Download - Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

Transcript
Page 1: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

1

Dankwoord

Aan het eindresultaat van deze scriptie is heel wat werk voorafgegaan. Gelukkig kreeg ik

tijdens dit proces steun en hulp van veel mensen. Ik zou hen hier graag willen bedanken.

In de eerste plaats dank ik mijn promotor Prof. Dr. Jan Blommaert voor de kans en

vrijheid die hij me gaf dit werk te maken. Daarnaast dank ik Els Van Steenberghe,

assistente binnen de theaterwetenschappen, voor haar stimulerende ondersteuning, haar

hulp bij het bepalen van het onderwerp, de precieze aanwijzingen en de opbouwende

kritiek die ze gaf.

Speciale dank voor Oda Van Neygen en Tine Melens van BRONKS voor het onderzoek

dat ik bij hen kon doen. Tine dank ik voor de hulp, de interesse en de

vanzelfsprekendheid waarmee ze me betrok bij het hele omkaderingsproces van de

voorstelling „Bulger‟. Het was een erg vruchtbare samenwerking. Daarnaast bedank ik

alle leerkrachten en leerlingen die meegewerkt hebben aan dit onderzoek en daar tijd

voor wilden vrijmaken. Dit is niet evident in tijden van overvolle leerplannen.

Ten slotte dank ik mijn ouders. Mijn mama voor de ondersteuning, de verbeteringen en

het blijvend vertouwen dat ze had in het voltooien van deze scriptie. Mijn papa voor de

contacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg ik

van Jakoba. Het feit dat we ons zusterlijk aan elkaar konden optrekken en meten, hielp.

Joke wil ik bedanken voor alle hulp bij het statistische werk. Moeke dank ik voor het

snelle verbeterwerk. Erg blij was ik met de gesprekken met Barbara, Elke en Renilde, die

me hielpen om door te zetten. Last but not least geef ik een zoen aan mijn vriend Martin

voor de ondersteuning en al het geduld

Page 2: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

2

„Een volk is net zo gezond en zelfverzekerd als de

verhalen die het zichzelf vertelt‟, zegt de

Nigeriaanse schrijver Ben Okri ergens. Er zijn vele

ongezonde verhalen die in de multiculturele

samenleving circuleren: verhalen die uitsluiting,

onverdraagzaamheid, radicalisme en racisme

rechtvaardigen. Het komt erop aan andere verhalen

te vertellen. Kunstwerken zijn bij uitstek die andere

verhalen, maar ze moeten wel de kans krijgen om

verteld en gehoord te worden. (Jans; 2004, p.11)

Page 3: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

3

Inhoudstafel

0 Onderzoeksopzet ....................................................................................... 6

0.1 Inhoudelijke toelichting ...................................................................................... 6

0.1.1 Aanleiding tot het onderzoek ...................................................................... 6

0.1.2 Wie ik ben ................................................................................................... 6

0.1.3 Doelstelling van het onderzoek ................................................................... 7

0.2 Onderzoeksopzet ................................................................................................. 8

0.2.1 Onderzoeksvragen en structuur van dit onderzoek ..................................... 8

0.2.2 Onderzoeksmethodologie ........................................................................... 9

0.2.3 Onderzoeksverloop ................................................................................... 10

0.3 Begripsafbakening ............................................................................................ 11

1 Cultuur en participatie: algemeen ...................................................... 17

1.1 Het maatschappelijke belang van cultuurparticipatie ....................................... 17

1.1.1 Het maatschappelijke belang van cultuur- en kunsteducatie .................... 19

1.1.2 Kunsteducatie vroeger en nu ..................................................................... 19

1.2 Het begrip ongelijkheid sociologisch verklaard ............................................... 21

1.3 Cultuur, onderwijs, welzijn en participatie ....................................................... 24

1.3.1 Onderwijs en cultuur ................................................................................. 24

1.3.2 De sociale sector en cultuur ...................................................................... 26

1.4 Europa en de multiculturele samenleving ......................................................... 27

1.4.1 Culturele identiteit .................................................................................... 27

1.4.2 Het culturele in Europa & de Europese culturele identiteit ...................... 28

1.4.3 De multiculturele samenleving ................................................................. 32

1.4.4 Bewust omgaan met diversiteit ................................................................. 34

1.5 Besluit ............................................................................................................... 37

2 Cultuur en participatie: de cijfers, het beleid & het terrein ............ 39

2.1 Cultuurparticipatie in Vlaanderen ..................................................................... 39

2.1.1 Kenmerken die effect hebben op cultuurparticipatie ................................ 41

2.1.2 Deelname aan het culturele aanbod in Vlaanderen ................................... 52

2.1.3 Cultureel informeergedrag ........................................................................ 59

2.1.4 Virtuele cultuurparticipatie ....................................................................... 59

2.2 Het beleid in Vlaanderen .................................................................................. 61

2.2.1 Cultuurparticipatie en het slechten van participatiedrempels ................... 62

2.2.2 Culturele competentie ............................................................................... 64

2.2.3 Naar een ontmoeting tussen culturen: interculturaliteit ............................ 66

2.2.4 Diversiteit in kunst en cultuur ................................................................... 67

2.3 Het beleid in Nederland .................................................................................... 69

2.4 Het culturele werkveld aan het woord .............................................................. 71

2.4.1 Tekorten .................................................................................................... 72

2.4.2 Het kwaliteitsvraagstuk ............................................................................. 74

2.5 Besluit ............................................................................................................... 77

Page 4: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

4

3 Allochtone jongeren en cultuurparticipatie ...................................... 79

3.1 Allochtone jongeren en cultuurbeleving ........................................................... 79

3.2 Wensen en behoeften op het gebied van kunst en cultuur ................................ 85

3.2.1 Ruimte ....................................................................................................... 87

3.2.2 Gedragscodes ............................................................................................ 89

3.2.3 Programmatie ............................................................................................ 89

3.2.4 Met vrienden ............................................................................................. 90

3.2.5 Geld ........................................................................................................... 91

3.2.6 Liever geen amateur .................................................................................. 92

3.2.7 Liever niet plannen/ altijd uitverkocht? .................................................... 92

3.2.8 Taal is macht ............................................................................................. 93

3.2.9 Communicatie en pr .................................................................................. 94

3.3 Besluit: aanbevelingen voor het wegnemen van participatiedrempels ............. 99

3.3.1 Problematiseer niet.................................................................................... 99

3.3.2 Kunst en cultuur: stimuleren en niet forceren ......................................... 100

3.3.3 Samenwerken: onderwijs & cultuur & jeugdwerk.................................. 101

3.3.4 Naar het ondersteunen van jongerencultuur ........................................... 102

3.3.5 Betrek hen erbij ....................................................................................... 103

3.3.6 Stem communicatie af op de doelgroep .................................................. 104

3.3.7 Onderzoek gezocht.................................................................................. 105

4 Case study ........................................................................................... 107

4.1 Een kennismaking met BRONKS ................................................................... 108

4.2 De theatervoorstelling „Bulger‟ ...................................................................... 111

4.2.1 „Bulger‟ ................................................................................................... 111

4.2.2 Omkadering............................................................................................. 112

4.3 Onderzoeksopzet ............................................................................................. 113

4.3.1 Inleiding .................................................................................................. 113

4.3.2 Beschrijving van het onderzoek .............................................................. 114

4.3.3 Uitvoering van het onderzoek ................................................................. 115

4.3.4 De respondenten...................................................................................... 117

4.3.5 De vragenlijsten ...................................................................................... 121

4.4 De resultaten ................................................................................................... 122

4.4.1 Beoordeeling en waardering van de voorstelling „Bulger‟ ..................... 122

4.4.2 Communicatie met de ouders over de voorstelling ................................. 125

4.4.3 Empathie met de personages ................................................................... 126

4.4.4 Oordeel over de schuldvraag in „Bulger‟ ................................................ 128

4.4.5 Vrijetijdsbesteding .................................................................................. 131

4.4.6 Televisiegebruik ...................................................................................... 138

4.4.7 Cultuurparticipatie .................................................................................. 138

4.5 Besluit ............................................................................................................. 141

Algemeen besluit ....................................................................................... 144

Bibliografie ................................................................................................ 147

Page 5: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

5

Bijlagen .................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage 1: brief aan de scholen ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Bijlage 2: flyer van de voorstelling „Bulger‟ ..... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Bijlage 3: enquête naar aanleiding van de voorstelling „Bulger‟ ..... Fout! Bladwijzer

niet gedefinieerd. Bijlage 4: enquête voor de ouders ...................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Bijlage 5: negen brieven aan de regisseur (3e middelbaar, richting kantoor, Sancta

Mariainstituut, Lembeek) ................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Page 6: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

6

0 Onderzoeksopzet

0.1 Inhoudelijke toelichting

0.1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Op zoek naar een scriptieonderwerp nam ik de festivalbrochure van BRONKS (een

eigentijds jeugdtheaterhuis in Brussel) ter hand en botste ik op een bijzonder project:

„dada‟. Dit project kadert binnen de uitgewerkte werking voor scholen waaraan

BRONKS veel aandacht besteedt. „Dada‟ (Melens, 2005, ongepubliceerd) richt zich

uitsluitend tot Brusselse klassen met een hoog percentage anderstalige leerlingen waarbij

een theaterpedagoge samen met een klas aan de slag gaat met verhalen uit het thuisland

van de kinderen.

Hieruit groeide een nieuw idee. Ik vroeg me af hoe allochtone jongeren reageren op

Nederlandstalig jeugdtheater - en omgekeerd - hoe het Nederlandstalig jeugdtheater zich

verhoudt tot allochtone jongeren. Wat is de relatie tussen een elitaire Vlaamse

cultuurvorm en een jeugdig publiek van allochtone oorsprong? Tijdens het

daaropvolgende BRONKS-festival viel me inderdaad op dat de zaal telkens opnieuw

bijna uitsluitend „wit‟ gekleurd was, hoewel we ons in hartje Brussel bevonden. Volgens

cijfers van het NIS1 heeft 27,3% van de jongeren (15-24 jaar) hier een andere nationaliteit

dan de Belgische. Dat betekent dat het aantal jongeren van allochtone afkomst dus nog

hoger ligt.

Daarop besloot ik binnen het kader van dit project in te zoomen op de relatie tussen

cultuurparticipatie en onze veranderende multiculturele maatschappij. Concreet wil ik

zowel aan allochtone jongeren als aan mensen uit de culturele sector vragen waar het

schoentje wringt.

0.1.2 Wie ik ben

Voor u verder leest, dien ik mezelf kenbaar te maken, zodat u de achtergrond begrijpt van

waaruit ik deze scriptie heb geschreven.

Ik ben een hoogopgeleide westerse onderzoekster. Ik kom uit een gezin waar veel sociaal

en cultureel kapitaal voorhanden is. Mijn beide ouders zijn hoogopgeleid en zeer

1 Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS), bevolking op 1 januari 2003

Page 7: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

7

ruimdenkend. Ik maakte al heel vroeg in mijn leven kennis met kunst en cultuur. Op m‟n

vierde namen mijn ouders me voor het eerst mee naar het theater, de wereld waar m‟n

vader thuis is. Ik maakte ook al snel kennis met andere vormen van kunst: dans, muziek

en beeldende kunst. Met kunst bezig zijn (zowel actief als receptief) is in mijn leven

zeker even belangrijk als studeren. Op mijn 18de

werd ik wereldburger: ik woonde een

jaar in Kenia. Intussen ben ik een culturele omnivoor geworden: ik combineer

verschillende vormen van kunst en cultuur, zowel populaire als elitaire, zowel westerse

als wereldse. Ik maak geen onderscheid tussen „goede‟ en „foute‟ cultuur. Ik houd van

afwisseling en diversiteit. In deze scriptie wil ik proberen beide werelden - wat ik de

laatste vier jaar haalde uit de wetenschappelijke wereld en wat ik van thuis uit meekreeg

uit de culturele wereld – te combineren.

0.1.3 Doelstelling van het onderzoek

Uit zowel literatuurstudie als de realiteit blijkt dat zowel de kunstwereld als etnische

minderheden weinig met elkaar vertrouwd zijn. Het opzet van dit onderzoek is om meer

helderheid te scheppen in hoe deze twee groepen tegenover elkaar staan en uit wat voor

context zij vertrekken. Daarvoor probeer ik om de westerse bril waarmee ik ben

opgegroeid af te zetten –in de mate van het mogelijke. Dit westers perspectief is namelijk

veel minder universeel dan wij graag geloven.

Wat verstaan etnische minderheden onder kunst en cultuur? Hebben de verschillende

kunstuitingen voor allochtonen dezelfde betekenis als voor autochtonen? Hoe westers is

ons kwaliteitscriterium in de kunstensector? Hoe hoog maken we de participatiedrempels

voor jongeren afkomstig van etnische minderheden? Door stil te staan bij een onderwerp

als de definitie van artistieke kwaliteit ga ik ook in op materie die speelt bij de Vlaamse

kunstensector.

Op die manier hoop ik een bijdrage te kunnen leveren om kunst en cultuur toegankelijker

maken voor niet-ingewijden. Tegelijkertijd wil ik meer duidelijkheid scheppen in de

behoeften van allochtone jongeren zodat de kunstensector zich hier beter op kan

afstemmen.

Page 8: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

8

0.2 Onderzoeksopzet

0.2.1 Onderzoeksvragen en structuur van dit onderzoek

Minister Anciaux heeft in zijn laatste cultuurnota van (2004, p.3) opvallend veel aandacht

voor interculturaliteit, cultuurparticipatie en het slechten van participatiedrempels. Hierbij

vernoemt hij expliciet etnische minderheden. Zij kunnen nog te weinig genieten van de

inspanningen die de Vlaamse gemeenschap levert, aldus Anciaux (2004, p.7)

Ook de combinatie van allochtone jongeren en cultuur is niet altijd even makkelijk. Hun

belangstelling gaat zeker niet in de eerste plaats uit naar kunst en cultuur (Van Wel, 1994,

p.76). Vaak wordt kunst door jongeren bestempeld als iets wat per definitie saai en niet

leuk is. Ze associëren cultuur ook al gauw met een verplichte uitstap met de school, wat

meestal niet bijdraagt tot meer belangstelling.

Vanuit deze geschetste situatie formuleer ik de probleemstelling: Hoe is de relatie tussen

allochtone jongeren en kunst en cultuur?

Deelvragen hierbij zijn: Wat kunnen de sector en de overheid doen om kunst en cultuur

toegankelijker te maken voor allochtone jongeren? Kunnen kunst- en cultuureducatie

hierbij een middel zijn?

Voor de antwoorden op deze onderzoeksvragen verwijs ik naar het besluit.

Deze scriptie bestaat uit 4 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk tasten we de

onderwerpen cultuur en participatie af. We gaan in op vier grote onderwerpen: Het

maatschappelijke belang van cultuur en participatie, het sociologisch verklaren van het

begrip ongelijkheid, de samenwerking tussen de beleidsvelden cultuur, onderwijs en

welzijn, en ten slotte de multiculturele samenleving in heel Europa.

In het tweede hoofdstuk gaan we dieper in op de vraag waarom cultuurparticipatie zo

ongelijk verdeeld is onder de leden van de bevolking. We geven cijfers van

cultuurparticipatie en kenmerken die er effect op hebben. Verder kijken we naar het

beleid: wat doet de cultuuroverheid om een grotere en bredere cultuurparticipatie na te

streven. We kijken ook even over de tuinmuur naar onze noorderburen. Als laatste laten

we het culturele werkveld aan het woord.

Page 9: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

9

In het derde hoofdstuk zoomen we in op allochtone jongeren en hun cultuurparticipatie.

We bespreken eerst de belangrijkste onderzoeken vooraleer we kijken hoe zij omgaan

met kunst en cultuur en welke drempels zij ervaren. Ten slotte kijken we wat de sector en

de overheid kunnen doen om deze drempels te verlagen. We eindigen met aanbevelingen.

Het vierde hoofdstuk is een casestudie rond de toneelvoorstelling „Bulger‟ van het

jeugdtheater BRONKS. Met dit onderzoek willen we proberen te achterhalen of etnische

afkomst invloed heeft op de cultuurparticipatie, op de vrijetijdsbesteding en op de

beleving van jongeren van kunst. Dit doen we aan de hand van kwantitatief en kwalitatief

onderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek vergelijken we met literatuur over

allochtonen en cultuurparticipatie.

0.2.2 Onderzoeksmethodologie

Voor dit onderzoek opteerde ik voor een combinatie van een desk- en webresearch en een

empirisch onderzoek dat bestaat uit een kwantitatief en een kwalitatief gedeelte.

Het desk- en webresearch bestaat enerzijds uit een literatuurstudie van wat er in het

binnen- en buitenland geschreven is over de leefwereld van autochtone en allochtone

jongeren, cultuurparticipatie en kunsteducatie. Anderzijds put ik uit diverse

beleidsdocumenten, vooral uit Vlaanderen en Nederland. Deze theorieën kunnen

fungeren als achterliggende verklaringskaders bij het kwantitatief en kwalitatief

onderzoek dat ik deed.

Het kwantitatief onderzoek bestaat uit een enquête die ik afnam in vijf Brusselse lagere

en middelbare scholen (6e leerjaar en 1

e&2

e middelbaar) met een zeer divers publiek

nadat de leerlingen allen de Nederlandstalige theatervoorstelling „Bulger‟ van het

Brusselse gezelschap BRONKS hadden gezien. In deze enquête tracht ik te peilen naar 1)

hun waardering van het theaterstuk, 2) hun beleving van de voorstelling, 3) eventuele

identificatie met de personages, 4) sociale achtergrond, 5) nationale achtergrond 6)

naschoolse activiteiten, 7) mediagebruik en 8) naar hun cultuurparticipatie. Ik wil

onderzoeken of er fundamentele verschillen zijn in cultuurbeleving van de ondervraagde

jongeren van autochtone en van allochtone afkomst. Verder kregen ook de ouders van de

ondervraagde jongeren een enquête voorgeschoteld waarin gepeild werd naar 1) hun

Page 10: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

10

sociale achtergrond, 2) nationale achtergrond, 3) cultuurparticipatie, 4) waardering van

het feit dat hun kinderen met de school naar theater gaan.

Doordat ik niet alleen wou meten (kwantitatief onderzoek), maar ook de context wou

begrijpen, besloot ik kwalitatief materiaal te verzamelen. Hierbij horen diepte-interviews

met educatief medewerkster van BRONKS, Tine Melens en nabesprekingen in vier

klassen over de voorstelling Bulger. Met deze gesprekken hoopte ik een interessante

interactie tussen de leerlingen teweeg te kunnen brengen. Naast deze klasgesprekken

kreeg ik per post een stapel brieven van leerlingen uit alweer een andere Brusselse school

die gericht waren aan de regisseur met hun waardering van het stuk. Ook de notities die

ik nam tijdens inleidingen op het theaterstuk in vijf scholen die werden gegeven door de

BRONKS-pedagoge, horen bij het kwalitatief onderzoek. Tenslotte nam ik deel aan een

theateratelier in HETPALEIS (Antwerpen) rond alweer dezelfde toneelvoorstelling.

0.2.3 Onderzoeksverloop

In een eerste fase centreerde het onderzoek zich rond een literatuurstudie van wat in

België en Nederland verschenen is over de thema‟s die ik hier aan bod wou laten komen.

Ik maakte gebruik van zes bibliotheken: de openbare bibliotheek van Gent, de

universiteitsbibliotheek van de Ugent, de bibliotheek van Sensoa (Gent), de bibliotheek

van het Vlaams Theater Instituut (Brussel), de bibliotheek van het Steunpunt Re-creatief

Vlaanderen (Gent) en ten slotte de Boekmanstichting Bibliotheek in Amsterdam. In deze

laatste bibliotheek vond ik de standaardwerken rond cultuurparticipatie: van Wel e.a.

1994, van den Hoogen & van den Berg 1997, Ranshuysen 2004, Campbell, Reinsch en

Driessen 1994, De Haan & Knulst 2000, Nagel 2004.

Om ook een kijk te krijgen op de praktijk en op het werkveld contacteerde ik in een

tweede fase verschillende jeugdtheaterhuizen die een zekere ervaring hadden opgebouwd

met „educatieve omkadering‟. Op die manier kwam ik bij BRONKS terecht. Vervolgens

koos ik een theaterstuk waar Brusselse scholen op af zouden komen met een gemengd

publiek.

In een derde fase had ik verschillende gesprekken met BRONKS-pedagoge Tine Melens

over haar werk en ervaring met allochtone jongeren en theater en tevens over hoe we dit

Page 11: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

11

onderzoek zouden uitvoeren. Ik besliste samen met haar welke scholen ik zou

aanschrijven en op welke manier ik de enquêtes zou afnemen.

In een vierde fase vergezelde ik Tine bij de inleidingen op het theaterstuk die zij gaf in

vijf Brusselse scholen. Op die manier kon ik beslissen met welke klassen ik een later

diepgaander nagesprek wou rond het stuk.

In een vijfde fase ging ik samen met de klassen kijken naar de voorstellingen „Bulger‟,

om reacties in het publiek rondom me te kunnen waarnemen. Ik gaf de leerkrachten de

enquêtes mee die zij klassikaal zouden afnemen.

In een zesde fase deed ik nabesprekingen over de voorstelling in twee lagere en twee

middelbare scholen. Ik besprak samen met de leerlingen hun indrukken en herinneringen

aan het toneelstuk.

In een zevende en laatste fase werd overgegaan tot de verwerking en de analyse van de

interviews en enquêtes en als laatste werden deze getoetst aan de bevindingen uit de

literatuurstudie.

0.3 Begripsafbakening

Bij wijze van inleiding van deze scriptie rond cultuur en participatie wens ik op vijf

begrippen dieper in te gaan door ze af te bakenen. De begrippen cultuur, kunst, culturele

competentie, cultuurparticipatie, kunsteducatie en allochtonen vormen immers het skelet

van dit onderzoek. Afbakening of begrenzing is hier nodig om in het vervolg van deze

scriptie duidelijke taal te kunnen spreken.

Cultuur – identiteit

Op de vraag „wat is cultuur‟ kunnen we verschillende uiteenlopende antwoorden

formuleren. Iedere definitie is hoe dan ook een interpretatie die de werkelijkheid probeert

te vatten, maar daar niet ten volle in slaagt. De omschrijving van het begrip cultuur die ik

hier gebruik, komt uit een nota van de Raad voor Cultuur over culturele diversiteit:

“Het culturele omvat de systemen van gedeelde zingeving, opvattingen en waarden,

en de symbolische vormen waarin deze uitgedrukt of belichaamd zijn. Cultuur is een

reservoir van hulpbronnen die mensen zich kunnen toe-eigenen. Ze schept ruimte van

uitwisselingen, maar tevens een arena voor conflicten. Het culturele is dus geen

machtsvrije ruimte. Het culturele is de dimensie in de maatschappij die een omgang

Page 12: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

12

zoekt met de diversiteit met alles wat niet gevat, gesystematiseerd, beheerd kan

worden.” (Raad voor Cultuur, 2005, p. 2)

Ik gebruik deze definitie hier omdat ze het woord cultuur zeer breed benadert. Ik wil het

in deze scriptie niet enkel over cultuur in de betekenis van kunst hebben, maar ook veel

breder over de diversiteit in onze samenleving. Deze definitie slaat op de antropologische

of sociologische notie van cultuur. De Raad stelt dus dat cultuur het werkveld is waarin

maatschappelijke visies en belevingsvormen die de essentie van een samenleving

vormen, gereflecteerd worden. Cultuur slaat op een manier van leven, wat veel breder is

dan enkel op vrije tijd of kunst.

Cultuur met een grote C - elitaire kunst - is niet per definitie belangrijker dan cultuur met

een kleine c - veeleer populaire kunst. De tweedeling tussen cultuur als levenswijze

versus cultuur als kunst is vandaag ook minder relevant. Kunst is een uitloper, een

verderzetting van één van de aspecten van het dagelijkse leven. Elke definitie van cultuur

begint eigenlijk bij „agricultuur‟, aldus de socioloog Elias (in: De Groof, Scheck &

Penneman, 2001, p. 67-68). De mens loopt op aarde rond en ziet wanneer hij bepaalde

dingen doet het ene plantje beter groeit dan het andere. Als hij dat systematisch gaat

doen, is hij met cultuur bezig. Bijgevolg krijgen we een culturele vorming die verbonden

is aan een wijze van leven.

Hierbij zien we een link met culturele identiteit, een erg beladen onderwerp in de

hedendaagse politiek en media, wat tot een extreem rechts discours kan leiden. Elke

cultuur heeft zijn maatschappelijke visies en belevingsvormen. Elke groep mensen heeft

zijn culturele kenmerken. Tegenwoordig wordt in de westerse wereld iemands

maatschappelijk profiel bepaald via culturele etiketten. Hoe belangrijk is het niet kennis

te hebben over merknamen, media en hightech? Deze etiketten bepalen de mate waarin

iemand participeert aan de wereld van vandaag of ervan uitgesloten is. Maar wat zijn de

maten van het verschil en hoeveel verschil is er toelaatbaar binnen een samenleving?

Wanneer is er culturele samenhang, wanneer is er culturele diversiteit?

In de 19e-eeuwse traditie werd de natiestaat cultureel afgebakend. Cultuur stond voor „het

beste dat werd gedacht en gezegd in de wereldgeschiedenis‟. Het was dus nauw

verbonden met zowel het ideaal van „Bildung‟ als met de superioriteit van het westerse

beschavingsideaal. Erwin Jans (in: Van den Dries, De Belder &Tachelet, 2002, p.77-78)

Page 13: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

13

stelt dat dit homogene humanistische cultuurbegrip in de laatste decennia van de

twintigste eeuw rake klappen heeft gekregen. Cultuurrelativisme en de multiculturele

samenleving zouden het op westerse leest geschoeide cultuurbegrip onherroepelijk

hebben opengebroken. Voor veel Vlamingen is er sindsdien nog niet veel veranderd: men

kan nog altijd weinig verschil verdragen en verschillen worden nog heel snel gelijk

gesteld aan het vreemde. En dit terwijl de samenleving zich steeds verder diversifieert in

verschillende culturele eenheden.

Cultuur is een politiek onderwerp geworden (Pinxten, 2003, p. 7-11): de nieuwe rechtse

partijen in Europa hebben met succes de „culturele eigenheid‟ op de agenda geplaatst en

allochtonen worden in de eerste plaats als anders-cultureel geëtiketteerd. Deze uitsluiting

van de ander staat in schril contrast met de idealen van gelijkheid en broederlijkheid die

het moderne westen aanhangt in het mensenrechtendiscours. Tegelijkertijd kan het

Westen op deze manier zijn geprivilegieerde positie probleemloos aanhouden. Een

positie die ontstaan is uit de tijd dat één cultuur de norm was: de christelijke cultuur met

haar godsdienst, haar waarden, haar opvoedingssysteem, haar kosmologie en haar

gedragsregels.

Castells (in: Pinxten, 2003, p.10) concludeert dat cultuur het hoofdthema zal worden in

de identiteitsstrijd in de informatie- en communicatiemaatschappij van vandaag. Pinxten

gaat nog een stap verder: volgens hem wordt de competentie van elke individuele burger

belangrijker naarmate informatie en communicatie prominenter worden dan kapitaal of

arbeid op zich. De conflicten van de voorbije eeuwen tussen de economische klassen

zullen naar de achtergrond verdwijnen en plaats maken voor conflicten tussen kennis- en

culturele vaardigheden.

Kunst

Wat is kunst? En wanneer is iets kunst? Kunst is maar een klein onderdeel van het begrip

cultuur. In een rapport (Lanckmans, Preckler & Pinxten, 2003, p. 26) van het CiCi

(Centrum voor interculturele communicatie en interactie) vat men kunst op als

verschillend van „artisanaat‟. Daar bedoelt men mee dat het louter reproduceren van

bekende procédés en vormen niet als kunst kan beschouwd worden. Dat betekent dat

zuiver artisanale activiteiten en producten zoals bijvoorbeeld een standaard repertorium

Page 14: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

14

dans niet tot kunst gerekend worden. Het onderscheidend criterium om iets kunst te

noemen is de intentie van het creëren, van het bereiken van iets dat als vernieuwend

wordt gezien door de maker en/of toeschouwer.

Dit criterium en deze definitie van kunst kan over alle culturele verschillen heen

rechtvaardig en niet-discriminerend gehanteerd worden. Daarom vinden we dat deze

definitie van kunst hier op z‟n plaats staat.

Culturele competentie – cultuurparticipatie – kunsteducatie

Gedurende de laatste decennia kunnen we een toename vaststellen in het belang van

cultuur in het beleid. Dit cultuurbeleid gebruikt steeds meer de domeinen onderwijs en

welzijn als belangrijke partners. Gedurende de laatste decennia wordt meer dan ooit

belang gehecht aan cultuurparticipatie en cultuurcompetentie (later meer hierover). Dit

gebeurt vanuit de veronderstelling dat het ondersteunde cultuuraanbod duurzame sporen

in het individuele denken nalaat en speelt zich af in de context van het „levensbreed

leren‟. Het gesubsidieerde cultuuraanbod wil met andere woorden mensen wakker

schudden, of ouderwets gezegd, „Verlichting‟ brengen.

Een centraal begrip binnen het huidige cultuurbeleid is culturele competentie. Wie niet

cultureel competent is, heeft niet veel kans op slagen in de huidige samenleving. Iemand

die cultuurcompetent is, bezit mogelijkheidszin, en dat maakt mensen vrijer en dus

„rijker‟. “Wie op de hoogte is van alternatieve ideeën, waarden, opvattingen, smaken en

stijlen, is in staat reële keuzen in het leven te maken”, zo staat vermeld in de vorige

Beleidsnota Cultuur 2000-2004. In de huidige Beleidsnota Cultuur gaat minister Anciaux

hierop verder.

“Het verbeteren van de kwaliteit van de participatie en de cultuurbeleving is sterk

gerelateerd aan het verhogen van de (sociaal-)culturele competentie en het

empowerment van mensen. Dit omvat in deze context de waaier aan

vaardigheden, attitudes en kennis die van belang zijn bij het participeren aan

cultuur.” (Anciaux, 2004, p.16)

De sociale verdeling van kunst en cultuur is dus nog lang niet op zijn optimale reikwijdte.

Sterker nog, van alle goederen en diensten in onze samenleving is het cultuuraanbod één

van de minst gespreide. Hooggeschoolden participeren vele malen meer dan

laaggeschoolden. Daarenboven is volgens Marc Elchardus de cultureel actieve burger via

Page 15: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

15

zijn deelname aan het verenigingsleven minder vatbaar voor verzuring en uiterst rechtse

ideeën. Het Vlaamse cultuurbeleid streeft er dan ook naar om de drempels die de

participatie aan kunst en cultuur tegengaan, weg te werken, lees: te verlagen. Dit doet

men door initiatieven te ondersteunen in verband met het sociaal cultureel werk,

spreiding, financiële drempels, fysische toegankelijkheid, en op maat gesneden

initiatieven– bijvoorbeeld binnen een specifieke leefwereld.

In het kader van de permanente vorming, het levenslang leren dat noodzakelijk is om in

onze kennismaatschappij verder mee te kunnen, besteedt de overheid bijgevolg ook

aandacht aan kunsteducatie. Deskundigen hebben door de jaren heen verschillende

begrippen gebruikt voor de invulling van het begrip kunsteducatie: in de jaren ‟60 en ‟70

had men het over „kunstzinnige vorming‟, in de jaren ‟80 over „kunsteducatie‟ en in de

jaren ‟90 ten slotte over „cultuureducatie‟.

In een nota van het Brussels Kunstenoverleg (Verslagtekst groepsgesprek 2, 15-06-2004,

p.2) worden twee kenmerken van kunsteducatie aangeduid: “een inhoudelijke aanvulling

bij het kunstwerk en/of een dialoog tussen de toeschouwer en het kunstwerk

(tweerichtingsverkeer)”. Men kan het begrip kunsteducatie ook veel breder zien zoals de

zeer ruime definitie die het onderzoeksrapport over kunsteducatie in het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest gebruikt: “(…) alle drempelverlagende initiatieven – zowel

inhoudelijke als praktische - om te participeren aan het culturele aanbod.” (Elias, Verte,

Corsius, Janssens, De Grauwe & De Pauw, s.d., p.10) Laat ik deze laatste definitie

overnemen in dit onderzoek, omdat ik een zo volledig mogelijk overzicht wil geven van

alle kunst- en cultuureducatieve actoren. Hierbij gaat het niet alleen om

drempelverlagende initiatieven van de culturele sector, maar evengoed van de onderwijs-

of de welzijnssector.

Allochtonen: één grote, onbekende groep

De naamsverwisselingen buitenlander, migrant, immigrant, allochtoon en etnische

minderheid van de voorbije decennia zijn meer dan een woordenspel. In de jaren ‟60-‟70

sprak men over gastarbeiders. Deze immigrantgastarbeider werd allochtoon, toen

duidelijk was dat hij of zij niet meer naar huis zou gaan, dat België zijn/haar nieuwe huis

geworden was. De allochtoon werd lid van een etnische minderheid toen er werd

Page 16: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

16

vastgesteld dat hij of zij niet langer een „lang gebleven logé‟ was, maar een

„binnenstaander‟, iemand voor wie België een thuis in plaats van een huis geworden is

(van den Hoogen, van den Berg, 1997, p. 391-392). Toch mogen we ons niet vergissen:

allochtonen blijven vandaag nog veel te vaak buitenstaanders. Etnische minderheden

hebben nog steeds minder slaagkansen op school. We vinden ze minder terug bij de meer

prestigieuze beroepen. We zien ze nog steeds minder op televisie en op de

theaterplanken. Dit fenomeen kunnen we deels toeschrijven aan het beleid dat

Vlaanderen voert: het migratiebeleid beperkt zich immers tot het integratiedenken

(Blommaert & Martens, 1999, p.27). De nadruk wordt gelegd op culturele verschillen,

van waaruit een culturele en taalkundige aanpassingseis voortvloeit, wat we vandaag „het

inburgeren‟ noemen.

Er worden verschillende definities en cijfers gehanteerd van groepen van etnische

minderheden. Soms gebruikt men het geboorteland van één van beide ouders, soms is het

geboorteland van beide ouders doorslaggevend, en anders het geboorteland van de

persoon zelf. Bij gebrek aan een eenduidige Belgische definitie gebruik ik hier de

definitie die het Centraal Bureau voor de Statistiek in Nederland (CBS) hanteert van

allochtoon:

“Persoon die in Nederland woonachtig is en van wie ten minste één ouder in het

buitenland is geboren. Wie zelf in het buitenland is geboren, hoort tot de eerste

generatie, wie in Nederland is geboren, hoort tot de tweede generatie.”

Dit zou betekenen dat een groot deel van ons koningshuis ook allochtoon is, en

bijvoorbeeld iemand met een vader of moeder uit Nederland ook. Vandaar dat ik in dit

literatuuronderzoek en deze casestudie een onderscheid maak tussen westerse en niet-

westerse allochtonen.

Page 17: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

17

1 Cultuur en participatie: algemeen

In dit eerste hoofdstuk tasten we het domein van cultuur en participatie af. We gaan

dieper in op vier grote onderwerpen: ten eerste het belang van het participeren aan kunst

en cultuur in een veranderende samenleving, ten tweede de sociale ongelijkheid van

deelname aan kunst en cultuur, ten derde de samenwerking tussen culturele sector en het

onderwijs- en het sociale veld. Ten slotte betrekken we de Europese Unie erbij, bekijken

we hoe artificieel culturele identiteit kan zijn en hoe we in Europa omgaan met de multi-

en interculturele samenleving.

1.1 Het maatschappelijke belang van cultuurparticipatie

In het meest verstedelijkte deel van de wereld waar wij vandaag in leven, krijgen we

steeds meer te maken met individualisering, met culturele eigenheid en

cultuurverschillen, hoewel dit regelrecht ingaat tegen de idealen van een verenigd

Europa: gelijkheid, vrijheid en solidariteit. We krijgen in het hedendaagse Europa steeds

meer te maken met een cultureel gemengde gemeenschap en toch leven we vandaag in de

wereld van het ik, van de consumptie en de vereenzaming. We kunnen hier spreken van

een nieuwe breuk: „de culturele breuk‟, aldus Pinxten (2003, p.9).

Kenmerkend voor onze maatschappij is dat de burger consument van informatie over de

wereld is geworden, maar in tegenstelling tot wat we misschien zouden denken maakt die

kennis en informatie de burger niet noodzakelijk mondiger. Integendeel, we voelen ons

vaak afgesneden en machteloos tegenover concrete gebeurtenissen en gaan daardoor niet

méér participeren aan de maatschappij. Deze kennis-als-informatie is een basisgegeven

geworden in ons opvoedingssysteem. We leren heel ons leven uit boeken en wat we

opvangen uit de media, en vormen dan oordelen over conflicten aan de andere kant van

de wereld, enkel op grond van die informatie. Bovendien leren we van kleins af aan het

competitiesysteem kennen: je prestaties op school kaderen in een ware concurrentieslag.

We zouden te kort door de bocht gaan als we besluiten dat dit opvoedingsmodel uitmondt

in het uitsluitingsdenken van vandaag, maar we kunnen wel stellen dat het een

belangrijke factor is in de manier waarop we met onze medemens omgaan. In geen enkel

ander OESO-land is de kloof tussen allochtonen en autochtonen op school zo diep als in

Page 18: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

18

Vlaanderen (Klasse, mei 2007, p12). Participeren doe je door te ervaren en door te

ontmoeten, en niet met je hersenen alleen, dus niet via de weg van informatie zelf, als

passieve consument.

Indien we als maatschappij weg willen uit de sfeer van individualiteit, culturele eigenheid

en cultuurverschillen is het noodzakelijk dat zoveel mogelijk burgers participeren aan de

maatschappij. Er is meer participatie nodig van burgers die respect hebben voor

verschillen en dus positief kunnen omgaan met diversiteit. Daarbij kan het gebruik van

artistieke vormen nuttig zijn. Kunst en cultuur zijn hierbij mogelijke middelen die de

mens in verschillende aspecten van zijn mens-zijn kunnen bereiken.

Gaan kunst en cultuur de wereld redden? Kunst en cultuur zitten vanzelfsprekend ook

vast aan een duidelijke historische, economische en politieke context. Maar ze kunnen de

mens in veel van zijn kenmerken aanspreken en hem bovendien via participatie met

andere mensen laten samenleven. Artistiek bezig zijn kan dus in een democratisch model

een hefboom zijn, zonder dat er weer een enig juiste of superieure norm kan opgelegd

worden, aldus Pinxten (2003, p.35).

En toch is het niet zo vanzelfsprekend dat kunst en cultuur door alle leden van de

gemeenschap begrepen wordt. Gadamer:

“Het spreekt voor zich dat kunst indertijd, toen ze nog in een gerechtvaardigde

samenhang met de wereld om zich heen stond, een vanzelfsprekende integratie tot

stand bracht tussen gemeenschap, maatschappij, kerk en het zelfbegrip van de

scheppende kunstenaar. Ons probleem is echter dat deze vanzelfsprekendheid, en

daarmee de gemeenschappelijkheid van een omvattend zelfbegrip, niet meer

bestaat –en wel sinds de negentiende eeuw.(…)” (Gadamer geciteerd in: Elias in:

De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p. 54-55)

De oude maatschappelijke functies van kunst beleven rond het midden van de

negentiende eeuw een fundamentele crisis. De kunst draagt niet meer een door de hele

gemeenschap gedragen wereldbeeld uit. De kunstenaar van de 19e eeuw staat niet langer

in een gemeenschap, maar creëert er zelf één. Hij draagt in zijn eigen stijl „zijn‟

boodschap uit. Deze staat open voor poly-interpretatie (Elias in: De Groof, Scheck,

Penneman, 2001, p. 54).

Page 19: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

19

1.1.1 Het maatschappelijke belang van cultuur- en kunsteducatie

Omdat onze overheid het veld van de cultuureducatie als een hefboom voor de

persoonlijke ontwikkeling ziet, wil men vandaag investeren in een verhoogde

cultuurparticipatie en algemener in een verruimde culturele competentie. Met culturele

competentie bedoelt men de waaier aan vaardigheden, attitudes en kennis die van belang

zijn bij het participeren aan cultuur. Levenslang leren in het algemeen en leren in verband

met kunst en cultuur moeten ervoor zorgen dat de burger een hogere levenskwaliteit kan

bereiken en minder uitgesloten wordt uit de wereld. Veel individuen en (sub)groepen zijn

immers vervreemd van het gevestigde bestel met zijn eigen codes, of voelen zich

uitgesloten omwille van hun sociale status, opleidingsniveau of afstamming.

Met de term cultuureducatie hebben we het hier over meer dan een leerproces rond kunst.

Cultuureducatie moet een veel ruimere maatschappelijke relevantie in een sociaal-

culturele context garanderen. Omdat, zoals we hierboven beschreven, het niet

vanzelfsprekend is om kunst of een boodschap van een kunstenaar te begrijpen, werd de

methode kunsteducatie in het leven geroepen. De socioloog Willem Elias zegt hierover:

“Kunst bestaat maar in de mate dat ze begrepen of desnoods aangevoeld wordt.

Dit begrip of gevoel is geen evidentie, maar een leerproces, al dan niet onder

begeleiding. Dat een educatieve benadering iets kan vernietigen van de ervaring

met kunst is mogelijk. Maar elke handeling impliceert risico‟s namelijk die van

lukken en mislukken.” (Elias in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p. 55)

1.1.2 Kunsteducatie vroeger en nu

Zoals we al vermeldden in de begripsafbakening van het begrip kunsteducatie bestaan er

verschillende termen verbonden aan een bepaalde periode met een daaraan verbonden

invulling. De betekenis van het begrip wordt steeds ruimer, naarmate de tijd opschuift.

De eerste vormen van kunsteducatie vielen samen of waren een voorbereiding op het

kunstonderwijs, bijvoorbeeld leren tekenen. Men sprak in de jaren ‟60 van „kunstzinnige

vorming‟: kinderen en volwassenen werden aangemaand om zelf kunst te beoefenen,

vanuit de idee dat contact met kunst mensen zou aanzetten tot een betere waardering van

de kunst. Deze kunstzinnige vorming moest ook bijdragen tot persoonlijkheidsvorming

en maatschappelijke vorming. Vanaf de jaren ‟80 kwam de term „kunsteducatie‟

overgewaaid vanuit Nederland. Deze hield meer in dan enkel de productieve

Page 20: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

20

handelingsverhouding met kunst, m.a.w. het zelf maken van kunst. Men ging ervan uit

dat ook de bestaande kunsten zelf een interessant educatief medium konden zijn en dat

het op zich ook een meerwaarde was om er kennis en inzicht over te verwerven. Vanaf de

jaren ‟90 wordt de term „kunsteducatie‟ vervangen door „cultuureducatie‟ en krijgt deze

een veel bredere betekenis mee. Cultuureducatie mag zich niet langer beperken tot de

kunsten zelf, maar moet een ruimere maatschappelijke relevantie kunnen garanderen.

Kunst moet dus ook gestoeld worden op niet-artistieke contexten, namelijk de sociaal-

culturele. Deze postmodernistische opvatting van kunsteducatie is voor veel interpretaties

vatbaar en biedt zeer ruime educatieve mogelijkheden in dit veranderde

maatschappijbeeld, aldus Elias. Dit kan anderzijds ook een nadeel zijn, zo kan „cultureel‟

een soort masker worden voor zeer uiteenlopende richtingen die weinig of niets meer met

elkaar te maken hebben.

Recent is men de nadruk op de verschillende mogelijkheden van interpretatie gaan leggen

in de kunsteducatie. Niet enkel de interpretatiemogelijkheden van het kunstwerk, maar

eerder van de verscheidenheid van het publiek en van de contexten. Veel moderne kunst

kan je immers niet begrijpen met een puur esthetische beschrijving en zonder een sociaal-

culturele context. Deze postmoderne opvatting over kunst heeft volgens Elias een aantal

gevolgen voor de kunsteducatie:

Interpretatievaardigheden moeten aangeleerd worden.

Het onderscheid tussen een productieve (het maken van kunst), een receptieve (het

kijken ernaar) en een reflectieve (het nadenken erover) verhouding met kunst is niet

meer zo belangrijk. Een kunstwerk wordt pas voltooid in de interpretatie.

Rond de verschillende contexten - o.a. historisch, politiek, cultureel, artistiek – moet

kennis worden bijgebracht.

Men moet leren leven met de idee dat veel interpretaties naast elkaar kunnen bestaan

en dat deze voortdurend in beweging zijn.

