLAGE: VRAGENLIJST ............................................................................................ 62
Lijst van tabellen
Tabel 1 Verschillende types motivatie en regulatie volgens de ZDT 12
Tabel 2 Correlaties tussen premetingen en affiche specifieke metingen 38
Tabel 3 Descriptieven van de uitkomstvariabelen 41
Tabel 4 Tabel met hoofd- en interactie-effecten van gemanipuleerde variabelen
42
Tabel 5 Tabel met hoofd- en interactie-effecten van gemanipuleerde variabelen, moderator reactantie
45
Tabel 6 Tabel met hoofd- en interactie-effecten van gemanipuleerde variabelen, moderator attitudes ten aanzien rijden onder invloed
48
Tabel 7 Tabel met hoofd- en interactie-effecten van gemanipuleerde variabelen, moderator BOB-campagnes
51
Lijst van figuren
Figuur 1 Grafische weergave van het onderzoeksopzet 31
8
Inleiding
Tijdens de winterperiode zien we vaak weer nieuwe BOB-campagnes opduiken. Men
tracht door middel van deze campagnes autobestuurders bewust te maken voor de gevaren
van rijden onder invloed. Op deze manier wordt de autobestuurder aangemoedigd om
alcohol drinken en autorijden niet te combineren. Daarnaast vinden er ook meer
alcoholcontroles plaats (www.ikbob.be). Desondanks valt het tijdens de feestperiode voor
dat mensen die een glaasje op hebben toch achter het stuur durven plaatsnemen. In de
periode december 2012 tot januari 2013, blies maar liefst 2,9% van de gecontroleerde
bestuurders positief. Het Belgisch instituut voor verkeersveiligheid concludeert hieruit dat
97% van de bevolking de kern van de BOB-campagne ondersteunt (BIVV, 2013).
Maar is dit wel zo? Tegenwoordig zijn er tal van apps en websites die bestuurders
wijzen op de mogelijke plaatsen van alcoholcontroles waardoor deze kunnen ontweken
worden. De verkregen cijfers zijn dus waarschijnlijk een onderschatting van het
daadwerkelijk aantal bestuurders dat onder invloed rijdt. Dit blijkt ook uit recentere
gegevens. Bij de BOB-campagne die plaatsvond tijdens december 2013 tot januari 2014, was
er een lichte stijging van het aantal personen dat positief blies naar 3,2% (BIVV, 2014). Meer
recent, bij een gerichte actie langs de A12 die ’s nachts plaatsvond, blies maar liefst één op
vier positief (“Bijna één op vier”, Het Nieuwsblad, 2014). De cijfers variëren dus naargelang
het tijdstip en periode waarin men controleert. Het aantal bestuurders dat onder invloed
durft rijden is telkens weer gevaarlijk hoog. Hoe komt het dat bestuurders, niet alleen hun
eigen leven, maar ook dat van anderen in gevaar brengen door onder invloed te rijden? Zou
men zich meer moeten richten op campagnes om de mensen te sensibiliseren over de
mogelijke risico’s? Zijn de sancties op rijden onder invloed niet streng genoeg of achten
mensen de pakkans eerder te klein? Spelen er nog andere factoren een rol, zoals de
attitudes tegenover de BOB-campagnes?
In deze masterproef wordt onderzocht hoe bestuurder gemotiveerd kunnen worden
om zich al dan niet aan de verkeersregels te houden en meer specifiek aan de richtlijnen
omtrent het rijden onder invloed. Ook wordt de invloed van BOB-campagnes op de
motivatie van bestuurders om al dan niet te rijden onder invloed onderzocht. Hierbij wordt
nagaan hoe bestuurders BOB-campagnes, meer bepaald de affiches, beoordelen. In welke
mate worden deze affiches gepercipieerd als autonomie-ondersteunend, dan wel als
dwingend? Tot slot gaan we ook na of we deze affiches kunnen wijzigen zodat ze onze
9
behoeften beter ondersteunen. Al deze diverse ideeën worden gekaderd binnen de Zelf-
Determinatie Theorie (ZDT; Deci & Ryan, 1985).
10
Verschillende Motivationele Drijfveren
Wat is Motivatie?
In het dagelijkse leven dienen mensen vaak keuzes te maken uit verschillende zaken.
Ook in het verkeer dient dit te gebeuren. Hoe gaat men zich verplaatsen? Met de auto,
openbaar vervoer of met de fiets? Men dient ’s avonds laat op café of op restaurant ook te
beslissen of men al dan niet nog een glaasje kan drinken om vervolgens met de auto naar
huis te gaan. Motivatie speelt bij al deze keuzes een belangrijke rol. Volgens de Van Dale
Groot woordenboek der Nederlandse taal wordt motivatie omschreven als: “Geheel van
factoren waardoor gedrag gericht wordt”. Motivatie is echter een moeilijk te definiëren
concept. Het manifesteert zich via tal van processen. Ryan en Deci (2000) omschrijven
motivatie in termen van activatie en intentie, meer bepaald: energie, doorzettingsvermogen,
een richting en equifinaliteit. Mensen dienen dus energie te steken in een bepaalde
activiteit. Ze dienen door te zetten om met deze activiteit een bepaald, gewenst doel te
behalen dat op verschillende manieren kan behaald worden. De vraag hoeveel energie
iemand ter beschikking heeft en hoe iemand weet door te zetten enerzijds en het pad dat
iemand bewandelt op weg naar het beoogde doel anderzijds, is afhankelijk van het soort
reden of drijfveer om de activiteit aan te voeren. Eén belangrijk onderscheid hierbij is het
verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie.
Intrinsieke en Extrinsieke Motivatie
Sommige bestuurders kiezen ervoor om niet te rijden onder invloed vanwege
mogelijke schuldgevoelens of een dreigende boete. Nog andere bestuurders zijn
gemotiveerd om niet te rijden onder invloed omdat ze begrijpen dat dit een zeker gevaar
met zich meebrengt. Uit deze voorbeelden wordt duidelijk dat verschillende soorten
motieven het gedrag zal bepalen.
De motivatie waardoor mensen bepaald gedrag stellen kan afhangen van factoren die
intrinsiek of extrinsiek van aard zijn. Deze verschillen tussen intrinsieke en extrinsieke
drijfveren resulteren in een meer gedifferentieerde kijk op motivatie. Er zijn namelijk
verschillende types van motivatie die allen een verschillend effect hebben op persoonlijk
welzijn, prestaties en consequenties van gedrag.
In het geval van intrinsieke motivatie zijn mensen gericht op het uitvoeren van
activiteiten die men interessant en boeiend vindt (Deci & Ryan, 2000). Ze stellen gedrag dat
11
gevoed wordt door nieuwsgierigheid. Ze gaan op zoek naar nieuwe perspectieven en zoeken
zaken die hen tot het uiterste uitdagen. Vandaar dat intrinsieke motivatie bijdraagt tot een
grotere betrokkenheid op de taak en tot de menselijke groei in het algemeen
(Vansteenkiste, Niemiec & Soenens, 2010). In een verkeerscontext zal het niet vaak
voorkomen dat bestuurders intrinsiek gemotiveerd zijn om de verkeersregels te volgen. Er
zullen namelijk weinig bestuurders zijn die graag regels volgen omdat ze deze als inherent
boeiend en uitdagend ervaren (Vansteenkiste, 2003). Daarom zal in een verkeerscontext
extrinsieke motivatie een belangrijke rol spelen.
Mensen dienen ook activiteiten te doen waarvoor ze geen interesse hebben noch
plezier aan beleven. Dit zijn taken waarbij men verantwoordelijkheden dient te vervullen.
Intrinsieke motivatie speelt dus niet bij elk gedrag een rol. Extrinsieke motivatie komt dan op
de voorgrond te staan. Hierbij wordt gedrag gezien als een middel om een uitkomst te
bereiken die onafhankelijk is van de activiteit (Vansteenkiste, et al., 2010). Extrinsieke
motivatie wordt vaak gezien als de tegenhanger van intrinsieke motivatie. Hoe meer de
activiteit instrumenteel is om een extern doel te bereiken, hoe minder men plezier zou
beleven aan de activiteit. Dit terwijl ze eigenlijk perfect kunnen samengaan. Er zijn namelijk
verschillende types van extrinsieke motivatie die variëren in de mate waarin ze zelf-
gedetermineerd zijn. Dit gaat van activiteiten die als meer autonoom worden ervaren tot
activiteiten die meer als gecontroleerd worden ervaren. Dit is afhankelijk van de mate van
internalisatie van de reden voor het uitvoeren van de activiteit (Vansteenkiste, Lens, & Deci,
2006; Vansteenkiste, et al., 2010).
Het Internalisatieproces
Globale beschrijving.
Internalisatie is het tweede belangrijke proces dat zich zal vertonen bij individuen in
hun zoektocht naar persoonlijke groei, naast intrinsieke motivatie. Dit is een actief,
natuurlijk proces waarbij individuen sociaal gewenst gedrag leren stellen vanuit persoonlijke
overtuiging (Deci & Ryan, 2000). Internalisatie omvat een assimilatie-proces waarbij gedrag
dat oorspronkelijk extern werd gereguleerd in toenemende mate als meer autonoom en
zelf-gereguleerd wordt ervaren (Ryan, 1995). Dit proces van internalisatie kan in
verschillende mate verwezenlijkt zijn. Wanneer dit proces zich optimaal ontplooit, zal het
individu zich identificeren met sociaal belangrijk gedrag. Hij zal dit beschouwen als een deel
12
van zichzelf, omdat hij zich ten volle met het sociaal voorgeschreven gedrag kan verzoenen.
Wanneer dit proces van internalisatie slechts gedeeltelijk geslaagd is, zal er nog steeds een
externe reden nodig zijn om het gedrag te stellen (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste, et al.,
2010). Bij toegenomen internalisatie zal er dan ook een verschuiving plaatsvinden van een
externe waargenomen gedragsregulatie naar een meer interne waargenomen
gedragsregulatie (Ryan, 1995). Hierdoor zullen er verschillende soorten extrinsieke motivatie
ontstaan die variëren in de mate waarbij het internalisatieproces werd doorlopen.
Het verloop van het internalisatieproces.
Naarmate het internalisatieproces al dan niet volledig is doorlopen, worden er
verschillende soorten van motivatie onderscheiden (Tabel 1). Deze verschillen in de mate
van regulatie, waargenomen gedragsregulatie en regulatieprocessen. Ze worden gebruikt
om verschillen weer te geven in de mate waarin mensen gedrag stellen dat zelf geïnitieerd
wordt (Ryan & Deci, 2000).
Tabel 1. Verschillende types motivatie en regulatie volgens de ZDT (Deci & Ryan, 2000)
Bij extrinsieke motivatie wordt er een onderscheid gemaakt tussen vier verschillende
types van extrinsieke motivatie. Externe regulatie is de minst autonome vorm. Hierbij zijn
mensen gemotiveerd om een beloning te verkrijgen of een straf te ontlopen. De reden voor
het uitvoeren van de activiteit is niet geïnternaliseerd. Mensen gedragen zich dus op een
bepaalde manier om te voldoen aan eisen uit de omgeving. In het verkeer zullen mensen dus
bijvoorbeeld geen alcohol drinken om mogelijke boetes of verlies van rijbewijs te vermijden.
De volgende vorm van extrinsieke motivatie die wordt besproken is geïntrojecteerde
regulatie. Hierbij zullen mensen gedrag stellen dat gedeeltelijk geïnternaliseerd is,
bijvoorbeeld om gevoelens van trots te verwerven en gevoelens van schuld en schaamte te
vermijden. De intrapsychische processen die het gedrag sturen zijn schuld en schaamte. Men
heeft dus geen externe bekrachtiger meer nodig, maar wordt gevoed door intern sturende
13
en dwingende factoren. Hoewel de drijfveer zich in de persoon zelf bevindt, is er nog steeds
sprake van een extern waargenomen causaliteit. De reden voor het stellen van het gedrag
werd immers niet volledig aanvaard. Mensen zouden dus geen alcohol drinken voor het
autorijden om mogelijke schaamtegevoelens te vermijden (bv. angst om door het leven te
gaan als “doodrijder”), mocht men gevat worden.
Een volgende vorm van extrinsieke motivatie is geïdentificeerde regulatie. Deze vorm
van motivatie wordt als meer autonoom waargenomen, vergeleken met de eerder
besproken vormen van extrinsieke motivatie. Mensen zullen bij deze vorm van motivatie de
waarde en het belang van het gedrag begrijpen en zich er in herkennen. De intrapsychische
processen die het gedrag sturen zijn persoonlijk onderschreven waarden en normen. Dit
resulteert in een groter gevoel van vrijheid tijdens het uitvoeren ervan. In het verkeer zal
een persoon dus bijvoorbeeld niet rijden onder invloed omdat het zijn leven in gevaar kan
brengen. Hij beseft de mogelijke gevaren en zal daardoor in de toekomst gemakkelijker
kunnen kiezen om niet te drinken.
De laatste vorm van extrinsieke motivatie is de geïntegreerde regulatie. Dit is de
meeste complete vorm van internalisatie van extrinsieke motivatie. Van deze vorm van
motivatie is er pas sprake wanneer de geïdentificeerde regulatie volledig geassimileerd
wordt aan de persoon zelf. Het gedrag is geëvalueerd en in overeenstemming gebracht met
de globalere waarden en voorkeuren van de persoon. Men gaat zich identificeren met de
reden voor het stellen een gedrag en deze redenen integreren met aspecten die een
persoon belangrijk acht in zijn leven. De integratie van de gedragingen gebeurt in
verschillende levensdomeinen. In het geval van geïntegreerde regulatie rijdt een
autobestuurder bijvoorbeeld niet onder invloed, enerzijds omdat de persoon het leven van
anderen niet in gevaar wenst te brengen, maar ook omdat dit aansluit bij meer globale
levenswaarden. Deze vorm van motivatie komt in sterke mate overeen met intrinsieke
motivatie, maar wordt nog steeds beschouwd als extrinsieke motivatie. Bij geïntegreerde
regulatie worden de activiteiten nog steeds uitgevoerd om iets te bereiken en niet omdat ze
plezierig zijn om uit te voeren zoals wel het geval is bij intrinsieke motivatie. Extrinsieke
motivatie kan dus ook gezien worden als een vrijwillig type motivatie. De persoon accepteert
de reden voor en de waarde die aan de activiteit wordt gehecht. (Vansteenkiste, et al., 2010;
Ryan & Deci, 2000; Deci & Ryan, 2000).
14
Vervolgens komt men op dit continuüm uit bij intrinsieke motivatie. Hoe meer zaken
intern gereguleerd worden, hoe meer autonomie men zal ervaren bij het gedrag dat men
stelt. Hierbij zal men dus gedrag stellen zonder dat er een bekrachtiger is aan verbonden.
Men voert een bepaalde activiteit uit omdat deze activiteit op zich interessant is en plezier
schenkt, zonder hiermee een bepaalde uitkomst te willen bereiken. Het is een prototype van
gedrag dat volledig zelf-gedetermineerd is en vereist bijgevolg geen internalisatie. Het wordt
gebruikt als standaard om te vergelijken in hoeverre bepaalde activiteiten extern
gemotiveerd zijn ( Ryan & Deci, 2000; Vansteenkiste & Soenens, 2013).
Dit continuüm van motivatie is geen absoluut continuüm waarbij men eerst alle
stappen dient te doorlopen om tot intrinsieke motivatie te komen. Men kan op eender welk
moment instromen in dit continuüm, afhankelijk van eerdere ervaringen en de huidige
situationele factoren (Ryan & Deci, 2000). In de verkeerscontext wil dit zeggen dat door het
aanpassen van huidige situationele factoren, autobestuurders mogelijks meer gemotiveerd
geraken om de verkeersregels te volgen.
Effecten.
Deze verschillende soorten motivatie en hun effecten zijn reeds onderzocht in
verschillende contexten, gaande van school naar milieu, sport, werk, enz. De meeste
onderzoeken situeren zich in de schoolcontext. Zo werd in het onderzoek van Black en Deci
(2000) gevonden dat studenten die een cursus begonnen met meer autonome motivatie,
meer positieve ervaringen rapporteerden tijdens het volgen van deze cursus. Autonome
motivatie speelde ook een rol bij het volhouden dan wel bij het afhaken van de cursus. Meer
autonoom gemotiveerde studenten bleven de cursus langer volgen. Tot slot vonden de
onderzoekers ook dat het initiële niveau van motivatie weinig invloed had op de prestatie
tijdens deze cursus. Een toename in motivatie leidde echter wel tot een betere prestatie.
Andere onderzoeken bekomen gelijkaardige resultaten. Zo vonden Burton, Lydon,
D’Allesandro en Koestner (2006) dat autonome motivatie gerelateerd is met het welzijn van
de studenten. Daarnaast vonden ze dat studenten met hogere mate van geïnternaliseerde
motivatie, betere schoolresultaten behaalden.
Ook tijdens de sollicitatieperiode werden gelijkaardige resultaten gevonden. Zo bleek
dat autonome motivatie samenhing met het doorzettingsvermogen om een job te vinden,
ondanks afwijzingen. Gecontroleerde motivatie hing op zijn beurt dan weer samen met meer
15
negatieve ervaringen (Vansteenkiste, Lens, De witte, De Witte, & Deci, 2004). Bovendien
blijkt dat werknemers met een hoge autonome motivatie, hogere mate van welzijn
rapporteerden dan werknemers met een meer gecontroleerde motivatie (Van Den Broeck,
Lens, De Witte, & Van Coillie, 2013).
Daarnaast blijkt autonome motivatie ook samen te hangen met meer positieve
attitudes ten aanzien van sport (Vierling, et al., 2007), meer stellen van milieu-gericht gedrag
(Lavergne, Sharp, Pelletier, & Holtby, 2010), minder herval bij depressie na het volgen van
IPT (Mcbride, et al., 2010) en volhouden van therapie (Ryan, Plant, & O’Malley, 1995).
Binnen een verkeerscontext is er echter nog maar beperkt onderzoek gedaan naar
effecten van de verschillende soorten extrinsieke motivatie. Het onderzoek van
Vansteenkiste, Driesen en Lens (2008) heeft aangetoond dat drie vormen van extrinsieke
motivatie onderscheiden kan worden binnen de verkeerscontext. Aan de hand van een
nieuw ontwikkelde vragenlijst kon via factoranalyse onderscheid gemaakt worden tussen
externe, geïdentificeerde en geïntrojecteerde regulatie. De meetpretentie van deze
vragenlijst, namelijk het kunnen onderscheiden van verschillende soorten motivatie in een
verkeerscontext, wordt bevestigd in het onderzoek van Reijns (2011). In het onderzoek van
Driesen (2007) werd aangetoond dat naarmate bestuurders meer autonoom gemotiveerd
zijn om de verkeersregels te volgen, minder verkeersovertredingen en boetes worden
gerapporteerd. Een bestuurder die de verkeerscode volgt omdat hij dit persoonlijk belangrijk
vindt, zal dus bijgevolg minder boetes ontvangen en verkeersovertredingen maken.
