1
Brancherapport MOgroep 2013
Bedrijfsvoering
Inleiding ............................................................................................................................. 1
de branche in deelsectoren ................................................................................................... 2
personeel in de branche in 2012 ............................................................................................ 4
vrijwilligers ......................................................................................................................... 5
financiële bedrijfsvoering ...................................................................................................... 7
financiële indicatoren .......................................................................................................... 10
financiële kengetallen ......................................................................................................... 12
Indicatoren en kengetallen over drie jaar .............................................................................. 14
bijlage 1. Definities ............................................................................................................. 16
bijlage 2. Methodologische verantwoording ............................................................................ 21
bijlage 3. Dashboard financiële kengetallen in grijstinten ......................................................... 22
Inleiding 57 % van de leden van de MOgroep heeft in 2013 de basisbenchmark over 2012 ingevuld. Dat is
een voldoende en representatief aantal om uitspraken over de branche te doen.
In deze rapportage zijn alle gegevens waar nodig geëxtrapoleerd naar het totaal van alle leden van
de MOgroep. De bij de MOgroep aangesloten leden hebben 82% van alle werknemers in de
branche in dienst. Waar wij in dit rapport spreken over de branche geven we de cijfers voor de
leden van de MOgroep.
In dit rapport ligt de nadruk op de bedrijfsvoering van de branche Welzijn en Maatschappelijke
Dienstverlening. In tabellen en grafieken wordt de stand van zaken van de branche geschetst.
Volgens jaar zullen dezelfde gegevens gepresenteerd worden. Maar omdat dan de gegevens van
drie achtereenvolgende jaren bekend zijn wordt dan ook een trendanalyse toegevoegd.
Na het overzicht van de branche naar deelsectoren worden gegevens over het personeel en de
bedrijfsvoering gepresenteerd. Het rapport sluit af met enkele (financiële) kengetallen die in de
branche gehanteerd worden en die een beeld van de bedrijfsmatige gezondheid van de branche
geven. In de bijlage staan de definities van de kengetallen en indicatoren.
1 Bron totaalcijfer: FCB (www.fcb.nl/welzijn/cijfers-en-onderzoek), peiljaar 2012, zie ook bijlage 2.
leden MOgroep schatting totale branche1
Bruto loonsom
(incl. sociale lasten)
€ 1.560 miljoen € 1.902 miljoen
Omzet € 2.518 miljoen € 3.071 miljoen
Aantal werknemers 51.000 62.000
82% 100%
2
de branche in deelsectoren
Tabel 1 Aantal leden en omvang naar deelsector in 2012
aantal leden en
omvang naar
deelsector aantal %
Bruto loonsom
totaal %
lokaal welzijn 365 42,3 598.657.487 47,2
Madi 140 16,2 211.716.093 16,7
PSZ 174 20,2 82.308.044 6,5
MO 53 6,1 229.113.808 18,1
andere terreinen 83 9,6 89.379.560 7,0
kennisinstituten 47 5,5 57.217.689 4,5
TOTAAL 862 100,0 1.268.392.680 100,0
Madi = Maatschappelijke Dienstverlening; PSZ = Peuterspeelzalen (singulier of binnen organisaties voor Kinderopvang)
MO = Maatschappelijke Opvang.
Bij andere terreinen valt de denken aan Patiëntenplatforms en organisaties voor bijvoorbeeld Natuur en Milieu.
De bruto loonsom is de lage bruto loonsom (zonder sociale lasten).
Grafiek 1 Organisaties naar deelsector
Onder lokaal welzijn vallen werksoorten als SCW, jongerenwerk 12- en 12+ en Welzijn Ouderen.
Een organisatie die lokaal welzijn aanbiedt kan ook Peuterspeelzaalwerk aanbieden. De
organisaties die vallen onder de deelsector PSZ zijn of singuliere PSZ-organisatie (bieden alleen
Peuterspeelzaalwerk aan), of vormen een onderdeel van een Kinderopvangorganisatie. In dat geval
zijn alleen de gegevens van het PSZdeel van de organisatie gebruikt in deze rapportage.
Een aantal van onze leden zijn werkzaam in meerdere deelsectoren. Ruim een kwart (27%) is
werkzaam in twee deelsectoren. De combinatie die het meeste voorkomt is Lokaal Welzijn en
Maatschappelijke Dienstverlening. 3% is werkzaam in drie deelsectoren. In tabel 1 en grafiek 1 zijn
de leden geteld bij de grootste deelsector waarin ze werkzaam zijn. Tabel 2 toont hoeveel
organisaties werkzaam zijn in de verschillende deelsectoren. In deze tabel is dus sprake van
dubbeltellingen, organisaties kunnen immers in meerdere deelsectoren mee tellen.
deelsector naar aantal
lokaal welzijn Madi PSZMO andere terreinen kennisinstituten
42.34%
16.24%
20.19% 6.15%
9.63%
5.45%
3
Tabel 2 Deelsectoren waarin leden werkzaam zijn
aantal leden
werkzaam in een
deelsector aantal
lokaal welzijn 565
Madi 341
PSZ 269
MO 67
andere terreinen 165
kennisinstituten 92
TOTAAL 862
Grafiek 2 Omvang van deelsectoren (op basis van de loonsom)
deelsector naar grootte
lokaal welzijn Madi PSZMO andere terreinen kennisinstituten
30.86%
26.58%
8.82%
14.92%6.29%
12.53%
4
personeel in de branche in 2012
Bij de bij de MOgroep aangesloten leden werken in totaal ruim 49.000 mensen. Het gaat om
32.500 formatieplaatsen.
Tabel 3 Aantal medewerkers en formatieplaatsen
personeel en
formatie
aantal
aantal
werknemers
formatie
(FTE)
totaal % totaal %
lokaal welzijn 365 21.325 41,9 13.890 41,3
Madi 140 9.245 18,2 6.831 20,3
PSZ 174 4.670 9,2 1.991 5,9
MO 53 10.288 20,2 7.426 22,1
andere terreinen 83 3.302 6,5 1.895 5,6
kennisinstituten 47 2.068 4,1 1.628 4,8
TOTAAL 862 50.898 100,0 33.661 100,0
De MOgroep heeft door Bureau Bartels een onderzoek laten uitvoeren naar de bezuinigingen2. Uit
dit onderzoek zijn over de ontwikkeling van de werkgelegenheid een aantal interessant conclusies
te halen.