Om de postmoderne wending in de kunsteducatie samen te vatten, gebruiken we ook hier

opnieuw de woorden van Elias:

“De discussie over de definitie van kunst wordt beperkt tot het uitgangspunt dat

kunst een vorm van culturele productie is met het oog op het construeren van

symbolen gebaseerd op een gedeelde ervaring van de werkelijkheid. (…) In dit

alles moeten we inzien dat kunstwerken meervoudig gecodeerd zijn binnen

Page 21: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

21

symboolsystemen. De waarde van de kunst komt uiteindelijk neer op de overtuiging

dat ze het dieper begrijpen van het sociaal-culturele landschap bevordert.” (Elias

in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p.66)

1.2 Het begrip ongelijkheid sociologisch verklaard

Vooraleer we in dit hoofdstuk kunnen ingaan op de relatie tussen enerzijds de culturele

sector en anderzijds het onderwijsveld en de welzijnssector, dienen we het begrip

ongelijkheid sociologisch te verklaren. De deelname aan kunst en cultuur is immers niet

gelijk verdeeld onder alle lagen van de bevolking. We doen dit aan de hand van

Bourdieu.

Volgens artikel 27 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

(http://www.unhchr.ch/udhr/lang/dut.htm) hebben alle burgers recht op cultuur,

cultuurbeleving en deelname aan het culturele leven. Deze cultuurdeelname of

participatie is niet gelijk verdeeld onder alle leden van de gemeenschap, noch over de

sociale lagen van de bevolking. Niet willen deelnemen is een keuze, niet kunnen

deelnemen is immers uitsluiting (Dierckx, 2001, p. 11). Wanneer we het over

cultuurparticipatie hebben, kunnen we er niet om heen het begrip „ongelijkheid‟

sociologisch te verklaren. Dit kunnen we niet zonder de Franse cultuursocioloog Pierre

Bourdieu.

Tot voor kort gold het ideeëngoed van de Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu als

theoretisch en empirisch meest richtinggevend in het onderzoek naar cultuurparticipatie.

Bourdieu stelt dat alle individuele handelingen verklaard kunnen worden vanuit één

centraal begrip: de „habitus‟ of “het duurzaam geheel van in de opvoeding verworven

gewoonten of disposities (neigingen)”(Bourdieu geciteerd in: Lievens, Waege, De

Meulemeester, 2006, p.15). Belangrijk is de link die Bourdieu legt tussen de habitus en

de „objectieve sociale omstandigheden‟. Elke habitus is namelijk het product van deze

objectieve sociale omstandigheden –zoals opvoeding, onderwijs en levenscondities.

Volgens Bourdieu verschillen de objectieve levensvoorwaarden naargelang de klasse

waartoe iemand behoort. Gelijke objectieve levensomstandigheden resulteren in

eenzelfde habitus en in analoge dispositiesystemen. Leden van dezelfde klasse delen dus

Page 22: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

22

een bepaalde, specifieke habitus. Samengevat kunnen we dan stellen dat iemands

culturele smaak en dus zijn deelname aan het culturele leven zullen variëren naar gelang

zijn of haar sociale positie.

Deze sociale positie die iemand in de ruimte inneemt, is afhankelijk van een ander

belangrijk begrip van Bourdieu: de hoeveelheid „kapitaal‟ die een persoon bezit. Er

bestaan drie soorten kapitaal, aldus Bourdieu: het economisch kapitaal, het sociaal

kapitaal, en het cultureel kapitaal. Het economisch kapitaal moet gezien worden als de

hoeveelheid financiële en materiële bronnen waarover iemand beschikt. Het sociaal

kapitaal bestaat uit de sociale netwerken die iemand bezit. Het cultureel kapitaal ten slotte

bevat zowel de culturele bagage verworven uit de gezinssocialisatie als uit het

opleidingsniveau.

Kortom: de sociale positie en dus ook de habitus zijn het resultaat van de hoeveelheid en

de verhouding van de verschillende vormen kapitaal die in het ouderlijke milieu

voorhanden was en waarover iemand momenteel beschikt (Lievens, Waege, De

Meulemeeser, 2006, p. 15-16).

De socialisatie binnen het gezin speelt dus een doorslaggevende rol. Deze resulteert in

een primaire habitus die later nog moeilijk kan worden gewijzigd. Wanneer men uit een

cultureel milieu stamt, heeft men een significant grotere kans op het verwerven van wat

Bourdieu een „esthetische habitus‟ noemt. Kinderen die uit een cultureel kapitaalkrachtig

milieu komen, hebben doorgaans een betere startpositie in het onderwijs en hebben dus

ook meer kans om door te stromen naar de betere opleidingen of betere scholen . Het

onderwijs bevestigt dan verder de sociale en culturele ongelijkheden, aldus Bourdieu.

Belangrijk in Bourdieu‟s theorie is dat de levensstijl die uit de habitus voortvloeit, dient

om zich expliciet van andere klassen te onderscheiden. Het beschermen van de sociale

klassen bestempelt hij als distinctie. Bovenlagen in de samenleving willen zich

onderscheiden van onderlagen door bijvoorbeeld hun levenswijze sterk op

cultuurdeelname te richten. Door haar kapitaaloverwicht ten slotte kan de dominante

klasse bepalen wat als legitieme cultuur geldt.

De samenhang die Bourdieu onderzocht tussen onderwijs, sociale afkomst en culturele

smaak is er in de loop der jaren ingewikkelder op geworden. De Franse socioloog

Page 23: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

23

formuleerde zijn inzichten begin jaren ‟70. Bourdieu‟s theorie sluit ook niet altijd

naadloos aan bij de realiteit.

Recent Vlaams onderzoek leert dat het afgelegde onderwijstraject sterk weegt op de

culturele voorkeuren en afkeren. Onderwijskapitaal is cultureel kapitaal, maar het

onderwijs bepaalt vandaag blijkbaar veel meer dan voorheen iemands culturele

competentie (Laermans, 2002, p.60). Dit heeft veel te maken met de rol van de school als

algemeen socialisatiemilieu. Jongeren brengen een groot deel van de tijd op school door

samen met hun leeftijdsgenoten. Leerlingen beïnvloeden elkaar, ook qua smaak, wat

duurzame sporen achterlaat. Daarenboven geeft niet enkel de klas of de school, maar

vooral de richting die iemand volgt in het secondair onderwijs de doorslag. Toch loopt de

culturele variatie niet enkel mooi in de pas met de gevolgde onderwijsrichting en de

sociale status van het ouderlijke gezin. Ook mediaboodschappen en de ermee

geassocieerde levensstijlen sturen al op jonge leeftijd iemands sociaal kapitaal.

Uit Bourdieu‟s theorie kunnen we veronderstellen dat personen een vrij duidelijke

voorkeur zouden ontwikkelen voor ofwel elitaire, hoge cultuur, ofwel voor populaire, ook

wel lage cultuur genoemd. Dat is niet gebeurd. We kunnen wel spreken over een

onderscheid in smaak tussen lage en hogere statusgroepen. Mensen uit een hogere klasse

combineren tegenwoordig zeer uiteenlopende interesses en cultuuruitingen, dwars door

de scheidslijn van traditioneel en populair, hoog en laag. De vraag is dan ook

gerechtvaardigd of we de strikte scheiding tussen de gevestigde hoge cultuur en de

massacultuur nog kunnen verdedigen. Jonge personen uit hogere klassen vormen een

groter wordende groep „culturele omnivoren‟. Zij consumeren meerdere en uiteenlopende

kunststijlen, ook als deze eigenlijk tot het cultuurgoed van andere klassen wordt

gerekend. De lagere statusgroepen worden door hun beperkte smaak als „univoren‟

bestempeld. We kunnen hier spreken van een recent fenomeen (Lievens, Waege, De

Meulemeester, 2006, p.16).

Een ander recent fenomeen dat tegen Bourdieu‟s theorie ingaat, is een verzwakking van

klassenculturen (Lievens, Waege, De Meulemeester, 2006, p.17). Dit fenomeen zorgt

voor een groeiende keuze- en beslissingsvrijheid bij vooral de jongste generaties. Dit

betekent dat naast de sociale achtergrond ook andere factoren iemands handelingen en

Page 24: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

24

smaak beïnvloeden. Volgens Elchardus verandert de wijze waarop het gedrag wordt

gestuurd vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw:

“De samenleving geeft het individu meer keuzevrijheid, maar beïnvloedt de

gemaakte keuzes tegelijkertijd door subtielere „symbolische‟ socialisatiekanalen

als het onderwijs, sociale netwerken en de massamedia.” (Elchardus, geciteerd in:

Lievens, Waege, De Meulemeester, 2006, p.17)

Als we dit allemaal bij elkaar optellen dan krijgen we een nogal complex beeld. De

gevolgde onderwijsrichting hangt dus samen met de sociale status van het ouderlijke

gezin, maar beide beïnvloeden ook los van elkaar de omgang met het consumptie- en

vrijetijdsaanbod. Tegelijk hebben ook media en de commerciële markt een culturele

impact die niet te onderschatten valt. Daarbij moeten we ook rekening houden met de

invloed van vriendengroepen. Het sociologische eindverdict luidt daarom dat de indruk

van een grote pluriformiteit enigszins bedriegt. De smaakvariatie hangt vandaag nog

steeds samen met de verschillen tussen sociale trajecten en opvoeding (Laermans, 2002,

p. 62).

1.3 Cultuur, onderwijs, welzijn en participatie

Jongeren die uit een gezin komen waar niet veel cultureel en sociaal kapitaal aanwezig is,

kunnen gestimuleerd worden langs andere kanalen. Onderwijs is één van de

mogelijkheden waarlangs dat proces kan plaatsvinden, het welzijnswerk is een andere

mogelijkheid. Jongeren gaan vijf dagen verplicht naar school en jeugdverenigingen en

jeugdhuizen spreken een grote groep Vlaamse jongeren aan, waaronder ook jongeren met

een sociaal-culturele achterstelling. Zijn er dan betere kanalen denkbaar om jongeren te

bereiken?

1.3.1 Onderwijs en cultuur

Samenwerking tussen de kunstensector en het onderwijsveld is essentieel. Zowat alle

Europese landen benadrukken vandaag formeel het belang van de culturele dimensie in

het onderwijs. In de praktijk echter krijgt het thema niet altijd een hoge prioriteit. Het

concrete beleid in de lidstaten hanteert een eerder enge definitie van het begrip cultuur.

Een dynamische invulling van het cultuurbegrip is echter noodzakelijk. Men moet

Page 25: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

25

uitgaan van de belevingwereld van de leerlingen. Vaak komt men niet verder dan het

programmeren van een uurtje kunst en muziek op school. Cultuur op school blijft

vandaag ook te afhankelijk van enkele enthousiaste leraren. Op die manier blijven de

initiatieven te veel „ad hoc‟ en te versnipperd om een blijvend effect na te streven.

Een verklaring hiervoor kan zijn dat kunst en cultuur in onze maatschappij nog steeds een

lagere status hebben dan wiskunde en wetenschappen. Onder druk van de economische

wereld lijkt het belang van cultuureducatie af te nemen. Het nuttigheidsdenken primeert

in onze informatiemaatschappij. Men wil leerlingen klaarstomen voor de arbeidsmarkt.

Volgens de cultuurfilosoof Max Wildiers moeten “in tijden waarin het economische en

technische overheerst, de andere vakken, de bedreigde waarden, meer gestimuleerd en

gewaardeerd worden. De school moet een tegenwicht vormen voor een eenzijdige

cultuur, geestelijke armoede en ontologische leegte”(Wildiers geciteerd in: De Groof,

Scheck, Penneman, 2001, p. 14). Het onderwijs heeft juist de mogelijkheden om hier en

daar wat afstand te nemen van maatschappelijke invloeden (De Groof in: De Groof,

Scheck & Penneman, 2001, p.14). In die zin kan onderwijs compensatie bieden voor

bepaalde tendensen in de maatschappij.

Tot begin de jaren ‟60 huisden onderwijs en cultuur in hetzelfde ministerie. Met de grote

splitsing van deze ministeries wou men een autonoom cultuurbeleid stimuleren. Het

beleid was enerzijds gericht op de ontwikkeling van het volk in zijn vrije tijd met het oog

op cultuurspreiding en anderzijds op de verdere professionalisering van de kunstenaars.

In beide gevallen, namelijk de cultuurparticipatie en de cultuurproductie, viel onderwijs

uit de boot. De mensen bevoegd voor het cultuur- en onderwijsbeleid zagen toen niet in

dat kunst leren waarderen, cultuur beleven en ook het vormen van kunstenaars het best zo

vroeg mogelijk begint. Dat cultuureducatie ook van groot belang was in de algemene

maatschappelijke en persoonsvorming werd in die tijd al helemaal verwaarloosd.

Niettegenstaande deze ontwikkelingen, riep de Europese Commissie in april 1994 de

ministers van onderwijs en cultuur op tot samenwerking. In Vlaanderen ontstond mede

daaruit in 1995 de cultuurcel CANON op het departement onderwijs. Deze cultuurcel

vervult een brugfunctie tussen de onderwijswereld en de cultuursector. Het doel van

Page 26: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

26

CANON is kunst en cultuur een volwaardige plaats te geven in alle onderwijsniveaus en

in alle onderwijsnetten (Ghijs, 2000, p.153).

Van een intense samenwerking tussen de onderwijswereld en de culturele sector kan

evenwel nog niet echt worden gesproken (Bossuyt in: De Groof, Scheck & Penneman,

2001, p. 76). De cultuureducatieve instellingen zitten verspreid onder allerlei

regelgevingen en wetgevingen, waar geen coherent beleid voor uitgestippeld is.(zie 2.4

het Vlaamse werkveld.)

1.3.2 De sociale sector en cultuur

Het sociaal-cultureel werk is zeer divers. Het gaat van wijk-, club-, buurthuis- en

straathoekwerk over intercultureel werk, cultuur- en gemeenschapscentra,

bibliotheekwerk, amateurskunsten en het verenigingsleven tot jeugd-, gezins- en

volwassenenwerk.

Het sociaal-cultureel werk heeft een belangrijke taak bij het doorbreken van het

maatschappelijk isolement. Men wil de maatschappelijke participatie van kwetsbare

bevolkingsgroepen verbeteren. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat kunst en

cultuur een belangrijke hefboom kunnen zijn in dit proces van sociale integratie,

complementair met andere meer klassieke integratiekaders zoals tewerkstelling. Kunst en

cultuur kunnen mensen die maatschappelijk uitgesloten worden aanspreken op hun

persoonlijke krachten, interesses en mogelijkheden, en niet op hun gebreken, zoals dat

meestal het geval is. Zelf creëren is daarbij een belangrijk aspect. Tegenwoordig is het

niet alleen de cultuur- of vrijetijdsparticipatie op zich die telt, maar eerder de

capaciteitsverhoging en de zelfredzaamheid die daaruit voortvloeien (Dierckx, 2001, p.

54). Het proces wordt met andere woorden belangrijker dan het product.

Belangrijke criteria van sociaal-artistiek werk zijn lokale inbedding, laagdrempeligheid,

positieve benadering, gedifferentieerd werken, met eigen materiaal aangedragen door de

doelgroep. Bij cultuurprojecten bij groepen met een sociaal-culturele achterstelling is het

noodzakelijk dat er naar de doelgroepen toe wordt gewerkt (ook letterlijk in de ruimte

door bijvoorbeeld wijkgerichte centra) en dat er met de mensen zelf overlegd wordt. Dit

dient te gebeuren door begeleidende kunstenaars en educatieve, culturele of sociale

werkers. Het doel hiervan is een stem geven aan diegenen die anders zelden of nooit

Page 27: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

27

gehoord worden. Hier schuilt wel een addertje onder het gras. We moeten namelijk

voorkomen dat doelgroepen op die manier gestigmatiseerd worden, dat ze een etiket

opgekleefd krijgen.

Wil men ten slotte op termijn ook op cultureel-artistiek vlak op een zinvolle manier

omgaan met de spanningsbogen tussen „hoge‟ en „lage‟ cultuur, tussen de gevestigde

culturele waarden en de randculturen, dan zal men ook plaats moeten maken voor

„andere‟ projecten en gedurfde ideeën (Dierckx, 2001, p. 17). Het blijft in ieder geval

zoeken naar aangepaste werksoorten en methodieken. Van theorie naar praktijk blijkt hier

niet zo evident.

1.4 Europa en de multiculturele samenleving

Omdat de multiculturele maatschappij zich niet enkel voordoet in België of Vlaanderen

maar in heel Europa, is het in het kader van dit onderzoek belangrijk om ook het culturele

gegeven in Europa te belichten. Met de uitbreiding van de Europese Unie heeft men het

steeds vaker over het Europees burgerschap en een Europese identiteit. Hoe werkt deze

Europese categorisatie ten opzichte van etnische minderheden? Hoe verschillend is het

minderhedenbeleid in de landen van Europa? Dit minderhedenbeleid heeft immers ook

invloed op hoe men omgaat met minderheden in het cultuurbeleid.

Ten slotte gaan we in op het begrip culturele diversiteit in een maatschappij die te maken

krijgt met mondialisering. We leggen het verschil uit tussen de begrippen

multiculturaliteit en interculturaliteit.

1.4.1 Culturele identiteit

Cultuur wordt in de sociale wetenschappen steeds dynamischer ingevuld. Dit betekent dat

cultuur steeds minder wordt beschouwd als een vaststaand geheel. Met het erkennen van

het dynamische karakter van cultuur wordt ook meer aandacht besteed aan de beleving

van cultuur door de mensen zelf. In deze beweging is de notie identiteit steeds centraler

komen te staan. Elk individu heeft tegelijk verschillende identiteiten, als gevolg van de

persoonlijke, sociale, economische en culturele verscheidenheid. Individuen bewegen

zich doorheen verschillende sferen, naargelang hun leeftijd, hun geslacht, hun beroep, als

lid van een groep, een regio, een stad, een staat, enzovoort.

Page 28: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

28

Ook leven we als individu in verschillende culturen. Men spreekt in dat verband over

bijvoorbeeld professionele culturen, vrijetijdsculturen, thuisculturen enzovoort. In het

dagelijkse leven vloeien die vaak in elkaar over. Vandaar dat cultuur eerder als een

fluïdum dan als een vastomschreven kader moet begrepen worden (Verlot in De Groof,

Scheck & Penneman, 2001, p. 104).

Mensen in interculturele samenlevingen creëren op deze manier verschillende identiteiten

die als laagjes op elkaar komen te liggen. Elk individu kan zich identificeren met

verschillende groepen omdat hij of zij een identiteit van burger, gender, taal, politiek,

religie, historische en grafische situering, toekomstperspectief, enzovoort beleeft.

Volgens Verlot en Sierens (Verlot en Sierens in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001,

p.104) kunnen we spreken van een „inclusieve identiteit‟ waarin meerdere

cultuurbelevingen naast, boven of onder elkaar kunnen bestaan en door de persoon

worden geïntegreerd.

De koppeling tussen één bepaalde groep en één bepaalde cultuur is dus niet langer

houdbaar, evenals de idee dat culturen en identiteiten vaststaande en onvervreemdbare

eigenheden zouden zijn. Deze ideeën leiden tot stereotypering, culturele hokjesmentaliteit

en kunnen zelfs leiden tot cultureel fundamentalisme volgens Stolcke (in: Pinxten, 2003,

p.90). De fictieve eigen cultuur die in een onveranderbare essentie zou vastliggen, lijkt

immers sterk op de fundamentele teksten van de religieuze fundamentalist. We vinden

hier immers dezelfde gevolgen terug: culturele of etnische zuiveringen, onderschikking

van de individuele keuze aan de religieuze of gemeenschapstraditie, en beperking of

eliminatie van de diversiteit. (Pinxten, 2003, p. 90-91)

1.4.2 Het culturele in Europa & de Europese culturele identiteit

Met de gestage uitbreiding van de EU is men de laatste decennia steeds meer op zoek

naar de eigenheid van de Europese cultuur. Vaak wordt die identiteit gezocht in het

gemeenschappelijke verleden, dat gekenmerkt wordt door de cultuur van rechten en

vrijheden, democratie en verdraagzaamheid. Anderzijds is Europa ook een verzameling

van zeer verscheidene culturen met een dynamisch karakter. Volgens Jacobs en Maier

(1997) is Europa een amalgaam van diversiteiten en contradicties, wat ervoor zorgt dat

we kunnen kiezen tussen de vele tegenstrijdige elementen uit het verleden om een

Page 29: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

29

Europese identiteit aan te duiden. Daarbij zagen we reeds dat identiteit niet louter als een

statisch gegeven gedefinieerd mag worden. Identiteit heeft noodzakelijkerwijs ook te

maken met de toekomst en de voorwaarden, middelen en mogelijkheden om

toekomstprojecten te realiseren. Deze dimensie van de Europese identiteit wordt vaak

ondergewaardeerd en onderbelicht (Jacobs&Maier, 1997, p.2).

Met het ontstaan van Europa in 1949 wordt het Europese Verdrag van de Rechten van de

Mens afgekondigd. Met dit verdrag wordt er een basis gelegd voor een gelijkwaardige

benadering van verschillende culturen in heel Europa. De noties identiteit en cultuur en

een gelijkwaardige benadering worden hierin erkend (Verlot in De Groof, Scheck &

Penneman, 2001, p. 98).

Het artikel 128 van het Unie-Verdrag i.v.m. de identiteit van Europa:

“De Unie draagt bij tot de ontplooiing van de culturen van de Lidstaten onder

eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar

tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed.” (De Groof

in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p.11)

Intussen zien de voorstanders van Europese integratie al vier decennia de promotie van

een Europees bewustzijn en de creatie van een Europese identiteit als een cruciaal

beleidsdoel. Een belangrijke actualisatie vond plaats met het Verdrag van Maastricht in

1992 waarin een Europees burgerschap gecreëerd werd: een nieuw soort supra-nationale

juridische status. Een volgende stap was ongetwijfeld de invoering van de

gemeenschappelijke eenheidmunt de Euro in 2002.

Volgens Jacobs en Maier kunnen we een drietal structuren onderscheiden die tot nu toe

gebruikt werden om een Europese identiteit te creëren. Ten eerste probeerde men een

cultureel ingevulde Europese identiteit op te zetten zoals men vroeger de nationale

identiteiten gecreëerd heeft. Zo hanteerde men bijvoorbeeld historische mythes over het

gemeenschappelijke christelijke erfgoed en refereerde men aan de humanistische traditie.

Men gebruikte ook ideologieën, seculiere rituelen en een gemeenschappelijk

Eurosymbolisme (een vlag, een munteenheid, zelfde vormgeving van de paspoorten) om

een gedeelde culturele identiteit te voeden. Ten tweede bouwde men een juridisch

Page 30: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

30

systeem uit dat over de nationale juridische systemen heen geldt: supra-nationaal. Daarin

worden basisrechten toegekend aan inwoners en werknemers van Europa. Dit

gemeenschapsrecht verschilt van het traditionele internationale recht en de rechten ervan

zijn via het Europees Hof van Justitie direct afdwingbaar. Ten derde werd een nieuwe

vorm van Europees supra-nationaal burgerschap geïntroduceerd in een afzonderlijk en

expliciet „burgerschap van de Unie‟. Dit burgerschap bevestigt bijvoorbeeld het recht van

vrij verkeer binnen de lidstaten van de EU en het recht om deel te nemen aan de Europese

verkiezingen in elke lidstaat.

De reden voor die Europese identiteitsconstructie, nog steeds volgens Jacobs en Maier is

zowel het economische Europese project als de ontwikkeling van een politieke Europese

Unie te garanderen. Een minimum aan Europese gevoelens moet Europa legitimeren en

passieve steun voor de economische veranderingen garanderen. Het succes van deze

tendens hangt ongetwijfeld samen met het gegeven dat economische ontwikkeling de

gemeenschappelijke deler van alle voorstanders van Europese integratie vormt. Daarnaast

streeft men er dus naar om een politieke Europese Unie te ondersteunen en te legitimeren

via een Europese identiteit. Dit gebeurt door het Europese volk op hun

verantwoordelijkheid te wijzen om stabiliteit, vrede en sociale rechtvaardigheid tot ver

buiten de grenzen te verzekeren. Solidariteit, respect voor mensenrechten en gelijkheid

worden gepromoot als universele waarden. Ook een gevoel van Euro- patriottisme moet

de ontwikkeling van een politieke Unie legitimeren. We kunnen dus stellen dat

vertrekkende van de doelstellingen die men nastreeft met de Europese Unie, deze

pogingen resulteren tot een constructie van een Europees gevoel in een hybride resultaat

(Jacobs & Maier, 1997, p.11).

Een meerderheid van de Europese burgers hebben trouwens vandaag nog steeds moeite

om zichzelf op cognitief niveau als Europeaan te categoriseren (Jacobs & Maier, 1998,

p.9). Uit de resultaten van de Eurobarometer van 2005

(http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/eb/eb64/eb64_be_exec.pdf) blijkt dat de

meeste Belgen oordelen dat ze niet genoeg kennis hebben over de Europese Unie. Ook

over hun eigen rechten als Europese burger geven ze toe niet veel te weten. En als je hen

vraagt wat de Europese Unie voor hen betekent antwoordt 62% de Euro en 56% de

Page 31: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

31

vrijheid te reizen, te studeren en te werken binnen de EU. Na het Franse „non‟ en het

Nederlands „nee‟ tegen de Europese grondwet in juni 2005, geven nu ook de Belgen toe

steeds minder opgezet te zijn met het Belgische lidmaatschap tot de EU (-11%). Uit

dezelfde peilingen blijkt dat ook de helft van de Belgen tegen een verdere uitbreiding van

de EU zijn. Vooral de eventuele toetreding van Turkije tot de EU ligt voor de Belgen

moeilijk: de culturele verschillen zouden te groot zijn.

Hierbij aansluitend stellen Fuchs, Gerhards en Roller (geciteerd in: Jacobs& Maier, 1997,

p.9) dat er sterke aanwijzingen zijn dat het traditionele onderscheid tussen staatsburgers

en vreemdelingen aan het verschuiven is langs de lijnen van een onderscheid tussen een

gedeelde westerse cultuur aan de ene kant en niet-westerse culturen aan de andere kant.

Dit is wat we ondervinden met bijvoorbeeld de tegenkanting van de Europeanen tegen

het Turkse lidmaatschap. Er is een opvallende trend om niet langer alle niet-staatsburgers

als „echte‟ allochtonen te zien. In landen als België, Denemarken, Duitsland en

Nederland wordt de allochtoon doorgaans gezien als zijnde een Turk, Arabier of Aziaat.

Niet-Europese allochtonen worden minder gewaardeerd dan Europese allochtonen, nog

steeds volgens Fuchs, Gerhards en Roller. Het lijkt er dus sterk op dat de identificatie met

het Europese project marginaal blijft, maar dat er tegelijk een fenomeen opduikt van een

onderscheid tussen autochtone landgenoten en migranten van andere Europese landen

enerzijds met daar tegenover migranten van buiten Europa anderzijds.

Deze differentiatie in groepen allochtonen is niet alleen een populistisch fenomeen.

Hoewel met het Euro-discours wordt gewezen op een actief beleid rond integratie en

multiculturalisme en een toekomstig gemeenschappelijk politiek project, wordt evengoed

gerefereerd aan de gemeenschappelijke historische en culturele roots. Pierre Bourdieu:

“What is at stake here is the power of imposing a vision of the social world

through principles of division which, when they are imposed on a whole group,

establish meaning and a consensus about meaning, and in particular about the

identity of the group, which creates the reality of unity and the identity of the

group”. (Bourdieu geciteerd in: Jacobs& Maier, 1997, p.9-10)

Dit vraagstuk van een Europese identiteit levert een schoolvoorbeeld van hoe

categorisatie tegelijk zowel opbouwend (perspectief, zingeving) als afbrekend

(onderscheid, discriminatie) kan zijn, hoe categorisatie zowel tot insluiting als tot

Page 32: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

32

uitsluiting rond identiteiten leidt. Samenvattend kunnen we stellen dat “een substantiële

Europese identiteit enkel binnen handbereik ligt wanneer die gebaseerd is op een

gederacialiseerde en gedeculturaliseerde opvatting van de Europese maatschappij”.

(Jacobs&Maier, 1997, p.12)

1.4.3 De multiculturele samenleving

Hoewel sinds het ontstaan van de mens culturele vermenging een historisch gegeven is, is

er vandaag veel te doen rond de multiculturele samenleving en rond culturele diversiteit.

Dit is ook de achtergrond waartegen deze scriptie zich afspeelt. Laten we vertrekken

vanuit de recente geschiedenis van de multiculturele samenleving, om te eindigen bij de

culturele samenleving van vandaag en de verschillen in minderhedenbeleid in Europa.

De idee van cultureel pluralistische of „multiculturele samenlevingen‟ heeft pas na de

tweede wereldoorlog een brede politieke en economische basis gekregen. De

omschrijving „cultureel pluralistische samenleving‟ dook echter voor het eerst al op in

1915 in een essay “Democracy versus the Melting Pot” van de filosoof Horace Kallen

(Verlot in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p. 97). Kallen stelt de imperialistische

assimilatie-ideologie van de verenigde Staten in vraag en ontwikkelt een alternatief: „de

cultureel pluralistische samenlevingen‟. Zijn standpunt is dat er ruimte moest bestaan

voor culturele diversiteit, maar dat er wel een politieke loyaliteit kan worden verwacht

van de immigranten. Volgens Kallen geven immigranten hun herkomstcultuur niet op

zoals de melting-pot idee stelt, maar kiezen ze bewust voor het Amerikaans

staatsburgerschap en haar publieke cultuur, vertrekkend vanuit hun eigen culturele erfenis

(Mexicaan, Keniaan of Italiaan,…).

De politieke en juridische basis voor de idee van een cultureel pluralistische samenleving

werd gelegd door de oprichting van de Verenigde Naties in 1945 en de ondertekening van

de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) in 1948. De erkenning

van de noties universaliteit, het principe van gelijkheid en non-discriminatie, waren een

belangrijke symbolische stap. Ook de UVRM in 1948 stelde dat elke burger ondanks zijn

culturele kenmerken als een gelijke moest worden beschouwd.

Page 33: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

33

Deze politieke en juridische basis werd versterkt door de emancipatiebewegingen van

minderheidsgroepen (o.a. de Blacks in de VS en het dekolonisatieproces dat invloed had

in Europa), en later vanaf de jaren ‟60 door de arbeidsmigraties naar Noord-West Europa.

Vanaf dan vervangt men de term „cultureel pluralistische samenleving‟ door de term

„multiculturele samenleving‟. Pas op het einde van de jaren ‟70 begonnen overheden

systematisch een „minderhedenbeleid‟ uit te bouwen (Engeland en Nederland) om de

arbeidsmigraties in goede banen te leiden. In België moesten we nog tien jaar langer

wachten tot het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid werd opgericht,

vanuit een paniekmaatregel die volgde op de eerste electorale doorbraak van het

toenmalige Vlaams Blok in de gemeenteraadsverkiezingen in 1988

(Blommaert&Martens, 1999, p. 13).

Integratie is intussen een sleutelwoord geworden in het migratiebeleid van vandaag

(Verlot in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p.27). Sterker nog, men spreekt

tegenwoordig van integratiebeleid waar men vroeger migrantenbeleid bedoelde. Dit

beleid legt nogal sterk de nadruk op de culturele verschillen tussen meerderheid en

minderheden. Deze minderheidsgroepen voelen zich geviseerd en vaak gediscrimineerd,

en dit werkt de beoogde integratie dan ook niet in de hand. Door de toenemende migratie

is er vandaag ook een juridische dimensie mee gemoeid die de zaken vaak complexer

maakt in de plaats van eenvoudiger. Verder heeft er zich een trend tot individualisering

ingezet: het migrantenbeleid is steeds minder een groepsbeleid maar steeds meer een

beleid dat zich richt tot individuen (Verlot in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001,

p.98). Kijken we bijvoorbeeld naar de term „inburgering‟. Deze omschrijving vinden we

terug op de „inburgeringswebsite‟ van de Vlaamse gemeenschap.

“De Vlaamse Regering engageert er zich toe te werken aan een Vlaanderen

waarin alle mensen, ongeacht hun herkomst, kunnen samen-leven in diversiteit.

Dit gebeurt op grond van gelijkwaardigheid en een actief, gedeeld burgerschap.

Het is de bedoeling dat élke Vlaming actief aan de samenleving kan deelnemen.

Inburgering is een geschikte manier om “nieuwe Vlamingen” de kans te geven om

dit actief, gedeeld burgerschap op te nemen.”(www.inburgeren.be)

Het lijkt wel de bedoeling dat nieuwkomers zichzelf zo vlug mogelijk Vlaming moeten

voelen door onze culturele gewoontes over te nemen. Alleen op die manier echter - als

Vlaamse burger - kan men actief aan de samenleving deelnemen volgens minister

Dewael. Het lijkt wel ieder-voor-zich en om-ter-snelst.

Page 34: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

34

Deze integratiegedachte met de nadruk op culturele aanpassing gaat voorbij aan de

creatie van noodzakelijke instrumenten en hefbomen voor emancipatie, aldus Blommaert

en Martens (1999, p.43).

Wanneer we naar de verschillende vormen van minderhedenbeleid kijken in de lidstaten

van de Europese Unie zien we veel verscheidenheid. In het Verenigd Koninkrijk en

Frankrijk wordt er ruimte voorzien voor de sociale en culturele uitdrukking van

minderheden, maar deze is echter beperkt en soms zelfs tijdelijk. De overheden van deze

landen maken een strikte scheiding tussen de politieke cultuur -lees:

meerderheidscultuur- en minderheidsculturen. Deze minderheidsculturen krijgen een

gelimiteerde ruimte toegekend die beperkt is tot de privé-sfeer. Verschillen worden

getolereerd, maar maatschappelijk niet erkend. In Frankrijk gaat men echter nog een stap

verder dan in het Verenigd Koninkrijk: het uiteindelijke doel van dit beleid is dat de

immigranten de kenmerken en waarden van de publieke cultuur gradueel overnemen.

Hier kunnen we eerder spreken van „verborgen assimilatie‟ dan van integratie, aldus

Marc Verlot (in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p.101).

In België, Nederland en Duitsland erkent de overheid de aanwezigheid van

minderheidsgroepen in de privé- en de publieke sfeer. Dit noemen we „voluntaristische

integratie‟(Verlot in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p. 102). In de publieke sfeer

is er dus ruimte voor sociale en culturele uitingen van minderheidsgroepen. Deze zijn

echter in realiteit vaak beperkt tot marginale aspecten.

Het verband tussen het beleid naar minderheden en naar de autochtone meerderheid is in

de meeste lidstaten van de Europese Unie dus erg verschillend. Algemeen kunnen we

echter volgens Verlot en Dietz stellen dat er een tendens is dat het minderhedenbeleid

wordt ingeschoven als onderdeel van een breder multicultureel beleid dat minder op

specifieke doelgroepen en meer op de samenleving in zijn geheel is gericht (Verlot, in:

De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p. 98).

1.4.4 Bewust omgaan met diversiteit

Nadat we dieper zijn ingegaan op het ontstaan van de multiculturele samenleving en het

migratie- en integratiebeleid willen we het hebben over de interculturele samenleving, het

Page 35: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

35

proces van mondialisering en diversiteit. Op die manier slaan we een brug naar het derde

hoofdstuk over allochtone jongeren en hun cultuurbeleving.

Terwijl multiculturaliteit betekent dat verschillende culturen naast elkaar leven, staat

interculturalisering voor de vaardigheid om met verschillende culturen om te gaan. Het

zijn dus twee totaal verschillende begrippen, hoewel ze vaak door elkaar gebruikt

worden. Een multiculturele maatschappij bestaat uit verschillende deelmaatschappijen,

die elk hun eigen cultuur prioritair kunnen beleven. Wanneer men bijvoorbeeld een

multiculturele wandeling organiseert in een allochtone wijk, beseft men waarschijnlijk

niet dat daarmee de wijkbewoner tot een dierentuinbewoner voor de welstellende

autochtoon wordt verlaagd. Dit is een voorbeeld van het exotiseren of musealiseren van

de „andere‟. Hoe goed bedoeld ook, volgens Pinxten leidt dit soort praktijken naar een

vorm van apartheid en dus naar racisme (Pinxten, 2001, p. 100).

In de Gentse studie rond het kunstenforum „De Krook‟ die de vakgroep vergelijkende

cultuurwetenschappen maakte o.l.v. Pinxten (2001) kiest men resoluut voor de weg van

het „interculturaliseren‟. Dit werkwoord verwijst naar het opzetten en stimuleren van

processen binnen organisaties, diensten, artistieke praktijken, waarbij diversiteit ten volle

tot haar recht komt. Interculturalisering in deze zin brengt diversiteit bewust binnen in

een maatschappij of een organisatie omdat het een meerwaarde geeft, namelijk het

waarderen van de verscheidenheid, aldus de Raad voor Cultuur (Raad voor Cultuur,

2005, p. 12). Hier kunnen we de woorden van Johansson aan toevoegen:

“Interculturalism (…) contains an action component. Here we witness the

involvement of people from two or more cultures in a common process. There is a

presupposition that individuals actually meet and influence each other.”

(Johansson geciteerd in: Verlot in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p. 106)

Mensen gaan per definitie om met verscheidenheid, aldus Marc Verlot (in: De Groof,

Scheck & Penneman, 2001, p. 107). Dit betekent dat ieder van ons - ongeacht zijn

afkomst of ervaring - handelingsbekwaam of competent is. Dat vermogen stelt ons elke

dag in staat om in sterk wisselende contexten met meerdere partijen te functioneren. Op

die manier kunnen we ook onderhandelen over de betekenis die de situatie voor de

verschillende partijen heeft. Deze interculturele competentie krijgen we aangeleerd via

„intercultureel leren‟ (Verlot in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p. 107). Dit is een

Page 36: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

36

specifieke vorm van leren, daar waar we worden geconfronteerd met gedrag van anderen,

dat afwijkt van wat we gewoon zijn. Op deze momenten moeten de betrokkenen in hun

handelen samen een betekenis geven aan een gegeven situatie. Diversiteit gaat niet over

het indelen van een maatschappij in deelgroepen („wij‟ – „zij‟). Het is een manier waarop

een democratische maatschappij zoekt naar het aanvaarden van onderscheiden zonder dat

deze tegenover elkaar uit worden gespeeld in machtstermen. Het gaat dus niet over hoe

„zij‟ hun achterstallige positie kunnen verbeteren, maar hoe „wij‟ een samenleving

kunnen uitbouwen waarin dynamisch naar betekenisgevende interacties wordt gezocht

(Raad voor Cultuur, 2005, p. 20).

Dit klinkt allemaal heel mooi, maar interculturaliteit is ook geen wonderwasmiddel. De

praktijk leert ons dat er van een interculturele symbiose in onze maatschappij nog weinig

of geen sprake is. Denken we bijvoorbeeld aan de hoofddoekenkwestie.

Volgens nog steeds dezelfde Gentse studie onder leiding van Pinxten vallen door de

globalisering van oudsher aangenomen oriëntatiepunten weg als zekerheden. Er treedt

bijgevolg een herstructurering op van relaties van betrokkenheid en afstand tussen

maatschappelijke groepen (Raad voor Cultuur, 2005, p. 12). Met de verstedelijking in

onze contreien neemt bijvoorbeeld het individualiseringsdenken toe. Ook de zuil- en

ideologiebepaaldheid van jongeren neemt af als gevolg van de stedelijke mentaliteit. Een

vorm van individualisering is bijvoorbeeld dat jongeren zich vandaag vrij voelen om naar

eigen goeddunken te gebruiken en uit te proberen wat hen op elk ogenblik zint. Uit het

marktaanbod pikt men wat men op dat moment wenst, men „shopt‟ met andere woorden.

Dit zagen we ook bij jongeren en hun gebruik van het cultuuraanbod. (1.2 Cultuur,

onderwijs, welzijn en participatie)

Mondialisering genereert bepaalde homogeniseringsprocessen maar tast evenzeer de

vanzelfsprekendheid van eens geïnstitutionaliseerde culturele verdichtingen zoals de

natiestaat aan (Raad voor Cultuur, 2005, p. 12). Dit gebeurt zowel op het nieuwe (inter-)

nationale als op het oude regionale niveau. Interculturaliseren is voor Pinxten precies dit

proces dat door zijn zorg voor interactie leert om te gaan met diversiteit, op globaal en op

lokaal vlak. In een stedelijke context zoals bij ons is de gevoeligheid voor gender-,

cultuur-, taal-, en religieuze diversiteit immers een gegeven. Mensen zullen de volgende

Page 37: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

37

decennia dus niet enkel economisch kapitaal, maar vooral kennis en vaardigheden nodig

hebben om steeds met nieuwe, vaak interculturele situaties om te gaan.

1.5 Besluit

Vandaag krijgen we steeds meer te maken met een cultureel gemengde gemeenschap die

bestaat uit een amalgaam van culturen met een dynamisch karakter. Dit is niet altijd even

gemakkelijk: sommigen voelen zich afgesneden en machteloos tegenover de

maatschappij, anderen gaan zich afschermen en ijveren voor een krampachtig behoud van

de eigen cultuur. Daarom is het van belang dat iedereen een stem heeft. Hierbij kunnen

kunst en cultuur een rol spelen: het zijn mogelijke middelen die de mens in verschillende

aspecten van zijn mens-zijn kunnen bereiken.

Toch bestaat kunst maar in de mate dat ze begrepen of desnoods aangevoeld wordt (Elias

in: De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p. 55). Daarom dringt educatie zich op. De

term kunsteducatie duidt op louter een leerproces rond kunst. Cultuureducatie

daarentegen moet een ruime maatschappelijke relevantie in een sociaal-culturele context

garanderen. Met behulp van cultuureducatie wil de overheid ervoor zorgen dat de burger

een hogere levenskwaliteit kan bereiken en minder wordt uitgesloten uit de wereld.

Het domein van de cultuurparticipatie is zeer ongelijk verdeeld onder de verschillende

leden van de gemeenschap en onder de verschillende lagen van de bevolking. Iemands

culturele smaak en zijn deelname aan het culturele leven variëren naar gelang zijn of haar

sociale positie. De socialisatie binnen het gezin speelt een doorslaggevende rol, aldus

Bourdieu. Dit is vandaag nog steeds het geval, hoewel andere factoren als

onderwijskapitaal, mediaboodschappen en de commerciële markt aan belang hebben

gewonnen. Een belangrijke verschuiving sinds de jaren ‟70 is dat we vandaag geen strikte

scheiding meer kunnen verdedigen tussen de gevestigde hoge cultuur en massa- of

populaire cultuur. We kunnen echter wel spreken van een onderscheid in smaak tussen

lage en hoge statusgroepen. Jonge personen - „culturele omnivoren‟- uit hogere klassen

consumeren meerdere uiteenlopende kunststijlen, terwijl lagere statusgroepen een

beperkte smaak hebben, we spreken dan van „culturele univoren‟.

Page 38: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

38

Ter correctie van de sterke culturele en sociale invloed van de ouders kan in de richting

van het onderwijs- en welzijnsveld gekeken worden. Op die manier zijn sociaal-cultureel

arme jongeren het best te bereiken.

Ten slotte mogen we in dit alles niet vergeten dat de landen rondom ons ook te maken

hebben met culturele diversiteit. Daarom werpen we een blik op de Europese Unie.

Hieruit blijkt dat de identificatie van de Europeaan met het Europese project marginaal is.

Er duikt daarentegen een ander fenomeen op: men maakt een onderscheid tussen

enerzijds een gedeelde westerse cultuur met migranten van andere Europese landen en

anderzijds niet-westerse culturen met migranten van buiten Europa. Via interculturalisatie

kunnen we leren omgaan met diversiteit, zowel op lokaal als op globaal vlak. Diversiteit

is een manier waarop een democratische maatschappij zoekt naar het aanvaarden van

onderscheiden zonder dat deze tegenover elkaar worden uitgespeeld in machtstermen

(Raad voor Cultuur, 2005,p.20).

Page 39: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

39

2 Cultuur en participatie: de cijfers, het beleid & het

terrein

We beginnen dit hoofdstuk met cijfers: cijfers van de cultuurparticipatie in Vlaanderen en

cijfers van de kenmerken die invloed hebben op deze participatie. Op die manier

proberen we te achterhalen waarom sommige leden van de bevolking meer en andere

leden minder aan culturele activiteiten deelnemen.