Daarnaast blijkt er een verband te zijn tussen stressbeleving en de verschillende soorten van
motivatie. Hoe meer autonoom de motivatie, hoe minder stress men zal beleven in de
verkeerssituatie. Reijns (2011) bevestigde deze resultaten met haar onderzoek. Uit dit
onderzoek bleek ook dat hoe meer het handelen bepaald werd door externe motieven, hoe
meer overtredingen en boetes werden gerapporteerd. Uit de onderzoeken van zowel
Driesen (2007), als Reijns (2011) kan dus geconcludeerd worden dat meer extrinsieke
vormen van motivatie samengaat met het niet naleven van de verkeersregels.
Gebrek aan Motivatie
A-motivatie.
Het continuüm met de verschillende types van motivatie binnen de ZDT, werd reeds
grotendeels besproken. Dit handelde echter telkens binnen het kader waarbij de motivatie
16
aanwezig was om een bepaald gedrag te stellen. Binnen de ZDT staat men ook stil rond een
gebrek aan motivatie, meer bepaald a-motivatie. A-motivatie is gedrag waarbij de intentie
om het gedrag te stellen ontbreekt. Het gevraagde gedrag wordt amper tot niet ten
uitvoering gebracht. Het gebrek aan intentionaliteit is typerend voor a-motivatie. De
persoon zal hierbij een passieve en lusteloze houding aannemen. Er is sprake van een zekere
hulpeloosheid (Ryan & Deci, 2000; Vansteenkiste & Soenens, 2013). Een persoon die a-
motivatie vertoont, zal zich tijdens het uitvoeren van de activiteit noch competent, noch
autonoom voelen ten aanzien van de activiteit (Ryan, 1995). Dit heeft verschillende
mogelijke redenen. Ofwel waarderen ze de activiteit die ze dienen uit te voeren niet, ofwel
voelen ze zich niet bekwaam om de activiteit uit te voeren, ofwel verwachten ze niet om de
gewenste uitkomst te behalen (Ryan & Deci, 2000).
In een verkeerscontext zal een bestuurder dus de verkeerscode niet naleven,
aangezien hij denkt dat het hem toch niet zal lukken. De bestuurder kan zich incompetent
voelen in het navolgen van de regels. De verkeersregels kunnen ook niet nagevolgd worden
doordat bestuurders de regels niet belangrijk achten.
Verzet.
Het aannemen van een passieve en hulpeloze houding is niet de enige reden waarom
bepaalde gedragingen niet worden gesteld. In sommige gevallen gaat men een grote
weerstand vertonen tegen een bepaalde regel of tegen de persoon die deze regel oplegde.
Men gaat zich actief verzetten tegen deze persoon (Vansteenkiste & Soenens, 2013).
Verzet kan volgens Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal omschreven
worden als “tegenkanting; het zich verweren; het bieden van tegenstand”. In deze definitie
valt de actiegerichtheid van verzet op. Verzet heeft een intentioneel karakter, dit in
tegenstelling tot a-motivatie. Het is gemotiveerd gedrag waarbij energie wordt gestoken dat
gericht is op een bepaald doel, namelijk zich verzetten tegen het gevraagde verzoek
(Vansteenkiste & Soenens, 2013). Dit verzet kan gevoed worden door verschillende
motieven. Het inwilligen of niet-inwilligen van een verzoek kan gecontroleerd of autonoom
van aard zijn. Op basis van dit onderscheid, kunnen twee verschillende vormen van verzet
onderscheiden worden, namelijk oppositioneel verzet en reflectief verzet (Verstuyf &
Vansteenkiste, 2008; Vansteenkiste & Soenens, 2013).
17
Er is sprake van oppositioneel verzet wanneer een individu zich zal verzetten tegen
elke vorm van autoriteit. Het individu wil niet gecontroleerd worden door anderen die hen
zeggen wat ze dienen te doen. Men tracht een functioneren na te streven dat vrijwillig is en
niet gestuurd wordt door anderen (Verstuyf & Vansteenkiste, 2008). Wanneer er een
verzoek gesteld wordt, zal de persoon het tegenovergestelde gedrag stellen dan wat van
hem gevraagd werd. Het gedrag wordt dus telkens bepaald door externe verzoeken
waartegen men zich zal afzetten. Hierdoor kan men spreken van een reactieve vorm van
functioneren (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Deze vorm van verzet doet zich voor doordat
men zich gefrustreerd voelt in zijn behoeften. Het zal echter het vrijwillig functioneren niet
bevorderen. Doordat men telkens een gedrag stelt als gevolge van een extern verzoek, zal
dit gedrag nooit voortkomen uit eigen interesse en persoonlijke waarden (Van Petegem,
Soenens, Vansteenkiste & Beyers, in druk). Het zich telkens verzetten tegen externe
verzoeken, kan tevens aanleiding geven tot conflicten. Deze conflicten gaan gepaard met
een toename van controle bij de persoon waartegen men verzet toont (Vansteenkiste &
Soenens, 2013). Naast externe factoren, kunnen ook interne factoren aanleiding geven tot
deze vorm van verzet. Zo kunnen interne verplichtingen aanleiding vormen tot het bieden
van verzet. Onder interne verplichtingen begrijpen we onder meer angst, maar ook
bezorgdheid om het imago. Een bestuurder kan dus het verzoek van zijn vrienden om toch te
drinken tijdens een avondje uit inwilligen om niet te worden aanzien als een watje (Verstuyf
& Vansteenkiste, 2008).
Het niet volgen van een verzoek zal niet altijd voortkomen als reactie om niet
gecontroleerd of gestuurd te worden. Regels kunnen ook genegeerd worden of niet gevolgd
worden door iemands persoonlijke overtuigingen en waarden. Het verzet kant zich niet
tegen de persoon die het verzoek stelt, maar wel tegen de inhoud van het verzoek. Het
verzoek werd eerst overwogen en over gereflecteerd vooraleer men autonoom heeft
besloten om dit verzoek niet in te willigen. Nadien kan men nog openstaan om dit verzoek
verder te bespreken of om erover te onderhandelen (Vansteenkiste & Soenens, 2013).
In de verkeerscontext waarbij allerlei regels en verplichtingen van hogerhand worden
opgelegd, kunnen deze vormen van verzet tegen deze regels ook worden geobserveerd. Zo
werd in het onderzoek van Reyns (2011) aangetoond dat het niet volgen van de
verkeersregels samengaat met twee verschillende vormen van verzet – reflectief en
opstandig – die een bijdrage leveren om dit fenomeen te verklaren. Bestuurders die hoger
18
scoren op deze vormen van verzet, verlangen naar een straatbeeld waarin er minder
onbemande camera’s zullen zijn.
Reactantie.
Verschillende redenen waarom een bepaald verzoek niet wordt ingewilligd, werden
reeds besproken. In al deze vormen van gemotiveerd gedrag binnen de ZDT ziet men
autonoom functioneren als vrijwillig functioneren in overeenstemming met persoonlijke
waarden en interesses (Deci & Ryan, 2000). Autonoom functioneren kan men echter ook op
een andere manier definiëren, namelijk als onafhankelijk functioneren waarbij geen beroep
moet gedaan worden op regels en verzoeken van anderen (Van Petegem, et al, in druk). Uit
deze vorm van autonomie ontstaat reactantie, wat verder uitgewerkt wordt in de
reactantietheorie (Brehm, 1966; Brehm & Brehm, 1981).
Wanneer een individu zijn persoonlijke vrijheid, om te doen en laten wat hij wil,
wordt ingeperkt of wordt bedreigd, wordt er een motivationele toestand waargenomen.
Deze toestand is erop gericht om verder verlies van vrijheid te beperken en de verloren
vrijheid terug te winnen. Deze hypothetische motivationele toestand wordt reactantie
genoemd. Deze toestand omvat een gedragsintentie om de bedreigde vrijheid terug te
winnen door zich te engageren in het verboden gedrag (Brehm, 1966; Brehm & Brehm,
1981). Door het verbod op een bepaald gedrag zal dit specifieke gedrag toenemen in
attractiviteit. Dit zal op zijn beurt leiden tot een toename in het stellen van dit verboden
gedrag. Deze reacties zijn erop gericht om de vrijheid terug te verwerven, maar dit kan ten
koste gaan van iemands persoonlijke voorkeuren (Brehm, 1966; Fitzsimons & Lehmann,
2004). Wanneer een bepaald gedrag verboden wordt, zal een individu enkel dit gedrag
stellen als hij zich in staat voelt om dit gedrag tot een goed einde te brengen. Daarnaast
dient het individu ook de kennis te hebben dat het toegelaten is om dit gedrag te mogen
stellen (Brehm, 1966; Brehm & Brehm, 1981).
Reactantie kan geconceptualiseerd worden aan de hand van een cognitieve en een
emotionele component. Deze cognitieve component besaat uit het zoeken van
tegenargumenten. Bij het horen van een verzoek zal de attitude die men ontwikkelt
gemedieerd worden door cognities. Deze cognities zijn in overeenstemming of tegengesteld
aan het verzoek. Bij reactantie zou men cognities kunnen terugvinden die onder de noemer
tegenargumenten kunnen geplaatst worden. Dit zijn argumenten die het verzoek in een
19
slecht daglicht plaatsen. De emotionele component bestaat uit woede. Woede kan namelijk
aanleiding geven tot het verwerpen of aanvallen van iets (Rains, 2013).
De mate van reactantie is afhankelijk van verschillende factoren. Zo leidt een
bedreigd gedrag tot een hogere mate van reactantie, als dit gedrag belangrijk is voor een
individu. Het belang van het gedrag hangt af van de mate waarin dit gedrag behoeften
bevredigt. Wanneer bijvoorbeeld een tiener een vriendschap met iemand aangaat, kan dit
zijn om erbij te horen. Het voedt de behoefte aan verbondenheid. Wanneer de ouders deze
vriendschap niet tolereren, kan dit vervolgens leiden tot reactantie. Naast het belang van
een bepaald gedrag, speelt ook het aantal gedragingen dat wordt bedreigd een rol.
Bijvoorbeeld, wanneer een kind verboden wordt om te snoepen na het eten, zal dit tot
minder reactantie leiden dan indien het voor altijd verboden wordt om te snoepen. Het
verbod geldt slechts voor één situatie en niet voor meerdere, waardoor de mate van
reactantie minder hoog zal zijn. Tot slot speelt ook de ernst van de dreiging een rol in het
ontlokken van reactantie. Zo zal een student op de universiteit meer reactantie kunnen
ervaren wanneer hem wordt gevraagd om niet te eten tijdens lesuren. Dit kan namelijk ook
impliceren dat hij naast eten, ook niet mag drinken of koffie drinken en hij hierdoor
uitgesloten kan worden (Brehm, 1966; Brehm & Brehm, 1981). Daarnaast zijn er ook
individuele verschillen in de mate waarin ze vatbaar zijn voor reactantie. Zo zijn hoog
vatbare individuen sensitiever voor bedreigingen van hun vrijheid. Dit uit zich op zijn beurt in
sterkere gedragsreacties (Van Petegem, et al, in druk). Reactantie is ook groter wanneer de
ingeperkte vrijheid werd waargenomen als persoonlijk op zich gericht, dan wanneer dit op
niemand in het bijzonder is gericht (Fitzsimons & Lehmann, 2004).
Voedingsbodem
Metatheorie
De ZDT onderzoekt waarom mensen bepaalde gedragingen stellen, hoe verschillende
soorten motivatie samenhangen met verschillende uitkomsten en hoe de omgeving deze
verschillende types van motivatie en geassocieerde uitkomsten kan ondermijnen dan wel
kan ondersteunen (Vierling, Standage & Treasure, 2007).
Er liggen drie assumpties aan de grondslag van de ZDT. Ten eerste worden mensen
proactief van aard gezien. Hierbij zullen mensen in staat zijn om hun handelen naar een
gewenst doel te richten, veeleer dan gestuurd te worden door externe invloeden. Ze kunnen
20
controle verwerven over de interne processen, zoals emoties en driften en over externe,
omgeving gestuurde processen. Ten tweede zijn mensen gericht op groei, zelfontplooiing en
geïntegreerd functioneren. Deze tendens naar groei en integratie is niet alleen het product
van sociaal leren of genen. Al deze processen samen worden aangewend om deze groei na
te streven. Met deze processen tracht men coherentie te bereiken tussen reeds bestaand
gedrag, emoties, attitudes en nieuwe ervaringen. De derde assumptie veronderstelt dat
mensen nood hebben aan een sociale omgeving waarin men de aangeboren mogelijkheden
en potenties ten volle kan ontplooien. Wanneer de omgeving dit in de weg staat, kunnen er
negatieve consequenties voor de groei en ontwikkeling van het organisme optreden (Deci &
Vansteenkiste, 2004).
Centraal in de ZDT staan drie behoeftes: de behoefte aan competentie, de behoefte
aan autonomie en de behoefte aan verbondenheid. Deze behoeftes zijn aangeboren,
universeel en noodzakelijk om een optimaal functioneren te kunnen bereiken. Ze helpen ons
te begrijpen wat en waarom we iets nastreven. Indien mensen in deze behoeftes belemmerd
worden, leidt dit tot negatieve gevolgen voor de motivatie, sociaal functioneren en welzijn
van de persoon (Deci & Ryan, 2000; Ryan & Deci, 2002; Deci & Vansteenkiste, 2004). De
behoefte aan competentie houdt in dat mensen ‘effectance’ ervaren. Ze hebben het gevoel
dat ze controle of invloed kunnen uitoefenen op de omgeving (White, 1959). Individuen
dienen zich competent en bekwaam te voelen om een gevoel van geluk en tevredenheid te
verkrijgen. Wanneer mensen het gevoel hebben dat ze niet succesvol de activiteiten kunnen
uitvoeren of wanneer ze zich in het algemeen verachten, zal dit leiden tot ontevredenheid
(Ryan & Deci, 2002; Kaffer, 2009). De behoefte aan autonomie betekent dat mensen zelf
richting willen geven aan hun leven. Mensen stellen liever gedrag dat ze vrij kiezen en dat al
dan niet in overeenstemming is met hun waarden en interesses, dan gedrag dat van
hogerhand wordt opgelegd om uit te voeren (deCharms, 1986, zie Vansteenkiste, et al.,
2010; Ryan & Deci, 2002; Kaffer, 2009). De behoefte aan verbondenheid omvat de
wederzijdse verzorging en bezorgdheid voor belangrijke anderen. Mensen zijn van nature
sociale wezens die moeilijkheden hebben in situaties van eenzaamheid, uitsluiting en
afwijzing. Mensen willen interageren met anderen, zich verbonden voelen met anderen en
het gevoel hebben dat ze erbij horen. Er is behoefte aan liefde en intimiteit (Baumeister &
Leary, 1995; Ryan & Deci, 2002; Kaffer, 2009).
21
Deze interactie tussen het proactief, op groei georiënteerde organisme en de sociale
omgeving die activiteit, groei en welzijn kan ondersteunen of belemmeren, wordt de
organismische-dialectische metatheorie van de Zelf-Determinatie Theorie genoemd (Deci &
Vansteenkiste, 2004).
Basisbehoeftes
Beschrijving.
Behoefte wordt volgens de Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal
omschreven als “bewust gemis van iets dat niet of zeer bezwaarlijk ontbeerd kan worden;
gebrek aan het nodige; datgene wat men nodig heeft”. Bij het lezen van deze definitie
worden vaak alleen maar biologische behoeftes verwacht zoals honger, dorst, seks, enz.
Maar dit zijn niet de enige behoeftes die mensen ervaren. Mensen hebben ook
psychologische behoeftes waaraan voldaan moet worden.
Binnen de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT) staan behoeftes centraal. Deze behoeftes
zijn aangeboren psychologische elementen die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van
een optimaal psychologisch welzijn (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste, et al., 2010).
Behoeftes zijn dus niet verworven, maar aangeboren. Tevens schenkt men primair aandacht
aan psychologische en niet zozeer fysiologische behoeftes (Ryan & Deci, 2000). Ze worden
verondersteld universeel terug te vinden te zijn in alle culturen en in de verschillende
ontwikkelingsstadia (Ryan & Deci, 2002). Om iets te kunnen bestempelen als een essentiële
behoefte, dient er een link te zijn met welzijn. Behoeftes specifiëren de condities waarin een
optimaal psychologisch welzijn kan bereikt worden, wat wordt geassocieerd met het meest
optimaal functioneren. (Ryan & Deci, 2000; Ryan & Deci, 2002).
Binnen de ZDT worden er drie psychologische basisbehoeftes verondersteld: de nood
aan competentie, de nood aan verbondenheid en de nood aan autonomie. Ze spelen alle
drie een noodzakelijke rol in het bekomen van een optimaal niveau van functioneren. Het
negeren of tegenwerken van deze behoeftes leidt tot negatieve consequenties zoals
verminderd welzijn of zelfs pathologie. Daarnaast zal dit optimaal niveau van functioneren
ook niet bereikt worden indien slechts aan één of twee behoeftes is voldaan. Er dient aan
alle drie de behoeftes voldaan te worden om dit optimaal niveau te behalen (Deci & Ryan,
2000).
22
Door psychologische behoeftes te omschrijven als essentieel, betekent dit dat
individuen niet kunnen functioneren zonder deze te bevredigen (Ryan & Deci, 2000). Andere
processen zoals intrinsieke motivatie, internaliseren van externe regulatie en streven naar
welzijn, kunnen pas optimaal plaatsvinden indien aan de drie basisbehoefte zijn voldaan of
als het individu voldoende hulpbronnen heeft om deze te kunnen bevredigen (Deci & Ryan,
2000). De betrokkenheid die mensen vertonen ten aanzien van een bepaalde activiteit wordt
bepaald door de mate waarin deze activiteit behoeftes vervult. Mensen zullen dus meer of
minder belangstelling tonen in een activiteit, naarmate deze meer of minder aan hun
behoeftes voldoet. Of men een activiteit al dan niet interessant vindt, komt door eerdere
ervaringen en de mate waarin deze de behoefte al dan niet bevredigt of tegenwerkt (Deci &
Ryan, 2000; Vansteenkiste, et al., 2010).
Context: Autonomie-ondersteunend en Controlerende Omgeving
Autonomie-ondersteunende omgeving.
Volgens de ZDT zal het natuurlijke proces van streven naar groei zijn doorgang pas
vinden, wanneer een individu zijn basisbehoeftes zijn bevredigd. De omgeving kan in dit
proces een cruciale rol spelen. Het kan een ondersteunende rol hebben, maar het kan ook
de basisbehoeftes ondermijnen. Een autonomie ondersteunende omgeving wordt
omschreven als een omgeving die keuzevrijheid geeft aan individuen, responsief is en het
individueel perspectief erkent. Het bevordert met andere woorden de behoefte aan
autonomie. Deze omgeving zal een zinvolle uitleg aanreiken wanneer er aan het individu
wordt gevraagd om aan een activiteit deel te nemen. Daarnaast zal het individuen
aanmoedigen om initiatief te vertonen. (Gagne, 2003; Deci, La Guardia, Moller, Scheiner, &
Ryan, 2006).