Er zijn een paar kengetallen bekend van het personeel bij de branche. Hieronder staan deze eerst
voor de volledige branche, daarna per deelsector. De meeste kengetallen spreken voor zich.
2 Bureau Bartels, Participatie onder druk, Onderzoek naar bezuinigingen in Welzijn en Maatschappelijke
Dienstverlening, Amsterdam, juli 2012
Extrapolatie van de cijfers die de geraadpleegde W&MD-organisaties aangereikt hebben, levert de volgende
schatting van het werkgelegenheidsverlies als gevolg van gemeentelijke bezuinigingen op: 5.000 tot
6.000 fte in de periode 2010 tot het eind van dit jaar (2012).
Er blijken zich grote verschillen naar werkvorm binnen de W&MD voor te doen. Het zijn vooral de collectieve
voorzieningen binnen de werkvorm Welzijn Lokaal die het zwaarst getroffen worden door de gemeentelijke
bezuinigingen. Maar liefst 90% van het bovenstaande verlies aan werkgelegenheid komt op het conto van deze
werkvorm. Het gaat hierbij dan met name om de collectieve voorzieningen als het Opbouwwerk, Sociaal
Cultureel Werk, Peuterspeelzaalwerk, Ouderenwerk en het Jeugd-/Jongerenwerk. De ondersteuning van
vrijwilligerscentrales lijkt – op incidentele gevallen na – vooralsnog ‘de dans te ontspringen’. Hoewel zich grote
verschillen tussen gemeenten voordoen in de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de gemeentelijke
bezuinigingen en de onderliggende keuzes, lijkt vooral bezuinigd te worden op het werk voor minder zichtbare
doelgroepen. De voorzieningen die zich op de doelgroepen richten die voor veel burgers zichtbaar zijn – zoals
overlast gevende jongeren – lijken minder getroffen te worden door de bezuinigingen.
Bij de individuele voorzieningen binnen de Maatschappelijke Dienstverlening en de Maatschappelijke Opvang
is de werkgelegenheid als gevolg van de bezuinigingen slechts licht afgenomen. Wel ervaren de ondernemers
een toenemende druk op deze voorzieningen. De verklaring hiervoor is dat enerzijds de vraag naar dit type
voorzieningen toeneemt (bijvoorbeeld als gevolg van de vergrijzing en de economische crisis), maar anderzijds
de beschikbare middelen (in financiële en personele zin) niet met de vraag meegroeien. Bovendien is bij deze
vraag steeds vaker sprake van een (meervoudige) problematiek wat hogere eisen stelt aan medewerkers om
aan al deze problemen, liefst tegelijkertijd, soelaas te bieden.
Participatie onder druk (55-56)
5
De mediaan (of meetkundig gemiddelde) is de middelste observatie (50%-grens).
Tabel 4 Personele kengetallen in 2012
kengetallen personeel mediaan
ziekteverzuim 5,2
% FTE uitvoerend 76,6
% Overhead personeel 23,6
Tabel 5 Personele kengetallen naar deelsector
kengetallen
personeel
ziekteverzuim
% FTE
uitvoerend
%
Overhead
personeel
mediaan mediaan mediaan
lokaal welzijn 5,2 74,0 26,1
Madi 4,9 78,2 21,8
PSZ 4,7 83,5 16,5
MO 6,7 74,9 25,1
andere terreinen 4,7 71,1 31,2
kennisinstituten 5,6 67,9 33,3
TOTAAL 5,2 76,6 23,6
Het ziekteverzuim in onze branche ligt hoger dan het landelijke gemiddelde. Dat was in 2012
4,0%. Het ziekteverzuim voor de Gezondheidszorg en Welzijnszorg was 4,6%, voor de sector
Verpleging en zorg met overnachting (SBIcode 87) was dit in 2011 5,8%3. Het CBS rapporteert
voor de sector Welzijnszorg zonder overnachting (SBIcode 88) een ziekteverzuimpercentage van
5,4%. Dat de leden van de MOgroep hier iets onder zitten heeft ook met de meetmethode te
maken. De mediaan is 5,2%. Als we het rekenkundig gemiddelde nemen is het ziekteverzuim
5,8%. Dat komt omdat dan de extreem lange verzuimgevallen zwaarder meewegen.
De ontwikkeling van het ziekteverzuim laat een lichte stijging zien: 5,0% in 2010, 5,1% in 2011 en
5,2% in 2012.
vrijwilligers
Opvallend is dat in elke deelsector vrijwilligers werkzaam zijn. Het zwaartepunt ligt wel bij het
lokaal welzijn, waar bijna 90% van de organisatie met vrijwilligers werkt (tabel 6).
Daarnaast is ook het gemiddeld aantal vrijwilligers per organisatie verschillend. Ook hier is de
deelsector lokaal welzijn de onbetwiste koploper met gemiddeld meer dan 400 vrijwilligers per
organisatie (tabel 7).
3 bron: CBS Statline, Ziekteverzuimpercentage; bedrijfstakken (SBI2008), cijfers over 2012.
6
Tabel 6 Aantal organisaties per deelsector dat met vrijwilligers werkt
werkt met
vrijwilligers
nee ja
aantal % aantal %
lokaal welzijn 27 12,3 192 87,7
Madi 22 32,4 46 67,6
PSZ 22 29,3 53 70,7
MO 13 37,1 22 62,9
andere terreinen 13 52,0 12 48,0
kennisinstituten 10 52,6 9 47,4
TOTAAL 107 24,3 334 75,7
Tabel 7 Totaal aantal vrijwilligers per deelsector
aantal
vrijwilligers totaal gemiddeld
lokaal welzijn 92.532 423
Madi 5.996 88
PSZ 1.935 26
MO 3.217 92
andere terreinen 1.237 49
kennisinstituten 1.494 79
TOTAAL 106.411 241
In de basisbenchmark 2013 over 2012 is voor het eerst, naast het aantal vrijwilligers, ook een
schatting gevraagd van het aantal vrijwilligersuren in het verslagjaar. Dat cijfer zegt meer over de
inzet van vrijwilligers in de sector. De volgende tabel laat het totaal en het gemiddelde per
organisatie zijn van het aantal vrijwilligersuren in 2012.
