Download - Auschwitz Bulletin, 2001 nr. 02 Mei

Transcript

45ste jaargang, nr. 2, mei 2001. Verschijnt 4 x per jaar

Een uitgave van het Nederlands Auschwitz Comité; postbus 74131,1070 BC Amsterdam

A u s c h w i t z B u l l e t i n

In de discussie over Israël en de Palestijnen:

Verkeerde vergelijkingen helpen de vrede niet ^f^Len van de drijfveren bij het maken om hem op z'n minst op een lijn te

van het Auschwitz Bulletin is de stellen met Haman en de vroegere behoefte om lering te trekken uit Russische pogromhelden: een ter-de geschiedenis. "Nooit meer Auschwitz!''is een krachtige zin, een vurig appèl, een hartstochtelijke wens. Het is ook een uitspraak die voor zich zelf spreekt, voor iedere mens die de moeite heeft genomen zich enigszins te verdiepen in de Sjoa, de gruwelijkste massamoord uit de geschiedenis.

Niet altijd is het trekken van lessen uit de geschiedenis zo eenvoudig. Het historisch proces is ingewik­

ke ld , gebeurtenissen voltrekken zich altijd binnen een context die niet zo maar naar een andere tijd kan worden overgeplaatst. Historische vergelijkingen gaan dikwijls mank en worden soms vooral door emotie gevoed. Neem Israël. De nog vrij korte geschiedenis van de moderne joodse staat en van het Israëlisch-Arabische conflict is een bron van historische analogieën waartoe beide partijen gretig hun toevlucht nemen.

Onder rechts georiënteerde Israëli's is het niet ongebruikelijk om Arafat ervan te beschuldigen dat hij het werk van de nazi's wil voltooien. Of

rorist die de hand heeft in aansla­gen op joden die in Jeruzalem of Netanya op straat lopen. Mij dunkt dat zon vergelijking zonder zin en betekenis is en alleen maar vertroe­belend werkt. Natuurlijk is terreur tegen burgers verachtelijk, in Israël net zo goed als in Baskenland. Maar zelfs als Arafat achter de schermen bij zulk terrorisme betrokken zou zijn (hetgeen niet vaststaat), of het oogluikend toelaat (wat waarschijn­lijk is), is hij nog geen antisemiet, laat staan een nazi. Hij is de leider van een volk dat met het Israëlische volk in een onopgelost conflict ver­wikkeld is om grondgebied. En als er dan lering uit de geschiedenis moet worden getrokken, dan lijkt mij de enige logische (zij het ook subjectieve) conclusie dat dit con­flict tussen Israëli's en Palestijnen door geen van beide kan worden gewonnen, dat het veel ellende, ver­nedering, pijn en angst met zich mee brengt en dat er maar één uit­weg is: een compromis waarbij nie­mand volledig z'n zin krijgt, maar waarmee joden, Palestijnen, Israëlische Arabieren, Druzen en zelfs christe­lijke pelgrims kunnen leven.

Terugslag Zo'n verstandige, humane oplossing ligt op dit moment niet bepaald binnen handbereik. Een jaar gele­den zag het er een stuk hoopvoller uit. Men kan erover twisten wat de oorzaak van de terugslag is, wiens schuld het is. Ook bij dit gezel­schapsspel wordt graag geput uit het historisch arsenaal. Denk maar aan de sinds het uitbreken van de jongste Intifada vaak aangehaalde uitspraak van Abba Eban aan het adres van de Palestijnen: "Ze laten nooit een kans lopen om een kans te laten lopen." Kritische zelf­reflectie over wat er is misgegaan sinds de gesprekken in Camp David en het bijna-akkoord in Taba kan (voor beide partijen) geen kwaad. Maar vermoedelijk is het nog mak­kelijker om het conflict zelf op te lossen dan om het eens te worden over het antwoord op de schuld­vraag.

De historische vergelijking als mid­del om de eigen Zaak te verduide­lijken en te dramatiseren is een wa­pen dat ook door de Palestijnen en hun medestanders geregeld ter hand wordt genomen. Hoe vaak is de huidige premier Sharon twintig jaar geleden, toen hij een onfrisse rol

Nederlands Auschwitz Comité Ere-voorzitter: Annetje Fels-Kupferschmidt Ere-lid: drs. Eva Tas Ere-lid: Jacques Furth

Voorzitter: Jacques Grishaver Secretariaat: Herbert Sarfatij Postbus 74131 1070 BC Amsterdam tel/fax 020-67 233 88 website: www.auschwitz.nl E-mail: [email protected]

Penningmeester: Joop Waterman Wulp 30, 1111 WJ Diemen tel. 020-4166810 fax 020-4166812

Bankrekening: ABN/AMRO: 400.175.088 Postbank: 29.30.87 en 48.755.00 Het doel van de Stichting Nederlands Auschwitz Comité is: * het realiseren van de zinspreuk

"Nooit meer Auschwirz"; * her ageren tegen alle vormen van

fascisme, racisme en anti­semitisme;

* het bevorderen van het welzijn van de in de tweede wereldoodog ver­volgden en hun nabestaanden;

* het verrichten van alles wat met het voorgaande verband houdt, alles in de ruimste zin

AUSCHWITZ BULLETIN:

Eindredactie: Clairy Polak Redactie: Max Arian

Theo Gerritse Theo van Praag Bertje Leuw Carry van Lakerveld

Red. secretaris: Sandra Waterman E-mail: [email protected] Redactieadres (tijdelijk): Postbus 74131 1070 BC Amsterdam Voor de inhoud van de artikelen die on­dertekend zijn is alleen de auteur verant­woordelijk.

Abonnementenadministratie: Knoopkruid 54 1112 PV Diemen tel./fax: 020-600 34 55

Druk: Drukkerij Peters Amsterdam bv

speelde in de oorlog in Libanon, niet met een SS'er vetgeleken? Of werd gepoogd de Istaëlische bezet­ting van de Westelijke Jordaanoever en Gaza te typeten door een verwij­zing naar de Duitse bezetting van Nederland? Recentelijk gaf een sub­tielere versie van deze etiketten-plakkerij aanleiding tot een discus­sie in het dagblad Trouw. Hajo Meyer, ondertekenaar van het manifest "Een ander joods geluid" gooide de knup­pel in het hoendethok met een at-tikel waarin hij betoogt dat de dis­criminatie van Atabische burgers van Israël en de collecrieve straffen die in de vorm van het opblazen van huizen of het afsluiten van steden door het Istaëlische leget aan Pale­stijnen worden opgelegd, hem doen denken aan de vroege jaren van Hitler-Duitsland en aan de Kristall­nacht. In felle reacties verweten Carl Friedman en Tamara Benimah Meyet dat hij doot Auschwitz erbij te halen de geschiedenis en het lot van de joden banaliseert. Waarop Meyer weer repliceerde dat hij wel degelijk ook verschillen had ge­noemd en hij het bovendien niet over Auschwitz maar "alleen" over de Kristallnacht had gehad.