Een autonomie-ondersteunende context wordt op twee verschillende niveaus
bekeken. Er is een structureel niveau waarbij op hoger niveau een aantal maatregelen
worden aangekondigd die de basisbehoeftes al dan niet kunnen bevredigen. Daarnaast is er
ook een interactioneel niveau. Hierbij gaat men door de manier van communiceren
autonomie-ondersteuning trachten aan te bieden. Deze vorm van communicatie wordt
gekenmerkt door het vermijden van interne en externe controlerende taal, het aanbieden
van een zinvolle motiverende uitleg en het innemen van een empatisch perspectief
(Vansteenkiste, Soenens, Sierens, & Lens, 2005). Door het minimaliseren van dreigingen en
23
waarschuwingen, niet gebruiken van controlerende taal en het erkennen van het
referentiekader van het individu, zal de intrinsieke motivatie toenemen. Daarnaast zullen
individuen zich meer inzetten voor intrinsieke doelen en deze accepteren, wanneer ze zich in
een autonomie-ondersteunende omgeving bevinden (Vansteenkiste, Simons, Lens, Sheldon,
& Deci, 2004).
Een autonomie-ondersteunende context kan ook tegenmoet komen aan de drie
basisbehoeften die mensen ervaren. Zo kan de sociale context de behoefte aan autonomie
ondersteunen en de vrije wil bevorderen. Er wordt dan een zekere mate van keuzevrijheid
gegeven dat gewenst wordt door de persoon waar men mee in contact treedt. De omgeving
zal ook een verklaring geven wanneer de keuzes beperkt zijn. Tot slot zal het trachten om
het perspectief van de andere persoon te begrijpen. Dit kan gebeuren door te luisteren naar
wat de ander brengt. Het innemen van een empatische positie speelt hierin ook een rol.
Door te peilen naar de interesses en waarden van de ander en deze inspraak te geven, kan
de behoefte naar autonomie worden gevoed (Vansteenkiste, et al., 2005; Vansteenkiste, et
al., 2010).
Een context die sterk gestructureerd is kan de nood aan competentie bevorderen. Dit
zal leiden tot een competenter gevoel bij het bereiken van het doel van de betrokken
persoon. Op het eerste gezicht lijken autonomie en structuur elkaars tegenpolen. Dit is
echter niet het geval. Structuur kan worden gezien als het krijgen van een houvast waardoor
geweten is wat er van iemand verwacht kan worden. Dit kan verkregen worden door het
opleggen van regels, het duidelijk maken van de verwachtingen, het opdelen van een
opdracht in verschillende stappen, tips geven, enz. Structuur en de verschillende vormen die
hiertoe bijdragen, worden niet noodzakelijk ervaren als controlerend. De wijze waarop
structuur wordt geïnstalleerd speelt een belangrijke rol in de manier waarop dit wordt
geïnterpreteerd. Wanneer dit op een autonomie-ondersteunende manier gebeurt -
bijvoorbeeld in samenspraak met anderen - zullen mensen dit sneller accepteren en vrijwillig
volgen dan wanneer dit op een controlerende wijze wordt opgelegd (Vansteenkiste, Sierens,
Soenens & Lens, 2007; Vansteenkiste, et al., 2010).
Tot slot zal een context die warmte en responsiviteit bevordert, ook de nood aan
verbondenheid bevorderen. Door samen deel te nemen aan aangename activiteiten of door
vriendschappen te sluiten met anderen, kan men interpersoonlijke ondersteuning bekomen.
Deze ondersteuning kan men ook voorzien door responsief te zijn in periodes van stress,
24
door bijvoorbeeld het erkennen en meeleven met andermans onaangename gevoelens. Dit
alles leidt tot een gevoel van verbondenheid, liefde en begrip binnen relaties, wat de nood
aan verbondenheid ondersteunt (Vansteenkiste, et al., 2010)
Een autonomie-ondersteunende omgeving leidt tot tal van positieve uitkomsten. In
onderzoek vond men dat een autonomie-ondersteunende omgeving leidt tot een grotere
betrokkenheid en interesse in een activiteit. Tevens vertoont men meer positieve gevoelens
ten aanzien van deze activiteit. Bovendien zal autonomie-ondersteuning ook leiden tot een
verbetering van het welzijn (Deci & Ryan, 1987; Gagné, 2003; Gagné, Ryan, & Bargmann,
2003). Daarnaast zullen individuen die niet gebonden zijn aan evaluaties en toezicht,
creatiever werk tentoon stellen dan individuen die wel met deze controles geconfronteerd
worden. Verder zal een verandering in gedrag en persoonlijkheid langer onderhouden
worden en overgedragen worden naar andere situaties, wanneer de verandering wordt
ervaren als autonoom. Tevens zullen individuen zich competenter voelen en zullen ze meer
zelfvertrouwen vertonen wanneer ze zich in een autonomie-ondersteunende omgeving
bevinden. Bovendien zullen individuen meer vertrouwen hebben in hun oversten wanneer
deze autonomie-ondersteunende technieken gebruiken, in plaats controlerende technieken.
Tot slot zal, wanneer een individu de omgeving als autonoom percipieert, dit leiden tot meer
positieve effecten voor de gezondheid. Contexten die autonomie ondersteunen, bevorderen
het welzijn. (Deci & Ryan, 1987; Vansteenkiste, et al., 2010).
Autonomie-ondersteuning kan ook negatieve uitkomsten voorkomen. Door
autonomie-ondersteuning zal de intentie tot drop-out verminderen en de daadwerkelijke
drop-out dalen. Het zal ook leiden tot het minder indienen van ontslag (Gagné, 2003).
Controlerende omgeving.
Een omgeving die als controlerend wordt beschouwd, zal mensen druk opleggen door
middel van aansporingen, deadlines, straf of benadrukken van instructies die zeggen wat
mensen moeten doen. Dit leidt tot een daling in de intrinsieke motivatie (Vansteenkiste, et
al., 2004).
Een controlerende context wordt net als een autonomie-ondersteunende context
gezien op twee niveaus: een structureel niveau en een interactioneel niveau. Op het
structurele niveau worden van hogerhand maatregelen opgelegd die als controlerend
worden beschouwd, zoals het opleggen van beperkingen, deadlines, beperken van keuzes,
25
enz. Het structurele niveau concentreert zich meer op de communicatie. Het gebruiken van
woorden zoals ‘moeten’ en ‘verwachten’ worden als controlerend beschouwd
(Vansteenkiste, et al. 2005).
Een controlerende omgeving heeft negatieve effecten op iemand zijn motivatie
aangezien het de basisbehoeftes ondermijnt (Gagné, et al., 2003). Verschillende factoren
kunnen als controlerend worden ervaren en allen hebben ze een specifiek effect op de
basisbehoeftes en motivatie. Dit ondermijnen van de basisbehoeften kan door tal van
technieken gebeuren. Dit kan op een meer openlijke manier, door bijvoorbeeld het geven
van straf of een beloning, maar ook op een meer verborgen manier, door bijvoorbeeld
manipulatie en schuldinductie (Vansteenkiste, et al., 2010).
Zo zal het toedienen van een beloning, volgend op het gewenst gedrag, beschouwd
worden als controlerend. Hierdoor zal de motivatie om dit gedrag te stellen dalen. Het leidt
ook tot een ondermijnend effect. Zo zullen personen die een interessante activiteit
uitvoeren, mindere interesse vertonen en minder bereid zijn om de activiteit verder uit te
voeren wanneer de beloning wegvalt. Wanneer de beloning echter niet consequent volgt op
het gedrag, kan dit de motivatie voor het gedrag laten toenemen. Maar het toedienen van
een beloning op zich wordt nog steeds als controlerend beschouwd. Verder zal het opleggen
van deadlines ook worden ervaren als controlerend. Het zal leiden tot een vermindering van
de motivatie en tot een ondermijning van de vrije wil van individuen. Bovendien zal de
aanwezigheid van een opzichter een negatieve invloed hebben op de intrinsieke motivatie,
zelfs wanneer er geen negatieve consequenties zouden volgen (Deci & Ryan, 1987).
Naast deze meer openlijke uitingen van de omgeving die als controlerend worden
beschouwd, zijn er meer verdoken manieren die uitgaan van de omgeving om controle uit te
oefenen. Een van deze manieren is schuldinductie. Dit is een manier van praten waarbij
wordt ingespeeld op de schuld- en schaamtegevoelens van een individu. Dit leidt ertoe dat
de andere persoon onder druk wordt gezet, maar ook dat deze zich onbekwaam zal voelen.
Deze controlerende houding leidt slechts tot veranderingen op korte termijn (Vansteenkiste,
et al., 2007).
Naast het uitoefenen van negatieve invloed op intrinsieke motivatie, heeft een
controlerende omgeving nog allerlei andere gevolgen. In een context van therapeutische
behandeling, zal een behandeling die als controlerend wordt beschouwd minder
geïnternaliseerd worden. De context heeft ook een invloed op de aanwezigheid in het begin
26
van de behandeling en op mogelijk herval bij verslavingsproblematiek. In een autonomie-
ondersteunende omgeving zal de kans op herval kleiner zijn en worden er minder afspraken
gemist dan in een controlerende omgeving (Zeldman, Ryan, & Fiscella, 2004). Daarnaast zal
de cognitieve activiteit in een controlerende context eerder rigide zijn en een nauwere focus
vertonen. Bovendien zullen individuen meer negatieve emoties vertonen ten aanzien van
anderen en een minder gunstig beeld hebben van anderen.
Gedragsverandering zal ook niet onderhouden worden in een controlerende context.
Gedrag zal maar zolang uitgevoerd worden, tot de controle wegvalt. Tot slot werd gevonden
dat wanneer individuen onder druk worden gezet om anderen te laten presteren, deze
individuen zelf controlerend werden. Dit leidde op zijn beurt tot een daling in de vrije wil van
deze mensen (Deci & Ryan, 1987).
Soms kan de context ook bijdragen aan een conflict tussen de drie basisbehoeftes. Zo
kan het dus zijn dat, om de behoefte naar verbondenheid te kunnen bevredigen, men de
behoefte voor autonomie opzij moet schuiven. Dit geeft aanleiding voor condities van
vervreemding en kan aanleiding geven tot psychopathologie. Hoe mensen hun behoefte aan
competentie, autonomie en verbondenheid uiten, verschilt ook binnen culturen en de
waarden die binnen deze culturen heersen (Ryan & Deci, 2000).
Huidig verkeersbeleid.
Het huidig verkeersbeleid rond rijden onder invloed is een controlerend beleid. In
kritieke periodes zoals de feestdagen, zijn er talrijke alcoholcontroles om zo bestuurders te
‘motiveren’ om niet onder invloed achter het stuur te kruipen. Zoals hierboven reeds
vermeld wordt, zal een controlerend beleid echter een tegenovergesteld effect hebben en
leiden tot een daling van de intrinsieke motivatie. In een verkeerscontext met tal van regels
en wetten, zou men snel kunnen denken dat de psychologische basisbehoeftes niet
bevredigd kunnen worden, waardoor frustraties kunnen ontstaan bij de bestuurder. Men
zou dus een context moeten creëren die de verschillende behoeftes niet te hard tegenwerkt
en zelf zou kunnen tegemoet komen.
De behoefte aan autonomie en intrinsieke motivatie zijn sterk in elkaar verweven. De
intrinsieke motivatie kan echter ondermijnd worden door dreigingen, controles, evaluaties
en termijnen. Het aanbieden van keuzes en het erkennen van de gevoelens en gedachten
van mensen, leidt tot een bevordering van de intrinsieke motivatie (Deci & Ryan, 2000). Om
27
mensen de regels te doen volgen in het verkeer, gebeuren er vaak controles. Hiermee wordt
aangenomen dat door het opleggen van alcoholcontroles, bestuurders zich aan de regels
zullen houden om niet te rijden onder invloed. Dit kan echter een omgekeerd effect hebben
en de motivatie om zich aan deze regel te houden doen dalen. Hierdoor zullen bestuurders
in de toekomst door meer externe zaken gemotiveerd moeten worden om zich aan de regels
te houden. Vansteenkiste (2003) vond dat het opvoeren van het aantal controles ook niet
het gewenste effect zal hebben. Wanneer de controle door de politie wegvalt, zal de
motivatie om zich aan de wegcode te houden immers ook wegvallen. Het opvolgen van de
wegcode is namelijk afhankelijk van de aan-of afwezigheid van politie. Het opdrijven van de
controles zal dan ook niet het gewenste resultaat opleveren. Ten eerste is het vaak
onmogelijk om op elke straathoek politieagenten te laten postvatten of om onbemande
camera’s te installeren om autobestuurders te controleren. Ten tweede zal dit ook een
averechts effect hebben. Door autobestuurders onder druk te zetten om toch de wegcode te
volgen, zou dit kunnen leiden tot meer agressief rijgedrag, meer ongelukken en meer
boetes.
De behoefte aan competentie kan bevorderd worden door het geven van positieve
feedback. Negatieve feedback heeft dan een ondermijnend effect op deze behoefte en
ondermijnt daarnaast ook de intrinsieke motivatie (Deci & Ryan, 2000). Wanneer men een
alcoholcontrole tot een goed einde brengt, krijgt men de positieve woorden ‘u bent safe’ te
horen. Daarnaast krijgt de bestuurder soms een beloning wanneer hij negatief blaas, zoals
bijvoorbeeld een BOB sleutelhanger of een ander cadeautje. Wanneer deze acties gekoppeld
worden met feedback, zou de intrinsieke motivatie om niet onder invloed te rijden bij
bestuurders stijgen. In sommige BOB-campagnes wordt getracht om bestuurders te
motiveren aan de hand van extrinsieke beloningen. “welke BOB krijgt de auto?” geeft een
expliciet voorbeeld van het koppelen van een beloning met het niet rijden onder invloed.
Zoals hierboven reeds vermeld, zal het koppelen van een beloning aan gedrag de intrinsieke
motivatie ondermijnen. Men zal dan ook enkel het gewenste gedrag vertonen, zolang de
beloning geldt. Bij deze BOB-campagne zou men dus niet rijden onder invloed, zolang men
kans kan maken op een beloning, meer bepaald de auto. Wanneer deze beloning echter
wegvalt, zal het gewenste gedrag ook stoppen. De vraag is dus of deze BOB-campagnes wel
hun beoogde effect zullen hebben buiten de kritieke periodes zoals rond de feestdagen?
28
Tot slot hangt de behoefte aan verbondenheid minder hard samen met intrinsieke
motivatie, dan de behoefte aan autonomie en competentie. Deze behoefte heeft een meer
distale invloed. De intrinsieke motivatie die mensen vertonen ten aanzien van een bepaalde
activiteit, kan zich maar ten volle ontwikkelen in situaties die gekenmerkt worden door
gevoelens van veiligheid en verbondenheid (Deci & Ryan, 2000). Hoe een verkeersituatie kan
voldoen aan deze situatie is moeilijker om terug te vinden. Dit aspect kan wel gebruikt
worden in bijvoorbeeld BOB-campagnes om zo de mensen aan te moedigen om samen niet
te rijden onder invloed.
Natuurlijk spelen er ook nog allerlei andere factoren mee die een invloed kunnen
uitoefenen op het gegeven of bestuurders al dan niet rijden onder invloed. Het is namelijk zo
dat mensen pas eisen, regels en wetten kunnen internaliseren, als aan alle basisbehoeftes is
voldaan. Externe druk, controles en evaluaties zullen dit proces van internalisatie
ondermijnen. Daarnaast zullen individuen sneller regels en wetten van hun sociale groep
internaliseren (Deci & Ryan, 2000). Autobestuurders zouden dan niet rijden onder invloed,
wanneer het ‘not done’ is binnen hun vriendengroep om dit te doen. Uit het onderzoek van
Driesen (2007) blijkt dat een autonomie-ondersteunende omgeving en betrokkenheid van de
sociale omgeving op het rijgedrag, een unieke bijdrage levert voor de autonome motivatie.
Daarnaast blijkt dat de overheid ook een effect kan hebben op de autonome motivatie. Zo
blijkt dat een overheid die rekening houdt met de publieke opinie, alvorens verschillende
regels op te leggen omtrent het verkeer, bijdraagt aan de autonome motivatie. Het krijgen
van informatie door de overheid of feedback uit de sociale omgeving, bleek echter weinig
bevorderend voor de autonome motivatie met betrekking tot het volgen van de
verkeerscode. Dit is in tegenstelling tot wat men zou verwachten op basis van de ZDT.
Daarnaast zijn er drie condities die zullen helpen om de basisbehoeftes te
bevredigen, waardoor het proces van internalisatie van gedrag vlot zal verlopen. Door het
geven van een verklaring zullen individuen begrijpen waarom een bepaald gedrag belangrijk
is. Wanneer individuen een activiteit dienen uit te voeren waartoe ze niet gemotiveerd zijn,
zal dit leiden tot een intern conflict waarbij het individu druk zal ervaren. Daarom zullen
individuen zich begrepen voelen wanneer men erkent dat de activiteit op zich niet
interessant is. Ten slotte zullen individuen zelf de verantwoordelijkheid van hun gedrag op
zich nemen wanneer ze verschillende keuzes hebben. Dit is afhankelijk van hoe de verklaring
en de erkenning van gevoelens wordt gepresenteerd. Dit kan op een gedwongen manier,
29
maar ook op een manier die keuzes toelaat (Deci, Eghrari, Patrick, & Leone, 1994).
Autobestuurders zullen dus eerder niet rijden onder invloed, wanneer men een duidelijke
verklaring geeft waarom dit gevaarlijk is. Daarnaast zal men door het geven van erkenning
dat het moeilijk is om niet te drinken, terwijl vrienden of collega’s dit wel doen, ook
bijdragen om de regels te internaliseren. Tot slot wordt de autobestuurder ook niet
gedwongen om absoluut niets te drinken die dag. Het dient eerder geformuleerd te worden
alsof de bestuurder de keuze heeft om al dan niet te drinken. Wanneer hij dan beslist om
niet te drinken, zal hij meer achter zijn eigen keuze staan.
Doelstellingen Huidig Onderzoek
De Zelf-Determinatie Theorie maakt een onderscheid tussen verschillende vormen
van gedragsregulatie wat bepaald wordt door de mate waarin ze autonoom of vrijwillig
functioneren. (Ryan & Deci, 2000; Ryan & Deci, 2002). Gedrag dat intrinsiek gemotiveerd is,
wordt gezien als de meest autonome activiteit. Individuen zullen hierbij gedrag stellen dat ze
zelf initiëren, uit vrije wil omdat ze de activiteit inherent bevredigend vinden (Ryan & Deci,
2002). Deze vorm van motivatie is echter weinig toepasbaar op een verkeersituatie,
aangezien het navolgen van de wegcode zelden of niet als intrinsiek motiverend wordt
ervaren (Vansteenkiste, 2003). Daardoor komt er ook extrinsieke motivatie aan te pas. Deze
vorm van motivatie wordt gebruikt voor taken die niet inherent boeiend zijn. Binnen de ZDT
wordt er een onderscheid gemaakt tussen vier verschillende types: externe regulatie,
geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie en geïntegreerde regulatie. Deze
verschillen in de mate waarin de activiteit is geïnternaliseerd en als autonoom wordt ervaren
(Ryan & Deci, 2002).
In deze verhandeling zal de motivatie om zich aan de verkeersregels te houden
worden nagegaan. In plaats van ons te richten op motivatie of verzet tegenover de
verkeersregels omtrent snelheid, zoals reeds onderzocht door Driesen (2007) en Reijns
(2011), gaan we ons richten op de verkeersregels die van toepassing zijn op het rijden onder
invloed. Vernieuwend aan dit onderzoek is dat we gaan werken met de BOB-campagnes.