Tabel 8 Totaal aantal vrijwilligersuren in 2012 per deelsector
aantal
vrijwilligersuren totaal
gemiddeld per
organisatie
lokaal welzijn 4.082.312 55.166
Madi 131.274 5.708
PSZ 132.074 3.221
MO 50.272 3.867
andere terreinen 111.298 15.900
kennisinstituten 5.744 1.436
TOTAAL 4.512.974 27.858
7
Op basis van deze gegevens is nog een andere interessant rekensom te maken. Per deelsector kan
berekend worden hoeveel uur een vrijwilligers gemiddeld per jaar ingezet wordt.
Tabel 9 Gemiddeld aantal uren per jaar per vrijwilliger per deelsector
vrijwilligersuren
per vrijwilliger
per jaar gemiddeld
lokaal welzijn 94
Madi 82
PSZ 135
MO 209
andere terreinen 183
kennisinstituten 127
TOTAAL 117
Deze gegevens doen vermoeden dat er vooral bij de Maatschappelijke Opvang en bij de andere
terreinen de vrijwilligers op een andere manier ingezet worden.
financiële bedrijfsvoering
In totaal is de omzet (gedefinieerd als totale bedrijfsopbrengsten) van de branche ruim 2,5 miljard
euro. De volgende tabellen laten eerst de totalen per deelsector zien. Daarna volgt per deelsector
het gemiddelde van een organisatie in die deelsector.
Hoewel de deelsector lokaal welzijn als totaal in 2012 een negatieve bedrijfsopbrengst heeft komt
dat niet ten koste van alle organisaties in deze deelsector. Gemiddeld (mediaan) hebben
organisaties in deze branche nog een licht positief bedrijfsresultaat van net € 2.000,-.
Bij de deelsector kennisinstituten (kennisinstituten en steunfuncties) is zowel als het totaal als het
gemiddelde negatief (tabel 12 en grafiek 3).
8
Tabel 10 Samenvatting financiële bedrijfsvoering 2012
financiële bedrijfsvoering totaal mediaan
Totaal bedrijfskosten 2.475.741.105 1.171.195
Totaal bedrijfsopbrengsten 2.517.775.286 1.165.178
Totaal bedrijfsresultaat 15.387.413 2.120
Tabel 11 Totalen financiële bedrijfsvoering per deelsector 2012
financiële
bedrijfsvoering
alle leden
deelsector
lokaal
welzijn Madi PSZ MO
andere
terreinen
kennis-
instituten
Totaal bedrijfskosten 1.162.932.157 384.611.723 142.476.010 436.872.874 230.789.872 118.058.470
Totaal
bedrijfsopbrengsten 1.174.113.230 391.358.723 145.619.102 445.460.971 238.159.620 123.063.641
Totaal bedrijfsresultaat -1.185.578 5.438.562 3.740.781 5.057.958 2.478.919 -143.229
Tabel 12 Gemiddelde financiële bedrijfsvoering per deelsector 2012
financiële bedrijfsvoering gemiddelde (mediaan) van de leden
deelsector
lokaal welzijn Madi PSZ MO
andere
terreinen
kennis-
instituten
Totaal bedrijfskosten 1.286.800 1.794.089 408.377 6.287.324 1.163.391 1.482.516
Totaal bedrijfsopbrengsten 1.218.859 1.758.663 413.722 6.166.264 1.168.799 1.134.078
Totaal bedrijfsresultaat 2.120 9.255 122 0 30.960 -10.000
Het feit dat organisaties Maatschappelijke Opvang in totaal een positief bedrijfsresultaat kennen
van ruim 5 miljoen euro, terwijl gemiddeld dit bedrijfsresultaat op € 0,- uitkomt geeft vooral aan
dat veel organisaties in deze deelsector (namelijk ongeveer de helft) in 2012 een negatief
bedrijfsresultaat kenden. De volgende grafiek geeft het totale bedrijfsresultaat per deelsector.
9
Grafiek 3 Totaal bedrijfsresultaat 2011 per deelsector
Uit de basisbenchmark is ook de opbouw van de kosten bekend. Hieronder volgen een aantal belangrijkere onderdelen
van deze kosten.
Tabel 13 Aantal kostenposten en totaal
opbouw totale kosten totaal % mediaan
Totaal bedrijfskosten 2.475.741.105 100,0 1.171.195
Bruto loonsom 1.268.392.680 51,2 583.737
Totaal personele kosten 1.685.264.005 68,1 764.274
Huisvestingskosten 275.799.669 11,1 105.041
Tabel 14 Aantal kostenposten per deelsector
kostenverdeling per
deelsector
lokaal
welzijn Madi PSZ MO
andere
terreinen
kennis-
instituten
% % % % % %
Bruto loonsom 51,5 55,0 57,8 52,4 38,7 48,5
Totaal personele kosten 68,3 72,4 73,0 72,6 50,5 63,4
Huisvestingskosten 11,7 8,6 14,8 13,1 10,6 3,5
Totaal bedrijfskosten 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Opvallend is dat de totale personeelskosten minder dan 70% van alle kosten uitmaakt. In
tegenstelling tot wat vaak aangenomen wordt met de 80-20% verdeling geldt voor alle
deelsectoren dat de totale personeelskosten beduidend minder deel van het budget uitmaken dan
die 80%.
Totaal bedrijfsresultaat
-2.000.000
-1.000.000
0
1.000.000
2.000.000
3.000.000
4.000.000
5.000.000
6.000.000
lokaal welzij
nMadi
PSZ MO
andere terre
inen
kennisinsti
tuten
10
financiële indicatoren
Aan de hand van de door de organisaties ingevulde financiële gegevens zijn indicatoren berekend
waarop deze organisaties zich kunnen vergelijken met andere organisaties. Het gaat dan steeds om
een specifieke kostenpost, uitgedrukt als percentage van de totale bedrijfskosten.