Onzuiver en grievend Ook die vergelijking raakt echtet kant noch wal. Dat zou zij alleen doen wanneer het Israëlische leger in reactie op een aanslag systema­tisch moskeeën en Arabische win­kels zou gaan afbranden. Daar is in het geheel geen sprake van en dus blijft Meyers associatie, doot welke nobele motieven zij wellicht ook mag zijn ingegeven, onzuivet en grievend. Grievend jegens joden die net als hij leven met de herinnering aan Hitler-Duitsland en die via een onjuist schokeffect door hem als daders of medeplichtigen in de be­klaagdenbank worden gezet. En onzuiver jegens de Palestijnen. Want

omdat de vergelijking niet klopt -Israël, ook Sharon, is niet bezig met het otganiseren van pogroms tegen Palestijnen, noch wordt er "op z'n Servisch" een politiek van etnische zuivering tegen hen gevoerd - wor­den daarmee de klappen die de Palestijnen wèl worden toegebracht gebagatelliseerd.

Er is alle reden, ook voor ons hier in Nederland, als geïntetesseerde toeschouwets of als mensen die zich betrokken voelen bij Israël, om kri­tisch te kijken naar het morele ge­halte van de Israëlische politiek te-genovet de Palestijnen. De achter­stelling van de Atabische burge^j van Israël (niet doot de ovetheid, wel als maatschappelijk gegeven) is een smet op Istaëls blazoen die dringend verwijderd moet worden. Strijd-methoden als het zonder vorm van proces liquideren van Palestijnse kopstukken die door Israël worden verdachr van betrokkenheid bij tet-rorisme, vind ik afkeurenswaardig, het langdurig afsluiten van Pale­stijnse steden of gebieden lijkt me dubieus. Hoe pijnlijk sommigen ondet ons het openlijk uiten van zulke kritiek misschien ook vinden, dat kan geen reden zijn om haar in te slikken. Net zo min als het v a ^ een evenwichtig moreel oordeel ge­tuigt om het doot de Palestijnse Au­toriteit ter dood brengen van (ver­meende) Palestijnse collaborateuts met Israël met de mantel der liefde te bedekken. Noch Israël noch Palestina fungeren op dit moment als "een licht ondet de volkeren". Het krampachtig ontwijken van kritiek hierop is struisvogelpolitiek, maar zorgvuldigheid is geboden en ver­gelijkingen met Auschwitz, de Neurenberger wetten of de Kristall­nacht kunnen we missen als kies­pijn.

Anet Bleich

Rede van Job Cohen bij de Auschwitz-herdenking 2001

"Oog hebben voor eikaars leed Tijdens de herdenking op zondag 28 januari 2001 bij het Auschwitz Monument in het Amsterdamse Wertheimpark hield Job Cohen, nog maar enige weken in functie als burgemeester van Amsterdam, de volgende rede:

Dames en heren,

Evenals andere jaren zijn wij van­daag, alleen, of met onze familie, vrienden en kennissen, in het Wert-

pieimpark in Amsterdam bijeen ge­komen om stil te staan bij het feit dat op 27 januari 1945 het concen­tratiekamp Auschwitz werd bevrijd.

Auschwitz. De naam alleen al staat symbool voor de gruwelen en de barbarij van de twintigste eeuw. In ons midden bevinden zich men­sen die het vernietigingskamp Auschwitz hebben overleefd. De schrijver JeanAmery, overlevende van diverse concentratiekampen waar­onder Auschwitz, zegt over hen, de slachtoffers: "Zij waren aanwezig toen een bepaalde mensheid van de

^gruwel een feest maakte".

Hiermee te leven, hun leven lang, is hun afschuwelijk lot, want Ausch­witz is altijd in hen aanwezig en wordt nooit voltooid verleden tijd. We staan vandaag hier in het Wert­heimpark met hen, naast hen en om hen heen. Daarmee willen wij dui­delijk maken dat zij, ondanks die veieenzamende, verschrikkelijke herinneringen, niet alleen zijn.

Auschwitz. Het is inmiddels 56 jaar geleden. Velen die hier vandaag staan, heb­ben de ootlog niet zelf meegemaakt. Maar dat iets lang geleden is ge-

Burgemeester Cohen tijdens zijn toespraak in het Wertheimpark (foto: Carla van Thijn)

beurd of dat je iets niet zelf hebt meegemaakt, is geen teden om niet te weten, niet te overdenken of niet te heidenken. En zeker geen reden om te vergeten. Ik haal weer de schrijver Jean Amery aan die zegt: "Misdaden veroorzaken onrust in de samenleving; zodra de publieke opi­nie de herinnering aan de misdaad verliest, verdwijnt ook de onrust". Dat komt sommigen misschien goed uit, maat ons niet.

Daarom staan we vandaag hier in het Wertheimpark. En daarom zeg ik, mede namens al diegenen die, net als ik, het geluk hebben te jong te zijn om de ootlog te hebben mee­gemaakt en die de gruwelen daarin begaan alleen maar uit boeken, films en verhalen kennen: Wij weten dat Auschwitz een ver­nietigingskamp was waar mensen uit heel Europa door de nazi's bijeen werden gedreven. Wij weten dat de gevangenen van Auschwitz afgebeuld werden door zwaar werk, door weinig eten, door kou, en vooral door de nietsontziende macht van wrede onderdrukkers in

een systeem van volstrekte willekeur Wij weten dat de SS oppermachtig was en met een enkele hoofdknik kon beslissen over leven en dood. Wij weten dat in Auschwitz het uit­eindelijke, welbewuste, doel voor allen de dood in de gaskamers en de crematoria was. Wij weten dat de gevangenen van Auschwitz mensen waren zoals u en ik. Mensen die niets hadden ge­daan, maar die door de Duitsets werden opgejaagd en opgepakt omdat ze als zogenaamde Unter-menschen niet pasten in de vet schrik­kelijke ideologie van de nationaal-socialisten. Mensen die moesten worden vervolgd, afgebeuld en uit­gemoord omdat ze "Jood" waren, of "Zigeuner", "Homoseksueel", "Jehovagetuige", of "Politieke ge­vangene".

Auschwitz. Die verschrikking kan nooit volledig worden beschreven, laat staan begrepen. Wij weten het en wij overdenken het, en ook al begrijpen we het niet, we staan er, op een dag als vandaag, bij stil. En dat is goed.