Deze duiken elk jaar op in ons straatbeeld. Maar oefenen deze überhaupt een invloed uit op
iemand zijn intentie om niet te rijden onder invloed?
In ons onderzoek wordt er gewerkt met specifieke BOB-affiches die zijn gebruikt de
voorbije jaren. De originele BOB-affiche wordt telkens vergeleken met een aangepaste BOB-
30
affiche. Deze aangepaste BOB-affiche wordt zodanig veranderd, dat de slogan de behoefte
aan verbondenheid of aan autonomie aanspreekt. Het beeld blijft telkens gelijk. Er wordt
onderzocht of er een verschil is tussen deze originele affiche en de aangepaste affiche,
tussen de behoeftes waarop wordt ingespeeld en de volgorde waarin deze worden
aangeboden. Dit wordt onderzocht aan de hand van de uitkomstvariabelen (a) perceptie van
de affiche en (b) de motivatie om niet te rijden onder invloed. Hierbij wordt de predictie
gemaakt dat wanneer een affiche specifiek een bepaalde behoefte aanspreekt, bestuurders
deze meer als autonomie-ondersteunend of informerend zullen beschouwen. Daarnaast is er
de hypothese dat een affiche die als controlerend wordt beschouwd, eerder zal
samenhangen met externe regulatie en geïntrojecteerde regulatie. Hier dient rekening te
worden gehouden met de moderatoren (a) reactantie, (b) attitude die bestuurders vertonen
tegenover rijden onder invloed en (c) attitude tegenover BOB-campagnes in het algemeen.
De predictie is dat bestuurders die een hogere mate aan reactantie vertonen, BOB-affiches
die de behoeftes niet aanspreken eerder zullen beoordelen als controlerend. Ook de
motivatie om niet te rijden onder invloed zal hierdoor eerder extern gereguleerd zijn.
Bestuurders zullen een negatieve attitude vertonen tegenover rijden onder invloed wanneer
ze hierover voldoende kennis hebben, ze het gevoel hebben dat dit sociaal niet aanvaard is
en wanneer ze de mogelijkse gevaren die samenhangen met rijden onder invloed kunnen
inschatten. Er kan gesteld worden dat bestuurders met een negatieve attitude tegenover
rijden onder invloed eerder een geïdentificeerde motivatie zullen vertonen ten aanzien van
niet rijden onder invloed. Tot slot kan de attitude van bestuurders tegenover BOB-
campagnes in het algemeen een invloed uitoefenen op de perceptie van de specifieke
affiches. We kunnen stellen dat bestuurders die BOB-campagnes in het algemeen als
informerend beschouwen, de specifieke affiches ook als informerend zullen beschouwen,
ongeacht de aanpassing. Daarnaast zal dit samengaan met gedrag dat eerder gereguleerd is
volgens geïdentificeerde motivatie ten aanzien van niet rijden onder invloed.
De ZDT heeft reeds binnen verschillende domeinen, die variëren van school tot sport,
zijn nut bewezen. Binnen het verkeersdomein heeft er nog maar weinig onderzoek
plaatsgevonden. Daarom is het interessant om huidig onderzoek met betrekking tot de
verkeerscontext te kaderen binnen de ZDT.
31
Figuur 1
Grafische weergave van het onderzoeksopzet
32
Methode
Procedure en Deelnemers
De gerapporteerde data worden verzameld aan de hand van een online
vragenlijstonderzoek. De deelnemers dienen hierbij een vragenlijst bestaande uit 127 items
online in te vullen. Bij het openen van de vragenlijst wordt men willekeurig toegewezen aan
één van de vier condities. In de eerste conditie wordt een affiche getoond die de behoefte
autonomie aanspreekt. De oorspronkelijke affiche wordt eerst getoond, waarna de
aangepaste affiche wordt getoond. In de tweede conditie krijgen de deelnemers wederom
een affiche die de behoefte autonomie aanspreekt. De eerste affiche die men nu te zien
krijgt is de aangepaste versie en vervolgens krijgen ze de originele affiche te zien. De derde
conditie is gericht op de behoefte aan autonomie. Eerst krijgt men de originele affiche te
zien, met daaropvolgend de aangepaste affiche. Tot slot is conditie vier gericht op de
behoefte aan verbondenheid. De aangepaste affiche wordt eerst aangeboden, aansluitend
wordt de originele affiche getoond. Deze vorm van toewijzing gebeurt om de spreiding van
de deelnemers over de verschillende condities te randomiseren. Bij aanvang van het
onderzoek wordt de anonimiteit van de gegevens gegarandeerd. Er werden 114
vragenlijsten volledig ingevuld. De steekproef (N = 114) bestond uit 29 mannen en 85
vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 28.25 (SD = 11.84).
De steekproef werd at random verspreid over de verschillende condities wat volgende
gegevens bezorgd. In conditie één werden 29 deelnemers teruggevonden, net zoals in
conditie twee. In conditie drie zijn er 27 deelnemers. Tot slot werden 29 deelnemers
toegewezen aan conditie vier. De gemiddelde rijdervaring bedraagt 8.93 jaar (SD = 11.02).
Als hoogste diploma gaven 0.9% van de deelnemers een diploma lager onderwijs te hebben
behaald, 35.9% een diploma middelbaar onderwijs en 63.2% een diploma hoger of
universitair onderwijs.
Metingen
Reactantie. Aan de deelnemers werd gevraagd om op basis van een 5-punt Likert
schaal gaande van 1 (“helemaal niet akkoord”) tot 5 (“helemaal wel akkoord”) de vragenlijst
in te vullen. De vragenlijst bestaat uit 14 items die peilen naar reactantie. Reactantie wordt
hier geoperationaliseerd aan de hand van de emotionele component (bv. Ik word kwaad als
iemand mijn keuzevrijheid beperkt), maar ook aan de hand van de cognitieve component
33
(bv. Als iets verboden is, denk ik meestal: “Dat is nu precies wat ik ga doen”). De interne
betrouwbaarheid bedraagt.83.
Attitude tegenover rijden onder invloed. Aan de deelnemers werd gevraagd hun
mening aan te geven over rijden onder invloed aan de hand van een 5-punt Likert schaal,
lopend van 1 (“helemaal niet akkoord”) tot 5 (“helemaal wel akkoord”). De items van deze
schaal werden ontwikkeld door het BIVV. De vragenlijst bevat 23 items die beogen de
risicoperceptie (bv. Als je onder invloed van alcohol rijdt, is het moeilijker om correct te
reageren in een gevaarlijke situatie), de sociale aanvaardbaarheid (bv. De meeste van mijn
kennissen/vrienden vinden rijden onder invloed van alcohol onaanvaardbaar) en de kennis
(bv. Met koffie kan je de alcoholconcentratie in je bloed of uitgeademde lucht verlagen) rond
rijden onder invloed te meten. De interne betrouwbaarheid van deze schalen bedraagt
respectievelijk.62, .56, .62. Daarnaast wordt er ook gepeild naar de eigen ingesteldheid om
al dan niet te rijden onder invloed. Tot slot wordt er ook bevraagd wat mogelijke redenen
zijn om op voorhand geen BOB te kiezen.
Mening ten aanzien van alcoholcontroles en BOB-campagnes. Voor deze studie werd
een vragenlijst ontwikkeld, bestaande uit 14 items, die peilt naar de attitudes van
deelnemers tegenover alcoholcontroles en de BOB-campagnes. Aan de hand van een 5-punt
Likert schaal, lopend van 1 (“helemaal niet akkoord”) tot 5 (“helemaal wel akkoord), wordt
bij de deelnemers gepeild in welke mate ze alcoholcontroles/BOB-campagnes als informatief
beoordelen (bv.1 Dankzij alcoholcontroles ben ik goed geïnformeerd over veilig rijgedrag;
bv.2 BOB-campagnes geven mij zinvolle informatie over mijn rijgedrag), dan wel als
controlerend ervaren (bv.1 Ik ervaar BOB-campagnes als betuttelend en dwingend; bv.2
Alcoholcontroles vormen een inbreuk op mijn privacy in het verkeer). Voor de schalen rond
BOB-campagnes wordt een interne betrouwbaarheid van respectievelijk.79 en.37.
BOB-affiches. Via het BIVV werden de originele affiches verkregen van de BOB-
campagnes rond rijden onder invloed die de voorbije jaren werden gebruikt. De deelnemers
kregen telkens de originele affiche te zien en een aangepaste affiche waarbij de slogan werd
veranderd. In de conditie verbondenheid, dienen de deelnemers 11 items te beantwoorden
zowel bij de originele affiche, als bij de aangepaste affiche. Deze items peilen naar de
geloofwaardigheid (bv. Dit is een geloofwaardige affiche) en het motiverend karakter van de
affiche (bv. Deze affiche motiveert mij om niet te rijden onder invloed). De interne
betrouwbaarheid van deze schalen bedraagt.84. Daarnaast wordt specifiek over de affiche
34
gepeild naar het informerend (bv. Deze affiche geeft mij zinvolle informatie over mijn
rijgedrag), dan controlerend karakter van de affiche (bv. Deze affiche plaatst me onder druk
om niet onder invloed te rijden). De interne betrouwbaarheid bedraagt respectievelijk.79
en.65. In de conditie autonomie, dienen de deelnemers 11 items te beantwoorden. Ze
dienen zowel over de originele affiche, als de aangepaste affiche aan te geven in welke mate
deze geloofwaardig is en hen motiveert om niet te rijden onder invloed. Tot slot wordt ook
het informerend en controlerend karakter van de affiches bevraagd.
Zelfregulatie. Deze vragenlijst peilt bij deelnemers naar hun motivatie om niet te
rijden onder invloed. Dit gebeurt aan de hand van een 5-punt Likert schaal lopend van 1
(“helemaal niet akkoord”) tot 5 (“helemaal wel akkoord”). Deze vragenlijst werd ontwikkeld
door Driessen (2007) en bestaat uit 15 items. Er wordt gepeild naar externe regulatie (bv. …
omdat de verkeerswet me hiertoe verplicht), geïntrojecteerde regulatie (bv. … omdat ik me
anders slecht zou voelen) en geïdentificeerde regulatie (bv. … omdat dit voor mij een
persoonlijk belangrijke keuze is). De interne betrouwbaarheid bedraagt respectievelijk.94,
.90 en.95.
35
Resultaten
Preliminaire Analyses
Achtergrondvariabelen.
Geslacht. Aan de hand van onafhankelijke t-testen, wordt eerst onderzocht in welke
mate de gemeten variabelen variëren in functie van geslacht. Er wordt een significant
verschil gevonden tussen mannen (M = 14.79, SD = 15.33) en vrouwen (M = 6.94, SD = 8.32)
wat betreft jaren rijervaring, t(112) = 3.47, p < .05. Met betrekking tot risicoperceptie wordt
er een randsignificant verschil gerapporteerd tussen mannelijke (M = 4.10, SD = .70) en
vrouwelijke chauffeurs (M = 4.34, SD = .53), t(112) = -1.93, p = .05. Vrouwen schatten het
risico van rijden onder invloed hoger in dan mannen. De mate waarin bestuurders de
affiches als controlerend percipiëren, verschilt ook tussen mannen (M = 3.16, SD =.82) en
vrouwen (M = 3.58, SD = .57), t(37.72) = -2.57, p <.05. Vrouwelijke bestuurders percipiëren
de affiches meer als controlerend dan de mannelijke bestuurders. Daarnaast vertonen
vrouwen (M = 4.33, SD = .77) ook een hogere mate aan geïdentificeerde regulatie dan
mannen (M = 3.77, SD = 1.00) na het zien van de affiches, t(112) = -3.13, p < .01.
Leeftijd blijkt significant te correleren met de mate waarop BOB-campagnes als
controlerend worden beschouwd. Naarmate iemand ouder wordt, worden BOB-campagnes
minder als controlerend ervaren (r (114) = -.29, p < .01). Verder blijkt leeftijd gecorreleerd te
zijn met geïdentificeerde regulatie (r(114) = -.24, p < .05) na het zien van de affiches. Ook
wordt er een samenhang teruggevonden tussen leeftijd en de mate waarin de affiches als
controlerend werd gepercipieerd (r(114) = -.23, p < .05). Leeftijd is ongecorreleerd met de
risicoperceptie, sociale norm en kennis over rijden onder invloed. Het aantal jaren rijervaring
is negatief gecorreleerd met de mate waarin BOB-campagnes als controlerend worden
ervaren (r (114) = -.29, p <.01). Verder blijkt rijervaring samen te hangen met de mate waarin
de affiches werd gepercipieerd als controlerend (r(144) = -.22, p < .05). Daarnaast is
rijervaring ook gecorreleerd met de geïdentificeerde regulatie (r(114) = -.23, p < .05).
Rijervaring blijkt ook ongecorreleerd te zijn met de risicoperceptie, kennis en sociale
aanvaardbaarheid omtrent rijden onder invloed. Reactantie is positief gecorreleerd met de
sociale aanvaardbaarheid van rijden onder invloed (r(114) = .20, p < .05). Hoe hoger de mate
van reactantie, hoe meer rijden onder invloed als sociaal aanvaardbaar wordt beschouwd.
Verder hangt reactantie ook samen met de mate waarin BOB-campagnes worden
gepercipieerd als controlerend. Zo zal iemand die hoger scoort op reactantie, BOB-
36
campagnes percipiëren als controlerend (r (114) = .26, p < .01). Risicoperceptie is dan weer
nauw gecorreleerd met de andere variabelen die de attitude ten aanzien van rijden onder
invloed meten, namelijk kennis en sociale aanvaardbaarheid. Zo zal iemand die het risico van
rijden onder invloed hoger inschat, ook ervaren dat het sociaal onaanvaardbaar is om te
rijden onder invloed (r (114) = -.32, p <.01) en meer kennis vertonen omtrent rijden onder
invloed (r(114) = .-37, p <.01). BOB-campagnes zullen ook eerder worden gerapporteerd als
informerend, wanneer bestuurders het risico van rijden onder invloed hoog inschatten (r
(114)= .19, p <.05). Bestuurders die het sociaal aanvaardbaar vinden om te rijden onder
invloed, percipiëren BOB-campagnes in het algemeen dan weer eerder als controlerend
(r(114) = .22, p <.05). Dit geldt ook voor bestuurders die minder kennis hebben omtrent
rijden onder invloed (r(114) = .31, p < .01).
Doordat er significante verschillen en correlatie worden gerapporteerd bij geslacht en
rijervaring, dient hiervoor verder gecontroleerd te worden bij de verdere verwerking van de
resultaten.
Primaire Analyses
Correlatietabel.
Bij analyse van het correlatiepatroon tussen de verschillende premetingen en de
uitkomstvariabelen worden volgende resultaten verkregen (Tabel 2). Wat opvalt, is dat de
mate waarin BOB-campagnes in het algemeen als informerend worden beschouwd, over
heel de lijn sterk samenhangt met al de verschillende uitkomstvariabelen. Dit patroon van
samenhang wordt niet teruggevonden bij de mate waarin BOB-campagnes in het algemeen
als controlerend worden beschouwd. Er worden geen samenhangen gerapporteerd met de
uitkomstvariabelen, uitgezonderd geïdentificeerde en externe regulatie. Hoe meer de BOB-
campagnes in het algemeen als controlerend worden beschouwd, hoe hoger de mate waarin
gedrag extern gereguleerd wordt. Daarnaast zal de mate waarin gedrag geïdentificeerd
gereguleerd wordt dalen.
Naast de attitudes ten aanzien van BOB-campagnes, wordt er ook een samenhang
verwacht tussen de attitudes ten aanzien van rijden onder invloed en de affiche metingen.
Risicoperceptie vertoont een significante samenhang met de mate waarin de affiche als
controlerend wordt gepercipieerd. Hoe hoger bestuurders het risico van rijden onder invloed
inschatten, hoe meer een affiche die over rijden onder invloed handelt, wordt gepercipieerd
37
als controlerend. In overeenstemming met de verwachtingen hangt risicoperceptie ook
significant samen met geïdentificeerde regulatie. Bestuurders zullen beslissen om niet te
rijden onder invloed volgens geïdentificeerde motieven wanneer men de risico’s van rijden
onder invloed hoog schat. Verder is risicoperceptie positief gecorreleerd met
geïntrojecteerde regulatie.
Kennis is significant gecorreleerd met de mate waarin de affiche als informerend
wordt beschouwd. Hoe groter het gebrek aan kennis, hoe meer dit wordt beschouwd als
informerend. Verder hangt een gebrek aan kennis samen met externe motieven om niet te
rijden onder invloed.
Wat verder opvalt, is dat hoe meer rijden onder invloed sociaal aanvaard wordt, hoe
meer bestuurders een negatieve attitude vertonen ten aanzien van de affiche. In
overeenstemming met de verwachtingen, hangt een hoge mate van sociale
aanvaardbaarheid van rijden onder invloed samen met een mindere mate aan
geïdentificeerde motieven om niet te rijden onder invloed.
Tot slot kan opgemerkt worden dat reactantie ongecorreleerd is met al de
verschillende affiche uitkomsten. Bij verdere analyse waarbij naar het correlatiepatroon van
de twee behoeftes afzonderlijk wordt gekeken, valt op dat bij de behoefte aan
verbondenheid geen significante correlaties worden geobserveerd tussen reactantie en de
uitkomstvariabelen. Dit staat in contrast tot de geobserveerde samenhang bij de conditie
autonomie. In deze conditie hangt reactantie samen met de mate waarin wordt gehandeld
volgens externe (r (114) = -.34, p < .01) en geïntrojecteerde motieven (r(114) = -.38, p < .01).
Verder hangt reactantie ook samen met de mate waarin de affiche als informerend wordt
beschouwd (r (144) = -.29, p < 05).
38
Tabel 2. Correlaties tussen premetingen en affiche specifieke metingen
M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Premetingen
1. Leeftijd
28.25 11.64 -
2. Rijervaring 8.93 11.02 .98** -
3. Opleidingsniveau 8.46 1.54 -.31** -.30 -
4. Reactantie 2.74 .52 -.03 -.05 -.19* -
5. Risicoperceptie 4.28 .58 .13 .14 .04 -.01 -
6. Sociale Norm 2.31 .67 .00 -.01 -.09 .20* -.32** -
7. Kennis 2.00 .62 -.14 -.10 -.05 .01 -.26** .29** -
8. Informerend 3.06 .96 -.16 -.14 .14 -.05 -.19* -.05 -.01 -
9. Controlerend 1.80 .60 -.29** -.29** -.05 .26** -.10 .22* .31** .18 -
Affichemetingen
10. Attitude 2.61 .77 .05 .06 .04 -.15 .12 -.24* .10 .43** .05 -
11. Informerend 2.84 .87 -.14 -.12 .02 -.02 .08 -.08 .23* .43** .18 .54** -
12. Controlerend 3.47 .67 -.23* -.22* .16 -.09 .27** -.24* -.08 .35** -.08 .38** .43** -
13. Geïdentificeerd 4.18 .87 -.24* -.23* .11 -.00 .25** -.24** -.18 .24* -.22* .22* .24** .89** -
14. Geïntrojecteerd 2.95 .91 -.15 -.14 .09 -.15 .20* -.18 .06 .52** .06 .52** .75** .62** .41** -
15. Extern 2.93 1.02 -.17 -.15 -.02 -.06 -.04 .01 .29** .36** .21* .45** .88** .34** .16 .63** -
Noot: * p < .05, ** p <.01
39
Multivariate Herhaalde Metingenanalyses.