Tabel 15 Specifieke kostenposten als percentage van totale bedrijfskosten
indicatoren
bedrijfsvoering mediaan
% personeelskosten 71,7
% huisvestingskosten 10,4
% opleidingskosten 1,1
% Overhead financieel 39,1
% overheidssubsidie 82,0
In 2008 werd volgens het CBS in het totale bedrijfsleven 1,3% van de bedrijfskosten besteed aan
opleidingen4. Van na 2008 zijn nog geen nieuwe gegevens bekend. De Maatschappelijke Opvang en
de kennisinstituten liggen met 1,4% en 1,5% hier iets boven. De andere deelsectoren liggen daar
iets onder.
Tabel 16 Indicatoren bedrijfsvoering per deelsector
indicatoren
bedrijfsvoering
%
personeels-
kosten
%
huisvestings-
kosten
%
opleidings-
kosten
% Overhead
financieel*
% overheids-
subsidies
mediaan mediaan mediaan mediaan mediaan
lokaal welzijn 68,8 10,9 0,9 39,1 82,5
Madi 75,0 7,7 1,2 36,4 91,2
PSZ 77,3 11,8 1,2 32,4 66,0
MO 73,1 12,8 1,4 41,8 93,3
andere terreinen 68,9 9,9 0,9 34,9 66,2
kennisinstituten 73,8 4,1 1,5 41,6 73,9
TOTAAL 71,7 10,4 1,1 39,1 82,0
* De financiële overhead wordt berekend door de kosten voor het directe personeel en de activiteitskosten af te
trekken van de totale bedrijfskosten. Het overblijvende bedrag wordt gedeeld door de totale kosten, waarmee
de indicator % overhead financieel ontstaat.
Het % overhead personeel is gedefinieerd als het aantal formatieplaatsen ondersteunend personeel plus het
aantal formatieplaatsen management als percentage van het totaal aantal formatieplaatsen. Zie ook bijlage 1.
De volgende grafiek toont de relatie tussen deze twee vormen van overhead per deelsector.
4 bron: CBS Statline, Arbeidskosten; structuur arbeidskosten [...] 2008
11
Grafiek 4 Vergelijking financiële en personele overhead per deelsector
Ook kunnen we aan de hand van de financiële indicatoren een overzicht geven van de verdeling
van componenten van de totale kosten. Deze cijfers zijn gebaseerd op de medianen per deelsector.
Grafiek 5 Opbouw kosten per deelsector
Gemiddeld komt 18% van de inkomsten van de organisaties uit andere inkomsten dan
overheidssubsidies. Dat verschilt natuurlijk per deelsector. Grafiek 6 laat dit zien.
overh
ead
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
lokaal welzij
nMadi
PSZ MO
andere terre
inen
kennisinsti
tuten
% Overhead personeel % Overhead financieel€ € €
€€
€
€
€
€
opbouw kosten
% opleidingskosten % huisvestingskosten % personeelskosten
aandeel to
tale
koste
n
0,0
20,0
40,0
60,0
80,0
100,0
lokaal welzij
nMadi
PSZ MO
andere terre
inen
kennisinsti
tuten
12
Grafiek 6 Overheidssubsidies als percentage van het totale inkomen, gemiddeld per deelsector
Overheidssubsidies betreffen alle inkomsten vanuit de overheden (landelijk, provinciaal en
gemeente), voor zover het geen loonkostensubsidies zijn.
financiële kengetallen
Een specifieke groep financiële indicatoren zijn de financiële kengetallen. Dit zijn indicatoren die
een paar belangrijke financiële kenmerken van de bedrijfsvoering beschrijven.
In de publicatie Handreiking Financiën (MOgroep, 2011) worden bij enkele van deze kengetallen
normen benoemd waarmee de organisaties kunnen kijken in hoeverre er sprake is van een
financieel gezonde situatie.
De tabel geeft eerst een overzicht van het gemiddelde van deze kengetallen voor de totale
branche. Daarna wordt voor vier indicatoren waar normen voor aangegeven zijn de huidige stand
van de branche getoond.
Tabel 17 Financiële kengetallen over 2012
financiële kengetallen mediaan
Flexibiliteit 18,9
Liquiditeit current ratio 1,8
Financiële ruimte 0,15
Solvabiliteit (balans) 0,40
Solvabiliteit, continuïteit 0,15
% overheidssubsidie
50
60
70
80
90
100
lokaal welzij
nMadi
PSZ MO
andere terre
inen
kennisinsti
tuten
13
In de handreiking wordt de volgende betekenis aan de kleuren gegeven:
rood: de onderneming loopt op langere termijn financieel risico;
oranje/geel: de onderneming zit in een verbeterzone;
groen: de financiële situatie is voldoende
Grafiek 7 Dashboard financiële kengetallen
De kleur van de middencirkel van elke klok geeft de stand van zaken 2012 aan.
In bijlage 3 staat een dashboard in grijstinten.
Alleen voor het kengetal Flexibiliteit is er significant verschil tussen de deelsectoren. Deze wordt in
de volgende tabel getoond.
Tabel 18 Flexibiliteit per deelsector
financiële
kengetallen
Flexibiliteit
mediaan
lokaal welzijn 20,6
Madi 20,3
PSZ 10,5
MO 24,9
andere terreinen 18,3
kennisinstituten 11,1
TOTAAL 18,9
14
Indicatoren en kengetallen over drie jaar
Tabel 19 Organisatiegrootte
2010 2011 2012
aantal werknemers 38 36 27
formatie (FTE) 23,6 23,4 15,9
De gemiddelde organisatiegrootte is vooral in 2012 duidelijk kleiner geworden. De kengetallen en
indicatoren over personeel en financiën zijn echter redelijk stabiel.
Tabel 20 Personele kengetallen
2010 2011 2012
ziekteverzuim 5,4 5,1 5,2
% FTE uitvoerend 74,5 76,8 76,6
% Overhead personeel 25,6 23,1 23,6
Tabel 21 Indicatoren bedrijfsvoering
2010 2011 2012
% personeelskosten 71,8 71,4 71,7
% huisvestingskosten 10,9 10,4 10,4
% opleidingskosten 1,0 0,9 1,1
% Overhead financieel 36,9 36,9 39,1
% overheidssubsidie 78,0 78,0 82,0
Tabel 22 Financiële kengetallen
2010 2011 2012
Flexibiliteit 21,5 17,4 18,9
Liquiditeit current ratio 1,6 1,8 1,8
Financiële ruimte 0,11 0,13 0,15
Solvabiliteit (balans) 0,40 0,40 0,40
Solvabiliteit, continuïteit 0,16 0,14 0,15
Wat opvalt is dat de het percentage overhead personeel nauwelijks wijzigt, terwijl het percentage
overhead financieel wel een stijging laat zien. Dit valt samen met de ontwikkeling dat er duidelijk
minder mensen werkzaam zijn bij de organisaties.
