Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Wmo) - 1 juli
2015
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE
VERKLARENDE WOORDENLIJST
1 INLEIDING
1. 1 De Wmo 2015
1. 2 Wat verandert er
1. 3 Wat betekent dit
1. 4 Individuele voorzieningen
1. 5 Mantelzorgers en vrijwilligers
2 IN GESPREK MET DE INWONER
2. 1 Integrale ondersteuning via de Sociaal Team
2. 2 De melding
2. 3 Cliëntondersteuning
2. 4 Persoonlijk plan
2. 5 Voorbereiding op het gesprek
2. 6 Het gesprek
2. 7 Het gespreksverslag
2. 8 De aanvraag
2. 9 Termijnen
3 ALGEMENE ZAKEN RONDOM WMO-VOORZIENINGEN
3. 1 Woonachtig en hoofdverblijf
3. 2 Voor de aanvraag aangeschaft
3. 3 Langdurig noodzakelijk
3. 4 Op het individu gericht
3. 5 Aanvraag voor een al verstrekte voorziening
4 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN
4. 1 Wat verstaan we hieronder?
4. 2 Afwegingskader
4. 3 Wmo-maatwerkvoorzieningen
4. 4 Mantelzorg
5 BEGELEIDING
5. 1 Wat verstaan we hieronder?
5. 2 Afwegingskader
5. 3 Wmo-maatwerkvoorzieningen
5. 4 Mantelzorg (respijtzorg)
6 KORTDUREND VERBLIJF
6. 1 Wat verstaan we hieronder?
6. 2 Afwegingskader
6. 3 Wmo-maatwerkvoorzieningen
6. 4 Mantelzorg
7 HET THUIS ZORGEN VOOR DE KINDEREN
7. 1 Wat verstaan we hieronder?
7. 2 Afwegingskader
7. 3 Wmo-maatwerkvoorzieningen
7. 4 Mantelzorg
8 WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS
Nr.
CVDR370282_1CVDR 9 januari
2018
Officiële uitgave van Zeist.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 20181
8. 1 Wat verstaan we hieronder?
8. 2 Afwegingskader
8. 3 Wmo-maatwerkvoorzieningen
8. 4 Mantelzorg
9 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
9. 1 Wat verstaan we hieronder?
9. 2 Afwegingskader
9. 3 Wmo-voorzieningen
9. 4 Mantelzorg
10 VERVOER EN HET AANGAAN EN ONDERHOUDEN VAN SOCIALE CONTACTEN
10. 1 Wat verstaan we hieronder?
10. 2 Afwegingskader
10. 3 Wmo-maatwerkvoorzieningen
10. 4 Mantelzorg
11 OVERIGE WMO-VOORZIENINGEN
11. 1 Beschermd wonen
11. 2 Doventolk in de leefsituatie
11. 3 Maatschappelijke opvang
12 DE EXPERTPOULE
12.1 Medische advisering
13 WIJZE VAN VERSTREKKEN
13. 1 Inleiding
13. 2 Keuzemogelijkheid
13. 3 In natura
13. 4 Als persoonsgebonden budget
13. 5 Als financiële tegemoetkoming
13. 6 Als collectieve voorziening
14 EIGEN BIJDRAGE
14. 1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage?
14. 2 Inkomen en vermogen
14. 3 Duur en hoogte eigen bijdrage
14. 4 Ondersteuning minima
15 POSITIE VAN DE INWONER
15. 1 Klachten
15. 2 Medezeggenschap
15. 3 Mediation en bezwaar
16 KWALITEIT
16. 1 Kwaliteit van hulp en voorzieningen
16. 2 Kwaliteit en inzet van niet-professionals
16. 3 Klanttevredenheid
16. 4 Calamiteiten
16. 5 Privacy
17 PROCEDURELE BEPALINGEN
17. 1 Onderzoek en advies
17. 2 Besluitvorming
17. 3 Intrekking
17. 4 Beëindiging
17. 5 Terugvorderen
BIJLAGE 1 - HANDREIKING NORMERING HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN HUISHOUDELIJKE ONDER-
STEUNING
BIJLAGE 2 - OP GEHANDICAPTEN EN/OF OUDEREN GERICHTE WONINGEN
BIJLAGE 3 - DE ICF-FUNCTIES
BIJLAGE 4 - DE ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE
BIJLAGE 5 - ONDERSTEUNING VOOR MANTELZORGERS
VERKLARENDE WOORDENLIJST
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 20182
Alg. gebruikelijke voorziening Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen
beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Een voorziening is algemeen gebruikelijk
als die: niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én; in de reguliere handel verkrijgbaar
is, én in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten. Wat hier onder valt, verschuift in de tijd.
Voorbeelden zijn de mobiele telefoon en de hoge toiletpot. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn
voorliggend op individuele voorzieningen.
Algemene voorziening Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar
de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht
op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.
AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Besluit Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist 2015.
CAK Centraal Administratie Kantoor, het orgaan dat de eigen bijdragen voor de Wmo en Wet langdurige
zorg berekent en int.
CJG Centrum voor Jeugd en Gezin.
Collectieve voorziening Voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Voor individuen en/of bepaalde
doelgroepen kan een indicatie worden afgeven om bij gebruik van deze voorziening ook voor bepaalde
(financiële) voordelen in aanmerking te kunnen komen.
CRvB Centrale Raad van Beroep.
Expertpoule Poule van experts op diverse relevante vakgebieden die onder andere door het Sociaal
Team om advies gevraagd kan worden. Dit zowel in het kader van de Wmo als van de Jeugdwet.
Gebruikelijke zorg De normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere
huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd
op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor de gangbare dagelijkse taken (bij-
voorbeeld huishoudelijk werk) en heeft in de regel een verplichtend karakter.
Gemeente Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zeist (mits het woord “ge-
meente” niet als plaatsaanduiding wordt gebruikt).
Gesprek Gesprek tussen een medewerker van het Sociaal Team en een inwoner over de situatie en
problematiek van de inwoner, waarbij samen gezocht wordt naar oplossingen.
Gespreksverslag Verslag van het gesprek waarin o.a. alle gemaakte afspraken zijn verwoord en dat,
mits ondertekend, kan dienen als aanvraag voor Wmo-voorzieningen.
ICF International Classification of Functioning, Disabilities and Health.
Individuele voorziening Dit zijn voorzieningen waarbij gebruik alleen mogelijk is via een gemeentelijk
besluit. De wet bepaalt dat gemeenten over individuele voorzieningen een eigen bijdrage kunnen heffen
en dat gemeenten inwoners de keuze moeten geven tussen een voorziening in natura of een persoons-
gebonden budget. Het aanvragen en toekennen wordt geregeld in een verordening.
Kortdurend verblijf Logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, gepaard
gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding indien de verzekerde aangewezen is op
permanent toezicht en indien ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de
verzekerde levert, noodzakelijk is.
Maatwerkvoorziening Voorziening die in het kader van de Wmo wordt verstrekt. Deze voorziening
vormt het eventuele sluitstuk van het scale aan voorliggende voorzieningen. Samen met deze voorlig-
gende voorzieningen en diensten vormt de maatwerkvoorziening het maatwerkarrangement waardoor
de inwoner langer zelfstandig kan blijven wonen en deel kan blijven nemen aan de maatschappij.
Mantelzorger Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt
geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit zijn omgeving waarbij de zorgverlening recht-
streeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt.
Outreachend werken Wijze van werken waarin zelf het initiatief genomen wordt om een inwoner die
hulp of zorg nodig lijkt te hebben, te benaderen.
Pgb Persoonsgebonden budget, een bedrag waaruit namens de gemeente betalingen worden gedaan
voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoor-
ziening behoren, en die een inwoner van derden heeft betrokken.
Respijtzorg Het tijdelijk overnemen van de totale zorg ter ontlasting van de mantelzorger door beroeps-
krachten of vrijwilligers in de vorm van thuisopvang, dagopvang, kortdurende opname enzovoort.
Sociaal netwerk Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale
relatie onderhoudt.
Sociaal Team Multidisciplinair team dat binnen een wijk het eerste aanspreekpunt is voor hulp- en
zorgvragen in het kader van de Wmo.
Spoed Niet uitstelbare hulp, waarbij de consequentie van uitblijvende oplossing binnen 24 tot 48 uur
zal leiden tot onaanvaardbare (gezondheids-)risico’s. De niet uitstelbare hulp kan gericht zijn op het
belang van jonge kinderen in een huishouding, ernstige verwaarlozing, en situaties waarin inwoners
een bedreiging vormen voor zichzelf en/of anderen.
Verordening Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist 2015.
De in deze beleidsregels vermelde artikelnummers verwijzen naar deze verordening, tenzij anders
vermeld.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 20183
Vrijwilliger Iemand die uit vrije wil zorg verricht, buiten een vast dienstverband. Meestal wordt de zorg
verleend vanuit een georganiseerd verband. Tussen de vrijwilliger en degene aan wie de zorg wordt
verleend, bestaat vooraf meestal geen relatie.
Wijken De vijf wijken van de gemeente Zeist: Zeist Centrum, Zeist Noord, Zeist Oost (waaronder Aus-
terlitz), Zeist West en Huis ter Heide, Bosch en Duin, Den Dolder.
Wlz Wet langdurige zorg.
Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning.
Wvg Wet voorzieningen gehandicapten. Deze wet gold tot en met 2006 en was de voorganger van de
Wmo.
1 INLEIDING
1.1 De Wmo 2015Per 1 januari 2015 is de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Wmo 2015) van
kracht. Deze vervangt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uit 2007.
1.2 Wat verandert er
1.2.1 MaatwerkvoorzieningIn de Wmo 2015 is de term “maatwerkvoorziening” geïntroduceerd. Maatwerk is breder dan de com-
pensatieplicht zoals die tot 2015 in de Wmo stond. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand
zelf kan bijdragen en vormt, samen met de inzet van eigen kracht of indien van toepassing gebruikelijke
hulp of mantelzorg, een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Ook het gebruik van
een algemene voorziening kan, afhankelijk van de omstandigheden van de betreffende inwoner, tot
het vereiste maatwerk leiden.
Gemeenten hebben in de nieuwe Wmo nog steeds een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat
zelfredzaamheid en participatie de verantwoordelijkheid zijn van mensen zelf. Maar gemeenten zijn
gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in
hun redzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang.
1.2.2 Nieuwe takenVanuit de AWBZ is een aantal taken overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft:
- Begeleiding;
- Kortdurend verblijf;
- Beschermd wonen;
- Doventolk (voor het leven van alledag).
1.3 Wat betekent ditDe veranderingen in de langdurige zorg gaan veel vragen van alle betrokkenen. Degenen die een beroep
doen op ondersteuning of zorg worden eerst aangesproken op wat zij samen met hun sociale netwerk
kunnen doen. Gemeenten moeten nog meer naast de burger gaan staan. Zorgaanbieders moeten meer
mens- en buurtgericht gaan werken. Van zorgverzekeraars en zorgkantoren wordt verwacht dat zij sa-
menwerken met gemeenten en meer verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de zorg in in-
stellingen en door beroepsbeoefenaren. En van de samenleving als geheel vraagt deze hervorming
meer betrokkenheid bij en zorg voor elkaar.
De scheiding van het gesprek en de daadwerkelijke Wmo-aanvraag wordt aangescherpt, omdat het
gesprek in de wijk plaatsvindt en de aanvraag via een centrale backoffice van de gemeente loopt. De
medewerker van het Sociaal Team die het gesprek voert, is niet betrokken bij de afhandeling van de
aanvraag. Hierdoor kan hij of zij zich beter richten op de eigen mogelijkheden van de inwoner en zijn
of haar omgeving.
1.4 Individuele voorzieningenVia de Wmo worden er door de gemeente individuele en algemene voorzieningen (voor groepen
mensen) verzorgd. Deze beleidsregels gaan over de individuele Wmo-ondersteuning aan inwoners.
Echter, algemene voorzieningen kunnen uiteindelijk wel deel uitmaken van het individuele arrangement
van de inwoner in kwestie.
1.5 Mantelzorgers en vrijwilligersEen bijzondere groep vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Van hen wordt een belangrijke inzet
verwacht. Hierdoor staan mantelzorgers en vrijwilligers ook steeds meer onder druk. In Zeist proberen
we de mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen. Belangrijk hierbij is om te weten wat mantelzorgers
en vrijwilligers nodig hebben. Het is belangrijk dat ze dat zelf aangeven, en dus een eigen stem hebben,
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 20184
bijvoorbeeld in het gesprek waar zowel de inwoner met een hulpvraag als zijn of haar mantelzorger bij
aanwezig kunnen zijn.
.
2 IN GESPREK MET DE INWONERDe inwoner staat centraal. Als een inwoner zich bij het Sociaal Team meldt, is het de bedoeling dat hij
of zij en de medewerker van het Sociaal Team samen, met een open blik, op zoek gaan naar een ge-
schikte oplossing voor een vraag die de inwoner voorlegt. Ligt het accent vooral op gezins- en of
jeugdproblematiek, dan kan de inwoner bij het CJG terecht.
2.1 Integrale ondersteuning via de Sociaal TeamHet Sociaal Team werkt wijkgericht en outreachend in de vijf wijken van Zeist. In het Sociaal Team zijn
de volgende functies vertegenwoordigd:
- Wmo-consulent;
- Wijkverpleegkundige;
- Welzijnswerker;
- Cliëntondersteuner (bijvoorbeeld medewerker Algemeen Maatschappelijk Werk of MEE-consulent).
De leden van het Sociaal Team zijn centraal in de wijken gevestigd, bijvoorbeeld in een wijkservicepunt.
In elke wijk is er per week in ieder geval drie dagdelen iemand van het Sociaal Team aanwezig.
Inwoners kunnen bij het Sociaal Team met of zonder afspraak terecht. Ze kunnen dus gewoon tijdens
de openingstijden binnenlopen of van te voren een afspraak maken, bijvoorbeeld met het klantcontact-
centrum (KCC) van de gemeente. Inwoners kunnen langskomen voor eenvoudige vragen of advies, of
voor een melding, waaruit een gesprek volgt.
2.2 De meldingWe maken een scheiding tussen een melding en een formele aanvraag. Een inwoner met een hulpvraag
kan een melding doen bij de gemeente of het Sociaal Team. Bij afwezigheid van het Sociaal Team kan
er ook een melding worden gedaan bij de balie van het wijkservicepunt.
Een melding kan gezien worden als een roep van de inwoner: “Ik heb een probleem, ik kom er alleen
niet uit. Gemeente (Sociaal Team), denk alstublieft met me mee over een oplossing!”. Het kan ook een
vraag zijn waarbij de inwoner geholpen is met informatie en advies. De melding hoeft overigens niet
van de inwoner zelf te komen. Een familielid of vriend kan bijvoorbeeld ook een melding doen als hij
of zij een probleem waarneemt. In dat geval wordt deze melding “signaal” genoemd.
Voor het doen van een melding kan contact worden opgenomen met het klantcontactcentrum van de
gemeente Zeist via telefoonnummer 14 030. Ook kan het meldingsformulier via www.zeist.nl digitaal
worden ingevuld of gedownload en worden opgestuurd.
De gemeente stuurt na ontvangst van de melding een ontvangstbevestiging en streeft ernaar om uiterlijk
10 werkdagen na binnenkomst van de melding het gesprek te laten plaatsvinden, met uitzondering van
spoedprocedures. Deze worden sneller opgepakt. Zo nodig wordt een tijdelijke Wmo-voorziening ge-
troffen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Als de inwoner zich meldt met een (hulp)vraag en er een gesprek plaatsvindt, dan wordt gestart met
het opnemen van een aantal persoonsgegevens, inclusief legitimatie. Vervolgens wordt aan de hand
van een methodiek voor integrale vraagverheldering het gesprek gevoerd. Deze methodiek waarborgt
dat alle gesprekken met inwoners een enigszins gelijke structuur hebben en er na het gesprek een ge-
structureerd verslag kan worden opgesteld.
Naar aanleiding van het gesprek wordt een verslag opgesteld, waarin de verder te ondernemen acties
worden vermeld. Dit zijn acties voor de inwoner en voor het Sociaal Teamlid of collega of ketenpartner.
Het Sociaal Teamlid dat het gesprek heeft gevoerd, blijft verantwoordelijk voor de eigen acties en de
acties van de collega of ketenpartners, totdat deze zijn overgedragen aan de juiste persoon of partij.
2.3 CliëntondersteuningInwoners die een melding doen en een gesprek met het Sociaal Team gaan voeren, mogen natuurlijk
een partner, familielid of vriend meenemen naar het gesprek ter ondersteuning. Ook kunnen inwoners
gebruik maken van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning om bijgestaan te worden tijdens
het gesprek. Dit kan direct via het Sociaal Team geregeld worden. In de ontvangstbevestiging van de
melding en bij het maken van de afspraak voor het gesprek wordt de inwoner op deze mogelijkheid
gewezen.
2.4 Persoonlijk planInwoners hebben de mogelijkheid om voorafgaand aan het gesprek een persoonlijk plan in te dienen.
Hierover wordt de inwoner geïnformeerd in de ontvangstbevestiging naar aanleiding van de melding.
Vervolgens heeft de inwoner zeven dagen om het plan in te dienen. Er zijn geen vormvereisten aan het
persoonlijk plan. Het persoonlijk plan kan bijvoorbeeld de volgende gegevens bevatten:
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 20185
- Diagnoses die bij de inwoner gesteld zijn;
- Stoornissen en beperkingen die de inwoner hierdoor ervaart;
- Gestelde prognoses;
- Informatie over mogelijke hulp van naasten;
- Mogelijke oplossingen volgens de inwoner.
In een persoonlijk plan kan aandacht besteed worden aan de volgende vragen:
- Welke doelen wil ik bereiken;
- Wat heb ik daarvoor nodig;
- Hoe vul ik dat concreet in;
- Wie helpt mij daarbij;
- Hoe evalueer ik de ingezette zorg en hulp.
2.5 Voorbereiding op het gesprekVoorafgaand aan het gesprek verzamelt de professional alle relevante informatie die noodzakelijk is
voor een zorgvuldig onderzoek. Aan de inwoner kan gevraagd worden om ter voorbereiding van het
gesprek gegevens te verschaffen die voor het gesprek en het totale onderzoek nodig zijn en waarover
hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Voorafgaand aan het gesprek zal de inwoner gevraagd
worden om zich te identificeren met een officieel legitimatiebewijs.
2.6 Het gesprek
2.6.1 UitgangspuntenHet gesprek vindt plaats in een gelijkwaardige en veilige setting. De inwoner moet het gevoel hebben
dat hij of zij open over de eigen situatie kan praten en daarbij gehoord wordt zonder beoordeeld te
worden. Het gesprek kan bijvoorbeeld bij de inwoner thuis plaatsvinden of in een spreekkamer in het
wijkservicepunt.
Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van de uitgangspunten van de Brede Sociale Visie van de ge-
meente Zeist:
- In Zeist geloven we in de eigen kracht van mensen en hun omgeving;
- In Zeist laten we de regie bij mensen zelf;
- In Zeist verwachten we dat mensen deelnemen aan het maatschappelijk leven;
- In Zeist zorgen we voor mensen in kwetsbare situaties;
- In Zeist hechten we waarde aan maatwerk;
- In Zeist zorgen we met elkaar.
Dat betekent aandacht voor:
- Zorg en ondersteuning dicht bij de inwoner en laagdrempelig;
- Het benutten van de eigen mogelijkheden van de inwoner, sociaal netwerk en omgeving;
- Goede informatievoorziening over mogelijkheden om zelf zorg te organiseren;
- Algemene en collectieve voorzieningen als eerste stap. Is dit niet voldoende, dan worden er re-
sultaatgerichte afspraken voor gespecialiseerde ondersteuning gemaakt;
- De zorgbehoefte in de toekomst;
- Integrale benadering van specifieke situaties: 1 huishouden, 1 plan en waar nodig 1 regisseur;
- Privacybescherming en informatiebeveiliging.
2.6.2 ZelfredzaamheidsmatrixHet gesprek wordt gevoerd aan de hand van de zelfredzaamheidsmatrix. Dit is een hulpmiddel waarmee
de zelfredzaamheid op alle maatschappelijke terreinen wordt gemeten. Deze meetresultaten kunnen
bijvoorbeeld vergeleken worden met een meting enige tijd later. Hierdoor worden de resultaten van
de acties die naar aanleiding van het gesprek worden genomen, inzichtelijk en meetbaar gemaakt.
Tijdens het gesprek komen de volgende gespreksonderwerpen aan de orde:
- Financiën;
- Dagbesteding;
- Huisvesting;
- Huiselijke relaties;
- Geestelijke gezondheid;
- Lichamelijke gezondheid;
- Verslaving;
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 20186
- Activiteiten van het dagelijks leven (ADL);
- Sociaal netwerk;
- Maatschappelijke participatie;
- Justitie.
Het is natuurlijk afhankelijk van de inwoner bij welk onderwerp lang en bij welk onderwerp kort wordt
stilgestaan. Per gespreksonderwerp wordt de gespreksmatrix ingevuld.
2.6.3 Oplossingen en afspraken met de inwonerSamen met de inwoner en de eventuele andere gesprekspartner(s), wordt bekeken welke oplossingen
voor het probleem of de problemen mogelijk zijn. Op basis van deze oplossingen worden afspraken
gemaakt. Hierbij wordt allereerst ingezoomd op eigen kracht, het eigen sociale netwerk. Dan de alge-
mene en collectieve voorzieningen. Pas als laatste de Wmo-maatwerk-voorzieningen. Deze oplossingen
kunnen op verschillende gebieden liggen:
2.6.3.1 Andere gewoontes, andere taakverdeling of andere indeling van de woningVeel mensen zijn gewend om het huishouden op een vaste dag te doen. Als dat door ouderdom, te
zwaar wordt, dan kan het een oplossing zijn om de taken in een aangepast tempo meer te spreiden
over de week. In het geval dat iemand problemen heeft met het zich verplaatsen met de rollator in het
huis, dan kan een andere indeling van de woonkamer misschien helpen om meer ruimte te creëren om
te manoeuvreren.
Harry is verslaafd geweest aan alcohol. Als hij na zijn werk boodschappen gaat doen, dan vindt hij het
moeilijk om de drank in de supermarkt te weerstaan. Hij heeft in overleg met zijn leidinggevende zijn
werktijden aangepast zodat hij ’s morgens voor het werk de boodschappen kan doen. ’s Morgens heeft
hij nog geen zin in alcohol.
2.6.3.2 Hulp van huisgenotenVan (gezonde) huisgenoten mag verwacht worden dat zij de taken overnemen van degene die hierin
beperkt is. Ook kunnen de huisgenoten ondersteunen door de persoon met beperkingen te helpen met
hun taak. De overname van huishoudelijke taken is niet vrijblijvend, maar heeft een verplichtend karakter.
Rachida (26) is getrouwd en woont samen met haar man. Ze zit in een rolstoel. Haar man doet het
grootste gedeelte van het huishouden, bijvoorbeeld stofzuigen en de badkamer. Rachida probeert zoveel
mogelijk te helpen met de dingen die ze wel kan, zoals de wasverzorging. Samen verzorgen ze zo alle
huishoudelijke taken.
2.6.3.3 Hulp van familie, buren, vrienden of andere mantelzorgersMisschien zijn er familieleden, buren, vrienden of andere mensen die structureel of op afroep willen
helpen of hun hulp willen uitbreiden. Eventueel kan degene die hulp ontvangt ook weer, binnen de eigen
mogelijkheden, iets terug doen voor dezelfde persoon of voor iemand anders.