Hoofd- en interactie-effecten van de gemanipuleerde variabelen.
Om na te gaan of er een verschil is tussen de originele en de aangepaste affiche,
tussen de behoeftes waarop wordt ingespeeld en de volgorde van de aangeboden affiches,
wordt er een multivariate herhaalde metinganalyse uitgevoerd. De binnen-persoon factor is
de aanpassing die werd doorgevoerd in de affiches. De behoefte die wordt aangesproken in
de affiche en de volgorde waarin de affiche werd aangeboden worden beschouwd als een
tussenpersoon factor. Geslacht en rijervaring worden opgenomen als covariaten. De
gemiddelde scores van de proximale en distale uitkomsten staan vermeld in Tabel 3. De
verschillende hoofd- en interactie effecten van deze variabelen op de uitkomstvariabelen
worden teruggevonden in Tabel 4.
De aanpassing die werd doorgevoerd bij de affiches brengt geen significante
hoofdeffecten naar voor. Het type behoefte dat werd aangeboden, gaat wel gepaard met
een aantal hoofdeffecten. Zo wordt er een hoofdeffect teruggevonden bij de attitude ten
aanzien van de affiche en de mate waarin de affiche als informerend wordt gepercipieerd.
Deelnemers in de conditie autonomie blijken gemiddeld een positievere attitude te vertonen
dan de deelnemers in de conditie verbondenheid. Daarnaast beschouwen de deelnemers de
affiche eerder als informerend wanneer ze zich in de behoefte autonomie bevonden, dan
mochten ze in de behoefte verbondenheid zijn ingedeeld. Ook wordt er een hoofdeffect
geobserveerd in de volgorde van aanbieding bij attitude en geïdentificeerde regulatie. De
affiche die als eerste wordt aangeboden, rapporteert gemiddeld lagere scores dan de affiche
die als tweede wordt aangeboden.
De volgorde waarin de originele en aangepaste affiches worden aangeboden, brengt
verschillende significante interactie-effecten naar voor. Deze interactie-effecten worden
gerapporteerd bij de attitude, het informerend en controlerend karakter van de affiche en
de mate van geïntrojecteerde regulatie. De attitude ten aanzien van de affiches verschilt,
afhankelijk van de volgorde waarin de affiches werden aangeboden. De affiche die als
tweede werd aanboden, werd positiever bevonden dan de affiche die als eerste werd
aangeboden. Deze samenhang werd gevonden bij de originele affiche (Aanbieding 1: M =
2.38, SD = .88; Aanbieding 2: M = 2.97, SD = .94), alsook bij de aangepaste affiche
(Aanbieding 1: M = 2.51, SD = .70; Aanbieding 2: M = 2.58, SD = 1.03). Ook de mate waarin
de affiche als informerend en controlerend wordt gepercipieerd, varieert afhankelijk van de
40
volgorde van aanbieding. De eerste aanbieding zal samengaan met een lagere score op de
mate waarin de affiche als informerend wordt gepercipieerd vergeleken met de tweede
aanbieding. Het verschil tussen beide aanbiedingen was wederom groter bij de originele
(Aanbieding 1: M = 2.65, SD = .94; Aanbieding 2: M = 3.01, SD = .93) dan bij de aangepaste
affiche (Aanbieding 1: M = 2.78, SD = .85; Aanbieding 2: M = 2.94, SD = 1.13). Hetzelfde
effect wordt gerapporteerd in de mate waarin de affiche als controlerend wordt beschouwd.
De originele affiche (Aanbieding 1: M = 3.08, SD = .78; Aanbieding 2: M = 3.78, SD = .83)
vertoonde wederom een groter verschil dan de aangepaste affiche (Aanbieding 1: M = 3.34,
SD = .46; Aanbieding 2: M = 3.68, SD = .91). De mate waarin het gedrag gestuurd wordt door
geïntrojecteerde motieven, varieert ook afhankelijk van de volgorde van aanbieding. De
affiche die als eerste wordt aangeboden, rapporteert lagere scores dan de affiche die als
tweede werd aangeboden. Het verschil in volgorde van aanbiedingen is groter bij de
originele affiche (Aanbieding 1: M = 2.84, SD = .97; Aanbieding 2: M = 3.05, SD = .90) dan de
aangepaste affiche (Aanbieding 1: M = 2.92, SD = .93; Aanbieding 2: M = 2.99, SD = 1.08).
Opvallend is dat voor de mate waarin gedrag gestuurd wordt door geïdentificeerde
motieven geen interactie-effect wordt teruggevonden. Het hoofdeffect kan dus gewoon
geïnterpreteerd worden.
Verder worden er ook een aantal interactie-effecten gerapporteerd tussen de
behoefte die wordt aangeboden en de aanpassing van de affiche. Deze interactie-effecten
worden geobserveerd bij de mate waarin de affiche als controlerend wordt gepercipieerd,
alsook de mate waarin gedrag gestuurd wordt door geïdentificeerde motieven. Wat opvalt,
is dat voor deze uitkomstvariabelen geen hoofdeffect werden gerapporteerd. In de conditie
autonomie (M = 3.63, SD = .64) wordt de aangepaste affiche eerder als controlerend
beschouwd dan in de conditie verbondenheid (M = 3.38, SD = .81). De originele affiche zal
echter minder als controlerend worden beschouwd in de conditie autonomie (M = 3.41, SD =
.80) vergeleken met de conditie verbondenheid (M = 3.46, SD = .96). De mate waarin gedrag
geïdentificeerd gereguleerd wordt, is in de aangepaste affiche hoger voor de conditie
autonomie (M = 4.60, SD = .74) dan voor de conditie verbondenheid (M = 4.18, SD = .95). De
originele affiche rapporteert echter een hogere score in de conditie verbondenheid (M =
4.06, SD = .93)dan de conditie autonomie (M = 4.19, SD = 1.04).
41
Tabel 3. Descriptieven van de uitkomstvariabelen
Autonomie Verbondenheid
Origineel Aanpassing Origineel Aanpassing Eerst
aangeboden Tweede
aangeboden Eerst
aangeboden Tweede
aangeboden Eerst
aangeboden Tweede
aangeboden Eerst
aangeboden Tweede
aangeboden
M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD) Proximale uitkomsten
Attitude 2.67 (.81) 3.22 (.92) 2.85 (.63) 3.11 (.93) 2.06 (.86) 2.71 (.90) 2.17 (.61) 2.01 (.82)
Informerend 2.80 (.94) 3.14 (.91) 2.97 (.95) 3.29 (.99) 2.48 (.94) 2.87 (.91) 2.59 (.69) 2.57 (1.16)
Controlerend 3.17 (.63) 3.66 (.88) 3.40 (.48) 3.89 (.69) 2.99 (.92) 3.91 (.77) 3.30 (.45) 3.46 (1.07)
Distale uitkomsten Geïdentificeerde
regulatie 4.03 (.88) 4.10 (1.00) 4.39 (.69) 4.21 (.78) 3.88 (1.13) 4.48 (.87) 4.39 (.67) 4.21 (.78)
Geïntrojecteerde regulatie
2.99 (.94) 3.08 (.92) 3.01 (1.05) 3.26 (.95) 2.67 (.99) 3.02 (.90) 2.83 (.80) 2.70 (1.15)
Externe regulatie 3.17 (1.05) 3.15 (.97) 3.02 (1.05) 3.13 (1.08) 2.70 (1.14) 2.86 (.96) 2.81 (1.00) 2.58 (1.18)
Noot: * p < .05, ** p <.01
42
Tabel 4. Tabel met hoofd- en interactie-effecten van gemanipuleerde variabelen
Binnen-Persoonseffecte
n
Tussen- Persoonseffecten
Binnen- X Tussen-Persoonsinteracties
Aanpassing Type Behoefte Volgorde Aanpasing X Type Behoefte
Aanpassing X Volgorde Type behoefte X Volgorde
F(1,108) F(1,108)
F (1,108) F (1,108)
F(1,108) F(1,108)
Proximale Uitkomsten
Attitude .02 .00 34.30** .24 4.48* .04 3.33 .03 13.26** .11 .84 .01
Informerend .00 .00 6.24* .06 .56 .01 2.79 .03 11.32** .10 .59 .01
Controlerend .01 .00 .88 .01 3.57 .03 4.63* .04 56.04** .34 2.82 .03
Distale Uitkomsten
Geïdentificeerde
regulatie
.02 .00 .01 .00 6.02* .05 5.65* .05 .14 .00 1.88 .02
Geïntrojecteerde
regulatie
.01 .00 2.64 .02 .40 .00 1.99 .02 4.81* .04 1.05 .01
Externe regulatie .30 .00 3.28 .03 .21 .00 .00 .00 .06 .00 .81 .01
Noot: * p < .05, ** p <.01
43
Effect van de distale moderator.
Effect van reactantie. Na te hebben onderzocht of er een verschil is tussen de
originele en de aangepaste affiche, tussen de behoeftes waarop wordt ingespeeld en de
volgorde van de aangeboden affiches, wordt er nagegaan wat het effect van de moderator
reactantie is op dit verschil. Dit modererend effect wordt nagegaan aan de hand van een
multivariate herhaalde metingsanalyse. De binnen- en tussen-persoons variabelen blijven
gelijk, alleen wordt reactantie extra opgenomen als covariaat naast geslacht en rijervaring.
De resultaten met de verschillende hoofd- en interactie-effecten worden vermeld in Tabel 5.
Er worden geen hoofdeffecten gerapporteerd bij reactantie. Er worden wel
verschillende interactie-effecten gerapporteerd. Deze interactie-effecten worden vermeld
tussen reactantie en het type behoefte waarop wordt ingespeeld bij het informerend
karakter van de affiche en de mate van externe regulatie. Om deze interactie goed te
kunnen interpreteren werden een reeks regressie-analyses uitgevoerd waarbij de
samenhang tussen reactantie en het informerend karakter binnen elke conditie werd
nagegaan, hierbij controlerend voor relevante achtergrondkenmerken. Wat betreft de
conditie autonomie worden significant lagere scores gerapporteerd op het informerend
karakter naargelang de mate van reactantie toeneemt (β = -.29, p = .026). De affiches
worden meer gepercipieerd als informerend, indien de persoon weinig reactantie vertoont.
In de conditie verbondenheid wordt er geen significant effect waargenomen in de
samenhang tussen reactantie en het informerend karakter (β =.17, ns). Daarnaast werd er
ook een regressie-analyse uitgevoerd waarbij de samenhang tussen reactantie en de mate
van externe regulatie binnen elke conditie werd nagegaan. Wat betreft de conditie
verbondenheid wordt er geen significant effect waargenomen in de samenhang tussen
reactantie en de mate van externe regulatie (β = .13, ns). In de conditie autonomie zal een
toename in de mate van reactantie samenhangen met een daling van de mate van externe
regulatie (β = -.38, p = .002).
Tot slot kan er ook nog een driewegs-interactie-effect worden geobserveerd tussen
het type behoefte en de mate van reactantie op de attitude ten aanzien van de originele en
aangepaste affiche, F(1,105) = 8.72, p < .05. Door middel van een reeks van regressie-
analyses waarbij de samenhang tussen reactantie, behoefte en de attitude wordt nagegaan,
wordt getracht deze interactie beter te begrijpen. In de conditie verbondenheid wordt zowel
voor de originele affiche (β = -.08, ns) als voor de aangepaste affiche (β = .02, ns) geen
44
significant verband gevonden voor de samenhang tussen reactantie en de attitude. In de
conditie autonomie wordt er ook geen significante samenhang gevonden na het zien van de
originele affiche (β = -.01, ns). Na het zien van de aangepaste affiche wordt er wel een
significante samenhang geobserveerd (β = -.44, p = .001). Naarmate de reactantie toeneemt,
zal er een daling plaatsvinden in de attitude ten aanzien van de affiche.
45
Tabel 5. Tabel met hoofd- en interactie-effecten van gemanipuleerde variabelen , moderator reactantie
Binnen-Persoonseffec
ten
Tussen- Persoonseffecten
Binnen- X Tussen-Persoonsinteracties Moderatoren
Aanpassing Type Behoefte
Volgorde Aanpasing X Type
Behoefte
Aanpassing X Volgorde
Type behoefte X Volgorde
Reactantie Aanpassing X Reactantie
Type behoefte X Reactantie
Volgorde X Reactantie
F(1,105) F(1,105) F(1,105) F(1,105) F(1,105) F(1,105) F(1,105) F(1,105) F(1,105) F(1,105)
Proximale Uitkomsten
Attitude .36 .00 6.34* .06 .19 .00 5.87* .05 .17 .00 .37 .00 3.60 .03 .93 .01 2.17 .02 .00 .00
Informerend 1.16 .01 8.49** .05 .84 .01 .55 .01 3.56 .03 .35 .00 .47 .00 1.64 .02 6.36* .06 1.30 .01
Controlerend .37 .00 2.50 .02 1.90 .02 .23 .00 4.71* .04 2.18 .02 .83 .01 .26 .00 1.98 .02 1.01 .01
Distale Uitkomsten
Geïdentificeerde regulatie
.07 .00 2.02 .02 3.80 .04 .01 .00 .12 .00 1.63 .02 .00 .00 .02 .00 1.94 .02 2.21 .02
Geïntrojecteerde regulatie
1.19 .01 4.75* .04 .15 .00 .06 .00 1.46 .01 .53 .01 3.29 .03 2.36 .02 3.71 .03 .33 .00
Externe regulatie
1.65 .02 9.82** .08 1.62 .02 2.02 .02 .29 .00 .42 .00 1.87 .02 2.10 .02 8.27** .07 2.14 .02
Noot: * p < .05, ** p <.01
46
Effect van proximale moderatoren.
Effect attitude ten aanzien van rijden onder invloed. Na te hebben onderzocht of er
een verschil is tussen de originele en de aangepaste affiche, tussen de behoeftes waarop
wordt ingespeeld en de volgorde van de aangeboden affiches, wordt er nagegaan wat het
effect van de moderator attitude ten aanzien van rijden onder invloed is op dit verschil. Dit
modererend effect wordt nagegaan aan de hand van een multivariate herhaalde
metingsanalyse. De binnen- en tussen-persoons variabelen blijven gelijk. De attitude ten
aanzien van rijden onder invloed, bestaande uit kennis, sociale norm en risicoperceptie,
wordt extra opgenomen als covariaat naast geslacht en rijervaring. Daarnaast wordt deze
moderator ook verder gecontroleerd voor volgorde-effecten. De resultaten met de
verschillende hoofd- en interactie-effecten worden vermeld in Tabel 6.
Er worden meerdere significante hoofdeffecten gerapporteerd bij de verschillende
moderatoren. Er kan een hoofdeffect worden teruggevonden bij risicoperceptie op het
controlerend karakter van de affiches en de geïntrojecteerde regulatie. Hoe hoger men de
risico’s van rijden onder invloed inschat, hoe meer de affiches als controlerend worden
ervaren. Het gedrag zal meer gereguleerd worden door geïntrojecteerde motieven naarmate
de risicoperceptie van rijden onder invloed toeneemt. Ook wordt er een hoofdeffect
gerapporteerd bij sociale norm op de attitude ten aanzien van de affiche. Hoe meer rijden
onder invloed sociaal wordt aanvaard, hoe negatiever de attitude ten aanzien van de affiche
zal worden. Tot slot worden er drie significante hoofdeffecten gerapporteerd bij kennis. Een
gebrek aan kennis zal gepaard gaan met een positievere attitude tegenover de affiche. Ook
zal de affiche meer gepercipieerd worden als informerend. Bovendien blijkt dat een gebrek
aan kennis samenhangt met gedrag dat eerder gereguleerd wordt door externe motieven.
Naast de verschillende hoofdeffecten, wordt er ook één interactie-effect
gerapporteerd. Door middel van een reeks regressie-analyses wordt geprobeerd om de
samenhang tussen risicoperceptie en het controlerend karakter van de affiche beter te
begrijpen over de volgorde van aanbieding heen. Als de aangepaste affiche als eerste wordt
aangeboden, wordt er geen significant effect waargenomen in de samenhang (β = .03, ns).
Wanneer de originele affiche als eerste wordt aangeboden, zal een toename in de
risicoperceptie gepaard gaan met een toename in de perceptie van de affiche als
controlerend (β = .40, p = .002). Er worden geen interactie-effecten gerapporteerd tussen de
moderatoren en de aanpassing van de affiches.
47
Tot slot wordt er een drie-wegs-interactie-effect gerapporteerd tussen aanpassing,
volgorde en risicoperceptie op de geïdentificeerde regulatie F(1,102) = 5.12, p < .05.
Opnieuw zal door een reeks van regressie-analyses een beter zicht verkregen worden op
deze interactie. Er wordt een significante samenhang gerapporteerd tussen risicoperceptie
en de geïdentificeerde regulatie wanneer de originele affiche als eerste wordt aangeboden
(β = .41, p = .001). Mocht de originele affiche als tweede worden aangeboden, wordt er geen
significante samenhang gerapporteerd (β = -.03, ns). Verder wordt er ook geen significante
samenhang gerapporteerd wanneer de aangepaste affiche als eerste wordt getoond (β = .17,
ns). Wel kan er een significant effect worden gerapporteerd wanneer de aangepaste affiche
als tweede wordt aangeboden (β = .28, p = .038).
48
Tabel 6.Tabel met hoofd- en interactie-effecten van gemanipuleerde variabelen , moderator attitudes ten aanzien rijden onder invloed
Binnen-
Persoonseffecten
Tussen- Persoonseffecten
Binnen- X Tussen-Persoonsinteracties Moderatoren
Aanpassing Type Behoefte Volgorde Aanpasing X Type Behoefte
Aanpassing X Volgorde
Type behoefte X Volgorde
Risicoperceptie Sociale Norm Kennis
F(1,102) F(1,102) F(1,102) F(1,102) F(1,102) F(1,102) F(1,102) F(1,102) F(1,102)
Proximale uitkomsten
Attitude .01 .00 31.85** .24 2.62 .03 2.82 .03 .68 .01 .23 .00 .12 .00 6.72* .06 4.17* .04
Informerend .24 .00 5.10* .05 .16 .00 2.09 .02 .88 .02 .22 .00 2.45 .02 .58 .01 6.39* .06
Controlerend .24 .00 .59 .01 3.75 .04 3.66 .04 2.45 .02 2.88 .03 4.48* .04 2.02 .02 .01 .00
Distale uitkomsten
Geïdentificeerde
regulatie
.17 .00 .00 .00 1.69 .02 3.81 .04 2.83 .03 2.47 .02 2.63 .03 2.04 .02 1.33 .01
Geïntrojecteerde
regulatie
.38 .00 1.79 .02 .01 .00 2.60 .03 2.13 .02 .73 .01 4.26* .04 1.15 .01 1.61 .02
Externe regulatie 1.17 .01 2.50 .02 .01 .00 .00 .00 .01 .00 .22 .00 .48 .01 .04 .00 7.47** .07
Noot: * p < .05, ** p <.01
49
Effect attitude ten aanzien van BOB-campagnes. Na te hebben onderzocht of er een
verschil is tussen de originele en de aangepaste affiche, tussen de behoeftes waarop wordt
ingespeeld en de volgorde van de aangeboden affiches wordt er nagegaan wat het effect
van de moderator attitude ten aanzien van BOB-campagnes op dit verschil is. Dit
modererend effect wordt nagegaan aan de hand van een multivariate herhaalde
metingsanalyse. De binnen- en tussen-persoons variabelen blijven gelijk. De attitude ten
aanzien van BOB-campagnes, bestaande uit perceptie informerend en perceptie
controlerend, wordt extra opgenomen als covariaat naast geslacht en rijervaring. Daarnaast
wordt deze moderator ook verder gecontroleerd voor volgorde-effecten. De resultaten met
de verschillende hoofd- en interactie-effecten worden vermeld in Tabel 7.