Daarna kijken we in de richting van het beleid, zowel in Vlaanderen als in Nederland.

Welke maatregelen neemt de minister van cultuur om een grotere en bredere participatie

na te streven? We bespreken ook het Nederlandse cultuurbeleid, omdat het merendeel

van de bronnen die we geraadpleegd hebben rond allochtonen en cultuurparticipatie uit

Nederland komen en dus een zekere achtergrond verdienen.

Ten slotte laten we het culturele werkveld aan het woord. Zij vertellen ons wat de noden

zijn, wat er nog beter kan en waar het beleid hen meer kan ondersteunen. In het laatste

deel vragen we ons af hoe westers het criterium kwaliteit is dat gebruikt wordt in de

gesubsidieerde kunsten.

2.1 Cultuurparticipatie in Vlaanderen

In welke mate wordt aan culturele activiteiten geparticipeerd? Aan welke activiteiten

wordt frequent en aan welke wordt incidenteel geparticipeerd? Wie neemt deel en wie

niet?

Voor dit hoofdstuk baseren we ons op de survey „Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-

2004‟ dat het Steunpunt Re-creatief Vlaanderen verrichtte in opdracht van de

Administratie Cultuur van de Vlaamse Gemeenschap. Deze survey is gebaseerd op een

representatieve steekproef van 2849 Vlaamse gezinnen waarin alle leden tussen 14 en 85

jaar werden bevraagd over hun deelname aan het culturele leven en hun houding

tegenover deelaspecten van cultuur. Dit is de eerste Vlaamse survey waarin het begrip

cultuur zo breed wordt ingevuld: niet enkel de deelname aan concerten of

theatervoorstellingen komen aan bod, maar ook de meer alledaagse vormen van

cultuurbeleving zoals het thuis naar muziek luisteren, boeken lezen, of sporten. De

Page 40: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

40

gebruikte definitie van cultuur luidt als volgt: “een cultuur is een sociaal gedeeld

symbolenfonds of –repertoire waarmee vanuit empirisch oogpunt in de regel een gedeeld

betekeniskader spoort dat binnen morele gemeenschappen wordt beleefd.” (Laermans,

Vandoorne & Waege geciteerd in: Lievens, Waege, De Meulemeester, 2006, p.30)

Deze studie is echter niet alleen uniek in de breedte van het gebruikte cultuurbegrip maar

ook in de scherpte van het verkregen beeld: participatie wordt zowel in de publieke sfeer

als thuis in fijne categorieën en in detail gemeten.

Wat voor deze scriptie vooral interessant is, zijn de participatiecijfers van de brede

culturele sectoren waarbij zowel de publieke context als de participatie thuis in

beschouwing genomen wordt. We bespreken de verschillende kenmerken die een effect

kunnen hebben op cultuurparticipatie. Jammer genoeg kon met de dataset van de survey

de invloed van etniciteit niet worden nagegaan. Het aantal personen van niet-westerse

afkomst was daarvoor te klein. De verschillen naar geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en

ouderlijk en sociaal milieu interesseren ons evenzeer. Nederlands onderzoek toont

immers aan dat personen van niet-westerse origine niet zozeer door de invloed van hun

geboorteland minder participeren aan het culturele leven. In vergelijking met opleiding en

leeftijd blijkt de invloed van de etnische achtergrond eerder klein te zijn, stellen De Haan

en Knulst (2000). Jongeren die tot een etnische minderheid behoren, verschillen – in

tegenstelling tot hun ouders - niet van hun leeftijdsgenoten als gecontroleerd wordt voor

opleiding en ouderlijk milieu, stelt ook Ganzeboom (2001).

Wat ons eveneens intersseert, is het cultureel informeergedrag van de Vlaming. Dit

informeergedrag geeft ook zicht op de interesse in cultuur, los van het participatiegedrag.

Wie zich informeert over wat er op cultureel vlak gaande is, toont immers belangstelling

voor het culturele gebeuren (Lievens & Waege, 2005, p.22).

Ten slotte is het tevens interessant om meer te weten te komen over de virtuele

cultuurparticipatie. Als we weten dat in Vlaanderen bijna de helft van de bevolking het

internet gebruikt in zijn of haar vrije tijd (Lievens & Waege, 2005, p. 122), hoe groot is

de overlapping dan tussen de virtuele en de publieke cultuurparticipant?

Page 41: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

41

2.1.1 Kenmerken die effect hebben op cultuurparticipatie (Lievens, Waege & De

Meulemeeser, 2006, p.44-54)

Hieronder bespreken we de verschillende elementen die bepalend kunnen zijn voor de

deelname aan kunst en cultuur. We vertrekken vanuit verschillende theorieën en toetsen

ze empirisch aan de resultaten van de survey „Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-

2004‟. Voor we de verschillende kenmerken naar gelang hun invloed overlopen stellen

we ons theoretisch model schematisch voor. De kenmerken die het meeste invloed

hebben op cultuurparticipatie staan bovenaan het schema, diegene met het minste invloed

onderaan. Hierbij mogen we niet uit het oog verliezen dat de verschillende kenmerken

mekaar ook onderling beïnvloeden.

Page 42: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

42

ouderlijk milieu

opleiding & kunsteducatie

sociale netwerk

leeftijd/levensfase

gezinssamenstelling

cultuurparticipatie

beroep en inkomen

geslacht

culturele regio

woonplaats

etniciteit

wereldbeschouwing

aanwezigheid van (multi)mediale producten in het gezin

Page 43: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

43

Ouderlijk milieu

Zoals we hierboven (1.2. Het begrip ongelijkheid sociologisch verklaard) reeds

beschreven, hecht Bourdieu veel belang aan de culturele bagage of het cultureel kapitaal

dat doorgegeven wordt van ouders op hun kinderen. Dit is een belangrijke - zoniet de

belangrijkste - oorzaak van de verschillen in cultuurparticipatie. De hoeveelheid cultureel

kapitaal waarover iemand beschikt is dus afhankelijk van de aanwezigheid van deze

kapitaalvorm in het milieu waarin iemand opgroeit. Op die manier ontstaat er een cirkel

van culturele reproductie waarin culturele ongelijkheid in cultuurparticipatie van

generatie op generatie wordt doorgegeven. Kinderen met culturele bagage doen het

daarenboven ook beter op school, ongeacht financiële en andere hulpbronnen van de

ouders (De Graaf & Niehof in: Lievens, Waege, De Meulemeester, 2006, p. 46). Het

cultureel kapitaal dat aanwezig is in het ouderlijke milieu wordt zowel bepaald door het

opleidingsniveau van beide ouders als hun culturele praxis. De invloed van het

opleidingsniveau is dus voor een groot deel een onrechtstreeks effect van de culturele

bagage in het gezin waarin je bent opgegroeid.

Ook andere studies wijzen op een belangrijke rol van het ouderlijke milieu op

cultuurdeelname. Nagel (2004) beaamt dat de latere cultuurparticipatie inderdaad wordt

vastgelegd in de opgroeifase, dus in het gezin. Hierdoor verwerven diegenen die

opgroeien in een gezin waar veel cultureel kapitaal voorhanden is een niet in te halen

voorsprong op mensen die met weinig cultureel kapitaal zijn groot geworden. Uitgedrukt

in variantiecomponenten zijn de invloeden van ouderlijk milieu ongeveer drie keer zo

groot als de effecten van de school voor voortgezet onderwijs. De invloed van het

ouderlijke milieu zal blijven aanhouden - tijdens de adolescentie kan het wel even

verdwijnen - ook wanneer de kinderen het ouderlijke huis hebben verlaten.

De resultaten van de survey „Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004‟ bevestigen dit

patroon. Voor alle beschouwde kunstvormen zien we dat wanneer een kind opgroeit in

een gezin waarin de ouders deelnamen aan publieke kunstactiviteiten, het beduidend

meer kans heeft om zelf aan kunsten te participeren. Het effect is het grootst voor het

bijwonen van klassieke concerten en het bezoeken van tentoonstellingen.

Page 44: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

44

Opleiding & kunsteducatie

Verscheidene onderzoeken tonen aan dat het opleidingsniveau een aanzienlijke invloed

heeft op de deelname aan cultuur (dit geldt zowel voor „hoogculturele‟ als voor „populair‟

bestempelde cultuurvormen). Dit verband wordt ook vastgesteld voor cultuurparticipatie

in brede zin: sociale participatie, het gebruik van het internet, het beoefenen van een sport

enzovoort. Ook de aard van de vorming blijkt van belang: studenten uit de humane of

sociale wetenschappen zouden meer geneigd zijn tot cultuurdeelname dan studenten uit

de exacte wetenschappen.

Niet enkel het voltijds dagonderwijs is van belang als onderdeel van de opleiding, ook

moeten we in het kader van permanente vorming aandacht besteden aan kunsteducatie. In

Nederland wijst onderzoek uit dat kunsteducatie op school de cultuurparticipatie ten

goede komt (Ranshuysen, 1993). Niettemin is slechts een klein deel van de verschillen in

cultuurdeelname tussen hoger en lager opgeleiden het gevolg van aandacht voor kunst en

cultuur in het onderwijs. Ook uit onderzoek van Nagel (2004) blijkt dat invloeden van

kunsteducatie in de middelbare school op de cultuurparticipatie van jongeren niet zo sterk

zijn. Kennismaken met cultuurvormen met school heeft een lager participatieniveau in de

jonge volwassenheid tot gevolg dan kennismaking via de ouders. Dit betekent dat

wanneer jongeren van thuis uit niet gestimuleerd worden om aan kunst en cultuur deel te

nemen, de school deze corrigerende opdracht wel kan overnemen, maar niet kan

vervullen zoals ouders dat zouden kunnen.

Ook het creatief bezig zijn met kunst, of amateurkunstbeoefening zou een positief effect

hebben op cultuurdeelname. Het volgen van deeltijds kunstonderwijs kan als een

indicator gezien worden van cultuurdeelname en kan als een vorm van cultureel kapitaal

beschouwd worden. Men verwerft er immers competentie, kennis en voeling met kunst.

Dit alles blijkt ook uit de resultaten van de survey „Cultuurparticipatie in Vlaanderen

2003-2004‟ (Lievens & Waege, 2005, p. 45-78). Zoals verwacht zien we in alle

beschouwde sectoren (zie 2.1.2) dat een hoger opleidingsniveau samengaat met een

hogere kans dat iemand (meer) participeert. Dit vinden we niet alleen terug bij de als

„hogere‟ bestempelde cultuurvormen, maar evenzeer bij diegenen die veeleer als populair

worden bestempeld. Dit geeft aan dat kenmerken van de genoten opleiding zoals

verworven kennis, vaardigheden en attitudes, het culturele participatiegedrag

Page 45: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

45

beïnvloeden. In aflopende volgorde zien we de grootst mogelijke verschillen in

participatiekansen tussen laagst en hoogst opgeleiden respectievelijk bij: klassieke

concerten en festivals, kunstmusea en tentoonstellingen, bioscopen, literaire

evenementen, theater- en dansvoorstellingen, niet-klassieke concerten/festivals en

musicals, revues en shows. Dit betekent dat we bij een klassiek concert bijna alleen hoger

opgeleiden zullen aantreffen, terwijl de toeschouwers bij een musical, revue of show

zowel hoog- als laagopgeleiden zijn. Het klassiek gemaakte verschil tussen „elitaire‟ en

meer „populaire‟ kunstvormen moeten we dus sterk nuanceren.

Naast het effect van opleidingsniveau blijkt ook dat les volgen aan een kunstacademie

zorgt voor een hogere participatiekans aan alle kunstvormen. De grootste effecten hiervan

vinden we terug bij het frequent bijwonen van klassieke concerten en festivals en het

frequent bezoeken van kunstmusea en –tentoonstellingen. Een mogelijke interpretatie zou

kunnen zijn dat deze kunstvormen gebruik maken van meer complexe codes dan andere

kunstvormen en dat men om deze codes te begrijpen meer vaardigheden nodig heeft die

men verwerft in het kunstonderwijs. Een andere interpretatie is vanzelfsprekend dat de

kunstvormen die in het deeltijds kunstonderwijs worden onderwezen het meest populair

zijn.

Het sociale netwerk

Er is onlosmakelijk een belangrijke sociale dimensie verbonden aan cultuurparticipatie.

Het sociale netwerk moet in verband worden gebracht met het sociaal kapitaal. Hiermee

worden de sociale relaties of het sociale netwerk rond een persoon bedoeld. Bourdieu

stelt dat de hoeveelheid sociaal kapitaal waarover iemand beschikt, afhangt van zowel de

grootte van het sociale netwerk dat hij of zij kan mobiliseren, als van het kapitaalsvolume

van de personen met wie hij of zij verbonden is (Bourdieu in: Lievens, Waege & De

Meulemeester, 2006, p. 47).

Het sociale vrijetijdsnetwerk van de volwassen Vlaming (Caen, Lievens, Waege in:

Lievens & Waege, 2005, p. 203-205) omvat vooral de partner, vrienden en het gezin, met

de nadruk op de eigen kinderen. Het netwerk van goede vrienden of vertrouwenspersonen

overlapt met andere woorden in grote mate met het netwerk waarbinnen men de vrije tijd

doorbrengt of cultuur beleeft. Waar de partner voor gehuwden of samenwonenden

Page 46: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

46

essentieel blijkt voor cultuurbeleving, vangen vrienden bij deze groep die niet

samenwoont deze rol grotendeels op. Alleenstaanden zouden ook frequenter participeren

dan koppels (De Haan & Knulst in: Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006, p. 47).

Koppels richten zich meer op elkaar waardoor hun sociale netwerk meer gesloten is dan

dat van alleenstaanden. Verscheidene studies hebben immers aangetoond dat de openheid

en de heterogeniteit van het sociale netwerk een positief verband met de

kunstenparticipatie vertonen. Enerzijds kan een uitgebreid vrijetijdsnetwerk van iemand

zijn of haar participatie verhogen door het bevestigen van gemeenschappelijke interesses,

het uitwisselen van informatie en het contact met nieuwe kunstuitingen. Anderzijds kan

het natuurlijk ook zo zijn dat iemand die meer participeert meer mogelijkheden opent

voor sociaal contact.

De omvang van het vrijetijdsnetwerk hangt samen met de leeftijd en het opleidingsniveau

van de respondent. Jongeren vermelden dat ze meer vrienden hebben en op een groter

vrijetijdsnetwerk kunnen terugvallen. Het netwerk van lager geschoolden of lagere

statusgroepen is systematisch kleiner en geslotener en minder heterogeen dan dat van

hoger geschoolden of hogere statusgroepen. Op die manier bevestigen en versterken het

effect van het opleidingsniveau en dat van het sociale netwerk elkaar.

Vrijetijdsnetwerken zijn geslachtsheterogeen: dit betekent dat ze zelden enkel uit mannen

of enkel uit vrouwen bestaan. Dit valt waarschijnlijk toe te schrijven aan het feit dat vrije

tijd vooral in gezinsverband wordt gespendeerd. Ondanks de belangrijke rol van kinderen

en andere gezinsleden lijken Vlamingen daarnaast vooral hun vrije tijd door te brengen

met leeftijdsgenoten. Mannen verkiezen iets vaker vrienden terwijl bij vrouwen vaker

gezins- en andere familieleden voorkomen in hun vrijetijdsnetwerk. Opvallend is dat de

interesses van mannen en vrouwen op het vlak van hobby‟s en sport zeer erg van elkaar

verschillen. Eveneens opvallend is dat vrouwen veel vaker dan mannen zonder hun

partner reizen en winkelen, en aan schone kunsten participeren (Caen, Lievens & Waege

in: Lievens & Waege, 2005, p. 217). Over het algemeen kunnen we stellen dat vrouwen

over een ruimer, meer heterogeen sociaal netwerk beschikken dan mannen.

Page 47: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

47

Leeftijd, levensfase en gezinssamenstelling

Wat uit onderzoek van Nagel (2004) sterk naar voor komt is het belang van de leeftijd

waarop kinderen in contact komen met cultuur. Naarmate het eerste cultuurbezoek op

jongere leeftijd heeft plaatsgevonden, des te frequenter die persoon zal deelnemen aan

kunst en cultuur, ongeacht de kennismaking met cultuur gebeurde via de ouders of met de

school. Onderzoek van De Haan & Knulst (2000) wijst uit dat indien iemand niet voor

zijn twaalfde levensjaar heeft kennis gemaakt met kunst en cultuur, de kans klein is dat

hij of zij er vooralsnog aan zal deelnemen.

De deelname aan het culturele leven toont eveneens sterke verschillen naar gelang

leeftijd. Voor een deel zijn deze verschillen terug te voeren op andere factoren zoals

bijvoorbeeld opleidingsniveau. Ook wanneer de levensfase in rekening wordt gebracht

verdwijnen de verschillen in leeftijd van cultuurparticipatie.

Niet enkel de beschikbare vrije tijd kenmerkt de levensfase. Belangrijker is dat het

behoren tot een bepaalde levensfase overeenkomt met het behoren tot een specifieke

sociale groep. Volgens de statustheorie van Ganzeboom wordt de cultuurdeelname

bepaald door wat binnen de sociale groep wordt gewaardeerd. Volgens Knulst wordt

iedere levensfase gekenmerkt door specifieke (culturele) smaak- en handelingspatronen.

Iemand toont dus via specifieke leefstijluitingen zijn identiteit en tot welke

maatschappelijke groep hij of zij behoort.

Laten we beginnen bij de jongeren. Tegenwoordig kunnen we spreken van een

verlenging van de jeugdfase door de uitbreiding van de schoolloopbaan. Dit zorgt voor

toegenomen mogelijkheden om culturele competentie op te bouwen, en voor een sterke

oriëntatie op de eigen jongerencultuur. Ook de veranderde verhouding tussen ouders en

kinderen heeft ervoor gezorgd dat de eigenheid van deze levensfase nog meer versterkt is.

Jongeren brengen in vergelijking met andere leeftijdsgroepen het grootste deel van hun

vrije tijd buitenshuis door (De Haan & Knulst in: Lievens, Waege & De Meulemeester,

2006, p.51). Hetzelfde geldt voor studenten. Desondanks vertaalt zich dat niet helemaal

in de resultaten van de survey. We zien enkel een hogere kans om een theater- of

dansvoorstelling bij te wonen en om een kunstmuseum of –tentoonstelling te bezoeken,

en dit vooral bij studenten die een sociaal-culturele richting volgen. Bij de jongste groep

(14 tot 17 jaar) vinden we enkel een hoog participatiecijfer terug voor bioscoopbezoek.

Page 48: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

48

Dit deel van de bevolking blijkt gevoeliger te reageren op visuele prikkels dan op teksten

en ideeën waarvoor een zeker abstractievermogen nodig is. Ze zijn daarnaast ook

intensieve gebruikers van zelfbediende vrijetijdsvoorzieningen als pc, dvd,

muziekapparatuur en spelconsoles.

Een volgende levensfase wordt gekenmerkt door de intrede op de arbeidsmarkt en het

zelfstandig wonen. Zowel de „nestklevers‟ (jong volwassenen die nog bij hun ouders

inwonen) als mensen die zelfstandig wonen participeren meer aan cultuur in deze fase,

zolang er geen kinderen zijn. Uit onderzoek blijkt immers dat het hebben van jonge

kinderen de deelname aan cultuur negatief beïnvloedt (Ganzeboom, De Haan & Knulst

in: Lievens, Waege, De Meulemeester, 2006, p. 51). Uit de resultaten van voornoemd

survey blijken de ouders niet zozeer gehinderd te worden om te participeren, maar wel

om dit vaak te doen. Ouders met jonge kinderen zeggen vooral gehinderd te zijn om een

tentoonstelling te bezoeken of naar een concert of festival te gaan (Lievens & Waege,

2005, p. 79).

Van mensen die zich in het spitsuur van hun leven bevinden (35 tot 54 jaar) en een

voltijdse job, kinderen en het huishouden moeten combineren, kunnen we verwachten dat

de cultuurparticipatie in het gedrang komt. Het onevenwicht tussen arbeidstijd, zorgtijd

en vrije tijd zorgt ervoor dat het sociaal kapitaal wordt aangetast.

Op oudere leeftijd (55 tot 64 jaar), wanneer de kinderen het huis uit zijn, hebben mensen

meer vrije tijd en bevinden ze zich ook economisch in een betere positie. Volgens De

Haan en Knulst (2000) mogen we dan ook verwachten dat hun cultureel uitgaansgedrag

zal toenemen. Vrienden in deze leeftijdsfase nemen ook opnieuw een belangrijke plaats

in, en het collectief aan evenementen deelnemen wordt intensiever op oudere leeftijd.

Pas vanaf de leeftijd van 65 jaar en ouder zorgen fysische beperkingen voor een lagere

deelname. Toch blijkt uit de survey dat dit niet geldt voor alle kunstvormen. Voor het

bezoeken van kunstmusea of –tentoonstellingen is er nog een betrekkelijk hoge kans om

te participeren. Vijfenzestig plussers lijken vooral beperkt te zijn door activiteiten die ‟s

avonds plaatsvinden.

Volgens de survey kunnen we spreken van een „leeftijdsbreuk‟ naar kunstvorm. Voor

klassieke concerten en festivals, theater- en dansvoorstellingen, kunstmusea en

tentoonstellingen en literaire evenementen vinden we hogere participatiekansen terug

Page 49: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

49

voor mensen ouder dan 34. In de jongere leeftijdsgroep merken we dan weer een

uitgesproken hogere kans voor het bioscoopbezoek, en een ietwat hogere kans om niet-

klassieke concerten en festivals bij te wonen. Deze leeftijdsbreuk kan enerzijds begrepen

worden vanuit een strikt leeftijdseffect en anderzijds vanuit het behoren tot een generatie.

Beroep en inkomen

Over de invloed van iemands inkomen en beroep op cultuurparticipatie kunnen we vrij

summier zijn. Noch de beroepsstatus, noch het inkomen zou een wezenlijke invloed

hebben op de cultuurdeelname. De samenhang die gevonden wordt tussen beroep en

cultuurparticipatie kan grotendeels verklaard worden door het opleidingsniveau en het

cultureel kapitaal dat aanwezig is in het ouderlijke milieu (Ganzeboom in: Lievens,

Waege & De Meulemeester, 2006, p. 48). Wanneer we beroep echter opsplitsen in een

culturele en een economische variant, zullen we hiervan waarschijnlijk wel een effect

terugvinden: personen die een beroep uitoefenen met een hoge culturele status,

participeren meer aan cultuur dan diegenen die een beroep hebben met een economische

status.

Uit de resultaten van „Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004‟ kunnen we opmaken

dat de vork iets ingewikkelder aan de steel zit dan de „simpele‟ breuklijn tussen de

economische en culturele beroepen. Managers vertonen bijvoorbeeld een uitgesproken

hogere kans om klassieke concerten en festivals frequent bij te wonen of om

tentoonstellingen te gaan bezoeken. Mensen die overwegend routinewerk uitvoeren

hebben een lagere participatiekans om theater- en dansvoorstellingen en musicals of

shows bij te wonen, aldus Lievens, Waege en De Meulemeester (in Lievens & Waege,

2005, p. 78).

Samenvattend kunnen we stellen dat er geen significante invloed van inkomen op

cultuurdeelname is. Anderzijds is het accuraat meten van het inkomen geen sinecure.

Inkomen omvat bijvoorbeeld ook roerend en onroerend goed. Bovendien stuit de vraag

naar inkomen systematisch op zo veel weigeringen in survey onderzoek dat de

betrouwbaarheid ervan vaak onder vuur komt te liggen.

Page 50: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

50

Geslacht

Verschillende onderzoeken vinden verschillen in cultuurdeelname naar geslacht: vrouwen

zouden in het algemeen meer participeren aan legitieme cultuur dan mannen. Vlaams

onderzoek (Administratie Planning en Statistiek in 2004) toont echter een genuanceerd

beeld: over- of ondervertegenwoordiging van een van beide geslachten verschilt

naargelang de cultuurvorm. Deze bevinding wordt ook bevestigd door bovenvermelde

survey. Vrouwen hebben grotere participatiekans voor het bijwonen van theater- en

dansvoorstellingen en literaire evenementen (Lievens & Waege, 2005, p. 78).

Culturele regio/ woonplaats

Niet enkel de geografische afstand tussen de woonplaats en de locatie van het cultureel

evenement hebben een invloed op cultuurparticipatie, ook het gegeven of men al dan niet

in een grootstad woont. Daar vinden we immers een ruimer cultureel aanbod, wat mensen

kan aanzetten tot participatie.

Allereerst blijkt uit onderzoek van Ranshuysen (1999) dat de geografische afstand tussen

de woonplaats en de plaats waar het culturele gebeuren doorgaat een negatief effect heeft

op iemands cultureel gedrag. Dit blijkt vooral zo te zijn voor het bijwonen van

podiumvoorstellingen.

Verder blijken voornamelijk inwoners uit grootsteden vaker aan cultuur deel te nemen.

Dit blijkt ook uit de resultaten van de survey. Wie in een grootstad woont, heeft een

grotere kans tot het frequent bijwonen van theater- en dansvoorstellingen, literaire

evenementen, en het frequent bezoeken van kunstmusea- en tentoonstellingen en de

bioscoop. Of dit komt door het grotere culturele aanbod in de stad dan wel omdat

kunstactieve personen zich het liefst in de stad vestigen, kunnen we niet uitmaken.

Etniciteit en levensbeschouwing

De invloed van etnische achtergrond op cultuurparticipatie wordt vandaag steeds meer

onderzocht door het groeiende aandeel van burgers die niet in België geboren zijn. Uit

publieksonderzoek blijkt immers dat deze groep ondervertegenwoordigd is in het

podiumkunstenpubliek. Toch blijkt - zoals we in de inleiding van dit hoofdstuk al stelden

Page 51: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

51

– dat de invloed van etniciteit eerder bescheiden is als we deze vergelijken met de

invloed van opleiding, leeftijd en ouderlijk milieu.

Wat betreft levensbeschouwing stelt Nederlands onderzoek vast dat er slechts een gering

verschil is in cultuurdeelname naar diverse geloofsovertuigingen.

Over deze beide onderwerpen vinden we geen resultaten in de survey „Cultuurparticipatie

in Vlaanderen 2003-2004‟, omdat er te weinig respondenten van niet-westerse origine en

van een andere geloofsovertuiging dan de christelijke deelnamen aan het onderzoek. De

geringe publicaties die voorhanden zijn rond allochtone jongeren en cultuurbeleving

zeggen veel over hoe groot de nood is in de hele culturele sector. We moeten ons veelal

behelpen met bronnen die niet meer „up to date‟ zijn, daarenboven vaak uit Nederland

afkomstig en dus niet zomaar toepasbaar op de Vlaamse context.

Aanwezigheid van culturele en (multi)mediale producten in het gezin

Over de link tussen het bezit van (multi)mediale goederen die cultuur thuis mogelijk

maken (vb. dvd-speler of een computer) of van materiële cultuurproducten (vb. boeken,

cd‟s, dvd‟s) enerzijds, en de publieke kunstenparticipatie anderzijds, vinden we

verschillende opvattingen terug. Ganzeboom (in: Lievens, Waege & De Meulemeester,

2006, p. 53) gaat uit van een complementariteitsrelatie: door het grotere bereik van de

media komen veel meer mensen in aanraking met allerlei vormen van cultuur. Deze vorm

van culturele democratisering kan leiden tot een hogere culturele competentie, aldus

Ganzeboom, maar kan ook participatiedrempels verlagen. Knulst (in: Lievens, Waege &

De Meulemeester, p. 54) is een heel andere mening toegedaan. Hij is van mening dat er

sprake is van substitutie. Doordat producten die het thuis participeren mogelijk maken

zeer weinig inspanning vergen (in tijd en verplaatsing) en flexibel kunnen gebruikt

worden, gaan mensen minder uithuizig op zoek naar cultuur. Uit het onderzoek van

Knulst blijkt dat mensen die het frequentst participeren aan cultuur in een publieke

context het minst geïnvesteerd hebben in (multi)mediale producten.

Uit nog ander onderzoek blijkt dat publieke receptieve cultuurparticipatie samenhangt

met opleiding, terwijl het bezit van (multi)mediale apparatuur en materiële

cultuurproducten zou samenhangen met het inkomen (Lievens, Waege & De

Meulemeester, 2006, p. 54).

Page 52: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

52

2.1.2 Deelname aan het culturele aanbod in Vlaanderen (Lievens&Waege, 2005, p. 21-

39)

Het begrip cultuurparticipatie wordt door de onderzoekers gedefinieerd als “de deelname

aan cultuur (zoals in 2.1 gedefinieerd) of als het cultureel handelen op zich: de actieve

betekenisgeving via symbolen” (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006, p. 54).” Het

idee daarachter is dat individueel gedrag een uiting is van publiek gedeelde symbolen en

ons bijgevolg iets vertelt over een achterliggende smaak en waardebeleving. Om de

diversiteit in smaakculturen in Vlaanderen in kaart te brengen, is het daarom nodig om

een zo breed mogelijke waaier van culturele handelingen in de vragenlijst op te nemen.

Vandaar dat ook de alledaagse vormen van cultuur werden bevraagd. Laten we beginnen

met kunstenparticipatie (muziek, film, literatuur & bibliotheekbezoek, podiumkunsten,

beeldende kunsten en museum/tentoonstellingen, erfgoed) om nadien ook de beoefening

van amateurkunst, lidmaatschap van verenigingen en ten slotte actieve sportbeoefening te

bespreken.

Kunstenparticipatie kunnen we opdelen aan de hand van twee dimensies: receptieve

versus creatieve en publieke versus private participatie. De notie receptief duidt op het

feit dat de participant als ontvanger aan de culturele praktijk deelneemt, zoals

bijvoorbeeld het bijwonen van een theatervoorstelling of het beluisteren van een cd. De

notie creatief duidt op een actieve participatie in het creatieproces van cultuurgoed,

bijvoorbeeld het beoefenen van amateurkunsten. Met de tweede dimensie maken we het

onderscheid tussen deelname aan cultuur waarbij de publieke sfeer (vb. een

concertgebouw) wordt opgezocht en deelname aan culturele praktijken thuis (vb. het

luisteren naar muziek).

Muziek

Uit de survey blijkt dat 24% van de ondervraagden in de zes maanden voorafgaand aan

de bevraging een concert of festival bijwoonden. De hoogste participatie vinden we terug

bij niet-klassieke concerten of festivals, de cijfers voor klassieke concerten of festivals

liggen een stuk lager. Tussen mannen en vrouwen vinden we geen grote verschillen

terug, die bemerken we wel tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Niet-klassieke

concerten en festivals spreken jongeren meer aan dan oudere leeftijdsgroepen, die zich op

Page 53: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

53

hun beurt meer aangesproken voelen tot klassieke muziek. De factor opleidingsniveau

differentieert op dezelfde wijze bij klassieke als niet-klassiek concerten of festivals: hoe

hoger opgeleid men is, hoe vaker men participeert.

In vergelijking met de publieke muziekparticipatie vinden we veel hogere cijfers voor de

private muziekparticipatie. Slechts een tiende van de bevraagde personen luistert nooit of

slechts een enkele keer naar muziek. 78% doet dit meermaals per week of dagelijks. De

bevraagden luisteren merkelijk meer naar niet-klassieke muziek dan naar klassieke

muziek. Naar geslacht en leeftijd vinden we dezelfde verschillen terug als voor de

publieke participatie aan concerten en festivals. Als we kijken naar het opleidingsniveau,

vinden we wel enkele verschillen terug. Laagopgeleiden onderscheiden zich van anderen

door hun minder frequent luistergedrag en we vinden meer hoogopgeleiden terug die naar

klassieke muziek luisteren.

Film

Uit de tabellen van de survey kunnen we aflezen dat 42% van de respondenten in de zes

maanden voorafgaand aan de bevraging naar de bioscoop gingen. Dit in tegenstelling tot

81% van de respondenten die thuis een film bekeken.

Bij mannen zien we dat ze frequenter naar films kijken, zowel thuis als in de bioscoop.

Zowel het thuis kijken naar films, als het naar de bioscoop gaan, verloopt quasi lineair

met leeftijd. Hoe ouder men wordt hoe minder men naar films kijkt. Zowel het medium

film op zich als het bioscoopgebeuren lijkt de grootste aantrekkingskracht te hebben bij

personen jonger dan 35 jaar. Ook naar opleidingsniveau vinden we grote verschillen in

filmparticipatie. Waar slechts minder dan 10% van de laagst opgeleiden een bioscoop

bezoekt, gaat 63% van de hoogst opgeleiden minstens eenmaal in 6 maanden naar de

bioscoop.

Dat we omvangrijke verschillen vinden kan enigszins verrassend lijken: naar de bioscoop

gaan wordt immers bestempeld als „populair‟, als toegankelijk voor iedereen. Hieruit

zouden we kunnen afleiden dat het eerder het publieke karakter van deze activiteiten is

dat verantwoordelijk is voor de participatieverschillen, dan de inhoud of het kunstzinnige

karakter van waaraan wordt deelgenomen. Mensen die lager opgeleid zijn beleven cultuur

eerder binnenskamers, in hun private omgeving. Hoger opgeleiden zouden meer geneigd

Page 54: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

54

zijn de publieke ruimte op te zoeken en hun vrije tijd buitenshuis door te brengen

(Lievens&Waege, 2005, p.80).

Literatuur en bibliotheken

In dit deel kijken we voor de publieke participatie naar de deelname van literaire

evenementen, voor de private participatie naar het lezen van poëziebundels en romans en

ten slotte nemen we ook bibliotheekbezoek in beschouwing.

Het overgrote deel (87%) van de bevraagden neemt niet deel aan literaire evenementen.

We zien dat vrouwen iets meer deelnemen dan mannen en dat de jongste leeftijdsgroep

beduidend meer participeert. Dit kan te maken hebben met door de school georganiseerde

activiteiten.

Een derde van de bevraagden geeft aan in de zes maanden voorafgaand aan de survey een

roman of poëziebundel gelezen te hebben. Vrouwen lezen dit soort van literatuur

beduidend meer dan mannen, ze lezen bovendien ook frequenter. De jongste en de oudste

leeftijdsgroep springen in het oog: de jongeren lezen het meest van alle leeftijdsgroepen

(waarschijnlijk door leesopdrachten in het kader van schoolopdrachten), de ouderen het

minst. Wanneer we deze leeftijdsgroepen buiten beschouwing laten, is het verschil in

leesgedrag tussen de andere leeftijdsgroepen zeer gering. Hogere opleidingsniveau‟s gaan

ten slotte samen met frequent leesgedrag.

Wanneer we naar bibliotheekbezoek kijken, zien we dat iets minder dan een derde van de

bevraagde personen aangaf in de zes maanden voor de bevraging gebruik gemaakt te

hebben van de bibliotheek in zijn of haar vrije tijd. Net zoals bij het lezen van romans en

poëziebundels zien we dat vrouwen een hoger participatiegedrag vertonen. Opnieuw valt

hier ook de jongste en de oudste leeftijdsgroep op: de jongeren door hun zeer hoog

bibliotheekbezoek (waarschijnlijk opnieuw te verklaren door de school), de ouderen door

hun zeer laag bezoek (waarschijnlijk door fysieke belemmeringen). Tot slot vinden we

net zoals bij alle reeds beschouwde publieke cultuurvormen terug dat bibliotheekbezoek

quasi lineair verloopt met opleidingsniveau. Negen op de tien van de lager opgeleiden

maakt geen gebruik van de bibliotheek, tegenover ongeveer de helft van de hoogst

opgeleiden.

Page 55: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

55

Podiumkunsten

In de survey onderscheidt men twee types van podiumkunsten: enerzijds theater en dans,

anderzijds musical, revue, show, straattheater en circus.

Iets minder dan de helft van de respondenten heeft in de zes maanden voorafgaand aan de

bevraging minstens één podiumvoorstelling bijgewoond. Zowel voor theater en dans als

voor musical, revue, show, straattheater en circus observeren we dat ongeveer 30%

minstens eenmaal deelneemt, 20% dat één à twee keer doet, en 10% drie keer of meer.

Verschillen in participatie tussen vrouwen en mannen zijn zeer klein; we merken enkel

een licht hoger percentage van vrouwen die frequent naar theater- of dansvoorstellingen

gaan. De participatieverschillen tussen leeftijdsgroepen verlopen anders naargelang de

twee onderscheiden types podiumkunsten. Voor theater en dans wijken opnieuw de

jongste en de oudste leeftijdsgroep af van de rest. Dit valt opnieuw te verklaren door het

bezoek van theater of dansvoorstellingen via de school, en bij de ouderen fysieke

beperkingen. Tussen 18 en 64 jaar oud vinden we zo goed als dezelfde participatiecijfers.

Ook voor musical, revue, show, straattheater en circus merken we een opvallende non-

participatiegraad voor 65-plussers vergeleken met de andere leeftijdsgroepen. De

verschillen tussen de andere leeftijdsgroepen zijn hier eerder gering. Verschillen naar

opleidingsniveau verlopen parallel voor de verschillende soorten podiumvoorstellingen

en vormen een patroon die we ook al bij de andere publieke cultuurvormen konden

vaststellen. De participatiecijfers zijn systematisch hoger naarmate we naar hogere

opleidingsniveau‟s kijken. Dat kan eveneens verbazen omdat net zoals bioscoopbezoek

ook musical, revue, show, straattheater en circus vaak eerder als populaire vorm van

cultuur worden beschouwd. Hier zouden we dit opnieuw kunnen verklaren aan de hand

van het publieke karakter van musical, revue, show, straattheater en circus.

Page 56: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

56

Beeldende kunsten en musea/tentoonstellingen

Ook hier maken de onderzoekers van de survey „Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-

2004‟ een onderscheid tussen enerzijds kunstmusea en –tentoonstellingen en anderzijds

kunstgalerijen, antiekhandels of kunst/antiekbeurzen.

37% van de bevraagden geeft aan minstens eenmaal een museum, tentoonstelling,

kunstgalerie, antiekhandel of kunst- of antiekbeurs bezocht te hebben. Als we het bezoek

aan kunstmusea en –tentoonstellingen vergelijken met de tweede categorie, merken we

een hogere participatie op aan kunstgalerijen, antiekhandels of kunst/antiekbeurzen. Dat

de publieke beeldende kunstenparticipatie groter is via het private, commerciële circuit

dan via officiële gesubsidieerde instellingen is opvallend.

Opnieuw zien we geen verschillen naar geslacht, maar wel naar leeftijd. Ook hier

springen de jongste en de oudste leeftijdscategorie in het oog en zien we ten slotte een

hogere participatie bij de hoger opgeleiden.

Erfgoed

De volgende activiteiten worden door de onderzoekers van de survey als erfgoed

beschouwd: museum- en tentoonstellingsbezoek, de deelname aan (begeleide) historische

wandelingen, het bezoek van historische gebouwen, kerken of monumenten, het

bijwonen van voordrachten over geschiedenis, gebouwen en monumenten en het

bijwonen van herdenkingsfeesten of historische optochten.

39% van de respondenten nam minstens één keer deel aan één van de beschouwde

erfgoedactiviteiten. We merken wel grote thematische verschillen op: het bezoeken van

historische gebouwen, kerken of monumenten staat bovenaan het lijstje, gevolgd door

museum- en tentoonstellingsbezoek. Ook verkiest de erfgoedparticipant een passief of

receptief bezoek boven het actieve of creatieve engagement via bijvoorbeeld

heemkundige kringen.

Wat de sociale achtergrondkenmerken van de erfgoedparticipant betreft, valt op dat er

geen significant verschil is tussen mannen en vrouwen. Wat leeftijd betreft, zien we dat

oudere leeftijdsgroepen zich meer tot het culturele patrimonium aangetrokken voelen dan

jongeren. En ten derde wordt „het gelijk van Bourdieu‟ opnieuw bevestigd: hoger

opgeleiden participeren beduidend vaker dan laaggeschoolden.

Page 57: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

57

Amateurkunstbeoefening

Een kwart van de respondenten geeft aan een kunstzinnige hobby te beoefenen. Er wordt

jammer genoeg geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende kunstzinnige hobby‟s.

Het verschil tussen vrouwen en mannen blijkt verwaarloosbaar klein. De verschillen naar

leeftijd zijn wel opvallend: hoe jonger men is, hoe meer kans op een kunstzinnige hobby.

In de groep 14 tot 17 jarigen heeft iets meer dan de helft een kunstzinnige hobby, bij 18

tot 34 jarigen is dat nog een derde en bij 65-plussers slechts 14%. Ook naar

opleidingsniveau merken we verschillen op: naarmate we naar hoger opgeleide groepen

kijken is het percentage dat een amateurkunst beoefent groter. In de laagst opgeleide

groep beoefent een tiende een kunstzinnige hobby, bij de hoogst opgeleide groep is dat

een derde.

Lidmaatschap van verenigingen

De onderzoekers van de bovenvermelde survey beperken zich tot het lidmaatschap van

verenigingen en maken geen onderscheid naar soort vereniging of activiteiten hier

binnen. Lidmaatschap wordt gedefinieerd als het hebben van een lidkaart en/of het

betalen van lidmaatschap én in het voorbije jaar deelgenomen hebben aan activiteiten van

de vereniging.

59% van de bevraagden zegt lid te zijn van minstens één vereniging. Mannen blijken

frequenter lid te zijn van verenigingen dan vrouwen. Naar leeftijd vinden we een U-

vormig verschil terug: de jongste en de oudste leeftijdsgroep blijken het meest lid te zijn.

Opnieuw zien we een hoger voorkomen van lidmaatschap naarmate we kijken naar

hogere opleidingscategorieën.

Actieve sportbeoefening (Scheerder & Pauwels in: Lievens & Waege, 2005, p.

140-166)

Vandaag is actieve sportbeoefening een van de meest populaire uithuizige

vrijetijdsactiviteiten. Op wekelijkse basis zijn er meer Vlamingen die actief aan sport

doen dan er bijvoorbeeld naar de bioscoop, gaan winkelen of uit eten gaan. 65% van de

bevraagden zegt in de afgelopen 6 maanden aan sport te hebben gedaan. Binnen deze

Page 58: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

58

groep van sporters zijn de intensieve sportparticipanten (meermaals per week) het sterkst

vertegenwoordigd. De clubgebonden participatie scoort nog beter, van alle

vrijetijdsverenigingen blijkt de sportclub het grootste aantal leden te tellen. Bijna vier op

de tien jongeren is lid van een sportvereniging, bij de volwassenen gaat het om iets

minder dan een vijfde. Toch stellen Scheerder en Pauwels dat er steeds minder tijd aan

sportbeoefening wordt besteed, hoewel mensen in Vlaanderen dus steeds meer aan sport

doen. Dit fenomeen wordt verklaard doordat steeds meer vrije tijd in huis wordt besteed.

Sport is van een maatschappelijk randfenomeen van het midden van de 20e eeuw

verschoven naar het centrum van het sociale en economische leven, door onder meer de

versterkte aandacht van het overheidsbeleid voor sport. We kunnen hier spreken van „de

vermaatschappelijking van de sport‟ of „de versporting van de

samenleving‟(Crum&Diegel in: Scheerder&Pauwels, in: Lievens&Waege, 2005, p. 140).

Deze actieve vorm van vrijetijdsbesteding is vandaag aanvaard en alledaags geworden.

Integendeel, wie niet aan sport doet, lijkt eerder de uitzondering te zijn.

Ondanks de popularisering van sportdeelname is er van een gedemocratiseerd

sportlandschap evenwel nog geen sprake. Het zijn nog steeds voornamelijk mannen,

jongeren, studenten, hoger opgeleiden en mensen met een ruimer vrijetijdsnetwerk die

meer kans hebben om regelmatig en intensief aan sport te doen en/of zich in te schrijven

bij een sportclub. De lagere participatiegraad van vrouwen zou nog steeds te maken

kunnen hebben met culturele vooroordelen, hoewel toch al heel wat sociale en culturele

barrières zijn weggenomen in de 20e eeuw. Ten tweede wordt de hogere participatiegraad

van jongeren verklaard door het feit dat fysieke kenmerken de actieve deelname aan sport

sterk zouden bepalen. De daling in sportbeoefening zou vooral vanaf 20 jaar opvallend

zijn. Ten derde vertoont sportbeoefening een positief verband met de socio-educatieve

status die iemand bekleedt. Zo veronderstellen de onderzoekers dat een lager opgeleide

persoon zich minder bewust is van bijvoorbeeld de gezondheidsvoordelen die

sportbeoefening met zich meebrengt of van de sociale meerwaarde die een actief

lidmaatschap van een sportvereniging biedt. Omwille van deze drempels die bepaalde

groepen in de samenleving ondervinden kunnen een aantal bevolkingsgroepen meer dan

andere profiteren van zowel subsidies die de overheid ter bevordering van de

Page 59: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

59

sportparticipatie verleent, als van de positieve sociale en medische effecten die deze vorm

van vrijetijdsbesteding met zich meebrengt.