Buurman Jansen doet het tuinonderhoud bij de heer De Vries, een buurtgenoot van 83 jaar. Buurvrouw
Verweij helpt hem wekelijks met het stofzuigen. De heer De Vries op zijn beurt, fungeert als het afgiftepunt
voor alle pakketjes voor de buurt. Hij is immers veel thuis, zijn buren zijn er erg mee geholpen en hij
heeft veel sociale contacten hierdoor.
2.6.3.4 Hulp van vrijwilligersOok vrijwilligers kunnen eventueel helpen. Er zijn in Zeist vele organisaties die vrijwilligers inzetten
voor sociaal-maatschappelijke doelen. Ook is er de mogelijkheid om via VIA-VIA Vrijwillig in actie, het
steunpunt voor vrijwilligerswerk, een vrijwilliger te zoeken.
De heer De Jong (89) was vroeger hovenier. Via het steunpunt vrijwilligerswerk is er een vrijwilligster,
Lenie (62 jaar), gevonden die ook van bloemen en planten houdt. Wekelijks komt ze bij de heer De Jong
langs om samen de orchideeën van meneer te verzorgen. Ook gaan ze in de zomer naar de botanische
tuinen en naar de boomgaarden. De heer De Jong geniet hier zichtbaar van.
2.6.3.5 Maatschappelijk aanbodIn de gemeente Zeist zijn vele maatschappelijke organisaties, verenigingen en clubs die actief bijdragen
aan het welzijn van haar inwoners. Het aanbod is erg breed, van inloophuizen tot voetbalverenigingen
en van creatieve cursussen tot muziekverenigingen.
Sinds haar man drie jaar geleden is overleden, voelt mevrouw Smit zich erg eenzaam. Ze heeft weinig
kennissen en komt weinig de deur uit. Een nieuwe buurvrouw heeft haar verteld over het wijkinloophuis,
waar ze elke dinsdagmiddag de bridgeclub heeft. Hoewel mevrouw Smit niet bridget, laat ze zich toch
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 20187
overhalen om een keer mee te gaan. Dit bevalt haar zo goed, dat ze nu drie of vier keer per week in het
inloophuis te vinden is en ook helpt met het zetten van de koffie.
2.6.3.6 Commerciële dienstenCommerciële diensten kunnen ook een uitkomst zijn om problemen op te lossen. Denk hierbij aan de
werkster, de tuinman, de glazenwasser en de kinderopvang.
Mevrouw van Wijk (69) vindt het maar niets dat haar man (74) zelf nog op de ladder klimt om de ramen
te lappen van de hogere verdiepingen. Ze heeft haar man onlangs overgehaald om toch een glazenwasser
te nemen. Dit bevalt goed. De heer Van Wijk is stiekem ook wel opgelucht dat hij deze taak niet meer
hoeft te doen.
2.6.3.7 Medische behandeling/therapieMogelijk is meer zelfstandigheid te behalen door medische behandeling of therapie. Behandeling is
voorliggend aan het verstrekken van Wmo voorzieningen.
Angelie (46) is door een oogziekte ernstig slechtziend geworden. Ze vindt het lopen door een straat nu
doodeng. Bij Bartiméus leert ze nu om met een taststok te lopen en over te steken. Ze vindt het buiten
zijn nu nog steeds spannend, maar het gaat steeds beter.
2.6.3.8 HulpmiddelenHulpmiddelen kunnen ook handig zijn om problemen op te lossen of te verminderen. Deze kunnen, in
het kader van de Wmo, door de gemeente verstrekt worden, maar er zijn ook vele hulpmiddelen die
particulier aangeschaft kunnen worden.
Sjaan heeft door haar reuma moeite met het snijden van voedsel. Bij de thuiszorgwinkel heeft ze nu
speciale messen gevonden met een ergonomische greep waardoor ze veel minder pijnklachten heeft
bij het koken.
2.7 Het gespreksverslagVan het gesprek wordt door de medewerker van het Sociaal Team altijd een gespreksverslag gemaakt
volgens een vastgelegd format. Dit verslag wordt naar de inwoner gestuurd en opgeslagen in de admi-
nistratie van het Sociaal Team.
In het gespreksverslag wordt het volgende aangegeven:
- Persoonlijke gegevens;
- Informatie over het gesprek en de consulent (wanneer, waar, met wie);
- De zelfredzaamheidsmatrix, waaruit blijkt:
- De situatie van inwoner;
- De besproken problemen van inwoner;
- De te bereiken resultaten;
- De eigen kracht van inwoner en zijn omgeving;
- De oplossingen en de toegang daartoe;
- De afspraken die zijn gemaakt;
- De afspraken over de nazorg.
Het ondertekende gespreksverslag kan gebruikt worden als aanvraag voor Wmo-voorzieningen bij de
gemeente. Nagekomen opmerkingen van of namens de inwoner worden als bijlage bij het verslag ge-
voegd. Het gespreksverslag met eventuele bijlagen wordt door het Sociaal Team in het digitale cliënt-
dossier opgeslagen.
2.8 De aanvraag
2.8.1 Hoe aanvragenAls de inwoner na het gesprek een Wmo-voorziening wil aanvragen, kan een aanvraag worden ingediend.
Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van het voortraject:
- Als nieuwe cliënt, na een gesprek en het daarop volgende onderzoek: door het ondertekende
onderzoeksverslag (waarin de aanvraag is genoemd) terug te sturen aan de gemeente;
- Als nieuwe cliënt, zonder gesprek: door het sturen van een aanvraagformulier;
- Als bestaande cliënt: met een wijzigingsformulier.
Als een nieuwe cliënt direct een aanvraagformulier indient, dan zal aan hem of haar een gesprek worden
aangeboden. Dit gesprek (en het daaropvolgende onderzoek) is nodig voor een goede afweging van
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 20188
de eigen mogelijkheden van de inwoner. Als de inwoner het gesprek weigert, dan zal de aanvraag zo
goed mogelijk beoordeeld worden door de gemeente. Echter, gebrek aan medewerking en informatie
van de inwoner kan tot buitenbehandeling van de aanvraag leiden.
Alle hierboven genoemde formulieren zijn te vinden op www.zeist.nl.
2.8.2 DoorzendplichtAls de aanvraag niet onder de Wmo, maar onder een andere wettelijke regeling (zoals de Wet langdu-
rige zorg of de Zorgverzekeringswet) valt, dan stuurt de gemeente de aanvraag door naar de juiste in-
stantie. Als de aanvraag naar de verkeerde gemeente is gestuurd, dan wordt deze doorgezonden. En
als het een aanvraag is voor jeugdhulp, dan wordt deze warm aan het CJG overgedragen.
Aanvragen die betrekking hebben op beschermd wonen worden doorgezonden aan het college van
burgemeester en wethouders van centrumgemeente Utrecht waar deze regeling wordt uitgevoerd. Dit
gebeurt nadat een gesprek met de professional van het Sociaal Team heeft plaatsgevonden.
2.8.3 Inspelen op signalenHet Sociaal Team heeft de mogelijkheid om naar aanleiding van een signaal uit de samenleving of een
mondelinge aanvraag, acties in gang te zetten. Als een signaal binnenkomt, dan wordt aan de signa-
leerder gevraagd wat hij zelf al heeft gedaan naar aanleiding van het signaal. Vervolgens worden er
afspraken gemaakt over wat de signaleerder zelf nog kan doen en wat het Sociaal Team oppakt.
2.9 TermijnenVoor het afhandelen van meldingen en aanvragen gelden de volgende termijnen:
- Melding: Na de melding volgt zo snel mogelijk een gesprek. Voor het gesprek is geen officiële
termijn gesteld, maar gestreefd wordt om het binnen 10 werkdagen te voeren. Als na zes weken
geen onderzoek is gedaan vanuit het Sociaal Team op een melding, dan mag de melder direct
een aanvraag voor een Wmo-maatwerkvoorziening indienen. De Wmo-specialist van de gemeente
heeft dan nog twee weken de tijd om de aanvraag te behandelen en te beschikken.
- Verslag: Volgt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vijf werkdagen na afronding van het
onderzoek.
- Beschikking: Binnen twee weken na de aanvraag.
Zie artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 over de termijnen.
De inwoner kan in alle gevallen nadat aan de gemeente is gemeld dat hij maatschappelijke ondersteuning
nodig heeft, een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen. Dit ook als het onderzoek niet is af-
gerond binnen de vastgelegde termijn van 6 weken, De gemeente moet dan hierop binnen 2 weken
een beslissing nemen. Tegen deze beschikking is bezwaar en beroep mogelijk.
3 ALGEMENE ZAKEN RONDOM WMO-VOORZIENINGENVoordat dieper ingegaan wordt op de problematiek en de eventueel in te zetten maatwerkvoorzieningen,
wordt eerst een aantal algemene zaken beoordeeld:
- Is de inwoner inderdaad woonachtig in de gemeente Zeist?;
- Is de gevraagde voorziening al aangeschaft?;
- Is de gevraagde voorziening langdurig noodzakelijk?;
- Is de gevraagde voorziening gericht op het individu?;
- Betreft het een voorziening ter vervanging van een eerder toegekende voorziening?
3.1 Woonachtig en hoofdverblijf
3.1.1 WoonachtigHet kan voorkomen dat er twijfel is over waar de inwoner woonachtig is. Voor het begrip “woonachtig”,
zijn er de volgende criteria:
Het adres waar betrokkene woont volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en;
Het adres waar betrokkene voor meer dan de helft van het jaar feitelijk woont.
3.1.2 HoofdverblijfDe gemeente Zeist neemt alleen aanvragen in behandeling van inwoners van de gemeente Zeist. Dat
betekent dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in de gemeente Zeist moet hebben. Het hoofdverblijf is
een verblijfplaats die voor permanente bewoning geschikt is en die fungeert als het centrum van de
sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Een voor permanente bewoning geschikte
verblijfplaats bevat in ieder geval een keuken, een wasgelegenheid en een slaapgelegenheid.
Het verschil tussen de begrippen “woonachtig” en “hoofdverblijf” is alleen relevant wanneer iemand
twee adressen heeft binnen de gemeente Zeist. Anders is het hoofdverblijf leidend.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 20189
3.2 Voor de aanvraag aangeschaftAls iemand een voorziening aanschaft voordat hij een aanvraag doet bij de gemeente, dan stelt hij de
gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de
aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening.
Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening medisch noodzakelijk was, dan wordt de
aanvraag afgewezen. De bewijslast ligt hierbij vooral bij de aanvrager. Alleen als achteraf objectiveerbaar
is vast te stellen dat de voorziening medisch noodzakelijk is, kan de aanvraag worden toegekend. De
hoogte van de vergoeding wordt echter gebaseerd op de goedkoopst-compenserende voorziening,
ook wanneer de inwoner een duurdere voorziening heeft aangeschaft.
3.3 Langdurig noodzakelijkWat langdurig noodzakelijk is, wordt bepaald door de vraag of het probleem over gaat of blijvend is.
Een tijdslimiet is pas in tweede instantie relevant. Als iemand met een probleem kampt dat bijvoorbeeld
acht tot tien maanden in beslag neemt, maar wat daarna weer over is, dan is er geen sprake van lang-
durige noodzaak. Als de aanvrager ernstig ziek is en de verwachting is dat hij of zij binnen enkele
maanden zal overlijden, dan beschouwen we het vaak wel als langdurig noodzakelijk omdat hier
meestal de noodzaak zwaarder weegt. Het gaat hier weer om maatwerk.
Als de grens tussen tijdelijk en langdurig niet duidelijk is, dan wordt over het algemeen een grens van
zes maanden aangehouden. Is de verwachting dat de voorziening langer dan zes maanden nodig is,
dan wordt deze als Wmo-voorziening aangemerkt.
Het criterium “langdurig noodzakelijk” is niet van toepassing op de huishoudelijke hulp, begeleiding,
kortdurend verblijf en andere dienstverlening en vormen van opvang. Ook als er voor korte tijd hulp
of opvang nodig is, kan deze via de Wmo worden verstrekt.
3.4 Op het individu gerichtHet verstrekken van een voorziening heeft het doel om de belemmeringen die de inwoner ondervindt
op te heffen of te verminderen. In principe wordt geen rekening gehouden met de belemmeringen die
door mensen uit de omgeving van inwoner worden ondervonden. Het gaat om de vraag of de te ver-
strekken voorziening voor de inwoner zelf een adequate voorziening is. Deze bepaling houdt echter
niet in dat geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de inwoner en de
afstemming met andere algemene en voorliggende voorzieningen. Het gaat hierbij puur om het feit
dat iemand geen gemeenschappelijke voorziening kan aanvragen.
3.5 Aanvraag voor een al verstrekte voorzieningHier gaat het om een voorziening die eerder door de gemeente is verstrekt en waarvan de afschrijvings-
termijn nog niet voorbij is. In dat geval wordt geen nieuwe voorziening verstrekt, behalve wanneer de
voorziening waar het om gaat, buiten de schuld van de aanvrager om, niet meer functioneert (lees: niet
meer adequaat te gebruiken is). Uiteraard kan er wel een andere voorziening verstrekt worden als de
eerder verstrekte voorziening niet meer (goed) bruikbaar is geworden bijvoorbeeld wegens verergerde
problematiek.
De gemeente houdt de volgende afschrijvingstermijnen aan voor de verstrekte voorzieningen:
- Sportrolstoelen: 3 jaar;
- Vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootmobiel, een rolstoel,
een tillift of een toiletverhoger: 7 jaar;
- Niet-roerende woningaanpassingen en autoaanpassingen (bijvoorbeeld een onderrijdbare keuken,
een traplift of aangepaste autostoelen): 10 jaar.
Voorzieningen waarvan de afschrijvingstermijn is verstreken, maar die nog goed functioneren, worden
uiteraard niet vervangen.
De afschrijvingstermijnen worden zowel bij voorzieningen in natura als bij voorzieningen die in de
vorm van een pgb zijn verstrekt, toegepast. Dat betekent dat van inwoners die een pgb krijgen om een
voorziening aan te schaffen, verwacht wordt dat ze een voorziening kopen die in ieder geval de voor
de categorie gestelde afschrijvingsperiode mee gaat.
Soms blijkt een reparatie nodig aan een voorziening die door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik
kapot is gegaan. Als dit zich vaker voordoet, dan wordt een aangetekende brief gestuurd waarin staat
dat de voorziening wordt ingenomen als het weer gebeurt. Bij grove nalatigheid geldt hetzelfde. Zolang
de afschrijvingstermijn niet is verlopen, hoeft de gemeente geen nieuwe voorziening te verstrekken.
Ook als iemand een pgb heeft, kan de
gemeente op deze manier ingrijpen.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201810
Overigens heeft de gemeente alleen zorgplicht voor voorzieningen binnen Nederland. Voor het meene-
men van voorzieningen naar het buitenland is de gebruiker zelf verantwoordelijk, eventuele schade
komt voor zijn rekening. Het afsluiten van een reisverzekering wordt sterk aangeraden.
4 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN
4.1 Wat verstaan we hieronder?Onder het voeren van een huishouden verstaan we:
- Het schoonmaken van het huis, zodat het schoon en leefbaar is;
- Het doen van de boodschappen en klaarmaken van het eten, zodat wordt voorzien in maaltijden
en andere huishoudelijke benodigdheden;
- Het doen van de was, zodat er schone, draagbare en doelmatige kleding voorhanden is.
Ook het verzorgen van eventuele (jonge) kinderen hoort bij het huishouden, maar dat wordt in een
apart hoofdstuk (hoofdstuk 7) besproken.
4.1.1 Schoonmaken van het huisTot het schoonmaken van het huis behoort het zware en lichte huishoudelijk werk. Het gaat daarbij
concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van
vloeren en het verder schoon en opgeruimd houden van de ruimten die bewoond worden.
Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin en het lappen van de ramen aan de buitenkant,
maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden. Deze ruimten zijn die ruimten die (op
het niveau van sociale woningbouw) voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Het niveau van sociale
woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonsken-
merken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
4.1.2 Boodschappen doen en maaltijden bereidenIn elk huishouden zijn in ieder geval levensmiddelen en schoonmaakmiddelen nodig. Zaken dus die
dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hier buiten vallen de grotere inkopen zoals kleding
en duurzame goederen, zoals apparaten.
Het is heel normaal dat mensen de boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote
voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week hulp
hierbij. In veel gevallen is hulp via de Wmo echter niet nodig, omdat volstaan kan worden met bood-
schappendiensten van supermarkten of hulp van vrijwilligers. Een boodschappendienst wordt volgens
de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.
Ook voor het bereiden van maaltijden geldt dat er goede voorliggende mogelijkheden zijn, zoals
maaltijdservices, open eettafels en kant-en-klaarmaaltijden.
4.1.3 De was doenDe dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gereinigd worden. Dit betekent het wassen, drogen,
eventueel strijken en opvouwen van kleding en linnengoed. En soms moet er klein verstelwerk worden
gedaan, zoals het repareren van een los naadje of het vastzetten van een knoop. We spreken hierbij
uitsluitend over normale kleding voor alledag. Uitgangspunt is om voor kleding te kiezen die niet te
bewerkelijk en makkelijk wasbaar is en waarbij strijken niet of beperkt noodzakelijk is. Bij het wassen
en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare (algemeen gebruikelijke)
moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger (indien aanwezig).
4.2 Afwegingskader
4.2.1 Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningenDe gemeente beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de
inwoner gebruik van kan maken. Voorbeelden hiervan zijn:
- Een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant;
- Een boodschappenservice;
- Een vrijwilliger die meegaat om boodschappen te doen;
- Maaltijdvoorziening of kant en klare maaltijden;
- Een was- en strijkservice;
- Aanschaf van een droogtrommel;
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201811
- Tuinman;
- Hondenuitlaatservice.
Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en
duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Een ro-
botstofzuiger is nu nog vrij prijzig, maar zal in de toekomst waarschijnlijk beter en goedkoper worden
en daarmee voor meer mensen bereikbaar en bruikbaar.
Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden
of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie, ook in financieel
opzicht.
Ook beoordeelt de gemeente of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan
de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk
met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoon-
bare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen com-
pensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost was. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan
worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.
4.2.2 Belastingregeling dienstverlening aan huisVoor o.a. huishoudelijke hulp via de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Mensen met een hoger
inkomen en zonder andere Wmo-voorzieningen, betalen de huishoudelijk dan soms helemaal terug via
deze eigen bedrage. In hun geval zijn ze vaak sneller en goedkoper geholpen met zelf ingekochte parti-
culiere hulp.
Particulieren kunnen door de Regeling dienstverlening aan huis (Belastingdienst) gemakkelijk iemand
inhuren voor klussen in en om het huis. Zij hoeven voor deze huishoudelijke hulp geen loonbelasting
en premies werknemersverzekeringen af te dragen. Onder dienstverlening aan huis vallen klussen in
en om het huis, zoals:
- Schoonmaken, wassen, strijken en koken;
- De tuin onderhouden;
- Honden uitlaten;
- Boodschappen doen of medicijnen ophalen;
- Oppassen;
- Huishoudelijke hulp, bijvoorbeeld een hulp in de huishouding voor ouderen en langdurig zieken;
- Zorg verlenen, al dan niet via een persoonsgebonden budget (pgb).
4.2.3 Gebruikelijke zorgGebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt ook als een voorlig-
gende voorziening beschouwd. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een
leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake
zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting
moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.
4.2.3.1 HuisgenootOnder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die, ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis
van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een
huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar het kunnen ook inwonende ouders zijn.
4.2.3.2 Wie valt buiten de leefeenheid?Personen die een (pension)kamer huren, niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager en een
huurcontract hebben, worden niet gezien als onderdeel van de leefeenheid.
4.2.3.3 Rekening houden met de leeftijd van de huisgenotenBij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt
van huisgenoten verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren
bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten,
zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt
uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een sub-
stantiële bijdrage te leveren.
Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoons-huishouden
kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden
kunnen voeren. Hierin volgen we de CIZ-richtlijnen.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201812
4.2.3.4 Huishouden naast een baanBij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een baan een huishouden te
kunnen runnen.
4.2.3.5 Ver en lang van huisAlleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten,
zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk
gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig ge-
knoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk ge-
bruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.
In alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, wordt hier geen rekening mee gehouden. De
afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben.
4.2.3.6 Niet willen of niet gewendBij de indicatie wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze
het huishoudelijke werk niet willen doen, of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit
de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke
indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet
overgenomen maar via instructies aangeleerd.
4.2.3.7 OuderenOuderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen ook onder de gebruikelijke
zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn om niet te vragen het huishou-
delijke werk aan te leren. Vanaf 80 jaar wordt van een huisgenoot niet meer verwacht dat hij het huis-
houdelijke werk gaat aanleren.
4.2.4 MantelzorgIn de overweging wordt ook meegenomen of er sprake is van mantelzorg. Mantelzorg is niet afdwingbaar,
maar als er taken zijn die door een mantelzorger worden overgenomen, dan hoeven die natuurlijk niet
door een hulp worden overgenomen.
Als er sprake is van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan
dragen aan het huishouden.
4.3 Wmo-maatwerkvoorzieningenAls al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal de gemeente een
Wmo-maatwerkvoorziening inzetten. Dit kan bestaan uit:
- Huishoudelijke Ondersteuning (HO) in natura
- Huishoudelijke Hulp (HH) in pgb-vorm
De inwoner kiest in principe zelf in welke vorm hij of zij de ondersteuning of hulp ontvangt.
4.3.1 Huishoudelijke Ondersteuning (HO)Huishoudelijke Ondersteuning is een resultaatgerichte maatwerkvoorziening. Dat betekent dat er geen
vast aantal uren hulp wordt toegekend, maar dat de inwoner recht heeft op een resultaat: een schoon
en leefbaar huis.
4.3.1.1 Wat is een schoon en leefbaar huisDe maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning is gekoppeld aan het resultaat “schoon en
leefbaar huis”. Dit houdt in dat de woning functioneel en schoon moet zijn volgens algemeen gebrui-
kelijk hygiënische maatstaven. Zo moet een inwoner gebruik kunnen maken van een schone huiskamer,
slaapvertrek, keuken, douche/toilet en gang. Het zware en lichte huishoudelijk werk zijn noodzakelijke
activiteiten om tot het resultaat “schoon en leefbaar huis” te komen. Deze activiteiten kunnen via de
Wmo gecompenseerd worden.
Ook boodschappen doen, maaltijden verzorgen, was en strijkverzorging en ramen wassen (buitenzijde)
vallen in principe binnen dit resultaat. Echter voor deze activiteiten zijn algemeen gebruikelijke voorzie-
ningen beschikbaar. Daarom worden deze activiteiten in principe niet meer als maatwerkvoorziening
verstrekt. Alleen als de algemene gebruikelijke voorzieningen voor de betreffende inwoner niet bereikbaar
en passend zijn, dan kan er ook Huishoudelijke Ondersteuning voor die taken worden ingezet.
4.3.1.2 Niveau van de ondersteuningBinnen huishoudelijke Ondersteuning zijn er twee niveaus, namelijk HO en HO+.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201813
HO: Huishoudelijke Ondersteuning
Het schoon en leefbaarhouden van:
- De woonkamer;
- De keuken;
- Het toilet;
- Eén (1) badkamer;
- De (dagelijks) in gebruik zijnde slaapkamer(s)
- De hal/gang en de trap tussen de hierboven genoemde ruimtes;
zodat er geen gezondheidsproblemen ontstaan en dat de inwoner bezoek kan ontvangen.
Andere ruimtes, zoals een hobbykamer, de schuur, niet of nauwelijks in gebruik zijnde kamers, de zolder,
etc. worden buiten beschouwing gelaten. De hulp helpt dus niet bij het schoonhouden van deze ruimtes.