De mate waarin BOB-campagnes in het algemeen als informerend wordt
gepercipieerd, vertoont hoofdeffecten over alle uitkomstvariabelen heen. Hoe meer BOB-
campagnes als informerend worden beschouwd, hoe positiever de attitude tegenover de
affiches. Daarnaast zal dit ook gepaard gaan met een hogere score op het informerend en
controlerend karakter van de affiches. Gedrag zal ook in hogere mate gereguleerd worden
door geïdentificeerde, geïntrojecteerde en externe motieven. Bovendien worden ook
hoofdeffecten gerapporteerd bij de mate waarin BOB-campagnes als controlerend worden
gepercipieerd. Hoe groter de gerapporteerde score is voor het controlerend karakter van
BOB-campagnes, hoe minder controlerend de affiches worden gepercipieerd. Gedrag zal
minder door geïdentificeerde motieven worden gereguleerd, indien BOB-campagnes meer
als controlerend worden gepercipieerd.
Meerdere significante interactie-effecten worden gerapporteerd bij de verschillende
moderatoren. Zo zal de mate waarin BOB-campagnes als informerend worden
gepercipieerd, samengaan met verschillende scores op geïdentificeerde regulatie bij de
originele en aangepaste affiche. De aangepaste affiche vertoont een samenhang waarbij een
hogere mate aan geïdentificeerde regulatie wordt geobserveerd wanneer de BOB-
campagnes als weinig informerend wordt gepercipieerd (β = .05). Na het uitvoeren van
follow-up analyses bleek deze samenhang echter niet significant te zijn Naarmate het
informerend karakter van BOB-campagnes in het algemeen toeneemt, zal gedrag
gereguleerd door geïdentificeerde motieven sterker stijgen bij de originele affiche(β = .27)
Deze samenhang bleek na follow-up analyses wel significant te zijn (p = .003). Ook wordt er
een interactie-effect gerapporteerd tussen de aanpassing van de affiches en de mate waarin
50
BOB-campagnes als controlerend worden gepercipieerd. Deze interactie-effecten situeren
zich in de samenhang van BOB-campagnes als controlerend met de perceptie van de affiches
als informerend, alsook met de mate waarin gedrag gestuurd wordt door geïntrojecteerde
en externe regulatie. Naarmate BOB-campagnes als controlerend worden gepercipieerd, zal
dit samenhangen met een perceptie van de affiches als informerend. Dit effect is groter bij
de originele affiche (β = .23), dan bij de aangepaste affiche (β = .03). Na follow-up analyses
bleek alleen de samenhang bij de originele affiche significant te zijn (p = .02). Daarnaast zal
in de aangepast affiche een perceptie van BOB-campagnes als controlerend, samenhangen
met een daling van gedrag dat gereguleerd wordt door geïntrojecteerde motieven. Deze
daling is groter in de aangepaste affiche (β = -.04) dan in de originele affiche (β = .10). Na
follow-up analyses, bleken deze samenhangen beiden niet significant te zijn. Verder wordt
bij het observeren van de samenhang tussen de perceptie van BOB-campagnes als
controlerend en de externe regulatie, een stijging waargenomen in de externe regulatie na
het zien van de originele (β = .22) en de aangepaste affiche (β = .08). Na follow-up analyses
blijkt alleen de samenhang bij de originele affiche significant te zijn (p = .02)
Bovendien wordt er nog een drie-wegs-interactie-effect gerapporteerd tussen de
volgorde waarin de aangepaste en originele affiches worden aangeboden en de perceptie
van BOB-campagnes als informerend op de mate waarin de affiches als controlerend worden
beschouwd, F(1,104) = 4.58, p < .05. Om dit interactie-effect beter te begrijpen, wordt een
reeks van regressie-analyses uitgevoerd waarbij de samenhang tussen de perceptie van BOB-
campagnes als informerend, de volgorde en de perceptie van de affiches als controlerend
wordt nagegaan. De mate waarin BOB-campagnes worden gepercipieerd als informerend,
zal niet samenhangen met een verschil in score wanneer de aangepaste affiche als eerste
wordt aangeboden (β = .09, ns) of als tweede (β = .18, ns). Wanneer de originele affiche als
tweede wordt aangeboden, zal er een significante samenhang gerapporteerd worden tussen
de perceptie van BOB-campagnes als informerend en de perceptie van de affiche als
controlerend. Een toename in de perceptie van BOB-campagnes als informerend hangt
samen met een toename van de originele affiche als controlerend (β = .42, p = .001). Er
wordt geen gelijkaardig samenhang waargenomen mocht de originele affiche als eerste
worden aangeboden (β = .21, ns).
51
Tabel 7. Tabel met hoofd- en interactie-effecten van gemanipuleerde variabelen , moderator BOB-campagnes
Noot: * p < .05, ** p <.01
Binnen-Persoonseffecten
Tussen- Persoonseffecten
Binnen- X Tussen-Persoonsinteracties Moderatoren
Aanpassing Type Behoefte Volgorde Aanpasing X Type Behoefte
Aanpassing X Volgorde
Type behoefte X Volgorde
BOB Algemeen Informerend
BOB Algemeen controlerend
Aanpassing X BOB Algemeen
informerend
Aanpassing X BOB Algemeen controlerend
F(1,104) F(1,104) F(1,104) F(1,104) F(1,104) F(1,104) F(1,104) F(1,104) F(1,104) F(1,104)
Proximale Uitkomsten
Attitude .25 .00 50.32** .33 4.91* .05 2.60 .02 .11 .00 .04 .00 37.75** .27 .08 .00 2.25 .02 .19 .00
Informerend 2.15 .00 8.48** .08 2.14 .02 3.38 .03 2.44 .02 .04 .00 27.72** .21 .12 .00 .02 .00 5.29* .05
Controlerend 1.32 .01 1.50 .01 .29 .00 3.28 .03 .14 .00 1.43 .01 12.51** .11 4.59* .04 2.09 .02 .43 .00
Distale Uitkomsten
Geïdentificeerde
regulatie
4.35* .04 .15 .00 .09 .00 5.18* .05 1.75 .02 .92 .01 5.60* .05 11.52** .10 12.05** .10 .36 .00
Geïntrojecteerde
regulatie
1.93 .02 5.10* .05 .19 .00 1.79 .02 .00 .00 .08 .00 36.92** .26 .69 .01 .94 .01 7.08** .06
Externe regulatie 1.87 .02 4.20* .04 1.49 .01 .13 .00 .90 .01 .20 .00 17.18** .14 .64 .01 .95 .01 4.24* .04
52
Discussie
Onderzoek over verschillende domeinen heen, gaande van school, werk tot sport,
heeft reeds het nut bewezen van de ZDT (Deci & Ryan, 2002). Daarnaast zijn er ook al een
aantal stappen genomen om de rol van de ZDT in de verkeerscontext te onderzoeken
(Driesen, 2007; Reijns, 2011). De huidige scriptie tracht aan dit onderzoek een bijdrage te
leveren door zich te focussen op de BOB-campagnes en hun invloed op het gedrag van
bestuurders. Dit zal gebeuren aan de hand van drie onderzoekstellingen.
Het Effect van Aanpassing, Behoefte en Volgorde
De eerste doelstelling van het huidige onderzoek tracht na te gaan of er een verschil
kan worden geobserveerd tussen de originele affiche en de aangepaste affiche, tussen de
behoeftes waarop wordt ingespeeld en de volgorde waarin deze affiches worden
aangeboden. Dit wordt onderzocht aan de hand van de uitkomstvariabelen perceptie van de
affiche en de motivatie om niet te rijden onder invloed. Eerder onderzoek van Driesen
(2007) en Reijns (2011) toonde aan dat er drie verschillende vormen van regulatie kunnen
worden waargenomen om de verkeersregels te volgen, namelijk geïdentificeerde,
geïntrojecteerde en externe regulatie. Daarnaast heeft Reijns (2011) aangetoond dat er een
samenhang bestaat tussen de vormen van regulatie enerzijds en de attitudes ten aanzien
van onbemande camera’s of snelheidsindicatieborden anderzijds. Deze
snelheidsbeperkende middelen kunnen namelijk als informerend of controlerend
beschouwd worden. In lijn van deze onderzoeken, wordt nagegaan of de aanpassing van de
affiche gepaard gaat met een wijziging van de regulatie om niet te rijden onder invloed.
Daarnaast wordt ook nagegaan of de getoonde affiches meer als informerend, dan niet als
controlerend worden waargenomen.
Er kan geconcludeerd worden dat het doorvoeren van de aanpassing met weinig
succes gepaard ging. Er worden geen significante verschillen waargenomen tussen de
originele en de aangepaste affiche over de verschillende uitkomstvariabelen heen. Wel
worden er significante verschillende gerapporteerd tussen de twee soorten behoeftes bij
verschillende uitkomstvariabelen. Na het zien van een affiche die inspeelt op de autonomie
wordt er een positievere attitude gerapporteerd ten aanzien van de affiches vergeleken met
de affiches die inspelen op de verbondenheid. Daarnaast zullen meer bestuurders niet rijden
onder invloed door geïdentificeerde motieven. Naargelang de getoonde affiche, worden er
53
ook verschillen gerapporteerd in de samenhang tussen behoefte en de perceptie van de
affiche als controlerend en de mate van geïdentificeerde regulatie. De aangepaste affiche
hangt samen met hogere scores op deze uitkomstvariabelen wanneer wordt ingespeeld op
de behoefte aan autonomie. De aangepaste affiche zal dan samenhangen met een hogere
mate aan geïdentificeerde regulatie, maar ook met een perceptie van de affiches die eerder
controlerend is. Wanneer op de behoefte aan verbondenheid wordt ingespeeld, worden
hogere scores gerapporteerd bij de originele affiche. Ook worden een aantal samenhangen
gerapporteerd tussen de uitkomstvariabele en de volgorde van aanbieden van de originele
en aangepaste affiche. Telkens ging de affiche die als tweede werd aangeboden, ongeacht
dit de originele of aangepaste affiche was, gepaard met hogere scores op de
uitkomstvariabele. Deze samenhang is te observeren bij attitude, het informerend en
controlerend karakter van de affiche, en de mate van geïdentificeerde en geïntrojecteerde
regulatie. Dit toont het belang van het gecontrabalanceerde opzet van het onderzoek aan.
Mocht deze opzet niet worden gehanteerd, waren er mogelijks verkeerdelijk conclusies
getrokken over de effectiviteit van de aanpassing.
Het Effect van de Distale Moderator
Na het verschil tussen de originele en aangepaste affiche, tussen de behoeftes en de
volgorde te zijn nagegaan op de uitkomstvariabelen, komen we aan bij de tweede
onderzoekstelling. Hierbij trachten we na te gaan wat de invloed is van reactantie op deze
verschillen. In de verkeerscontext worden aan de hand van talrijke verkeersregels de vrijheid
van bestuurders ingeperkt. Reactantie zou dus mogelijks een invloed kunnen uitoefenen op
perceptie die bestuurders hebben van de affiches, maar ook op de vorm van regulatie die
gerapporteerd zal worden.
Reactantie vertoont in de correlaties geen samenhang met de verschillende
uitkomstvariabelen. Na het opsplitsen tussen de verschillende behoeftes waarop wordt
ingespeeld, komen er wel verbanden naar boven wanneer de behoefte autonomie wordt
aangesproken. Wanneer op de behoefte aan verbondenheid wordt ingespeeld, worden geen
correlaties geobserveerd. Deze samenhang vertaalt zich ook in de resultaten die bekomen
worden na de multivariate herhaalde metingenanalyses. Dit kan er op wijzen dat wanneer
op de behoefte verbondenheid wordt ingespeeld, reactantie geen tot weinig invloed zal
uitoefenen. De behoefte aan autonomie zal samenhangen met reactantie op verschillende
54
uitkomsten. Ten eerste zal een bestuurder die veel reactantie vertoont, de affiches als
minder informerend beschouwden. Dit kan mogelijks verklaard worden door de cognitieve
component waaruit reactantie bestaat. Deze cognitieve component bestaat uit cognities die
tegengesteld zijn aan het verzoek (Rains, 2013). Bestuurders kunnen deze affiches dan
mogelijks als minder informerend beschouwen door de tegenargumenten die ze zoeken
tegen de affiche. Ten tweede rapporteren bestuurders die veel reactantie vertonen, een
mindere mate aan externe regulatie. Dit is in tegenstelling met de gehanteerde
verwachtingen. Aan de hand van de cognitieve component, kan getracht worden dit toch te
verklaren. Omdat bestuurders tegenargumenten zoeken na het zien van de affiche om al dan
niet onder invloed te rijden, hebben ze verschillende zaken gewikt en gewogen, argumenten
en tegenargumenten gezocht om hun gedrag te kunnen verantwoorden. Dit kan verklaren
waarom de mate van externe regulatie lager is, aangezien gedrag dan mogelijks eerder
gestuurd wordt door geïdentificeerde en geïntrojecteerde motieven. Tot slot wordt er een
samenhang gevonden tussen de attitude ten aanzien van de aangepaste affiche en de mate
van reactantie. Bestuurders zullen de aangepaste affiche negatievere beoordelen, naarmate
ze een hogere mate van reactantie stellen. Reactantie hangt nauw samen met de autonomie
die wordt ingeperkt (Brehm, 1966; Brehm & Brehm, 1981). Doordat de aangepaste affiche zo
is ontworpen dat hij meer op de behoefte autonomie inspeelt, kan dit mogelijks verklaren
waarom er geen gelijkaardig effect wordt gevonden bij de originele affiche. De cognitieve
component van reactantie kan mogelijks wederom verklaren waarom de attitude negatiever
wordt na het zien van de affiches door het zoeken van tegenargumenten.
Het Effect van Proximale Moderatoren
De derde onderzoekstelling tracht om de invloed van meer proximale moderatoren
na te gaan op het verschil tussen de aanpassingen, behoeftes en de volgorde van
aanbieding. Deze proximale moderatoren worden opgesplitst en afzonderlijk gemeten. Het
onderzoek spitste zich eerst toe op de rol van de attitude ten aanzien van rijden onder
invloed. Deze attitude wordt gemeten aan de hand van risicoperceptie, sociale
aanvaardbaarheid en kennis omtrent rijden onder invloed. Deze drie factoren oefenen
weinig tot geen invloed uit op het effect van de aanpassing die werd doorgevoerd in de
affiche. Ze oefenen echter een meer directe invloed uit op de uitkomstvariabelen.
Bestuurders die de risico’s van rijden onder invloed inschatten, beoordelen de affiches
55
eerder als controlerend. Doordat ze weten welke risico’s gepaard gaan met rijden onder
invloed, kunnen ze affiches eerder beoordelen als dwingend van karakter omdat ze het
gevoel hebben dat ze hierop worden terecht gewezen. Verder zal bij deze bestuurders ook
een hogere mate aan geïntrojecteerde regulatie worden geobserveerd. Doordat ze de
risico’s van rijden onder invloed kunnen inschatten, kunnen bestuurders zich mogelijks
schuldig voelen wanneer ze dit toch doen. Wanneer de originele affiche als eerste wordt
aangeboden, zullen bestuurders die de risico’s van rijden onder invloed kunnen inschatten,
een hogere mate aan geïdentificeerde regulatie vertonen. Bestuurders met weinig kennis
omtrent rijden onder invloed, zullen de affiches positiever beoordelen en ook meer als
informerend beschouwen. De affiches kunnen bij deze bestuurders dus een meerwaarde
betekenen om hun kennis uit te breiden. Daarnaast zal dit ook samenhangen met een
hogere mate aan externe regulatie. Doordat de bestuurders weinig kennis hebben omtrent
rijden onder invloed en de gevaren die hiermee samenhangen, zal hun gedrag mogelijks
minder gestuurd worden door geïdentificeerde of geïntrojecteerde motieven. Ze zullen dan
eerder niet rijden onder invloed om boetes te vermijden, dan omdat ze zich hierna schuldig
zullen voelen omdat het gevaarlijk is. Tot slot zullen bestuurders de affiches eerder negatief
beoordelen, wanneer in hun omgeving het sociaal aanvaardbaar is om te rijden onder
invloed.
De tweede proximale moderator die wordt onderzocht, is de attitude die bestuurders
hebben ten aanzien van BOB-campagnes in het algemeen. De mening die bestuurders
hebben gevormd over BOB-campagnes, kan namelijk ook een invloed uitoefenen op de
manier waarop ze de aangeboden affiches zullen beoordelen. Als eerste wordt gevonden dat
de mate waarin BOB-campagnes als informerend worden beschouwd, een invloed uitoefent
op al de verschillende uitkomstvariabelen. Hoe meer BOB-campagnes als informerend
worden beschouwd, hoe groter de gerapporteerde toename van al de uitkomstvariabelen.
Daarnaast wordt er een toename gerapporteerd in de mate waarin de originele affiche als
controlerend wordt gepercipieerd, wanneer deze affiche wordt aangeboden na de
aangepaste affiche. Indien BOB-campagnes als controlerend worden beschouwd, zullen de
bestuurders de getoonde affiches als minder controlerend ervaren. Dit kan mogelijks komen
doordat het beeld dat ze hebben van BOB-campagnes als dwingend van karakter, niet
overeen kwam met de perceptie van de aangeboden affiches waarna hun mening werd
bijgesteld. Daarnaast zal het gedrag van de automobilisten minder gestuurd worden door
56
geïdentificeerde motieven, wanneer ze BOB-campagnes percipiëren als dwingend van
karakter. Enkele samenhangen kunnen geobserveerd worden met betrekking tot de
aanpassing van de affiches. De originele affiche rapporteert een toename in geïdentificeerde
regulatie naarmate BOB-campagnes als informerend worden gepercipieerd. Verder zal dit
ook gepaard gaan met een toename in de externe regulatie. Bij de aangepaste affiche
worden geen significante samenhangen gerapporteerd met de gedragsmotieven.
Beperkingen van het Onderzoek en Suggesties voor Bijkomend Onderzoek
Al deze bevindingen kunnen aanleiding vormen tot verder onderzoek om dit onderwerp
verder uit te spitten. De beperkingen van het huidig onderzoek kunnen tevens aanleiding geven tot
nadenken en bijgevolg tot verder onderzoek.