Bloemlegging door Lalla Weiss van de Landelijke Sinti Organisatie (foto: Carla van Thijn)

De vraag rijst: wat doen we de an­dere dagen van het jaar? We leven — zeker in Amsterdam -in een multiculturele samenleving, waar mensen uit alle hoeken van de wereld samen komen. Velen zijn hier naar toe gekomen vluchtend voor oorlog, onrecht en vervolging in her land van herkomst. Anderen, veelal afkomstig uit niet-Europese

culturen, zijn hier naar toe gekomen in de hoop op een beter bestaan. Wat weten deze nieuwe Amsterdammers van Auschwitz? Maar ook omgekeerd: hebben wij oor en oog voor de rampen die zij hebben doorstaan? We moeten ervoor oppassen dat niet ieder van ons gaar denken: alleen dat is gebeurd, wat met mij persoonlijk

is gebeurd. We moeten oog hebben voor elkaar en eikaars leed, wij moeten individuele ervaringen gemeenschappelijk proberen te maken. Auschwitz is er: of je het nu wel of niet aan den lijve hebt ondervonden.

Want we weten dat de misdaad van Auschwitz, nog geen 60 jaar gele­den, kon plaatsvinden in een we­reld die niet veel anders was dan de onze nu. We weten dat de grens tussen goed en kwaad, tussen slachtoffer en moordenaar dun is en altijd dun zal blijven. Dat stemt tot bescheidenheid, ei^ het stimuleert tot gedenken. Vanuit deze bescheidenheid kijken we vooruit, bijdragend aan de vor­ming van komende generaties, dwars door alle bevolkingsgroepen heen, die ons dan na zullen zeggen: "Nooit meer Auschwitz".

BON Wilt u zich abonneren op dit blad of heeft u familie, vrienden of kennissen die op de hoogte willen blijven van de activiteiten van het Nederlands Auschwitz Comité? Als u onderstaande bon invult en opstuurt naar: Het Nederlandse Auschwitz Comité, Knoopkruid 54, 1112 PV Diemen,

ontvangen zij vier maal per jaar het blad van het Neder­lands Auschwitz Comité. De daaraan verbonden kosten zijn: abonnees buiten Europa: ƒ 35, - per jaar, abonnees in Europa: ƒ 20,- en abonnees in Nederland: gratis. Wel ont- \ vangen alle abonnees één maal per jaar een acceptgirokaart voor een vrijwillige donatie ten behoeve van de voortgang van het werk vanhet Nederlands Auschwitz Comité.

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats

Land:

Opsturen naar: Het Nederlands Auschwitz Comité, Knoopkruid 54, 1112 PV Diemen

(als u dit blad niet wilt beschadigen kunt u de bon ook fotocopiëren of overschrijven)

Speech van Jacques Grishaver

"Dagelijks uitingen van vreemdelingen haat en antisemitisme in Neder land"

Burgemeester Cohen, voorzitter van het Auschwitz Comité Jacques Grishaver en erelid Jacques Furth tijdens de Auschwitzherdenking in het Wertheimpark

(foto: Carla van Thijn)

Hier volgt de toespraak van de voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité, Jacques Gris­haver, tijdens de lunchbijeenkomst op zondag 28 januari 2001 na de jaarlijkse Auschwitz-herdenking

Dames en heren, vrienden en vrien­dinnen van het Nederlands Ausch­witz Comité,

Ieder jaar herdenken wij bij ons ^ n o n u m e n t , naar aanleiding van de

bevrijding van Auschwitz, de ge­beurtenissen tijdens de sjoa. Zo lang geleden en nog altijd dichtbij. Ook vanochtend waren wij weer met velen in het Wertheimpark. Het is één van de belangrijke taken van het Auschwitz Comité om de herinne­ring aan de oorlogsjaren, die de vervolging teweeg gebracht heeft, levend te houden. Zoals U weet heeft ons Comité ook andere taken op zich genomen. Zo is er het afge­lopen jaar weer veel op het Comité afgekomen.

^ ^ D a a r is om te beginnen onze bemoeienis met de joodse tegoeden. Na bijna anderhalf jaar onderhan­delen, met de verzekeraars, de rege­ring, de banken, de beurs en na heel veel vergaderen, kunnen onder meer het Centraal Joods Overleg, het Adviescollege Restitutie en Verdelingen het Platform Israël, tezamen 19 organisaties waaronder ons Comité, tevreden zijn met het eindresultaat. De uiteindelijke overeenkomst is via een goede besluitvorming tot stand gekomen. Het is een lang en moei­zaam proces geweest, maar ik kan u verzekeren dat alle betrokkenen naar eer en geweten hebben gehandeld. De gestelde criteria zijn duidelijk,

al zullen er altijd situaties zijn waar­in niet is voorzien. In die gevallen bestaat de mogelijkheid in beroep te gaan. Eind vorig jaar was het dan zover; de eerste aanvragen werden in behan­deling genomen en in de laatste week van december is men begonnen met de betalingen. De uitvoering is in handen van de voor dit doel opgerichte Maror stichtingen. De naam Maror, het joodse woord voor mierik, het bittere kruid, staat voor Morele Aansprakelijkheid ROof en Rechtsherstel. Wij zijn tevreden dat het uiteindelijk toch nog gelukt is om in 2000 met de herstel­betalingen te beginnen. Het Nederlands Auschwitz Comité is van begin af aan betrokken ge­weest bij de besluitvorming. Maar het werk zit er voor het Comité nog niet op. Integendeel. Het Advies­college, waar ons Comité deel van uitmaakt, zal erop toezien dat de gelden goed worden verdeeld en dat het maximaal afgesproken deel voor de collectieve doelen, 20%, dat per­centage niet te boven gaat. Omdat het Adviescollege bij de totstandko­ming van de overeenkomst betrokken

is geweest, is het niet meer dan lo­gisch dat dit college ook meebepaalt waar het geld voor de collectieve doelen naar toe gaat. Wij zullen ons hiervoor hard maken.

Dan speelt er nog de schadever­goedingsregeling uit Duitsland. Dit betreft schadevergoeding voor voorma­lige dwangarbeiders uit de concentra­tiekampen, waaronder ook zij vallen die in de oorlog gedwongen medische experimenten moesten ondergaan. Het Nederlands Auschwitz Comité heeft zich vanaf 1999 ingespannen om de aanmeldingen voor aan­spraken op deze vergoedingen te begeleiden en door te sluizen naar de heer Klaus von Münchhausen. Zoals velen weten is Von Münch­hausen degene die deze kwestie jaren geleden al in Duitsland aan­hangig heeft gemaakt. Vorig jaar is door de Duitse regering en het Duitse bedrijfsleven een stichting gevormd waaruit schadevergoedingen zullen worden betaald. De afgelopen twee jaar en zeker de laatste tijd zijn de ontwikkelingen hoopgevend. Aan de andere kant zijn zij ook nog erg ondoorzichtig.