HO+: Huishoudelijke Ondersteuning plus
Alles wat onder HO genoemd staat, plus:
- Dagelijkse organisatie van het huishouden; bijvoorbeeld het plannen van huishoudelijke zorg
(wie doet wat en wanneer moet iets gebeuren);
- Beheer van de levensmiddelenvoorraad, houdbaarheid in koelkast controleren;
- Aandacht voor hygiëne in huis in algemene zin;
- Anderen in de huishouding helpen met zelfverzorging (bijvoorbeeld het helpen met aankleden
en wassen van de kinderen).
4.3.1.3 Bijzondere situatiesIn bijzondere situaties kan ervoor gekozen worden om buiten het lichte en zware werk, extra hulp in te
zetten. Dit bijvoorbeeld in gevallen waarin de algemeen gebruikelijke, voorliggende voorzieningen niet
passend zijn voor de inwoner. Ook kan er in overleg met de zorgaanbieders voor gekozen worden om
een hulpvorm in te zetten die qua inhoud gelijk is aan de HH3-hulp (zie paragraaf 4.3.2.2). De gemeente
en de zorgaanbieder maken hierover nadere financieringsafspraken op cliëntniveau, mocht deze situatie
zich voordoen.
4.3.1.4 ZorgplanDe zorgaanbieder maakt met de inwoner concrete afspraken over het te bereiken resultaat. Meegewogen
wordt:
- Wat de inwoner belangrijk vindt in het huishouden en welke concrete acties/taken daarbij horen;
- Wat de inwoner zelf kan en wat kunnen familie, vrienden of buren doen;
- Wat hulp van de inwoner overneemt omdat de inwoner of zijn netwerk dat aantoonbaar niet of
onvoldoende kan.
Zo ontstaat er een persoonlijk zorgplan, waarbij de eigen mogelijkheden van de inwoner en die van
zijn omgeving optimaal ingezet worden.
4.3.1.5 Duur indicatieHuishoudelijke ondersteuning (in natura) wordt maximaal voor een periode van vijf jaar verstrekt.
4.3.2 Hulp bij het Huishouden (pgb)Voor de inwoners die hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) willen, is er Hulp bij
het Huishouden. Dit wordt in uren berekend, omdat hier steeds sprake is van één inwoner met
(meestal) één zorgverlener. Voor zorgverleners is het hierdoor niet mogelijk om door de zorg voor
meerdere inwoners anders en efficiënter te organiseren. Bij inwoners met een pgb wordt de efficiëntie-
slag anders gemaakt. De tarieven voor pgb zijn lager dan die voor zorg in natura, omdat er bij pgb’s
meestal minder overheadkosten zijn.
4.3.2.1 NormtijdenBij het verstrekken van Hulp bij het Huishouden wordt een norm aangehouden (bijlage 1). Deze syste-
matiek bestaat uit normtijden (in minuten) voor de verschillende over te nemen taken voor verschillende
soorten huishoudens. Deze systematiek is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige
koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.
4.3.2.2 Niveau van de hulpEr zijn 3 niveaus voor Hulp bij het Huishouden (HH):
HH1 – Schoonmaken
- Lichte huishoudelijke werkzaamheden (kamers opruimen);
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201814
- Zwaardere huishoudelijke werkzaamheden (stofzuigen, wc of badkamer reinigen, bed verschonen);
- Verzorging van kleding en linnengoed (inclusief het doen van de was);
- Boodschappen doen voor het dagelijkse leven;
- De verzorging van een broodmaaltijd;
- De verzorging van een warme maaltijd;
- Het op orde houden van huishoudelijke spullen; kleding, apparaten, et cetera.
Over het algemeen zal alleen het zware en eventueel het lichte werk gecompenseerd worden. Voor de
overige taken zijn er algemeen gebruikelijke, voorliggende voorzieningen beschikbaar.
Met betrekking tot de hierboven genoemde taken wordt uitgegaan van:
- De woonkamer;
- De keuken;
- Het toilet;
- Eén (1) badkamer;
- De (dagelijks) in gebruik zijnde slaapkamer(s)
- De hal/gang en de trap tussen de hierboven genoemde ruimtes.
Andere ruimtes, zoals een hobbykamer, de schuur, niet of nauwelijks in gebruik zijnde kamers, de zolder,
etc. worden buiten beschouwing gelaten. Er wordt geen pgb verstrekt om deze ruimtes schoon te
houden.
HH2 – Schoonmaken en regie: Alle HH1-taken plus
- Dagelijkse organisatie van het huishouden; bijvoorbeeld het plannen van huishoudelijke zorg
(wie doet wat en wanneer moet iets gebeuren);
- Beheer van de levensmiddelenvoorraad, houdbaarheid in koelkast;
- Aandacht voor hygiëne in huis in algemene zin;
- Anderen in de huishouding helpen met zelfverzorging (bijvoorbeeld het helpen met aankleden
en wassen van de kinderen).
HH3 – Schoonmaken, regie en ondersteuning, begeleiding en instructie
- Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen een ontregelde huishouding;
- Psychosociale begeleiding gericht op huishoudelijke activiteiten;
- Observeren;
- Advies, instructie, voorlichting gericht op het voeren van een huishouding.
4.3.2.3 Hogere normtijden in bijzondere situatiesDe normen voor Hulp bij het Huishouden bieden de mogelijkheid om in bijzondere situaties wat extra
hulp toe te kennen. Denk hierbij aan extra stofzuigen bij inwoners die door hun beperking veel knoeien.
Ook kan de normtijd voor een activiteit naar beneden bijgesteld worden, als de inwoner delen van de
activiteit wel zelf kan doen. Denk hierbij aan het niet kunnen stoffen op de hoge en lage plekken, maar
wel op de goed bereikbare plaatsen.
4.3.2.4 Overige uitgangspuntenWat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc.
gestreken. Bij de (aanschaf van nieuwe) kleding is het uitgangspunt dat kleding onderhoudsvriendelijk
is en niet of beperkt hoeft te worden gestreken.
Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering
wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk
is.
4.3.2.4 Duur indicatieHuishoudelijke Hulp in pgb-vorm wordt maximaal voor een periode van drie jaar verstrekt.
4.4 MantelzorgOok bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met betrekking tot het huishouden. Dit is dan het
gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In een dergelijk
geval zijn twee oplossingen mogelijk:
- Ondersteuning van degene die verzorgd wordt, zodat de mantelzorger ontlast wordt;
- Ondersteuning van de mantelzorger zelf.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201815
Hoe gecompenseerd wordt, hangt af van de mantelzorger, degene die verzorgd wordt en de afweging
die de gemeente moet maken in het kader van de goedkoopst-compenserende oplossing.
5 BEGELEIDING
5.1 Wat verstaan we hieronder?Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de
inwoner. Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven
in een instelling of zich zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden
gegeven. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden
die de inwoner in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte of afwezige
regelvermogen van de inwoner, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan
voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten en het structureren van de dag,
regelen van dagelijkse zaken en het nemen van besluiten.
In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij
het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfred-
zaamheid tot doel hebben. Begeleiding kan ook zijn het aanreiken van voorwerpen bij mensen met een
lichamelijke aandoening zoals patiënten met een dwarslaesie.
5.2 Afwegingskader
5.2.1 Waarom begeleidingBegeleiding kan nodig zijn voor inwoners met matige tot zware beperkingen op één of meer van de
volgende vijf terreinen:
- Sociale redzaamheid;
- Bewegen en verplaatsen;
- Probleemgedrag;
- Psychisch en/of cognitief functioneren;
- Geheugen- en oriëntatiestoornissen.
Het onderscheid tussen enerzijds lichte beperkingen en anderzijds matige tot zware beperkingen wordt
op elk van de vijf terreinen onderzocht aan de hand van een aantal aspecten. De onderstaande uitwerking
is baseerd op de CIZ-beleidsregels indicatiestelling uit 2014
Bij (toenemende) risico’s voor de inwoner in situaties van sociale onveiligheid, misbruik door de om-
geving of dat de inwoner zelf een risico vormt voor de eigen omgeving, dient bij de indicatie voor be-
geleiding hiermee rekening te worden gehouden.
5.2.1.1 Sociale redzaamheidBij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:
- Begrijpen wat anderen zeggen;
- Zich begrijpelijk maken;
- Een gesprek voeren;
- Kunnen lezen, schrijven en rekenen;
- Communicatiehulpmiddel gebruiken;
- Dagelijkse bezigheden;
- Dagelijkse routine regelen;
- Problemen oplossen en besluiten nemen
- Initiëren en uitvoeren van eenvoudige taken;
- Initiëren en uitvoeren van complexere taken;
- Zelf geld beheren;
- Zelf administratieve zaken of de administratie bijhouden.
5.2.1.2 Bewegen en verplaatsenBij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:
- Lichaamspositie handhaven;
- Grove hand- en armbewegingen maken;
- Fijne handbewegingen maken;
- Lichtere voorwerpen tillen;
- Gecoördineerde bewegingen maken met benen en voeten;
- Lichaamspositie veranderen;
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201816
- Voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen);
- Korte afstanden lopen;
- Trap op en af gaan zonder hulp(middelen);
- Zich verplaatsen met hulp(middelen);
- Voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen);
- Gebruik maken van openbaar vervoer;
- Eigen vervoermiddel gebruiken;
- Zwaardere voorwerpen tillen.
5.2.1.3 GedragsproblemenBij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:
- Destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk);
- Dwangmatig gedrag;
- Lichamelijk agressief gedrag;
- Manipulatief gedrag;
- Verbaal agressief gedrag;
- Zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag;
- Grensoverschrijdend seksueel gedrag.
5.2.1.4 Psychisch functionerenBij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten:
- Concentratie;
- Geheugen en denken;
- Perceptie van omgeving.
5.2.1.5 OriëntatiestoornissenBij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:
- Oriëntatie in persoon;
- Oriëntatie in ruimte;
- Oriëntatie in tijd;
- Oriëntatie naar plaats.
5.2.2 Voorliggende voorzieningen
5.2.2.1 JeugdwetKinderen en jongeren tot 18 jaar vallen onder de Jeugdwet. Als zij begeleiding nodig hebben dan kunnen
zij (of hun ouders/ wettelijk vertegenwoordigers) zich wenden tot het CJG voor een gesprek. Vervolgens
kan een aanvraag worden gedaan voor begeleiding in het kader van de Jeugdwet bij de gemeente.
Jongeren tussen de 18 en 23 jaar melden zich ook bij het CJG, maar voor hen kan een Wmo-aanvraag
voor begeleiding worden gedaan.
5.2.2.2 ReclasseringBinnen een reclasseringstraject, voor mensen die met Justitie in aanraking zijn geweest, kan er verplichte
begeleiding worden opgelegd. In een dergelijk geval komt de begeleiding niet voor rekening van de
gemeente, maar voor de reclassering/het Ministerie van Justitie. Natuurlijk kan de gemeente (zo nodig)
wel begeleiding toekennen als vervolg op het reclasseringstraject.
5.2.2.3 BehandelingOnder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het herstel of voorkomen van verergering van
de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en
vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewe-
gingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort).
Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek
medicus (medisch specialist, specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten, psychi-
ater, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama-
/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk
is. Behandeling valt onder de zorgverzekeringswet of, als het om multidisciplinaraire complexe behan-
deling gaat, onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Behandeling is voorliggend op begeleiding, mits de
behandeling beschikbaar is voor de inwoner. Het is ook mogelijk om tijdens de periode van behandeling
begeleiding te indiceren, aanvullend op de behandeling. Soms is het mogelijk deze begeleiding af te
bouwen terwijl de behandeling vordert.
5.2.2.4 Huishoudelijke Ondersteuning
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201817
In sommige gevallen kan Huishoudelijke Ondersteuning, Hulp bij het Huishouden, of een andere en
meestal goedkopere Wmo-voorziening, voorliggend zijn op begeleiding. Dit als het gaat om het over-
nemen en eventueel aanleren van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen
van de organisatie van deze taken.
5.2.2.5 Bemoeizorg en (O)GGZZorgmijding betekent dat de zorg die nodig is om verwaarlozing te voorkomen niet gezocht of geaccep-
teerd wordt. Bemoeizorg is een onderdeel van de (O)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat
onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie
en praktische ondersteuning.
5.2.2.6 ZorgverzekeringswetZorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zvw
is verzekerd (Artikel 2.4 Besluit zorgverzekering). De zorg is gericht op behandeling van een stoornis
en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt
tot de medische interventies, maar omvat, afhankelijk van de aard van de ingreep, in de Zvw ook de
nodige begeleiding.
5.2.2.6 ZorgverzekeringswetDe aanvullende zorgverzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet en is hiermee ook geen wettelijk
voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. De inhoud van
deze verzekering en het gebruik hiervan door de inwoner kan van invloed zijn op de soort en omvang
van de indicatie. Een voorbeeld van een aanvullende verzekering is mantelzorgvervanging, zoals Handen-
in-Huis.
5.2.2.7 Werk en schoolDe Wajong en WAO/WIA zijn wetten met een ander doel dan een zorgdoel zoals de Wmo kent. Deze
wetten bepalen de mate van arbeidsongeschiktheid en daaraan gekoppeld de hoogte van een uitkering.
Als een inwoner niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak zijn op
begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de inwoner hierop is aangewezen. Dit betekent
echter niet dat als de inwoner wel naar school kan gaan of kan werken, er geen aanspraak kan zijn op
begeleiding in groepsverband, anders dan ter vervanging van arbeid of school. Dit moet afzonderlijk
worden afgewogen.
5.2.2.8 Overige voorliggende voorzieningenNiet bij wet gecreëerde voorzieningen kunnen het probleem ook oplossen en zijn in dat geval voorlig-
gend. Voorbeelden hiervan zijn:
- Alarmering;
- Kinderopvang (anders dan bedoeld in de Wet Kinderopvang);
- Vrijwilligers;
- Rode Kruis;
- Cliëntondersteuning door MEE
Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen
en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening.
5.2.2.9 MantelzorgAls de mantelzorger aangeeft de bovengebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te kunnen of willen leveren,
bestaat mogelijk aanspraak op bijvoorbeeld begeleiding. Bij mantelzorg staat het de inwoner vrij om
de mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantel-
zorger die dit aanbiedt, kan aanspraak op professionele zorg bestaan.
5.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen
5.3.1 Keuze individuele begeleiding of groepsbegeleidingMet betrekking tot de begeleiding wordt onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel en bege-
leiding groep. Of de inwoner is aangewezen op individuele begeleiding of begeleiding in groepsverband,
wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsver-
band is voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd.
Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding in
groepsverband de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in
het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201818
weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur,
dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de inwoner in te vullen.
5.3.2 GroepsbegeleidingGroepsbegeleiding kan de volgende doelen hebben:
- Het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrij-
willigerswerk) of school te vervangen;
- Het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of
school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel
mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren.
De gemeente Zeist onderscheidt 2 vormen van groepsbegeleiding:
- Reguliere dagbesteding;
- Gespecialiseerde dagbesteding.
5.3.2.1 Reguliere dagbestedingOnder reguliere dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de vroegere NZA-codes:
- H531: Dagactiviteit basis;
- H811: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) licht;
- H831: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) licht;
- F125: Dagactiviteit GGZ-LZA (geestelijke gezondheidszorg, langdurig zorgafhankelijk).
5.3.2.2 Gespecialiseerde dagbestedingOnder gespecialiseerde dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de vroegere NZA-codes:
- H800: Module cliëntkenmerk (somatisch-ondersteunend);
- H533: Module cliëntkenmerk (psychogeriatrisch);
- H812: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) midden;
- H813: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) zwaar;
- H832: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) midden;
- H833: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) zwaar.
5.3.3 Individuele begeleidingIndividuele begeleiding heeft als doel het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaam-
heid van de inwoner in kwestie, zodat hij of zij zelfstandig kan blijven wonen. Individuele begeleiding
is maatwerk en kan bestaan uit het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het
nemen van besluiten en het helpen structureren van de dag.
De gemeente Zeist onderscheidt 2 vormen van individuele begeleiding:
- Reguliere begeleiding;
- Gespecialiseerde begeleiding.
5.3.3.1 Reguliere begeleidingOnder reguliere begeleiding vallen alle begeleidingsvormen met de vroegere NZA-codes:
- H300: Begeleiding;
- H150: Begeleiding extra;
- H305: Begeleiding zorg op afstand aanvullend.
5.3.3.2 Gespecialiseerde begeleidingOnder gespecialiseerde begeleiding vallen alle begeleidingsvormen met de vroegere NZA-codes:
- H152: Begeleiding speciaal (niet-aangeboren hersenletsel);
- H153: Gespecialiseerde begeleiding (psychisch).
5.3.4 Afspraken met landelijke aanbieders voor specifieke groepenVoor sommige vormen van gespecialiseerde dagbesteding en begeleiding geldt dat deze landelijk
worden ingekocht. Het betreft dagbesteding en begeleiding voor mensen met een zintuigelijke beperking
(visueel of auditief).
De toegang tot deze begeleiding gaat hetzelfde als die tot alle andere vormen van begeleiding, dus via
het Sociaal Wijkteam. Het Sociaal Wijkteam kan inwoners via een Wmo-aanvraag doorgeleiden naar
één van de landelijke aanbieders met verwijzing naar de landelijke inkoopafspraken specialistische
begeleiding voor zintuigelijk gehandicapten. .
5.3.5 Indicatie van begeleidingVoor de indicatie van de omvang van de dagbesteding en de begeleiding wordt door de gemeente
Zeist voorlopig aansluiting gezocht bij de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201819
werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ
2014 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 7 van dit document
gaat over de dagbesteding en individuele begeleiding.
5.3.6 VervoerInwoners met een indicatie voor groepsbegeleiding kunnen, als zij dat nodig hebben, in aanmerking
komen voor vervoer naar en van de begeleidingslocatie.
Vervoer wordt alleen toegekend als:
- Er groepsbegeleiding is geïndiceerd;
- De inwoner in kwestie niet in staat is om de locatie waar de begeleiding plaatsvindt zelfstandig te
bereiken;
- Er geen voorliggende oplossingen zijn, zoals een geschikte locatie dichter bij huis of vervoer door een
vrijwilliger (bijvoorbeeld de partner).
Een inwoner kan ook tijdelijk een indicatie voor vervoer krijgen, bijvoorbeeld omdat hij de af te leggen
route nog onder begeleiding moet oefenen.
De gemeente Zeist onderscheidt de volgende vormen van vervoer:
- Vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg;
- Vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg rolstoel;
- Vervoer dagbesteding geestelijke gezondheidszorg.
Er kan vanuit de Wmo geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. Ook niet naar begeleiding
in groepsverband. Er mag namelijk worden aangenomen dat het niveau van het vervoer naar deze zorg
(inclusief het toezicht) is aangepast aan de inwoners die worden vervoerd.
5.4 Mantelzorg (respijtzorg)Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de mantelzorger (de huisgenoot, partner of ouder die
feitelijk de gebruikelijke zorg op zich moet nemen) bijvoorbeeld ziek is of met vakantie is. Ook is respijt-
zorg nodig als de mantelzorger niet tot het leveren van de zorg in staat is wegens aantoonbare (drei-
gende) overbelasting, die niet anders door hem is te verminderen of op te lossen. Als één van boven-
staande situaties zich voordoet, kan via de Wmo aanspraak zijn op begeleiding. Het gaat dan om indi-
ceerbare zorg alsof de inwoner zonder gebruikelijke zorg woont.
6 KORTDUREND VERBLIJF
6.1 Wat verstaan we hieronder?Kortdurend Verblijf omvat het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week,
waarbij de inwoner persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding krijgt of kan krijgen.
Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren met als doel het overnemen
van het permanente toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger.
Het kortdurend verblijf voorkomt dat de betreffende inwoner permanent in een Wlz-instelling opgenomen
moet worden.
6.2 AfwegingskaderOm in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend Verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder
genoemde voorwaarden:
- Dat de inwoner een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of
een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap heeft;
- Dat de inwoner gezien de zorgbehoefte is aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht;
- Dat de inwoner hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen;
- En dat ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de inwoner levert, noodza-
kelijk is.
De onderstaande uitwerking is gebaseerd op de CIZ-beleidsregels indicatiestelling uit 2014
6.2.1 Permanent toezichtPermanent toezicht is:
- Toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op
de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag;
- Toezicht dat geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing
in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan
worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties
voor de inwoner kan worden voorkomen.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201820
Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Permanent toezicht kan verschillende aan-
grijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit.
6.2.1.1 Het bieden van fysieke zorgHet gaat hier vooral om inwoners met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking
of een lichamelijke handicap. Actieve observatie door de hulpverlener is noodzakelijk om tijdig zorg te
kunnen bieden. Als er zorg geboden moet worden, moet dat ook direct gebeuren.
6.2.1.2 Het verlenen van zorg op onregelmatige en/of frequente tijdenHet gaat hier bijvoorbeeld om inwoners met regieverlies die niet zelf om hulp of zorg vragen. Er is
continu zorg nodig waarbij de hulpverlener actief moet observeren. Voorbeelden: continu sturing en
structuur bieden om dagelijks voorkomende en door inwoner niet goed begrepen situaties uit te leggen/te
verduidelijken zodat de inwoner hiermee kan omgaan, of continu sturing en structuur bieden om pro-
blemen op te lossen.
6.2.1.3 Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemenHet gaat hier om inwoners met gedragsproblemen, waarbij het ook kan gaan om zogenaamd internali-
serend (naar binnen gericht) probleemgedrag. Dit kan voortkomen uit een psychiatrische of psychoge-
riatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waarbij
actieve observatie noodzakelijk is om tijdig te kunnen ingrijpen. Een ander voorbeeld: een inwoner die
zich onvoldoende kan uiten/verstaanbaar maken (communicatienood) en daardoor probleemgedrag
zal gaan vertonen (woede-uitbarstingen, frustratie) als niet steeds hulp bij de communicatie geboden
wordt.
6.2.2 Voorliggende voorzieningenOp de functie Kortdurend Verblijf zijn geen wettelijk voorliggende voorzieningen van toepassing. Wel
is een aantal niet-wettelijke voorliggende voorzieningen denkbaar.
6.2.2.1 Aanvullende verzekering op de ZorgverzekeringswetDe aanvullende verzekering valt niet onder de verplichte verzekering en is hiermee ook geen wettelijk
voorliggende voorziening. Het staat inwoners vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. Als inwoners
deze verzekering hebben, dan heeft dit een algemeen gebruikelijk karakter. De inhoud van deze verze-
kering en het gebruik hiervan door een inwoner, kunnen van invloed zijn op de soort en omvang van
de indicatie. Een voorbeeld van een aanvullende verzekering is mantelzorgvervanging, bijvoorbeeld
Handen-in-Huis.
6.2.2.2 Overige voorliggende voorzieningenNiet bij wet gecreëerde voorzieningen om in de zorgbehoefte te voorzien buiten de Wmo om, zijn voor
Kortdurend Verblijf bijvoorbeeld:
- Alarmering;
- Vrijwilligers;
- Cliëntondersteuning;
- Aanvullende verzekering op de Zvw;
- Mantelzorgondersteuning.
Deze voorzieningen gaan voor op Wmo-zorg als ze beschikbaar zijn en in redelijkheid een oplossing
bieden voor de zorgbehoefte van de inwoner. Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt ook actie
en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en
dienstverlening.