Voor huidig onderzoek was de steekproef net voldoende groot. De steekproef werd ook
verzameld aan de hand van online tools. Hierdoor komt de oudere populatie die zich minder online
begeeft, minder in aanmerking. Onderzoek via meerdere kanalen om zo een groot en diverse
steekproef te verzamelen, zou interessant zijn om een nog accurater beeld te krijgen van al de
verschillende verbanden die er zijn tussen BOB-campagnes en iemand zijn gedragsmotieven.
Daarnaast zou het interessant zijn om huidig onderzoek uit te voeren bij bestuurders die reeds
meermaals betrapt zijn voor het rijden onder invloed. Dit kan helpen om na te gaan welke invloed
affiches van BOB-campagnes hebben op hun intentie om te rijden onder invloed en of deze intentie
kan gewijzigd worden.
In huidig onderzoek werd er slechts ingespeeld op twee behoeftes uit de ZDT. Toekomstig
onderzoek kan het effect van alle drie de behoeftes proberen na te gaan op de motivatie om niet te
rijden onder invloed. Verder kan ook onderzocht worden welke rol BOB-campagnes hierin kunnen
spelen. Uit het onderzoek kwam namelijk naar voor dat de perceptie die bestuurders hebben van
BOB-campagnes een invloed heeft op verschillende uitkomsten. Verder onderzoek dient zich dus toe
te spitsen op de boodschap die men met deze campagnes wil uitdragen. Onderzoek kan zich ook
uitbreiden naar campagnes over te snel rijden, bellen achter het stuur, enz.
De attitude ten aanzien van alcoholcontroles werd tijdens huidig onderzoek ook bevraagd.
Hier werd echter niet verder mee gewerkt. Er kan nog verder onderzocht worden wat de invloed is
van de perceptie en ervaringen tijdens alcoholcontroles op BOB-campagnes. Toekomstig onderzoek
zou daarnaast ook kunnen nagaan of een andere opstelling van politieagenten tijdens deze
alcoholcontroles gepaard gaat met wijzigingen in de gedragsregulatie en de attitude ten aanzien van
alcoholcontroles waarbij op meer medewerking kan gerekend worden van bestuurders.
57
Het huidige onderzoek is correlationeel van aard. Causale conclusies kunnen niet getrokken
worden. Enige voorzichtigheid dient dus geboden te worden bij de interpretatie van de richting van
de verbanden. Een longitudinaal onderzoek waarbij bestuurders na elke BOB-campagne worden
bevraagd, kan hiervoor interessantere data opleveren.
Conclusie
Het kader dat de ZDT biedt, wat algemeen van karakter is (Deci & Ryan, 2000) en het
theoretisch onderscheid dat gemaakt wordt tussen de verschillende soorten motivatie,
maakte het mogelijk om de rol van ZDT toe te passen op de verkeerscontext en meer
specifiek op de BOB-campagnes. In huidig onderzoek werd duidelijk dat ZDT een
meerwaarde kan betekenen in het onderzoek naar hoe mensen te motiveren om de
verkeersregels te laten volgen. Ten eerste werd gevonden dat de specifieke behoeftes
waarop werd ingespeeld, gepaard ging met verschillende uitkomsten in de perceptie van
affiches uit BOB-campagnes en de verschillende gedragsmotieven. De behoefte autonomie
leidde hierbij tot hogere scores dan de conditie verbondenheid. Door het doorvoeren van
een aanpassing kon zelfs een hogere mate aan geïdentificeerde regulatie gevonden worden
bij bestuurders indien werd ingespeelde op de behoefte aan autonomie. Ten tweede werd
gevonden dat dit verband kan variëren in de mate van reactantie die bestuurders vertonen.
Indien op de behoefte aan autonomie werd ingespeeld, kon een hogere mate aan reactantie
leidden tot een perceptie van de affiches als weinig informerend en een lagere mate aan
externe regulatie. Ten derde werd gevonden dat kennis en risicoperceptie ook een
belangrijke invloed uitoefenden op de perceptie van affiches en de gedragsmotieven. Zo ging
een gebrek aan kennis samen met een hogere mate aan gedrag dat extern gereguleerd
werd. Een hogere mate aan risicoperceptie ging dan weer gepaard met meer
geïntrojecteerde motieven. Ook hoe de omgeving tegenover rijden onder invloed staat,
oefende een invloed uit op de attitude ten aanzien van de affiches. Tenslotte bleek dat door
aanpassingen door te voeren in de affiche, geen wijziging werd verkregen. Zonder de
aanpassing oefende de perceptie van BOB-campagnes ook een invloed uit op de
gedragsmotieven. Het beleid kan dus mogelijks simpele aanpassingen doorvoeren, zoals in
de affiches, waarbij ingespeeld kan worden op specifieke behoeftes die elke mens ervaart,
en waarbij ze zich opstelt als autonomie-ondersteunend om zo verder te streven naar een
veiliger verkeer.
58
Referenties
Baumeister, R. & Leary, M.R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal
attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117(3), 497-
529
Bijna één op vier bestuurders blaast positief bij controle op A12. (2014). Het nieuwsblad.
Gelezen op
http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20140216_00981550
BIVV (2013). Definitieve resultaten BOB-eindejaarscontrole [press release]. Gevonden op
http://bivv.be/frontend/files/press_releases/definitieve-resultaten-bob-
eindejaarscontroles.pdf
BIVV (2014). Resultaten van de controles van de BOB-campagnes [press release]. Gevonden
op http://bivv.be/frontend/files/press_releases/resultaten-van-de-controles-van-de-
bob-campagne-2.pdf
Black, A. E., & Deci, E. L. (2000). The effects of instructors' autonomy support and students'
autonomous motivation on learning organic chemistry: A self-determination theory
perspective. Science Education, 84, 740-756.
Brehm, J. W. (1966). A theory of Psychological Reactance. New York: Academic.
Brehm, J. W., & Brehm, S. S. (1981). Psychological reactance: A theory of Freedom and
Control. Academic press
Burton, K. D., Lydon, J. E., D'Alessandro, D. U., & Koestner, R. (2006). The differential effects
of intrinsic and identified motivation on well-being and performance: Prospective,
experimental and implicit approaches to self-determination theory.Journal of
Personality and Social Psychology, 91, 750-762.
Deci, E. L., Eghrari, H., Patrick, B. C., & Leone, D. (1994). Facilitating internalization: The self-
determination theory perspective. Journal of Personality, 62, 119-142.
Deci, E. L., La Guardia, J. G., Moller, A. C., Scheiner, M. J., & Ryan, R. M. (2006). On the
benefits of giving as well as receiving autonomy support: Mutuality in close
friendships. Personality and Social Psychology Bulletin, 32, 313-327. Doi:
10.1177/0146167205282148
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human
behavior. New York: Plenum.
59
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1987). The support of autonomy and the control of
behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 53, 1024-1037.
Deci, E.L., & Ryan, R. M. (2000). The “what” en “why” of goal pursuits: human needs and the
self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11 (4), 227-268
Deci, E. L., & Vansteenkiste, M. (2004). Self-determination theory and basic need
satisfaction: Understanding human development in positive psychology. Ricerche di
Psichologia, 27, 23-40.
Driesen, H. (2007). Waarom wij de verkeersregels respecteren: Een motivationele analyse
aan de hand van de zelf-determinatietheorie (masterproef). Faculteit psychologie en
pedagogische wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven.
Fitzsimons, G. J., & Lehmann, D. R. (2004). Reactance to recoomendations: when unsolicited
advice yields contrary responses. Marketing science, 23(1), 82-94.
Doi:10.1287/mksc.1030.0033
Gagné, M. (2003). The role of autonomy support and autonomy orientation in prosocial
behavior engagement. Motivation and Emotion, 27, 199-223. Doi:
10.1023/A:1025007614869
Gagné, M., Ryan, R. M., & Bargmann, K. (2003). Autonomy support and need satisfaction in
the motivation and well-being of gymnasts. Journal of Applied Sport Psychology, 15,
372-390.
Kasser, T. (2009). Psychological need satisfaction, personal well-being, and ecological
sustainability. Ecopsychology, 1, 175-180. Doi: 10.1089/eco.2009.0025
Lavergne, K. J., Sharp, E. C., Pelletier, L. G., & Holtby, A. (2010). The role of perceived
government style in the facilitation of self-determined and non self-determined pro-
environmental behavior. Journal of Environmental Psychology, 30, 169-177.
McBride, C., Zuroff, D. C. , Ravitz, P., Koestner, R., Moskowitz, D. S., Quilty, L., & Bagby, R. M.
(2010). Autonomous and controlled motivation and interpersonal therapy for
depression: Moderating role of recurrent depression. British Journal of Clinical
Psychology, 49, 529–545.
Rains, S. A. (2013). The nature of psychological reactance revisited: a meta-analytic review.
Human Communication Research, 39, 47-73. Doi: 10.1111/j.1468-2958.2012.01443.x
Reijns, A. (2011). De correlaten van rebellie en conformeren in het verkeer (masterproef).
Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen, Universiteit Gent, Gent.
60
Ryan, R. M. (1995). Psychological needs and the facilitation of integrative processes. Journal
of Personality, 63, 397-427. Doi: 10.1111/j.1467-6494.1995.tb00501.x
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic
motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55, 68-78. Doi:
10.1037/0003-066X.55.1.68
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2002). An overview of self-determination theory. In E. L. Deci & R.
M. Ryan (Eds.), Handbook of self-determination research (pp. 3-33). Rochester, NY:
University of Rochester Press.
Ryan, R. M., Plant, R. W., & O'Malley, S. (1995). Initial motivations for alcohol treatment:
Relations with patient characteristics, treatment involvement and dropout. Addictive
Behaviors, 20, 279-297.
Van Den Broeck, A., Lens, W., De Witte, Hans, & Van Coillie, H. (2013). Unraveling the
importance of the quantity and the quality of workers’ motivation for well-being: A
person-centered perspective. Journal of Vocational Behavior, 82, 69-78.
Doi:10.1016/j.jvb.2012.11.005
Van Petegem, S., Soenens, B., Vansteenkiste, M., & Beyers, W. (in press). Rebels with a
cause? Adolescent defiance from the perspective of reactance theory and self-
determination theory. Child Development.
Vansteenkiste, M. (2003). Straffen, belonen, Big Brother of aanleren? Het controlerend
verkeersbeleid in vraag gesteld vanuit een motivationele analyse.Verkeersspecialist,
94, 15-18.
Vansteenkiste, M., Driesen, H., & Lens, W. (2008). Boetes overtuigen mensen niet om
veiliger te rijden. Verkeersspecialist, 148, 11-15
Vansteenkiste, M., Lens, W., & Deci, E. L. (2006). Intrinsic versus extrinsic goal contents in
self-determination theory: Another look at the quality of academic motivation.
Educational Psychologist, 41(1), 19-31.
Vansteenkiste, M., Lens, W., De Witte, S., De Witte, H., & Deci, E. L. (2004). The “why” and
“why not” of job search behavior: Their relation to searching, unemployment
experience, and well-being. European Journal of Social Psychology,34, 345-363.
Vansteenkiste, M., Niemiec, C. P., & Soenens, B. (2010). The development of the five mini-
theories of self-determination theory: an historical overview, emerging trends, and
future directions. Advances in motivation and achievement, 16A, 105-165
61
Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., & Lens, W. (2007). Willen, moeten en structuur in
de klas : over het stimuleren van een optimaal leerproces. Begeleid Zelfstandig Leren,
37, 1-27
Vansteenkiste, M., Simons, J., Lens, W., Sheldon, K. M., & Deci, E. L. (2004). Motivating
learning, performance, and persistence: The synergistic role of intrinsic goals and
autonomy-support. Journal of Personality and Social Psychology, 87 , 246-260. Doi:
10.1037/0022-3514.87.2.246
Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2013). Vitamines van groei: over de motiverende rol van
ouders in de opvoeding. Gent: Academia press
Vansteenkiste, M., Soenens, B., Sierens, E., & Lens, W. (2005). Hoe kunnen we leren en
presteren bevorderen? Een autonomie-ondersteunend versus controlerend
schoolklimaat. Caleidoscoop, 17 , 18-25.
Verstuyf, J., & Vansteenkiste, M. (2008). Willen versus moeten: De invloed van motivatie op
het therapeutisch proces. Agora, 24 , 7-22.
Vierlinga, K. K., Standage, M., & Treasure, D.C. (2007). Predicting attitudes and physical
activity in an ‘‘at-risk’’ minority youth sample: A test of self-determination theory.
Psychology of Sport and Exercise, 8, 795–817. doi: 10.1016/j.psychsport.2006.12.006
Weinstein, N., Przybylski, A. K., & Ryan, R. M. (2013). The integrative process: New research
and future directions. Current Directions in Psychological Science, 22, 69-74. Doi:
10.1177/0963721412468001
White, R. W. (1959). Motivation reconsidered: the concept of competence. Psychological
review, 66 (5), 297-333
Zeldman, A., Ryan, R. M., & Fiscella, K. (2004). Client motivation, autonomy support and
entity beliefs: Their role in methadone maintenance treatment. Journal of Social and
Clinical Psychology, 23, 675-696.
62
Bijlage: vragenlijst
Beste
Sinds kort werk ik onder de begeleiding van prof. M. Vansteenkiste, werkzaam aan de
vakgroep persoonlijkheids-, sociale en ontwikkelingspsychologie van de Universiteit
Gent, aan een scriptie omtrent de motivatie van autobestuurders om niet te rijden onder
invloed. Specifiek gaan we in de huidige studie na wat jouw mening is omtrent de BOB-
campagne in het algemeen, de politie en een aantal affiches die binnen de BOB-
campagne worden gebruikt. We nodigen je hierbij uit om mee te werken aan dit
onderzoek.
Hier volgt praktische informatie over het onderzoek:
- Het onderzoek duurt ongeveer 20 minuten.
- Lees telkens goed de instructies die bij de stellingen worden vermeld. De meeste
stellingen
dien je te beantwoorden door een cijfer te omcirkelen dat weergeeft in welke mate een
stelling voor jou waar is.
- Wij vragen je de items eerlijk te beantwoorden. Er zijn geen goede of foute
antwoorden, enkel je persoonlijk aanvoelen en je persoonlijke overtuiging telt.
- Het invullen van deze vragenlijst verloopt anoniem, dit wil zeggen dat je identiteit dus
niet bekend gemaakt wordt aan de onderzoekers.
- Deelname aan deze studie is volledig vrijwillig. Je kan dus op elk ogenblik jouw
deelname stop zetten.
We bedanken je van harte voor je medewerking!
Evelien Moernaut, Maarten Vansteenkiste
Masterstudente psychologie Universiteit Gent Prof. Universiteit Gent
63
Persoonlijke gegevens
Geslacht: (omcirkel): M / V
Leeftijd: …
Aantal jaren rijervaring: …
Gemiddeld aantal afgelegde kilometers per jaar: …
Aantal afgelegde kilometers in uw leven: …
Wat is het hoogste diploma of getuigschrift dat U behaalde?
Geen of onvolledig lager onderwijs. Hoger secundair technisch (A2)
Lager onderwijs. Hoger secundair humaniora
Lager secundair beroeps (A4). Hoger niet-universitair onderwijs (A1)
Lager secundair technisch (A3). Universitair onderwijs
Lager secundair humaniora Leercontract.
Hoger secundair beroeps Ander.
DEEL1
64
PERSOONLIJKHEID
Hieronder vindt u enkele uitspraken. Gelieve voor elke bewering aan te geven in welke mate u
hiermee akkoord gaat.
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
1. Het idee alleen al om afhankelijk te zijn van anderen maakt me boos. 1 2 3 4 5
2. Ik raak gefrustreerd wanneer ik niet in staat ben om vrij en onafhankelijk
beslissingen te nemen. 1 2 3 4 5
3. Het stoort me wanneer iemand dingen aan me uitlegt die overduidelijk zijn. 1 2 3 4 5
4. Ik word kwaad als iemand mijn keuzevrijheid beperkt. 1 2 3 4 5
5. Regels lokken bij mij een gevoel van weerstand uit. 1 2 3 4 5
6. Ik vind het opwindend om anderen tegen te spreken. 1 2 3 4 5
7. Als iets verboden is, denk ik meestal: “Dat is nu precies wat ik ga doen”. 1 2 3 4 5
8. Het stelt me teleur als ik anderen zie toegeven aan de regels en
verwachtingen van de maatschappij. 1 2 3 4 5
9. Ik ben enkel tevreden als ik volledig uit vrije wil kan handelen. 1 2 3 4 5
10. Ik verzet mij als anderen me proberen te beïnvloeden. 1 2 3 4 5
11. Het maakt me kwaad als iemand zich opstelt als een rolmodel voor mij. 1 2 3 4 5
12. Als iemand mij dwingt om iets te doen, wil ik gewoon het tegenovergestelde
doen. 1 2 3 4 5
13. Ik beschouw advies van anderen als een beperking van mijn privacy. 1 2 3 4 5
14. Raad en advies zet mij meestal aan juist het omgekeerde te doen. 1 2 3 4 5
UW MENING OVER BOB-CAMPAGNES EN RIJDEN ONDER INVLOED
65
Hieronder vindt u een aantal stellingen en uitspraken met betrekking tot rijden onder invloed.
Gelieve aan te geven in welke mate u met deze stellingen akkoord gaat.
Algemeen: Welke van de volgende uitspraken beschrijft het best uw algemene instelling over
rijden en drinken?
Wanneer ik nog met de auto moet rijden, drink ik geen alcohol. Wanneer ik nog met de auto moet rijden, beperk ik mijn alcoholgebruik tot de wettelijke
limiet. Wanneer ik nog met de auto moet rijden, beperk ik mijn alcoholgebruik, maar niet
noodzakelijk tot de wettelijke limiet. Ik let niet op mijn alcoholgebruik, ook al moet ik nog met de auto rijden.
Als je er met het gezin, familie of vrienden er op uit trekt, kies je er in sommige gevallen voor
om vooraf geen BOB te kiezen. Wat is jouw reden hiervoor?
Ik kies vooraf geen BOB omdat …
0 1 2 3 4 5
Nooit Een enkele
keer
Regelmatig Vaak Heel vaak Bijna altijd
15. … Omdat ik op voorhand niet weet of en hoeveel ik zal
drinken
0 1 2 3 4
5
16. … Omdat ik er (op voorhand) niet bij stil sta
0 1 2 3 4
5
17. … Omdat het risico dat ik gevat kan worden bij controles erg
klein is
0 1 2 3 4
5
18. … Omdat de kans klein is dat we een ongeval zullen hebben,
ook al heb ik iets gedronken Omdat de kans klein is dat we een
ongeval zullen hebben, ook al heb ik iets gedronken
0 1 2 3 4
5
19. … Omdat we al op voorhand beslist hebben om ter plaatse te
blijven slapen
0 1 2 3 4
5
20. … Omdat we, indien we teveel gedronken hebben, ons met
een taxi of met het openbaar vervoer naar huis laten brengen
0 1 2 3 4
5
Risicoperceptie (5ptn schaal niet akkoord – akkoord)
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch niet
akkoord
Eerder
akkoord
helemaal
wel akkoord
21. Rijden onder invloed van alcohol verhoogt het risico op een
ongeval in sterke mate.
0 1 2 3 4
5
22. Rijden onder invloed van alcohol door anderen vormt een
grote bedreiging voor mijn veiligheid en die van mijn familie.