2.1.3 Cultureel informeergedrag (Lievens & Waege, 2005, p. 22-24)

In welke mate informeert men zich via kranten, tijdschriften, brochures, internet of

specifiek gekozen televisieprogramma‟s over cultuur?

Iets meer dan de helft van de ondervraagden informeert zich actief over culturele

onderwerpen. De belangstelling voor culturele items is van dezelfde grootteorde als die

voor sportwedstrijden en politiek nieuws uit eigen land.

Mannen en vrouwen blijken niet van elkaar te verschillen in cultureel informeergedrag.

Lievens en Waege merken wel grote verschillen naar gelang leeftijd op: de jongste

leeftijdsgroep informeert zich het meest over culturele onderwerpen (74%), de oudste

groep het minst (38%). Ook naar opleidingsniveau worden opvallende verschillen

opgemerkt: van de laagst opgeleiden informeert zich 29%, van de hoogst opgeleiden

70%. Studenten sluiten qua informatiegedrag het sterkst aan bij de jongste leeftijdsgroep

en bij de hoogst opgeleiden.

2.1.4 Virtuele cultuurparticipatie (Nulens, Daems & Bauwens in: Lievens & Waege,

2005, p.115-137)

De virtuele cultuurparticipatie kan ingedeeld worden in drie categorieën: Culturele

informatievergaring, culturele productverwerving en cultuurbeleving.

Op het vlak van culturele informatievergaring blijken relatief veel bevraagde personen

informatie over cultuur op te zoeken op het net. Zo zoekt 21% wel eens informatie op

over muziek, en doet 18,4% dat over films. Over theater en dans zoekt slechts 5,5%

informatie op het internet. Qua culturele productverwerving liggen de cijfers een stuk

lager. De meest populaire activiteit is hier het verwerven van tickets voor culturele

activiteiten (2,5%). De cijfers van virtuele cultuurbeleving liggen erg ver uit elkaar. Het

online naar muziek luisteren is zeer populair (23,2%), evenals beelden bekijken van een

film en van een videoclip. Beelden bekijken van theater/dans of van concerten gebeurt

dan weer eerder uitzonderlijk. Toch bezoekt 4% van de bevraagde personen wel eens

virtueel een museum of een tentoonstelling.

Page 60: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

60

De onderzoekers stellen dat er met deze gegevens en een algemeen virtueel

participatiecijfer van 37% duidelijk een publiek aanwezig is voor virtuele participatie.

Het profiel van de virtuele cultuurparticipant blijkt een jonge, hoogopgeleide man te zijn.

Dit profiel verschilt ietwat van de publieke kunstenparticipant, die een hoogopgeleide

man of vrouw is. Hieruit kunnen we dus opmaken dat het internet een extra barrière is

voor vrouwen en ouderen.

Desondanks stellen de onderzoekers vast dat de overlapping tussen virtuele

cultuurparticipanten en publieke kunstenparticipanten betrekkelijk groot is. 70% van de

virtuele cultuurparticipanten blijkt ook een sterke deelnemer aan de publieke kunsten.

Toch bestaat er dus een aanzienlijk groep van 30% die virtueel participeert, maar dat niet

frequent doet wat betreft de publieke kunsten.

Kan het internetgebruik dan dienen als een opstap naar cultuurparticipatie? Volgens

Nulens, Daems en Bauwens valt er op deze vraag niet eenduidig te antwoorden. Op het

vlak van publieksvergroting (meer participanten aantrekken binnen het al bereikte

publiekssegment) kan ICT zeker een rol spelen. Als we kijken naar de profielen die naar

voor komen blijkt dat virtuele cultuur de groep van hoogopgeleiden wel aanspreekt. Ook

op het vlak van publieksverdieping (de kwaliteit en intensiteit van cultuurbeleving

verhogen) kan ICT een hulpmiddel zijn. Er blijkt immers een aanzienlijke overlapping te

zijn tussen de virtuele cultuurbezoeker en de actieve kunstenparticipant. Dit betekent dat

dezelfde mensen meer cultuur gaan consumeren, want ze doen ook aan virtuele

cultuurparticipatie. Op het vlak van publieksvernieuwing (het aantrekken van mensen die

tot nog toe weinig of nooit met kunst of cultuur in aanraking komen) is het antwoord

onzeker: het profiel van de virtuele cultuurparticipant suggereert dat ICT vooral nieuwe

jonge hoogopgeleide mannen kan aanspreken. Het zullen dus opnieuw de

hoogopgeleiden zijn die het makkelijkst zullen aangetrokken worden tot virtuele cultuur.

Page 61: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

61

2.2 Het beleid in Vlaanderen

De bevoegdheid cultuur is beleidsmaterie van de Vlaamse overheid. Bert Anciaux (Spirit)

is minister van cultuur sinds 1999. Tussen 2002 en 2004 draagt hij deze materie over aan

zijn partijgenoot Paul Van Grembergen (De Pauw, Selleslags & Swinnen, 2005, p.28).

De eerste beleidsdaden van minister Anciaux hebben vooral te maken met de ontzuiling

van het Vlaamse cultuurlandschap. Met de term „verzuiling‟ bedoelen we hier de

katholieke, socialistische en liberale groepsvorming die het individuele leven

organisatorisch wilde omkaderen. Vaak was dit een vorm van sociale en culturele

apartheid die gericht was om te vermijden dat men contact zou hebben met

„andersdenkenden‟ (Laermans, 2002, p. 57). Intussen is de tijd voorbij dat elk dorp drie

fanfares telde, net als het Vlaanderen van de socialistische volkshuizen. Naast de

ontzuiling van het cultuurlandschap zorgt Anciaux eveneens voor een grondige

hertekening van het decretaal kader tijdens de periode 2000-2004. Het kunstenlandschap

wordt gereorganiseerd door de invoering van het Kunstendecreet dat vanaf 2006

gefaseerd in werking treedt (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006, p. 12). Men wil

hiermee de grenzen tussen de traditionele kunstdisciplines laten vervagen en tot één

globale benadering van alle kunsten komen. Naast het Kunstendecreet treden ook het

Erfgoeddecreet, het Amateurkunstendecreet en het decreet op het Lokaal Cultuurbeleid in

werking. Deze verschuivingen kaderen in de uitdaging om een geïntegreerd cultuurbeleid

te voeren. Hiermee wordt bedoeld dat niet de culturele genres of domeinen het

cultuurbeleid moeten richten, maar dat dit in de toekomst gebeuren door vier functies:

creatie, spreiding, bewaring en omkadering (Laermans, 2002, p. 160). De eerste functie is

weggelegd voor de hedendaagse kunsten. „Spreiding‟ heeft te maken met het

participatiebeleid. Cultuurparticipatie en culturele competentie worden kernwoorden van

het Vlaamse cultuurbeleid. „Bewaren‟ doen de historische musea en de volksculturele

initiatieven. „Omkadering‟ doelt ten slotte op het belang van een kennisgebaseerde

beleidsvoering. De resultaten van wetenschappelijk onderzoek moeten debatstof en

inspiratie leveren om op een verruimde manier om te gaan met het cultuurbeleid, aldus

Anciaux (2004, p. 51).

Page 62: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

62

Vandaag heeft minister Anciaux vier bevoegdheden onder zijn vleugels: cultuur, jeugd,

sport en ten slotte Brussel. Omdat deze bevoegdheden elk een eigen aanpak vereisen

werden er vier aparte beleidsnota‟s ontwikkeld.

Hoewel in deze beleidsnota‟s interculturaliteit al als een belangrijke beleidslijn voorop

staat, riep minister Anciaux „het Actieplan Interculturalisering‟ (Anciaux, 2006) in het

leven vanuit de noodzaak om in bepaalde gevallen maatregelen te kunnen nemen voor

specifieke doelgroepen. Met dit plan wil minister Anciaux de werking rond etnisch-

culturele diversiteit niet langer onderbrengen bij één organisatie, maar ingang doen

vinden in alle steunpunten.

De doelstelling van het actieplan luidt als volgt:

“Het voeren van een actief en concreet Vlaams beleid voor de interculturalisering

van de cultuur-, jeugdwerk- en sportsector, gebaseerd op een offensieve aanpak

en als gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken particuliere sectoren

en de bevoegde Vlaamse overheid.” (Anciaux, 2006, p.6)

Het Actieplan concentreert zich rond drie peilers: meer kansen tot participatie, een

aanbod dat de diversiteit in onze samenleving weerspiegelt en het realiseren van een

divers personeelsbestand.

We spitsen ons in wat volgt toe op de beleidsnota cultuur 2004-2009. Hierin wordt een

belangrijke rol toebedeeld aan cultuurparticipatie, culturele competentie, interculturaliteit,

en diversiteit. We bekijken en bespreken de beleidsnota cultuur in functie van deze vier

onderwerpen en geef voorbeelden van toepassingen in het beleid.

2.2.1 Cultuurparticipatie en het slechten van participatiedrempels

“Wie het over participatie aan cultuur heeft, een stevige pijler van het huidige

Vlaamse cultuurbeleid, heeft het over verdieping, vergroting en vernieuwing.”2

(Anciaux, 2004, p.15)

De overheid wil ervoor zorgen dat meer participanten deelnemen aan door de overheid

gesubsidieerde cultuur. Daarbij stelt men zich vragen zoals „hoe kan een nieuw en ander

publiek bereikt worden?‟ of „hoe kunnen bepaalde groepen die minder participeren het

best bereikt worden?‟ Men wil zowel mensen aantrekken die nooit eerder met kunst of

2 Voor de betekenis van publieksverdieping, -vergroting, en -vernieuwing, zie 2.1.4.

Page 63: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

63

cultuur in aanraking kwamen als bereiken dat reeds bereikte participanten meer zouden

gaan deelnemen aan cultuur. Het spreekt voor zich dat kinderen en jongeren hierin ook in

beeld komen. Een kennismaking met cultuur en kunst op jongere leeftijd verhoogt de

participatie op latere leeftijd immers spectaculair. In de beleidsnota gaat men er van uit

dat toegang tot cultuur een universeel recht is en dat elk individu cultureel potentieel in

zich heeft. (Anciaux, 2004, p.16)

Daarom streeft het Vlaamse cultuurbeleid naar het wegwerken van de drempels of

hindernissen die de participatie tegengaan en ondersteunt ze ook initiatieven in die zin.

“De Vlaamse overheid acht het van groot belang dat alle kunst- en

erfgoedinstellingen, bibliotheken, culturele centra en cultuur- en

jeugdwerkorganisaties nadenken over de relatie tussen hun aanbod en het publiek

dat aan dat aanbod deelneemt.” (Anciaux, 2004, p. 17)

Men onderscheidt in de beleidsnota voor cultuur vijf soorten participatiedrempels:

informatiedrempels (vb. verspreiding en begrijpelijkheid van culturele manifestaties),

praktische drempels (vb. mogelijkheden voor kinderopvang of bereikbaarheid met het

openbaar vervoer), financiële drempels (de kostprijs), sociale drempels (het aanbod dat

maatschappelijk kwetsbare groepen niet bereikt) en culturele drempels (houden verband

met de culturele bagage die de aanbieders van hun deelnemers verwachten). (Anciaux,

2004, p.17)

De implementatie van de doelstellingen

De organisaties voor hedendaagse kunst worden aangemoedigd om een ruimer publiek

te bereiken. Naast tentoonstellingen die zich eerder richten op het „incrowd-publiek‟

vraagt de cultuuroverheid hen om ook kwaliteitsvolle tentoonstellingen te organiseren die

aan een ruimer publiek een „state of the arts‟ bieden. In de vertaalslag naar een ruimer

publiek spelen de musea immers een cruciale rol. Ze hebben een verantwoordelijke rol te

vertolken ten opzichte van hun directe omgeving (stedelijke context, kunstscholen,

kunstenaars, verenigingen…), aldus Anciaux. (2004, p. 30)

Volgens de minister is het medium film een van de meest laagdrempelige

kunstuitingen, met een bijzonder hoog potentieel op het vlak van participatie. Vaak geeft

film ook de aanleiding tot de verkenning van andere aangrenzende kunstvormen. Dit

veronderstelt echter het doorbreken van de hegemonie van het louter consumptieve en

Page 64: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

64

commerciële filmcircuit. Hierbij zijn audiovisuele organisaties, filmverenigingen en

festivals van belang: zij kunnen d.m.v. vertoningsmomenten en educatieve activiteiten

een kennis- en referentiekader aanbieden. (Anciaux, 2004, p. 30)

“Cultuurcentra, bibliotheken, gemeenschapscentra, de amateurkunsten en het sociaal-

culturele veld worden gestimuleerd om ten volle te participeren aan de cultuurdatabank

en andere communicatie-initiatieven, met het oog op het verhogen van den participatie.”

(Anciaux, 2004, p. 41) Een aandachtspunt hierbij is het investeren in toegankelijkheid.

Het doel hierbij is om de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën zo

laagdrempelig mogelijk te maken.

Sociaal-artistieke initiatieven worden door de overheid ondersteund omdat cultuur een

zaak moet zijn van iedereen, ook van kwetsbare groepen in de samenleving. Mensen die

in armoede leven vormen hier een aandachtspunt. (Anciaux, 2004, p. 45-46)

Grootschalige evenementen kunnen ook drempelverlagend werken en de spreiding van

kunst en cultuur bevorderen. Daarom streeft men naar een meer structureel overleg met

het beleidsdomein toerisme. (Anciaux, 2004, p. 53)

2.2.2 Culturele competentie

Met de bevordering van culturele competentie wil de cultuuroverheid de kwaliteit en de

intensiteit van de cultuurbeleving van de participant verhogen. Dit noemt men ook

publieksverdieping. Deze strategische doelstelling speelt zich af binnen de context van

het levensbreed leren, en beperkt zich dus niet tot kinderen en jongeren. Bij levensbreed

leren staan sociaal, cultureel en politiek burgerschap in de kijker.

“Voor het verwerven van culturele competenties blijft het onderwijs een

belangrijke en bepalende partner. Daarom blijven wij streven naar intense

samenwerking. Maar ook educatie in een niet-formele context (bv. participatie

aan het sociaal-cultureel werk) draagt bij tot actief en bewust burgerschap, tot

meer zingeving en maatschappelijk begrip, tot een ongedwongen en tegelijk toch

vormende vrijetijdsbesteding, tot het plezierig verkennen van de eigen creatieve

mogelijkheden.” (Anciaux, 2004, p. 16)

Met culturele competentie wordt de waaier van vaardigheden, attitudes en kennis die van

belang zijn bij het participeren aan cultuur bedoeld. Uit onderzoek blijkt dat de deelname

aan cultuur de persoonsontplooiing en daarmee ook de individuele autonomie of

keuzevrijheid bevordert. De cultuurcompetente Vlaming is een vrij iemand, mede doordat

Page 65: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

65

hij mogelijkheidszin bezit. Meer individuele autonomie maakt van het individu een

kritische deelnemer aan een open, democratische samenleving, aldus Anciaux (2000) .

Cultureel competente mensen kunnen de eigen overtuigingen relativeren en daarom de

waarden van anderen respecteren. Dit is een houding die aansluit bij de basisregel van de

democratische dialoog: namelijk de bereidheid tot het leren van andere opinies

(Laermans, 2002, p. 37-38).

Belangrijke partners zijn hierbij: het onderwijs, het sociaal-cultureel volwassenenwerk,

het jeugdwerk, de amateurkunsten, de cultuurcentra, de bibliotheken, kunst- en

cultuureducatie, de media en ten slotte de interculturele bemiddelaars. Daarnaast kunnen

de instellingen binnen de professionele kunsten en de cultuur-erfgoedsector zelf ook een

belangrijke rol spelen. Het deelnemen aan culturele activiteiten zonder dat deze

omkaderd zijn, draagt immers ook bij tot de verhoging van culturele competentie.

De implementatie van de doelstellingen

Het Kunstendecreet dat in werking trad in 2006 heeft aandacht voor

omkaderingsactiviteiten die bijdragen tot een grotere vertrouwdheid met kunst. Het

decreet biedt ondersteuning aan kunsteducatieve en sociaal-artistieke organisaties en

projecten. Dit moet leiden tot publieksverbreding en -verdieping. (Anciaux, 2004, p. 25)

Het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft als belangrijkste doelstelling het

bevorderen van sociale integratie en maatschappelijke participatie, en de opbouw van

een democratische, duurzame en inclusieve samenleving. (Anciaux, 2004, p.37)

Het sociaal-cultureel volwassenenwerk staat vandaag onder druk. Dit heeft te maken met

factoren zoals de ontzuiling in Vlaanderen, een meer individualistische levensstijl, een

toenemende tijdsdruk, de ons wel bekende zapcultuur. Daarom beoogt minister Anciaux

en daarmee de cultuuroverheid een noodzakelijke herwaardering en legitimering van het

beleidsveld. Twee nieuwe werkvormen werden in het leven geroepen: de bewegingen en

de volkshogescholen. Deze werkvormen moeten met subsidiëring van de overheid zorgen

voor „empowerment‟ van mensen en de verhoging van de gemeenschapsbouw en

cultuurparticipatie. (Anciaux, 2004, p.38)

Men streeft naar een intensere samenwerking tussen het departement cultuur en het

departement onderwijs. Met het protocol cultuur-onderwijs zorgt men voor meer

Page 66: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

66

structureel overleg tussen beide departementen. Tevens zal overleg worden gepleegd om

na te gaan hoe er kan samengewerkt worden met het deeltijds kunstonderwijs om

cultuureducatie op school te versterken. Kunsteducatieve organisaties kunnen een rol

spelen als intermediair tussen het onderwijs en de kunst- en cultuurorganisaties, en

worden via verschillende subsidiekanalen ondersteund. (Anciaux, 2004, p. 43-44)

Door overleg met de media-overheid wil men culturele accenten nastreven op de

openbare omroep. Door kansen te geven aan Vlaamse kunstenaars, door het aanbod van

de commerciële omroepen aan te vullen en door een zo divers en breed mogelijk publiek

aan te spreken wil men bijdragen aan de culturele competentie van de Vlaming.

2.2.3 Naar een ontmoeting tussen culturen: interculturaliteit

Het model van interculturaliteit wordt in het cultuurbeleid expliciet als doelstelling naar

voor geschoven. Volgens de beleidsnota cultuur werkt een interculturele samenleving

actief aan het samenleven van mensen en culturen. “Investeren in gemeenschapsvorming

en (inter)culturele activering vormt een belangrijke aanzet tot een reëel en positief

interculturele samenleving, waarin elke mens centraal staat”, zo lezen we in de

beleidsnota. Daarom wil men met het Vlaamse cultuurbeleid de diversiteit die onze

samenleving kenmerkt niet als een probleem aanduiden, maar als een gewenste realiteit.

Het is volgens de minister dan ook belangrijk om te investeren in een internationaal en

een lokaal cultuurbeleid. Vooral mensen in een stedelijke omgeving verdienen aandacht,

via sociaal-artistieke projecten en breedsporige educatie. Op die manier moet culturele

competentie in deze context ook staan voor interculturele competentie. (Anciaux, 2004,

p. 14-15)

De implementatie van de doelstellingen

“De omvangrijke sector van het cultureel erfgoed (…)draagt in sterke mate bij tot

gemeenschapsvorming. De kennis en beleving van het cultureel erfgoed bepalen mee het

cultureel zelfbewustzijn van mensen en bezorgen een samenleving een bindend en creatief

vermogen.” Daarom moeten er ook bijzondere inspanningen geleverd worden rond

culturele diversiteit en de inbreng van allochtonen. Dit kan het best gebeuren via

projecten in het onderwijs en buurtwerking. “De overlevering, de mondelinge cultuur,

Page 67: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

67

verhalen, sagen en legenden, het gesproken woord, het immateriële erfgoed liggen goed

in de markt en blijken een „laagdrempelige‟ ingang te zijn voor participatie.” (Anciaux,

2004, p. 32&35)

Via het sociaal-cultureel werk moet de interactie tussen allochtone en autochtone

gemeenschappen en de samenwerking tussen autochtone en allochtone organisaties

bevorderd worden. Een eerste doelstelling hierbij is de uitbouw van sterke sociaal-

culturele migrantenfederaties. Een verhoging van de financiële middelen samen met een

gericht vormingsaanbod voor middenkaders en bestuursvrijwilligers moet voor

professionaliteit zorgen. (Anciaux, 2004, p.39)

Ook aan de hoofdstad van Vlaanderen wordt aandacht besteed: Brussel. Brussel is een

grootstad, met zijn eigen grootstedelijke fenomenen, zowel positieve als negatieve. De

doelstelling van de cultuuroverheid is in Brussel de interculturaliteit te ondersteunen via

de Vlaamse en Brusselse cultuurhuizen.

“We moeten investeren in de moeilijke weg om van een multiculturele naar een

interculturele gemeenschap te evolueren: het elkaar in het beste geval „gedogen‟ moet

plaats maken voor een actieve versterking van mekaars culturen.” (Anciaux, 2004, p. 42)

Zo heeft minister Anciaux het in zijn beleidsnota bijvoorbeeld over een krachtiger beleid

ter versterking van het „oraal erfgoed‟ via culturele initiatieven. Op die manier kunnen

zowel authentieke Brusselaars als inwijkelingen aan hun trekken komen.

In de beleidsnota van cultuur wordt veel aandacht besteed aan internationalisering. Dit

speelt zich af in twee richtingen: enerzijds wordt Vlaanderen sterk beïnvloed van

buitenaf, anderzijds heeft het cultuurrijke Vlaanderen de wereld ook heel wat te bieden.

Deze kansen en troeven moeten we benutten en uitspelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door

het deelnemen aan Europese programma‟s, een cultureel akkoord met de Franse

Gemeenschap, de Vlaams-Nederlandse relaties, de bilaterale samenwerking met Zuid-

Afrika. (Anciaux, 2004, p.49)

2.2.4 Diversiteit in kunst en cultuur

“Culturele diversiteit (…) is een permanent en noodzakelijk gegeven om een moderne

samenleving levend, dynamisch en rijk te maken en te houden. Het is juist dankzij deze

Page 68: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

68

diversiteit dat het „kruispunt‟ Vlaanderen historisch geworden is wat het nu is.”

(Anciaux, 2004, p. 14)

Het streven naar meer diversiteit houdt in de beleidsnota cultuur drie doelstellingen in.

De eerste doelstelling is het personeelsbestand meer heterogeen samen te stellen, zowel

binnen de administratie cultuur als binnen de gesubsidieerde culturele instellingen. De

tweede doelstelling is het aanbod als zodanig te differentiëren dat zoveel mogelijk

mensen in Vlaanderen er zich in kunnen herkennen. Het beleid moet dus ook impulsen

geven om populaire cultuur en niet-westerse cultuurvormen te laten floreren. Ook wordt

er nagedacht over criteria die een divers kwalitatief aanbod garanderen. De laatste

doelstelling luidt als volgt: op het vlak van cultuurparticipatie moeten evenredige kansen

gestimuleerd worden. Er moet aandacht besteed worden aan een optimaal en evenwichtig

spreidingsbeleid. Ook moeten kunst- en cultuurcreaties van diverse groepen in

Vlaanderen gestimuleerd en zichtbaar gemaakt worden. (Anciaux, 2004, p. 43)

De implementatie van de doelstellingen

Met het Kunstendecreet speelt men in op de toenemende grensvervaging tussen de

diverse kunstdisciplines. Het doel is om ruimte te creëren om continue veranderingen op

te kunnen vangen. De diverse ontwikkelingsmogelijkheden staan dus centraal, zowel van

het landschap van de kunsten als van individuele kunstenaars en organisaties. Zowel

sectorspecifieke initiatieven als cross-overs moeten hierin een plek vinden. Het

Kunstendecreet zorgt er met andere woorden voor dat het kunstenaanbod divers is en dat

het in al zijn diversiteit voor elke geïnteresseerde burger iets te bieden heeft. (Anciaux,

2004, p.25)

Sinds kort erkent de Vlaamse cultuuroverheid de culturele industrieën - een

verzamelnaam voor al wie cultuuraanbod verstrekt met een particulier winstmotief - als

partners die kansen kunnen bieden waar het gaat over waarden die aan de basis liggen

van haar beleid, zoals bijvoorbeeld het garanderen van de culturele diversiteit. In het

kader van culturele diversiteit zal de overheid dan ook projectmatige subsidiëring

toepassen op deze commerciële actoren. (Anciaux, 2004, p. 22)

Page 69: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

69

2.3 Het beleid in Nederland

Het is in dit onderzoek van belang om ook een beeld te krijgen van het Nederlandse

cultuurbeleid, omdat we ons in het volgende hoofdstuk (3. Autochtone en allochtone

jongeren en cultuurparticipatie) voornamelijk baseren op bronnen afkomstig uit

Nederland. Op die manier hopen we een achtergrond te kunnen scheppen van waaruit

deze studies ontstonden.

We zien doorheen het Nederlandse cultuurbeleid ongeveer dezelfde aandachtspunten

terugkeren als in Vlaanderen. Wat opvalt is dat deze thema‟s meestal iets vroeger in de

tijd opduiken bij onze noorderburen. Aandacht voor een groter en breder cultuurbeleid is

daar een voorbeeld van. In Nederland investeert staatssecretaris Rick van der Ploeg

(1998-2002) veel middelen in zijn „Actieprogramma Cultuurbereik‟. In België heeft men

in die tijd vooral oog voor de ontzuiling. In 2004 worden cultuurparticipatie en culturele

competentie kernwoorden van het Vlaamse cultuurbeleid. Hier bouwt minister Anciaux

vandaag nog aan voort (vb. „Actieplan Interculturaliseren‟).

Het beleidsterrein cultuur heeft in het verleden in Nederland een hele reis afgelegd

doorheen verschillende ministeries. In welk ministerie „cultuur‟ werd ondergebracht was

telkens tekenend voor de verschillende ideologieën en aandachtspunten van elk beleid. In

wat volgt zien we ook twee thema‟s die terugkeren: het cultuurspreidingideaal in al haar

gedaantes en de moeilijke verhouding tussen actieve overheidsbemoeienis en de

autonomie van de kunstwereld.

We beginnen dit overzicht van het Nederlandse cultuurbeleid in 1989 met het aantreden

van een nieuwe minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, mevrouw D‟Ancona.

Met haar doet het ideaal van cultuurspreiding zijn intrede. In die periode werd

cultuurspreiding, net zoals in Vlaanderen toen, gekoppeld aan een grotere rol van de

markt (Laermans 2002, p.46). Publieksparticipatie en publieksbereik waren de

kernwoorden van het beleid en koppelden het marktgerichte beleid aan de sociaal-

democratische tradities van spreiding en volksverheffing.

Page 70: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

70

“Cultuurparticipatie is onontbeerlijk om te zorgen dat we niet het gevaar lopen

dat de cultuur met een grote C, voor een deel ook ten gevolge van

overheidspreventie, los komt te staan van de samenleving.” (D‟Ancona geciteerd

in: Couwenbergh&Couwenbergh-Soeterboek, 2003, p.7)

Intussen blijft ook het centralisatieproces toenemen. Vanaf die periode zal het ambtelijk

apparaat zich meer gaan bemoeien met de kunst. Deze overheidsbemoeienis leverde een

conflict op met de Raad voor de Kunst die zich buiten spel gezet voelde. De Raad moet

uiteindelijk inbinden en accepteren dat ze voorbij gestreefd is door de ambtelijke macht.

De spanning tussen de twee polen, enerzijds de politieke consensus dat

overheidsbemoeienis wenselijk is en anderzijds dat ook een gepaste afstand nodig is, is

hier dus opnieuw aanwezig.

In 1994, met het aantreden van het eerste paarse kabinet o.l.v. Wim Kok, keerde het

beleidsterrein cultuur terug naar het ministerie waaruit het in 1965 was losgemaakt: het

ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W). Cultuur krijgt nu een

eigen staatssecretaris die verantwoordelijk is voor het beleid: staatssecretaris Nuis. Zijn

beleidsnota „Pantser of Ruggengraat‟ verwijst naar de spanning in het cultuurbeleid

tussen enerzijds verstarring en anderzijds vernieuwing en stevig gefundeerde

beweeglijkheid. Nuis kiest voor een beleid waar de sociaal-pedagogische en

emancipatorische connotatie van cultuur afneemt en plaats maakt voor de autonomie van

de kunstwereld. In die tijd in Nederland plaatste men geen vraagtekens bij de

noodzakelijkheid van een marktwerving in cultuur. Met optimisme richtte het kunstbeleid

zich op de toekomst, de beloften van de internationale markt en nieuwe technologische

ontwikkelingen. (Couwenbergh&Couwenbergh-Soeterboek, 2003, p.7)

De laatste ingrijpende veranderingen in het kunst- en cultuurbeleid vonden plaats onder

de ambtstermijn (1998-2002) van staatssecretaris van der Ploeg. Met zijn nota „Cultuur

als Confrontatie‟ beoogt hij innovatie, marketing van het culturele aanbod en een veel

groter en breder cultuurbereik, met extra aandacht voor jongeren en culturele

minderheden. Anders dan in het verleden zijn deze veranderingen niet gekoppeld aan

bezuinigingen, er zijn zelfs extra investeringen voorzien. Toch is er de nodige ophef van

zowel de kunstwereld als de regering. Enerzijds wordt van der Ploeg ervan beschuldigd

de avant-garde kunst aan haar lot over te laten, anderzijds is er de kritiek dat het

cultuurbeleid in dienst staat van het integratiebeleid. Er werd in de Kamer gesproken van

Page 71: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

71

“een bemoeibeleid in plaats van een kwaliteitsbeleid” (Couwenbergh&Couwenbergh-

Soeterboek, 2003, p.9). De eis dat culturele instellingen ten minste drie procent van hun

subsidiegeld moesten steken in het bereiken van nieuwe publieksgroepen werd slecht

onthaald. Er werd veel geld vrijgemaakt voor cultuureducatie, in de hoop een middel te

zijn om maatschappelijke uitsluiting te kunnen voorkomen. Om het culturele aanbod

bekend te maken aan jongeren werd bijvoorbeeld het verplichte vak „Culturele en

Kunstzinnige Vorming‟ (CKV) ingevoerd. Ook over de wenselijkheid van deze

verplichte cultuurdeelname waren kritische geluiden op te vangen. Er werd namelijk heel

weinig inhoudelijk gekeken naar jeugdcultuur. Daarnaast wil van der Ploeg breken met

de traditionele scheiding tussen hoge en lage cultuur. Kunst en cultuur moeten volgens

hem midden in de maatschappij staan, en daarom moet de kunstwereld uit haar ivoren

toren komen en zich openstellen voor massacultuur, jeugdcultuur en etnisch culturele

diversiteit. (Couwenbergh&Couwenbergh-Soeterboek, 2003, p.10)

Na het laatste paarse kabinet traden inmiddels vier kabinetten Balkenende aan, waardoor

men inmiddels ook al toe is aan de vierde staatssecretaris van cultuur. De kabinetten

Balkenende voeren flinke besparingen door in de culturele sector, wat op de nodige

kritiek kan rekenen. Verder benadrukt de beleidsnota voor cultuur „Meer dan de som‟ dat

het culturele bewustzijn in de maatschappij nog verder moet worden vergroot. Het

„Actieplan Cultuurbeleid‟ dat Van der Ploeg opzette, wordt dan ook verder gezet.

2.4 Het culturele werkveld aan het woord

In dit laatste onderdeel van hoofdstuk 2 laten we het culturele werkveld aan het woord

over twee thema‟s: de tekorten en het kwaliteitsvraagstuk. Het is belangrijk om na de

stem van het beleid ook naar andere stemmen te luisteren: namelijk die van het terrein.

De tekorten staan voor wat er beter kan en nog ontbreekt, voornamelijk in de

kunsteducatieve sector. Het kwaliteitsvraagstuk gaat over hoe westers het criterium

kwaliteit is dat wordt gebruikt in de gesubsidieerde kunsten. In dit onderzoek rond

allochtonen en hun cultuurbeleving staat deze vraag rond kwaliteit zeker op zijnn plaats.

In hoofdstuk 3 komt deze materie nog geregeld aan bod.

Page 72: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

72

2.4.1 Tekorten

“Als we het erover eens zijn dat kunst en cultuur van algemeen belang zijn voor

de ontwikkeling van de mens en als we het erover eens zijn dat het geen luxe maar

een noodzaak is, dan moeten we durven de consequenties dragen, zowel op het

vlak van organisatie, financiën als in de ondersteuning en ontwikkeling ervan.”

(Bossuyt in De Groof, Scheck & Penneman, 2001, p.84)

Aan het woord hier is Tijl Bossuyt, coördinator van „De Veerman‟, een kunsteducatieve

organisatie die diverse sectoren met elkaar wil verbinden. Dit citaat vertelt hoe groot de

nood is aan een degelijke ondersteuning van het culturele werkveld.

De culturele organisaties in het veld zijn vragende partij om betere overlegstructuren of -

organen op te zetten tussen de beleidsdomeinen cultuur, onderwijs en welzijn. “Overleg

om elkaar te vinden, uit te wisselen, te stimuleren, van elkaar te leren en verder te

evolueren is een dringende noodzaak”, aldus opnieuw Tijl Bossuyt (Bossuyt in De Groof,

Scheck & Penneman, 2001, p.86). Door de dwingende en enge regelgeving - alles in

aparte hokjes - worden organisaties verplicht om zich in vreemde bochten te wringen om

aan subsidies te geraken. De regelgeving hieromtrent zou organisaties uit verschillende

sectoren (cultuur-onderwijs, cultuur-welzijn, kunsten en volksontwikkeling, jeugd en

volwassenenwerk, enz.) moeten stimuleren om uit te wisselen en samen te werken in

plaats van het in de weg te staan. Het beleid mag verdere versnippering niet nog meer in

de hand werken, dat is zonde van al het verzette werk dat uitgewisseld kan worden.

We zien in de laatste beleidsnota dat de Vlaamse Regering het wel eens is met deze

stelling. “We ondersteunen en versterken de diversiteit, dynamiek en vernieuwing in het

cultuurlandschap en bevorderen synergie met o.a. onderwijs, welzijn, maatschappelijke

integratie, toerisme, economie en andere beleidsdomeinen.” (Anciaux in: De Grauwe,

2005).

Toch moeten we hier de ontnuchterende waarheid tegenover stellen. Een voorbeeld is het

buurtcentrum „de Roma‟ in Borgerhout dat op het nippertje werd gered van een financiële

nachtmerrie. Deze culturele vzw zorgt sinds 2002 voor positieve impulsen voor de

multiculturele en verarmde wijk waarin ze gelegen is. De Roma probeert op een spontane

manier alle lagen van de bevolking te betrekken bij hun maatschappelijke en culturele

uitwisseling. Het probleem m.b.t. het verkrijgen van subsidie was dat de Roma niet

beantwoordt aan de criteria voor erkende culturele centra en voorts in geen enkel vakje te

Page 73: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

73

stoppen is. “De Vlaamse minister van Cultuur Bert Anciaux heeft dan ook de pot van het

participatiebeleid moeten aanspreken”, zo lezen we in De Morgen (15/5/2007). Voor een

structurele oplossing voor de komende jaren zijn er op dit moment gesprekken aan de

gang tussen het Vlaams ministerie voor Cultuur en de stad Antwerpen.

Ook vanuit het kunsteducatieve veld klinkt er een noodkreet om eenheid en

eenduidigheid. Het domein kunsteducatie is erg verbrokkeld en vinden we in

verschillende beleidsdomeinen terug: het jeugdwerk, het sociaal-cultureel werk en de

kunsten. Kunsteducatieve organisaties worden hierdoor steeds meer verspreid over

verschillende decreten heen. Men kan er dan ook niet van uit gaan dat de verschillende

organisaties de handen in elkaar slaan om samen als werkveld op te treden, aldus De

Grauwe (2005) die een analyse maakte over het beleid van de kunsteducatie in

Vlaanderen. Toch vormt het recente kunstendecreet dat uitdrukkelijk aandacht schenkt

aan kunsteducatie een stap in de goede richting. Dit maakt er anderzijds de doolhof van

decreten niet overzichtelijker op en zorgt er naar alle waarschijnlijkheid voor dat de

sector de bomen door het bos niet meer kan zien.

Anderzijds moet er ten allen tijde vermeden worden dat het centraliseren van

kunsteducatieve organisaties tot een eis tot eenvormigheid van kunsteducatieve

doestellingen, methodes, doelgroepen of samenwerkingsverbanden zou leiden. Het

kunsteducatieve veld moet meer dan ooit synergieën kunnen aangaan met andere

beleidscontexten zoals tewerkstelling, grootstedelijke problematieken, sociaal toerisme,

onderwijs, welzijn enz., aldus Bossuyt (in De Grauwe, 2005)

“Om te bereiken dat het kunsteducatieve landschap als een duidelijk omlijnd

werkveld erkend zal worden en zo ook effectief zal functioneren, heeft de

kunsteducatie tenslotte ook nood aan kunsteducatieve werkers om het werkveld

professioneel en kwaliteitsvol vorm te geven.” (De Grauwe, 2005)

Daarvoor zijn er opleidingen in Vlaanderen in het kunsteducatieve veld nodig, waar nu

nood aan is. De opleidingen die er zijn in de sociale en pedagogische sector bevatten

onvoldoende culturele invulling en de artistieke opleidingen kampen met een tekort aan

agogische componenten om volwaardig te zijn. Hierbij mag ook het interculturele aspect

en diversiteit niet vergeten worden.

Page 74: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

74

2.4.2 Het kwaliteitsvraagstuk

Wanneer we het debat aangaan rond een brede cultuurparticipatie, is er één begrip dat

steeds opnieuw opduikt: artistieke kwaliteit. In het kunstbeleid wordt het

kwaliteitscriterium uitdrukkelijk gehanteerd om een onderscheid te maken tussen de

kunst die onderhevig is (kan zijn) aan overheidsbemoeienis (subsidies) en het ander deel

van de kunst die daar vrij van is (van den Hoogen & van den Berg, 1997, p.391).

Om een breder publiek - waaronder ook niet-autochtone groepen - te laten deelnemen aan

onze gesubsidieerde kunsten wordt het kwaliteitscriterium steeds vaker in vraag gesteld.

De meningen uit de kunst- en cultuursector zijn hierover zeer uiteenlopend. Verschillende

vragen werpen zich op.

In hoeverre moeten we rekening houden met de doelgroep? Is kwantiteit belangrijker dan

kwaliteit? Mag een theatervoorstelling beneden peil gevonden worden als iedereen een

geweldig fijne namiddag heeft gehad? Mag het werk van een allochtone kunstenaar

gesubsidieerd worden, ongeacht de kwaliteit, als hij maar een bijdrage levert aan de

cultuuruitingen binnen zijn gemeenschap? Is het funest als we in het opzicht van kwaliteit

water bij de wijn doen om meer verscheidene mensen te bereiken, het liefst ook diegenen

die we anders nooit in een schouwburg aantreffen? Wreekt zich dat dan niet later? Zijn

charisma en creativiteit in een voorstelling niet minstens even belangrijk als kwaliteit? Is

de manier waarop een kunstenaar met zijn publiek kan communiceren niet ook een

onderdeel van kwaliteit? We laten hier verschillende stemmen horen.

De Nederlandse Raad voor Cultuur is zeer duidelijk over het kwaliteitsvraagstuk. Ook bij

de kwaliteitscriteria moet uitgegaan worden van een dynamische, multidimentionale

cultuurbenadering, aldus de Raad. “Dat impliceert dat kwaliteitscriteria niet eenduidig en

universeel zijn, maar even veranderlijk als de culturen waarvan ze deel uitmaken.” De

Raad beschouwt het als een kernpunt van het cultuurbeleid dat er vergelijkbare

kwaliteitscriteria gehanteerd worden voor de beoordeling van inter- of multiculturele

activiteiten als voor het cultuurterrein als geheel. Deze kwaliteitscriteria dienen wel

gerelateerd te worden aan de context (culturen - groep - tijd - ruimte) waarbinnen

cultuuruitingen tot stand komen.

Page 75: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

75

De Nederlandse onderzoekers van den Hoogen en van den Berg vragen zich in het artikel

„Etnische minderheden en Nederlands kunstbeleid‟ af hoe het komt dat etnische

minderheden opvallend afwezig zijn binnen het gesubsidieerde kunstleven. Ze geven

hiervoor twee mogelijke antwoorden. Etnische minderheden hebben een achterstand: ze

herkennen (nog) niet wat vanuit het kunstbeleid als kwaliteit is aangemerkt. Het tweede

mogelijke antwoord is dat de kwaliteitsstempel veel minder universeel is dan wij in het

Westen graag geloven. In dat geval heeft kunsteducatie geen zin, maar is het

kwaliteitscriterium dringend aan herziening toe. Laten we deze laatste gedachtegang hier

volgen binnen het thema van het kwaliteitsvraagstuk.

We kunnen ons de vraag stellen of de uitvoerende kunsten alleen in stand worden

gehouden om hun kunstzinnige waarde of ook omdat ze geënt zijn op een vaderlandse of

Europese traditie. Er wordt zeker gestreefd naar een kwaliteit los van context in het

kunstbeleid, aldus van den Hoogen en van den Berg (1997, p.193). We zijn sterk

beïnvloed door het Kantiaans concept van „interesseloses Wholgefallen‟. Deze opvatting

gaat ervan uit dat een esthetische ervaring los staat van de praktische functionaliteit en

ontstaansgrond van een (kunst)voorwerp. Een ongelovige kan bijvoorbeeld in staat zijn

van Bachs „Mattheus Passion‟ te genieten, al hoort hij iets anders dan een gelovige.

Volgens deze Kantiaanse kunstopvatting kan een kunstobject aan zijn functionaliteit en

dus aan zijn oorspronkelijke context ontsnappen. Schoonheid is in deze opvatting iets wat

transcendent is en als het ware los staat van de materiële werkelijkheid. Dit is de

geestestoestand die Bourdieu de esthetische dispositie noemde.

Niettegenstaande deze Kantiaanse kunstopvatting en de ideologie van ons cultuurbeleid,

namelijk kwaliteit los van context, wordt kunst vaak ondersteund omdat het uit ons eigen

land komt, of omdat het gebaseerd is op Europese traditie, denken we maar aan ons

cultureel erfgoed. Bij dit nationale culturele erfgoed is het dan ook weinig verbazend dat

etnische minderheden weinig betrokken zijn. Ook de ontwikkeling en productie van

nieuwe waarden in ons kunstbeleid zijn in hoge mate verbonden aan onze blanke

identiteit. Denken we maar aan de ondersteuning van nieuwe muziek, het avant-garde

theater en de moderne kunst in Europa. Hierin herkennen we de ideologie van het

modernisme die in Europa is ontstaan en er staatssteun heeft weten te krijgen. Ons kunst-

Page 76: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

76

en cultuurbeleid is dus in hoge mate verbonden met onze blanke identiteit, aldus van den

Hooge en van den Berg.

Volgens de kunstcritica Anna Tilroe moet de discussie over wat kwaliteit is en wat

kwaliteit heeft ruimer en vanuit een andere benadering gevoerd worden.

“Het kunsthistorisch traject dat aan het begin van de twintigste eeuw is uitgezet,

kan niet langer als het enige worden beschouwd. We zullen moeten erkennen dat

er meerdere kunstgeschiedenissen bestaan en kunnen geschreven worden. En we

dienen vooraal het idee los te laten dat kunst iets is dat om zichzelf bestaat. Dat

sluit te veel nieuwe ontwikkelingen uit die buiten de kunstwereld maar ook binnen

de kunst zelf gaande zijn (…).”(Anna Tilroe in: Jans, 2004, p. 10)

Eric Corijn, verbonden aan de VUB stelt dat we de kwaliteitsvraag niet uit de weg

kunnen gaan door te stellen dat ons oordeel eurocentrisch is. We moeten volgens hem

ook de inhoud van de cultuur zelf in vraag stellen. Volgens hem moet het cultuurproduct

net het andere binnenbrengen, waardoor we geconfronteerd worden met de vreemdeling

in onszelf. De redenering van „het product zelf was goed want het was een uitdrukking

van ons‟ moeten we dus helemaal omdraaien, aldus Corijn (Brussels kunstenoverleg,

15/06/04).