6.2.3 Voorliggende mantelzorgWanneer voor de zorgvrager mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, wordt voor dat deel van de zorgaan-
spraak niet geïndiceerd. Professionele zorg vanuit de Wmo is dan niet noodzakelijk of er is minder
professionele zorg nodig. Bij mantelzorg is cliëntsoevereiniteit van toepassing. Het staat de inwoner
vrij mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantel-
zorger die dit aanbiedt, kan de inwoner dat weigeren. Er is dan aanspraak op professionele zorg.
Een inwoner die is aangewezen op zorg met het leefklimaat “permanent toezicht”, komt in aanmerking
voor een indicatie voor Verblijf. Als het de wens is van partner/ouders, in- of uitwonende kinderen,
huisgenoten of andere mantelzorgers om dit permanente toezicht vrijwillig op zich te nemen in de
thuissituatie, wordt geen indicatie voor Verblijf als bedoeld in de Wlz afgegeven als de inwoner hiermee
instemt. Om de mantelzorger te kunnen ondersteunen (ontlasten) bij dit vrijwillig op zich genomen
permanent toezicht, kan voor maximaal drie dagen per week Kortdurend Verblijf geïndiceerd worden.
6.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201821
6.3.1 Eén functie Kortdurend VerblijfDe gemeente Zeist kent één functie Kortdurend Verblijf: Hierin kunnen alle doelgroepen bediend worden
die eerst onder de volgende NZA-codes vielen:
- Z992: ZZP geestelijke gezondheidszorg verblijfscomponent;
- Z993: ZZP verstandelijk gehandicapten en lichamelijk gehandicapten verblijfscomponent;
- Z994: ZZP zintuigelijk gehandicapten verblijfscomponent;
- Z996: ZZP verblijf met behandeling (V&V) verblijfscomponent.
Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De Persoonlijke Verzorging, Verpleging en/of Begeleiding
die noodzakelijk is tijdens het Kortdurend Verblijf moet apart geïndiceerd worden. Dit met uitzondering
van het toezicht. Tijdens het Kortdurend Verblijf kan geen sprake zijn van Behandeling. Wel kan tijdens
Kortdurend Verblijf een aanspraak zijn op Begeleiding groep wanneer de inwoner niet
zelfredzaam is bij het invullen van zijn dagstructuur.
6.3.2 Indicatie van kortdurend verblijfVoor de indicatie van de omvang van het kortdurend verblijf wordt voorlopig aansluiting gezocht bij
de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer,
Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 zoals vastgesteld door het ministerie van
VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 10 van dit document gaat over het kortdurend verblijf.
6.4 MantelzorgKortdurend verblijf wordt gezien als een vorm van respijtzorg. Het doel van respijtzorg is de ontlasting
van mantelzorgers. Als de persoon die zorg nodig heeft een indicatie voor kortdurend verblijf heeft,
kan de mantelzorger af en toe vrijaf hebben en een adempauze nemen.
7 HET THUIS ZORGEN VOOR DE KINDERENVoor kinderen tot 23 jaar en de gezinnen waarin zij leven, is het CJG de toegang voor zorg en onder-
steuning. Ook als het uiteindelijk om Wmo-voorzieningen voor kinderen gaat. Het CJG voert dus het
gesprek met het kind in kwestie en/of zijn of haar ouders. Mocht het uiteindelijk tot een Wmo-aanvraag
komen, dan kan het gespreksverslag van het CJG daarvoor dienen. De medewerkers van het CJG zullen
de aanvraag aan de gemeente overdragen en zo nodig blijven monitoren.
7.1 Wat verstaan we hieronder?Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het resultaat “het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin beho-
ren”. Hier kunnen problemen bij ontstaan door beperkingen van (één van de) ouders of juist van het
kind. Dit kunnen problemen zijn op het gebied van:
- Opvang;
- Verzorging;
- Verplaatsen.
Problemen van kinderen met betrekking tot het wonen worden niet in dit hoofdstuk behandeld, maar
in hoofdstuk 8.
7.2 Afwegingskader
7.2.1 Verantwoordelijkheid van de oudersDe zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders.
Ook zijn ouders in principe zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van de juiste middelen om hun kind
te verzorgen. Hiervoor mogen de nodige investeringen van de ouder(s) worden verwacht.
7.2.2 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen
7.2.2.1 OpvangWat betreft opvang, beoordeelt de gemeente of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzie-
ningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang,
kinderopvang, opvang door grootouders, thuiswerken van de gezonde partner et cetera. Ook beoordeelt
de gemeente de mogelijkheden van ouderschapsverlof.
7.2.2.1 Gebruikelijk hulpmiddelenWat betreft hulpmiddelen wordt bekeken of gebruikelijke zaken gemakkelijk omgebouwd kunnen worden
tot geschikt voor de betreffende ouder. Een bestaande commode en bedje kunnen bijvoorbeeld een-
voudig opgehoogd worden, zodat de ouder met rugklachten zijn of haar baby beter kan verzorgen. Ook
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201822
wordt bekeken of door een andere taakverdeling tussen de ouders tot een oplossing gekomen kan
worden.
7.2.2.3 OpvoedingsvragenMet kleine en grote vragen over de ontwikkeling en opvoeding van hun kind, kunnen ouders terecht
bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Bij het CJG werken professionals die informatie, advies
en ondersteuning kunnen bieden aan kinderen met of zonder beperkingen (lichamelijk, psychisch en/of
psychosociaal) en hun ouders.
7.2.2.4 JeugdhulpVanaf 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor de betaling en organisatie van alle jeugdhulp. In Zeist
is ervoor gekozen dat het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) in Zeist de plek is voor de toeleiding
naar jeugdhulp.
Onder de jeugdhulp vallen:
- Hulp bij de opvoeding (zie de vorige paragraaf, 7.2.2.3);
- Dagbehandeling;
- Jeugdbescherming;
- Jeugdreclassering;
- Geestelijke gezondheidszorg;
- Gesloten jeugdzorg.
Over de jeugdhulp zijn apart een verordening, een besluit en beleidsregels opgesteld.
7.3 Wmo-maatwerkvoorzieningenAls al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, dan kan de gemeente
een maatwerkvoorziening inzetten.
7.3.1 OpvangDe gemeente heeft via de Wmo vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om
een (al dan niet tijdelijke) eigen oplossing te zoeken. De acute problemen worden dus opgelost, zodat
gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Bij opvang gaat het alleen om die tijden dat er niemand thuis is om voor de kinderen te zorgen.
7.3.2 VerzorgingWat betreft hulpmiddelen voor de verzorging van kinderen, kan onderscheid gemaakt worden tussen
hulpmiddelen ten behoeve van de gehandicapte ouder en hulpmiddelen ten behoeve van het gehandi-
capte kind.
Zowel aankleedtafels als aangepaste boxen voor gehandicapte kinderen en aankleedtafels voor gehan-
dicapte verzorgers van (niet-gehandicapte) kinderen kunnen verstrekt worden in het kader van de Wmo.
7.3.3 Verplaatsen (hulpmiddelen)
7.3.3.1 Buggy’sLicht gehandicapte kinderen worden vaak vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn
breder en groter dan de buggy’s voor niet-gehandicapte kinderen. Ze bieden meer ondersteuning voor
kinderen met bijvoorbeeld een minder goede zitfunctie. Aangepaste buggy’s vallen onder de Wmo.
7.3.3.2 DuwwandelwagensVoor zwaarder gehandicapte kinderen zijn er diverse soorten duwwandelwagens die in meer of mindere
mate ondersteuning bieden. De duwwandelwagens vallen onder de Wmo.
7.3.3.3 ZonneschermAls accessoire bij duwwandelwagens en buggy’s kan een zonnescherm worden geleverd. De kosten
van een dergelijk scherm worden alleen vergoed, als daarvoor een medische noodzaak is.
7.3.3.4 SpeelvoertuigenVoor jonge gehandicapte kinderen zijn voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen
(therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat daarbij concreet om speel-
mobielen, kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Deze speelvoertuigen kunnen op grond van de Wmo in
aanmerking komen voor vergoeding.
7.3.3.5 Kinderrolstoelen
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201823
Kinderrolstoelen wijken in essentie niet af van rolstoelen voor volwassenen. Alleen de maatvoering is
anders. Voor rolstoelen verwijzen we daarom naar hoofdstuk 9.
7.3.3.6 Zitvoorzieningen in de rolstoelVoor gehandicapte kinderen die niet in een gewone kinderrolstoel kunnen zitten, zijn er diverse soorten
aangepaste zitvoorzieningen.
De individueel geprofileerde zitvoorzieningen (vaak kuipvormig) zijn bedoeld voor kinderen die veel
ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten en vallen onder de Wmo. Een uitzondering
vormen de zitvoorzieningen die op school worden gebruikt. In dat geval betreft het een onderwijsvoor-
ziening, waardoor men een aanvraag kan indienen bij het UWV.
7.3.4 Verplaatsen (vervoer)
7.3.4.1 Vervoer van kinderen van ouders met een beperkingDe gemeente moet bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen rekening houden met ouders met
een beperking die de zorg over hun kinderen dragen. De gemeente kan volgens de rechter tegelijkertijd
rekening houden met, en oog hebben voor, alternatieven voor vervoer die door de ouders zijn georga-
niseerd.
7.3.4.2 Vervoer van kinderen met een beperkingBij de compensatie van vervoer van kinderen moet worden uitgegaan van de zelfstandige vervoersbe-
hoefte van het kind in kwestie.
Richtlijnen hierbij zijn:
- Tot vijf jaar: geen zelfstandige vervoersbehoefte;
- Van vijf tot en met elf jaar: een beperkte zelfstandige vervoersbehoefte, bijvoorbeeld om ergens te
gaan spelen of om naar een vereniging te gaan. Van de ouders mogen echter met betrekking tot het
brengen en het halen ook inspanningen verwacht worden;
- Vanaf twaalf jaar: een (bijna) volledige zelfstandige vervoersbehoefte.
Via de Wmo wordt niet voorzien in het vervoer naar en van school. Hier is een voorliggende voorziening
voor, het leerlingenvervoer.
7.3.4.3 Autozitjes en fietszitjesDe eerder in deze paragraaf genoemde aangepaste zitvoorziening voor kinderen kan niet als fiets- of
autozitje gebruikt worden. Voor vervoer is dus een apart auto- of fietszitje nodig. Een dergelijk zitje kan
via de Wmo toegekend worden.
7.3.4.4 Aangepaste fietsen en dergelijkeAan kinderen kunnen ook aangepaste fietsen en andere vervoersmiddelen toegekend worden.
7.4 MantelzorgOok bij mantelzorgers die helpen bij de verzorging van een kind, kan sprake zijn van problemen. Dit is
dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In zo’n
geval zijn twee oplossingen mogelijk:
- Ondersteuning van degene die verzorgd wordt, zodat de mantelzorger ontlast wordt;
- Ondersteuning van de mantelzorger zelf.
Welke oplossing gekozen wordt, hangt af van de mantelzorger, het kind dat verzorgd wordt, diens ouders
en de afweging die de gemeente moet maken in het kader van de goedkoopst-compenserende oplossing.
Eén en ander wordt vooraf door het CJG tijdens het gesprek met de inwoner besproken.
8 WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS
8.1 Wat verstaan we hieronder?Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het wonen in een geschikt huis. Met betrekking tot het wonen is er
een grote diversiteit aan oplossingen. Van goedkoop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel
en immaterieel.
Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is een belangrijke voorwaarde: er moet een woning
zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen.
8.2 Afwegingskader
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201824
8.2.1 HoofdverblijfDe gemeente onderzoekt of de woning waar de inwoner de beperkingen ervaart, zijn of haar hoofdverblijf
is. Het hoofdverblijf is de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft en waar het centrum van zijn dage-
lijkse sociale en economische activiteiten ligt. De bepaling van het hoofdverblijf geschiedt aan de hand
van objectieve feitelijke omstandigheden.
In een enkel geval is sprake van twee hoofdverblijven. Dat kan bijvoorbeeld wanneer het om een ge-
handicapt kind van gescheiden ouders gaat, dat in co-ouderschap wordt opgevoed.
8.2.2 Bijzondere woonvormenEen eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties,
zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
Bijzondere woonvormen waarvoor via de Wmo geen aanpassingen worden toegekend, zijn:
- Hotels;
- Pensions;
- Trekkerswoonwagens;
- Kloosters;
- Tweede woningen;
- Vakantiewoningen;
- Recreatiewoningen;
- Kamerverhuur.
Deze uitsluitingen betreffen woonvormen die niet als hoofdwoning dienst doen en die niet permanent
bewoond worden. Natuurlijk kunnen bewoners van dergelijke woningen wel bij de gemeente terecht
voor advies en informatie.
8.2.3 Op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwenVoor specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen ligt, wat betreft de algemene
ruimtes, geen compenserende rol bij de gemeente. Van de eigenaar van het gebouw mag immers
verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar
ook de voorzieningen voor heeft getroffen. Voorzieningen en aanpassingen in de algemene ruimtes in
deze complexen, kunnen worden gezien als algemeen gebruikelijk en standaard aanwezig. Reguliere
woningen die via de Wmo zijn aangepast, worden niet gezien als op gehandicapten en/of ouderen gericht.
De woningen zijn immers in eerste instantie niet als zodanig gebouwd.
Voor wooncomplexen die niet specifiek op ouderen zijn gericht, geldt niet dat de eigenaar (of de vere-
niging van eigenaren) per definitie verantwoordelijk is voor algemene voorzieningen en aanpassingen
in de gemeenschappelijke ruimtes van het gebouw. Wel mag van de eigenaar verwacht worden dat hij
bij verbouwing en renovatie rekening houdt met de bewoners en hun behoeften. In bijzondere situaties
is het mogelijk om als gemeente nadere afspraken met de woningbouwcorporaties te maken.
Personen met beperkingen die verhuizen van of naar een zorgwoning waarbij de functie “verblijf” van
toepassing is, of die verhuizen van of naar een andere niet-zelfstandige woning, hebben in principe
geen recht op woningaanpassingen.
8.2.4 Oorzaak van het probleemDe gemeente onderzoekt hoe het probleem is ontstaan.
8.2.4.1 De in de woning gebruikte materialenDe eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor de in de woning gebruikte materialen. Als de
problemen voortkomen uit de gebruikte materialen, dan dient de inwoner zich dus te wenden tot de
woningeigenaar.
8.2.4.2 Verhuizing naar een ongeschikte woningEr zijn situaties waarbij de inwoner verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning
die minder of helemaal niet is aangepast. Dit is een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte
woning. De gemeente heeft alleen een compensatieplicht als voor deze verhuizing een belangrijke reden
bestaat.
Ook als iemand met (dreigende) beperkingen verhuist vanuit een voor hem of haar ongeschikt huis,
dan verwacht de gemeente dat hij of zij deze gelegenheid aangrijpt om naar een geschikte woning te
verhuizen. Hierbij wordt ook van de inwoner verwacht dat hij of zij rekening houdt met de toekomst.
Natuurlijk staat het iedereen vrij om zijn eigen nieuwe woning uit te kiezen. De gemeente zal bij de
aanvraag van woonvoorzieningen via de Wmo echter altijd overwegen in hoeverre de aanvrager met
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201825
de ontstane problemen rekening had kunnen houden op het moment dat hij naar de huidige woning
is verhuisd. Dus in welke mate waren de nu ontstane problemen toen voorzienbaar. Had de aanvrager
op dat moment bijvoorbeeld al kunnen weten dat de trap over enkele jaren een onneembaar obstakel
zou zijn? Dan is er geen compensatieplicht vanuit de Wmo. De aanvrager heeft zelf immers het risico
genomen dat zijn woning (in de toekomst) niet geschikt zou zijn.
8.2.5 Eigen oplossingenOnderzocht wordt in hoeverre eigen oplossingen kunnen leiden tot een oplossing voor het probleem.
Hierbij wordt ook overwogen of volstaan kan worden met voorzieningen die relatief goedkoop en/of
algemeen gebruikelijk zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:
Algemeen gebruikelijk:
- Het aanbrengen van beugels en handgrepen;
- Het laten aanleggen van een verhoogd toilet.
Relatief goedkoop
- Het aanschaffen van een toiletverhoger;
- Het aanschaffen van een toiletstoel;
- Het aanschaffen van een douchestoel;
- Het laten aanleggen van eenvoudige drempelhulpen.
Klussendiensten kunnen eventueel hulp bieden bij het aanleggen van voorzieningen.
8.2.6 VerhuizenOok wordt afgewogen in hoeverre verhuizen een oplossing biedt. Hierbij zullen alle aspecten worden
meegewogen:
- Financiële consequenties van de verhuizing;
- De termijn waarop een geschikte woning kan worden gevonden (in verband met de medische verant-
woorde termijn);
- De argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene;
- Argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg.
Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
8.2.7 VoorzienbaarheidAls de inwoner weet dat zijn beperkingen of de beperkingen waar hij in de toekomst mee te maken
krijgt woningaanpassingen vereisen, dan moet hij daar vooraf rekening mee houden. Van de inwoner
wordt verwacht dat hij of zij zelf alvast maatregelen treft om toekomstige woonproblemen op te lossen.
Deze maatregelen kunnen bestaan uit het sparen van geld voor een toekomstige verhuizing of voor
het zelf aanschaffen van voorzieningen.
8.2.8 Rekening houden met afschrijvingDe gemeente houdt rekening met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening. Hierbij
wordt rekening houden met de aard van de voorziening en de situatie van de inwoner.
8.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen
8.3.1 Roerende woonvoorzieningenRoerende woonvoorzieningen zijn bijvoorbeeld:
- Douchestoel;
- Toiletstoel;
- Toiletverhoger, eventueel met beugels;
- Douchebrancard;
- Verrijdbare tillift;
- Losse, of eenvoudig verwijderbare, drempelhulpen.
De meest gebruikte roerende woonvoorzieningen zijn over het algemeen tegen redelijke prijzen ver-
krijgbaar bij thuiszorgwinkels en via internet. Om die reden is het voor de inwoner niet altijd gunstiger
om deze voorzieningen via de Wmo geleverd te krijgen in verband met de eigen bijdrage voor Wmo-
voorzieningen.
8.3.2 Vaste prijzen voor eenvoudige woningaanpassingenVoor eenvoudige woningaanpassingen gelden vaste prijzen. Deze zijn in samenspraak met de drie
Zeister woningbouwcorporaties tot stand gekomen.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201826
8.3.3 Complexere onroerende woonvoorzieningenAls blijkt dat het aanpassen van de woning of woonruimte de goedkoopst compenserende oplossing
is, moet worden aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven.
Een bouwkundige aanpassing of woontechnische ingreep aan een woonruimte wordt op grond van de
Wmo door de gemeente toegekend aan de inwoner. Als het een huurwoning betreft, zorgt de eigenaar
van de woning echter voor de betreffende aanpassingen. De gemeente kan er in dat geval voor kiezen
om de kosten voor de voorziening direct aan de eigenaar uit te betalen. De beschikking wordt verstuurd
aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.
8.3.3.1 Programma van eisenBij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning wordt gewerkt met een programma van eisen,
waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.
8.3.3.2 In de keukenAanpassingen in de keuken zijn mogelijk als sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van keukenac-
tiviteiten waarvoor belanghebbende grotendeels verantwoordelijk is.
8.3.3.3 Aan de trapAls iemand vraagt om zijn beperkingen in het traplopen te compenseren, dan wordt gekeken naar de
mate van normaal gebruik van de woning, zoals in deze beleidsregels besproken. Aanpassingen aan
de trap bestaan in de regel uit het aanbrengen van een tweede trapleuning of traplift. Tweede leuningen
worden gezien als algemeen gebruikelijk en niet via de Wmo vergoed. Trapliften worden in bruikleen
verstrekt.
8.3.3.4 Van het toiletHet aanpassen van het toilet bestaat voornamelijk uit het compenseren van beperkingen in gebruik en
toegankelijkheid van het toilet. Algemeen gebruikelijk (en dus niet vergoed), zijn wandbeugels en een
verhoogd toilet.
Een zogenaamde spoel/föhn installatie, bedoeld voor mensen die niet in staat zijn zichzelf te reinigen
na de toiletgang, kan worden verstrekt.
Een tweede toilet, bijvoorbeeld op de bovenverdieping, wordt in principe niet verstrekt. Er is een uit-
zondering hierop mogelijk in het geval dat:
- Een losse toiletstoel of chemisch toilet niet geleegd en/of schoongemaakt kan worden door de inwoner
in kwestie, een huisgenoot of hulpverlener; en
- De gang naar beneden, voornamelijk in de nacht, niet of niet op tijd mogelijk is.
8.3.3.5 Aan de natte celMet de natte cel wordt bedoeld de ruimte in de woning waar iemand zich wast, douchet en eventueel
naar het toilet kan: de badkamer. Ook hier worden aanpassingen aangebracht om eventuele beperkingen
in het gebruik en de toegankelijkheid te compenseren.
8.3.3.6 Bereikbaarheid/toegankelijkheid woningMogelijke aanpassingen zijn:
- Verbreden van toegangsdeuren en -paden;
- Aanbrengen van automatische deuropeners;
- Aanbrengen van drempelhulpen;
- Verwijderen van drempels;
- Bereikbaar maken van tuin of balkon.
8.3.3.7 VerlichtingAls er een (medische) noodzaak is voor niet algemeen gebruikelijke verlichting, kunnen de extra kosten
voor vergoeding in aanmerking komen.
8.3.3.8 AanbouwAls voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat een aanbouw geplaatst wordt, besluit de
gemeente vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat
dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties.
8.3.3.9 Tuin en terrasAls de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een
bestaand terras noodzakelijk is, dan geldt hiervoor een maximum totaaloppervlakte van 6 m2. Als de
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201827
aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen
een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort noodzakelijk is, geldt een maximum oppervlakte
van 20 m2.
8.3.3.10 Mogelijk te vergoeden kostenDe kosten voor woningaanpassingen die meewegen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming
en getoetst worden op goedkoopst compenserend, zijn:
a. De aanneemsom;
b. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;
c. Het architectenhonorarium;
d. De kosten voor het toezicht op de uitvoering;
e. De leges;
f. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;
g. Renteverlies;
k. De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;
l. De administratiekosten die de verhuurder maakt.
8.3.3.11 Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouwBij de toekenning van voorzieningen wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Het
hiervoor geldende niveau is vastgelegd in het meest actuele “Bouwbesluit”.
8.3.3.12 Maximale vergoeding woonwagensAls de technische levensduur van een woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de
woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de vergoeding voor bouw-
kundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningen, uitraasruimten en verwijdering van in bruikleen
verstrekte voorzieningen maximaal € 1.000,-.
8.3.3.13 OpstalverzekeringDe gemeente gaat ervan uit dat de eigenaar van de woning bij het vergroten van de woning zelf zorgt
voor de aanpassing van de opstalverzekering.
8.3.3.14 Anti-speculatiebedingBij het verstrekken van woningaanpassingen en in het bijzonder dure woningaanpassingen in de vorm
van een aanbouw, is soms sprake van een waardestijging van de woning. Voor dure woningaan-pas-
singen is een anti-speculatiebeding van toepassing.
8.3.3.15 Gereedmelding woningaanpassingEen woningaanpassing, niet zijnde het aanbrengen van een traplift, moet uiterlijk binnen drie maanden
na het verlenen van de voorziening gereed zijn. Als niet aan deze termijn wordt voldaan, kan de gemeente
besluiten om de eerder verleende voorziening in te trekken. Als de voorziening gereed is, moet door
de inwoner aan de gemeente een schriftelijke gereedmelding worden overlegd.
8.3.4 Vervangen vloerbedekking in verband met longklachten
8.3.4.1 Financiële tegemoetkoming voor vervanging vloerbedekkingInwoners met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming
voor het vervangen van de vloerbedekking als dat noodzakelijk is. Dit is alleen mogelijk wanneer een
arts een duidelijke diagnose heeft gesteld.