We kunnen nog geen ontwikkeling in het aantal ingezette vrijwilligersuren weergeven, aangezien
we dat gegeven pas sinds dit jaar verzamelen.
15
Wel kunnen we kijken naar het aantal vrijwilligers per deelsector en (gemiddeld) per organisatie.
Dan blijkt dat er in twee deelsectoren sprake is van een (lichte) daling van het aantal vrijwilligers.
Bij de overig deelsectoren is er sprake van een stijging, waarbij de stijging bij het lokaal welzijn
fors te noemen is (in 2013 22% stijging ten opzichte van 2011).
Tabel 23 Ontwikkeling van aantal vrijwilligers per organisatie per deelsector in 2013 vergeleken met 2011
ontwikkeling
vrijwilligersaantallen
2013 t.o.v. 2011 totaal
gemiddelde
per
organisatie
lokaal welzijn 11.424 82
Madi 689 22
PSZ -441 -12
MO 423 35
andere terreinen 36 6
kennisinstituten -12 -2
TOTAAL 12.119 52
16
bijlage 1. Definities
In deze bijlage staan de definities van de gegevens, kengetallen en indicatoren zoals die in de
benchmark gegeven worden.
gegeven uit de Basisbenchmark
definitie
Werknemers op de loonlijst
Werknemers op de loonlijst van uw bedrijf inclusief oproep- en invalkrachten. Ook meetellen werknemers op loonlijst werkzaam via de Wet Werk en Bijstand (WWB), directeuren van NV's en BV's op de eigen loonlijst, inclusief directeur-grootaandeelhouders (DGA's).
Werknemers op de loonlijst (in fte's)
Werknemers op de loonlijst omgerekend naar full time equivalenten
Vrijwilligers (aantal personen in de verslagperiode)
Aantal vrijwilligers in uw organisatie. Het gaat hier om het aantal personen die "om niet" of uitsluitend voor een reis-/onkostenvergoeding werkzaam zijn binnen de organisatie en GEEN deel uitmaken van de werknemers die u in de vorige vragen heeft ingevuld. Onder de vrijwilligers horen ook bestuursleden en stagiaires.
Percentage ziekteverzuim van personeel in loondienst
Van alle werknemers wordt elke ziektedag in de periode vermenigvuldigd met de bij die dag behorende parttime factor en de arbeidsongeschiktheidsfactor, waarna zij worden opgeteld. Van alle werknemers (ziek en niet ziek) wordt elke dienstverbanddag in de periode vermenigvuldigd met de bij die dag behorende parttime factor, waarna zij worden opgeteld. Het totaal aantal ziektedagen wordt gedeeld door het totaal aantal dienstverbanddagen en vermenigvuldigd met 100%. (Bron Vernet).
Ontvangen subsidies van overheidsinstellingen (Rijk, provincie en/of gemeente)
Alle subsidies van het Rijk, provincies en gemeenten (o.a. Wmo, AWBZ). Hier NIET opnemen loon(kosten)subsidies, zie daarvoor vraag 443.svp 0 invullen, indien u geen subsidies ontvangt.
Overige bedrijfsopbrengsten, zoals vergoedingen uitgeleend personeel en vrijwillige bijdragen
Overige bedrijfsopbrengsten, zoals vergoedingen uitgeleend personeel en vrijwillige bijdragen. Exclusief financiële en bijzondere baten, zie daarvoor de vragen bij Financiële resultaten. SVP 0 invullen, indien u geen overige bedrijfsopbrengsten heeft.
Totaal bedrijfsopbrengsten Netto omzet plus subsidies overheidsinstellingen plus overige bedrijfsopbrengsten.
Bruto loonsom voor loonheffing van de werknemers in loondienst.
Deze rubriek wordt gebruikt bij het bepalen van de contributie en is zodoende verplicht. Definitie: Brutolonen/-salarissen van de werknemers in loondienst, voor aftrek van ziekengeld en loon(kosten)subsidies. Als brutoloon geldt het arbeidsloon, inclusief het werknemersaandeel sociale verzekeringen. WEL meetellen: loon in natura, extra beloningen in de vorm van toeslagen, tantièmes, overwerk, 13e maand en dergelijke, inclusief vergoedingen voor woon-/werkverkeer, bijdragen in (premie)spaarregelingen.
Totaal bedrijfskosten De som van Totaal personele kosten en Totaal overige bedrijfskosten en Totaal afschrijvingen
Totaal bedrijfsresultaat Gerealiseerde bedrijfsopbrengst - gerealiseerde bedrijfskosten.
Werknemers op de loonlijst.
Werknemers op de loonlijst van uw bedrijf inclusief oproep- en invalkrachten. Ook meetellen werknemers op loonlijst werkzaam via de Wet Werk en Bijstand (WWB), directeuren van NV's en BV's op de eigen loonlijst, inclusief directeur-grootaandeelhouders (DGA's).
Werknemers op de loonlijst (in fte's)
Werknemers op de loonlijst omgerekend naar full time equivalenten. Indien u geen personeel op de loonlijst heeft, vul dan 0 in.
Aantal fte in uitvoerende taken
Bij uitvoering gaat het om de medewerkers die direct betrokken zijn in de uitvoering van het primaire proces.
17
gegeven uit de Basisbenchmark
definitie
Aantal fte met ondersteunende taken
Bij ondersteuning gaat het om de medewerkers met ondersteunende taken.
Aantal fte met leidinggevende taken
Leidinggevend / management betreft de medewerkers die in de lijn leidinggevende taken hebben.
Aantal fte met contract onbepaalde tijd
Totaal aantal contracturen van personen op de loonlijst met een contract met onbepaalde tijd gedeeld door 1872, het aantal uren op jaarbasis van één fte
Vrijwilligers (aantal personen in de verslagperiode)
Aantal vrijwilligers in uw organisatie. Het gaat hier om het aantal personen die "om niet" of uitsluitend voor een reis-/onkostenvergoeding werkzaam zijn binnen de organisatie en GEEN deel uitmaken van de werknemers die u in de vorige vragen heeft ingevuld. Onder de vrijwilligers horen ook bestuursleden en stagiaires.