Als laatste stem zouden we de publicatie „Kwaliteit en diversiteit in de kunst‟ van

Shervin Nekuee en Bart Top willen aanhalen (geciteerd in: Jans, 1994, p.10). Zij maakten

een denkoefening over de mogelijkheid om criteria te ontwikkelen -zonder op etnisch-

culturele argumenten terug te vallen- voor een redelijk objectieve beoordeling van kunst

met een grote verscheidenheid aan achtergronden. De auteurs stellen twee cruciale vragen

om tot nieuwe criteria te komen: Met welk potentieel publiek wil of kan het kunstwerk

communiceren? Wat is de missie van de beoordelaar (fondsen, instellingen,

subsidiënten)? Om een etnische val te vermijden is het tenslotte belangrijk dat men

uitgaat van het kunstwerk en niet van de kunstenaar (Jans, 1994, p. 11) .

Page 77: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

77

2.5 Besluit

Wanneer we samenvattend kijken naar zowel de deelname aan het culturele aanbod in

Vlaanderen als naar de kenmerken die effect hebben op cultuurdeelname, kunnen we

besluiten dat verschillen in participatiegedrag vooral begrepen moeten worden vanuit

verschillende vormen en werkingsmechanismen van socialisatie. Via onderwijs, ouders

en het sociale netwerk krijgen we voorkeuren en attitudes mee die zich vertalen in een

individueel participatiepatroon. Dit betekent dat een participatiebevorderend beleid zijn

limieten heeft. De mens en de maatschappij zijn immers niet maakbaar. Een individu

bepaalt maar deels zijn eigen parcours – hoe graag de minister voor cultuur dit ook zou

hebben -, voor het grootste deel zorgen onze sociale achtergrondkenmerken daarvoor.

Voor het cultuurbeleid biedt zo‟n perspectief echter ook mogelijkheden. De paden

waarlangs de socialisatie plaats vindt, kunnen gebruikt worden voor het versterken van

participatiebevorderende mechanismen op langere termijn (Lievens, De Meulemeester en

Waege in: Lievens&Waege, 2006, p.80).

Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar sportbeoefening en het deelnemen aan zowel

populaire als elitaire publieke kunstvormen kunnen we besluiten dat het niet enkel het

kunstige gehalte van deze activiteiten is dat discriminerend werkt, maar eerder het

publieke en/of culturele karakter ervan. Hoger opgeleiden zijn immers meer geneigd om

de publieke ruimte op te zoeken en hun vrije tijd buitenshuis door te brengen dan lager

opgeleiden. Hieruit kunnen we aanbevelen dat het cliché van het elitaire karakter van

kunstenparticipatie sterk genuanceerd moet worden en dat het beleid gericht op de

bevordering van de cultuurparticipatie in samenhang moet bekeken worden met een

beleid ter bevordering van maatschappelijke participatie, aldus Lievens, De

Meulemeester en Waege (2006, p.80).

Wanneer we inzoomen op het cultuurbeleid in Vlaanderen zien we dat er in de

beleidsnota 2004-2009 veel aandacht is voor cultuurparticipatie, culturele competentie,

interculturaliteit en diversiteit. Het recente „Actieplan Interculturaliseren‟ (2007) past

hierin: het concentreert zich rond participatie, een diverser aanbod, en een divers

personeelsbestand. Door deze maatregelen worden de culturele instellingen verplicht om

Page 78: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

78

rekening te houden met en zich ook af te stellen op een breder, diverser, al dan niet

gekleurder publiek. Hierbij kunnen de sectoren van het sociaal-cultureel werk, de media

en het onderwijs een rol spelen.

In Nederland kwamen deze aandachtspunten vooral aan bod onder het beleid van

staatssecretaris Rick van der Ploeg (1998-2002). Hij kreeg met zijn „Actieprogramma

Cultuurbereik‟ veel kritiek over zich heen: er werd gesproken over een bemoeibeleid in

plaats van een kwaliteitsbeleid.

Het culturele werkveld geeft aan dat een betere samenwerking en uitwisseling tussen de

verschillende sectoren (cultuur-onderwijs, cultuur-welzijn, kunsten en volksontwikkeling,

jeugd en volwassenenwerk, enz.) noodzakelijk is. Vanuit het kunsteducatieve veld klinkt

er een noodkreet om eenduidigheid. Men ziet de bomen door het bos niet meer door de

verschillende decreten heen.

Ten slotte stellen we het kwaliteitscriterium in vraag. We laten hierover verschillende

stemmen aan het woord. Hieruit blijkt dat het kwaliteitsbegrip wel degelijk gebaseerd is

op westerse kunst en cultuur.

Page 79: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

79

3 Allochtone jongeren en cultuurparticipatie

In het eerste hoofdstuk schetsten we de basis van het debat rond cultuur, participatie en

de maatschappij. In hoofdstuk twee kwamen de kenmerken, de cijfers en het beleid rond

kunst- en cultuurparticipatie aan bod. In het derde hoofdstuk zomen we in op de kunst- en

cultuurparticipatie van etnische minderheden, die we vergelijken met de

cultuurparticipatie van autochtone jongeren. In het kader van dit onderzoek stellen we

ons hierbij twee essentiële vragen. Ten eerste, participeren allochtone jongeren

daadwerkelijk minder aan cultuur dan hun autochtone leeftijdsgenoten en ten tweede, als

dat zo is wat is hier de verklaring voor? In dit hoofdstuk gaan we na of er in bestaand

wetenschappelijk onderzoek antwoorden op deze vragen te vinden zijn. Verder gaan we

dieper in op de wensen en behoeften van autochtone en allochtone jongeren op het gebied

van kunst en cultuur, om uit te zoeken waar het schoentje knelt. Ligt het aan de

communicatie van de cultuurhuizen, aan de moeilijkheden met de taal of aan de buurten

waarin de cultuurhuizen gelegen zijn? Op basis van bovenstaande bevindingen

formuleren we in laatste instantie aanbevelingen. Deze richten zich zowel tot de overheid,

de jongeren als de culturele sector. Op die manier kan kunst en cultuur toegankelijker

gemaakt worden voor niet-ingewijden. Tevens kunnen dergelijke aanbevelingen de

cultuursector inwijden in de wereld van diegenen die we niet te zien krijgen in de theater-

of concertzaal.

3.1 Allochtone jongeren en cultuurbeleving

Hoe is het gesteld met de kunst- en cultuurparticipatie van allochtone jongeren?

Allereerst moeten we er ons van bewust zijn dat allochtonen geen homogene groep

vormen. Deze mensen hebben als groep bitter weinig met elkaar gemeen –behalve dan

dat ze vaak niet blank zijn en het onderwerp vormen van een hevig publiek debat.

Hoewel onze maatschappij er steeds diverser en gekleurder uitziet is er weinig

wetenschappelijk onderzoek voorhanden dat zich specifiek met deze vraag bezighoudt.

De bestaande onderzoeken die we konden raadplegen zijn stuk voor stuk op de

Nederlandse context gebaseerd en richten zich meerbepaald op de situatie in één stad.

Page 80: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

80

Ook wordt er in verscheidene studies gefocust op de grootste groepen van etnische

minderheden in Nederland: Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. We vatten

hieronder de vier meest uitgebreide onderzoeken samen om inzicht te krijgen in de

aanpak en de resultaten van onderzoek naar allochtonen en hun cultuurdeelname. Laten

we dit in chronologische volgorde doen. Deze Nederlandse onderzoeken rond

cultuurparticipatie van allochtone jongeren houden we in ons achterhoofd om verder op

zoek te gaan naar hun wensen en behoeften (naast die van autochtonen) op het gebied van

kunst en cultuur (3.2).

Utrecht: van Wel e.a. (1994)

Van Wel was een van de eerste onderzoekers die kwantitatief onderzoek verrichtte naar

kunst- en cultuurparticipatie van allochtone jongeren. Het betreft meer bepaald een

vergelijking van allochtone en autochtone jongeren. Hij bevroeg daarvoor 272 autochtone

jongeren uit Utrecht en 285 allochtone jongeren van Marokkaanse, Turkse of Surinaamse

afkomst die in Utrecht wonen. Van Wel e.a. onderzoeken aan de hand van een

„transcultureel‟ begrippenkader vijftien domeinen van actieve en receptieve

cultuurparticipatie. Daaruit blijkt dat instellingen voor kunsteducatie en amateurkunst tien

keer minder allochtone jongeren bereiken dan autochtone jongeren. Toch doet de

gangbare etnische indeling „autochtonen versus allochtonen‟ geen recht aan de culturele

verscheidenheid van allochtone groepen, aldus van Wel e.a. (1996, p.11). Er zijn

duidelijke verschillen te merken tussen de Marokkaanse, Turkse en Surinaamse jongeren.

Opvallend is dat de onderzoekers enkel bij de receptieve deelname aan cultuur van de

Marokkaanse jeugd een participatieachterstand terugvinden. In de sfeer van de actieve

cultuurparticipatie doen Surinamers, Turken, en ook Marokkanen niet onder voor de

autochtone referentiegroep. Belangrijk is wel dat de jongeren deze interesses niet

ontwikkelen in de context van instellingen voor kunsteducatie en amateurkunst.

Allochtone jongeren ervaren tevens het aanbod van instellingen van kunsteducatie en

amateurkunst als te westers of te „wit‟, aldus de woordvoerders van de culturele

instellingen (van Wel e.a., 1994, p.53). Verder ondervinden vooral Marokkaanse

jongeren belemmeringen om van het bestaande culturele aanbod gebruik te maken. Geld

en de nabijheid van de culturele activiteit zijn factoren die een rol spelen voor hen.

Page 81: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

81

Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat het aanbod van de culturele instellingen ook

nauwelijks aansluit bij de culturele interesses van de autochtone jeugd. Voor allen van

hen geldt dat kunst en cultuur een marginale plaats inneemt in hun vrijetijdsactiviteiten.

Verder worden zowel de allochtone als ook de autochtone Utrechtse jongeren amper

bereikt door de bestaande informatiestromen over kunst en cultuur. Buurthuizen en

jongerencentra zouden hierbij een hulpmiddel kunnen zijn.

Bij het onderzoek naar de determinanten of invloeden op de cultuurparticipatie van

jongeren blijkt dat de belangrijkste invloed uitgaat van het culturele gezinsklimaat. Niet

alleen de ouders nemen hierbij een belangrijke plaats in, maar tevens ook de broers en

zussen. De tweede prominente factor blijkt de culturele competentie van de jongeren te

zijn. Het is de kwaliteit van het culturele klimaat van hun persoonlijk netwerk die een

sleutelrol speelt in hun cultuurparticipatie.

Van Wel besluit dat allochtone jongeren niet minder geïnteresseerd zijn in kunstzinnige

activiteiten dan autochtone jongeren. De cultuuroriëntatie van allochtone jongeren lijkt

meer in beweging te zijn dan het aanbod van de culturele instellingen. Volgens van Wel

bestaat er wel degelijk een potentieel aan culturele belangstelling onder allochtone

jongeren dat door de culturele voorzieningen nog nauwelijks wordt aangeboord.

Dordrecht: Ranshuysen (1995)

Ranshuysen heeft bij zijn onderzoek „Dordrecht Zuid-Hollandse Cultuurstad‟ gekeken

welke mogelijkheden er zijn om de cultuurdeelname van allochtone groepen te

bevorderen. Volgens hem zijn er vier oorzaken voor de situatie dat allochtonen over het

algemeen minder geïnteresseerd te zijn in het reguliere kunst- en cultuuraanbod

(Ranshuysen, 1995, p.30).

In de eerste plaats sluit het reguliere kunst- en cultuuraanbod niet aan op de interesses en

voorkeuren van de allochtone groepen. Volgens Ranshuysen ligt dit aan onze

etnocentrische kwaliteitsopvatting die allochtonen zowel als producent en als consument

uitsluit. We hebben een veel meer pluriforme benadering nodig van het begrip kwaliteit

dan momenteel wordt gehanteerd. Daarnaast blijkt dat allochtone groepen nood hebben

aan een eigen cultureel domein. Dergelijke activiteiten verdienen ondersteuning, aldus

Page 82: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

82

Ranshuysen. Door hen op te nemen in het reguliere circuit kan een categoriaal beleid op

termijn worden omgebouwd naar een integraal beleid.

Een tweede oorzaak is dat er binnen het culturele circuit onvoldoende wordt

samengewerkt met allochtone organisaties en kunstenaars. Ook vertegenwoordigers van

allochtone gemeenschappen moeten betrokken worden, wil men allochtone

publiekgroepen optimaal bereiken. Dit vraagt een mentaliteitsverandering, zowel bij de

allochtone als bij de autochtone bevolking.

Een derde knelpunt zijn de communicatiemiddelen die worden gebruikt door het

reguliere kunst- en cultuurcircuit. Hierbij ligt de focus op communicatie via de

schriftelijke autochtone media en deze worden door de allochtone bevolkingsgroepen

maar weinig of niet geraadpleegd. Oplossingen die effectiever zijn, zijn mond-tot-

mondreclame genereren, tussenpersonen inschakelen, optimaler gebruikmaken van

beeldmateriaal en, ten slotte, mediakanalen gebruiken waarmee allochtonen wel worden

bereikt.

Een laatste knelpunt betreft het ontbreken aan stimulansen in het ouderlijk milieu voor de

deelname aan westerse kunst en cultuur. Volgens Ranshuysen kunnen daarvoor

oplossingen gezocht worden in een grotere aandacht voor cultuureducatie in het

onderwijs.

Groningen: van den Hoogen en van den Berg (1997)

Het onderzoek naar etnische minderheden en het Nederlandse kunstbeleid van van den

Hoogen en van den Berg kwamen we reeds tegen in het vorige hoofdstuk (2.4.2 Het

kwaliteitsvraagstuk). Het onderzoek beschrijft de culturele activiteiten van de vijf

grootste etnische minderheden in de stad Groningen: Surinamers, Antillianen, Molukkers,

Turken en Marokkanen. Het gaat in totaal om zo‟n 300 respondenten van alle leeftijden.

Er is geen groep autochtonen ter vergelijking opgenomen in het onderzoek, maar de

uitkomsten van het onderzoek kunnen wel naast cijfers van het Nederlandse Sociaal en

Cultureel Planbureau gelegd worden.

We zagen dat het onderzoek van van den Hoogen en van den Berg uitgaat van twee

mogelijkheden:

Page 83: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

83

“De eerste is dat etnische minderheden een achterstand hebben: zij herkennen

(nog) niet wat er vanuit het kunstbeleid als kwaliteit is aangemerkt. Door gerichte

werving, drempelverlaging, extra uitleg en educatie zou die achterstand wellicht

ingelopen kunnen worden. Het tweede mogelijke antwoord is dat het

kwaliteitsstempel alleen in westerse context telt en veel minder universeel is dan

wij „witten‟ graag geloven. In dat geval heeft kunsteducatie geen zin, maar zal het

kwaliteitscriterium herzien moeten worden.” (van den Hoogen en van den Berg,

1997, p. 392-293)

Wanneer we kijken naar de actieve deelname aan culturele activiteiten van de Groningse

etnische minderheden zien we dat de activiteiten: lezen, een muziekinstrument bespelen

en dansen het meest in de smaak vallen. Verder valt op dat Turken en Marokkanen een

duidelijke scheiding maken tussen traditionele en niet-traditionele activiteiten.

Surinamers en Antillianen geven het minst aan dat ze hun activiteiten als traditioneel

beschouwen. Dit kunnen we aan de hand van een voorbeeld illustreren. Salsa en

mirengue (Latijns-Amerikaanse dansen) zijn bij ons ingeburgerd, Turkse volksdans

bijvoorbeeld veel minder.

Als er gekeken wordt naar de receptieve deelname dan blijkt het zogenaamde

thuisamusement (muziek beluisteren en tv kijken) bij alle ondervraagde groepen hoger te

scoren dan een bezoek aan Nederlandse cultuurinstellingen. De Turkse televisiekijkers

zijn erg op hun eigen cultuur gericht, door het aanbod van Turkse zenders op de

Nederlandse kabeltelevisie. Wanneer theatervoorstellingen in een buurthuis plaatsvinden,

hebben ze meer kans op succes bij de Turkse Nederlanders. Verder zien we een verschil

tussen de eerste generatie en de tweede generatie: bij bioscoop- en museumbezoek zijn

enkel de jongere generaties te vinden, Turken van de eerste generatie lezen veelal Turkse

literatuur, de tweede generatie Nederlandse literatuur.

Verder concluderen van den Hoogen en van den Berg (1997, p.405) - net zoals van Wel-

dat in Groningen etnische minderheden ten minste even actief zijn (op bepaalde vlakken

zelfs actiever) als de gemiddelde Nederlander op vlak van actieve cultuurbeoefening en

dat ze even vaak een culturele voorstelling of manifestatie bezoeken op vlak van passieve

cultuurparticipatie. Een belangrijke noot hierbij is dat in dit onderzoek ook niet-

gesubsidieerde en niet-officiële kunstinstellingen zijn opgenomen in de vragenlijsten.

Terugkomend op hun twee stellingen blijken beide verklaringen te gelden. De

onderzoekers concluderen (1997, p.404-405) dat we kunnen spreken van een achterstand

Page 84: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

84

bij de ondervraagden als het gaat om financiële drempels, vooral bij grote gezinnen.

Verder zijn ook de fysieke afstand van kunstvoorzieningen, de stilte die wordt gevraagd

tijdens een voorstelling en niet verenigbaar is met de wens te kunnen eten en drinken en

de onbekendheid met het gesubsidieerde kunstleven belangrijke drempels.

Anderzijds speelt ook het kwaliteitscriterium een grote rol: voor veel allochtonen blijken

de gesubsidieerde kunstuitingen naar context en beleving „te wit‟ te zijn.

“De veronderstelde abstractie van de pure kunst is veel meer context-

(=westers)gebonden dan de universele pretentie doet vermoeden. (…) Mensen die

tijdens de tweede helft van deze eeuw in ons land een nieuw huis hebben gevonden

zien veel van wat wordt gesubsidieerd dan ook als folklore van de gastheer die alleen

in eigen kring betekenis heeft.” (van den Hoogen en van den Berg, 1997, p. 405)

Nederland: van Iperen (2003)

In deze studie staat de vraag centraal of allochtone jongeren wel of geen achterstand

hebben in cultuurdeelname ten opzichte van autochtone jongeren. Van Iperen baseert zich

op de enquêtegegevens van twee onderzoeken: de landelijk representatieve gegevens van

jongeren (AVO99) en de gegevens van het CKV1-volgproject (cohort 98 en cohort 00).

In het kader van de invoering van het vak „Culturele en Kunstzinnige Vorming‟ (CKV) in

Nederland in 1999 werd op het verzoek van het ministerie Onderwijs Cultuur en

Wetenschap een onderzoek opgezet: het CKV1-volgproject. Tussentijdse resultaten

toonden aan dat allochtone jongeren niet voor hun autochtone leeftijdsgenoten onderdoen

wat betreft cultuurparticipatie, althans wanneer rekening wordt gehouden met het

opleidingsniveau en met kenmerken van de ouders. Verder toonden deze tussentijdse

resultaten aan dat jongeren die het vak CKV1 volgen, vaker aan „serieuze‟ cultuur

(daarmee wordt hier toneel, cabaret, klassieke concerten, ballet en musea bedoeld)

deelnemen.

Het onderzoek van van Iperen bevestigt deze tussentijdse bevindingen. Zowel in de

participatie van populaire als de „serieuze‟ kunsten blijkt dat er geen noemenswaardige

verschillen zijn tussen de autochtone en allochtone bevraagden, wanneer rekening wordt

gehouden met hun achtergrondkenmerken. Dit geldt ook voor de effecten van het vak

Culturele en Kunstzinnige Vorming.

Page 85: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

85

Desondanks beschikken jongeren natuurlijk niet in dezelfde mate over die

achtergrondkenmerken. De belangrijkste determinanten van cultuurparticipatie zijn het

opleidingsniveau en de cultuurparticipatie van de ouders, aldus van Iperen (2003, p. 46).

Allochtone jongeren hebben vaak ouders die lager zijn opgeleid en minder cultureel

actief zijn dan autochtone jongeren. Verder zijn allochtone jongeren zelf lager opgeleid.

Het feit dat allochtone jongeren op deze drie kenmerken een achterstand hebben, betekent

in de praktijk wel dat allochtone jongeren gemiddeld genomen minder cultureel actief

zijn.

Verder stelt van Iperen de vraag in hoeverre allochtone ouders en kinderen verschillen in

hun mate van cultuurparticipatie. Het betreft hier een vraag naar verandering in het

belang van etniciteit en de totstandkoming van cultuurparticipatie tussen twee generaties.

Van Iperen concludeert dat de factor etniciteit bij allochtone jongeren een minder grote

rol speelt dan bij hun ouders, omdat de jongste generaties hoger zijn opgeleid dan de

eerste generaties.

Een belangrijke kanttekening bij dit onderzoek is dat de gestelde vragen uitgaan van wat

men in de Nederlandse cultuur ziet als plekken voor cultuuruitingen zoals theaterpodia,

musea en bioscopen. Er werd geen rekening gehouden in dit onderzoek met culturele

activiteiten van „mensen met een inter- of transculturele competentie‟ – allochtonen dus,

zoals Jan Temmerman het zo mooi verwoordde op een themanamiddag diversiteit in de

Vooruit (21/06/2007, eigen notities).

3.2 Wensen en behoeften op het gebied van kunst en cultuur

Ook hier moeten we erop wijzen dat de nodige nuancering rond het begrip „allochtonen‟

op zijn plaats is. Niet alleen zijn deze mensen van verschillende continenten afkomstig,

sommigen komen uit hoog ontwikkelde samenlevingen, anderen uit ontwikkelingslanden,

uit oorlogsgebieden of uit gewezen koloniën. Sommigen komen uit landen die sterk

beïnvloed zijn door de westerse cultuur –denken we aan de ex-koloniën, anderen komen

uit landen met culturen die veel ouder zijn dan de onze. En net zoals in onze samenleving

zijn er hoog- en laagopgeleide allochtonen en klassenverschillen. Ook van belang zijn de

verschillen in generaties.

Page 86: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

86

Uit de vier aangehaalde onderzoeken blijkt dat de interesses van allochtone jongeren voor

kunst en cultuur niet fundamenteel verschillen van die van autochtone jongeren.

Cultuurparticipatie aan het algemene cultuuraanbod onder allochtone jongeren wijkt af

van die onder oudere leden van etnische groepen, maar niet van de Nederlandse jongeren,

aldus Campbell, Reinsch en Driessen (1994, p.29).

Hoe denken jongeren over kunst en cultuur?

Vaak hebben jongeren die niet van jongs af aan in aanraking komen met kunst en cultuur

een veel smallere definitie van kunst. “Kunst is iets saais met schilderijen en musea”. De

vraag of een danser een kunstenaar is, leidt bijvoorbeeld tot grote verwarring in een

interview met jongeren rond het begrip kunst. “Dat weet je niet want je weet niet of hij

ook schildert.”(Savelkoul e.a., 2001, p.18)

Jongeren die weinig ervaring hebben met het bezoeken van culturele activiteiten hebben

moeite met appreciëren wat er gebracht wordt. Wat opvalt is dat ze zelf niet zozeer de

complexiteit van het aanbod als probleem aanhalen –hoewel de Marokkaanse en Turkse

jongeren dit probleem wel onderstrepen (van Wel e.a., 1994, p. 39). Deze jongeren geven

eerder aan „niet geïnteresseerd te zijn‟ als reden om niet deel te nemen aan culturele

activiteiten. Opmerkelijk is hierbij dat men dit ook zegt over activiteiten die men nog

nooit heeft meegemaakt. Onbekend maakt dus onbemind. (Dierckx, 2001, p.14)

Heel belangrijk voor allochtone jongeren en jongeren in het algemeen is dat ze zich

ergens welkom en thuis voelen. Volgend citaat spreekt voor zich. “Je moet vooral niet het

gevoel krijgen dat je als jongere in een theater vreemd wordt aangekeken.” (Buenen &

Peters, 2000, p.240)

Kunst en cultuur is een domein voor een ander soort mensen en jongeren voelen zich er

weinig thuis. “De schouwburg is een „anders wereld‟, iets wat andere mensen doen.”

(Jansen, 1994, p.111) Culturele instellingen hebben geen hip imago onder jongeren.

“De meeste culturele instellingen hebben een duf imago: de prijzen zijn te hoog,

ze doen niets wat voor jongeren interessant is en doen ook weinig moeite om

jongeren aan te spreken. In vergelijking met televisie, tijdschriften en internet zijn

Page 87: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

87

theater, musea en andere culturele instellingen niet bepaald cool.” (Creeze

geciteerd in: Buenen & Peters, 2000, p.241)

Dit alles geeft een goed beeld van de opvatting van jongeren rond kunst: schilderijen in

een museum, dat is kunst. Kunst is iets dat per definitie niet leuk en saai is.

In wat volgt geven we een overzicht van de verschillende wensen en behoeften van

autochtone en allochtone jongeren op het vlak van kunst en cultuur. Deze wensen en

behoeften die we bespreken zijn vaak eigen aan jongeren en hun cultu(u)r(en), die

verschillen van de wensen van volwassenen. De negen behoeften die we bespreken,

blijken de belangrijkste te zijn uit de literatuur die we hanteerden rond autochtone en

allochtone jongeren en hun relatie met kunst en cultuur (van Wel e.a. 1994, van den

Hoogen&van den Berg 1997, Ranshuysen 2004, Cochez 2002, Jansen 1994,

Buenen&Peters 2002, van Robaeys & Perrin 2006, Leman 1999, Devos 2004, Morreel

2007, Saeys&Devroe 2006).

3.2.1 Ruimte

Wanneer jongeren bijvoorbeeld een concert willen bijwonen dat ze echt graag willen

zien, zijn ze daarvoor bereid om ver te reizen. Hoe sterker men gemotiveerd is om een

culturele activiteit te willen bijwonen, hoe minder zwaar praktische drempels zoals de

prijs, afstand, of aanvangstijd doorwegen (Ranshuysen, 2004, p.30).

Voor de meeste allochtone jongeren is dit een heel ander verhaal.

Velen van hen hebben niet de mogelijkheid om laat op de avond uit te gaan (meisjes

krijgen hier vaak geen toestemming voor) of ver weg te gaan. Gebruik maken van het

openbaar vervoer is ook niet zo vanzelfsprekend: het kost geld bovenop je toegangsticket,

het is een hele klus om uit te zoeken hoe je ergens geraakt en je moet daarenboven nog

opletten dat je je laatste bus of tram niet mist.

Volgens van den Hoogen en van den Berg (1997, p.404) blijken etnische minderheden

sterker op activiteiten in de wijk georiënteerd. Dit zijn meestal plaatsen die men als

minder hoogdrempelig ervaart. Cultuurparticipatie lijkt voor leden van etnische

minderheden daarenboven minder los te staan van andere maatschappelijke activiteiten

Page 88: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

88

dan in de westerse cultuur het geval is. Moskee of tempel, de sociëteit van de culturele

vereniging en de eigen huiskamer zijn brandhaarden van culturele activiteiten.

De plaats in een stad waar het gebouw van een culturele instelling staat is van cruciaal

belang. Wanneer een museum of schouwburg - vaak een imposant gebouw uit de 19e

eeuw - in een rijke „witte‟ buurt gelegen is in het stadscentrum, vormt dit een grote

drempel voor de meeste mensen die uit een gezin komen waar weinig cultureel kapitaal

aanwezig is. Ook voor allochtonen kan dit het gevoel opwekken dat ze er niet welkom

zijn, dat dit een gebouw is waar ze niet thuis horen. Ze kunnen het beschouwen als iets

van de „andere‟, van de maatschappij waar ze zich uit uitgesloten voelen.

Gelukkig betrekken vandaag steeds meer culturele instellingen panden die in

(achtergestelde) multiculturele wijken gelegen zijn. Hoewel de intenties bij zo‟n

projecten vaak erg optimistisch en verregaand zijn - gaande van opwaardering van de

buurt, andere culturele instellingen of bedrijven aantrekken, interactie en inbreng van de

buurtbewoners tot werkgelegenheid - hebben dergelijke projecten meestal te kampen met

aanpassingskwalen: de buurt met haar gemeenschap is niet genoeg gekend of onderzocht,

het programma wordt niet aangepast, een voorstelling roept weerstand op in de wijk,

problemen met de imam die de culturele instelling boycot, slechte communicatie. Dit zijn

stuk voor stuk voorbeelden van problemen waar de Koninklijke Vlaamse Schouwburg

mee gekampt heeft bij haar tijdelijke verhuis van de Lakensestraat naar de „bottelarij‟ in

Molenbeek (Delaunoystraat). Vanaf het begin was het de bedoeling van de KVS om

mensen uit de buurt aan te trekken door hen er te werk te stellen. Uiteindelijk is deze

opzet beperkt gebleven tot het aanstellen van personeel voor de security. Het duurde vijf

jaar – tegen de tijd dat ze terug vertrokken – voordat de KVS en dat kleine stukje Sint-

Jans-Molenbeek naast elkaars deur leefden zonder nog echte vreemden voor elkaar te zijn

(Goossens geciteerd in: Cochez, 2002, p.101).

Noodzakelijk is dat de culturele ruimte in staat is om te communiceren met zijn

omgeving.

“In order to be effective, cultural infrastructure cannot be formless, functional

and silent buildings without any communication ability. These cultural spaces

must be able to communicate to the local community their intentions, their

Page 89: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

89

function, their activities, and their role towards the city and the neighbourhood.

They should not be „cultural garages‟, lacking any spirit, but should be

meaningful and visible if they want to become neighbourhood symbols.”

(Amendola in: Cochez, 2002, p. 97)

Toch slaagde de KVS erin met zijn „bottelarij‟ om Molenbeek, een „non-space‟, op de

kaart te zetten. Dit creëerde een link tussen het culturele Brusselse stadscentrum en een

buitenwijk en trok mensen aan die daar anders nooit kwamen. Dit ging anderzijds

gepaard met een opvallende daling van het (anders trouwe) eigen publiek.

3.2.2 Gedragscodes

Tijdens een bezoek aan een theatervoorstelling wordt je geacht op tijd te zijn, stil te zijn

en stil te zitten. In een museum moet je oppassen dat je nergens aankomt en word je

tevens verondersteld stil te zijn. Deze strakke regels zijn vaak niet verenigbaar met de

wens van allochtone jongeren en allochtone volwassenen om te kunnen eten of drinken

en praten tijdens het uitgaan. Ze willen niet vast zitten aan één aanvangstijdstip en willen

hun reacties luidop kunnen uiten. Jongeren zouden graag de mogelijkheid hebben om te

kunnen „zappen‟ tussen verschillende voorstellingen of concerten.

Sfeer en uitstraling blijken erg belangrijke factoren te zijn voor jongeren. Gezelligheid en

het kunnen leggen van contacten blijken voor hen de belangrijkste redenen om uit te gaan

(Ranshuysen, 2004, p.18). Ze willen graag een compleet avondje uit, vaak met vrienden

of met het hele gezin. Een plek om kleine kinderen onder te brengen hebben onze musea,

concertzalen, bioscopen of theaterzalen meestal ook niet. (van den Hoogen & van den

Berg, 1997, p. 399)

3.2.3 Programmatie

Uit het Groningse onderzoek van van den Hoogen en van den Berg (1997, p.405) blijkt

dat het grootste deel van de onvervulde wensen van etnische minderheden - vooral bij

Turken - ligt op het gebied van de eigen cultuur van waar men afkomstig is. Er zijn echter

twee groepen waar er aanwijzingen zijn voor cultuurparticipatie buiten de eigen kring:

allochtone hoogopgeleiden en allochtone jongeren.

De cultuuroriëntatie van deze jongeren is erg in beweging. Zij combineren moeiteloos het

ene met het andere. Uit onderzoek van van Wel e.a. (1994, p.36) blijkt dat bij sommige

Page 90: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

90

geïnterviewde jongeren de belangstelling voor de eigen cultuur gaandeweg verflauwt en

bij de meeste ondervraagden bleek hun culturele oriëntatie bij Nederland te liggen. Van

identiteitsverwarring is er volgens van Wel dan ook weinig sprake (1994, p.76). Dat

neemt natuurlijk niet weg dat het programmeren van een bekende Turkse artiest in de

Centrale in Gent veel Turks volk kan lokken. De cultuuroriëntatie van allochtone

jongeren is duidelijk meer in beweging dan het westers gekleurd kwaliteitsbegrip in de

kunsten. Daar moet volgens ons dan ook dringend iets aan gedaan worden.

Essentieel bij jongeren is dat de culturele activiteit niet te ver mag staan van hun

belevingswereld. Herkenning is heel belangrijk. Jammer genoeg worden eigen culturele

uitingen van jongeren niet als kunst of cultuur erkend. Wat kan helpen om de

programmatie van culturele instellingen te laten aanslaan bij jongeren is hen er zelf bij

betrekken, al dan niet via buurtwerking of een jeugdhuis “Laat ze inzicht geven in hun

leefwereld, gebruik ze als klankbord en als medium”, aldus Devos (2004, p.75). Op die

manier kunnen ze mee de programmatie bepalen. Dat dit jongeren vertrouwen geeft blijkt

een interview: “Als het programma wordt gemaakt door je gelijken is dat een pluspunt,

het geeft vertrouwen” (Ranshuysen, 2004, p.19).

Verder is het van belang dat jongeren het niet kinderachtig vinden. Voor veel kunst- en

cultuurdisciplines blijkt immers dat jongeren tussen twaalf en achttien jaar een vergeten

doelgroep zijn. Voor kinderen tot twaalf jaar wordt er veel meer georganiseerd.

Populaire genres zoals komedie, cabaret en popconcerten zijn zoals verwacht het meest

geliefd bij zowel allochtone als autochtone jongeren. Zij willen ten slotte niets liever dan

vermaakt worden. Allochtone jongeren ten slotte hebben een voorkeur voor

voorstellingen en evenementen waarin muziek een grote rol speelt (Ranshuysen, 2004,

p.18).

3.2.4 Met vrienden

Sociale motieven spelen bij jongeren een belangrijke rol om ergens aan deel te nemen.

Uit het onderzoek van van Wel e.a. blijkt dat het erg belangrijk is voor jongeren dat ze

aan culturele activiteiten deelnemen met leeftijdsgenoten of vrienden. Jongeren richten

zich in hun keuze voor vrijetijdsbesteding dan ook erg op de smaak van belangrijke

personen uit hun eigen netwerk. Deelname aan culturele activiteiten staat in veel

Page 91: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

91

jongerennetwerken niet hoog aangeschreven. Het staat dan ook niet bepaald goed om

over een bepaalde tentoonstelling of toneelstuk te kunnen (mee)praten, wat bij

televisieprogramma‟s vaak andersom wel het geval is.

Een veel gehoorde uitspraak is dan ook: „Mijn vrienden gaan niet, dus ik ga ook niet‟.

Volgens Buenen & Peters blijkt de overeenstemming in smaak met beste vriend(in)

vrijwel alle andere invloeden op cultuurparticipatie te overschaduwen. Ook uit interviews

met jongeren van 12 tot 18 van Ellen Jansen, blijkt dat jongeren zeggen enkel naar het

theater te willen als ze met een groep van het buurthuis gaan (Jansen, 1994, p. 118).

3.2.5 Geld

Hoewel uit diverse studies blijkt dat inkomen geen invloed heeft op de deelname aan

cultuur en dus niet genoemd wordt als reden voor non-bezoek (zie 2.1.1), kan de

kostenfactor wel zwaar doorwegen voor allochtone jongeren. Uit onderzoek van Boorsma

blijkt dat prijskortingen bij nieuwe doelgroepen zoals jongeren wel kunnen leiden tot

meer cultuurbezoek (Boorsma in Buenen & Peters, 2000, p. 239).

Dit blijkt ook uit gegevens rond de verstrekking van een gratis CJP-pas aan scholieren in

Nederland. De scholieren die deze gratis pas hadden gekregen zeiden frequenter kunst en

cultuur te bezoeken. Dit onderzoeksresultaat maakt de verwachting aannemelijk dat

prijskortingen inderdaad een positief effect kunnen hebben op de culturele participatie

van jongeren, aldus Buenen & Peters (2000, p.240). Toch blijkt uit gesprekken met

jongeren (Buenen & Peters) dat niet het prijskaartje maar wel de inhoud het meeste

doorweegt om een bezoek te brengen aan culturele instelling. Belangrijk is ook dat

prijskortingen enkel reeds geïnteresseerde jongeren meer naar de filmzaal, de concertzaal

of het museum zullen lokken.

Toch moeten we hier nog een belangrijke noot toevoegen. Allochtone gezinnen zijn vaak

grote gezinnen met financieel-economisch gezien een zwakke of achtergestelde positie.

Groepen van niet-Belgische herkomst (vooral Turken en Marokkanen) blijken een

verhoogde kans te hebben in armoede te leven dan Belgische gezinnen (van Robaeys &

Perrin, 2006). Ook de grootte van het gezin kan hierbij een extra hindernis vormen. Uit

een interview met een Marokkaanse gesprekspartner in het onderzoek van van den

Hoogen en van den Berg (1997, p.404) blijkt dat het probleem niet zit in één

Page 92: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

92

toegangskaartje voor de bioscoop of een concert, maar wel als hij meteen acht kaartjes

voor het hele gezin moet aanschaffen. Eén zoon of dochter muzieklessen laten volgen

gaat best, maar wekelijks lessen voor alle kinderen is onbetaalbaar.

3.2.6 Liever geen amateur

Het begrip amateur heeft voor veel allochtonen een andere betekenis dan voor de geboren

en getogen Belg of Nederlander. Bij etnische minderheden bestaat er een afkeer van het

begrip amateurisme (van den Hoogen & van den Berg, 1997, p.400). Dit is niet enkel zo

binnen de kunstzinnige beoefening, maar bijvoorbeeld ook op het gebied van sport.

Amateurisme verwijst voor hen naar een lager niveau van beoefening.

Wanneer iemand uit een etnische minderheid actief kunst beoefent is het voor de hand

liggend dat het product ervan wordt verkocht. Men omschrijft dit dan niet als

amateurisme maar als werk.

In onze westerse cultuur wordt het kwaliteitsverschil tussen een professional en een

amateur minder sterk beleefd. Het ene jaar kan je nog als amateur onbetaald muziek

spelen in een band, terwijl je in het jaar erop kan doorbreken en ervan kan leven (als

professional).

Ook het begrip „vrijwilliger‟ is voor veel leden van etnische minderheden een onbekend

verschijnsel, omdat men dit op voorhand ziet als niet-economisch. Illustratief is een

gesprek (van den Hoogen & van den Berg, 1997, p.400) tussen een directeur van een

muziekschool in Groningen en een Turkse man die er gitaarles wil volgen. De laatste

vroeg aan de directeur: “Wat kan ik als ik bij u een cursus gitaarspelen heb gevolgd?” De

directeur: “Dan kunt u gitaar spelen”. De man bedoelde dat hij met zijn gitaar geld wou

verdienen en beschouwde de gitaarcursus als middel daarvoor.

3.2.7 Liever niet plannen/ altijd uitverkocht?

Omdat de meeste jongeren niet erg van te voren willen en/ of kunnen plannen kan het

gebeuren dat voorstellingen of concerten die zij willen bezoeken uitverkocht zijn.

Vandaar dat jongerenabonnementen hun doel vaak voorbijschieten. Veel kaarten worden

immers van te voren gekocht door andere abonnementhouders. Toch is het imago dat

Page 93: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

93

alles van te voren is uitverkocht veel hardnekkiger dan de werkelijkheid (Ranshuysen,

2004, p.31). Voor late beslissers kan het interessant zijn om een lastminute systeem uit te

werken met goedkopere kaartjes.

3.2.8 Taal is macht

Ook al geven jongeren niet gauw toe dat iets te moeilijk is of dat ze iets niet goed

begrijpen, en hoewel de rol van taal in cultuurparticipatie in geen enkele studie naar voor

kwam die we voor deze scriptie hanteerden, toch is het belangrijk om aandacht te

schenken aan taal. Het grootste deel van de allochtone jongeren spreken thuis een andere

taal dan het Nederlands, wat ervoor zorgt dat de meesten van hen een achterstand hebben

op dat vlak ten opzichte van de moedertaalsprekers van het Nederlands. Uit studies in

opdracht van het Vlaams ministerie voor onderwijs blijkt dat telkens als allochtonen een

studiegraad opschuiven op school, zij het moeilijker krijgen met taal (De Standaard,

26/05/2007).

Een kritische noot: laten we niet zo vasthouden aan dat Nederlands, de deur moet ook

openstaan voor andere talen. “Een absolute minimumvoorwaarde om mensen uit

minderheden als groep te laten emanciperen, is de aanvaarding van een meertalig

discours als een natuurlijke zaak die in alle levenssferen dient aangemoedigd te worden”,

aldus Mohammed Ali in een bijdrage rond taalbeschouwing in intercultureel onderwijs

(Ali in: Leman, 1999, p.124).

Jongeren van vandaag - beeldschermkinderen - hebben een voorkeur voor beelden, die

zeggen hen meestal meer dan dat woorden dat doen. Men klaagt tegenwoordig steeds

meer over de achteruitgang van de taalbeheersing onder jongeren, maar anderzijds zijn ze

wel visueel geletterd (Devos, 2004, p.45). Een medewerkster van het theaterhuis

HETPALEIS in Antwerpen stelt vast dat taal geen bindend middel meer is (Morreel,

2007, p.45). Niet bij elke kunstvorm speelt taal een dominante rol, denken we

bijvoorbeeld aan een museumbezoek of een concert. Bij theatervoorstellingen en de

letterensector is taal echter wel van belang.

Intussen beginnen jeugdtheaters ook aandacht te hebben voor de demografie van de

klassen. Hoe kom je tegemoet aan de vele toeschouwers in een voorstelling die het

Page 94: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

94

Nederlands onvoldoende beheersen? Acteurs vertellen dat het anders is om voor een

allochtoon publiek te spelen. “Men maakt zich zorgen als migrantenklasjes komen”, zegt

Stefan Perceval in De Standaard (24-25/02/2007).

“Versimpeling van de voorstelling kan niet de strategie zijn. Wel moet je

krachtiger zijn in je woorden. Zelfs de energie waarmee je speelt, moet anders.

Dat is niet raar. Ik heb hier ooit een voorstelling gespeeld die alleen voor

beroepsscholen werd opgevoerd. Voor die toeschouwers moet je ook een andere

taal gebruiken dan bij de „gewone‟ voorstelling.”

3.2.9 Communicatie en pr

Het is erg moeilijk om in te schatten wat zal aanslaan bij jongeren. Naar schatting 80%

van nieuwe producten en campagnes voor jongeren mislukken (Devos, 2004, p.34). Dat

zijn weinig bemoedigende cijfers.

Eerst en vooral is het van belang goed voor ogen te hebben wie de doelgroep is die men

wil aantrekken. Jongeren en ook allochtone jongeren zijn een extreem heterogene

doelgroep. Onderzoek van Letty Ranshuysen (2004, p.37) wijst uit dat men best een

onderscheid maakt in leeftijd tussen scholieren (15 tot 18 jarigen) en een oudere groep

(19 tot 25 jarigen). Daarbij lijkt het ons ook van belang om jongere scholieren (12 tot 15

jaar) te onderscheiden van de rest. Verder kan men die doelgroepen telkens opdelen in

drie segmenten: de geïnteresseerden, de latent geïnteresseerden en de niet

geïnteresseerden. Deze groepen worden namelijk door heel verschillende pr-methoden

aangetrokken. Nog een belangrijke noot hierbij (Devos, 2004, p.28): als je een

programma maakt voor een specifieke doelgroep, noem het dan niet zo. Noem het

bijvoorbeeld geen multicultureel programma wanneer je graag allochtonen wil bereiken.

Dit werkt stigmatiserend en heeft een averechts effect.

Het is belangrijk dat een reclamecampagne gemaakt is vanuit het perspectief van de

jongeren, zodat het aansluit bij hun vormtaal. Het meest effectief is om de doelgroep erbij

te betrekken via sleutelfiguren of via een buurtcentrum of jeugdhuis.

Devos: “Een goede jongerencampagne kan niet worden ontwikkeld zonder

jongeren er nauw bij te betrekken. Studies tonen aan dat met een panel van vijf

goed geselecteerde proefpersonen ongeveer 80% van de fouten in een

communicatiemiddel kunnen gedetecteerd worden” (De Bruyne in: Devos, 2004,

p.75).