In de regel krijgt de inwoner een vergoeding als:
- Hij of zij bij de aanschaf van de oude materialen niet had kunnen weten dat hij longklachten zou krijgen
of dat deze erger zouden worden;
- De vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.
In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer.
De woonkamer kan ook worden gesaneerd, maar alleen als de betreffende inwoner jonger dan vier
jaar is. Voor het vervangen van gordijnen of behang in de slaap- of woonkamer worden geen sanerings-
kosten verstrekt. Het nut hiervan is volgens het Longfonds nauwelijks aantoonbaar.
8.3.4.2 AfschrijvingstermijnDe inwoner komt alleen in aanmerking voor een vergoeding voor het vervangen van de vloerbedekking
als de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201828
8.3.4.3 VerhuizingBij verhuizing komt de inwoner niet in aanmerking voor een vergoeding. Bij een verhuizing is het immers
gebruikelijk dat iemand zijn woning opnieuw inricht en stoffeert. Hierbij kan de inwoner alvast rekening
houden met zijn klachten.
8.3.5 De uitraasruimteEen uitraasruimte is een kamer zonder prikkels van buitenaf waar de inwoner tot rust kan komen zonder
dat hij een gevaar is voor zichzelf. De uitraaskamer is niet bedoeld als mogelijkheid voor naasten, buren
en verdere omgeving om geen hinder van de inwoner te ondervinden. Vandaar dat geluidsisolatie niet
onder de noodzakelijke elementen van een uitraaskamer valt.
Voor de verstrekking van een uitraasruimte geldt een aantal voorwaarden:
- De inwoner valt onder de Wmo-doelgroep of is iemand die als gevolg van een ziekte of gebrek aan-
toonbare belemmeringen heeft in zijn woonsituatie;
- De inwoner heeft een gedragsstoornis, waardoor hij ongeremd gedrag vertoont. Het gaat hierbij over
stoornissen die bij voorkeur objectief moeten worden beoordeeld door een psychiatrisch of psychologisch
expert;
- Om tot rust te komen moet de inwoner zich kunnen terugtrekken in een ruimte zonder prikkels van
buitenaf waar hij zonder lichamelijk gevaar tot rust kan komen.
8.3.6 VerhuiskostenvergoedingIemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet ver-
huizen, kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming: de verhuiskostenvergoeding.
Deze bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2015).
8.3.6.1 Mogelijke situatiesTe denken valt vooral aan de volgende drie situaties:
- De inwoner gaat naar een nieuwe geschikte woning, omdat hij in zijn oude woning niet meer op een
normale manier kan functioneren;
- De inwoner vraagt om een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt dat een verhuizing de goed-
koopst-compenserende oplossing is voor zijn probleem;
- Iemand zonder beperkingen die in een aangepaste woning woont, maakt deze op verzoek van de ge-
meente vrij.
Een verhuiskostenvergoeding dient als alternatief voor een woningaanpassing als dit de goedkoopst-
compenserende oplossing is voor het woonprobleem van de inwoner.
8.3.6.2 Activiteiten van het Dagelijks Leven-woningDe voorwaarde voor een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten omdat een verhuizing de
goedkoopst-compenserende oplossing is, geldt niet als het om een ADL-woning gaat.
8.3.6.3 Vrijmaken van een woningAls een woning wordt vrijgemaakt door iemand die buiten de Wmo-doelgroep valt, gaat de eis niet op
dat het om de goedkoopst-compenserende oplossing gaat.
8.3.6.4 AfwijzingsgrondenEr zijn vier mogelijke afwijzingsgronden:
- Algemeen gebruikelijk;
- Geen onverwacht optredende noodzaak;
- Verhuizing naar een zorginstelling;
- Verhuizing heeft al plaatsgevonden.
Algemeen gebruikelijk
Een verhuiskostenvergoeding wordt alleen toegekend als de verhuizing voor de inwoner in kwestie, in
zijn specifieke situatie, niet algemeen gebruikelijk is. Een verhuizing kan algemeen gebruikelijk zijn voor
bijvoorbeeld:
- Jongeren die op zichzelf gaan wonen;
- Jonge gezinnen die groter gaan wonen;
- Ouderen die naar een kleinere woning of seniorenwoning verhuizen;
- Bewoners van een Wlz-instelling die op een zeker moment zelfstandig gaan wonen.
Geen onverwacht optredende noodzaak
Mensen met een beperking die al geruime tijd weten dat ze op enig moment zouden moeten verhuizen,
komen ook niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201829
Verhuizing naar een zorginstelling
Als het gaat om een verhuizing naar een zorginstelling, wordt er over het algemeen geen financiële
tegemoetkoming verstrekt.
Verhuizing heeft al plaatsgevonden
Wanneer de inwoner al is verhuisd en dan pas de aanvraag indient, komt hij niet meer in aanmerking
voor een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting. Alleen als de gemeente achteraf
nog kan vaststellen dat de inwoner in de oude woning belemmeringen ondervond in het gebruik ervan,
behoort een toewijzing tot de mogelijkheden. Deze aanvraag moet wel binnen zes maanden en met
vermelding van redenen worden ingediend.
8.3.7 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimtenBij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal de gemeente ook beoordelen of het verantwoord
is voorzieningen (zoals trapliften) op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt de gemeente
naar zaken als slijtage door weer en wind.
8.3.8 Bezoekbaar maken woningAls de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of bij scheiding bij één ouder verblijft en
de tweede ouder regelmatig bezoekt, kan voor de tweede woonruimte een voorziening worden getroffen
om deze ruimte bezoekbaar te maken. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken:
- Het kunnen bereiken van de woning;
- Het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer;
- Het kunnen bereiken en gebruiken van het toilet.
Hierbij gaat het dus alleen om op bezoek gaan en niet over logeren, De hoogte van de financiële ver-
goeding om een woning bezoekbaar te maken bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2015).
8.3.9 Verwijderen van voorzieningenVoorzieningen worden zo min mogelijk verwijderd. In uitzonderingsgevallen is het echter mogelijk om
het verwijderen van voorzieningen te vergoeden. Woonvoorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt,
blijven eigendom van de gemeente. De kosten voor het verwijderen dan wel innemen, komen dan ook
voor rekening van de gemeente. De verwijderingskosten van voorzieningen, die in eigendom zijn verstrekt
aan de inwoner, komen voor rekening van de eigenaar, dus de inwoner.
8.3.10 HuurdervingDe gemeente heeft afspraken met de woningbouwcorporaties:
- De Seyster Veste;
- De Kombinatie;
- RK Woningbouwvereniging;
over het tijdelijk beschikbaar houden van aangepaste woningen.
8.3.10.1 Huurderving in verband met het vrijhouden van aangepaste woningenWoningen die voor meer dan € 7.000,- zijn aangepast en waarvan de bewoner de woning verlaat,
worden door de woningbouwcorporatie tot 6 maanden vrijgehouden voor een andere bewoner met
beperkingen. De periode van zes maanden kan éénmalig met een periode van maximaal drie maanden
verlengd worden als bekend is dat binnen deze drie maanden een persoon met beperkingen de woning
zal betrekken.
De gemeente vergoedt de eerste maand van leegstand niet aan de woningbouwvereniging, omdat het
bij reguliere verhuur ook regelmatig voorkomt dat een woning een dergelijke periode leeg staat. Voor
de overige maanden waarin de woning op verzoek van de gemeente leegstaat, wordt de kale huur aan
de woningbouwvereniging vergoed.
8.3.10.2 Huurderving in verband met onderzoek gemeenteHet kan voorkomen dat een inwoner via de reguliere toewijzing van woningen in aanmerking komt
voor een niet aangepaste, maar mogelijk wel geschikte of eenvoudig geschikt te maken woning. In een
dergelijk geval moet de woning soms van te voren op geschiktheid worden getoetst door een Wmo-
consulent. Dit om te voorkomen dat de betreffende inwoner verhuist naar een voor hem ongeschikte
woning.
Het onderzoek van de gemeente kost tijd. De woningbouwvereniging moet de woning voor de betref-
fende kandidaat langer beschikbaar houden. Om de woningbouwvereniging hierin te compenseren,
kan de gemeente maximaal een maand huurderving vergoeden.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201830
8.4 MantelzorgOok bij mantelzorgers die helpen bij de verzorging van de inwoner, kan sprake zijn van problemen. Dit
is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In
zo’n geval kan compensatie ook een optie zijn. Een tillift is een duidelijk voorbeeld van een hulpmiddel
waar de mantelzorger ook veel baat bij heeft.
8.4.1 MantelzorgwoningAls sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat de gemeente ook daarbij uit van de
eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen
of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. De gemeente
kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen en zo nodig ook over een
goede indeling van de woning, die past bij de bewoner en zijn of haar beperkingen.
9 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
9.1 Wat verstaan we hieronder?Verplaatsing in en om de woning kan voor mensen met een loopbeperking op verschillende manieren:
met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel of met een rolstoel. Van al deze voorzieningen
valt alleen de rolstoel onder de Wmo. De andere genoemde voorzieningen worden niet meer vergoed
(zoals rollator) of horen bij andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van paragraaf 2.3 van
de Wmo uitgesloten.
In het kader van het verplaatsen in en om de woning gaat het dus om rolstoelen die iemand nodig heeft
voor dagelijks zittend gebruik in en om de woning. Sportrolstoelen en rolstoelen voor incidenteel gebruik
horen daar niet bij. Hiervoor verwijzen we naar hoofdstuk 10.
9.2 Afwegingskader
9.2.1 Niet anti-revaliderendEr wordt uiteraard geen rolstoel verstrekt als het gebruik van een rolstoel in strijd met een behandelplan
van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie (oftewel: de voorziening mag niet anti-revaliderend
werken).
9.2.2 Voorliggende voorzieningenInwoners met een blijvende zorgbehoefte (Wlz indicatie) krijgen een integraal pakket aan zorg. Integraal
betekent dat alles wat iemand nodig heeft in het pakket zit. Dit pakket bestaat uit: verblijf, persoonlijke
verzorging, verpleging, behandeling, het individueel gebruik van hulpmiddelen voor mobiliteit (zoals
een rolstoel of een scootmobiel) en vervoer.
2015 is een overgangsjaar. Daarom zijn in 2015 gemeenten nog verantwoordelijk voor hulpmiddelen
en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie vanuit de Wmo 2015. Vanaf 2016 zijn
zorgkantoren verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-
indicatie.
9.2.3 Goedkoopst-compenserendAls er meerdere soorten rolstoelen geschikt zijn voor de inwoner, dan wordt gekozen voor de goedkoop-
ste variant. Hierbij moet echter ook rekening gehouden met de lange termijn. Een eenvoudige rolstoel
kan nu misschien compenserend zijn. Maar het is misschien wel voordeliger om, met het oog op de
toekomst, direct een rolstoel met wat meer mogelijkheden in te zetten.
9.2.4 Tweede rolstoelAls één rolstoel niet volstaat voor de verplaatsingsbehoefte van de inwoner, dan kan eventueel een
tweede (elektrische) rolstoel worden verstrekt. Dit gebeurt in de volgende gevallen:
- Bij voornamelijk gebruik van elektrische rolstoelen kan een handbewogen of duwrolstoel worden
verstrekt om mee te nemen in de auto en/of om bij anderen op bezoek te kunnen gaan. Hiervoor is een
elektrische rolstoel vaak te groot;
- Als de woonsituatie geen gecombineerde elektrische binnen-/buitenrolstoel toelaat en met een com-
binatie van andere voorzieningen zoals een loophulpmiddel of een scootmobiel niet voldoende is;
- Als een tweede rolstoel wordt gebruikt op de bovenverdieping. Hierbij moeten alternatieven worden
onderzocht zoals een rijdende douche-/toiletstoel. Ook hier wordt naar de goedkoopst compenserende
oplossing gezocht.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201831
9.3 Wmo-voorzieningen
9.3.1 Programma van eisenAls er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/of er-
gotherapeutisch advies door de gemeente een programma van eisen worden opgesteld. In het program-
ma van eisen kan informatie worden opgenomen over:
- Lichaamsmaten;
- Benodigd zitkussen;
- Elektrisch of handbewogen;
- Wijze van bediening;
- Opvouwbaar of niet.
9.3.2 Soorten rolstoelenRolstoelen worden onderscheiden in rolstoelen voor incidenteel, semipermanent en permanent gebruik.
Ook is er verschil in actief en passief gebruik. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen rolstoelen die
uitsluitend voor binnen geschikt zijn en rolstoelen die zowel voor binnen als buiten kunnen worden
gebruikt. Een voorziening die uitsluitend geschikt is voor vervoer buiten, kan niet als rolstoelvoorziening
worden gezien.
9.3.2.1 Handbewogen rolstoelenBij handbewogen rolstoelen wordt onderscheid gemaakt tussen zelfbewegers (actief) en duwwandel-
wagens (passief).
9.3.2.2 Elektrische rolstoelenMensen voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt is en er geen transfermogelijkheden meer
zijn, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Hiervan bestaan typen voor binnen,
buiten of beiden.
9.3.3 Aanpassingen en accessoiresEr zijn diverse aanpassingen en accessoires voor op of aan rolstoelen.
9.3.3.1 ZitorthesenZitorthesen zijn op maat gemaakte zitschalen voor in rolstoelen en duwwandelwagens. Ze kunnen
worden toegepast voor mensen van wie de zitfunctie niet optimaal is, zoals bij spasticiteit. Zitorthesen
worden door de gemeente op basis van de Wmo gefinancierd en verstrekt.
Er bestaan ook zitvoorzieningen in de vorm van een nuage (soort zitzak) met daarin kleine piepschuimen
balletjes.
9.3.3.2 Anti-decubituskussensAnti-decubituskussens worden regelmatig toegepast bij rolstoelen om doorzitten te voorkomen. Losse
anti-decubituskussens, bijvoorbeeld voor op de bank of op een gewone stoel, kunnen via de Regeling
Zorgverzekering worden vergoed als de gebruiker langdurig op het gebruik van dergelijke kussens is
aangewezen.
Anti-decubituskussens die onderdeel (zullen gaan) uitmaken van de rolstoel, vallen echter niet onder
de Regeling Zorgverzekering maar onder de Wmo. Als de toepassing van een anti-decubituskussen in
een rolstoel nodig is om de rolstoel tot een adequate voorziening te maken, financiert de gemeente
dit.
9.3.3.3 AccessoiresTot accessoires worden bijvoorbeeld gerekend rolstoelhandschoenen, bandenpomp, regenpakken,
spiegels, been- en voetenzak, schootskleed, winterbekleding, overtrekhoezen om de rolstoel tegen
neerslag te beschermen en spaakbeschermers. Alleen medisch noodzakelijke accessoires komen voor
vergoeding in aanmerking. In alle andere gevallen is het aan de inwoner zelf om deze accessoires aan
te schaffen
9.3.4 Onderhoud en reparatieDe kosten van onderhoud en reparatie zijn bij de verstrekking van een rolstoel voor permanent en se-
mipermanent gebruik inbegrepen. De gemeente sluit hiervoor een onderhoudscontract af bij de leve-
rancier of verhoogt het pgb met een bedrag hiervoor.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201832
Voor rolstoelen voor incidenteel gebruik wordt geen onderhoudscontract afgesloten, omdat deze rol-
stoelen relatief weinig gebruikt worden en eenvoudig van constructie zijn.
9.3.5 Verzekering van de rolstoelDe gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in
het kader van de Wmo worden verstrekt via een verzekeringscontract bij de leverancier. Het betreft een
verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Bij rolstoelen die in de vorm van een pgb
worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker overgelaten. In het
totale pgb is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering.
9.3.6 RolstoeltrainingHet goed kunnen omgaan met een (elektrische) rolstoel vereist een zekere vaardigheid die door middel
van rolstoeltraining kan worden verkregen. De rolstoeltraining is in twee fasen te onderscheiden, na-
melijk basale en specifieke rolstoeltraining. Indien geïndiceerd, kunnen deze trainingen worden vergoed.
9.4 MantelzorgDe gemeente houdt zo nodig rekening met de belangen van mantelzorgers. Dit kan bijvoorbeeld bete-
kenen dat als de mantelzorger niet in staat is om de rolstoel te duwen, er een ondersteunende motor-
voorziening toegekend kan worden.
10 VERVOER EN HET AANGAAN EN ONDERHOUDEN VAN SOCIALE CONTACTEN
10.1 Wat verstaan we hieronder?Dit hoofdstuk gaat over:
- Vervoer, dus het zich verplaatsen per vervoermiddel;
- Sociale contacten, dus het hebben en onderhouden van contacten met medemensen en het deelnemen
nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.
10.1.1 Verplaatsen per vervoermiddelHet regionaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving
te gaan en staan waar men wil. Regionaal verplaatsen betekent verplaatsingen in een straal tot 20 kilo-
meter rond de woning.
Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer,
dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
10.1.2 Sociale contacten aangaan en onderhoudenVoor het onderhouden van contacten met medemensen zijn naast vervoer per vervoermiddel ook an-
dere zaken belangrijk:
- Mogelijkheid om buiten te zijn;
- Mogelijkheid om te sporten.
Hiervoor kunnen bijvoorbeeld rolstoelen voor incidenteel gebruik en sporthulpmiddelen worden ingezet.
10.2 Afwegingskader
10.2.1 Vervoer
10.2.1.1 Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizenWat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met
het openbaar vervoer kan reizen.
OV-begeleiderskaart
Personen met een beperking kunnen een OV-begeleiderskaart gebruiken om een begeleider gratis in
het openbaar vervoer mee te nemen.
Oefenen
Voor personen met beperkingen, bijvoorbeeld visueel of verstandelijk, kan het mogelijk zijn om zelfstan-
diger te worden door te oefenen met het gebruik van het openbaar vervoer.
10.2.1.2 Begeleiding bij het vervoer
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201833
Primair is de persoon in kwestie (of zijn vertegenwoordiger) zelf verantwoordelijk voor het vinden van
oplossingen voor het begeleidingsvraagstuk bij vervoer. Bijvoorbeeld via het eigen netwerk of via
vrijwilligers.
10.2.1.3 Niet anti-revaliderendEr wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als het gebruik daarvan in strijd met een behandelplan
van de aanvrager en nadelig voor de revalidatie is.
10.2.1.4 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningenVoor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:
- Het blijven gebruiken van de eigen auto;
- De belbus of Vervoer door Vrijwilligers;
- Taxivervoer of vervoer via familie en vrienden;
- Fiets met lage instap en/of hulpmotor;
- Tandem.
Vervoersdiensten
Er zijn diverse diensten die personen met een beperking kunnen gebruiken voor vervoer van deur tot
deur. Voorbeelden hiervan zijn de Belbus en Vervoer door Vrijwilligers, beiden van stichting Meander-
Omnium. Deze voorzieningen zijn in principe voorliggend op bijvoorbeeld collectief vervoer via de
Regiotaxi, behalve als:
- De inwoner met de voorliggende diensten in combinatie van zijn eigen vervoersmogelijkheden niet
alle bestemmingen in de regio kan bereiken die hij wil bezoeken;
- Het totaal aan kosten voor de voorliggende voorzieningen dusdanig hoog wordt, dat deze niet meer
in het uitgavenpatroon van de betreffende inwoner passen;
- de voorliggende voorzieningen (medisch gezien) niet adequaat zijn voor de inwoner.
Voorbeeld:
Dhr. en mw. Jansen wonen in Zeist-West. Ze hebben kinderen in Driebergen en in IJsselstein die ze
maandelijks willen bezoeken. Verder zit mevrouw op een koor en meneer op de schaakclub. Dhr. rijdt
nog auto, maar alleen in Zeist en alleen overdag. Het vervoer voor het echtpaar is als volgt geregeld:
- Naar Driebergen: met de Belbus
- Naar IJsselstein: heen met Vervoer door Vrijwilligers en terug rijdt de schoonzoon
- Naar het koor (mw.) met de Belbus
- Naar de schaakclub (dhr.) wordt opgehaald en thuisgebracht door een clubgenoot. Zijn ze niet
(ongeveer) tegelijk klaar met hun partij, dan belt dhr. een taxi voor de terugreis. Af en toe kan dat best.
- Naar het centrum samen met de auto of mw. alleen met de Belbus
- In noodgevallen rijdt de schoonzoon uit IJsselstein of gaan ze met de taxi
Tandem
Een tandem kan personen met bijvoorbeeld een visuele handicap de gelegenheid geven om, met een
begeleider, te fietsen. Tandems worden door de gemeente als algemeen gebruikelijke voorzieningen
aangemerkt. Alleen als sprake is van een zeer laag inkomen (op of rond het bijstandsniveau), dan moet
worden uitgezocht of een tandem voor de persoon in kwestie bereikbaar zijn en of dat er toch nog ge-
compenseerd moet worden.
10.2.1.5 VerkeersveiligDe inwoner moet in staat zijn om het vervoermiddel waar hij eventueel voor in aanmerking komt, veilig
te besturen. Hiervan wordt een inschatting gemaakt op basis van het verkeersverleden van inwoner
(rijbewijs, fietservaring etc.) en zijn of haar beperkingen. Als het niet duidelijk is of de inwoner verkeers-
veilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden, onder leiding van een
ergotherapeut.
10.2.1.6 Goedkoopst-compenserendAls er meerdere adequate voorzieningen zijn waarmee inwoner in zijn vervoersbehoefte kan voorzien,
dan wordt gekozen voor de goedkoopste. Het primaat hierbij ligt bij de collectieve vervoersvoorziening.
In de praktijk komt het echter ook vaak voor dat meerdere voorzieningen worden verstrekt om tot een
adequate compensatie te komen.
10.2.2 Naar buitenOok voor mensen met beperkingen moet het mogelijk zijn om naar buiten te kunnen voor bijvoorbeeld
een ommetje of het bezoeken van mensen of activiteiten. Er zijn diverse (loop)hulpmiddelen om het
buiten verplaatsen mogelijk te maken.
10.2.2.1 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201834
Loophulpmiddelen zoals rollators, looprekken en stokken worden sinds 1 januari 2013 niet meer vergoed
door de zorgverzekeraar. Over het algemeen zijn deze middelen echter gemakkelijk en goedkoop te
verkrijgen via een thuiszorgwinkel of via internet. Ze vallen niet binnen de compensatieplicht van de
Wmo.
Rolstoelen voor incidenteel gebruik kunnen voor kortere termijn (tot 6 maanden) geleend worden
vanuit de zorgverzekeraar, via de thuiszorgwinkel. Daarna kan de inwoner ervoor kiezen om een eigen
rolstoel voor incidenteel gebruik aan te schaffen of via de Wmo aan te vragen.
10.2.3 SportOok personen met een beperking moeten de gelegenheid hebben om aan sport deel te nemen. Als ie-
mand een rolstoel nodig heeft om te sporten, dan kan hij aanspraak maken op een sportrolstoel. Ook
kunnen ander handicapgebonden sporthulpmiddelen verstrekt worden via de Wmo.
Vanzelfsprekend is de inwoner vrij in zijn sportkeuze, ongeacht of hij daar een rolstoel of andere hulp-
middel bij nodig heeft. Wel is het zo dat veel sportverenigingen sportrolstoelen en/of andere hulpmid-
delen uitlenen voor personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die
mogelijkheid is voorliggend en voorkomt dat iemand een sporthulpmiddel aanvraagt en toegekend
krijgt om dit vervolgens nauwelijks te gebruiken.
10.3 Wmo-maatwerkvoorzieningenVervoer kan op meerdere manieren mogelijk gemaakt worden:
- Via collectief taxivervoer;
- Via individueel taxivervoer;
- Via een aangepast vervoermiddel (bijvoorbeeld aangepast fiets of scootmobiel).