Wij doen een beroep op het geduld van hen die aanvragen ingediend heb­ben en zeggen toe dat het Comité, zodra er meer duidelijkheid is, alle betrokkenen schriftelijk zal informeren.

Zoals u nog afgelopen week in de krant heeft kunnen lezen is inmid­dels ook in Oostenrijk een fonds opgericht om uitkeringen te verstrek­ken aan voormalige dwangarbeiders. Echter, personen die een uitkering vanuit de Duitse stichting kunnen krijgen, zijn voor uitkeringen uit het Oostenrijkse fonds uitgesloten. Dit is allemaal nog heel actueel en er zal ongetwijfeld binnenkort meer over bekend worden gemaakt.

Ook van het Zwitserse fonds, alleen bestemd voor behoeftige slachtoffets, zullen eind februari begin maart na­dere berichten komen. Dit fonds ver-sttekt een uitkering aan joodse vervolgingsslachtoffers die tijdens de oorlog in een door de nazi's bezet land woonden en momenteel moeten le­ven van een zeet laag inkomen. Voor meer informatie kunt u zich wenden tot het Joods Maatschappelijk Werk.

Tot zo ver enkele financiële zaken. Maar hoe gaat het vetder met het Nederlands Auschwitz Comité. Het bloeit, is een actief comité en de aanhang gtoeit. Inmiddels ontvangen bijna 5000 mensen viet maal pet jaar het Auschwitz bulletin. Zoals elk jaar, aan de vooravond van de Auschwitz-herdenking, is het bul­letin het herdenkingsnummer ver­schenen. Wij zelf vinden het een bijzonder ftaai nummer waar veel aandacht aan is besteed. Omdat wij denken dat de inhoud ook goed toe­gankelijk is voor scholieren hebben wij van dit herdenkingsnummer duizenden exemplaren extra laten drukken. Deze exemplaren worden verzonden naar honderden scholen voor voortgezet en hoger onderwijs.

Onze website, www.auschwitz.nl, is eveneens een succes. Tot n u toe bezochten bijna 17.000 mensen onze site. Bezoekets komen uit de hele wereld. Ook uit landen waar­van u het niet zou vetwachten; Japan, Zuid Kotea, Brazilië, Tonga, Verenigde Arabische Emiraten, enz. Momenteel wotdt hard gewerkt aan uitbteiding van de site, ondet andere met meer informatie ovet ver­nietigingskamp Sobibot.

Dan wil ik verder vermelden dat wij in het jaat 2000 opnieuw subsidies gaven via onze aparte "Stichting Steun­fonds Nedetlands Auschwitz Comité". Wij subsidieerden projecten voor on­derwijs, historisch onderzoek en het oprichten van monumenten die betrek­king hebben op de Tweede Wereld­oorlog en de vervolging. Meer hierover in het Herdenkingsnummer. Wij ho­pen door het ontvangen van extia gif­ten en legaten dit steunfonds te ver­groten waatdoof et nog meer op dit terrein getealiseetd kan worden.

Begin november organiseetde ons Comité weer een reis naar de voor­malige concentrat iekampen in Polen. De reis was opnieuw geheel volgeboekt, zes en negentig deel­nemers waaronder voor het eerst een parlementatiët, Els Meijer, lid van de Tweede Kamen Elke reis is anders. Elke reis is bij­zonder. Maar elke reis maakt steeds weet op iedereen een enorme in­druk. Vaak speelt hij een rol bij het vetwetken van datgene wat et tij­dens de ootlog is gebeutd. De leis ttekt steeds opnieuw belangstellen­den, zoveel dat het Auschwitz Co­mité besloten heeft om vootlopig elk jaat een reis te otganiseren. Ik kan u daarom meedelen dat de vol­gende reis plaatsvindt van 12 tot en met 17 novembet 2001. Nadere in­formatie kunt u lezen in het het-denkingsnummer.

Eind juli organiseerde de Landelijke Sinti Organisatie in samenwerking met Forum, het inst i tuut voor multicultutele ontwikkeling, voot de eerste keet een groepsreis van Sinti en Roma naar Auschwitz-Bitkenau. Enkele bestuursleden van het Auschwitz Comité, ondet wie ikzelf, w a t e n gevraagd om deze reis mee te maken en onze ervaring met dit soort reizen over te brengen. Tot de deelnemers aan de reis behoor­den de leden van het Koninklijke Zigeunerorkest Tata Mirando. Het was een indrukwekkende en emo­tionele reis waarbij muziek een grote rol speelde. Wij zijn blij dat wij deze reis mee hebben mogen^ maken en onze gevoelens met hen konden delen. Wij hopen dat et nog meer teizen zullen volgen.

Het deed me goed toen ik twee weken geleden hoorde dat het bestuut van de Stichting Geuzenverzet 1940-1945, de Geuzenpenning 2001 heeft toegekend aan twee Sinti en Roma organisaties, één op Europees niveau en daarnaast onze Landelijke Sinti organisatie. Zij ontvangen deze bijzondeie onderscheiding v o o t hun streven naar erkenning, respect, begrip en verbe­tering van de maatschappelijke en politieke positie van de Sinti- en^ Roma-gemeenschap in Nederland. De penning zal op 13 maart wor­den uitgereikt door Prinses Margriet. Een fantastische erkenning, proficiat. Het doet me dan ook bijzondet veel pleziet u te kunnen zeggen dat in het afgelopen jaar de banden tus­sen ons Comité en de Landelijke Sinti Organisatie zeer nauw zijn ge­worden. U hebt dat met de mu­ziek bij de hetdenking al kunnen merken. Sinds het vorige jaar heb­ben de Sinti een stem in het Co­mité in de persoon van Zoni Weisz die aan onze vergaderingen deel­neemt. Wij zijn zeet vetheugd met deze samenwetking.

Ontroerende muziek door leerlingen van Nello Weiss tijdens de Auschwitz-herdenking 2001 (foto: Carla van Thijn) In het jaar 2000 heeft het Nederlands organisaties waarbij ook het Ausch-Auschwitz Comité verschillende ac­

t i e s ondernomen. Zo organiseerde het Comité in februari, samen met het CIDI en de Stichting Magenta, een busreis naar Wenen. Daar werd deel­genomen aan een grote internationale demonstratie van 250.000 mensen tegen de toetreding van de extreem rechtse partij FPÖ, van Jörg Haider, tot de Oostenrijkse regering.