Aantal vrijwilligersuren in de verslagperiode
Schatting hoeveel uren de hierboven genoemde vrijwilligers voor uw organisatie in touw zijn geweest in de verslagperiode.
Netto omzet = aan cliënten of klanten in rekening gebrachte diensten, exclusief subsidiebijdragen
Totaal bedrag (exclusief BTW, indien BTW-plichtig) uit verkoop van goederen en levering van diensten aan derden, exclusief subsidiebijdragen. WEL meetellen: netto omzet uit overige activiteiten, entreegelden, bijdragen van particuliere deelnemers en doorberekende, aan derden betaalde, vrachtkosten.
Ontvangen subsidies van overheidsinstellingen (Rijk, provincie en/of gemeente)
Alle subsidies van het Rijk, provincies en gemeenten (o.a. Wmo, AWBZ). Hier NIET opnemen loon(kosten)subsidies, zie daarvoor vraag 443
Overige bedrijfsopbrengsten, zoals vergoedingen uitgeleend personeel en vrijwillige bijdragen
Overige bedrijfsopbrengsten, zoals vergoedingen uitgeleend personeel en vrijwillige bijdragen. Exclusief financiële en bijzondere baten, zie daarvoor de vragen bij Financiële resultaten
Totaal bedrijfsopbrengsten Netto omzet plus subsidies overheidsinstellingen plus overige bedrijfsopbrengsten.
Totaal personele kosten Totaal personele kosten inclusief personele kosten die mogelijk in uw jaarrekening onder overige kosten worden geboekt.
Bruto loonsom van de werknemers op de loonlijst voor aftrek van ziekengeld en loon(kosten)subsidies
Definitie: Brutolonen/-salarissen van de werknemers op de loonlijst, voor aftrek van ziekengeld en loon(kosten)subsidies. Als brutoloon geldt het arbeidsloon, inclusief het werknemersaandeel sociale verzekeringen. WEL meetellen: loon in natura, extra beloningen in de vorm van toeslagen, tantièmes, overwerk, 13e maand en dergelijke, inclusief vergoedingen voor woon-/werkverkeer, bijdragen in (premie)spaarregelingen, uitkeringen uit hoofde van ontslagregelingen en betalingen voor ingeleend personeel (van 'moeder, zusters of dochters') met een status vergelijkbaar met die van (eigen) werknemers.
Opleidingskosten Opleidingskosten voor opleidingen verzorgd door derden
Overige personeelskosten Overige personeelskosten, zoals kosten van kantine, Arbodiensten, wervingsacties
Totale personeelskosten van medewerkers die primaire taken uitvoeren
Totale personeelskosten van de medewerkers die primaire taken uitvoeren d.w.z. taken die rechtstreeks ten dienste staan van de cliënten of doelgroepen.
Huisvestingskosten Het betreft hier alleen de huisvestingskosten (afschrijvingen en overige kosten) die binnen het operationeel resultaat vallen. In de Brief op Maat wordt bij huisvestingskosten ook de hypothecaire lasten meegeteld die onderdeel zijn van de financiële baten en lasten.
Directe activiteitenkosten Het betreft direct aan een dienst gerelateerde kosten. Het kan gaan om materiaalkosten, de huur van een ruimte voor een cursus of de vergoeding voor een docent. Het materiële aandeel in de exploitatiekosten van bijvoorbeeld een wijkwinkel of een buurthuis valt onder het begrip activiteitenkosten
18
gegeven uit de Basisbenchmark
definitie
Organisatiekosten Organisatiekosten bestaand uit materiële kosten en kosten van uitbesteding van activiteiten zoals bijv. salarisadministratie
Totaal bedrijfskosten De som van Totaal personele kosten en Totaal overige bedrijfskosten en Totaal afschrijvingen
Totaal bedrijfsopbrengsten Totaal bedrijfsopbrengsten overgenomen uit de categorie Financieel - Opbrengsten
Totaal bedrijfskosten Totaal bedrijfskosten overgenomen uit de categorie Financieel - Bedrijfskosten
Totaal bedrijfsresultaat Gerealiseerde bedrijfsopbrengst - gerealiseerde bedrijfskosten.
Vaste activa Vaste activa bestaan uit immateriële vaste activa (goodwill), materiële vaste activa (onroerende en roerende goederen, zoals grond, gebouwen, verbouwing, inventaris, vervoermiddelen en automatisering) en financiële vaste activa (deelnemingen en langlopende vorderingen)
Vlottende activa (inclusief liquide middelen)
Vlottende activa bestaan uit voorraden, vorderingen/debiteuren, effecten en liquide middelen zoals kas-, banksaldi.
Balans totaal activa Totale bezittingen. Som van de vaste en vlottende activa
Passiva
Eigen vermogen Eigen vermogen (besteedbaar plus vastgelegd vermogen), zoals opgenomen in de jaarrekening. Bijvoorbeeld stichtingskapitaal, reserves en toevoeging eigen vermogen.
Voorzieningen Voorzieningen voor o.a. belasting, pensioenvoorziening en groot onderhoud
Kortlopende schulden Kortlopende schulden, zoals leningen, schulden, vooruit ontvangen op bestellingen, belastingen en premies sociale verzekeringen.
Langlopende schulden Langlopende schulden zoals hypothecaire leningen, (middel)lange leningen en schulden aan deelnemingen, directeuren of aandeelhouders.
Balanstotaal passiva Balanstotaal, zoals opgenomen in de jaarrekening
% overheidssubsidie tov totale bedrijfsopbrengst
De ontvangen overheidssubsidie als percentage van de totale bedrijfsopbrengst.
% overige opbrengsten tov totale bedrijfsopbrengst
Overige opbrengsten, zoals vergoedingen uitgeleend personeel en vrijwillige bijdragen, als percentage van de totale bedrijfsopbrengst.
% personeelskosten tov totale bedrijfskosten
De personeelskosten als percentage van de totale bedrijfskosten.
% huisvestingskosten tov totale bedrijfskosten
De huisvestingskosten als percentage van de totale bedrijfskosten.