0 1 2 3 4
5
66
23. Als je onder invloed van alcohol rijdt, is het moeilijker om
correct te reageren in een gevaarlijke situatie.
0 1 2 3 4
5
24. Eén glas boven de wettelijke limiet drinken vergroot het
ongevalsrisico niet.
0 1 2 3 4
5
25. Het risico van rijden onder invloed van alcohol is beperkt als
men langzaam en voorzichtig rijdt.
0 1 2 3 4
5
26. Als je onder invloed van alcohol rijdt, heb je een groot risico
gecontroleerd en bekeurd te worden door de politie.
0 1 2 3 4
5
Sociale norm / sociale aanvaardbaarheid ROI (5ptn schaal niet akkoord – akkoord)
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch niet
akkoord
Eerder
akkoord
helemaal
wel akkoord
27. De meeste van mijn kennissen/vrienden vinden rijden onder
invloed van alcohol onaanvaardbaar.
0 1 2 3 4
5
28. Autobestuurders die nooit onder invloed van alcohol rijden,
zijn uitzonderingen.
0 1 2 3 4
5
29. Rijden onder invloed is aanvaardbaar als men niet ver moet
rijden of op verlaten wegen ’s nachts rijdt.
0 1 2 3 4
5
30. De meeste van mijn kennissen/vrienden zouden rijden na het
drinken van alcohol.
0 1 2 3 4
5
31. Als ik geen andere personen moet vervoeren in mijn wagen,
let ik minder op mijn alcoholconsumptie.
0 1 2 3 4
5
“Kennis” (5ptn schaal niet akkoord – akkoord)
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch niet
akkoord
Eerder
akkoord
helemaal
wel akkoord
32. Het is moeilijk te weten wanneer men de wettelijke
alcohollimiet om te rijden juist bereikt heeft.
0 1 2 3 4
5
33. Men weet zelf het best wat de eigen limiet van alcoholgebruik
is om nog veilig met de wagen te kunnen rijden.
0 1 2 3 4
5
34. Je weet perfect of je nog in staat bent om te rijden op basis
van het aantal glazen dat je gedronken hebt.
0 1 2 3 4
5
35. Als je veel gedronken hebt, maar het laatste uur enkel water
drinkt, vermijd je te rijden onder invloed.
0 1 2 3 4
5
36. Met koffie kan je de alcoholconcentratie in je bloed of
uitgeademde lucht verlagen.
0 1 2 3 4
5
67
37. Een luchtje scheppen neutraliseert de alcohol in je bloed. 0 1 2 3 4
5
68
UW MENING TEN AANZIEN VAN DE POLITIE
In onderstaande vragenlijst worden een aantal stellingen gegeven met betrekking tot het
functioneren van de politie, alsook uw persoonlijke mening over de politie in het algemeen.
Gelieve aan te geven in welke mate u met onderstaande stellingen akkoord ben, ongeacht of u
reeds met politiediensten in contact bent geweest.
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
38. De politiediensten in België leveren over het algemeen goed werk. 1 2 3 4 5
39. Als burger is het makkelijk om contact te hebben met de politie. 1 2 3 4 5
40. De politie heeft een respectvolle houding ten aanzien van de burgers. 1 2 3 4 5
41. De politie behandelt iedereen op gelijke voet, ongeacht zijn nationaliteit,
geloof, sociale stand, geslacht, enz… 1 2 3 4 5
42. De politie staat steeds ten dienste van de burgers. 1 2 3 4 5
43. Wanneer ik weet heb van politiecontroles, houd ik mij extra goed aan de
verkeersregels. 1 2 3 4 5
44. Het zien van een politievoertuig maakt mij zenuwachtig wanneer ik mij in het
verkeer bevind. 1 2 3 4 5
45. Ik vind het veilig houden van de wegen en uitvoeren van controles en
toezicht houden op gevaarlijke punten, een belangrijke taak van de
politiediensten.
1 2 3 4 5
Boetes
Deze vragenlijst behandelt het behalen van verkeersboetes. Deze vragenlijst is anoniem, de
vertrouwelijkheid van de gegevens wordt gegarandeerd.
46. Heeft u, gedurende het afgelopen jaar, één of meerder verkeersboetes gekregen?
47. Zo ja, hoeveel verkeersboetes kreeg u het afgelopen jaar?
48. Zo ja, wat was (waren) de overtreding(en) die leidde(n) tot het krijgen van de verkeersboete(s)? Gelieve ook telkens aan te geven hoeveel verkeersboetes u voor
elk soort overtreding kreeg.
49. Bent u één of meerder keren betrapt voor rijden onder invloed?
50. Zo ja, hoeveel keer bent u betrapt voor rijden onder invloed?
69
UW MENING OMTRENT BOB-CAMPAGNES EN ALCOHOLCONTROLES
De overheid heeft reeds enkele middelen geïntroduceerd om de verkeersveiligheid te
garanderen. Enkele van deze middelen zijn de BOB-campagnes en alcoholcontroles. Hieronder
staan een aantal stellingen betreffende deze overheidsmaatregelen. Gelieve aan te geven in
welke mate u met onderstaande stellingen akkoord bent.
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
51. Alcoholcontroles geven mij zinvolle informatie over mijn rijgedrag. 1 2 3 4 5
52. Alcoholcontroles plaatsen me onder druk om niet onder invloed te rijden. 1 2 3 4 5
53. Dankzij alcoholcontroles ben ik goed geïnformeerd over veilig rijgedrag. 1 2 3 4 5
54. Alcoholcontroles kunnen beter verwijderd worden. 1 2 3 4 5
55. Ik ervaar alcoholcontroles als betuttelend en dwingend. 1 2 3 4 5
56. Alcoholcontroles geven mij de kans om zelf te kiezen voor veilig rijden 1 2 3 4 5
57. Alcoholcontroles vormen een inbreuk op mijn privacy in het verkeer 1 2 3 4 5
58. BOB-campagnes geven mij zinvolle informatie over mijn rijgedrag. 1 2 3 4 5
59. BOB-campagnes plaatsen me onder druk om niet onder invloed te rijden. 1 2 3 4 5
60. Dankzij BOB-campagnes ben ik goed geïnformeerd over veilig rijgedrag. 1 2 3 4 5
61. BOB-campagnes kunnen beter verwijderd worden. 1 2 3 4 5
62. Ik ervaar BOB-campagnes als betuttelend en dwingend. 1 2 3 4 5
63. BOB-campagnes geven mij de kans om zelf te kiezen voor veilig rijden 1 2 3 4 5
64. BOB-campagnes vormen een inbreuk op mijn privacy in het verkeer 1 2 3 4 5
70
DEEL2: AFFICHE-specifiek
In volgend onderdeel van de vragenlijst zal u een twee tal affiches zien. Na elke affiche dient u
een aantal vragen over deze affiche te beantwoorden. Bekijk de affiche dus zorgvuldig vooraleer
door te gaan naar de volgende pagina.
Conditie verbondenheid: originele affiche
SITUATIE
Wij willen graag weten wat jij van bovenstaande affiche vond door een getal tussen 1 (helemaal
niet waar) en 5 (helemaal waar) te omcirkelen.
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
65. Dit is een geloofwaardige affiche 1 2 3 4 5
66. Deze affiche motiveert mij om niet te rijden onder invloed. 1 2 3 4 5
67. Bij het zien van deze affiche geloof ik dat rijden onder invloed taboe is. 1 2 3 4 5
68. Dankzij deze affiche zal ik niet rijden onder invloed 1 2 3 4 5
69. Deze affiche geeft mij zinvolle informatie over mijn rijgedrag. 1 2 3 4 5
70. Deze affiche plaatst me onder druk om niet onder invloed te rijden. 1 2 3 4 5
71
71. Dankzij deze affiche ben ik goed geïnformeerd over veilig rijgedrag. 1 2 3 4 5
72. Dergelijke affiches kunnen beter verwijderd worden. 1 2 3 4 5
73. Ik ervaar deze affiche als betuttelend en dwingend. 1 2 3 4 5
74. Deze affiche geeft mij de kans om zelf te kiezen voor veilig rijden 1 2 3 4 5
75. Deze affiche vormt een inbreuk op mijn privacy in het verkeer 1 2 3 4 5
MOTIVATIE OM NIET TE RIJDEN ONDER INVLOED
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
Na het zien van deze affiche zou ik niet rijden onder invloed omdat …
60. … ik me schuldig zou voelen als ik aan deze plicht zou verzuimen. 1 2 3 4 5
61. … dit een keuze is waar ik me volledig kan achter scharen. 1 2 3 4 5
62. … ik zo veel geld kan uitsparen. 1 2 3 4 5
63. … ik me anders slecht zou voelen. 1 2 3 4 5
64. … ik dit persoonlijk waardevol en belangrijk vind. 1 2 3 4 5
65. … ik anders een bekeuring krijg. 1 2 3 4 5
66. … ik anderen dien te bewijzen dat ik mij plichten nakom. 1 2 3 4 5
67. … ik dit persoonlijk zinvol vind. 1 2 3 4 5
68. … de wetgever me hiertoe dwingt. 1 2 3 4 5
69. … ik me zou schamen als ik ze niet zou volgen. 1 2 3 4 5
70. … dit voor mij een persoonlijk belangrijke keuze is. 1 2 3 4 5
71. … ik anders veel geld kan verliezen. 1 2 3 4 5
72. … ik anders als een slechte burger zou bekeken worden door anderen. 1 2 3 4 5
73. … dit aansluit bij mijn waarden. 1 2 3 4 5
72
74. … de verkeerswet me hiertoe verplicht. 1 2 3 4 5
73
Conditie verbondenheid: aangepaste affiche
SITUATIE
Wij willen graag weten wat jij van bovenstaande affiche vond door een getal tussen 1 (helemaal
niet waar) en 5 (helemaal waar) te omcirkelen.
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
76. Dit is een geloofwaardige affiche 1 2 3 4 5
77. Deze affiche motiveert mij om niet te rijden onder invloed. 1 2 3 4 5
78. Bij het zien van deze affiche geloof ik dat rijden onder invloed taboe is. 1 2 3 4 5
79. Dankzij deze affiche zal ik niet rijden onder invloed 1 2 3 4 5
80. Deze affiche geeft mij zinvolle informatie over mijn rijgedrag. 1 2 3 4 5
81. Deze affiche plaatst me onder druk om niet onder invloed te rijden. 1 2 3 4 5
82. Dankzij deze affiche ben ik goed geïnformeerd over veilig rijgedrag. 1 2 3 4 5
83. Dergelijke affiches kunnen beter verwijderd worden. 1 2 3 4 5
84. Ik ervaar deze affiche als betuttelend en dwingend. 1 2 3 4 5
74
85. Deze affiche geeft mij de kans om zelf te kiezen voor veilig rijden 1 2 3 4 5
86. Deze affiche vormt een inbreuk op mijn privacy in het verkeer 1 2 3 4 5
MOTIVATIE OM NIET TE RIJDEN ONDER INVLOED
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
Na het zien van deze affiche zou ik niet rijden onder invloed omdat …
60. … ik me schuldig zou voelen als ik aan deze plicht zou verzuimen. 1 2 3 4 5
61. … dit een keuze is waar ik me volledig kan achter scharen. 1 2 3 4 5
62. … ik zo veel geld kan uitsparen. 1 2 3 4 5
63. … ik me anders slecht zou voelen. 1 2 3 4 5
64. … ik dit persoonlijk waardevol en belangrijk vind. 1 2 3 4 5
65. … ik anders een bekeuring krijg. 1 2 3 4 5
66. … ik anderen dien te bewijzen dat ik mij plichten nakom. 1 2 3 4 5
67. … ik dit persoonlijk zinvol vind. 1 2 3 4 5
68. … de wetgever me hiertoe dwingt. 1 2 3 4 5
69. … ik me zou schamen als ik ze niet zou volgen. 1 2 3 4 5
70. … dit voor mij een persoonlijk belangrijke keuze is. 1 2 3 4 5
71. … ik anders veel geld kan verliezen. 1 2 3 4 5
72. … ik anders als een slechte burger zou bekeken worden door anderen. 1 2 3 4 5
73. … dit aansluit bij mijn waarden. 1 2 3 4 5
74. … de verkeerswet me hiertoe verplicht. 1 2 3 4 5
Conditie autonomie: originele affiche
75
SITUATIE
Wij willen graag weten wat jij van bovenstaande affiche vond door een getal tussen 1 (helemaal
niet waar) en 5 (helemaal waar) te omcirkelen.
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
75. Dit is een geloofwaardige affiche 1 2 3 4 5
76. Deze affiche motiveert mij om niet te rijden onder invloed. 1 2 3 4 5
77. Bij het zien van deze affiche geloof ik dat rijden onder invloed taboe is. 1 2 3 4 5
78. Dankzij deze affiche zal ik niet rijden onder invloed 1 2 3 4 5
79. Deze affiche geeft mij zinvolle informatie over mijn rijgedrag. 1 2 3 4 5
80. Deze affiche plaatst me onder druk om niet onder invloed te rijden. 1 2 3 4 5
81. Dankzij deze affiche ben ik goed geïnformeerd over veilig rijgedrag. 1 2 3 4 5
82. Dergelijke affiches kunnen beter verwijderd worden. 1 2 3 4 5
83. Ik ervaar deze affiche als betuttelend en dwingend. 1 2 3 4 5
84. Deze affiche geeft mij de kans om zelf te kiezen voor veilig rijden 1 2 3 4 5
76
85. Deze affiche vormt een inbreuk op mijn privacy in het verkeer 1 2 3 4 5
MOTIVATIE OM NIET TE RIJDEN ONDER INVLOED
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
Na het zien van deze affiche zou ik niet rijden onder invloed omdat …
60. … ik me schuldig zou voelen als ik aan deze plicht zou verzuimen. 1 2 3 4 5
61. … dit een keuze is waar ik me volledig kan achter scharen. 1 2 3 4 5
62. … ik zo veel geld kan uitsparen. 1 2 3 4 5
63. … ik me anders slecht zou voelen. 1 2 3 4 5
64. … ik dit persoonlijk waardevol en belangrijk vind. 1 2 3 4 5
65. … ik anders een bekeuring krijg. 1 2 3 4 5
66. … ik anderen dien te bewijzen dat ik mij plichten nakom. 1 2 3 4 5
67. … ik dit persoonlijk zinvol vind. 1 2 3 4 5
68. … de wetgever me hiertoe dwingt. 1 2 3 4 5
69. … ik me zou schamen als ik ze niet zou volgen. 1 2 3 4 5
70. … dit voor mij een persoonlijk belangrijke keuze is. 1 2 3 4 5
71. … ik anders veel geld kan verliezen. 1 2 3 4 5
72. … ik anders als een slechte burger zou bekeken worden door anderen. 1 2 3 4 5
73. … dit aansluit bij mijn waarden. 1 2 3 4 5
74. … de verkeerswet me hiertoe verplicht. 1 2 3 4 5
77
Conditie autonomie: aangepaste affiche
SITUATIE
Wij willen graag weten wat jij van bovenstaande affiche vond door een getal tussen 1 (helemaal
niet waar) en 5 (helemaal waar) te omcirkelen.
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
86. Dit is een geloofwaardige affiche 1 2 3 4 5
87. Deze affiche motiveert mij om niet te rijden onder invloed. 1 2 3 4 5
88. Bij het zien van deze affiche geloof ik dat rijden onder invloed taboe is. 1 2 3 4 5
89. Dankzij deze affiche zal ik niet rijden onder invloed 1 2 3 4 5
90. Deze affiche geeft mij zinvolle informatie over mijn rijgedrag. 1 2 3 4 5
91. Deze affiche plaatst me onder druk om niet onder invloed te rijden. 1 2 3 4 5
92. Dankzij deze affiche ben ik goed geïnformeerd over veilig rijgedrag. 1 2 3 4 5
93. Dergelijke affiches kunnen beter verwijderd worden. 1 2 3 4 5
94. Ik ervaar deze affiche als betuttelend en dwingend. 1 2 3 4 5
78
95. Deze affiche geeft mij de kans om zelf te kiezen voor veilig rijden 1 2 3 4 5
96. Deze affiche vormt een inbreuk op mijn privacy in het verkeer 1 2 3 4 5
MOTIVATIE OM NIET TE RIJDEN ONDER INVLOED
1 2 3 4 5
helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch akkoord, noch
niet akkoord
Eerder akkoord helemaal wel
akkoord
Na het zien van deze affiche zou ik niet rijden onder invloed omdat …
60. … ik me schuldig zou voelen als ik aan deze plicht zou verzuimen. 1 2 3 4 5
61. … dit een keuze is waar ik me volledig kan achter scharen. 1 2 3 4 5
62. … ik zo veel geld kan uitsparen. 1 2 3 4 5
63. … ik me anders slecht zou voelen. 1 2 3 4 5
64. … ik dit persoonlijk waardevol en belangrijk vind. 1 2 3 4 5
65. … ik anders een bekeuring krijg. 1 2 3 4 5
66. … ik anderen dien te bewijzen dat ik mij plichten nakom. 1 2 3 4 5
67. … ik dit persoonlijk zinvol vind. 1 2 3 4 5
68. … de wetgever me hiertoe dwingt. 1 2 3 4 5
69. … ik me zou schamen als ik ze niet zou volgen. 1 2 3 4 5
70. … dit voor mij een persoonlijk belangrijke keuze is. 1 2 3 4 5
71. … ik anders veel geld kan verliezen. 1 2 3 4 5
72. … ik anders als een slechte burger zou bekeken worden door anderen. 1 2 3 4 5
73. … dit aansluit bij mijn waarden. 1 2 3 4 5
74. … de verkeerswet me hiertoe verplicht. 1 2 3 4 5
79
VERKEERSAGRESSIE
Onderstaande vragenlijst bevat gevoelens en emoties die u mogelijk ervaart als bestuurder in het
verkeer. Aan de hand van bijhorende schaal kan u aanduiden hoe vaak u elk van deze gevoelens
of emoties ervaart.
0 1 2 3 4 5
Nooit Een enkele
keer
Regelmatig Vaak Heel vaak Bijna altijd
97. Ik voel dat ik agressief ben als ik rijd. 0 1 2 3 4
5
98. Ik voel dat ik mijn kalmte verlies als andere chauffeurs gekke
dingen doen.
0 1 2 3 4
5
99. Als ik probeer in te halen maar het lukt mij niet, stoort me dat. 0 1 2 3 4
5
100. Ik raak geërgerd wanneer ik achter andere auto’s rijd. 0 1 2 3 4
5
101. Ik voel me voldaan als ik andere wagens inhaal. 0 1 2 3 4
5
102. Ik voel me gespannen als ik andere wagens inhaal. 0 1 2 3 4
5
103. Ik trek het me weldegelijk aan als ik ingehaald word. 0 1 2 3 4
5
104. Ik word ongeduldig tijdens de spitsuren. 0 1 2 3 4
5
105. Als ik probeer in te halen maar het lukt mij niet, frustreert me
dat.
0 1 2 3 4
5
106. Ik voel me gefrustreerd als ik met de auto rijd. 0 1 2 3 4
5
107. Als ik geïrriteerd ben, rijd ik agressief. 0 1 2 3 4
5
Top Related