In oktober hebben wij een pers­bericht verspreid waarin het Neder­lands Auschwitz Comité zijn veront­rusting uitsprak over de toename van antisemitische incidenten in Neder­land naar aanleiding van het conflict in het Midden-Oosten. Steeds vaker

"kregen wij te horen dat joodse gelovi­gen bij synagogen door groepen jon­geren werden lastig gevallen. Middels het persbericht tekende het Auschwitz Comité hiertegen protest aan. De joodse gemeenschap of individuele ge­lovigen in Nederland zijn op geen en­kele manier verantwoordelijk voor de gebeurtenissen in het Midden-Oos­ten. Het is de taak van de Nederlandse overheid vrijheid van godsdienst­uitoefening, voor alle gelovigen van alle godsdiensten, te garanderen.

De commotie die ontstond na ons persbericht was aanleiding voor het Gemeentebestuur van Amsterdam om, in samenwerking met diverse

witz Comité, de Kristallnacht-herdenking op 9 november jl. aan te grijpen om bij de Dokwerker een landelijke manifestatie te organiseren tegen vreemdelingenhaat, tegen racisme, tegen antisemitisme en tegen islamofobie. Het doel was een krachtig signaal uit te geven dat er voor racisme en discriminatie in Nederland geen plaats is. We reken­den op een grote deelname. Slechts 400 mensen waren aanwezig. Een teleurstellend klein aantal. Welis­waar regende het en was het koud, maar toch Het valt mij op dat in omliggende landen veel meer mensen deelnemen aan dergelijke protestacties tegen racisme en vreem­delingenhaat.

Ook in Nederland zijn er bijna dagelijks uitingen van vreemdeling­enhaat en antisemitisme in velerlei gradaties. Het zijn feiten waar we niet omheen kunnen. Incidenten die in het van oudsher tolerante Nederland niet thuishoren en waarvoor we ons moeten schamen. Besteden de media hieraan wel genoeg aandacht of is er sprake van een gewenning? Terwijl in 1992 de aanslag op een moskee in Amersfoort nog voorpaginanieuws was, was er voor een soortgelijk incident in Haarlem, eind december vorig jaar, weinig aandacht. Aanvallen op onze

democratie, want dat zijn het, be­horen naar onze overtuiging altijd voorpaginanieuws te zijn. Is Neder­land nog wel zo tolerant? Met de instroom van duizenden asielzoekers is deze vraag actueel geworden. Het Nederlands Auschwitz Comité heeft een taak in het signaleren en bestrij­den van toenemende intolerantie, waarvan wij als niemand anders de uiterste consequenties kennen. Aan de andere kant heeft ook de overheid de taak en de verplichting zorgvuldig in dialoog te blijven met de bevol­king bij de opvang en integratie van mensen die hier een veilig en men­selijke leven zoeken.

Verleden jaar stond ik hier en ik noemde een aantal punten die ik vandaag zou willen herhalen, omdat ze door wat ik zojuist heb gezegd niets aan actualiteit hebben ingeboet; Dat wat er in de Tweede Wereld­oorlog gebeurd is, door velen nog lang niet vergeten en verwerkt is. Dat het onze taak is om deze ver­schrikkingen te blijven gedenken. Dat het niet alleen voor nu maar vooral voor de toekomst belangrijk is om de ware geschiedenis te blijven vertellen. Dat het belangrijk is dat de jeugd goed wordt onderwezen. Afgelopen week was ik op bezoek in groep 8 van een lagere school, kinde­ren van 11 en 12 jaar, om iets te ver­tellen over het Auschwitz-monument en de betekenis van herdenken. Ik was verrast en onder de indruk van hun kennis over de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze kinderen was vanmorgen aanwezig bij de herdenking en gaf door het leggen van bloemen blijk van hun betrokkenheid. We moeten voor hen en door hen een brug slaan tus­sen toen en nu. We moeten de huidige en komende generaties blijven voorhouden waar­toe vooroordelen kunnen leiden. Ook uw steun is hierin onontbeer­lijk.

Toespraak bij de lunchbijeenkomst in de Rai van Els Meijer / / I In een democratie is Auschwitz niet mogelijk" Tijdens de lunchbijeenkomst in de RAI na de Auschwitz-herdenking 2001 hield mevrouw Els Meijer, lid van de VYD-fractie in de Tweede Kamer de volgende toespraak:

Over Auschwitz is al zoveel gezegd; we weten wat er gezegd is en wat er ondanks al die woorden niet gezegd kan wotden. Daarom heb ik mij enige weken gevoeld alsof ik de mond vol tanden had nadat ik de uitnodiging had aangenomen om te spreken bij de hetdenking van van­daag.

Samen met 90 anderen en het Auschwitz comité maakte ik in november de Polenreis mee en heb met hart en ziel kunnen zien hoe onvoorstelbaar Auschwitz altijd blijft. Onvoorstelbaat blijft wat mensen die onschuldig zijn vermoord heb­ben meegemaakt; onvoorstelbaar blijven de aantallen; onvootstelbaar blijft hoe daders — mensen toch ook — hebben kunnen doen wat ze ge­daan hebben; onvootstelbaar blijft dat onze bondgenoten van toen niet meer hebben gedaan om te voor­komen wat er gebeurd is; onvoor­stelbaar blijft, voor wie daar niet toe behoort, hoe het is om op te groeien in een gezin waarover de schaduw van Auschwitz hangt sinds je ge­boorte.

Dat alles is gezegd, en het moet steeds weet gezegd worden, want al­les wat wij nu nog kunnen doen is ervoor te zorgen dat Auschwitz niet vergeten wordt, maar een herinne­ring blijft aan wat mensen andete mensen kunnen aandoen, opdat mensen et naat blijven stteven dat Auschwitz nooit weer zal gebeuren.

Waarom is het belangtijk dat wij in de beschutting van onze democra­tische techtsstaat hief aandacht aan blij ven geven:

II ' Mevrouw Els Meijer, WD-kamerlid, tijdens haar toespraak in de RAI

(foto: Carla van Thijn) Westen om de gelijkheid voor de wet ook tot gelijkheid in het dagelijks leven te maken. Zelf vind ik het nog steeds bijzondet dat ik als gekozen vrouwelijke politica voot u mag staan; gekozen in vrije en algemene verkiezingen waaraan alle burgets van Nederland mee hebben kunnen doen. Dat is niet mijn persoonlijke verdienste, dat is het resultaat van politieke strijd sinds de Franse revolutie, die de ideeën van vrijheid, gelijkheid en broederschap in het^ hart van onze beschaving heeft geplant. Door die sttijd zijn nu alle burgers voor het eerst in de geschiedenis gelijk voor de wet en kunnen vrouwen steeds vaker op voet van gelijkheid deelnemen aan het openbare leven dat tot voot heel kott geleden -gezien in het licht van de geschie­denis — een mannenwereld was.