% FTE uitvoerend Aantal FTE uitvoerend / Aantal FTE werkzaam
% Overhead personeel Het aantal FTE ondersteunend plus het aantal FTE management als percentage van het totaal aantal FTE werkzaam
% Overhead financieel De overheadkosten als percentage van de totale bedrijfskosten. De overheadkosten worden berekend door de kosten voor het directe personeel en de activiteitenkosten af te trekken van de totale bedrijfskosten.
% vrijwilligers Het aantal vrijwilligers als percentage van aantal werkzame personen
19
gegeven uit de Basisbenchmark
definitie
Flexibiliteit De flexibiliteit van de onderneming wordt voor een groot deel bepaald door de proportie vaste en tijdelijke formatie. Een wisselende inkomstenstroom vraagt meer flexibiliteit. Ondernemingen in W&MD hebben vaak (deels) te maken met incidentele subsidies en financiële bijdragen. Die kunnen wegvallen. Ook kunnen zij gunningen of opdrachten mislopen. Als de formatie volledig uit vaste krachten bestaat, loopt de onderneming risico. De vaste kosten voor de formatie worden dan niet meer (volledig) gedekt. Met een deel tijdelijke formatie kan een onderneming beter inspelen op veranderingen in geldstromen. Ze is dan flexibeler. Hoe groot het deel vaste en tijdelijke formatie moet zijn, hangt af van de omvang van de structurele inkomsten en van de omvang van het eigen vermogen. Als deze groot zijn, kan het deel vaste formatie groter zijn. Als ze klein zijn, is een kleiner deel vaste formatie raadzaam. Formule: flexibiliteit = 100% - vaste formatie / totale formatie x 100% Rood: uitkomst 0 - 10%. De onderneming heeft een te groot deel vaste formatie. Ze loopt op langere termijn financieel risico. Ze is onvoldoende flexibel om in te kunnen spelen op vermindering van inkomsten. Eventueel eigen vermogen wordt opgemaakt aan kosten voor het vaste personeel. Oranje: uitkomst 10 - 25%. De onderneming zit in een verbeterzone. Groen: uitkomst >25%. De onderneming is voldoende flexibel. Ze kan veranderingen in inkomsten aan. Bron: Financiële handreiking MOgroep 2011 (in gespiegelde versie)
Liquiditeit current ratio Liquiditeit is de mate waarin de onderneming in staat is op tijd te voldoen aan de kortlopende financiële verplichtingen. De liquiditeit kan worden berekend met behulp van de current ratio. Deze geeft aan in welke mate uit de vlottende activa (liquide middelen, vorderingen op korte termijn en voorraden) aan de vlottende schulden (kortlopende schulden) kan worden voldaan. Vlottende activa (voor zover niet al in geld aanwezig) kunnen geld worden. Door voorraden te verkopen en vorderingen/debiteuren te innen. Vlottende schulden kosten op korte termijn geld: ze moeten worden betaald. Als tegenover de kortlopende schulden voldoende vlottende activa aanwezig zijn, is de liquiditeit in orde. De wijze van financiering beïnvloedt de liquiditeit. Honderd procent bevoorschotting is positief voor de liquiditeit. Er is geld in kas. (Gedeeltelijke) achterafbetaling is negatief voor de liquiditeit. Geld is nog niet aanwezig. De onderneming loopt financieel risico. Formule: current ratio = vlottende activa / kortlopende schulden Rood: uitkomst < 1,2. De onderneming loopt financieel risico. De liquiditeit is te laag. Dit kan tot betalingsproblemen leiden en zelfs, als er geen maatregelen worden genomen, tot faillissement. Maatregelen kunnen zijn: eerder factureren, tijdelijk een langere betaaltermijn hanteren of lang vreemd vermogen aantrekken. Oranje: uitkomst tussen 1,2 - 1,5. De onderneming zit in een tussenzone. Ze kan afglijden naar de rode gevarenzone. Ingrijpen is noodzakelijk om voldoende liquide te worden. Oranje is ook uitkomst > 2,0. Een te hoge liquiditeit is niet goed. Daarmee worden (rente)opbrengsten gemist. Groen: uitkomst tussen 1,5 en 2,0. De onderneming is voldoende liquide. Bron: Financiële handreiking MOgroep 2011
Werkkapitaal Ook het begrip netto-werkkapitaal zegt iets over de liquiditeit. Het netto-werkkapitaal is het verschil tussen de vlottende activa en de vlottende schulden. Als niet alle vlottende activa nodig zijn om aan de vlottende schulden te voldoen, blijven er activa over. Er is sprake van werkkapitaal. De onderneming heeft vermogen. Dit kan eigen vermogen zijn of lang vreemd vermogen. Dat laatste zijn langlopende schulden, die voorlopig niet betaald hoeven worden. Het geld is nog in kas. Vermogen is positief voor de liquiditeit. Van het vermogen moeten de vaste activa worden betaald. Het netto-werkkapitaal is het bedrag dat daarna overblijft. Formule: netto-werkkapitaal = vlottende activa - kortlopende schulden of netto-werkkapitaal = (eigen vermogen + langvreemd vermogen) - vaste activa. De uitkomst is een absoluut getal. Een hoog netto-werkkapitaal, betekent een hoge liquiditeit. Het werkkapitaal moet ook weer niet té hoog zijn; dan is er teveel liquiditeit en kan het lang vreemd vermogen worden verminderd. Het eigen vermogen en daarmee het werkkapitaal kan worden aangetast door bezuinigingen van de gemeente/financier. Een ondernemer moet daarop anticiperen. Bron: Financiële handreiking MOgroep 2011
20
gegeven uit de Basisbenchmark
definitie
Financiële ruimte De financiële ruimte geeft de ruimte aan die een onderneming heeft om aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Deze ruimte wordt berekend met behulp van het begrip netto-werkkapitaal. Maar dan in verhouding tot de exploitatie (kasstroom; opbrengsten) op jaarbasis. Deze indicator wordt ook wel ratio nominaal werkkapitaal genoemd. Formule: financiële ruimte = netto-werkkapitaal / kasstroom op jaarbasis = (vlottende activa - vlottende schulden) / kasstroom op jaarbasis. Er geldt een norm van 1 maand (=0,08 op jaarbasis). Dan is er minimaal een maand ruimte om aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Rood: uitkomst < 0,05. De onderneming loopt risico. De financiële ruimte is te klein en betalingsproblemen dreigen. Oranje: uitkomst tussen 0,05 en 0,08. De onderneming kan mogelijk niet aan de maandelijkse verplichtingen voldoen. De financiële ruimte kan worden verbeterd door kosten te verminderen en/of opbrengsten te verhogen. Er ontstaan dan exploitatieoverschotten die aan het eigen vermogen kunnen worden toegevoegd. Een tweede mogelijkheid voor verbetering is kort vreemd vermogen omzetten naar lang vreemd vermogen. Oranje is ook uitkomst > 0,16. Een te hoge uitkomst is ook niet goed: de onderneming heeft teveel vlottende middelen. Een financiële ruimte van twee maanden (=0,16 op jaarbasis) is genoeg. Groen: uitkomst tussen 0,08 en 0,16. De onderneming heeft de ruimte om minimaal een maand aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Bron: Financiële handreiking MOgroep 2011
Solvabiliteit (balans) De solvabiliteitsratio eigen vermogen (d.i. besteedbaar plus vastgelegd vermogen) gedeeld door het totaal vermogen (balanstotaal) geeft inzicht in de mate waarin een onderneming in staat is aan zijn financiële verplichtingen te doen. Afhankelijk van de directe opbrengstwaarde van de activa ligt de minimumnorm van de waarde voor welzijnsondernemingen tussen de 0,2 en 0,4.