Page 95: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

95

Sleutelfiguren uit de doelgroep kunnen aangesteld worden als „ambassadeurs‟. Zij dienen

als klankbord en kunnen dan hun achterban mobiliseren als publiek. Voorwaarden zijn

wel dat de ambassadeurs niet te jong zijn, dat ze enthousiast zijn en dat ze goed begeleid

worden.

In een campagne is het gemakkelijker om jongeren met beelden aan te spreken dan met

tekst. Beelden hebben een grotere communicatieve, wervende kracht, zo getuige ook

Marie (Devos, 2004, p.80). “Onlangs kwam ik op een leuke site terecht van een soort

schouwburg, daar kreeg je meteen een lied te horen van de groepen die kwamen spelen,

zo moeten er meer sites komen”. Ook wanneer allochtonen de doelgroep zijn, kan veel

tekst een grote barrière vormen, beelden zeggen in dat geval meer.

Voor de verspreiding van reclamefilmpjes, trailers en ander dynamisch beeldmateriaal is

televisie (het tijdverdrijf bij uitstek bij jongeren) een ideaal medium, maar spreiding kan

evengoed via monitoren opgesteld op plekken waar jongeren veel komen of via internet

(Devos, 2004, p.47).

Jongeren vragen om eenvoud en duidelijkheid. Geen turbo- of jongerentaal, maar

eerlijke, gewone taal. Abstractie is eveneens uit den boze. Als het in één oogopslag niet

duidelijk is, mist de campagne haar doel. Een campagne hoeft ook niet noodzakelijk „fun‟

te zijn, hoewel humor wel in de smaak valt bij een jong publiek. Een campagne moet

eerlijk en authentiek zijn met voldoende variatie. Jongeren voelen zich aangesproken

wanneer ze onder de indruk raken of zich speciaal of exclusief voelen. Verrassende en

nieuwe boodschappen vallen erg in de smaak. Creatieve, onverwachte en interactieve

acties zijn bovendien een goede methodiek om taalbarrières te overbruggen en dingen

bespreekbaar te maken.

De bestaande informatiestromen over kunst en cultuur weten jongeren nauwelijks te

bereiken. Het is voor velen een raadsel hoe ze aan informatie over kunst en cultuur

moeten geraken. Blijft natuurlijk belangrijk om te onthouden dat de belangstelling van de

meeste jongeren zeker niet in de eerste plaats uitgaat naar kunst en cultuur (Van Wel,

1994, p.76).

Page 96: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

96

Opnieuw blijkt dat hoe actiever men is met betrekking tot het bezoeken van kunst en

cultuur, hoe meer informatie men zoekt en vindt. Als men eenmaal op de hoogte is van

een bepaald aanbod, vindt men vooraankondigingen en recensies in kranten, tijdschriften

en op het internet.

Wanneer gevraagd wordt aan jongeren hoe ze aan informatie komen over een

voorstelling of een concert, wordt „via vrienden en kennissen‟ vaak als informatiebron

genoemd (Ranshuysen, 2004, p.32). Mond-tot-mond reclame is dus van groot belang.

Een leerkracht verzucht: “Als een bekende band komt spelen weten ze dat meteen, daar

komt geen flyer aan te pas. Bij theater valt zelfs de mooiste flyer ze nog niet op.”

(Ranshuysen, 2004, p.32)

Hoewel internet, tv-spotjes, sms en andere vormen van nieuwe media zeer aantrekkelijk

lijken voor de verspreiding van kunst en cultuur onder jongeren mogen deze middelen

niet overschat worden (Devos, 2004, p.86). Jongeren worden privé graag met rust

gelaten: reclame via sms, chatroom of e-mail wordt zeker niet altijd op prijs gesteld.

Internetsites zijn trouwens een tweedelijns communicatiemiddel. Jongeren zullen niet

spontaan op de website van een museum voor hedendaagse kunst terechtkomen. Dat doen

ze pas nadat ze een affiche of flyer hebben gezien die hun aansprak. Devos (2004, p.86)

hierover: “Internet kan nooit opdringerige media als affiches, flyers en advertenties

vervangen. Blijf adverteren, blijf aanplakken, blijf flyeren, anders kan je nieuwe

bezoekers op je site vergeten.”

De school blijft bij schoolgaande jongeren het belangrijkste medium voor

informatieoverdracht. Op die manier kan de school dienst doen als ontmoetings- en

informatieplatform voor cultuur (Devos, 2004, p.42). Wanneer er geen verplichting

vanuit de school aan vast zit - wanneer de jongerencontext los staat van de

onderwijscontext – zullen zowel cultuurgeïnteresseerden als niet-geïnteresseerden

positiever staan tegenover de promotie die via de school wordt aangereikt. Belangrijk is

dat leerlingen rechtstreeks betrokken worden en zich aangesproken voelen. Via

leerkrachten gaat het vaak stroever: zij hebben meestal al zeer veel aan hun hoofd.

Ten slotte: langs welke media zijn autochtone en allochtone jongeren te bereiken?

Page 97: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

97

Uit recent gevoerd onderzoek (Saeys & Devroe, 2006, p.18-24) blijkt dat allochtonen in

hun mediagebruik niet hoeven onder te doen voor autochtonen. Saeys en Devroe gingen

op zoek naar verschillen in mediaconsumptie van autochtone en van Turkse en

Marokkaanse jongeren in Vlaanderen. In het algemeen blijkt niet alleen dat allochtone en

autochtone jongeren fervente gebruikers zijn van zowel traditionele als nieuwe media,

maar dat ze deze ook door elkaar gebruiken en afwisselen. Op de eerste plaats maken

jongeren vandaag het meeste gebruik van televisie. Televisie kijken dient vooral om zich

te ontspannen. Op de tweede plaats komt het gebruik van radio. Opvallend is dat

allochtone jongeren 15% minder over een eigen stereo-installatie beschikken dan

autochtonen. Op de derde plaats komt het internetgebruik. Opvallend hierbij is dat de

allochtone jongeren 10% minder gebruik kunnen maken van pc en internet thuis. We zien

dan ook dat ze buitenshuis gaan surfen, in internetcafés maar vooral op school. Deze

publieke ruimtes blijken dus belangrijk te zijn voor hen. Marokkaanse en Turkse

respondenten blijken internet vooral te gebruiken om contacten met anderen te

onderhouden, al dan niet met vrienden of familie uit het land van herkomst. Zij maken

11% meer gebruik van „chatten‟ dan autochtone jongeren. Vlaamse jongeren hebben het

meer begrepen op surfen en downloaden van bestanden. E-commerce lijkt nog niet

helemaal te zijn doorgebroken.

Als laatste punt is het belangrijk om te vermelden dat Turkse en Marokkaanse jongeren

duidelijk een grotere nieuwshonger hebben dan Vlaamse jongeren. Dit blijkt zowel uit

hun internetgebruik als uit het gebruik van printmedia. Turkse jongeren hebben een

betere toegang tot de Turkse media dan Marokkaanse jongeren tot de Marokkaanse

media, dit wat zowel televisie als kranten betreft. Heel wat Marokkaanse Belgen zijn

Berbers, zij sluiten niet aan bij het Standaard Arabisch dat in de media wordt gebruikt.

Daardoor zien we dat Turkse jongeren zowel gebruikmaken van de Turkse als de

Vlaamse media, terwijl Marokkanen meer gebruikmaken van de Vlaamse media.

Vermeldenswaardig is ten slotte dat bijna 25% van de Turkse en ruim 18% van de

Marokkaanse jongeren rapporteerden nooit een Belgische krant te lezen.

Page 98: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

98

Samenvattend kunnen we stellen dat de afstand en de plaats waar een cultuurhuis gelegen

is, de aanvangstijd, de prijs van een toegangskaartje, het aanvangstijdstip, de taal en de

wens om te kunnen praten, eten en drinken tijdens een voortelling drempels kunnen zijn

voor jongeren om niet deel te nemen aan kunst en cultuur. Belangrijkere factoren zijn

echter een programmatie die niet te veraf staat van hun leefwereld, het kunnen weggaan

met vrienden en de manier waarop informatiestromen rond kunst en cultuur hen bereiken.

Voor elk van deze behoeften geldt dat hoe sterker men gemotiveerd is om een culturele

activiteit bij te wonen, hoe minder zwaar deze drempels wegen.

Page 99: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

99

3.3 Besluit: aanbevelingen voor het wegnemen van participatiedrempels

Bij wijze van besluit willen we trachten de grote lijnen uit dit verhaal samen te brengen

en hier aanbevelingen aan te koppelen zodat we wat meer kleur kunnen brengen in het

werkveld. Het is onze bedoeling om na de verschillende theorieën die we bespraken, het

nu iets concreter te maken.

We bespreken hieronder zeven knelpunten waar iets aan gedaan kan worden om kunst en

cultuur toegankelijker te maken voor niet-ingewijden. Met deze aanbevelingen pleiten we

voor een herijking van het begrip kwaliteit, voor een beleid ter ondersteuning van de

cultuur van jongeren en voor de overschrijding van de strakke grenzen tussen diverse

type kunsten en tussen diverse culturen. Het is een pleidooi voor meer diversiteit.

3.3.1 Problematiseer niet

Verbazend is dat net een sector die zou moeten openstaan voor ontspanning, voor plezier,

voor ontmoeting en voor ontroering zichzelf zo saai en serieus voordoet. Uit angst om

zijn sérieux te verliezen schildert de cultuursector zichzelf af als het mekka van het

intellectuele debat, als het eiland van de politieke correctheid en als ankerplaats voor het

miskende genie (Devos, 2004, p.28). Veel communicatie uit de cultuursector gaat

gepaard met dubieuze problematisering.

Wanneer we de cultuurparticipatie van jongeren met volwassenen vergelijken is het lang

niet zo slecht gesteld met de jeugd van tegenwoordig. Jongeren gaan meer naar de

bibliotheek, gaan vaker naar de bioscoop en scoren relatief hoog qua concertbezoek.

Zelfs bij theater en dansvoorstellingen is de leeftijdscategorie 15 tot 25 jaar beter

vertegenwoordigd dan al de rest. Jongeren zijn actiever bezig met kunst en cultuur dan

volwassenen: ze spelen muziek, dansen, spelen toneel en schrijven poëzie.

Page 100: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

100

3.3.2 Kunst en cultuur: stimuleren en niet forceren

Het is koorddansen tussen afwachten en forceren: de lijn van het stimuleren.

In eerste instantie door jongeren te waarderen in hun huidig smaakpatroon en in tweede

instantie door hen zonder te bruuskeren en met mondjesmaat, in contact te brengen met

andere smaakgenres. Daarbij is herkenning heel belangrijk voor jongeren.

Onbekendheid is in veel gevallen de oorzaak van belemmering bij jongeren en

voorzieningen op het gebied van cultuurparticipatie. Onbekendheid en niet goed op de

hoogte zijn, maar ook de onbekendheid met de leefwereld van autochtone en allochtone

jongeren. Het onbekende bekend maken is een voorwaarde om nieuwe jongeren in de

cultuurinstellingen te kunnen verwelkomen. Ook inhoudelijk gezien moeten activiteiten

aantrekkelijk zijn. De toegankelijkheid moet groot zijn in alle opzichten. Jongeren

moeten zich welkom voelen. Zodat jongeren tenminste elkaar stimuleren en over de

streep kunnen halen.

Er is een duidelijk onderscheid tussen jongeren die cultuurbezoek zien als een avondje of

namiddag uit, en jongeren die cultuurbezoek met school associëren. De eersten hebben

vanuit het gezin culturele bagage meegekregen, de tweede groep niet.

Uit onderzoek van Nagel (2004) blijkt dat invloeden vanuit het ouderlijke milieu

ongeveer drie keer zo sterk zijn als de effecten van de middelbare school op de

cultuurparticipatie van jongeren. Dit betekent dat wanneer jongeren van thuis uit niet

gestimuleerd worden om aan kunst en cultuur deel te nemen, de school deze corrigerende

opdracht wel kan overnemen, maar niet kan vervullen zoals ouders dat zouden kunnen.

Het via school verplichten om naar culturele activiteiten te gaan werkt meestal averechts.

Jongeren staan er vaak niet voor open en kunnen dwars gaan liggen. Het obligate karakter

haalt het prikkelende en uitdagende van kunst en cultuur onderuit. Devos (2004, p.40):

“Cultuur zit te veel ingebakken in de verplichtende sfeer binnen het onderwijs. In alles

moet duidelijk zijn dat cultuur tot het domein van de vrije tijd behoort en niet tot het

domein van de verplichte schooltijd.”

Vrijwillig bezoek met de school (al dan niet binnen de lesuren) kan wel stimulerend

werken, wanneer het aanbod aansluit bij de belevingswereld van jongeren. Via extra

verdiepende activiteiten zoals workshops, rondleidingen of ontmoetingen met de

kunstenaars kunnen jongeren wel enthousiast worden. Hierbij geldt, aldus Ranshuysen

Page 101: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

101

(2004, p.27) dat randactiviteiten kennis- en ervaringsdrempels kunnen overbruggen:

jongeren weten na afloop meer over een bepaalde kunstvorm en denken er vaak ook

positiever over. Op die manier kunnen sleutels aangereikt worden om betekeniscodes van

kunstwerken te leren ontcijferen. Jongeren komen op die manier in contact met kunst en

leren de taal van kunst te herkennen. Ten slotte is het de bedoeling dat ze hun

onbekendheid met kunst en cultuur langzaam aan overwinnen.

3.3.3 Samenwerken: onderwijs & cultuur & jeugdwerk

In plaats van voor koppeltekens (-) tussen onderwijs, cultuur en jeugdwerk kiezen we

voor de ampersand (&). Dit teken duidt op verbondenheid en dat is waar we voor pleiten.

In dit onderzoek kwam duidelijk naar voor dat jongeren niet zomaar een museum of

theaterzaal binnenstappen. Jongeren van wie de ouders dit niet gestimuleerd hebben,

kunnen aangemoedigd worden langs andere kanalen (ook al is de uiteindelijke invloed

daarvan veel geringer). Onderwijs is één van de mogelijkheden waarlangs dat proces kan

plaatsvinden, jeugdwerk is een andere mogelijkheid. Jongeren gaan vijf dagen verplicht

naar school en jeugdverenigingen en jeugdhuizen spreken een grote groep Vlaamse

jongeren aan, waaronder ook jongeren met een sociaal-culturele achterstelling. Zijn er

dan betere kanalen denkbaar om jongeren te bereiken?

Momenteel werken de ministeries van onderwijs en cultuur al samen, hieruit ontstond

CANON cultuurcel. Deze instelling heeft één grote doelstelling: cultuur een actieve

plaats geven binnen het onderwijs. Hoewel deze cultuurcel al heel wat expertise

samenbracht, zitten andere cultuureducatieve instellingen verspreid onder allerlei

regelingen en wetgevingen, waar geen coherent beleid voor uitgestippeld is.

Hoewel het departement jeugdwerk en cultuur bevoegdheden zijn van één ministerie,

kunnen deze beleidsdomeinen nog meer samenwerkingsverbanden gebruiken. De lokale

inbedding, laagdrempeligheid en de positieve benadering uit het jeugdwerk zouden

kunnen helpen om de culturele sector diverser te maken en van zijn saaie imago af te

helpen. Bij cultuurprojecten bij groepen met een sociaal-culturele achterstelling is het

noodzakelijk dat er naar de doelgroepen toe wordt gewerkt (ook letterlijk in de ruimte

Page 102: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

102

door bijvoorbeeld wijkgerichte centra) en dat er met de mensen zelf overlegd wordt. Hier

zou de culturele sector veel van kunnen leren.

Samenwerken is met andere woorden een codewoord voor het realiseren van meer

etnisch-culturele diversiteit in de cultuursector. Het zou interessant zijn om via een

bemiddelingsnetwerk de krachten te bundelen en samenwerkingsverbanden uit te

bouwen, waardoor er ervaring kan uitgewisseld worden die anders zou verloren gaan. Op

die manier kan er voor elk beleidsdomein - cultuur, onderwijs en jeugdwerk - een win-

winsituatie ontstaan.

3.3.4 Naar het ondersteunen van jongerencultuur

Het reguliere kunst- en cultuuraanbod sluit niet aan op de interesses van jongeren. Het zal

ons niet verwonderen dat het evenmin aansluit op de interesses van jongeren met een

niet-westerse achtergrond. Het lijkt erop dat zowel autochtone als allochtone jongeren

zich als cultuurproducent en cultuurconsument uitgesloten voelen door de huidige

beperkte en etnocentrische culturele canon die gehanteerd wordt in het milieu van de

kunsten. Het kwaliteitsbegrip is echter altijd cultuur- en contextgebonden. Een meer

pluriforme benadering van het begrip kwaliteit is noodzakelijk om niet enkel de reeds

geïnteresseerden aan te trekken. Het is daarenboven verrijkend voor de hele omgeving

om de eigen canon te verlaten.

Daarenboven is het belangrijk dat de culturele sector zich tot alle jongeren richt, en niet

enkel de hoogopgeleiden met een culturele bagage. Een minderheid (38%) van de

jongeren studeert immers af in het ASO. Toch is het deze elite die de norm is voor

culturele campagnes en voor het cultuurbeleid. Er moet dus extra aandacht gaan naar

laagopgeleide jongeren en allochtonen om ook hen te betrekken. Dit betekent dat er ook

ruimte voorzien moet worden voor niet-westerse cultuurvormen. Dergelijke activiteiten

verdienen ondersteuning omdat ze het culturele bewustzijn van deze mensen versterken

en nieuwe impulsen geven aan de dominante cultuur.

Daarbij mag de culturele sector niet vergeten uit te gaan van de culturele uitingen van

jongeren zelf. Deze culturele uitingen dienen dringend als dusdanig erkend te worden.

Page 103: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

103

Pas als jongeren zich comfortabel zullen voelen binnen hun cultuur en daarin

gewaardeerd worden, zal er bij hen nieuwsgierigheid ontstaan en kunnen ze even over de

haag kijken naar de cultuurvormen bij de buren. Nu is het gras nog niet groener aan de

overkant, jongeren zijn blij met hoe ze zijn en wat ze hebben en zijn niet nieuwsgierig

naar wat ze missen. Jongerencultuur moet ondersteund en au sérieux genomen worden,

omdat het als een volwaardig stelsel van verschillende uitingsvormen op zichzelf het

ondersteunen waard is (Devos, 2004, p.36). Hier ligt een taak weggelegd voor zowel de

cultuursector als voor de overheid.

3.3.5 Betrek hen erbij

Een belangrijk knelpunt is dat binnen het culturele circuit nog te weinig wordt

samengewerkt met jongeren en allochtonen. Het daadwerkelijk integreren van autochtone

jongeren en van jongeren met een etnisch-cultureel diverse achtergrond in het kunst- en

cultuurcircuit vraagt om een mentaliteitsverandering, zowel bij de allochtone als bij de

autochtone bevolking. Vertegenwoordigers van diverse groepen zouden nadrukkelijker

moeten betrokken worden bij de productie en de organisatie van culturele activiteiten.

Niet enkel in functies als poetsvrouw of vrijwilliger, maar in alle geledingen, dus ook in

raden van bestuur en op beleidsniveau. Op die manier druppelen er nieuwe perspectieven

door en worden we geconfronteerd met onze eigen rationele westerse manier van werken.

Via sleutelfiguren uit een allochtonengemeenschap kan men nieuwe mensen enthousiast

maken voor cultuur. Een enthousiaste vrijwilliger kan misschien zijn achterban over de

streep halen om niet zo negatief te staan tegenover een buurttheater. Hopelijk raken deze

buurtbewoners zo nieuwsgierig dat ze eens een kijkje komen nemen.

Minstens even belangrijk is culturele diversiteit onder de kunstenaars. Vlaanderen ligt

nog maar dun bezaaid met kunstenaars met een etnisch-cultureel diverse achtergrond.

Ben Benaouissi (acteur, danser, beeldend kunstenaar), Chokri en Zouzou Ben Chikha

(Union Suspecte), Abdelazis Sarrokh (Hush Hush Hush), Hazim Kamaledin (Woestijn

„93) en Sibi Larbi Cherkaoui (Les Ballets C de la B) en enkele anderen vormen de

allochtone uitzondering op de autochtone regel.

Page 104: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

104

Ook hierbij horen twee kritische noten: we moeten opletten dat allochtone kunstenaars

niet ten tonele worden gevoerd als waren het geen individuen maar politiek correcte

etiketten. Al te vaak zijn inter- of multiculturele projecten een lapmiddel om het eigen

subsidiedossier op te vijzelen. Anderzijds mogen we niet in de val van het „wij‟ versus

„zij‟ trappen. Allochtone artistieke producten worden nog veel te vaak gepresenteerd,

zelfs geëxposeerd voor een westerse normblik en herleid tot „het Andere‟ (Hillaert, 2003,

p.64). Het feit dat er een verschil is, lijkt belangrijker te zijn dan wat er wordt verteld.

Welke oplossingen zijn er? We moeten stilaan loskomen van terminologieën als

allochtonentheater, gemeenschapstheater, derdewereldtheater en immigrantentheater.

Deze terminologieën baseren zich op een onderscheidend basiscriterium als afkomst, om

niet te zeggen ras. Afkomst en kunst hebben in de eerste plaats niets met elkaar te maken.

Deze mensen zijn in de eerste plaats allemaal kunstenaars (Hillaert, 2003, p.65).

De tijd is rijp om te evolueren van het multiculturele naar het interculturele. Het is

interessanter om verschillende invloeden te mengen dan te segregeren. Laat Vlaamse

theatermakers eens niet-Europese klassiekers spelen en laat makers van niet-Vlaamse

afkomst eens een Shakespeare spelen (Hillaert, 2003, p.61). Diversiteit wordt dan een

meerwaarde.

3.3.6 Stem communicatie af op de doelgroep

Een groot probleem is nog steeds de geringe effectiviteit van de door de culturele

instellingen gebruikte pr-middelen. Cultuurcommunicatie is vaak erg elitair.

Programmatoren richten zich meestal op hoger opgeleiden die al vertrouwd zijn met het

kunst- en cultuurcircuit.

Om nieuwe groepen aan te spreken is het belangrijk om zich af te stemmen op de

specifieke doelgroep die men wenst te bereiken. Allochtonen en jongeren zijn immers

een extreem heterogene groep. We kunnen bijvoorbeeld een onderscheid maken naar

opleidingsgraad, naar leeftijd, naar interesse, naar sociale achtergrondsituatie en naar

woonplaats of buurt.

Vervolgens is het van belang dat een reclamecampagne gemaakt wordt vanuit het

perspectief van de jongeren, zodat die aansluit bij hun vormtaal. Dit heeft het meeste

effect door er jongeren zelf bij te betrekken. Het is eveneens belangrijk om gebruik te

Page 105: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

105

maken van de specifieke media en informatiekanalen die de doelgroep gebruikt die men

wenst te bereiken. Televisie zou hier het ideale medium kunnen zijn. Zowel hoog- als

laagopgeleiden, autochtonen als allochtonen kijken tv. Beelden zeggen jongeren vandaag

ook meer dan tekst. Tekst kan voor laag opgeleide jongeren of jongeren die de taal niet

goed beheersen een drempel zijn.

Ook mond-tot-mondreclame valt als medium voor cultuurmarketing niet te

onderschatten. Wanneer het culturele aanbod onbekend is, gaat men af op adviezen van

vertrouwde personen zoals vrienden. Ook informatie via de school bekend maken kan

werken, wanneer er geen verplichting vanuit de school aan vast zit.

Ten slotte is het belangrijk om het niet te ingewikkeld te maken. Jongeren zijn erg

kritisch en zeer beducht voor marketingtrucjes.

3.3.7 Onderzoek gezocht

De geringe publicaties die voorhanden waren voor dit onderzoek rond allochtone

jongeren en cultuurbeleving zeggen veel over hoe groot de nood is in de hele culturele

sector. We moesten ons veelal behelpen met bronnen die niet meer „up to date‟ waren,

daarenboven vaak uit Nederland afkomstig en dus niet zomaar toepasbaar op de Vlaamse

context. De survey „Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004‟ (zie 2.1.

Cultuurparticipatie in Vlaanderen) dat het Steunpunt Re-creatief Vlaanderen verrichtte in

opdracht van de Administratie Cultuur van de Vlaamse Gemeenschap, is de eerste

Vlaamse survey die een breed cultuurbegrip hanteert. Toch werden er in dit onderzoek

maar een paar zinnen gewijd aan cultuurparticipatie en etniciteit.

De nodige expertise om met allochtonen en andere maatschappelijk kwetsbare groepen te

werken ontbreekt nog steeds. Dit is opmerkelijk omdat onze samenleving al langer dan

vandaag aan het interculturaliseren is. Deskundigheidsontwikkeling lijkt noodzakelijk.

Ook vanuit het werkveld zou daar iets aan kunnen gedaan worden. De meeste culturele

instellingen houden vandaag nog steeds geen cijfers bij van de etnisch culturele

diversiteit in hun publiek. Dit verhindert hen bijvoorbeeld om het succes van acties op

verschillende domeinen rond diversiteit te kunnen meten.

Page 106: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

106

Daarom moet er - naast onderzoek - dringend een evaluatie-instrument worden

ontwikkeld waarmee organisaties de effectiviteit van diversiteitsacties en -projecten

kunnen meten (Morreel, 2007, p.50). Publieksmeting is daar een essentieel onderdeel

van. Enkel op deze manier kunnen er doelstellingen worden vooropgesteld en kan succes

gemeten worden aan de hand van de gehaalde doelstellingen.

Page 107: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

107

4 Case study

Aan de drie voorafgaande theoretische hoofdstukken rond cultuur en participatie wensen

we een praktisch hoofdstuk toe te voegen. Het opzet hiervan is de theorie te toetsen aan

een praktijkvoorbeeld. Deze case study bestaat uit kwantitatief en kwalitatief onderzoek

dat ik verrichtte rond de theatervoorstelling „Bulger‟ van BRONKS. Ik koos om voor dit

onderzoek met dit Brusselse jeugdtheaterhuis samen te werken omdat zij een jarenlange

ervaring hebben opgebouwd rond educatieve omkadering en onderwijs. BRONKS weet

bovendien via schoolvoorstellingen ook allochtone jongeren te bereiken. Nog een

belangrijk argument om voor BRONKS te kiezen was dat dit theaterhuis in Brussel

gelegen is, de bruisende, diverse en heterogene grootstad van ons land.

Ik koos voor de theatervoorstelling „Bulger‟ omdat het stuk geschikt is voor jongeren van

het zesde leerjaar en de eerste graad van het middelbaar onderwijs. Deze leeftijdsgroep is

al in staat om oordelen te formuleren en achtergrondinformatie te geven over hun

thuissituatie in een enquête. „Bulger‟ is eveneens een theaterstuk dat iedereen aanspreekt.

Moslim of atheïst, laag- of hoogopgeleid, man of vrouw, de betrokkenheid van de

leerlingen was zeer groot - hoewel het thema niet makkelijk was. Dit bleek ook uit de

inleidingen bij „Bulger‟ die ik mee volgde in een aantal Brusselse scholen. Het stuk ging

in première eind januari 2006.

Ik opteerde ervoor om het onderzoek te doen via schoolvoorstellingen. Dat was de beste

manier om ook allochtone jongeren te ondervragen over een theaterstuk. Het was

eveneens belangrijk om een grote verscheidenheid qua sociaal-economische achtergrond

en opleidingsniveau na te streven onder de respondenten. In een theaterzaal komen we

immers vooral hoogopgeleiden tegen. Een hoge respons was eveneens van belang, en

daarvoor is het klassikaal afnemen van een enquête ideaal. Ik realiseerde me anderzijds

wel dat het niet evident zou zijn scholen te vinden die bereid waren om tijd te maken.

Scholen kampen sowieso met overvolle programma‟s en overwerkte leraars. Ik stuurde

naar alle Brusselse scholen (zeven in totaal) die naar „Bulger‟ zouden komen kijken een

brief (Bijlage 1) met een korte uitleg over de aard van het onderzoek en de vraag om hun

medewerking. Ik kreeg over het algemeen snel reactie en de meeste leraren reageerden

positief. Dit heb ik aan de BRONKS-pedagoge Tine Melens te danken, die mij als

Page 108: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

108

vanzelfsprekend meenam naar de inleidingen die ze gaf op de Brusselse scholen, en me

voorstelde aan de leerkrachten en leerlingen.

In dit hoofdstuk stel ik eerst het theaterhuis BRONKS kort aan u voor, voor ik dieper in

ga op de theatervoorstelling „Bulger‟. Vervolgens beschrijf ik het onderzoek: het opzet,

en de uitvoering ervan, de respondenten en de vragenlijsten. Ten slotte bespreek ik de

resultaten, en plaatsen we deze tegenover de belangrijkste theorieën uit het

literatuuronderzoek.

4.1 Een kennismaking met BRONKS

Eén van de eerste paragrafen van het jaarverslag uit 1992 vat goed samen waar BRONKS

voor staat: BRussel – ONderwijs – Kunst.

“BRONKS Jeugdtheater Brussel wil in Brussel werken, rekening houdend met het

specifieke karakter van die grootstad. We houden ons met kunst bezig – theater is

kunst, ook voor kinderen. We bereiken het jonge publiek hoofdzakelijk in het

onderwijs – door diepgaande pedagogische begeleiding – én we willen kunst,

theater in het bijzonder, in het onderwijs de plaats geven die het toekomt.” (Baeten

in: Tindemans & Vogelaere, 2002, p. 84)

BRONKS ziet het levenslicht in 1992 na een beslissing van de Beurschouwburg om zijn

jeugdtheaterwerking te amputeren. Vanuit de ervaring die ze er had opgedaan, put Oda

Van Neygen de kracht om opnieuw te beginnen. De bedoeling was en is eigentijds

jeugdtheater van hoge kwaliteit te presenteren en te produceren voor een jong publiek.

Zij was al van bij het begin overtuigd dat jeugdtheater moest gekoppeld worden aan een

stevige educatieve omkadering. Bij deze pedagogische werking kiest BRONKS voor het

onderwijs als uitverkoren werkterrein, omdat via deze weg ook kinderen kunnen bereikt

worden die anders nooit in contact komen met theater. Volgens Oda Van Neygen moet

theater kijken op een zeer vanzelfsprekende manier deel uitmaken van een pedagogisch

aanbod en hoort een verplicht voorstellingsbezoek daarbij, net zoals labo-experimenten in

de scheikundeles (Tindemans&Vogelaere, 2002, p.77). Deze pedagogische werking is

een noodzaak om kwalitatief kinder- en jeugdtheater in de toekomst blijvend mogelijk te

maken. Via workshops, theaterateliers en doorgedreven inleidingen op een voorstelling

willen de BRONKS-pedagogen de kinderen of jongeren „tools‟ aanreiken om

Page 109: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

109

theatercodes beter te leren kennen. De intensiteit van deze pedagogische omkadering

maakt ook verdieping mogelijk, zowel in thema‟s aanverwant aan de voorstelling als in

andere kunstdisciplines. Jongeren krijgen daarnaast ook de kans om zelf kunstzinnig

bezig te zijn samen met kunstenaars en theatermakers. Hier kunnen voorstellingen uit

groeien. Maar even belangrijk is de educatieve werking die fungeert als toetssteen van het

artistieke werk. Door de ontmoeting van jonge toeschouwers (de Kinderjury), makers en

acteurs, kan er een wisselwerking en feedback ontstaan.

Speciale aandacht gaat naar de Brusselse multi- en interculturaliteit. Sinds september

2004 wil BRONKS zich via het „dada‟ project (Melens, 2005) richten op Brusselse

klassen met een hoog percentage anderstaligen. In dit project staan taalstimulering,

ontdekken en leren waarderen van diversiteit, culturele uitwisseling en het stimuleren van

deelname aan het culturele aanbod in Brussel voorop. Zo ontstond vorig jaar vanuit

verhalen uit het thuisland van de kinderen „De gouden tulp op de maan‟, een voorstelling

die me erg aangreep. Het zesde leerjaar van een Schaarbeekse school, acteerde met glans

en goochelde met prachtige Nederlandstalige teksten. Dit hoewel geen enkel kind van

thuis uit Nederlandstalig was.

Een ander stokpaardje van Oda Van Neygen is artistieke kwaliteit. Het is volgens haar

niet goed om aan een kind mindere kwaliteit aan te bieden, kinderen zijn immers het

publiek van de toekomst. Van Neygen:

“Je moet het maar voorhebben dat je één of twee keer per jaar naar een

voorstelling gaat en dan iets slechts te zien krijgt. Dan krijg je toch een vertekend

beeld? (…) Als een kind goed theater te zien krijgt, dan wordt het kritischer en leert

het beter kijken. Soms kan je beter wat minder programmeren, en het geld dat

vrijkomt besteden aan omkadering.” (Brumagne in: Tindemans&Vogelaere, 2002,

p.67)

BRONKS is een zeer gastvrij huis. Naast eigen producties worden de meest

uiteenlopende gezelschappen uitgenodigd om in Brussel voorstellingen te komen spelen.

Net zoals voor het scholenprogramma is Oda bij het programmeren van deze

gastvoorstellingen erg selectief.. Ze zegt zelf dat de keuze voor gezelschappen en

producties gebeurt op basis van vertrouwen in mensen en vakmanschap, in hun talent om

Page 110: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

110

op een intelligente en emotionele manier met interessante vertelstof om te gaan

(Brumagne, in: Tindemans&Vogelaere, 2002, p. 59-60). Een goede voorstelling moet

confronterend en grensverleggend zijn en moet iets bloot leggen over de persoonlijkheid

van de makers (Brumagne in: Tindemans&Vogelaere, 2002, p.63).

Voor zijn eigen producties motiveert BRONKS nadrukkelijk jonge kunstenaars en

theatermakers om voorstellingen voor een jong publiek te maken. Op die manier komen

theatermakers van de toekomst op een vanzelfsprekende manier met het jeugdtheater in

contact. Zij krijgen de kans om samen te werken met ervaren regisseurs met als resultaat

voorstellingen van hoog niveau. Vaak gebeurt dit in het kader van het BRONKS festival.

Dit jaarlijkse festival dat elk jaar begin november wordt georganiseerd is het uithangbord

van BRONKS. Voorbeelden van inmiddels bekende kunstenaars die groot zijn geworden

onder de vleugels van BRONKS zijn Pascale Platel en Dimitri Leue.

Ondanks dit opmerkelijk potentieel aan creatieve krachten, ontbrak het BRONKS aan één

belangrijk gegeven: een eigen vaste stek. Van 1992 tot en met vandaag zwerft het

theaterhuis langs verschillende Brusselse alternatieve plateaus. Sinds vorig jaar is er

beterschap in zicht: in 2006 werd de eerste steen gelegd op een terrein aan de

Varkenmarkt. Deze buurt in hartje Brussel heeft een erg heterogeen karakter. Oda Van

Neygen vindt het vanzelfsprekend om rekening te houden met de wijk en hecht veel

belang aan communicatie en omkadering, om een nieuw publiek aan te trekken. Van

Neygen:

“We zullen wel rekening moeten houden met de vele migrantjes die in de wijk

wonen. De jongeren moeten zelf een platform krijgen voor hun artistieke creaties,

nu vinden ze die ondermeer bij jeugdhuis Chicago en bij Jeugd en Stad Molenbeek,

maar die hebben geen artistiek profiel. Ik weet dat ik op een bepaald moment met

die tieners niet meer mee zal kunnen. Daarom wil ik hen volledig carte blanche

geven, zonder me te willen bemoeien. Ik zie perfect hiphop performances naast de

jeugdtheatervoorstellingen in ons huis staan. Die combinatie vind ik gezond. (…)

Het zal er ook op aankomen veel met de kinderen te communiceren zodat we weten

wat ze graag zien en welk theater tot hen doordringt. Als er voldoende omkadering

is, kunnen zij ook tot een vaster publiek uitgroeien, wat dan ongetwijfeld ook weer

anderen nieuwsgierig zal maken. Ik besef dat we misschien een compromis zullen

moeten vinden tussen enerzijds de jeugdtheaterproducties die we nu tonen en

Page 111: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

111

waarin taal meestal heel belangrijk is, en andere producties waar die taalbarrière

minder speelt. Ik kan me voorstellen dat ik daarvoor toegevingen zal doen.”

(Brumagne in: Tindemans&Vogelaere, 2002, p.75)

Er zijn inmiddels al twee BRONKS-producties van Pascale Platel in het Frans vertaald:

„Ola Pola Potloodgat‟ en „De Koning van de Paprikachips‟. Zolang BRONKS bestaat zal

het aandacht blijven hebben voor de multiculturele natuur van Brussel en voor de

multidisciplinaire actualiteit van het hedendaags theater.

4.2 De theatervoorstelling ‘Bulger’

4.2.1 „Bulger‟

Op 12 februari 1993 wordt in Liverpool de tweejarige James Bulger door twee tienjarige

jongens meegelokt uit een winkelcentrum en vermoord teruggevonden. De gebeurtenis

lokte veel reacties uit: Sommige mensen oordeelden dat zulke „monsters‟ nooit meer vrij

mochten komen, dat ze geen recht hadden op een nieuwe kans - die ze wel gekregen

hebben overigens, nadat ze als volwassenen berecht en veroordeeld werden. Anderen

oordeelden dat het „kinderen‟ waren, dat ze niet wisten wat ze deden (Melens, 2006).

Dit dramatische verhaal is het uitgangspunt van de voorstelling „Bulger‟ van jeugdtheater

BRONKS, geregisseerd door Klaas Tindemans. Hij baseerde zich op het boek „As if. A

crime, a trial, a question of childhood‟ van Blake Morrison, de verslaggever van „The

New Yorker‟ die het proces toen volgde. In dit boek gaat de auteur op zoek naar de

kindermoordenaar in zichzelf in een poging de jonge daders te begrijpen. Wat beweegt

twee tienjarigen om een peuter in een onbewaakt moment weg te lokken van zijn moeder,

hem mee te sleuren op een laatste wandeling en hem daarna te martelen en voor dood

achter te laten op treinsporen?

Klaas Tindemans plaatst dit verhaal tegen een andere achtergrond, namelijk in de wereld

zoals die er vandaag uitziet. Anders dan in het oorspronkelijke verhaal zijn er drie in

plaats van twee personages: Ramses, Justine en Shanya (gespeeld door Benjamin

Opdebeeck, Elke Dom en Eline Kuppens). Het stuk vertelt hoe deze 3 kinderen mekaar

gaandeweg beter leren kennen, elkaars grenzen aftasten, verleggen en experimenteren

met grenzen van het toelaatbare en het niet-toelaatbare. We krijgen op de scène vooral

met de voorgeschiedenis van de moord te maken. Het slachtoffer van de drie daders en

Page 112: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

112

zijn ontvoering krijgen we te zien via videobeelden van bewakingscamera‟s van het

winkelcentrum. Hiermee maakt Tindemans duidelijk dat camera‟s op elke hoek van de

straat zulke gruweldaden niet kunnen voorkomen.

De regisseur wil met de voorstelling laten zien dat het niet gaat om kinderen van een

andere planeet.

Tindemans: “Rare dingen doen met dieren, vuur stoken waar dat niet mag,

fantaseren over manieren om je ouders te straffen voor iets wat jou is aangedaan:

de kinderen die ik wil tonen in Bulger zullen niets doen wat niet alle kinderen ooit

gedaan hebben.” (De Standaard, 28-29/03/2006)

Zo merk je als toeschouwer dat er geen verklaring te geven is voor de moord, alleen een

context. Ramses, Justine en Shanya ervaren de wereld als vijandig. Ze komen grappig en

stoer over. Als toeschouwer voel je je betrokken, de acteurs weten een soort identificatie

tot stand te brengen. Het moment waarop ze de dunne lijn tussen grappig en griezelig

overschrijden is moeilijk vast te leggen, wat je doet nadenken. “Kinderen zijn tot zoiets

toch niet in staat?” (flyer van de voorstelling: bijlage 2)

4.2.2 Omkadering

De theatervoorstelling is bedoeld voor kinderen/ jongeren van het zesde leerjaar en het

eerste en tweede jaar middelbaar. Alle klassen waarmee ik de voorstellingen bijwoonde

en die later meewerkten aan het onderzoek hadden een inleiding of workshop gekregen

door BRONKS-pedagoge Tine Melens. Het belangrijkste doel van deze inleidingen was

dat de jongeren de zaak Bulger zo genuanceerd mogelijk zouden beschouwen. We

filosofeerden over vragen als:

- Waar ligt de grens tussen kwajongensstreken en criminaliteit?

- In hoeverre ligt het in de aard van de mens om wreed te zijn?

- In hoeverre kan men spreken van kinderlijke onschuld? Bestaat

zoiets wel? Vanaf welke leeftijd verlies je die kinderlijke

onschuld?

- Met andere woorden, vanaf welke leeftijd ben je volledig

verantwoordelijk voor je daden? (Melens, 2006, p.2)

De bedoeling van deze gesprekken was niet alleen de leerlingen te laten nadenken over

de problematiek van het “specifieke Bulgerverhaal”, maar ook over jeugdcriminaliteit in

Page 113: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

113

het algemeen, over de grens tussen kwajongensstreken en misdaad, over schuld en

onschuld, over de menselijke aard, over vriendschap en beïnvloeding door vrienden, over

de beïnvloeding van televisie, film, playstation, pc games, enzovoort (Melens, 2006, p.

9).

In sommige klassen kwamen er vanzelf verhalen over kwajongensstreken naar boven, in

andere klassen verliepen de gesprekken stroever. Vooral de kinderen in de lagere scholen

(6e leerjaar) hadden het wat moeilijker om de vragen te reflecteren op zichzelf.

Melens maakte vanuit de ervaring van de inleidingen en workshops in de klassen een

uitgebreide lesmap over „Bulger‟ voor leerkrachten die de voorstelling zelf wensen in te

leiden en na te bespreken. In deze lesmap vinden we achtergrondinformatie terug over de

feiten in Liverpool en de wet op jeugdbescherming in België, voorbeeldvragen waarover

nagedacht kan worden met de leerlingen en korte dramaopdrachten.

De meeste jongeren en leerkrachten waren erg tevreden met de omkadering van het

toneelstuk. Op deze manier werden sleutels aangereikt om de betekeniscodes van het stuk

te ontcijferen. Dit bleek ook uit een brief aan de regisseur.

Beste Klaas Tindemans,

Ik vond het een heel leuk toneelstuk, maar het was wel nodig dat ze het toneeltje bij ons op school

zijn komen inleiden want anders zou ik de inhoud niet zo goed begrepen hebben.

(…) Ik vond het heel tof hoe de mevrouw van het toneelstuk is komen vertellen. Het was een

leuke ervaring bij. Ik weet echt niet of jongeren zo‟n toneelstuk wel snappen, want het zit nogal

ingewikkeld in elkaar. (…)

Kirsten, 3e Handel-Talen, Sancta Mariainstituut, Lembeek

4.3 Onderzoeksopzet

4.3.1 Inleiding

Ik ben er me van bewust dat het kwantitatieve onderdeel van dit onderzoek een

ambitieuze zet is, maar het leek me de moeite waard om het te proberen. Het onderzoek is

in de eerste plaats zeer kleinschalig, en in de tweede plaats ben ik als studente Afrikaanse

talen en culturen geen expert in statistische analyses en modellen. Ik weet dat in de

enquête ook methodologische onregelmatigheden voor komen, omdat ik deze vragenlijst

niet te lang en te moeilijk wilde maken voor de jongeren die ze moesten invullen. Zeker

voor kinderen van het zesde leerjaar die daarenboven vaak niet goed Nederlands

Page 114: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

114

beheersten moest het „doenbaar‟ zijn. Via literatuurstudie over publieksonderzoek

(Ranshysen 1999, Roose, 2004), een cursus „Inleiding tot SPSS‟ (Lievens, Peersman,

Page) en hulp van een criminologe trachtte ik me de materie eigen te maken.

4.3.2 Beschrijving van het onderzoek

Met dit onderzoek wil ik proberen te achterhalen of etnische afkomst invloed heeft op de

cultuurparticipatie, op de vrijetijdsbesteding en op de beleving van jongeren van kunst.