De democratie zoals wij die kennen is heel jong. Natuurlijk zijn er altijd tegimes geweest die zich democra­tisch noemden: het oude Athene vootop. Maar de Grieken hielden slaven en vrouwen hadden geen kiesrecht. E n bij ons, in ons lieve Nederland, dat zich sinds de zestiende eeuw beroept op zijn tolerantie en zin voor gelijkheid en rechtvaardig­heid, bestaat het algemeen kiesrecht nog geen hondetd jaar. E n weet u nog: tot 1956 w a t e n

getrouwde vrouwen handelings­onbekwaam! Nooit eerder in de wereldgeschiedenis is gelijkheid van alle mensen verwezenlijkt geweest dan in onze moderne Westetse be­schaving.

U weet hoe in onze beschaving het toch heel gewoon was om gekleur-den, vrouwen, joden, armen en ho­mo's als mensen van minder allooi te beschouwen. En hoe er nog dagelijks gevochten wotdt in ons

Waarom vertel ik u dit? Wat heeft dat met Auschwitz te maken? Wel, Auschwitz heeft ons laten zien waar­toe mensen in staat zijn. Natuui­lijk, we wisten al dat mensen tot alles in staat zijn. Ooilogen waatin men-

sen elkaar afslachten zijn er altijd geweest en ze zijn steeds gruwelij­ker geworden, omdat mensen be­drevener werden in het beheersen van de natuur, door wetenschap en techniek. Toch vinden we oorlog nog steeds gewoon; we hebben nog altijd legers. Tegenwoordig voor­namelijk ten behoeve van vredes­taken, maar als het ervan komt zullen we ons met wapens en bommen verdedigen.

Waarom is Auschwitz anders? Waarom hebben we allemaal het gevoel dat Auschwitz geen "gewone" gebeurtenis in de oorlog was? Dat

^ ^ s niet alleen maar omdat het onschuldige mensen betrof; niet alleen maar vanwege de getallen, de zes miljoen. Nee, ik denk dat het zijn karakter van onbegrijpelijke slechtheid ook ontleent aan het enkele feit dat het heeft kunnen gebeuren. Dat de krankzinnige gedachte dat Joden een gevaar voor de mensheid bete­kenden, dat zo'n gedachte vol­doende vat heeft kunnen krijgen op miljoenen mensen om tenslotte te leiden tot de gruwelijkheid die we Auschwitz noemen. Dat kan alleen in een dictatuur gebeuren, in een

^^democratie is dit onmogelijk, alhoe­wel Weimar laat zien dat we altijd waakzaam moeten zijn.

De herinnering aan Auschwitz blijft dus een voortdurende waarschuwing om waakzaam te blijven tegen anti­semitisme, racisme, fascisme en — om dit allemaal samen te vatten:- niet-naleving van de mensenrechten. Jacques Grishaver besteedde in 1999 terecht ruim aandacht aan de ernst van de misdaden tegen de mense­lijkheid en aan de vele schendingen van de mensenrechten in de vorige eeuw. De jodenvervolging door de nationaal socialisten is daarvan on­getwijfeld het meest gruwelijke

voorbeeld. Maar er zijn ook andere, zeer ernstige voorbeelden te noemen, zoals de misdaden tegen de mense­lijkheid die onder verantwoordelijk­heid van Stalin in de toenmalige Sovjet-Unie werden gepleegd.

Zolang wij de baas over onszelf zijn, menen wij in Nederland redelijk ge­vrijwaard te zijn van dergelijke mis­daden. De universele rechten van de mens lijken in ons land in behoor­lijke mate te worden gerespecteerd. Dat relatief grote respect voor de mensenrechten hier heeft bovendien diepe historische wortels. Daarom komt men in Nederland vaak op voor de naleving van de mensenrechten in andere delen van de wereld.

Het is om die reden dat ik het vreemd vind dat juist ook in Nederland in intellectuele zin een stroming valt waar te nemen waar­bij kritische relativerende opmerkin­gen worden gemaakt over de uni­versele geldigheid van de rechten van de mens. Ik bedoel het zoge­naamde 'cultuurrelativisme'. Dat is de opvatting dat het geen pas geeft om met de waarden van de ene cultuur een andere cultuur de maat te nemen. En uitgangspunt is daarbij dan dat culturen allemaal gelijkwaardig zijn en dat men maar moet accepteren dat in de ene cultuur maatstaven ten aanzien van mensenrechten bestaan die afwijken van de maatstaven in een andere cultuur. Ik vind gevaarlijk wanneer men op een dergelijke manier gaat marchan­deren met de universele geldigheid van de elementaire mensenrechten. Grootschalige schendingen van mensenrechten zijn niet minder ver­werpelijk omdat het andere cultu­ren of verre landen betreft. Maar evenmin mogen cultuurverschillen aanleiding zijn om in Nederland mensenrechten te relativeren.

In dit verband moet het mij van het hart, dat ik het betreurenswaardig vind dat de politiek zo traag en omfloerst heeft gereageerd toen kortgeleden in Rotterdam de uit­voering van de opera 'Aisha' door anonieme bedreigingen onmógelijk werd gemaakt. Het kan toch niet zo zijn dat voor de moslimgemeen­schap in Nederland mogelijk blijkt om door dreigingen de vrijheid van meningsuiting in ons land in te perken. Evenmin als dat mogelijk zou mogen zijn voor Nederlanders, die met geweld dreigen als er een hun ongewenste voetbalfilm zal worden vertoond. Er is in dit geval een groot verschil tussen religie en voetbal, maar beiden begaan de­zelfde overtreding van onze wetten en van de mensenrechten en dat zou in ons land niet mogen voorkomen.

Was het ook niet zo dat Auschwitz ooit begonnen is met kleine stap­pen om joden geleidelijk buiten de wet te plaatsen? De Universele Ver­klaring van de Rechten van de Mens heeft voor mij daarom absolute uni­versele geldigheid. Zeker moet veel waarde worden gehecht aan het bestaansrecht van iedere cultuur, maar de elementaire mensenrechten mogen daaraan niet ondergeschikt worden gemaakt. Of andersom: iedere cultuur zal zich moeten ontplooien binnen de door de Algemene Mensenrechten geldende grenzen. Wij moeten ons in die zin durven uit te spreken en we zullen ook de discussie over de positieve en negatieve kanten van de diverse culturen moeten durven voeren. Of, zoals Paul Cliteur, kenner van wijsbegeerte en recht het zegt: "respect komt niet tot uitdrukking in het feit dat men maar zwijgt over andere culturen, maar respect komt veeleer daarin tot uitdrukking dat men de discussie op een eerlijke, open en onbevangen wijze voert".