Solvabiliteit, continuïteit langere termijn
Bij de continuïteit op langere termijn speelt het eigen vermogen een grote rol. Onderstaande indicator geeft aan in welke mate de lasten in een jaar opgevangen kunnen worden door het eigen vermogen. Als het eigen vermogen relatief laag is in vergelijking met de totale lasten, dan loopt de onderneming risico. Tegenvallende inkomsten kunnen niet worden opgevangen. De lasten blijven. Mogelijk kan personeel niet worden betaald. Immers een belangrijk deel van de lasten zijn personeelskosten. Met voldoende vermogen kan de onderneming de betalingen aan personeel bij tegenvallende inkomsten voor een tijd continueren. Formule: continuïteit op langere termijn = eigen vermogen / totale lasten. Rood: uitkomst < 0,15. De onderneming loopt risico. Er is niet genoeg eigen vermogen om eventuele tegenvallende baten op te vangen. De groene zone is niet te bereiken in 1 jaar, want de opbouw van vermogen vindt plaats door een aantal jaren exploitatieoverschotten. Liquiditeitsbewaking is van belang. Een plan is nodig waarin streefwaarden voor de indicator worden vastgelegd en tijdstippen waarop die, via (jaarlijkse) exploitatieoverschotten, bereikt moeten zijn. Oranje: uitkomst tussen 0,15 en 0,20. De onderneming zit in een tussenzone. Verbeteren
is noodzakelijk en op korte termijn mogelijk door generen van (jaarlijkse) exploitatieoverschotten en die toe te voegen aan het eigen vermogen. Groen: uitkomst > 0,20. De onderneming zit goed. Meer dan 20% van de lasten wordt gedekt door het eigen vermogen. Er blijft vermogen over voor de langere termijn. Veel eigen vermogen is goed voor de continuïteit. Maar een te hoge solvabiliteit is niet goed voor het optimaal halen van rendement uit het eigen vermogen. Het vermogen kan worden aangetast door bezuinigingen van de gemeente/financier. Een ondernemer moet daarop anticiperen. Bron: Financiële handreiking MOgroep 2011
21
bijlage 2. Methodologische verantwoording
Berekening ontbrekende gegevens
De Basisbenchmark is in 2013 ingevuld door 440 leden. Deze hebben de vragen over 2012
ingevuld.
Van de leden die de basisbenchmark niet hebben ingevuld is wel de loonsom bekend. Deze leden
kunnen wat dat betreft vergeleken worden met de leden die de Basisbenchmark wel hebben
ingevuld.
De gegevens uit de benchmark zijn voor de ontbrekende leden ingevuld op basis van een
mediaanvulling van de ontbrekende gegevens, gestratificeerd naar deelsector en groottegroep.
Daartoe zijn de volgende deelsectoren gedefinieerd:
- lokaal welzijn
- PSZ singulier
- PSZ als deel van KO
- Maatschappelijke Dienstverlening
- Maatschappelijke Opvang
- kennis/steunorganisaties
- andere terreinen
Iedere groep is in vier gelijke groottegroepen onderverdeeld. Vervolgens is voor deze 4 x 7 = 24
groepen per groep de mediaan voor alle numerieke waarde variabelen bepaald.
Bij leden waar dat gegeven niet is ingevuld is die groepsmediaan ingevuld.
Indicatoren die gebaseerd zijn op verhoudingsgetallen (bijvoorbeeld percentages) zijn alleen
berekend over de leden die alles ingevuld hebben (N=440).
Van Peuterspeelzalen die onderdeel zijn van een Kinderopvanginstelling zijn alle gegevens waar
nodig geproportioneerd naar het PSZdeel van die organisatie.
Schatting organisatiegraad (samenvattende tabel op bladzijde 1)
Het laatste bekende totaal aantal werknemers in de sector wordt door de FCB gegeven over 2012.
Deze brancherapportage is gebaseerd op de basisbenchmark 2013 over 2012. Eind of in 2012
hebben 96 leden het lidmaatschap bij de MOgroep opgezegd. Soms omdat deze organisatie in een
fusietraject betrokken waren, of omdat de organisatie haar werkzaamheden moest beëindigen
wegens stopzetting van subsidie.
Deze organisaties zijn wel meegeteld in deze brancherapportage. Daardoor kunnen we de cijfers
van de MOgroep op een juiste manier (namelijk gebaseerd op hetzelfde jaar) vergelijken met die
van de FCB.
22
bijlage 3. Dashboard financiële kengetallen in grijstinten
Grafiek 8 Dashboard financiële kengetallen
Deze versie voor zwart-wit printer is gebaseerd op de financiële kengetallen over 2012 zoals die in
tabel 17 (bladzijde 12) zijn weergegeven.
MOgroep, 23 oktober 2013
Top Related