10.3.1 Voorliggende voorzieningenOp dit moment bestaat er voor mensen met een mobiliteitsbeperking een veelheid aan regelingen met
elk een eigen indicatietraject. Zo is er vervoer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo-vervoer), bovenregionaal vervoer gehandicapten (Valys), zittend ziekenvervoer, leerlingenvervoer
en WIA-vervoer (arbeid).
10.3.2 Beperkt tot lokaalDe plicht van de gemeente tot compensatie van beperkingen op het gebied van vervoer is beperkt tot
het zich lokaal verplaatsen. Dit betekent dat aan de aanwezigheid van voor de betrokkene belangrijke
bovenregionale contacten op zichzelf geen, dan wel slechts in bijzondere situaties een beslissende be-
tekenis toekomt.
10.3.3 Rangorde van de voorzieningenHet collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi) wordt als primaat (goedkoopst compenserende
voorziening) beschouwd.
10.3.4 Taxivervoer
10.3.4.1 Collectief vervoer via RegiotaxiRegiotaxi is een collectief vervoerssysteem voor deur-tot-deurvervoer. Regiotaxi wordt gesubsidieerd
door de overheid. Reizen met een regiotaxi lijkt op reizen met een gewone taxi of rolstoeltaxi, met een
paar verschillen:
- Ritten van Regiotaxi kunnen gecombineerd worden;
- De regiotaxi's rijden van 6.00 uur tot 24.00 uur en op vrijdag en zaterdag tot 1.30 uur;
- De inwoner moet een rit met een regiotaxi minimaal een uur van te voren reserveren;
- De regiotaxi mag in de periode van een kwartier voor tot een kwartier na de ingeplande vertrektijd
vertrekken.
Voor Wmo-cliënten kost de regiotaxi € 0,70 per zone, plus per rit een opstapzone van € 0,70 (prijspeil
2014). Inwoners van de gemeente Zeist met een Wmo-maatwerkvoorziening voor regiotaxi, krijgen per
jaar 600 van deze kortingszones toegekend. Hulpmiddelen, zoals rolstoelen, rollators en scootmobielen
kunnen mee met de regiotaxi. Ook rolstoelvervoer is mogelijk.
Regiotaxi Utrecht biedt de mogelijkheid voor “individueel vervoer”. Dit houdt in dat gemeenten een
Wmo geïndiceerde pashouder een indicatie kunnen verstrekken voor “individueel vervoer” op medische
indicatie of andere zwaarwegende redenen. De ritten van deze Wmo-pashouders met een indicatie
“individueel vervoer” mogen niet gecombineerd worden met andere ritten.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201835
10.3.4.2 Individueel taxivervoer (vervoerskostenvergoeding)Men komt uitsluitend in aanmerking voor een financiële vervoerskostenvergoeding, als door aantoon-
bare beperkingen:
- Het gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is en;
- Het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening onmogelijk is.
Ook wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte in de directe woonomgeving.
De wijze van de berekening van de vervoerskostenvergoeding staat genoemd in het Besluit.
10.3.4.3 BegeleidingskostenDe compensatie in de vorm van begeleiding bij het vervoer van Wlz-bewoners, valt onder de Wlz. Voor
niet-Wlz-bewoners moet er, voordat professionals worden ingezet voor de begeleiding, eerst ook
worden afgewogen in hoeverre vrijwilligers de begeleiding kunnen verzorgen. Is dat niet het geval,
dan kan een Wmo-voorziening worden ingezet.
10.3.5 Vervoermiddelen
10.3.5.1 ScootmobielIemand die, in het kader van het leven van alledag, belemmeringen ondervindt in het bereiken van
vervoersbestemmingen in de directe woonomgeving en voor middellange afstanden, kan in aanmerking
komen voor een scootmobiel. Hierbij worden de volgende zaken in overweging genomen:
De aanvrager kan:
- Zelfstandig op en van de scootmobiel stappen;
- Enkele meters zelfstandig, zonder loophulpmiddel lopen;
- De scootmobiel op een adequate wijze (technisch) bedienen;
- Zelfstandig deelnemen aan het verkeer op de openbare weg op basis van voldoende verkeersinzichten.
Aangezien de scootmobiel een mobiliteitsprobleem in de directe woonomgeving compenseert, wordt
een scootmobiel niet verstrekt voor vervoersbestemmingen buiten dit vervoersgebied, bijvoorbeeld
vakantiebestemmingen. Voorzieningen voor het meenemen van de scootmobiel in een taxibus (fixatie)
worden daarom ook niet vergoed.
Scootmobiellessen
De mogelijkheid bestaat om lessen voor de scootmobiel toe te kennen. Er zijn twee soorten lessen:
- De observatielessen om te bekijken of een scootmobiel geschikt is voor de gebruiker. Deze lessen
vinden plaats voordat de scootmobiel is toegekend;
- De gewenningslessen om te leren omgaan en oefenen met de scootmobiel. Deze lessen vinden plaats
nadat de scootmobiel is toegekend en voornamelijk in de eigen omgeving.
Essentieel verschil met de observatielessen is dat bij de gewenningslessen al een scootmobiel wordt
toegekend en de inwoner met die scootmobiel gaat oefenen. Bij observatielessen is er twijfel over
toekenning en worden de lessen gebruikt om daar een advies over te geven.
Stalling scootmobiel
Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het
opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling
of elektriciteitspunt voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere
vervoersvoorzieningen worden overwogen. Als de stalling niet te realiseren is, kan aan de aanvrager
eventueel een verhuisadvies worden gegeven.
10.3.5.2 FietsenHet meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De standaardfiets kan als algemeen gebruikelijk
worden beschouwd. Om deze reden komt deze fiets nooit voor verstrekking in aanmerking. Dit geldt
ook voor de bromfiets, de fiets met hulpmotor en de tandem (zie paragraaf 10.2.1.4). De redenering
gaat niet op voor bijzondere fietsen:
- De driewielfiets
- De loopfiets
- De side-by-sidefiets
10.3.5.3 Gesloten buitenwagenEen invalidenvoertuig wordt ook wel een gesloten buitenwagen genoemd. Het is een voertuig dat is
ingericht voor het vervoer van een invalide. Het voertuig is niet breder dan één meter en is uitgerust
met een elektrische motor of een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van maximaal vijftig cc.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201836
Deze gesloten buitenwagen kan een adequate voorziening zijn als het collectieve vervoerssysteem, een
scootmobiel of een tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto of taxi niet of onvoldoende
adequaat zijn en er een medische indicatie voor een dergelijk voertuig bestaat. De gemeente Zeist gaat
zeer terughoudend om met het verstrekken van gesloten buitenwagens.
10.3.5.4 HandbikeEen handbike is een soort aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht
de rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de
fiets afgelegd zouden worden. Bij het toekennen van de handbike wordt afgewogen of deze voorziening
het goedkoopst compenserend is, ook in relatie tot de vervoerskostenvoorziening.
10.3.5.5 AutoaanpassingenIemand komt alleen voor een autoaanpassing in aanmerking als blijkt dat hij geen gebruik kan maken
van het openbaar vervoer en verstrekking van een andere vervoersvoorziening niet in voldoende mate
een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner levert.
Als de persoon in kwestie, gezien de aard van zijn beperking, niet van een taxi gebruik kan maken en
zich om medische redenen wel in een eigen auto kan verplaatsen, dan is het verstrekken van vergoe-
dingen voor aanpassingen aan de auto de enige oplossing. Aanpassingen aan de auto kunnen voor
bestuurders of passagiers worden aangevraagd. Voor het aanbrengen van aanpassingen aan de auto
voor passagiers gelden dezelfde richtlijnen als voor bestuurders.
10.3.5.6 BruikleenautoBinnen het gemeentelijk verstrekkingenbeleid is de auto in bruikleen het sluitstuk van de vervoers-
voorzieningen. In alle gevallen is het verstrekken van een auto in bruikleen de duurste oplossing en
deze optie komt dus alleen aan de orde als er geen andere vervoersvoorziening is die een oplossing
biedt.
10.3.6 Rolstoelen voor incidenteel gebruikDe algemene rolstoelvoorziening biedt de inwoner de ruimte om een rolstoel voor één of meer dagen
te lenen, zodat hij zijn activiteiten kan doen. Het is een verstrekking die van pas komt voor de inwoner
die niet dagelijks gebruik maakt van een rolstoel, maar voor wie het zo af en toe een uitkomst is.
De gemeente kan er in de (nabije) toekomst tevens voor kiezen om op specifieke plekken in de stad dit
soort rolstoelen te stallen. Dit kan zijn bij winkelcentra, stadscentra, stations, enzovoort.
Aan bewoners van een Wlz-instelling of verzorgingshuis wordt in principe geen rolstoel voor incidenteel
gebruik verstrekt. Er mag van uit worden gegaan dat gebruik kan worden gemaakt van de rolstoelen
die in het verzorgingshuis aanwezig zijn voor algemeen gebruik. Alleen als een speciale uitvoering van
de rolstoel nodig is, kan er op deze regel een uitzondering worden gemaakt.
10.3.7 Sportrolstoel en aangepaste sportvoorzieningenSportrolstoelen en aangepaste sportvoorzieningen worden niet in natura verstrekt. De gemeente biedt
in voorkomende gevallen een pgb aan voor de aanschaf. De inwoner krijgt dit pgb alleen wanneer hij
kan aantonen dat hij of zij:
- De sport beoefent waarvoor de voorziening is aangevraagd;
- Actief lid is van een sportvereniging;
- Zonder de sportrolstoel of de aangepaste sportvoorziening niet kan sporten door zijn of haar beper-
kingen.
Bij de afweging of iemand ook andere sporten zou kunnen beoefenen, worden de specifieke persoons-
kenmerken van de aanvrager meegewogen:
- Is er een bestaand sociaal netwerk binnen de sport die de aanvrager wil beoefenen?;
- Maakt het uitoefenen van de sport een belangrijk deel uit van het leven van de aanvrager?
10.3.7.1 Hoogte pgbHet persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel of -voorziening bedraagt maximaal € 2.750,-
(prijspeil 2015). Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf, het onderhoud, de benodigde aanpassingen
en andere kosten die samenhangen met het gebruik van de sportrolstoel of -voorziening. Voor een
sportrolstoel of -voorziening wordt een afschrijvingstermijn van drie jaar aangehouden.
Bij uitzondering kan de inwoner een beroep doen op de hardheidsclausule om een hoger bedrag voor
de voorziening te krijgen.
10.3.7.2 Topsport in de WmoDe Wmo kent geen regeling voor topsporters.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201837
10.3.8 Het bezoeken van “thuis” voor mensen uit een Wlz-instellingDe gemeente heeft een compensatieplicht voor vervoer buiten de regio als de inwoner dreigt te vereen-
zamen en het vervoer binnen de regio en via Valys onvoldoende oplossingen biedt. Het gaat hierbij
over het algemeen om mensen die in een Wlz-instelling wonen en van wie bijvoorbeeld de ouders
verder weg wonen.
De compensatieplicht behelst maximaal het drie keer per twee maanden mogelijk maken van een bezoek
aan “thuis”. Hierbij wordt bij de kostenberekening rekening gehouden met de goedkoopste wijze van
vervoer. Dit kan bijvoorbeeld Valys zijn in combinatie met openbaar vervoer, waarbij een medewerker
van de Nederlandse Spoorwegen assistentie verleent.
10.4 MantelzorgBij het verstrekken van hulpmiddelen voor bijvoorbeeld vervoer, wordt eventueel rekening gehouden
met de behoeften van de mantelzorger(s).
11 OVERIGE WMO-VOORZIENINGENEen deel van de per 1 januari 2015 naar de Wmo overgehevelde taken wordt landelijk of regionaal ge-
organiseerd. Hieronder vallen de volgende individuele voorzieningen:
- Beschermd wonen;
- Specialistisch begeleiding zintuigelijk gehandicapten (zie hoofdstuk 5 van deze beleidsregels);
- Doventolk;
- Maatschappelijke opvang.
11.1 Beschermd wonen
11.1.1 Wat is beschermd wonen?Een beschermde woonvorm biedt mensen met langdurige psychiatrische of verslavingsproblemen een
combinatie van begeleiding en wonen. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen
zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen
in aanmerking voor beschermd wonen. De bewoners krijgen ondersteuning om de draad van het ge-
wone leven weer op te maken. Sommige gaan naar hun werk en proberen weer een plekje in de
maatschappij te verwerven. Het verblijf in de beschermde woonvorm kan een opstap zijn naar (begeleid)
zelfstandig wonen.
In de Wmo 2015 is beschermd wonen altijd een maatwerkvoorziening.
11.1.2 Centrumgemeente verantwoordelijkVanaf 2015 zijn de centrumgemeenten verantwoordelijk voor beschermd wonen, inclusief de besteding
van het budget. Utrecht is centrumgemeente voor alle gemeenten in de Wmo-regio's Utrecht-west,
Lekstroom, Utrecht-zuidoost en Utrecht-stad.
11.1.3 ToegangDe toegang tot beschermd wonen start onder andere bij de gemeente via het Sociaal Team. Als tijdens
het gesprek met het Sociaal Team wordt geconcludeerd dat de inwoner beschermd wonen nodig heeft,
dan wordt de aanvraag voor het beschermd wonen niet bij de gemeente Zeist, maar bij de centrumge-
meente Utrecht gedaan.
Andere mogelijke toegangspoorten tot beschermd wonen zijn:
- De forensische zorg;
- De behandelaars uit de GGZ;
- De crisisopvang;
- Het CJG (voor jeugd en jongeren)
Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente
kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen.
11.1.4 Beschermd wonen thuisHet is ook mogelijk om het beschermd wonen thuis in te vullen. Dat gaat via een pgb of via een Volledig
Pakket Thuis (VPT). De zorg thuis word anders dan de zorg n natura geïndiceerd door de Wmo-specia-
listen van de gemeente Zeist. Bij de indicatie zal sterk geleund worden op de advisering van de Expert-
poule (zie hoofdstuk 12).
11.2 Doventolk in de leefsituatie
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201838
11.2.1 Wat is de doventolk in de leefsituatie?De regeling Doventolk in de leefsituatie (dus niet voor werk of school) is onderdeel geworden van de
Wmo. Dit was een AWBZ-regeling. De VNG gaat de voorziening doventolk in de leefsituatie landelijk
inkopen voor alle gemeenten. De doventolk in de leefsituatie is een voorziening waarbij doven en zeer
slechthorenden een aantal uren per jaar hulp van een doventolk kunnen krijgen, bijvoorbeeld voor ge-
sprekken met instanties en huisartsbezoek.
De opdracht voor de voorziening doventolk leefdomein is gegund aan Menzis. Tolknet is de partij die
de bemiddeling uitvoert tussen tolk en tolkbehoevende.
11.2.2 Een aanvraag doenDe aanvraag voor een doventolk kan worden ingediend bij Menzis. Zij beoordelen de aanvraag en
melden de inwoner aan bij Tolknet. Overigens is het zo dat een indicatie voor hulp bij Tolknet levenslang
geldig is. Herindicatie is dus niet nodig. Er zullen daarom jaarlijks zeer weinig inwoners bij het Sociaal
Team komen met een verzoek om in aanmerking te komen voor een doventolk.
11.3 Maatschappelijke opvangMaatschappelijke zorg kan worden gezien als ketenzorg. Hierbij is preventie en nazorg een verantwoor-
delijkheid van de regiogemeente, terwijl de centrumgemeente de centrale opvang regelt. Het gaat
hierbij om:
- Dak- en thuislozenopvang;
- Blijf-van-mijn-lijfhuizen;
- Verslaafdenzorg;
- Opvang tienermoeders.
Bovenstaande voorzieningen zijn crisisvoorzieningen. Belangrijk is de uiteindelijke re-integratie van de
persoon in kwestie in de gemeente van herkomst. Hierbij is de medewerking van wooncorporaties voor
het verstrekken van woonruimte essentieel.
12 DE EXPERTPOULEHet Sociaal Team kan een expertpoule inschakelen om op diverse terreinen advies te geven. De leden
van de expertpoule adviseren bij vraagverheldering en het maken van gezinsplannen. De expertises
die zijn vertegenwoordigd in deze expertpoule zijn:
- GZ-psycholoog;
- Orthopedagoog.
Daarnaast kunnen er naar behoefte nog andere experts worden toegevoegd. De expertpoule faciliteert
ook het CJG voor wat betreft jeugdhulp.
Als sprake is van een Wmo-aanvraag, dan is het altijd de gemeente die uiteindelijk beslist. Uiteraard
worden de ingewonnen adviezen daarbij zeer zorgvuldig meegewogen.
12.1 Medische adviseringAls de medische beperkingen van een inwoner niet duidelijk zijn, dan wordt een advies opgevraagd
bij een onafhankelijke arts.
12.1.1 ICFVoor een medisch advies wordt gebruikgemaakt van de International Classification of Functioning,
Disabilities and Health, de zogenaamde ICF. Dit is een classificatie van het menselijk functioneren. De
ICF is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de domeinen die met de gezondheid
samenhangen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke
kenmerken en vervolgens zijn ze in een logische ordening geplaatst. Van deze zeer uitgebreide ICF zijn
vooral de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. In de bijlagen 3 en 4 zijn deze
lijsten opgenomen.
12.1.2 OnderzoekMedische gegevens van de behandelaars mogen alleen met toestemming van de inwoner (of diens
wettelijk vertegenwoordiger) worden opgevraagd.
Als de gemeente, door het gebrek aan medewerking van de inwoner geen beoordeling van de aanvraag
heeft kunnen doen, dan volgt buiten-behandelingstelling. Wel moet helder zijn dat de gegevens die de
inwoner niet verstrekt, of het onderzoek waar de inwoner niet aan meewerkt, absoluut van belang wa-
ren/was om de aanvraag te kunnen beoordelen.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201839
13 WIJZE VAN VERSTREKKEN
13.1 InleidingEr zijn vier vormen waarin de gemeente kan compenseren:
- In natura;
- Als persoonsgebonden budget (pgb);
- Als financiële tegemoetkoming;
- Als mogelijkheid tot deelname aan een collectieve voorziening.
Afhankelijk van het soort compensatie zijn één of meerdere van de hierboven genoemde vormen mo-
gelijk.
Collectieve voorzie-
ning
Financiële tegemoet-
koming
PgbNaturaCompensatie
XHuishoudelijke ondersteuning
X Huishoudelijke hulp
XXBegeleiding
XXKortdurend Verblijf
X Bouwkundige woningaanpassingen
XXTrapliften
XXNiet-bouwkundige woonvoorzieningen
X Verhuizing
XXRolstoelen (excl. sportrolstoelen)
X Sportrolstoel
XX Taxivervoer
XXVervoersmiddelen
XXBeschermd wonen
X Doventolk
13.2 KeuzemogelijkheidInwoners kunnen voor sommige voorzieningen kiezen hoe zij deze wensen te ontvangen, in natura of
als pgb. Om een zo goed mogelijke keuze te kunnen maken, wordt de inwoner geïnformeerd over de
voor- en nadelen van de keuze.
Als de inwoner liever een duurdere uitvoering van de voorziening wil dan de gemeente op basis van
“goedkoopst compenserend” zal verstrekken, dan kan dat via het pgb. De inwoner krijgt het pgb op
basis van de goedkoopst compenserende voorziening en betaalt de rest zelf bij. De risico’s die deze
keuze met zich mee brengt, zijn voor de inwoner.
13.3 In natura“In natura” betekent dat de gemeente een materiële voorziening of een dienst aan de inwoner levert.
Als het een materiele voorziening betreft, dan wordt deze in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft ei-
genaar. In bijzondere situaties (maatwerk) kan voorziening in eigendom worden verstrekt.
13.3.1 Algemene voorzieningEr bestaat de mogelijkheid om een algemene voorziening (te gebruiken door een groep personen) te
verstrekken met als doel om de procedure te versnellen en te vereenvoudigen. Het gaat hier om voor-
zieningen die bijvoorbeeld:
- Betrekking hebben op lichte, niet complexe zorg;
- Betrekking hebben op een incidentele zorgbehoefte.
Voorbeelden hiervan zijn de inzet van rolstoelpools en gemeenschappelijke (woon)voorzieningen. Voor
een algemene voorziening hoeft door de gebruiker geen eigen bijdrage betaald te worden via het CAK.
13.4 Als persoonsgebonden budgetAls de gemeente een pgb verstrekt, dan betekent dat dat de gemeente via trekkingsrecht een geldbedrag
aan de inwoner ter beschikking stelt, waarmee de inwoner zelf de benodigde voorziening kan inkopen.
Het pgb kan alleen bij individuele voorzieningen worden toegekend en dus niet bij algemene voorzie-
ningen (zie de vorige paragraaf).
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201840
De gemeente Zeist verstrekt in principe geen pgb aan personen van wie verwacht kan worden dat zij
niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.
13.4.1 Hoogte van het pgbIn de Verordening staat vermeld wat het percentage is van de kosten van de betreffende dienst of
voorziening in natura, dat aan pgb kan worden toegekend. Van pgb-cliënten wordt bij bepaalde diensten
verondersteld dat ze de zorg goedkoper kunnen inkopen, omdat er, als de zorg bijvoorbeeld wordt uit-
gevoerd door een kennis, geen overheadkosten zijn.
Bij het bepalen van wat de dienst of voorziening in natura gekost zou hebben, wordt uitgegaan van de
goedkoopst compenserende voorziening zoals de gemeente die had kunnen inkopen.
Het bedrag voor de aanschaf van een voorziening kan zo nodig worden verhoogd met een bedrag voor
onderhoud, verzekering, keuring en reparatie van de voorziening of een bedrag van 5% van het aan-
schafbedrag (indien de eerder genoemde kosten niet gespecificeerd kunnen worden).
13.4.2 TrekkingsrechtHet pgb-bedrag dat de gemeente aan een inwoner toekent, wordt in de vorm van “trekkingsrecht” via
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de inwoner beschikbaar gesteld. Met het trekkingsrecht krijgt
de inwoner het pgb niet meer uitgekeerd, maar krijgt hij of zij een tegoed waarmee hij/zij de rekening
van de zorgaanbieder of leverancier kan laten uitbetalen. Met dit landelijk opgelegde systeem wordt
pgb-fraude voorkomen en wordt de administratieve last voor de budgethouder verlicht. De SVB geeft
eventuele betalingsgegevens aan dienstverleners door aan de belastingdienst.
13.4.2.1 Bemiddelingskosten huishoudelijke hulpVia het pgb is het mogelijk om tot maximaal € 250,- per jaar aan bemiddelingskosten te declareren.
13.4.2.2 Pgb’s voor voorzieningen (geen diensten)Het is de bedoeling dat pgb’s voor voorzieningen, zoals trapliften en scootmobiels, ook via het trekkings-
recht aan de rechthebbende inwoners beschikbaar worden gesteld. De SVB is hier echter systeemtech-
nisch nog niet klaar voor. De gemeente houdt zich daarom het recht voor om pgb’s voor voorzieningen
direct aan de inwoner uit te betalen, totdat de SVB aangeeft dat dat ook via trekkingsrecht kan. Controle
op deze pgb’s zal plaatsvinden aan de hand van door de inwoner ingediende facturen.
13.4.3 Voorkomen van het kapitaliseren van mantelzorgHet vragen van geld voor zorg die anders in het kader van mantelzorg gratis geleverd zou worden,
wordt “het kapitaliseren van mantelzorg” genoemd. Dit te gelde maken van mantelzorg willen we
voorkomen.