Ik zei u dat ik hier spreek als vrouw en politicus en daarmee een bewijs ben van de bevrijding die tot stand gekomen is door politieke gelijk­heid, door de democratie die in ons land nu zo vanzelfsprekend is, maar historisch zo'n wonder van mense­lijke creativiteit. We zijn nu bezig Europa vorm te geven en dat we dat doen is ook een gevolg van Auschwitz. Auschwitz en alles waar dat voot staat heeft in heel Europa -en in de eerste plaats in Duitsland-, het besef gewekt dat oorlog in Europa

niet meer kan. Dat landen die democratisch samenwetken in de plaats moeten komen van landen die elkaar maar al te gemakkelijk als vijanden of concurrenten zien. Als de wil er is kunnen mensen alles. Het goede: de democratie en de bevtijding van onderdrukten, waat-onder vtouwen en Joden; tespect onderhouden voor de mensenrechten. En het slechte: oorlog en moord als in Auschwitz.

Wanneer Auschwitz doot de ge­schiedenis zal worden tot een

wegwijzer naar de goede weg, dan is dat geen troost voor wie er onder geleden hebben . Maar politiek gesproken, of misschien beter nog, cultureel gesproken is Auschwitz dan de bittere prijs die de mensheid heeft betaald om te beseffen dat alleen de eetbied voor elkaar als gelijke mensen, neergelegd in een structuur die dat respect en die geli jkheid pol i t i eke vorm geeft in een democtatische weteld, kan leiden tot iets wat we allemaal willen: N O O I T MEER AUSCHWITZ.

Reis naar Polen 2001 Aangezien er misverstand kan zijn ontstaan over de juiste datum, willen wij benadrukken dat de reis van het Auschwitz Comité naar Polen dit jaar zal plaats vinden van 12 tot en met 17 november 2001 .

Er zijn op dit moment nog enkele plaatsen voor deze reis beschikbaar. U kunt zich tot 1 mei schriftelijk aanmelden bij het Nederlands Auschwitz Comité, t.a.v. ]. Grishaver, Knoopkruid 54, 1112 PV Diemen (fax 020 6003455). Aangezien het aantal plaatsen beperkt is, betekent aanmelding niet automatisch dat u aan de reis kunt deelnemen.

Voot verdere informatie: Jacques Grishaver, tel. 020 6990658 of Joop Waterman, tel. 020 4166810.

Ooggetuigen "Meneet Verduin heeft mij meer begrip bijgebracht over wat er werkelijk is gebeurd in de Tweede Wereldoorlog. Hij heeft het allemaal zelf meege­maakt. En het kan zo wéér gebeuren, 't Is eigenlijk pas weet gebeurd; In Joegoslavië, Kosovo." Dit citaat van EvelineNorder, leerling van het Comenius College in Stadskanaal, is te vinden in een fraaie folder die is uitgebracht doot het Landelijk Steunpunt Gastsprekers WO II, dat als taak heeft leef­krachten en gastsprekers over de Tweede Wereldoorlog bij elkaar te bten-gen. Het is ondetgebracht bij het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en wordt financieel mogelijk gemaakt doot de Directie Verzetsdeelnemers, Ver­volgden en Burger-oorlogsgetroffenen van het Ministerie van VWS. De folder kan worden aangevraagd bij het Landelijk Steunpunt Gastsprekers WO II, Oosthalen 8, 9414 TG Hooghalen, telefoon 0593 592600, fax 0593 592546, e-mail: [email protected]

Verruiming Wuv Met ingang van 1 januari 2001 zijn de wetten voor oorlogsgetroffenen gewijzigd, hetgeen tot een verrui­ming van de mogelijkheden kan lei­den. Zo is het mogelijk dat enkele voorzieningen, zoals autokosten en telefoonkosten, na het overlijden van een voorzieningsgerechtigde tij­delijk worden voortgezet.

Een andere belangrijke wijziging is dat voor gerechtigden van 70 jaat en ouder bij enkele voorzieningen^ het causale verband tussen aandoe­ningen en de oorlog kan vervallen, het gaat daatbij om huishoudelijke hulp, sociaal vervoer en extra vakan­tie. Deze vootzieningen gaan in be­ginsel in op de eetste dag van de maand waatin de aanvtaag wotdt ingediend. Als dit jaar een aanvraag wordt ingediend en goedgekeurd kan de voorziening al op 1 januari 2001 ingaan.

Nader informatie: Pensioen- en Uitkeringsraad, Postbus 9575, 2300 RB Leiden, telefoon 071 5356500, fax 071 5766003, e-mail [email protected], website: www.pur.nl

Geuzenpenning 2001 voor Sinti Organisatie en Roma Rights Center

Roma en Sinti nog steeds zeer kwetsbaar

De coördinatrice van de Landelijke Sinti organisatie Lalla Weiss ontvangt de Geuzenpenning 2001 uit handen van prinses Margriet.

"Deze prijs is voor ons van onschat­bare waarde. We zijn er vreselijk trots op en het is een stimulans om door te gaan met ons werk", zegt Lalla Weiss. Namens de Landelijke Sinti Organisatie ontving zij op 13 maart 2001 de Geuzenpenning uit handen van Prinses Margriet. Ook Eva Orsos van het H o n g a a r s e European Roma Rights Center ont­ving deze prestigieuze penning. De Geuzenpenning wordt jaarlijks ter ondersteuning toegekend aan een

^^persoon en/of instelling die zich op bijzondere wijze inzet tegen verder­gaande verontmenselijking van de samenleving.

Namens de Nederlandse regering was minister-president Kok bij de uitreiking van de Geuzenpenning in de Grote Kerk van Vlaardingen aan­wezig. Hij sprak zijn grote waarde­ring uit voor het werk van de Lan­delijke Sinti Organisatie en de European Rights Center. Kok on­derstreepte het belang van materiële steun aan Sinti en Roma om het maatschappelijke isolement te ver-

^ ^ r u i l e n voor gelijkwaardigheid en saamhorigheid.

De Landelijke Sinti Organisatie en het European Roma Rights Center zetten zich al jaren in voor gelijke rechten van zigeuners. Over de hele wereld leven ruim twaalf miljoen Roma en Sinti. Zij zijn tot op he­den de minst geïntegreerde en de meest vervolgde volkeren van Eu­ropa. In het voormalige Oostblok is de situatie vooral schrijnend. Eva Orsos zei hierover in haar toespraak tijdens de uitreiking: "De Roma zijn nog steeds de meest kwetsbare, de meest gemarginaliseerde en meest gehate etnische groepering in

Europa. Bijna overal worden onze fundamentele rechten geschonden. Steeds weer maken Roma zelf en externe instanties melding van ra­cistisch geweld tegen Roma. Het onrustbarende van die berichten is dat ze laten zien dat het niet om incidenten gaat, maar om stelselma­tige uitingen van geweld. Op alle gebieden van het maatschappelijk leven - werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg, overheidsbeleid en dienstverlening — worden Roma gediscrimineerd. De boodschap van het European Roma Rights Center luidt dat Roma geboren zijn als vrije mensen die gelijke rechten en respect verdienen en daarom niet mogen accepteren dat hun fundamentele rechten wor­den geschonden."