Uit bovenstaand literatuuronderzoek rond allochtonen en cultuurdeelname ( 3. Allochtone

jongeren en cultuurparticipatie) blijkt dat allochtone jongeren niet moeten onderdoen op

vlak van cultuurparticipatie voor hun autochtone leeftijdsgenoten, als er rekening wordt

gehouden met de achtergrondkenmerken opleiding en ouderlijk milieu (Ganzeboom

2001, De Haan & Knulst 2000, van Wel 1994, van de Hoogen & van den Berg 1997, van

Iperen 2003, Campbell, Reinsch & Driessen 1994). Zeker op het vlak van actieve

cultuurparticipatie zijn allochtone jongeren minstens even actief als Nederlandse

jongeren (van Wel, 1994). Wanneer niet enkel „witte‟ kunstinstellingen worden

opgenomen in de vragenlijsten maar ook rekening wordt gehouden met niet-

gesubsidieerde en niet-officiële kunstinstellingen zien we dat allochtone jongeren ook

even actief zijn op vlak van passieve cultuurparticipatie (van den Hoogen & van den

Berg). Wat we wel zien is een duidelijk verschil in generaties: het algemene culturele

aanbod onder allochtone jongeren wijkt af van dat van de oudere leden van etnische

groepen (Campbell, Reinsch & Driessen 1994).

Dit betekent voor ons onderzoek dat we hypothetisch kunnen stellen dat we geen

noemenswaardige verschillen zullen zien tussen de autochtone en allochtone Brusselse

respondenten. Als we verschillen zouden opmerken, zullen we die waarschijnlijk meer

kunnen toeschrijven aan achtergrondkenmerken zoals opleiding en ouderlijk milieu dan

aan de invloed van etniciteit.

Wegens de beperktheid van dit onderzoek willen we enkel de invloed van etniciteit

controleren. Het achtergrondkenmerk etniciteit is in dit onderzoek met andere woorden

de onafhankelijke variabele. We toetsen deze onafhankelijke variabele op andere

Page 115: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

115

afhankelijke variabelen zoals het vrijetijds- en cultureel gedrag van jongeren, hun

mediagebruik en de beleving en beoordeling van het toneelstuk „Bulger‟.

We hanteren in dit onderzoek de definitie van allochtoon van het Centraal Bureau voor de

Statistiek in Nederland (0.3 Begripsafbakening). Dat betekent dat we een respondent van

allochtone afkomst beschouwen wanneer ten minste één van zijn ouders niet uit België

afkomstig is. We maken daarbij een onderscheid tussen westerse allochtonen -uit landen

van de Europese Unie afkomstig- en niet-westerse allochtonen.

4.3.3 Uitvoering van het onderzoek

Vooraleer ik de enquête liet invullen door de leerlingen, legde ik ze voor aan een

dertienjarige, aan twee leraars uit het lager onderwijs en aan een socioloog. Aan de hand

van de aanbevelingen die zij mij gaven, paste ik de vragenlijst aan. Ik testte de enquête

eerst in een zesde leerjaar met zowel autochtone als allochtone kinderen na de try out van

„Bulger‟. Ik wilde niet alleen de vragenlijst in het algemeen testen, maar ook controleren

of ik nog meer „etnisch gekleurde‟ vragen moest opnemen in verband met

vrijetijdsbesteding. Uit de literatuurstudie die ik deed, viel het me namelijk op dat er in

onderzoek meestal enkel naar „witte‟ vormen van cultuurparticipatie wordt gevraagd.

Ook met de opmerkingen van deze klas hield ik rekening.

Naast de enquête voor de jongeren maakte ik ook een enquête voor de ouders om meer

achtergrondinformatie over het gezin te krijgen. Hier was vooral de sociaal-culturele

achtergrond van belang. Ik liet de enquête tevens in het Frans vertalen om de drempel te

verlagen voor ouders die het Nederlands niet (perfect) meester zijn.

Tijdens de inleidingen op de voostelling „Bulger‟ met BRONKS-pedagoge Tine Melens

had ik mezelf en het opzet van het onderzoek al kort voorgesteld in de klassen. De

leerlingen die zouden meedoen waren er op die manier op voorbereid dat ze een enquête

zouden moeten invullen over „Bulger‟, en dat ze eveneens een enquête voor hun ouders

mee zouden krijgen naar huis.

Op 26, 30 en 31 januari 2006 gingen de leerlingen van zeven Brusselse scholen naar de

voorstelling „Bulger‟ kijken in de gebouwen van het RITS (de vroegere „bottelarij‟). Ik

Page 116: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

116

was er telkens aanwezig om reacties van leerlingen om mij heen bijeen te sprokkelen.

Over het algemeen liepen de schoolvoorstellingen vlot, het gewiebel en geroezemoes

tussendoor niet meegerekend. De meeste leerlingen lieten zich meeslepen met het verhaal

en reageerden op de te verwachten momenten. Zo wordt er in een scène met wormen,

naalden en muizen geëxperimenteerd, wat afschuw en gelach in de zaal veroorzaakte.

Ook de scène in het mortuarium [één van de spelers trekt z‟n kleren uit en wordt van heel

nabij gefilmd, we zien zijn voeten, zijn navel, okselhaar] lokte veel reacties uit [èèè, bah,

c‟est quoi?]. Maar zonder dat je het in de gaten hebt, kantelt de voorstelling en wordt de

lijn tussen het grappige en het griezelige minder duidelijk. Deze ommekeer wordt ook

duidelijk voor de toeschouwers in de zaal, waar het lachen vergaat in ernst en stilte.

Ik maakte van mijn aanwezigheid bij de voorstellingen gebruik om de enquêtes mee te

geven met de leraren, die ze in de klas zouden afnemen. In de klassen van het 6e leerjaar

gebeurde dit klassikaal en met behulp van de leerkracht, in de middelbare klassen vulde

iedereen individueel de vragenlijst in. Ik heb de leerkrachten uitdrukkelijk gevraagd de

enquête zo snel mogelijk na de voorstelling af te nemen, maar dit gebeurde niet altijd

consequent wegens tijdsgebrek en organisatorische redenen. De enquêtes voor de ouders

kregen de leerlingen mee naar huis.

Achteraf ben ik in vier verschillende scholen met vier klassen de voorstelling „Bulger‟

gaan nabespreken: twee middelbare scholen (het Koninklijk Atheneum in Etterbeek en

Het Koninklijk Atheneum in Koekelberg) en twee lagere scholen (Hendrik Conscience

Basisschool in Schaarbeek en BSGO Zavelberg in Sint Agatha Berchem). We overliepen

alle scènes uit de voorstelling, bespraken hun oordeel over de „Bulger-case‟, hun

waardering over het stuk, hun identificatie met de personages, en speelden zelf een

rechtszaak na. De kinderen uit de lagere school zaten duidelijk met nog veel

onbeantwoorde vragen en waren erg geïnteresseerd in wat er ooit „in het echt‟ in

Liverpool gebeurde. De middelbare klassen leken iets minder geïnteresseerd te zijn. Hier

kwamen de gesprekken wat moeilijker tot stand. Volgens mij had dit voor een deel met

de leerkrachten in kwestie te maken: sommige leraren hadden al veel tijd vrijgemaakt om

Page 117: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

117

rond het toneelstuk te werken en het in te bouwen in hun lessen, andere beschouwden dit

als reeds afgesloten en kwamen er niet meer op terug.

Achteraf ging ik bij alle scholen langs om de enquêtes op te halen. Dit liep vooral in de

middelbare scholen niet van een leien dakje: van een aantal klassen kreeg ik geen

enquêtes terug, van andere klassen maar een paar. Vooral de enquêtes die bedoeld waren

voor de ouders bleven achterwege, ondanks de vele keren dat ik naar Brussel reed om ze

op te halen.

4.3.4 De respondenten

Voor dit empirisch onderzoek zijn vijf Brusselse scholen benaderd: drie lagere scholen

(Ruisbroekcollege in Ruisbroek, Hendrik Conscience Basisschool in Schaarbeek, de

Basischool Zavelberg in Sint Agatha Berchem) en 2 middelbare scholen (Het Koninklijk

Atheneum in Etterbeek en het Koninklijk Atheneum in Koekelberg). Van de lagere

scholen nam telkens enkel het zesde leerjaar deel aan het onderzoek, van de middelbare

scholen het tweede middelbaar uit de ASO-richtingen moderne, latijnse en grieks-latijnse.

Ik deelde 258 enquêtes uit, zowel voor de kinderen als voor de ouders, en kreeg er

uiteindelijk 189 ingevuld terug van de kinderen, en slechts 125 van de ouders. Van deze

189 respondenten kan ik de gegevens van 2 respondenten niet gebruiken, aangezien ze

het geboorteland van beide ouders niet hebben ingevuld. Van de enquêtes voor de ouders

kan ik er 23 niet gebruiken aangezien ze de naam van hun kind niet hadden ingevuld,

zodat ik achteraf niet wist bij wie de vragenlijst hoorde.

Doordat ik uiteindelijk slechts 102 bruikbare enquêtes van ouders terugkreeg, heb ik

besloten deze achterwege te laten voor dit onderzoek. Dit is bijzonder jammer omdat er

op die manier veel achtergrondinformatie verloren gaat.

Hieronder volgt een overzicht van de respondenten:

Er nemen 25 meer vrouwen dan mannen deel aan het onderzoek. 43,3% van de

ondervraagden zijn jongens, 56,7% zijn meisjes.

Page 118: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

118

Tabel 1: een overzicht van de sekseverhoudingen

sekse Frequency Percent

Valid F 106 56,7

M 81 43,3

Total 187 100,0

De grootste groep leerlingen is 13 jaar, de gemiddelde leeftijd onder de respondenten

12,77 jaar is. Dit komt omdat er meer leerlingen uit de middelbare school hebben

deelgenomen aan het onderzoek dan leerlingen uit de lagere school.

Tabel 2: een overzicht naar leeftijd

leeftijd Frequency Percent

Valid 11 33 17,6

12 16 8,6

13 104 55,6

14 29 15,5

15 4 2,1

16 1 ,5

Total 187 100,0

In de grafiek hieronder zien we de verdeling van de correspondenten naar school. De drie

kleine stukjes van de taartgrafiek zijn de lagere scholen, de twee grote de middelbare

athenea. 71,6% van de respondenten zijn leerlingen uit het middelbaar, 28,4% leerlingen

uit de lagere school.

Page 119: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

119

Grafiek 1: de samenstelling van de onderzoeksgroep naar school

HC

JR

KAE

KAK

Zavel

school

94,7 procent van de respondenten is in België geboren. Slechts 10 jongeren die

deelnamen aan het onderzoek zijn in het buitenland geboren. Wanneer we kijken naar het

land van waar de ouders afkomstig zijn, zien we een heel ander plaatje. We beschouwen

iemand in dit onderzoek als allochtoon als ten minste één van beide ouders niet uit de

Benelux afkomstig is. We maken daarnaast een onderscheid tussen allochtonen uit de

Europese Unie en allochtonen uit landen daarbuiten.

Grafiek 2: de etnische samenstelling van de respondenten

Benelux

EU

Kosovo, Albanië, Servie

Rusland

Turkije

Marokko

Subsahara Afrika

Zuid Amerika

Azië

55,1%

13,9%

12,3%

6,4%

4,3%

3,7%

2,1%

1,1%

1,1%

Wat meteen opvalt is dat het grootste deel van de respondenten (55,1%) ouders hebben

die beiden in de Benelux geboren zijn. De tweede grootste groep zijn de jongeren

Page 120: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

120

waarvan minstens één van de ouders uit andere landen van de EU (Spanje, Italië,

Duitsland, Polen, Oekraïne enz.) afkomstig zijn: 13,9%. De derde grootste groep zijn

jongeren wiens familie uit Marokko en andere Sahel-landen (Algerije, Tunesië)

afkomstig is: 12,3%. De vierde grootste groep zijn de jongeren wier familie uit Turkije

afkomstig is: 6,4%. De verhoudingen tussen de verschillende etniciteiten van de

respondenten is dus erg onregelmatig. Toch blijken deze verhoudingen in zekere mate

overeen te komen met de omvang van de belangrijkste vreemde nationaliteiten in Brussel

(Jacobs, s.d., p.7). Daar zien we dat de grootste groep allochtonen mensen zijn die

afkomstig zijn van binnen de Europese Unie (Fransen, Italianen, Spanjaarden,

Portugezen). Op de tweede plaats komen de Marokkaanse allochtonen (zij waren met

47657 in Brussel op 1 januari 2002) en op de derde plaats de Turken (zij waren met

13577 in Brussel op 1 januari 2002). Dezelfde verhoudingen vinden we ook terug als we

naar België kijken. Daar maakten allochtonen van binnen de EU, Turken en Marokkanen

respectievelijk 66,6%, 5,4% en 10,7% uit van de vreemdelingen in België op 1 januari

2002.

Omdat allochtonen zoals al eerder besproken geen homogene groep vormen en omdat we

hier met zeer veel verschillende landen van herkomst te maken hebben, gebruik ik in dit

onderzoek enkel de grootste etnische groepen. Dit betekent dat ik 4 groepen van etnische

afkomst met elkaar vergelijk: mensen uit de Benelux, allochtonen uit de EU, Turken en

Marokkanen. In de onderstaande tabel zien we het aantal respondenten afkomstig uit de

Benelux, de EU, Marokko en Turkije die in de resultaten worden verwerkt. Van de 187

respondenten worden de data van 24 respondenten uit andere landen niet gebruikt.

Tabel 3: een overzicht van de etnische samenstelling van de verwerkte respondenten

Afkomst Aantal

Benelux 104

EU 25

Marokko 22

Turkije 12

Page 121: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

121

Omdat het voor sommige activiteiten (bv. voetballen of dansen) belangrijk is of de

respondenten vrouwelijk of mannelijk zijn, maak ik een tabel van de sekseverhoudingen

tussen de respondenten ingedeeld naar afkomst. We zien dat de respondenten van het

vrouwelijke geslacht in de meerderheid zijn bij de jongeren afkomstig uit de Benelux, de

EU en Marokko. Bij de Turkse jongeren nemen er dubbel zoveel mannelijke

respondenten deel aan het onderzoek dan vrouwelijke.

Tabel 4: sekseverhouding tussen de respondenten ingedeeld naar afkomst

afkomst aantal geslacht Total

percent F M

Benelux Count 59 45 104

% 56,7% 43,3% 100,0%

EU Count 16 9 25

% 64,0% 36,0% 100,0%

Marokkaans Count 13 9 22

% 59,1% 40,9% 100,0%

Turks Count 4 8 12

% 33,3% 66,7% 100,0%

4.3.5 De vragenlijsten

Ik maakte voor dit onderzoek twee vragenlijsten, één voor jongeren naar aanleiding van

de theatervoorstelling „Bulger‟, en één voor hun ouders, om meer achtergrondinformatie

te weten te komen over het gezin waarin ze opgroeien. Aangezien ik deze laatste

vragenlijst niet gebruik in dit onderzoek, bespreek ik ze ook niet. U kan deze vragenlijst

terugvinden in bijlage 4.

De enquête voor de jongeren (bijlage 3) bestaat uit 2 delen. In het eerste deel wordt

gepeild naar hun waardering van het stuk, hun beleving van het stuk, hun oordeel over de

schuldvraag in de voorstelling en hun identificatie met het personage. Tevens peil ik naar

de wens van de jongeren om vaker naar theater te gaan. In dit deel worden zowel open als

meerkeuzevragen gesteld. De open vragen waarin ik vroeg iets te vertellen over het

decor, de muziek, het verhaal, de kostuums, de acteurs, de filmbeelden en de chatsessie

werden vaak niet of maar half ingevuld. Daarom gebruik ik deze vragen niet in het

onderzoek en beperk ik mij tot de meerkeuzevragen.

Page 122: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

122

Het tweede deel van de enquête peilt naar achtergrondinformatie van de jongere (leeftijd,

geslacht, afkomst, grootte van het gezin, beroep van de ouders), vrijetijdsgedrag,

cultuurparticipatie en mediagebruik. Bij de meerkeuzevragen kunnen de respondenten bij

het puntje „andere‟ nog dingen die niet in de lijst staan, aanvullen.

4.4 De resultaten

4.4.1 Beoordeeling en waardering van de voorstelling „Bulger‟

In vraag zeven (Wat vond je van de voorstelling?) van de enquête (zie bijlage 3) peil ik

naar de beoordeling van de respondenten van de voorstelling. Deze waardering is getoetst

in zeven stellingen. De leerlingen konden op een schaal van 5 aanduiden of ze de

voorstelling moeilijk of eenvoudig, inspannend of ontspannend, slecht of goed, niet

grappig of wel grappig, langdradig of snel voorbij, beangstigend of niet beangstigend,

gewelddadig of niet gewelddadig vonden.

Ik ga hier dieper in op 4 van de stellingen: was de voorstelling moeilijk/eenvoudig,

goed/slecht, langdradig/snel voorbij en beangstigend/niet beangstigend. Voor meer

beoordelingen over het stuk „Bulger‟ verwijs ik u naar Bijlage 5 met brieven aan de

regisseur.

Tabel 5: oordeel moeilijkheid van de voorstelling

afkomst oordeel moeilijk/ eenvoudig Totaal aantal

moeilijk nogal

moeilijk neutraal nogal

eenvoudig eenvoudig

Benelux 1,0% 16,8% 37,6% 33,7% 10,9% 101

EU 8,7% 13,0% 56,5% 13,0% 8,7% 23

Marokkaans 0,0% 4,8% 52,4% 42,9% 0,0% 21

Turks 0,0% 27,3% 45,5% 27,3% 0,0% 11

We kunnen aflezen uit tabel 5 dat de meerderheid van alle groepen van respondenten de

voorstelling niet moeilijk en niet eenvoudig vonden (=neutraal). We vinden geen

opvallende verschillen terug tussen de verschillende etnische groepen. Respondenten uit

de Benelux vinden de voorstelling iets eenvoudiger dan de andere ondervraagden. Dit

kan te maken hebben met het feit dat autochtone jongeren al vaker in contact zijn geweest

Page 123: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

123

met het kunstmedium theater en daardoor meer „tools‟ bezitten om de theatercodes te

ontcijferen. Een andere hypothese is dat allochtone jongeren meer last hebben met taal en

daarom de voorstelling als moeilijker ervaren.

Dit bleek uit een nagesprek dat ik had met een klas in het Atheneum van Etterbeek dat

speciaal was samengesteld voor jongeren die het moeilijk hadden met het Nederlands.

Van de vijf jongeren waarmee ik een gesprek voerde, kwamen er twee uit Turkije, twee

uit Marokko en één uit België (07/02/2006).

(Lotte= Lotte Van den Dries, interviewer, L= leerling)

Lotte: ‟t was niet te moeilijk?/..nee/ je had ook niet te veel problemen met de taal?

L: ( onverstaanbaar)

Lotte: een beetje wel?

L: [ een beetje maar op ‟t einde begreep

Lotte: [ op ‟t einde begreep je ‟t wel allemaal/. Euhm.. wat

heb je dan niet begrepen?

L: Euhm.. er waren stukken helemaal in het begin

Lotte: ja

L: maar ik wist niet eigenlijk wie die=die mensen waren

Lotte: ja ja

L: ik denk dat er nog kinderen kwamen en euh

Lotte: ja

L: dan begreep ik toch

Lotte: en vond je dat de *filmbeelden euhm het verhaal duidelijk maakten?/ of vond je da van nie?

… nee

L: nee

Lotte: vond je dat goed bij elkaar *passen die filmbeelden en euhm

L: nee

Lotte: [nee?

L: nie begrepen

Lotte: je begreep het niet altijd/ of ‟t paste niet altijd bij elkaar

L: soms tonen ze een school/ soms een straat

Lotte: ja inderdaad= ja inderdaad/ da klopt/… en helemaal op ‟t einde die msn/ dat chatten/

hebben jullie daeen beetje begrepe?/ of ging da veel te snel?

L: nee in het begin dacht ik dat we die *niet moesten lezen en dan

Lotte: [ ah oei

L: en dan begon ik een beetje te lezen/

Lotte: ja jaja

L: ‟t ging een beetje te vlug/

Waar leerlingen het ook moeilijk mee hadden, was dat de verhaallijn geregeld

onderbroken werd. Dit blijkt zowel uit een nagesprek (08/02/2006) met het zesde leerjaar

van de basisschool Zavelberg (Sint Agatha Berchem) als uit een brief naar de regisseur

van iemand uit het derde middelbaar, richting kantoor van het Sancta Mariainstituut

(Lembeek).

Page 124: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

124

(Lotte= Lotte Van den Dries, interviewer, L= leerling)

Lotte: die chatsessie helemaal op ‟t einde heb je nie begrepen/ nog mensen/ die film ook nie

begrepen misschien?/ …nee

L: ja ze moeste beter van *‟t begin tot het einde vertellen

Lotte: ah ja en nie zo elke keer met stukjes tussen

L: ja

Lotte: en dat het telkens euhm de verhaallijn onderbroken wordt

L: ja ja ja

Brief aan de regisseur:

Beste regisseur,

(…)Wat ik wel vervelend vond was dat je van het ene naar het andere sprong en dat was dan wel

verwarrend en dan was het soms wat moeilijk om terug te volgen.(…) Ik denk dat andere jongeren het stuk

misschien ook wel leuk zouden vinden, maar ik dank dat ze het soms wel moeilijk zouden vinden om te

volgen en dat ze het stuk daarom misschien slecht zouden vinden omdat ze na een tijdje het verhaal niet

meer snappen.

(anoniem) Tabel 6: oordeel hoe goed/slecht men de voorstelling vond

afkomst oordeel slecht/ goed Totaal aantal

slecht nogal slecht neutraal nogal goed goed

Benelux 4,9% 5,9% 16,7% 37,3% 35,3% 102

EU 4,2% 8,3% 16,7% 41,7% 29,2% 24

Marokkaans 10,0% 15,0% 15,0% 15,0% 45,0% 20

Turks 8,3% 0,0% 16,7% 16,7% 58,3% 12

In tabel 6 zien we dat de jongeren de voorstelling over het algemeen konden smaken. De

meerderheid van respondenten uit de Benelux en uit andere landen van de EU zegt dat de

voorstelling redelijk goed was. De meerderheid van de ondervraagden van Turkse en

Marokkaanse afkomst vonden de voorstelling goed, maar ook 10% en 8,3% onder hen

vond de voorstelling slecht.

Tabel 7: oordeel hoe langdradig/ hoe snel voorbij de voorstelling was

afkomst oordeel langdradig/ snel voorbij Totaal aantal

langdradig nogal

langdradig neutraal nogal snel

voorbij snel

voorbij

Benelux 2,0% 20,4% 33,7% 27,6% 16,3% 98

EU 0,0% 16,7% 33,3% 20,8% 19,2% 24

Marokkaans 0,0% 10,0% 45,0% 20,0% 25,0% 20

Turks 0,0% 11,1% 22,2% 17,0% 34,0% 9

Page 125: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

125

De voorstelling „Bulger‟ duurde ongeveer een uur. Niemand van de respondenten vond

de voorstelling echt langdradig. De jongeren uit de Benelux antwoorden zeer gemengd.

Ongeveer 20% van hen vond het stuk nogal langdradig. Een meerderheid van de

ondervraagden uit de Benelux, de EU en Marokko vond het toneelstuk niet langdradig, en

vond dat het ook niet snel voorbij was (=neutraal). Opvallend is dat een meerderheid van

de Turkse respondenten de voorstelling snel voorbij vond. Dit moeten we anderzijds ook

relativeren omdat er maar 9 Turkse respondenten antwoordden op deze vraag.

Tabel 8: oordeel hoe beangstigend de voorstelling was

afkomst oordeel beangstigend/ niet beangstigend Totaal aantal

Beangstig-

end

nogal beangstig-

end neutraal

niet erg beangstig-

end

niet beangstig-

end

Benelux 6,0% 9,0% 34,0% 17,0% 34,0% 100

EU 8,7% 13,0% 26,1% 8,7% 43,5% 23

Marokkaans 5,0% 25,0% 35,0% 10,0% 25,0% 20

Turks 0,0% 9,1% 18,2% 36,4% 36,4% 11

De meerderheid van de respondenten afkomstig uit de Benelux, de EU en Turkije

oordeelde dat de voorstelling „Bulger‟ niet (erg) beangstigend was. Bij de respondenten

van Marokkaanse afkomst is het plaatje gelijk verdeeld: ongeveer 1/3 vindt de

voorstelling (nogal) beangstigend, 1/3 vindt de voorstelling neutraal: tussen beangstigend

en niet beangstigend in, en 1/3 zegt dat de voorstelling niet (erg) beangstigend is. We

moeten opnieuw de uitkomsten relativeren, door het kleine aantal respondenten van

Marokkaanse afkomst.

4.4.2 Communicatie met de ouders over de voorstelling

Ik ben als onderzoekster benieuwd of er een verschil is in communicatie tussen

autochtone en allochtone jongeren met hun ouders rond een cultuuruitstap met de school.

Het is immers geweten dat het moeilijker is om allochtone ouders te betrekken bij het

schoolgebeuren van hun kind(eren), ook als het om „uitstapjes‟ gaat. De betrokkenheid

van de ouders bij de school heeft immers een belangrijke invloed op de schoolloopbaan

van de kinderen (Blondeel in: Ghijs, 2000, p.20).

Vraag 8 luidt als volgt: Ga je aan je ouders iets vertellen over de voorstelling Bulger?

Page 126: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

126

Tabel 9: respondenten die wel/ niet aan hun ouders iets vertellen over de voorstelling

afkomst ouders vertellen Totaal aantal

nee ja

Benelux 75,0% 25,0% 104

EU 88,0% 12,0% 25

Marokkaans 68,2% 31,8% 22

Turks 66,7% 33,3% 12

Uit tabel 9 blijkt dat de meerderheid van de respondenten niet met hun ouders

gecommuniceerd hebben over de voorstelling. Vooral de allochtone jongeren afkomstig

uit de EU hebben er niets over verteld. Opmerkelijk is dat jongeren met Marokkaanse en

Turkse „roots‟ er thuis het meest over vertelden (31,8% en 33,3%).

4.4.3 Empathie met de personages

In de vragenlijst stel ik twee vragen over de identificatie van de respondenten met de

personages. Dit zijn meerkeuzevragen: de respondenten kunnen kiezen tussen de drie

personages. Er waren 11 jongeren die schreven dat ze alle drie de personages even leuk

vonden. Deze antwoorden zijn jammer genoeg ongeldig, omdat dit antwoord geen

keuzemogelijkheid was.

Uit literatuur van Schoenmakers (in: Nuhoff, 2002, p. 24) weten we dat er een

onderscheid kan gemaakt worden tussen de processen identificatie en empathie. Waar het

bij empathie gaat om het kunnen voorstellen van de gevoelens en gedachten van het

„object‟ (bijv. een acteur), gaat het proces van identificatie nog een stap verder. Bij het

identificatieproces neemt de persoon de gevoelens en gedachten van het „object‟ over.

Volgens mij kunnen we met betrekking tot de voorstelling „Bulger‟ eerder spreken van

empathie met de personages. Zeker in de eerste helft van het stuk zijn de personages wel

aantrekkelijk en „cool‟ in de ogen van jonge tieners, maar naarmate de voorstelling

kantelt en de personages een peuter vermoorden wordt de sfeer grimmiger. Daarmee

verkleint waarschijnlijk ook de wens van de toeschouwer om zich te identificeren met

(één van) de personages.

Vraag 12 luidt als volgt: Welk personage sprak je het meest aan?

Page 127: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

127

Tabel 10: personage dat de respondent het meest aanspreekt

afkomst personage Totaal aantal

Ramses Justine Shanya

Benelux 27,7% 23,4% 48,9% 94

EU 32,0% 32,0% 36,0% 25

Marokkaans 9,1% 27,3% 63,6% 22

Turks 33,3% 0,0% 66,7% 12

Uit tabel 10 blijkt dat de respondenten de meeste empathie voelen voor het personage

Shanya. Zij is diegene die het meeste durft, Justine en Ramses opjut, het stoerst is en de

grootste mond heeft. Opvallend is dat de jongeren afkomstig uit de EU hun empathie zeer

gelijkmatig verdelen over de drie personages. Nog een ander opvallend resultaat is dat het

personage Justine geen van de Turkse respondenten het meest aanspreekt. Dit bleek ook

uit de nabesprekingen in de klassen.

(6e leerjaar Hendrik Concience, 06/02/2006, Lotte= Lotte Van den Dries, interviewer,

L=leerling, Juf= juf Martien)

Lotte: we gaan verder doen/.. Het personage dat jullie het meest aansprak was eigenlijk bij

iedereen *Shanaya

In koor: ja

Lotte: Waarom?

L: [Shanaya die was *leuk/ die was leuk

L: [die dee ons lachen

L: die dee goe zijn *rol/ die dee goed zijn rol

L: ik vond die leuk Shanaya

Lotte: je vond die leuk

L: [maar nie als die had met die muize gedaan

L: en die had ook een moeilijke rol

Lotte: die had een moeilijke rol/ ja

Juf: maar velen vonden dat ook omdat ze zo *stoer deed hé

Lotte: ah ja/ omdat ze stoer deed

Juf: dus laat je je wel beïnvloeden ook hé

L: ja maar die had een moeilijke rol

Vraag 13 luidt als volgt: Welk personage geloofde jij het meest tijdens de voorstelling?

Justine, Ramses en Shanya scheppen namelijk op tegen elkaar dat het een lieve deugd is.

Je weet als toeschouwer vaak niet wat je kan geloven en wat niet. Na de moord op Jamie

Bulger hebben de drie ook elk hun eigen versie van de feiten in de ondervragingsscène.

Page 128: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

128

Tabel 11: personage waarin de respondent het meest gelooft

afkomst Personage geloof Totaal aantal

Ramses Justine Shanya

Benelux 59,2% 26,2% 14,6% 103

EU 56,5% 26,1% 17,4% 23

Marokkaans 59,2% 26,8% 14,0% 21

Turks 72,7% 27,3% 0,0% 11

Er wordt door alle respondenten duidelijk het meeste geloof gehecht aan Ramses. Dit

personage is inderdaad een beetje het „kneusje‟ in de voorstelling. Hij is goedgelovig en

lijkt emotioneel de jongste te zijn van de drie. Justine en Shanya jutten Ramses op en

zetten hem onder druk, zo erg zelfs dat hij het is die uiteindelijk de peuter meelokt.

Opnieuw zien we hier niet veel verschillen in de antwoorden tussen de verschillende

groepen van etnische afkomst van de respondenten.

4.4.4 Oordeel over de schuldvraag in „Bulger‟

In de inleidingen en nabesprekingen in de klassen rond het toneelstuk hebben we het

uitgebreid gehad over de schuldvraag. Wie is er uiteindelijk het schuldigst van de drie

personages? Is er één die meer de motor is achter wat er uiteindelijk gebeurd is?

Vraag 14: Welk van de drie personages vind jij het schuldigst?

Vraag 14 is een meerkeuzevraag: de respondenten moeten kiezen tussen de drie

personages. 35 antwoorden waren ongeldig, veel leerlingen hadden de vraag opengelaten

of erbij geschreven dat ze de drie personages even schuldig vonden.

Tabel 12: personage dat het meest schuldig is

afkomst Personage schuldigst Totaal aantal

Ramses Justine Shanya

Benelux 2,5% 5,0% 92,5% 80

EU 0,0% 5,3% 94,7% 19

Marokkaans 0,0% 10,5% 89,5% 19

Turks 9,1% 18,2% 72,7% 11

Wanneer we naar tabel 12 kijken, zien we dat het grootste deel van de respondenten

aankruisen dat Shanya de meeste schuld treft in de moord op de peuter. De Turkse

respondenten zijn daar iets minder zeker van: volgens hen treffen Justine en Ramses ook

schuld. Opnieuw moeten we voorzichtig zijn met de antwoorden van de Turkse

respondenten omdat er maar 12 mensen van Turkse afkomst antwoordden op deze vraag.

Page 129: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

129

Vraag 15 luidt als volgt: Vind je dat deze jongeren uit Bulger een tweede kans verdienen?

Deze vraag werd ook uitgebreid besproken tijdens de nabesprekingen. Dit fragment komt

uit het gesprek dat ik had met het zesde leerjaar van de basisschool Zavelberg

(08/02/2006).

(Lotte = Lotte Van den Dries, interviewer, L=leerling)

Lotte:Euhm ok/ wa vinden jullie euhm wie vinden jullie het meest *schuldig van de drie?

In koor: *Shanaya

Lotte: iedereen Shanaya?

LLL: nee

L: Ramses heeft het gedaan

Lotte: wie nie?/ ja [duidt iemand aan]/ zeg maar

L: euh ik vind *Ramses

Lotte: *Ramses/ omdat hij ‟t gedaan heeft?

L: ja

L: ma hij heeft= hij heeft het *moeten doen van Shanaya

Lotte: maar hij is wel *opgestookt geweest/ door die andere twee

L: [ ma=maar als ze nu zegge/ ik euh ga van de *brug

springen/ dan gij gaat da ook nie doen hé

Lotte: nee nee da ‟s waar/ wil jij nog iets zeggen?

L: ja

Lotte: ‟t zelfde/ jij vindt Ramses ook het schuldigst omdat hij ‟t gedaan heeft?

L: ja

Lotte: ja ook/ vindt er iemand ze alle *drie eigenlijk even schuldig want ze hebben het wel met

drie gedaan

L: Justine minder

Lotte: Justine minder

L: ze heeft nie veel gedaan eigenlijk

In het zesde leerjaar van de Hendrik Conscienceschool in Schaarbeek waren veel

leerlingen van mening dat de personages alle drie even schuldig waren. Dit gesprek

verloopt nogal moeilijk omdat geen van de 20 leerlingen thuis Nederlands spreekt.

(gesprek op 06/02/2006, Lotte=Lotte Van den Dries, interviewer, L=leerling)

Lotte: en wie vindt er dat ze alle *drie even schuldig zijn?/ Ja vertel eens waarom/. Ja Pinar/ vertel

maar

L: allé want= als euh iemand die zegge/ die ga kome naar mij zeggen/ allé doe met ons iemand

dood en alles/ ik *ga nie gaan/. Allé, ze zijn alle drie schuldig want=want ze doen *samen alles.

[instemmend gemompel]

L: Ja die hebben samen gedaan

L: die zijn allemaal samen schuldig

Lotte: ze zijn allemaal *even schuldig /.. Ja/ Gladys

L: maar ze zijn alle drie schuldig want die= die weten dat ze moeten dat nie doen, ma da‟s ook nie

helemaal de fout van Ramses en van Justine want da‟s meest Shanaya die= da die zei/ ja/ je moet

da doen en da doen

Lotte: mmmm

L: [da‟s de baas van de drie

Page 130: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

130

Page 131: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

131

Tabel 13: verdienen deze jongeren een tweede kans?

afkomst Tweede kans Totaal aantal

ja nee

Benelux 64,0% 36,0% 100

EU 69,6% 30,4% 23

Marokkaans 71,4% 28,6% 21

Turks 75,0% 25,0% 12

Ook bij deze vraag liggen de antwoorden niet ver uit elkaar. Het overgrote deel van de

respondenten vindt dat de jongeren in dit verhaal nog een tweede kans verdienen. In de

klassen waar ik ging nabespreken was niet iedereen het eens met elkaar. Veel jongeren

twijfelden: waren deze kinderen zich wel ten volle bewust van wat ze deden? Was het uit

de hand gelopen kinderspel of niet?

Een fragment uit het nagesprek met het zesde leerjaar van Zavelberg (08/02/2006).

(Lotte=Lotte Van den Dries, interviewer, L=leerling)

Lotte: euhm zoude jullie hen een *tweede kans geven?

In koor: *ja

In koor: [*nee

Lotte: ja ja ja/ wie zegt er hier *nee?

L: een wa?

L: een *tweede kans geven

L: Waarom?

Lotte: om terug/ om=om=om terug in ‟t *leven te stappen

L: want ze kunnen da nog altijd *opnieuw doen hé

Lotte: want ze kunnen da nog altijd opnieuw doen *na de gevangenisstraf

L: ma euhm

Lotte: ja?

L: ze zijn nu euhm groter/ ze zijn volwassenen

Lotte: ze wete eigenlijk/ hoe oud zijn ze?

L: mevrouw/mevrouw

Lotte: ah als ze uit de gevangenis komen weten ze wat ze doen/ ja

L: ze *verdiene geen tweede kans want euh die baby heeft ook geen tweede kans

Lotte: want die baby heeft ook geen tweede kans

L: maar ze ware twaalf jaar hé

4.4.5 Vrijetijdsbesteding

In vraag 33 moesten de respondenten aankruisen wat ze doen in hun vrije tijd. Ze konden

kiezen tussen 14 activiteiten en mochten zoveel bolletjes aankruisen als ze wilden. Er

werd ook gepeild of ze deze activiteit beoefenden bij een club of in een school. Ik heb me

in de vragenlijst niet beperkt tot elitaire genres of activiteiten. Ook sporten, op straat

spelen, surfen op internet, naar de Koranschool gaan, meehelpen in het huishouden en

naar een buurthuis of jeugdbeweging gaan, zijn in de antwoordmogelijkheden

Page 132: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

132

opgenomen. De respondenten konden ook bij de antwoordmogelijkheid „Andere‟ zelf een

activiteit invullen. Antwoorden waren: verscheidene sporten, „shopping‟, gedichten

schrijven, verzamelen van mineralen en weggaan met vrienden.

In tabel 14 krijgen we een overzicht van welke activiteiten worden beoefend tijdens de

vrije tijd. In deze tabel zijn alle respondenten opgenomen (184) en maken we nog geen

onderscheid naar afkomst. Enkel de activiteiten waar meer dan 20% van de respondenten

aan deelnemen bespreken we door middel van een indeling van de respondenten naar

afkomst.

Tabel 14: overzicht van deelname aan de verschillende vrijetijdsactiviteiten van alle respondenten

Activiteit Percent

Voetballen 30,5% In een club 18,7%

Andere sport 48,7%

Op straat/ op een pleintje/ in een park spelen

28,3%

Spelletjes op de computer

62%

Op internet surfen/chatten

72,7%

Muziek spelen 35,8% In een muziek-school

17,6%

Tekenen 24,6% In een teken-school

3,2%

Toneel spelen 8,0% In een toneel-school

4,3%

Naaien, breien 2,7% In een meisjes-groep

0,5%

Dansen 25,7% In een dans-school

10,2%

Koranschool 6,4%

Buurthuis 2,1%

Jeugdbeweging 11,2%

Meehelpen in het huishouden

36,4%

Sport

Page 133: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

133

Wat in de eerste plaats opvalt, is het hoge percentage jongeren dat aan sport doet. 30,5%

van de jongeren die deelnamen aan dit onderzoek voetbalt, en nog eens 48,7 % oefent een

andere sport uit. Deze resultaten komen overeen met wat we leerden uit het

literatuuronderzoek (2.1.2 Deelname aan het culturele aanbod in Vlaanderen, actieve

sportbeoefening). Uit het onderzoek van Scheerder & Pauwels (in: Lievens & Waege,

2005, p. 140-166) naar actieve sportbeoefening in Vlaanderen bleek immers dat actieve

sportbeoefening een van de meest populaire uithuizige vrijetijdsactiviteiten is. Dit wordt

door onze resultaten bevestigd. Van de respondenten die voetballen is het aantal leden dat

dit in een club doet betrekkelijk groot: meer dan de helft. Dit blijkt eveneens uit de

resultaten van Scheerder & Pauwels die stellen dat van alle vrijetijdsverenigingen de

sportclub het grootste aantal leden blijkt te tellen. Ook deze stelling komt overeen met

onze resultaten: de jeugdbeweging, meisjesgroep, dans-, teken-, en toneelschool zijn niet

in trek bij de respondenten. Enkel de muziekschool komt in de buurt van de cijfers van de

voetbalclub.

Laten we vervolgens de resultaten bekijken van sportbeoefening als we de respondenten

indelen naar afkomst.

Tabel 15: de respondenten die voetballen ingedeeld naar afkomst

afkomst voetballen Totaal aantal

nee ja

Benelux 75,5% 24,5% 102

EU 72,0% 28,0% 25

Marokkaans 59,1% 40,9% 22

Turks 36,4% 63,6% 11 Tabel 16: de respondenten die voetballen bij een club ingedeeld naar afkomst

afkomst bij een club Totaal aantal

nee ja

Benelux 80,4% 19,6% 102

EU 88,0% 12,0% 25

Marokkaans 86,4% 13,6% 22

Turks 63,6% 36,4% 11 Tabel 17: de respondenten die een andere sport beoefenen ingedeeld naar afkomst

afkomst andere sport Totaal aantal

nee ja

Benelux 47,1% 52,9% 102

EU 44,0% 56,0% 25

Marokkaans 59,1% 40,9% 22

Turks 81,8% 18,2% 11

Page 134: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

134

Uit tabel 15 blijkt dat het de Turkse en Marokkaanse jongeren zijn die meer voetballen

dan de respondenten uit de EU en de Benelux. Dit cijfer moeten we enerzijds nuanceren

door het kleine aantal respondenten van Turkse en Marokkaanse afkomst. Anderzijds zijn

er onder de Turkse respondenten dubbel zoveel jongens als meisjes. Maar zelfs wanneer

we hiermee rekening houden, lijken de Turkse en Marokkaanse jongeren meer te

voetballen dan de jongeren uit de Benelux en uit andere landen van de EU.

Wat we anderzijds kunnen stellen (tabel 16), is dat de respondenten uit de Benelux veel

vaker bij een club voetballen. 19,6% van de 24,5% die aangeeft dat hij/zij voetbalt, is

ingeschreven bij een club. Dat is ongeveer 4 op 5. Van de Turkse deelnemers is het iets

meer dan de helft van de voetballers die bij een club is ingeschreven, van de

Marokkaanse deelnemers 1/3de

, van de allochtonen uit de EU minder dan de helft.

In tabel 17 zien we dat vooral jongeren uit de Benelux en uit andere landen van de EU

andere sporten dan voetbal beoefenen. Op dit vlak scoren de Marokkaanse en vooral de

Turkse respondenten veel minder sterk. Uit de resultaten blijkt dat voetbal bij deze

bevolkingsgroepen blijkbaar erg in trek is.

Op straat/ op een pleintje/ in een park spelen

Tabel 18: respondenten die op straat/ pleintje/park spelen

afkomst Op straat spelen Totaal aantal

nee ja

Benelux 77,5% 22,5% 102

EU 68,0% 32,0% 25

Marokkaans 59,1% 40,9% 22

Turks 54,5% 45,5% 11

Hier zien we dat respondenten uit de Benelux het minst op straat, op een pleintje of in een

park spelen. Allochtone jongeren spelen blijkbaar meer buitenshuis dan hun autochtone

leeftijdsgenoten. Dit kan onder meer te maken hebben met de groeiende angst bij

Belgische ouders om hun kinderen buiten te laten spelen sinds de grote media-aandacht

voor verdwijningszaken in België. Veel ouders vinden bovendien dat op straat spelen te

gevaarlijk is geworden door het steeds drukker wordende verkeer. Belgische kinderen

spelen steeds meer in de veiligheid van eigen huis en eigen tuin.

Page 135: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

135

Surfen op het internet en spelletjes op de computer

Tabel 19: respondenten die computerspelletjes spelen

afkomst Spelletjes op pc Totaal aantal

nee ja

Benelux 35,3% 64,7% 102

EU 56,0% 44,0% 25

Marokkaans 27,3% 72,7% 22

Turks 27,3% 72,7% 11

Spelletjes op de computer blijken uit de resultaten van de jongeren van dit onderzoek erg

in trek te zijn. De Turkse en Marokkaanse respondenten spannen hier de kroon. Bijna 3

op 4 van hen spelen spelletjes op de computer.

Tabel 20: respondenten die op internet surfen of chatten

afkomst Internet/chatten Totaal aantal

nee ja

Benelux 23,5% 76,5% 102

EU 28,0% 72,0% 25

Marokkaans 31,8% 68,2% 22

Turks 27,3% 72,7% 11

Ook surfen en chatten op het internet is zeer populair bij de ondervraagde jongeren. Deze

vrijetijdsactiviteit spant in dit onderzoek de kroon. 72,7% van de jongeren die deelnamen

aan dit onderzoek zeggen op het internet te surfen of te chatten. Bij deze resultaten zijn

geen grote verschillen op te merken tussen de afkomst van de respondenten. De jongeren

uit de Benelux maken het meest gebruik van het internet, de Marokkaanse jongeren het

minst. Dit kan te maken hebben met het feit dat zij minder gebruik kunnen maken van

internet thuis. Uit het literatuuronderzoek (3.2.9. Communicatie en PR) bleek volgens

Saeys & Devroe (2006, p.18-24) dat allochtone jongeren thuis minder over een computer

en internet konden beschikken dan autochtone jongeren. Uit deze cijfers van

internetgebruik en spelletjes op de computer blijkt alvast dat er geen digitale kloof bestaat

tussen de autochtone en allochtone jongeren.