Om gekapitaliseerde mantelzorg te voorkomen, wordt met de inwoner die pgb aanvraagt en zijn of
haar mantelzorgers besproken:
- Of tot dan toe al sprake is geweest van (onbetaalde) mantelzorg;
- Waarom de mantelzorger er eventueel mee stopt;
- Waarom een eventuele nieuwe mantelzorger de zorg niet gratis wil verlenen.
In bepaalde gevallen kan het kapitaliseren van mantelzorg billijk zijn. Bijvoorbeeld als een familielid
minder gaat werken om de zorg uit te kunnen voeren.
13.4.4 Duur pgbHet pgb voor huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen wordt voor
een periode van maximaal drie jaar verstrekt. Voor andere voorzieningen hangt de duur van het pgb
af van de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening.
13.4.5 BeschikkingIn de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het pgb is en voor hoeveel jaar het bedoeld is.
Om te voorkomen dat een verkeerde voorziening wordt aangeschaft, wordt zo nauwkeurig mogelijk
beschreven aan welke eisen de voorziening moet voldoen (het programma van eisen).
Ook wordt aan de inwoner gemeld dat een eigen bijdrage verschuldigd is. De inwoner moet in de be-
schikking ook worden gewezen op het feit dat het pgb binnen een periode van zes maanden moet
worden aangewend.
13.4.6 Beëindiging pgb voor in bruikleen toegekende voorzieningenAls een inwoner een Wmo-indicatie heeft gekregen voor een hulpmiddel, dan kan hij ervoor kiezen om
dit middel in natura of in de vorm van een pgb te krijgen. Bij hulpmiddelen in natura geldt dat als ze,
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201841
om wat voor reden dan ook, niet meer gebruikt worden, de gemeente de indicatie voor het hulpmiddel
intrekt en het betreffende hulpmiddel laat ophalen. Het middel kan dan eventueel herverstrekt worden
aan een ander.
13.4.6.1 Terugvordering pgb voor hulpmiddelen in geldHulpmiddelen die via een pgb zijn aangeschaft, wijken meestal af van het assortiment van de vaste le-
veranciers van de gemeente. Daarom is het voor de gemeente lastig om het middel in te nemen en her
te verstrekken. Daarom wordt, als de inwoner het met het pgb aangeschafte hulpmiddel niet meer ge-
bruikt en de toegekende voorziening wordt ingetrokken, een deel van het verstrekte pgb (dus een
geldbedrag) van de inwoner teruggevraagd.
13.4.6.2 AfschrijvingstabellenDe gemeente hanteert de volgende afschrijvingstabellen:
Tabel 1
SportrolstoelenVoorzieningen:
3 jaar2,5 jaar2 jaar1,5 jaar1 jaar0,5 jaarVanaf:
100%90%75%60%40%20%Percentages:
Tabel 2
Vervoermiddelen en roerende woon-
voorzieningen. Bijvoorbeeld scootmo-
Voorzieningen:
bielen, rolstoelen, tilliften, douchestoe-
len en kindervoorzieningen
7 jaar6 jaar5 jaar4 jaar3 jaar2 jaar1 jaar0,5 jaarVanaf:
100%90%80%65%50%35%20%10%Percentages:
Tabel 3
Niet-roerende woningaanpas-
singen en autoaanpassingen.
Voorzienin-
gen:Bijvoorbeeld trapliften, onder-
rijdbare keukens en autoaan-
passingen
10 jaar9 jaar8 jaar7 jaar6 jaar5 jaar4 jaar3 jaar2 jaar1 jaar0,5 jaarVanaf:
100%97,5%92,5%85%75%65%52,5%40%27,5%15%10%Percentages:
Het deel van het pgb dat nog bij de SVB openstaat (nog niet gebruikt is), wordt uiteraard van het terug
te betalen bedrag afgetrokken.
13.4.6.3 Wat hoeft niet terugbetaald te wordenIn een aantal gevallen hoeft (een deel van) het pgb niet terugbetaald te worden:
- Als het oorspronkelijke pgb lager is dan € 500,-, dan wordt niet teruggevorderd;
- Als het terug te betalen bedrag lager is dan € 50,-, dan wordt niet teruggevorderd;
- Een (deel van een) pgb dat is besteed aan niet-standaard aanpassingen van een hulpmiddel wordt
niet teruggevorderd. Van bijvoorbeeld een op maat gemaakte zitorthese in een rolstoel, verwachten
wij niet dat een inwoner die later nog te gelde kan maken.
13.4.6.4 RekenformuleHet terug te betalen bedrag wordt als volgt berekend:
((pgb minus het bedrag besteed aan niet-standaard aanpassingen) x (100% minus het percentage uit
de afschrijvingstabel)) minus het niet besteedde pgb-bedrag dat nog bij de SVB openstaat.
13.4.6.5 Hoe te gelde maken (omzetten in geld)De inwoner kan het hulpmiddel te gelde maken door:
- Het particulier te verkopen;
- Het terug te verkopen aan de leverancier. Het is dan wel verstandig om daar van te voren afspraken
over te maken.
13.4.6.6 Verhuizing en overlijden
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201842
Als de inwoner verhuist voordat de afschrijvingstermijn van het hulpmiddel is verstreken, dan zal ook
een deel van het pgb worden teruggevraagd. De inwoner kan hiervoor bij zijn of haar nieuwe gemeente
een nieuw pgb aanvragen. Op die manier betaalt de nieuwe gemeente voor de restwaarde van de
voorziening. Immers, de nieuwe gemeente heeft dan zorgplicht voor de (ex-)inwoner.
Als de inwoner is overleden, dan eindigt de indicatie voor het hulpmiddel automatisch. Ook dan moet
een deel van het pgb worden terugbetaald door de nabestaanden.
13.4.6.7 ProcedureAls een indicatie voor een hulpmiddel dat in pgb-vorm is verstrekt, wordt beëindigd, dan wordt in de
beëindigingsbeschikking meegedeeld of sprake is van terugvordering, hoe hoog het terug te betalen
bedrag is en binnen welke termijn dit bedrag betaald moet worden.
13.4.7 ControleDoor het gebruik van het systeem van trekkingsrecht via de SVB, wordt automatisch al veel gecontroleerd.
Omdat er direct aan de hulpverlener of leverancier wordt uitbetaald aan de hand van facturen of
werkbriefjes is het voor de gemeente gemakkelijk zichtbaar of het pgb (goed) wordt besteed.
Budgethouders die een pgb voor een dienst ontvangen zijn verplicht om binnen drie maanden na de
uitbetaling van het eerste pgb een zorgovereenkomst met hun hulpverlener in te dienen.
Budgethouders die een pgb voor een middel ontvangen zijn verplicht om binnen drie maanden na de
uitbetaling van het pgb een (deel van) het pgb te besteden aan een passend middel.
Als er minder wordt uitgegeven dan het volledige pgb, dan blijft dat staan op de rekening van de SVB.
Aan het einde van elk jaar worden die overgebleven bedragen terugbetaald aan de gemeente.
13.5 Als financiële tegemoetkoming
13.5.1 Verschil financiële tegemoetkoming en pgbEen financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten. De financiële tegemoetkoming
is onder andere bedoeld voor bouwkundige aanpassingen aan een woning. De gemeente betaalt de
kosten van de bouwkundige woonvoorziening over het algemeen aan de woningeigenaar uit. De eigenaar
van de woning is niet altijd degene voor wie de voorziening is bedoeld. Om die reden gaat het om een
tegemoetkoming en niet om een pgb. Een pgb wordt namelijk altijd aan de betreffende inwoner ter
beschikking gesteld en niet aan een derde. Bij een financiële tegemoetkoming in de kosten voor een
woningaanpassing, kan aan de inwoner een eigen bijdrage worden opgelegd, ook als de tegemoetkoming
bijvoorbeeld aan de woningbouwvereniging uitbetaald wordt om de voorziening te realiseren.
De term financiële tegemoetkoming komt ook terug bij een taxi- of rolstoeltaxivergoeding. Aangezien
het een tegemoetkoming is in de kosten van vervoer, kan ook dit geen pgb genoemd worden. Het betreft
hier namelijk een tegemoetkoming en niet het vergoeden van een “totale voorziening”. Dit is bij een
pgb wel het geval. Ook voor verhuiskosten wordt over het algemeen een financiële tegemoetkoming
verstrekt.
13.5.2 VerantwoordingOok bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van
de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat. Een forfaitair bedrag voor bijvoorbeeld
een verhuizing, kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.
13.5.3 Juridische houdbaarheidIn de Wmo 2015 wordt de financiële tegemoetkoming niet als zodanig genoemd. Er zijn echter ook
geen werkbare alternatieven genoemd om bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding als zijnde precies
kostendekkend te verstrekken. Een mogelijkheid is om bijvoorbeeld contracten met verhuisbedrijven
en stoffeerders af te gaan sluiten. Dit gaat echter vrij ver. Daarom heeft de gemeente Zeist ervoor ge-
kozen om de financiële tegemoetkoming voorlopig te handhaven, totdat er een bindende juridische
uitspraak over dit onderwerp is gedaan.
13.6 Als collectieve voorzieningCollectieve voorzieningen zijn voorzieningen die door meerdere mensen gebruikt kunnen worden, maar
waarvoor wel een indicatie nodig is om te kunnen deelnemen. Collectief vervoer via de regiotaxi is
voor de gemeente Zeist het belangrijkste voorbeeld van een collectieve voorziening.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201843
Voor een collectieve voorziening wordt geen eigen bijdrage via het CAK geïnd. Wel kan een bijdrage
aan de inwoner gevraagd worden op het moment dat hij of zij van de voorziening gebruik maakt. Bij-
voorbeeld een (niet kostendekkende) bijdrage voor de regiotaxi.
14 EIGEN BIJDRAGE
14.1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage?Bij het verstrekken van individuele voorzieningen wordt in sommige gevallen een inkomensafhan-kelijke
eigen bijdrage opgelegd. Het gaat hierbij om:
- Hulp bij het huishouden;
- Begeleiding;
- Kortdurend verblijf;
- Woonvoorzieningen;
- Vervoersmiddelen, waaronder de scootmobiel en de aangepaste fiets;
- Autoaanpassingen;
- Sportvoorzieningen, waaronder sportrolstoelen;
- Beschermd wonen;
- Specialistisch begeleiding zintuigelijk gehandicapten;
- Doventolk.
De eigen bijdrage is niet van toepassing op rolstoelvoorzieningen (met uitzondering van sportrolstoelen)
en hulpmiddelen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar. Voor woningaanpassingen ten behoeve van
jeugdigen onder de 18 jaar kan er wel een eigen bijdrage geheven worden, op basis van het inkomen
van de ouders en te betalen door de ouders.
Het feit dat geen bijdrage in de kosten mag worden gevraagd voor rolstoelen is gebaseerd op het idee
dat er voor zo’n essentiële voorziening als een rolstoel geen financiële drempels mogen worden opge-
worpen. Een rolstoel vervangt immers iemands loopfunctie. Een sportrolstoel is echter een aanvullende
voorziening, om de gebruiker in staat te stellen om te sporten. Daarom wordt er voor de sportrolstoel
wel een eigen bijdrage gevraagd. Hiermee wordt tevens voorkomen dat er binnen de sportvoorzieningen
onderscheid wordt gemaakt wat betreft het opleggen van de eigen bijdrage.
De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het CAK.
14.2 Inkomen en vermogenSinds 2013 wordt naast het inkomen ook het vermogen meegenomen bij de berekening van de maxi-
male eigen bijdrage.
14.2.1 PeiljaarHet CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar dat twee jaar voor het lopende jaar ligt. Als
het inkomen over het huidige jaar aanzienlijk afwijkt van het inkomen van twee jaar geleden, dan kan
bij het CAK een verzoek worden ingediend tot verlegging van het peiljaar. De maximale eigen bijdrage
wordt dan voorlopig berekend aan de hand van het huidige inkomen.
Voor de meest actuele informatie en berekeningen, zie: www.hetcak.nl
14.2.2 ToetsingsinkomenDe eigen bijdrage wordt berekend op basis van het inkomen en het vermogen van de persoon in
kwestie:
- Inkomen: Met het inkomen wordt het verzamelinkomen of belastbaar loon bedoeld. Is er een partner?
Dan hangt de maximale periodebijdrage af van het gezamenlijk inkomen;
- Vermogen: Als er vermogen is in box 3 (sparen en beleggen), dan telt 8% van de “grondslag sparen
en beleggen” extra mee bij de berekening van de maximale periodebijdrage. De “grondslag sparen en
beleggen” is het deel van het vermogen boven het heffingsvrije vermogen.
Inwonende kinderen en ouders tellen niet mee voor de samenstelling van het huishouden. Hun inkomen
wordt dus niet meegenomen bij de berekening van de eigen bijdrage.
14.2.3 Maximale eigen bijdrageDe maximale eigen bijdrage bestaat uit twee delen (prijspeil 2014):
Een vast gedeelte;
- € 19,- per vier weken voor ongehuwde personen;
- € 27,20 per vier weken voor gehuwde personen.
Een variabel gedeelte van 15% per jaar (= 15%/13 per 4 weken) over het toetsingsinkomen boven:
- Eenpersoons huishoudens, jonger dan 65: € 23.295,-;
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201844
- Eenpersoons huishoudens, 65 jaar of ouder: € 16.456,-;
- Meerpersoonshuishoudens, één of beiden jonger dan 65 jaar: € 29.174,-;
- Meerpersoonshuishoudens, beiden 65 jaar of ouder: € 22.957,-.
Formule:
Maximale eigen bijdrage per 4 weken = vast gedeelte + (toetsingsinkomen - norminkomen) * (15%/13)
De door de inwoner te betalen eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de maximale eigen bijdrage.
14.3 Duur en hoogte eigen bijdrage
14.3.1 DienstenVoor hulp bij het huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf, beschermd wonen, specialistisch bege-
leiding zintuigelijk gehandicapten en de doventolk wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp
wordt geleverd.
Omdat bij hulp bij het huishouden in natura gewerkt wordt met een toewijzingssysteem waarbij de
zorgaanbieders korting kunnen geven op de prijs, wordt slecht 85% van de maximale uurprijs doorge-
geven aan het CAK als zijnde de kostprijs per uur.
Voor alle andere diensten in natura en pgb wordt aan het CAK de werkelijke uurprijs of het toegekende
pgb doorgegeven.
14.3.2 HulpmiddelenVoor overige voorzieningen wordt ook een vierwekelijkse eigen bijdrage gevraagd zolang de voorziening
in bruikleen of bezit van de inwoner is. De eigen bijdrage wordt opgelegd over de kosten voor de aanschaf
van de betreffende voorziening zelf en ook over bijkomende kosten, zoals eventuele onderhoudskosten
en verzekeringskosten van de voorziening.
14.4 Ondersteuning minimaTot 2015 kregen personen die een eigen bijdrage betaalden, een compensatie van 33% in het kader
van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Deze regeling is afgeschaft
en een deel van de Wtcg-gelden zijn naar de gemeente gegaan voor ondersteuning voor specifieke
groepen die dat nodig hebben.
De gemeente Zeist heeft ervoor gekozen om de Wtcg-gelden in te zetten voor de minima met een inko-
men tot 110% van het bijstandsniveau en met hoge zorgkosten. Zij kunnen een bijdrage krijgen voor
een aanvullende ziektekostenverzekering en in specifieke gevallen een beroep doen op bijzondere bij-
stand.
15 POSITIE VAN DE INWONER
15.1 KlachtenBij de afhandeling van klachten in het kader van de Wmo wordt onderscheid gemaakt tussen:
- Klachten over de gevoerde procedure;
- Klachten over de bejegening;
- Klachten over een voorziening of de dienstverlening van een aanbieder daarvan.
Klachten over de gevoerde procedure kunnen bij de gemeente worden ingediend. Een cliëntondersteuner
kan een inwoner hierbij helpen. Klachten over de bejegening door een medewerker van de gemeente
of een professional uit het wijkteam, kunnen ingediend worden bij de organisatie waarvoor de persoon
in kwestie werkt.
Klachten over een voorziening of over de dienstverlening van de aanbieder daarvan, kunnen worden
ingediend bij de aanbieder in kwestie. De gemeente verplicht elke aanbieder om een regeling vast te
stellen voor de afhandeling van klachten van hun cliënten. Als de klager en de aanbieder niet tot een
vergelijk komen, bemiddelt de gemeente.
Klachten die bij de gemeente worden ingediend en die bij een andere organisatie thuishoren, worden
warm overgedragen.
Klachten die door de gemeente worden afgehandeld, worden behandeld volgens de in hoofdstuk 9
van de Algemene wet bestuursrecht beschreven procedure.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201845
Naast het klagen bij de gemeente heeft men het recht om de ombudsman schriftelijk te verzoeken een
onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan (in dit geval de gemeente) zich in een
bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen.
15.2 MedezeggenschapDe gemeente stelt aanbieders van diensten, zoals huishoudelijke hulp en begeleiding, verplicht om een
regeling vast te stellen voor de medezeggenschap van hun cliënten over voorgenomen besluiten. Tijdens
periodieke overleggen met de aanbieders wordt ook de medezeggenschap besproken.
15.3 Mediation en bezwaarIedere aanvrager heeft het recht om, als hij het met een besluit op een aanvraag niet eens is, in bezwaar
te gaan.
De gemeente is volgens de Algemene wet bestuursrecht verplicht, om voordat een negatief of afwijkend
besluit valt, de betrokken inwoner in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.
15.3.1 BezwaarHet kan zijn dat de inwoner het niet eens is met een besluit van de gemeente en hiertegen bezwaar wil
maken. De inwoner kan dan op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na verzen-
ding van het besluit een bezwaarschrift indienen.
Voordat de gemeente start met de juridische inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift, wordt
eerst geprobeerd om via premediation tot een oplossing van het geschil te komen. Mocht premediation
voor de inwoner niet tot een bevredigend resultaat leiden, dan staat voor inwoner nog altijd de juridische
behandeling van het bezwaar open wat resulteert in een besluit op het bezwaarschrift.
15.3.2 Voorlopige voorzieningHet indienen van een bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op, daarvoor kan de inwoner
een voorlopige voorziening aanvragen bij de voorzieningenrechter.
15.3.3 BeroepMocht de inwoner niet tevreden zijn het met het besluit op zijn bezwaarschrift, dan kan hij of zij een
beroepschrift indienen bij de Rechtbank Midden-Nederland.
16 KWALITEIT
16.1 Kwaliteit van hulp en voorzieningenDe gemeente vindt het belangrijk dat de voorzieningen die ze via de Wmo aanbiedt, passend en kwali-
tatief goed zijn. De gemeente stelt in haar contracten met aanbieders van goederen en diensten die als
Wmo-maatwerkvoorziening verstrekt worden, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroeps-
krachten. Deze beroepskrachten moeten in staat zijn tot:
- Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;
- Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
- Het handelen in overeenstemming met de professionele standaard.
Afhankelijk van de soort voorzieningen kunnen nadere kwaliteitseisen aan de aanbieders en de deskun-
digheid van hun medewerkers gesteld worden. Deze kwaliteitseisen zijn verwoord in de contracten die
met de betreffende aanbieders zijn afgesloten. Per 1 januari 2015 zijn er bijvoorbeeld inkoopcontracten
voor huishoudelijke hulp, begeleiding en hulpmiddelen. Voor de kwaliteitsafspraken over deze onder-
werpen verwijzen wij naar deze documenten.
De door mensen ervaren kwaliteit is bepalend voor de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning.
Het is daarom belangrijk de ondersteuning te richten op de persoon en diens omgeving in plaats van
uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. Het welbevinden van mensen dient centraal
te staan. Een samenhangend aanbod van zorg en ondersteuning draagt hieraan bij.
16.2 Kwaliteit en inzet van niet-professionalsDe Wmo 2015 brengt de mogelijkheid met zich mee om een lager tarief te hanteren voor het persoons-
gebonden budget ten aanzien van personen die behoren tot het sociale netwerk van inwoner.
16.2.1 InformatieplichtOp grond van artikel 2.3.6 lid 6 Wmo 2015 is de gemeente verplicht om inwoner goed voor te lichten.
De consulent moet de inwoner in begrijpelijke taal uitleg geven over de mogelijkheden van een pgb
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201846
en de gevolgen hiervan. Hieronder valt ook het informeren over de voorwaarden waaronder de inwoner
zelf informele zorg kan inkopen via een pgb.
16.2.2 Pgb en kwaliteitIn het geval van een persoonsgebonden budget krijgt de budgethouder zelf de regie over de ondersteu-
ning die hij contracteert, waardoor hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde
ondersteuning krijgt en waarop hij indien nodig kan bijsturen. Het is dus belangrijk dat de budgethouder
hiertoe in staat is. Hij of zij kan hiervoor aansluiting zoeken bij de (voor hem of haar relevante) kwali-
teitseisen die aan de aanbieders voor zorg in natura worden gesteld.
16.2.3 AansprakelijkheidHet kan gebeuren dat de zorgverlener tijdens het werk schade bij de inwoner veroorzaakt. Het is ook
mogelijk dat de zorgverlener tijdens het werk schade oploopt waarvoor de budgethouder wettelijk
aansprakelijk is. De SVB heeft voor beide risico’s een regeling: een collectieve regeling zaakschade en
een aansprakelijkheidsverzekering. Als de eigen verzekering van inwoner of die van de zorgverlener
de schade niet dekt, dan kan inwoner bij de SVB terecht. Houdt de zorgverlener zich niet aan de afspraken
die zijn vastgelegd in de zorgovereenkomst? Of heeft de inwoner een ander conflict met de zorgverlener
of zorginstelling? Als de inwoner en de zorgverlener er samen niet uitkomen, dan kan de inwoner gebruik
maken van de rechtsbijstandverzekering via de SVB
16.3 KlanttevredenheidDe gemeente laat jaarlijks een onafhankelijk cliëntervaringsonderzoek houden, volgens een vooraf
vastgesteld format. De resultaten van en de aanbevelingen naar aanleiding van dit onderzoek, worden
op de website van de gemeente Zeist gepubliceerd. De uitkomsten van het onderzoek wordt gebruikt
om het Wmo-beleid zo nodig bij te sturen.
16.4 CalamiteitenDe gemeente treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrek-
king van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan. Aanbieders
melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van
een voorziening onverwijld aan deze toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar,
bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert
de gemeente over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
16.5 PrivacyDe gemeente stelt een protocol vast over de verwerking van persoonsgegevens.
17 PROCEDURELE BEPALINGENIn deze paragraaf staan de procedures rondom advies, besluitvorming, intrekking, beëindiging en te-
rugvordering.
17.1 Onderzoek en adviesAls er een aanvraag is binnengekomen en er moet een oordeel gegeven worden over het al dan niet
toekennen van een Wmo-voorziening, dan is zorgvuldig onderzoek nodig.
17.1.1 Zorgvuldig onderzoekArtikel 9 van de Verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of al dan niet
sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking
verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek
te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen
is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld
kan worden.
Het is van belang om het juiste wettelijke kader te nemen en geldige argumenten te gebruiken.
In eerste instantie dient een grondig onderzoek te worden gedaan naar:
- De beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;
- Zijn persoonskenmerken;
- Zijn behoeften.
17.1.2 Gegevens verstrekkenOm de gemeente de gelegenheid te geven om tot een goede afweging te komen, moet de inwoner de
gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan de gemeente verschaffen.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201847
Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk
is. Dit kan, zeker als dit schriftelijk moet, geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de
doorlooptermijn van de aanvraag. In dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak
sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral als de aanvrager aangeeft welk (groot)
belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens
mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden door
een medisch adviseur (arts) met toestemming van de aanvrager. Daarbij moet in de verklaring opgeno-
men te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens
opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
De gemeente beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van
de aangevraagde compensatie/voorziening.