Page 136: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

136

Muziek spelen

Tabel 21: respondenten die muziek spelen

afkomst Muziek spelen Totaal aantal

nee ja

Benelux 61,8% 38,2% 102

EU 56,0% 44,0% 25

Marokkaans 86,4% 13,6% 22

Turks 72,7% 27,3% 11

Deze vraag is nogal ongelukkig gesteld. Ik wou eigenlijk peilen naar het bespelen van

een muziekinstrument. In de enquête kan de vraag geïnterpreteerd worden als

bijvoorbeeld cd‟s „afspelen‟, of naar de radio luisteren.

Muziek spelen scoort hoog als vrijetijdsactiviteit bij de ondervraagde jongeren. Deze

activiteit staat op de vijfde plaats, met 35,8% van de respondenten die zeggen dat ze

muziek spelen. Uit tabel 21 blijkt dat vooral de allochtone jongeren uit de EU muziek

spelen. De Turkse en Marokkaanse jongeren scoren beduidend minder als het om muziek

spelen gaat. Ongeveer de helft van de respondenten die het bolletje muziek spelen

aankruisten, gaat naar een muziekschool. Het zijn vooral de allochtone jongeren uit de

EU die ingeschreven zijn bij een muziekschool, zij spelen immers ook het meest muziek.

18,6% van de respondenten uit de Benelux zeggen naar een muziekschool te gaan.

Muziekscholen blijken dus erg in trek te zijn, behalve bij de Turkse en Marokkaanse

respondenten.

Tabel 22: respondenten die naar een muziekschool gaan

afkomst Muziekschool Totaal aantal

nee ja

Benelux 81,4% 18,6% 102

EU 80,0% 20% 25

Marokkaans 95,5% 4,5% 22

Turks 90,9% 9,1% 11

Page 137: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

137

Tekenen

Tabel 23: respondenten die tekenen

afkomst tekenen Totaal aantal

nee ja

Benelux 72,5% 27,5% 102

EU 76,0% 24,0% 25

Marokkaans 81,8% 18,2% 22

Turks 81,8% 18,2% 11

24,6% of 1 op 4 van alle respondenten die deelnamen aan dit onderzoek geven aan dat ze

tekenen in hun vrije tijd. Uit de resultaten ingedeeld volgens afkomst blijkt dat het vooral

jongeren uit de Benelux en allochtonen van binnen de EU zijn die graag tekenen. Slechts

één achtste van de jongeren die aangeven te tekenen doen dit ook in een tekenschool.

Dansen

Tabel 24: respondenten die dansen

afkomst dansen Totaal aantal

nee ja

Benelux 74,5% 25,5% 102

EU 80,0% 20,0% 25

Marokkaans 72,7% 27,3% 22

Turks 54,5% 45,5% 11

Gemiddeld danst één vierde van de respondenten in zijn vrije tijd. Nog niet de helft

daarvan gaat daarvoor naar een dansschool. Wanneer we kijken naar tabel 24 valt op

hoeveel Turkse jongeren aangeven dat ze graag dansen. Dit betekent dat alle vrouwelijke

en één mannelijke Turkse respondent die deelnamen aan dit onderzoek dansen. We

moeten opnieuw dit resultaat relativeren, omdat er maar 11 Turkse respondenten

antwoordden op deze vraag.

Meehelpen in het huishouden

Tabel 25: respondenten die meehelpen in het huishouden

afkomst huishouden Totaal aantal

nee ja

Benelux 60,8% 39,2% 102

EU 68,0% 32,0% 25

Marokkaans 63,6% 37,0% 22

Turks 63,0% 37,0% 11

Page 138: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

138

36,4% van alle respondenten helpt mee in het huishouden. Turkse en Marokkaanse

jongeren helpen niet meer mee in het huishouden dan hun Belgische leeftijdsgenoten. De

allochtone jongeren uit de EU hoeven iets minder meer te helpen, maar de cijfers liggen

zo dicht bij elkaar dat we hier niets uit kunnen afleiden.

4.4.6 Televisiegebruik

In vraag 35 peil ik naar het televisiekijkgedrag van de respondenten. Ik vraag hoe vaak ze

tv kijken. Ze kunnen kiezen tussen 5 antwoorden: meer dan 1 uur per dag, 1 uur iedere

dag, bijna iedere dag, minder dan 3 keer in de week, nooit.

Tabel 26: hoe vaak de respondenten tv kijken

afkomst televisie Totaal aantal

Meer dan 1 u

per dag 1 u elke dag Bijna elke

dag Minder dan 3x per week nooit

Benelux 45,2% 12,5% 28,8% 10,6% 2,9% 104

EU 41,7% 20,8% 29,2% 8,3% 0,0% 24

Marokkaans 36,4% 18,2% 40,9% 4,5% 0,0% 22

Turks 33,3% 25,0% 41,7% 0,0% 0,0% 12

Bijna alle respondenten kijken naar televisie, behalve een klein percentage autochtone

jongeren. Anderzijds zien we dat de jongeren uit de Benelux de kroon spannen qua

kijkgedrag: 45,2% van hen kijkt meer dan één uur per dag. Het kijkgedrag van de

allochtone respondenten uit de EU lijkt het meest op dat van hun autochtone

leeftijdsgenoten. Het grootste deel van de Marokkaanse en Turkse respondenten kijkt

bijna elke dag naar televisie. Uit deze cijfers blijkt dat televisie een populair medium is

onder de jongeren, en dat (bijna) iedereen er thuis één of meer heeft staan.

4.4.7 Cultuurparticipatie

In de laatste vraag (vraag 41) van de enquête peil ik naar de passieve cultuurparticipatie

van de respondenten. In tegenstelling tot de vrijetijdsbesteding beperk ik me tot de

klassieke genres van cultuurparticipatie. De jongeren kregen zes vragen voorgeschoteld

en konden telkens met ja of nee antwoorden.

a) Ben je lid bij een bibliotheek?

Page 139: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

139

b) Heb je de afgelopen maand een boek gelezen?

c) Ga je minsten 1 keer per jaar naar de bioscoop?

d) Ga je minstens 1 keer per jaar naar een popconcert?

e) Ga je minstens 1 keer per jaar naar een klassiek concert?

f) Ga je minstens 1 keer per jaar naar een tentoonstelling?

In de verwerking van dit onderzoek heb ik de vraag naar het klassieke concert

weggelaten, omdat er maar een heel klein aantal jongeren daar (uit eigen wil) naartoe

gaat. We vergelijken de cijfers uit dit onderzoek telkens met de cijfers uit de survey

„Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004‟ van het Steunpunt Re-creatief Vlaanderen

(Lievens & Waege, 2005).

Tabel 27: respondenten die lid zijn van de bibliotheek

afkomst Lid bibliotheek Totaal aantal

ja nee

Benelux 77,2% 22,8% 101

EU 83,3% 16,7% 24

Marokkaans 81,8% 18,2% 22

Turks 72,7% 27,3% 11

Het overgrote deel van alle ondervraagde jongeren blijkt lid te zijn van een bibliotheek.

Dit komt overeen met wat we over bibliotheekbezoek lazen in het onderzoek van Lievens

& Waege (2005). Jongeren vertonen een erg hoog bibliotheekbezoek vergeleken met

andere leeftijdsgroepen. Dit kan verklaard worden doordat jongeren in het kader van de

school leesopdrachten hebben. In de lagere scholen wordt vaak in klasverband naar de

bibliotheek gegaan.

We zien geen opvallende verschillen als we kijken naar de afkomst van de respondenten.

De Turkse respondenten lijken minder lid te zijn van de bibliotheek, maar dit kan liggen

aan het kleine aantal respondenten.

Tabel 28: leesgedrag van de respondenten

afkomst Boek lezen Totaal aantal

ja nee

Benelux 90,3% 9,7% 103

EU 96,0% 4,0% 25

Marokkaans 90,9% 9,1% 22

Turks 91,7% 8,3% 12

Page 140: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

140

Wanneer we kijken naar het leesgedrag van de respondenten (tabel 28) zien we dat

gemiddeld meer dan 90% in de afgelopen maand een boek heeft gelezen. Dit hoge cijfer

valt waarschijnlijk opnieuw te verklaren aan de hand van schoolopdrachten. Allochtone

respondenten die afkomstig zijn uit de EU blijken iets meer te lezen dan de andere

groepen. Opnieuw zien we niet veel verschillen.

Tabel 29: bioscoopbezoek van de respondenten

afkomst bioscoopbezoek Totaal aantal

ja nee

Benelux 88,3% 11,7% 103

EU 88,0% 12,0% 25

Marokkaans 72,7% 27,3% 22

Turks 83,3% 16,7% 12

Het grootste deel van de ondervraagden gaat minstens één keer per jaar naar de bioscoop.

88% van de ondervraagde jongeren uit de Benelux en uit andere landen van de EU

zeggen 1 keer per jaar naar de filmzaal te gaan. Dit cijfer is erg hoog als we het

vergelijken met het onderzoek van Lievens & Waege (2005) naar cultuurparticipatie. Uit

hun resultaten blijkt dat 42% van de bevraagde respondenten in de afgelopen 6 maanden

naar de bioscoop gingen. De respondenten van Marokkaanse afkomst die ik bevroeg

blijken wat minder naar de filmzaal te gaan dan de andere respondenten.

Tabel 30: popconcertbezoek van de respondenten

afkomst popconcert Totaal aantal

ja nee

Benelux 38,8% 61,2% 103

EU 60,0% 40,0% 25

Marokkaans 13,6% 86,4% 22

Turks 66,7% 33,3% 12

In tabel 30 zien we erg grote verschillen tussen de verschillende groepen van

respondenten. Een meerderheid van de ondervraagde allochtone jongeren uit Turkije en

de EU zeggen dat ze minstens één keer per jaar een popconcert bijwonen. Dit is erg veel

als we dit vergelijken met de cijfers van Lievens & Waege (2005). Uit hun survey blijkt

Page 141: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

141

dat 24% van de ondervraagden de voorbije 6 maanden zegt naar een concert of festival

(zowel popmuziek als klassieke muziek) te zijn geweest. Uit onze cijfers blijkt dat de

autochtone jongeren hier het dichtst op aansluiten met bijna 39%. Heel weinig

Marokkaanse jongeren uit ons onderzoek wonen een popconcert bij.

Tabel 31: tentoonstellingsbezoek van de respondenten

afkomst tentoonstelling Totaal aantal

ja nee

Benelux 69,9% 30,1% 103

EU 50,0% 50,0% 24

Marokkaans 68,2% 31,8% 22

Turks 75,0% 25,0% 12

Het grootste deel van de respondenten uit ons onderzoek zeggen minstens één keer per

jaar naar een tentoonstelling te gaan. Dat is opnieuw erg veel als we de vergelijking

maken met het onderzoek van Lievens & Waege (2005). Waarschijnlijk valt dit hoge

cijfer van tentoonstellingsbezoek te wijten aan museumbezoek in schoolverband. De

Turkse respondenten spannen de kroon, terwijl de allochtone jongeren uit de EU wat uit

de boot blijken te vallen.

4.5 Besluit

In dit onderzoek werkte ik met 189 leerlingen uit vier verschillende scholen rond de

voorstelling „Bulger‟ van het jeugdtheater BRONKS. Ik deelde de respondenten in

volgens afkomst in vier groepen: een autochtone groep uit de Benelux en drie allochtone

groepen. Eén met wortels uit de andere landen van de EU, een tweede groep met roots uit

Turkije en een derde groep met familie uit Marokko. Het gaat hier voornamelijk over de

tweede generatie allochtonen.

Met dit onderzoek wil ik proberen te achterhalen of er belangrijke verschillen zijn in de

antwoorden van deze vier groepen. Daarvoor ontwierp ik een vragenlijst die peilde naar

zowel de beleving van de theatervoorstelling als naar vrijetijdsbesteding en

cultuurparticipatie. Ik ging tevens het theaterstuk nabespreken in twee lagere en twee

middelbare scholen.

Page 142: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

142

Uit de beoordeling en waardering van de voorstelling „Bulger‟ met behulp van een

zelfopgestelde enquête, blijkt dat de ondervraagde toeschouwers de voorstelling niet

moeilijk en niet makkelijk, goed, net goed qua lengte en niet te beangstigend vonden. We

zien geen grote verschillen tussen de 4 groepen van respondenten. Uit de interviews en

brieven aan de regisseur bleek dat sommige leerlingen (vooral diegenen die het

Nederlands nog niet zo goed onder de knie hadden) de voorstelling toch moeilijker

vonden dan ze lieten blijken in de enquête.

De vragen die ik stelde over de inhoud van de voorstelling (empathie met de personages,

de schuldvraag) blijken geen verschillende antwoorden op te leveren tussen de

verschillende groepen van respondenten. Uit de nagesprekken in de klassen blijkt dat

iedereen twijfelt over wie van de drie personages het meest schuldig was en of deze

kinderen zich wel ten volle bewust waren van wat ze deden. Duidelijk is dat er geen

rechte lijnen kunnen getrokken worden in deze zaak.

Wat vrijetijdsbesteding betreft, zien we dat de ondervraagde jongeren in dit onderzoek

vooral veel sporten, op het internet surfen, chatten en spelletjes spelen op de computer.

Wat sporten betreft, voetballen de Turkse en Marokkaanse respondenten meer dan hun

leeftijdsgenoten uit de Benelux en uit andere landen van de EU. Toch zijn het net deze

laatste respondenten die vaker bij een voetbalclub zijn ingeschreven.

Bij spelletjes spelen op de computer spannen de Marokkaanse en Turkse respondenten de

kroon, hoewel blijkt dat de Marokkaanse respondenten het minst aangeven op internet te

surfen. Dit kan te maken hebben met het feit dat ze thuis wel een computer hebben, maar

geen toegang tot het internet. Het zijn de allochtone jongeren uit de EU die het meest met

tekenen en muziek bezig zijn. Zij vinden ook het best de weg naar de muziekschool. Bij

de activiteit „dansen‟ zien we dat vooral de Turkse respondenten veel dansen. Dit cijfer

moeten we anderzijds relativeren omdat er zo weinig Turkse respondenten deelnamen

aan dit onderzoek.

Bij het televisiegebruik van de jongeren die aan het onderzoek deelnamen, kunnen we

verschillen opmerken tussen enerzijds de respondenten uit de Benelux en de EU, en

anderzijds diegenen met een Marokkaanse en Turkse afkomst. Deze laatste groep blijkt

minder frequent naar televisie te kijken dan de eerste groep.

Page 143: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

143

Lezen en bibliotheek bezoek blijkt erg in trek bij alle respondenten. We onderscheiden

geen grote verschillen tussen de respondenten. Dit kunnen we verklaren door de invloed

van de school: alle respondenten, ongeacht hun afkomst moeten boeken lezen in het

kader van leesopdrachten.

Op het vlak van passieve cultuurdeelname kunnen we stellen dat nagenoeg alle jongeren

uit dit onderzoek houden van bioscoopbezoek, enkel de Marokkaanse bevraagden lopen

op dat vlak wat achter. Dit is in sterke mate het geval bij een bezoek aan een popconcert.

Het zou interessant zijn, mocht dit verschil verder onderzocht worden. In het

tentoonstellingsbezoek ten slotte zien we zeer hoge cijfers. Dit kunnen we verklaren door

de verplichte schooluitstappen.

De verschillen die we zien tussen de vier verschillende onderzoeksgroepen zijn zeer

wisselend. Ze zijn in de meeste gevallen ook niet groot. Dit blijkt ook uit de andere

onderzoeken rond cultuurparticipatie en allochtone jongeren die we eerder bespraken

(Ganzeboom 2001, De Haan & Knulst 2000, van Wel 1994, van de Hoogen & van den

Berg 1997, van Iperen 2003, Campbell, Reinsch & Driessen 1994). De verschillen die we

zagen, zouden ook moeten getoetst worden op de sociaal-economische

achtergrondsituatie van de jongeren en op hun sekse en leeftijd.

Page 144: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

144

Algemeen besluit

In dit besluit trachten we antwoorden te geven op de onderzoeksvragen die we in het

begin van deze scriptie formuleerden. Hoe is de relatie tussen allochtone jongeren en

kunst en cultuur? Wat kunnen de sector en de overheid doen? Kunnen kunst- en

cultuureducatie hierbij een middel zijn?

Allereerst moeten we er ons van bewust zijn dat allochtonen geen homogene groep

vormen. Deze mensen komen vanuit de meest uiteenlopende plaatsen ter wereld, waarbij

wij ze op één hoop gooien en bestempelen als allochtonen, vreemdelingen of migranten.

Daarom is het interessanter om te focussen op de grootste groepen van etnische

minderheden in België: allochtonen uit de EU-landen, uit Marokko en uit Turkije.

Deze indeling naar afkomst gebruikte ik ook bij het verwerken van de data in de

casestudie rond het toneelstuk „Bulger‟ van het Brusselse jeugdtheater BRONKS. Uit dit

onderzoek blijkt dat zowel de beleving van kunst (hier: een theatervoorstelling voor

jongeren in het Nederlands) als de vrijetijdsactiviteiten en cultuurparticipatie van de

allochtone respondenten niet fundamenteel afwijkt van de autochtone respondenten. Dat

de relatie van allochtone jongeren met kunst en cultuur niet erg afwijkt van hun

autochtone leeftijdsgenoten, blijkt ook uit onderzoek van van Wel (1994), van Iperen

(2003), Campbell, Reinsch & Driessen (1994). Dit in tegenstelling tot hun ouders of

grootouders, die tot de eerste generatie allochtonen behoren (Campbell, Reinsch &

Driessen 1994, Ganzeboom 2001). Wanneer we kijken naar afkomst zien we met andere

woorden geen fundamentele verschillen in cultuurparticipatie. Deze verschillen komen

wel duidelijk naar voor wanneer we het opleidingsniveau en het ouderlijke milieu van de

jongeren in kaart brengen. Dan zien we dat jongeren die lager opgeleid zijn en die weinig

sociaal en cultureel kapitaal hebben meegekregen minder interesse hebben voor culturele

activiteiten. Dit geldt echter niet alleen voor de deelname aan elitaire kunstvormen.

Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar sportbeoefening en naar de deelname aan populaire

kunstvormen kunnen we besluiten dat het niet enkel het kunstige gehalte van deze

activiteiten is dat discriminerend werkt, maar eerder het publieke en/of culturele karakter

Page 145: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

145

ervan. Hoger opgeleiden zijn meer geneigd om de publieke ruimte op te zoeken en hun

vrije tijd buitenshuis door te brengen dan lager opgeleiden.

Verschillen in participatiegedrag moeten dus vooral begrepen worden vanuit

verschillende vormen en werkingsmechanismen van socialisatie. Via onderwijs, ouders

en het sociale netwerk krijgen we voorkeuren en attitudes mee die zich vertalen in een

individueel participatiepatroon. Daar kunnen maatregelen van de overheid niet veel aan

veranderen. Het beleid gericht op de bevordering van de cultuurparticipatie kan dus het

best in samenhang bekeken worden met een beleid ter bevordering van maatschappelijke

participatie. Met name de Vlaamse minister voor cultuur Bert Anciaux tracht zowel

maatschappelijke als cultuurparticipatiedrempels te beslechten via maatregelen rond meer

kansen tot participatie, een aanbod dat de diversiteit van de samenleving weerspiegelt en

het realiseren van een divers personeelsbestand.

Het reguliere kunst- en cultuuraanbod sluit niet aan op de interesses van jongeren, laat

staan dat het aansluit op de interesses van jongeren met een niet-westerse achtergrond.

Volgens Ranshuysen (1995) ligt dit aan onze etnocentrische kwaliteitsopvatting die wordt

gebruikt in de gesubsidieerde kunsten. We hebben een veel meer pluriforme benadering

nodig van het begrip kwaliteit dan momenteel wordt gehanteerd om niet enkel de reeds

geïnteresseerden aan te trekken.

Om jongeren in contact te brengen met kunst en cultuur moet er meer aandacht besteed

worden aan het ondersteunen van jongerencultuur. Hier ligt een taak weggelegd voor

zowel de cultuursector als voor de overheid. Door jongeren actief te betrekken in het

kunst- en cultuurcircuit kunnen er nieuwe ideeën en perspectieven ontstaan, van waaruit

nieuwe jongeren enthousiast kunnen worden gemaakt voor cultuur. Het is immers

noodzakelijk dat er naar de doelgroepen toe wordt gewerkt. Onbekendheid en zich niet

welkom voelen zijn in veel gevallen de oorzaak van belemmering bij jongeren en

voorzieningen op het gebied van cultuurparticipatie. Hierbij kunnen het onderwijsveld en

het jeugdwerk een hulpmiddel zijn. Noodzakelijk daarvoor is een betere afstemming en

samenwerking tussen het culturele veld, het onderwijs en het jeugdwerk. Hier kan de

overheid bij helpen.

Page 146: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

146

Pas wanneer jongeren gewaardeerd worden in hun eigen smaakpatroon is het mogelijk

om hen in contact te brengen met andere smaakgenres. We moeten hier opletten dat ze

langzaamaan gestimuleerd worden en niet geforceerd. Het obligate karakter haalt het

prikkelende en uitdagende van kunst en cultuur immers onderuit. Jongeren die geen

culturele bagage hebben meegekregen vanuit het gezin kunnen gestimuleerd worden via

andere kanalen, ook al is de uiteindelijke invloed daarvan veel geringer (Nagel 2004).

Hierbij kunnen kunst- en cultuureducatie een middel zijn, wanneer deze educatie aansluit

bij de belevingswereld van de jongeren. Dit bleek alleszins het geval te zijn bij de

omkadering rond de toneelvoorstelling „Bulger‟ van BRONKS. Op die manier kunnen

sleutels aangereikt worden om betekeniscodes van kunstwerken te leren ontcijferen. Zo

komen jongeren voorbereid met kunst in contact en leren ze dingen herkennen. Ten slotte

is het de bedoeling dat ze hun onbekendheid met kunst en cultuur langzaamaan

overwinnen.

In deze laatste alinea willen we pleiten voor meer gericht onderzoek naar allochtonen en

cultuurparticipatie. De geringe publicaties die voorhanden waren voor dit onderzoek rond

allochtone jongeren en cultuurbeleving zeggen veel over hoe groot de nood is in de hele

culturele sector. We moesten ons veelal behelpen met bronnen die niet meer „up to date‟

waren, daarenboven vaak uit Nederland afkomstig en dus niet zomaar toepasbaar op de

Vlaamse context. De nodige expertise om met allochtonen en andere maatschappelijk

kwetsbare groepen te werken ontbreekt nog steeds. Dit is opmerkelijk omdat onze

samenleving al langer dan vandaag aan het interculturaliseren is.

Deskundigheidsontwikkeling lijkt noodzakelijk. De overheid kan hierbij helpen door te

investeren in onderzoek. We hopen met deze scriptie een bescheiden bijdrage geleverd te

hebben.

Page 147: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

147

Bibliografie

ALLEGAERT, Patrick, LAMBRECHTS, An-Marie, VAN ROMPAY, Theo, JANS,

Erwin, SIMOEN, Jan, JOSEPH, An, JORDENS, Patrick, DE VUYST, Hildegard, Klein

geschut. Opstellen over kindertheater. Brussel/Gent, Vlaams Theater Instituut in

samenwerking met Oud Huis Stekelbees, 1992.

ANCIAUX, Bert, Beleidsnota Cultuur 2000-2004. Brussel, Vlaamse Regering, 2000.

http://www.wvc.vlaanderen.be/cultuurbeleid/beleidsnotas_brieven/beleidsnota_cultuur20

00-2004.pdf (14/04/2007)

ANCIAUX, Bert, Beleidsnota Cultuur 2004-2009. Brussel, Vlaamse Regering, 2004.

http://www.wvc.vlaanderen.be/cultuurbeleid/download/beleidsnota_cultuur_2004-

2009.pdf (14/04/2007)

ANCIAUX, Bert, Beleidsbrief Cultuur 2007. Brussel, Vlaamse Regering 2007.

http://docs.vlaanderen.be/portaal/beleidsbrieven2006/anciaux/beleidsbrief_cultuur.pdf

(14/04/2007)

ANCIAUX, Bert, Samenleven in diversiteit. Gedeeld burgerschap en gelijke kansen in

een kleurrijk Vlaanderen. Actualisering beleid t.a.v. etnisch-culturele minderheden:

strategisch plan minderhedenbeleid 2004-2010. Brussel, Vlaamse Regering, 2004.

http://www.wvc.vlaanderen.be/minderheden/minderhedenbeleid (18/04/2007)

ANCIAUX, Bert, Vlaams Actieplan interculturalisering van, voor en door Cultuur,

Jeugdwerk en Sport. Vlaamse Ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport en Media, Brussel,

2006.

http://www.interculturaliseren.be (16/06/2007)

BLOMMAERT, Jan, MARTENS, Albert, Van blok tot bouwsteen. Een visie voor een

nieuw lokaal migrantenbeleid. Berchem, EPO, 1999.

BRUSSELS KUNSTENOVERLEG, discussiedag visieontwikkeling over

interculturalisering culturele diversiteit en kunsteducatie. Verslagtekst groepsgesprek 2,

Brussel, 15-06-2004.

http://users.skynet.be/brusselskunstenoverleg/pdf/discussiedag_15-06-

04_culturelediversiteit.pdf (24/05/2006)

BUENEN Lobke, PETERS, Marieke, Meer jongeren naar theater. In: Boekmancahier ,

12 (2000) nr. 45, p. 235-246.

CAMPBELL, H.W., REINSCH, P.Q., DRIESSEN, P.G.P., Etniciteit en

cultuurparticipatie. Een onderzoek naar de deelname van etnische groepen aan

cultuuruitingen in Nederland. Maarssen, 1994.

Page 148: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

148

CLOOSTERMANS, Marc, BRONKS maakt jeugdtheater over moord op Jamie Bulger.

In: De Standaard, 28-01-2006.

COCHEZ, Geert, Urban Space Art & Religion. Reflections on intercultural conflicts

between Muslim Immigrants and Western Performing Arts in European Cities. Brussel,

VUB, 2002.

COCHEZ, Geert, CORTHOUTS, Paul, NOTA. Educaties omkadering van het

kunstenaanbod in Brussel. De oprichting van een kunsteducatieve cel en een

kunsteducatief bemiddelingsnetwerk. Brussels Kunstenoverleg vzw, 2003.

http://users.skynet.be/brusselskunstenoverleg/nota_kunsteducatie.pdf (24/05/2006)

COUWENBERGH, Chrisje, COUWENBERGH-SOETERBOEK, Nellie,

Cultuurparticipatie. afstudeerproject Universiteit Utrecht, 2003.

S.n., CULTUURNETWERK NEDERLAND, Cultuurdeelname en cultuurbeleving van

jongeren. Een literatuurstudie. Utrecht, Cultuurnetwerk Nederland, 2004.

S.n., CULTUURNETWERK NEDERLAND, De rol van cultuureducatie bij het

bevorderen van culturele diversiteit in het primair onderwijs. Utrecht, Cultuurnetwerk

Nederland, 2002.

DE GRAUWE, Jelle, Het beleid van de kunsteducatie in Vlaanderen. Een algemene

schets, casestudie en kritische analyse. Paper Vrije Universiteit Brussel, 2005.

http://www.veerman.be/jelle.pdf (02/08/2006)

DE GROOF, Jan, SCHECK Michaël, PENNEMAN, Hilde, Cultuur & Participatie.

Opleiding – Vorming – Begeleiding. Leuven, Garant, 2001.

DE HAAN, Jos, KNULST, Wim, Het bereik van de kunsten: een onderzoek naar

veranderingen in de belangstelling voor beeldende kunst en podiumkunst sinds de jaren

zeventig. Den Haag, Sociaal en cultureel planbureau, 2000.

DE MORGEN, Klaas Tindemans. BRONKSregisseur voert drama van Jamie Bulger op.

In: De Morgen, 30-01-2006.

DE MORGEN, Gruwel zonder verklaringen. In: De Morgen, 02/02/2006.

DE MORGEN, 190 nationaliteiten, één reclamecampagne. In: De Morgen, 27/04/2007.

DE MORGEN, Allochtone jongeren meer geïnteresseerd in nieuws dan Vlaamse. In: De

Morgen, 09/05/2007.

DE MORGEN, 500.000 euro subsidie bezorgt Roma toekomst. In: De Morgen,

15/05/2007.

Page 149: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

149

DE PAUW, Wim, SELLESLAGS, Herman, SWINNEN, Johan, Memorie. Anatomie van

een cultuurbeleid (1961-2005). Leuven, Garant, 2005.

DE REYT, Nathalie, HOUBEN, Michèle, MORTELMANS, Dimitri, Kleurrijk

Vlaanderen. Vlamingen over cultuur in 2020. Slotconferentie „cultuur in 2020‟.

Antwerpen, UA, 2002.

DE STANDAARD, Cultuur zkt. publiek. De communicatie is vaak te elitair. In: De

Standaard, 30/11/2006.

DE STANDAARD, Cultuur zkt. publiek. Kinderen baas. In: De Standaard, 02-

03/12/2006.

DE STANDAARD, Cultuur zkt. publiek. Geen tijd, geen geld, geen vervoer, geen zin. In:

De Standaard, 04/12/207.

DE STANDAARD, Taal is macht, ook in het theater. In: De Standaard, 24-25/02/2007.

DEVOS, Franky, Ambrassadeurs. Over jongeren, cultuur en communicatie. Brussel,

Cultuurnet Vlaanderen, 2004.

DIERCKX, Danielle, Armoedebestrijding in Vlaanderen. Werknota 4: Recente evolutie

inzake cultuurparticipatie en vrijetijdsbesteding. Brussel, Koning Boudewijnstichting,

2001.

ELIAS, Willem, VERTE, Dominique, CORSIUS, Sara, JANSSENS, Karine, DE

GRAUWE, Jelle, DE PAUW, Wim, Kunsteducatie in het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest: stand van zaken en behoeftedetectie. Deel I: Onderzoeksrapport. Vrije

Universiteit Brussel, s.d.

http://users.skynet.be/brusselskunstenoverleg/kunsteducatieI_%20onderzoeksrapport.pdf

(23/06/2006)

GANZEBOOM, Harry B.G. (Red.), Cultuur + Educatie 7, Jaren van onderscheid. Trends

in cultuurdeelname in Nederland. Utrecht, Cultuurnetwerk Nederland, 2003.

GANZEBOOM, Harry B.G., HENRICHS, Hendrik (red.), Cultuur + Educatie 1, De

moede muze. Opstellen voor Wim Knulst. Utercht, Cultuurnetwerk Nederland, 2001.

GEELKERKEN, Piet Jan, Cultuurparticipatie van allochtonen. In: MMNieuws, jaargang

2 (2000), nr.7, p.11-14.

GEURZEN, Eline, PLEMP, Jeroen, RYNJA, Lian, CJP. Je bent jong en je wilt niets???

Over jongeren & participatie in Nederland en Europa. CJP, 2006.

Page 150: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

150

GHIJS, Inge, Kunst(en) op school. Een beeld van 5 jaar cultuurprojecten in Vlaamse

scholen. Brussel, CANON, Cultuurcel departement Onderwijs, Brussel, 2000.

HAGEMANS, Arno, Cultureel aanbod niet afgestemd op allochtonen. Rotterdams

onderzoek naar kunstbeleid voor migranten. In: Kunst en Educatie, jaargang 5 (1996)

nr.1, p.16-20.

HILLAERT, Wouter, Weg met het allochtonentheater? In: Recto:Verso, jaargang 0

(2003), nr. 1, p.57-65.

JACOBS, Dirk, MAIER, Robert, Europese identiteit en europees burgerschap als

constructie, feit en fictie. Brussel, Utrecht, 1997.

http://users.belgacom.net/jacobs/oikos.pdf (09/04/2007)

JACOBS, Dirk, Omgang met culturele diversiteit in België. Brussel, ULB & KUB, s.d.

JANS, Erwin, Hoezo, „allochtonentheater‟? In: Etcetera, jaargang 22 (2004), nr.90, p.9-

11.

JANS, Erwin, Interculturele en theatrale intoxicaties. In: VAN DEN DRIES, Luk, DE

BELDER, Steven, TACHELET, Koen (eds.), Verspeelde werkelijkheid. Verkenning van

theatraliteit, Leuven, Van Halewijck, 2002, p.77 -98.

JANSEN, Ellen, Kunst en cultuur in sociale praktijken: spreiding of scheiding.

Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht, 1994.

KLASSE, Wat houdt Youssef en Samira uit de hogeschool? In: Klasse, nr.175, Mei 2007,

p. 8-13.

LAERMANS, Rudi, Het cultureel regiem. Cultuur en beleid in Vlaanderen. Tielt,

Lannoo, 2002.

LAGEMAN, Marjan, Meer-kleurig Theaterpubliek. Informatiekanalen, wensen en

behoeften van een allochtoon theaterpubliek in de Amsterdamse professionele media.

Amsterdam, 1994.

LANCKMANS, Karen, PRECKLER, Ellen, PINXTEN, Rik, Studie naar de noodzaak en

de mogelijkheden voor het oprichten van een kunsteducatief platform in de provincie

Vlaams-Brabant. Universiteit Gent, CiCi, 2003.

http://mediatheek.vlaamsbrabant.be/upload/objects/ontspannen/cultuur/Rapport_kunstedu

catie_2003.pdf (13/06/2006)

LAUWERYSEN, Katrien, COLPAERT, Jan, Cultuurkijker. Atlas podiumkunsten

Vlaanderen. Een geografische analyse. Antwerpen, de boeck, 2004.

Page 151: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

151

LEMAN, Johan, Moedertaalonderwijs bij allochtonen. Geïntegreerd onderwijs in de

eigen taal en cultuur. Leuven, Acco, 1999.

LIEVENS, John, WAEGE, Hans, DE MEULEMEESTER, Han, Cultuurkijker.

Cultuurparticipatie gewikt en gewogen. Basisgegevens van de survey

„Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004‟. Antwerpen, de boeck, 2006.

LIEVENS, John, WAEGE, Hans, Cultuurkijker. Cultuurparticipatie in breedbeeld.

Eerste analyses van de survey „Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004‟.

Anwerpen, de boeck, 2005.

LIEVENS, PEERSMAN, PAGE, Module 5. Inleiding tot SPSS. Vakgroep

Bevolkingswetenschappen en Sociaal-Wetenschappelijke Methodologie, UGent, s.d.

MELENS, Tine, Subsidieaanvraag voor een begeleidingsprogramma 2005-2006.

Brussel, BRONKS, 2005.

MELENS, Tine, Theateratelier. Brussel, BRONKS, ongepubliceerd, s.d.

MELENS, Tine, Scholenwerking. Brussel, BRONKS, ongepubliceerd, s.d.

MELENS, Tine, Lesmap Bulger. Brussel, BRONKS, ongepubliceerd, 2006.

MEIJER, Dennis, Nederlands jeugdtheater: openstaan voor buitenlandse invloeden. In:

Theatermaker, juni 1997, s.p.

MORREEL, Katelijne, Etnisch-culturele diversiteit en receptieve cultuurparticipatie van

kinderen. Tussen afwachten en forceren. Een kwalitatief onderzoek bij culturele

organisaties in Vlaanderen en Nederland. eindverhandeling VUB, Brussel, 2007.

NAGEL, Francine Antoinette, Cultuurdeelname in de levensloop. doctoraat aan de

Universiteit Utrecht, 2004.

NUHOFF, Elise, Welk cijfer geef jij het Jeugdjournaal? Allochtone kinderen en hun

waardering voor het NOS Jeugdjournaal. Een receptieonderzoek. afstudeeronderzoek

Universiteit Utrecht, 2002.

ONINK, B., Tot op het puntje van je stoel. Receptieonderzoek naar het kijkgedrag bij

kinderen. Doctoraalspripite Universiteit Amsterdam, 1993.

PINXTEN, Rik, De artistieke samenleving. De invloed van kunst op de democratie.

Antwerpen, Houtekiet, 2003.

RAAD VOOR CULTUUR, Het culturele (in) Europa: bewust omgaan met diversiteit.

Samenvatting Advies van de Raad voor Cultuur, 2005.

Page 152: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

152

RANSHUYSEN, Letty, Scholen in kunst. Effecten van kunsteducatie op

cultuurdeelname. Utrecht, LOKV, 1993.

RANSHUYSEN, Letty (red.), Allochtonen en cultuurdeelname. Tweede tussentijdse

rapportage evaluatie-onderzoek Dordrecht Zuidhollandse cultuurstad 1995. Rotterdam,

1995.

RANSHUYSEN, Letty, Handleiding publieksonderzoek voor podia en musea.

Amsterdam, Boekmanstudies, 1999.

RANSHUYSEN, Letty (red.), ELFFERS, Anna, VAN DER HOEVEN, Catelien,

Gezocht: jonge theaterbezoekers. Onderzoek naar succesvolle methodieken voor

jongerenmarketing in de podiumkunsten. Rotterdam, 2004.

ROOSE, Henk, WAEGE, Hans, Publiek belicht : handboek publieksonderzoek voor

culturele instellingen. Antwerpen, de boeck, 2004.

ROOSE, Peter, BRONKS. De geleidelijke weg naar een volwassen jeugdtheater. In:

Vlaanderen, vol. 49 (2000) nr. 1, p. 357-359.

SAEYS, Frieda, DEVROE, Ilse, Kieskeurig? Mediaconsumptie van Turkse en

Marokkaanse jongeren in Vlaanderen. In: Welwijs, 17 (2006) nr. 4, p.18-24.

SAVELKOUL, Isabelle, SCHERMEL, Ati, SCHILTE, Esmée, VAN „T HOF, Michiel,

Kiss the future with culture. Cultuurbeleving van jongeren in de provincie Noord-

Brabant. Utrecht, Cultuurnetwerk Nederland, 2001.

THIELEMANS, Leen, Is theatereducatie te heet? Het project „Theaterstorm‟ van Kunst

in Zicht. In: www.diagoog.be, 3 (2003) nr. 1.

TINDEMANS, Carlos, JORDENS, Patrick, VAN KERKHOVEN, Marianne,

ALLEGAERT, Patrick, LACOMBE, Riet, AMPE, Stef, Klein verzet. Opstellen over

jeugdtheater. Brussel, Theaterpublicaties vzw in samenwerking met Oud Huis

Stekelbees, 1989.

TINDEMANS, Klaas, VOGELAERE, Veerle, Blijf staan, ik neem een foto. Een portret

van 10 jaar BRONKS. Sint-Joost-ten-Node, BRONKS, 2002.

TINDEMANS, Klaas, Monstertje Brussel, een theaterbeleid in de hoofdstad. Brussel,

VTI, 1999.

TRIENEKENS, S.J., Kunst, cultuur en allochtonen: cultuurparticipatie van allochtonen.

In: Vrijetijdstudies , 17 (1999) nr. 4, p. 47-61.

Page 153: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

153

VAN DEN BROEK, Andries, DE HAAN, Jos, Cultuur tussen competitie en competentie.

Contouren van het cultuurbereik in 2030. Amsterdam/Den Haag, Boekmanstudies/

Sociaal en Cultureel Planbureau, 2000.

VAN DE GRAAF, Ivonne, De bevordering van de cultuurparticipatie onder autochtone

en allochtone jongeren. Doctoraalscriptie Universiteit Amsterdam, 1997.

VAN DEN HOOGEN, Quirijn, VAN DEN BERG, Hans, Etnische minderheden en

Nederlands kunstbeleid. In: Boekmancahier, 9 (1997), nr. 34, p.391-406.

VAN DER GHEYNST, Pieter, (Culturele) diversiteit in de Vlaamse podiumkunsten.

Een kritische analyse van praktijk en beleid. Scriptie Universiteit Antwerpen, 2005.

VAN DER PLOEG, Ruim baan voor culturele diversiteit. Den Haag, 1999.

http://www.minocw.nl/documenten/culturelediversiteit.pdf (13/05/2007)

VAN HAESEBROUCK, Karel, Over multi en andere –ismen. In: Theater & Educatie,

jaargang 9 (2003) nr. 3, p. 35-41.

VAN HOORN, Marjo, HAGENAARS, Piet (red.), Cultuur + Educatie 5, Contrast en

cultuurbereik. Een onderzoek naar vijf gemeentelijke beleidsplannen Culturele

Diversiteit. Utrecht, Cultuurnetwerk Nederland, 2002.

VAN IPEREN, Wilko, Verschillen in cultuurdeelname tussen allochtone en autochtone

jongeren. Universiteit Utrecht, Cultuurnetwerk Nederland, 2003.

VAN ROBAEYS, Bea, PERRIN, Nathalie, Armoede in België bij personen van vreemde

herkomst: een reëel probleem. UA, ULG, 2006.

http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=*OASES&n=40597&ct=41255 (02/07/2007)

VAN STEENBERGHE, Els (red.), Groot toneel. Teksten over jeugdtheater. Antwerpen,

Bebuquin/UA, 2003.

VAN WEL, Frits, KORT, Toon, HAEST, Henk, JANSEN, Ellen, Jongeren over kunst en

cultuur. Cultuurdeelname van allochtone en autochtone jongeren. Utrecht, SWP, 1994.

VAN WEL, Frits, KORT, Toon, HAEST, Henk, JANSEN, Ellen, Cultuurparticipatie van

allochtone en autochtone jongeren. In: Migrantenstudies (1996) nr.1, p. 2-13.

WILDERS, Marline Lisette, Cultuurparticipatie onder jongeren in Europa. Een

onderzoek naar mogelijke oorzaken voor verschillen in cultuurparticipatie onder

jongeren in Vlaanderen, Finland, Italië en Nederland. Doctoraalscriptie, Groningen,

2002.

Page 154: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

154

ZEIJL, Elke (red.), BEKER, Marianne , BREEDVELD, Koen, VAN DEN BOEK,

Andries, DE HAAN, Jos, HERWEIJER, Lex, HUYSMANS, Frank, WITTEBROOD,

Karin, Rapportage jeugd 2002. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, 2003.

Geraadpleegde websites

Websites over (culturele) diversiteit

- Universele Verklaring van de Rechten van de Mens:

www.unhchr.ch/udhr/lang/dut.htm (16/05/2007)

- Kunst en Democratie:

www.cdkd.be/nl/home.php (08/08/2006)

- Portaalsite interculturaliseren - culturele diversiteit:

www.culturelediversiteit.be (23/06/2007)

- Cultuurnet Vlaanderen:

www.cultuurnetvlaanderen.be (07/07/2007)

- Kif Kif:

www.site.kifkif.be/kifkif/index.php (14/06/2007)

- Brussels kunstenoverleg:

www.brusselskunstenoverleg.be (24/05/2006)

- Vlaams Theater Instituut:

www.vti.be/diversiteit (28/07/2007)

- Boekmanstichting: studiecentrum voor kunst, cultuur en beleid

www.boekman.nl (24/11/2006)

Websites over (cultuur)beleid :

- Cultuurbeleid in Vlaanderen :

www.wvc.vlaanderen.be/cultuurbeleid/ (14/04/2007)

- Overzicht van de beleidsbrieven van de Vlaamse Regering

http://start.vlaanderen.be/solution.php?solution_id=1162962006418 (14/04/2007)

- Cultuurbeleid in Nederland

www.minocw.nl (23/04/2007)

- Inburgeringsbeleid in België:

www.inburgering.be/ (06/05/2007)

Websites van cultuurhuizen

- www.bronks.be (15/07/2007)

- www.hetpaleis.be (18/06/2007)

- www.kopergietery.be (18/06/2007)

- www.unionsuspecte.be (02/07/2007)

- www.victoriadeluxe.be (02/07/2007)

- www.kvs.be (19/05/2007)

- www.veerman.be (19/04/2007)

Page 155: Dankwoord - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/611/RUG01-001414611_2010_0001_AC.pdfcontacten en de aanwijzing van de juiste bronnen en bibliotheken. Veel support kreeg

155

- www.deroma.be (30/05/2007)

Websites met statistische gegevens

-Studiedienst van de Vlaamse Regering:

http://aps.vlaanderen.be (18/06/2007)

- Nationaal Instituut voor de Statistiek:

http://statbel.fgov.be/home_nl.asp (27/06/2007)

- Ecodata:

http://ecodata.mineco.fgov.be (27/06/2007)

-Centraal Bureau voor de statistiek (Nederland):

www.cbs.nl/nl-NL/default.htm (09/10/2006)

- Eurobarometer

http://ec.europa.eu/ (19/04/2007)