17.1.3 Advies vragenHoewel door het Sociaal Team in de meldingsfase al onderzoek is gedaan en er een verslag is opgeleverd,
kan het zijn dat er in de aanvraagfase nog vragen zijn. De Wmo-specialist kan dan (eventueel nogmaals)
de Expertpoule (zie hoofdstuk 12) om advies vragen.
17.2 Besluitvorming
17.2.1 ToekenningBij een toekenning van de aangevraagde voorziening wordt in ieder geval vermeld welke mogelijkheden
de inwoner dankzij de voorziening krijgt.
17.2.2 Gedeeltelijke toekenningDe compensatieplicht kan ook leiden tot het toekennen van een andere voorziening dan de voorziening
die de inwoner heeft aangevraagd. In dat geval moet de keuze van de te verstrekken voorziening dui-
delijk worden gemotiveerd.
17.2.3 AfwijzingAls de gemeente de aanvraag afwijst, dan moet dit gemotiveerd gebeuren. Aangegeven moet worden
waarom een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is. Zijn er voorliggende (wettelijke en niet-wettelijke)
voorzieningen? Dan is het zorgvuldig om dit niet alleen te noemen, maar de inwoner ook informatie te
geven over deze voorzieningen.
17.3 IntrekkingDe gemeente kan op grond van artikel 15 van de verordening het recht op een toegekende voorziening
in bepaalde situaties intrekken en de toegekende voorziening eventueel terughalen. Hierbij gaat het
om de volgende situaties:
- Indien niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet en
de Verordening;
- Indien beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren
dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan
worden ingetrokken indien blijkt dat het budget binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend
voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
17.4 BeëindigingDe gemeente kan op grond van gewijzigde omstandigheden het recht op een toegekende voorziening
beëindigen en de voorziening eventueel terughalen. Hierbij gaat het primair om het feit dat iemand,
om welke reden dan ook, deze voorziening niet meer gebruikt. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van
verhuizen of overlijden.
17.4.1 OverlijdenAls de ontvanger van de voorziening overlijdt, dan wordt de voorziening ingetrokken. Hulpmiddelen
die zijn toegekend in natura, laat de gemeente innemen door haar leverancier. Een voorziening die in
de vorm van een pgb of financiële tegemoetkoming is toegekend, wordt ook teruggevorderd. Voor
huishoudelijke hulp geldt dat de levering na het overlijden wordt stopgezet. Blijft er een huisgenoot
achter, dan wordt de hulp nog 6 weken doorgeleverd. De achterblijvende partner heeft dan de gelegen-
heid om huishoudelijke hulp voor zichzelf aan te vragen.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201848
Als een inwoner met de indicatie “begeleiding” overlijdt en sprake is van een achtergebleven huisgenoot,
dan wordt deze huisgenoot binnen zes weken na het overlijden van de inwoner door het Sociaal Team
benaderd voor een gesprek.
17.4.2 VerhuizenAls de inwoner verhuist naar buiten de gemeente, dan wordt voor de in natura verstrekte hulpmiddelen
een overnamevoorstel gedaan, als de gemeente waar de inwoner naartoe verhuist daarom vraagt.
Voorzieningen die in de vorm van een pgb zijn verstrekt, worden bij de inwoner teruggevorderd (zie
paragraaf 13.4.6). De inwoner kan vervolgens weer een aanvraag doen bij zijn nieuwe gemeente.
17.4.3 Geen gebruik meer maken van de voorzieningUiteraard kan de gemeente de voorziening ook terughalen als de inwoner zelf aangeeft dat hij of zij de
voorziening niet meer gebruikt.
17.5 TerugvorderenArtikel 15 lid 4, 5 en 6 van de verordening in combinatie met hoofdstuk 13 van deze beleidsregels geldt
als grondslag voor het terugvorderen van een geldbedrag dat aan inwoner is uitbetaald, maar waar hij
of zij geen recht meer op heeft. Met de gemeente kan de inwoner zo nodig een betalingsregeling afspre-
ken.
De terugvordering van roerende voorzieningen in natura, vindt plaats door de voorziening aan de ge-
meente ter beschikking te stellen. De gemeente kan naast het opeisen van de voorziening ook een bedrag
in rekening brengen voor de afschrijvingskosten gebaseerd op de economische levensduur van de
verstrekte voorziening. De omvang daarvan is gebaseerd op de duur van het onrechtmatig gebruik van
de voorziening.
BIJLAGE 1 - HANDREIKING NORMERING HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN HUISHOUDELIJKE
ONDERSTEUNING
Doel van de WmoHet doel van de Wmo is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en deelname
van inwoners aan het maatschappelijke verkeer. Met zelfredzaamheid wordt bedoeld dat een inwoner
in staat is tot het uitvoeren van de noodzakelijke dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een
gestructureerd huishouden. Als de inwoner aantoonbaar niet in staat is om zelf, met zijn sociaal netwerk
of met een algemene voorziening, een oplossing te vinden voor zijn probleem, dan kan een maatwerk-
voorziening worden verstrekt. Kortom, een inwoner zal dus eerst zelf of samen met zijn omgeving een
oplossing voor zijn probleem moeten zoeken. Mocht dit ondanks aantoonbare inspanningen niet lukken,
dan kan inwoner een beroep doen op de Wmo.
Een inwoner en zijn huisgenoten, moeten kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis. Wanneer
er sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, kan huishoudelijke ondersteuning
(HO) als maatwerkvoorziening worden ingezet. Dit kan door huishoudelijke taken gedeeltelijk of volledig
over te nemen wanneer er echt geen andere oplossingen zijn. En indien er sprake is van verzorging
van gezonde, jonge gezinsleden bij uitval van ouder(s) en/of verzorger(s). Oorzaken van dit (dreigende)
disfunctioneren zijn een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking,
een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem.
Maatwerkvoorziening in urenIn deze richtlijn worden bij de verschillende onderdelen die bij het huishouden horen, tijdseenheden
per week genoemd. Deze tijdseenheden, bijvoorbeeld 1 uur of 30 minuten per week, worden toegepast
bij het berekenen van de omvang van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke hulp (pgb). Deze voor-
ziening wordt immers in uren vastgesteld. Voor Huishoudelijke ondersteuning (natura) geldt de resul-
taatgerichte maatwerkvoorziening. De inwoner kan hierbij geen rechten ontlenen aan de in deze richtlijn
genoemde tijdseenheden.
Het doen van boodschappen voor het dagelijkse levenIn veel gevallen is de boodschappenbezorgservice van de plaatselijke supermarkt voorliggend aan een
cli voor het doen van de boodschappen. Alleen als om medische redenen de boodschappenservice
aantoonbaar niet geschikt is, kan het doen van boodschappen worden meegenomen in de maatwerk-
voorziening. De boodschappenservice is bijvoorbeeld niet geschikt als inwoner een medisch noodzakelijk
specifiek dieet heeft waarvan de ingrediënten niet in de supermarkt (of in een andere winkel die thuis-
bezorgt) verkrijgbaar zijn.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201849
Het niet kunnen doorgeven van de bestelling is geen reden om de boodschappenservice als niet geschikt
te beoordelen. Een vrijwilliger of mantelzorger kan deze taak op zich nemen. Ook de kosten voor de
boodschappenservice kunnen in principe niet als reden worden opgevoerd om deze dienst niet als
voorliggend te zien.
Mocht een maatwerkvoorziening toch noodzakelijk zijn dan kan hieronder vallen het samenstellen van
een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden
gedaan en daar kan 60 minuten per week voor worden toegekend. Van die 60 minuten kan, mits goed
gemotiveerd, zowel naar boven als naar beneden afgeweken worden. Eigen keuzen, zoals speciaal
voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen
van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.
Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijdIn de regel is een maaltijdservice voorliggend aan het laten bereiden van de maaltijden door een huis-
houdelijke hulp. Alleen als de maaltijdservice niet tegemoet kan komen aan het dieet van de inwoner,
wordt het niet als voorliggend beschouwd. De kosten voor de maaltijdservice kunnen in principe niet
als reden worden opgevoerd om deze dienst niet als voorliggend te zien. Uitzondering is de situatie
waarin het een leefeenheid van meer dat twee personen betreft die samen zelf niet in staat zijn om te
koken.
Mocht een maatwerkvoorziening toch noodzakelijk zijn, dan kan hieronder vallen wat betreft de
broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten. Afwassen, met
de machine of handmatig valt onder het lichte huishoudelijke werk. Bij de warme maaltijd valt hieronder:
eten bereiden (voorbereiden en koken), tafel dekken en afruimen. Afwassen, met de machine of hand-
matig, valt onder het lichte huishoudelijke werk. Het opslaan en beheren van de levensmiddelenvoorraad
valt onder de organisatie van het huishouden.
Voor de broodmaaltijden kan per dag 15 minuten worden toegekend, ontbijt en lunch kunnen in één
keer worden klaargemaakt. Als er gekookt moet worden, wordt voor de warme maaltijd maximaal 30
minuten per dag toegekend. Meestal zal opwarmen van een maaltijd op de 2e dag volstaan. In dat geval
wordt 15 minuten per dag toegekend. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar, dan kan per dag 20 minuten
extra worden toegekend.
Licht huishoudelijk werkHieronder vallen de volgende activiteiten: Afwassen, opruimen, stof afnemen, bedden opmaken. De
omvang van de maatwerkvoorziening is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke
kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt maximaal 60 minuten per week voor een eenper-
soonshuishouden tot 90 minuten per week voor een meerpersoonshuishouden. Een gemotiveerde aftrek
van 30 minuten per week is mogelijk, bijvoorbeeld op grond van een erg kleine, makkelijk te onderhouden
zit-slaapkamer
Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) en bij ernstige
beperkingen die leiden tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. De extra toegekende tijd
per bijtelling is in principe maximaal 30 minuten per week.
Zwaar huishoudelijk werkHieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen,
opruimen van huishoudelijk afval en het ramen lappen (binnenkant).
De omvang bij een eenpersoonshuishouden en een tweekamerappartement (woonkamer en slaapkamer)
is 90 minuten per week. Bij een flat met meer dan twee kamers én meer dan één dagelijks in gebruik
zijnde slaapkamer, kan maximaal 30 minuten per week extra worden toegekend.
Voor een eenpersoonshuishouden in een eengezinswoning kan (boven die 90 minuten) maximaal 30
minuten per week extra worden toegekend voor het schoonhouden van het trappenhuis., dus maximaal
2 uur bij 1 dagelijks in gebruik zijnde slaapkamer.
Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan drie kamers geldt de omvang van 3 uur
hulp per week, onafhankelijk van het aantal kamers en het aantal huisgenoten. Echter in grote woningen
met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing)
bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning en bij aanwezigheid van jonge kinderen, kunnen
extra uren worden toegekend, afhankelijk van de situatie. Voor verzorging van en vervuiling door
huisdieren wordt geen extra tijd geïndiceerd.
Verzorging kleding/linnengoedIn de regel is de was- en strijkservices voorliggend ten opzichte van een huishoudelijke hulp die dit
werk doet. Alleen als een inwoner daar aantoonbaar geen gebruik van kan maken, kan een maatwerk-
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201850
voorziening worden verstrekt voor de was en/of het strijkwerk. Het niet kunnen meegeven van de was
aan de medewerker van de was- en strijkservice is geen reden om hier geen gebruik van te maken. Ook
de kosten voor de was-/strijk-service kunnen in principe niet als reden worden opgevoerd om deze
dienst niet als voorliggend te zien.
Mocht een maatwerkvoorziening toch noodzakelijk zijn, dan wordt hieronder gerekend: sorteren en
wassen kleding met behulp van een wasmachine; centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen
in droger en opvouwen, strijken en opbergen.
Hiervoor wordt bij één persoon 60 minuten per week toegekend, bij twee personen is dit 90 minuten
per week. Bij kinderen onder de 16 jaar, bij bedlegerige personen en bij extra wassen door overmatige
transpiratie, incontinentie of speekselverlies kan 30 minuten per week extra worden toegekend.
Bij huishoudens met kinderen onder de 16 jaar kan 30 minuten per kind per week tot maximaal 1,5 uur
extra voor wassen worden toegekend.
Anderen helpen bij zelfverzorgingHiertoe worden gerekend: opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten bij de zelfver-
zorging en het helpen van anderen bij het bereiden van maaltijden.
Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.
De omvang van deze maatwerkvoorziening gaat tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen
mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden
en opvoedingsactiviteiten. Meer of minder uren kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen,
de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwe-
zigheid gedragsproblematiek en/of samenvallende activiteiten.
De maximaal 40 uur per week kan uitsluitend kortdurend worden toegekend met een maximum van 3
maanden. In deze periode dient mantelzorg of voorliggende voorzieningen te worden geregeld, zoals
ouderschapsverlof, creche, naschoolse opvang, gastouders of logeren bij vrienden of familie.
Dagelijkse organisatie van het huishoudenBij problemen met de organisatie van het huishouden kan hiervoor begeleiding toegekend worden.
Hiertoe worden gerekend: organisatie van huishoudelijke activiteiten, plannen en beheren van middelen
met betrekking tot het huishouden (bijv. de koelkast nakijken op de houdbaarheidsdata van de voedings-
middelen), administratieve werkzaamheden wat betreft huishoudelijke activiteiten b.v. het bestellen
van boodschappen en het maken van lijstjes. Overige administratie bij beperkt regelvermogen valt
onder de functie begeleiding of kan via voorliggende voorzieningen worden geregeld.
Als sprake is van regieverlies, kan hier 30 minuten per week voor worden toegekend. Hiervan kan
worden afgeweken bij zwaarwegende redenen zoals communicatieproblemen, kinderen onder de 16
jaar of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten. Het onvoldoende beheersen
van de Nederlandse taal is geen reden voor het toekennen van extra uren begeleiding.
Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen. Hieronder kan vallen: obser-
veren, formuleren en/of bijstellen van doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen en
handhaven van structuur in het huishouden, helpen verkrijgen en handhaven zelfredzaamheid t.a.v.
budget, begeleiden van ouders bij de opvoeding (beperkt en in combinatie met andere onderdelen),
en begeleiden van kinderen.
De omvang is maximaal 30 minuten per week.
Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishoudenHieronder kan instructie voor het omgaan met hulpmiddelen, het zware en lichte huishoudelijk werk,
de textielverzorging, het boodschappen doen en het koken vallen.
Maximaal 30 min. per activiteit tot een maximum van 90 minuten per week. De maximale duur is 6
weken.
Inzet van kinderen binnen het huishoudenVan inwonende volwassen kinderen van 23 jaar en ouder wordt verwacht dat zij een meerpersoonshuis-
houden kunnen voeren.
Een 18- tot 23-jarige wordt geacht om 5 uur per week van de maatwerktaken overnemen. Hierbij geldt
als beperking dat het zware werk maximaal 2 uur mag zijn.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201851
Onder maatwerktaken verstaan we de taken die de inwoner niet kan doen en die anders binnen een
maatwerkvoorziening zouden vallen. Boodschappen doen geldt dus niet als geïndiceerde taak als een
boodschappenservice ingezet kan worden als voorliggende voorziening.
Voorbeeld 1
Moeder woont met haar 18-jarige zoon in een eengezinswoning. Moeder kan niets doen in het huishou-
den. De maatwerkvoorziening is dan als volgt:
Wmo-maatwerkvoorzie-
ning
Over te nemen door zoonNodig in het huishouden
1 uur2 uur (maximum)3 uurZwaar
-1,5 uur1,5 uurLicht
--Voorliggende voorz.Was
--Voorliggende voorz.Boodschappen
--Voorliggende voorz.Maaltijden
1 uur3,5 uur4,5 uurTOTAAL
Voorbeeld 2
Moeder en dochter van 20 wonen samen in een eengezinswoning. Moeder kan niets doen in het huis-
houden. Door incontinentie van de moeder moet er extra gewassen worden. Ook knoeit de moeder
veel waardoor er een half uur extra zwaar werk en een half uur extra licht werk nodig is. Gelukkig is er
een buurvrouw die het zware werk overneemt.
Wmo-maatwerkvoorzie-
ning
Over te nemen door doch-
ter
Nodig in het huishouden
--3,5 uur (buurvrouw)Zwaar
-2 uur2 uurLicht
--Voorliggende voorz.Was
--Voorliggende voorz.Boodschappen
--Voorliggende voorz.Maaltijden
-2 uur5,5 uurTOTAAL
Jongeren van 13 tot 17 jaar
Kinderen van 13 tot en met 17 jaar werken geleidelijk toe naar de bijdrage van 5 uur per week. De
richtlijn hiervoor is: 13 jaar 0,5 uur; 14 jaar 1 uur; 15 jaar 2 uur; 16 jaar 3 uur en 17 jaar 4 uur.
Kinderen van 0 tot 12 jaar
Van kinderen van 0 tot en met 12 jaar wordt geen structurele overname van huishoudelijk activiteiten
verwacht, alleen kleine bijdragen, geleidelijk opgebouwd naar vermogen. Eventuele beperkingen van
de kinderen worden meegewogen.
Richtlijn MO-zaakBij twijfel en daar waar onze beleidsregels niet in voorzien, kan worden teruggevallen op de meest re-
cente ‘Richtlijn indicatieadvisering huishoudelijke hulp’ van de MO-zaak (laatste versie 2011).
BIJLAGE 2 - OP GEHANDICAPTEN EN/OF OUDEREN GERICHTE WONINGENMet de drie woningbouwcorporaties zijn afspraken gemaakt over wat verwacht mag worden van hen
als verhuurder van seniorencomplexen en andere complexen. Deze afspraken vormen ook ons uitgangs-
punt ten opzichte van andere verhuurders.
Officiële seniorencomplexen in ZeistDeze worden op woningnet als seniorenwoning (55+-woning) aangeboden
Afspraak met de woningbouwcorporaties
Aanpassingen voor gemeenteschappelijke ruimtes worden door woningbouwcorporaties gerealiseerd
en bekostigd.
Nieuwe seniorenwoningen zijn goed toe- en doorgankelijk, dus:
- Drempelvrij of met lage drempels;
- Met een goed toegankelijke badkamer;
- Scootmobielaansluiting;
- Brede deuren.
Maar oudere seniorenwoning voldoen daar niet altijd aan, omdat er in de tijd van de bouw van het
complex andere normen golden.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201852
Als de benodigde voorzieningen niet gemakkelijk kunnen worden geplaatst en de woning/het complex
voor hoge kosten moet worden aangepast, dan wordt met de woningbouwcorporatie overlegd over
verhuismogelijkheden. Vanuit de gemeente kan hierin worden meegedacht.
Andere complexen in ZeistAfspraak met de woningbouwcorporaties
Aanpassingen voor gemeenteschappelijke ruimtes gebeuren in overleg tussen de woningbouwcorpo-
raties en de gemeente. Dan wordt ook een afspraak gemaakt voor de verdeling van de kosten.
Als de benodigde voorzieningen niet gemakkelijk kunnen worden geplaatst en de woning/het complex
voor hoge kosten moet worden aangepast, dan wordt met de woningbouwcorporatie overlegd over
verhuismogelijkheden. Vanuit de gemeente kan hierin worden meegedacht.
Voorzieningen in individuele woningenIndividuele voorzieningen binnen een woning (achter de voordeur) vallen in principe onder de zorgplicht
van de Wmo. Dit geldt ook voor seniorenwoningen. In bijzondere situaties kan de gemeente om een
bijdrage van de eigenaar van de woning vragen.
BIJLAGE 3 - DE ICF-FUNCTIES(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)
Hoofdstuk 1 - Mentale functies
Algemene mentale functies
Specifieke mentale functies
Hoofdstuk 2 - Sensorische functies en pijn
Visuele en verwante functies
Hoorfuncties en vestibulaire functies
Andere sensorische functies
Pijn
Hoofdstuk 3 - Stem en spraak
Hoofdstuk 4 - Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en
ademhalingsstelsel
Functies van hart en bloedvatenstelsel
Functies van hematologisch systeem en
Afweersysteem
Functies van ademhalingsstelsel
Andere functies en gewaarwordingen van hart en
bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel
Hoofdstuk 5 - Functies van spijsverterings-stelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel
Functies van spijsverteringsstelsel
Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel
Hoofdstuk 6 - Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies
Functies gerelateerd aan urine
Genitale en reproductieve functies
Hoofdstuk 7 - Functies van bewegingssysteem
en aan beweging verwante functies
Functies van gewrichten en botten
Spierfuncties
Bewegingsfuncties
Hoofdstuk 8 - Functies van huid en verwante
Structuren
Functies van de huid
Functies van haren en nagels
BIJLAGE 4 - DE ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)
Hoofdstuk 1 - Leren en toepassen van kennis
Doelbewust gebruiken van zintuigen
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201853
Basaal leren
Toepassen van kennis
Hoofdstuk 2 - Algemene taken en eisen
Hoofdstuk 3 - Communicatie
Communiceren - begrijpen
Communiceren – zich uiten
Conversatie en gebruik van
communicatieapparatuur en -technieken
Verzorgen van wat bij huishouden behoort en
assisteren van andere personen
Hoofdstuk 4 - Mobiliteit
Veranderen en handhaven van lichaamshouding
Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of
iemand
Lopen en zich verplaatsen
Zich verplaatsen per vervoermiddel
Hoofdstuk 5 - Zelfverzorging
Hoofdstuk 6 - Huishouden
Hoofdstuk 7 - Tussenmenselijke interacties en
relaties
Hoofdstuk 8 - Belangrijke levensgebieden
Opleiding
Beroep en werk
Economisch leven
Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en
burgerlijk leven
BIJLAGE 5 - ONDERSTEUNING VOOR MANTELZORGERSHet beleid van de gemeente Zeist is gericht op ondersteuning van de mantelzorgers. Dit zijn alle man-
telzorgers, dus ook de mensen die niet bij de Wmo of het Steunpunt Mantelzorg geregistreerd staan
als zodanig. Om hen te ondersteunen zijn er:
Steunpunt Mantelzorg
Brinkhove 1, 3702 SN Zeist, [email protected] Zij bieden:
-Informatie en advies over voorzieningen en regelingen die belangrijk zijn voor mantelzorgers. Ook
ondersteuning bij het aanvragen van hulp en voorzieningen;
-Praktische ondersteuning, zoals;
- Respijtzorg, wanneer de mantelzorger tijdelijk de zorg wil overdragen aan iemand anders;
- De mogelijkheid om via de zorgsite van Sharecare.nl het zorgproces gemakkelijk te organiseren;
- Registratie van mantelzorgers;
-Informatieve en ontspannende bijeenkomsten en weekenden, themabijeenkomsten en cursussen;
-Een luisterend oor voor de situatie en het verhaal van de mantelzorger.
De dag van de mantelzorg.
Het steunpunt mantelzorg neemt jaarlijks de organisatie op zich om samen met andere organisaties in
Zeist invulling te geven aan deze landelijke dag waarbij mantelzorgers in het zonnetje worden gezet.
Vrijwilligersverzekering:
Mantelzorgers zijn via de gemeente Zeist verzekerd voor ongevallen en persoonlijke eigendommen.
Andere vorm van het mantelzorgcompliment
Het mantelzorgcompliment in de vorm van een jaarlijkse financiële bijdrage aan de mantelzorger, is
per 1 januari 2015 afgeschaft. De gemeente Zeist is bezig invulling te geven aan een nieuwe vorm van
het mantelzorgcompliment. In de Beleidsnota Mantelzorgondersteuning wordt hier aandacht aan besteed.
Cvdr 2018 nr. CVDR370282_1 9 januari 201854
Top Related