In Nederland hebben de naar schatting 5000 Roma en Sinti zich verenigd in de Landelijke Sinti Or­ganisatie. Zij probeert, sinds 1991, begrip, erkenning en respect te krij­gen voor de vaak benarde maat­schappelijke en politieke situatie van de Sinti en Roma. De Lande­lijke Sinti Organisatie is er van over­tuigd dat de strijd tegen discrimi­natie en ontmenselijking uiteinde­lijk zal leiden, met behoud van de eigen waarden en cultuur, tot een volwaardige plaats binnen de Ne­derlandse samenleving. De onder­scheiding met de Geuzenpenning is een belangrijk duwtje in de rug.

Teresien da Silva

Onderzoek naar oorlogsdagboeken

Nederlanders wisten meer van de jodenvervolging dan we wisten Op het NIOD - het Nederlands In­stituut voor Oorlogsdocumentatie, voorheen RIOD - liggen al sinds jaar en dag meer dan duizend oorlogs­dagboeken. Het merendeel kwam vlak na de oorlog op het instituut terecht, vooral naar aanleiding van een oproep die minister Bolkestein in 1944 deed aan het Nederlandse volk om de dagelijkse gebeurtenis­sen in dagboekvorm bij te houden.

Aanvankelijk leefde op het instituut het idee om de dagboeken als ma­teriaal te gebruiken voor I. de Jongs geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog. Dit bleek - door de enorme tijd die het vergt om ze allemaal te lezen en te analyseren -een onmogelijke opgave. De dag­boeken bleven merendeels ongelezen op het RIOD liggen. Pas onlangs is er voor het eerst systematisch onder­zoek naar verricht. Tussen september en december 2000 onderzochten dertien studenten van de Universiteit van Amsterdam enige tientallen van deze oorlogs­dagboeken. Ze werden daarbij begeleid door docent Wichert ten Have en NIOD-medewerker Johannes Houwink ten Cate, die werkt aan een nieuwe studie over de jodenvervol­ging in Nederland. Uitgangspunt bij het onderzoek was de vraag wat "de gewone Nederlander" heeft waargenomen van de jodenver­volging en hoe hij daarop heeft gereageerd. Om enigszins in de buurt te komen van die "gewone Nederlander" werden dagboeken van oorlogsslachtoffers, van verzets­mensen en van NSB'ers (of aanhangers van vergelijkbare organisaties) buiten beschouwing gelaten. Ook dan is er

nog geen sprake van een ook maar enigszins representatieve doorsnee van de Nederlandse bevolking: man­nen, stedelingen en hoger opgeleiden zijn duidelijk oververtegenwoordigd.

Verdringing In een deel van de dagboeken wordt de jodenvervolging niet of nauwelijks genoemd. Dat kan wijzen op onver­schilligheid, maar het kan ook zijn dat men niet met vervolging is ge­confronteerd of dat men bang was dat het dagboek in verkeerde han­den kon vallen. Er kunnen dus geen conclusies uit getrokken worden over de houding van de Nederlander ten opzichte van de jodenvervolging. Toch meent Johannes Houwink ten Cate van het NIOD dat het onder­zoek belangrijke resultaten heeft op­geleverd: " Ik zou nooit van tevoren hebben gedacht dat zoveel mensen beredeneerde vermoedens konden uiten waar het ging om het lot van de gedeporteerden. Toen ik eerder aan mensen die de oorlog hebben mee­gemaakt - of dat nu joden zijn of niet maakt helemaal niets uit — vroeg of zij vermoedens hadden over wat

er daar in Polen gebeurde, was er niet één, letterlijk niet één, bereid om toe te geven dat hij het ooit geweten had. Dus: als de oorlogsgeneratie ooit van het bestaan van gaskamers heeft ge­weten, dan is men dat als het ware vergeten want ik geloof dat mijn ge­tuigen mij naar waarheid hebben ge­antwoord. Uit de dagboeken blijkt dat men het wel degelijk geweten heeft en de verleiding is groot om dan van een verdringing van de fei­telijke werkelijkheid te spreken." ^

Hieronder citeer ik een aantal voor­beelden van de vermoedens die in de dagboeken worden geuit. Op uitdrukkelijk verzoek van het NIOD zijn de omschrijvingen van de dagboekauteurs - om redenen van privacybescherming — zeer vaag.

Een Rotterdamse journalist schrijft op 14 juli 1942: "Bij tien - ja zelfs bij honderdduizenden zouden de joden ter dood zijn gebracht, deels door vergassing, deels door mitrailleur-vuur. Dit verhaal dat van hieruit natuurlijk niet controleerbaar is doch dat, afgezien van de overdrijving die

in het gepubliceerde aantal kan lig­gen, volstrekt niet onmogelijk hoeft te zijn, gezien de beestachtigheden waartoe de Nazi's in november 1938 teeds in staat waren..." Een assistent- accountant van 28 jaar schrijft op 13 december 1942: "In Polen gaat de massamootd op de joden verder. Himmler zou er alle joden voor '43 willen doden." Een Rotterdamse handelsreiziger op 9 oktober 1942: "Zojuist hooi ik nog hoe iemand gezien heeft hoe joden in de omgeving van het Nootd-plein als dieren gevangen worden en in wagens worden geladen. Men zegt dat v o o t 1 november alle joden weg

^^moeten zijn. En waarheen? Worden ze afgeslacht?"

Een notaris uit Vriezenveen op 29 december 1942: "Zooals ik reeds zeide, zijn de ouders van Ina de Haas naar Polen gedeporteeid. En naar men zegt betekent dit dat we wel nooit meer van hen zullen hooren." Een onderwijzer uit Enschede, 20 februari 1943: "Daar heb je nu bijvoorbeeld de quaestie van het vergassen van de Joden. De geiuch-ten omtrent dit vetgassen zijn bui­tengewoon hatdnekkig en een feit is dat de zoogenaamde Joodsche -gijzelaars die indertijd ... naar

^ ^ D u i t s c h l a n d zijn gedeporteerd, allen of bijna allen in abnormaal korte tijd zijn gestorven."

Gasindustrie Zeer opvallend zijn de aantekenin­gen van "de vrouw van een Rotterdamse politicus" die al in november 1941 schrijft: "De laat­ste joden in Mauthausen schijnen nu dood te zijn. Men schijnt hen als proefdieren gebtuikt te hebben v o o t de gasindustrie." Op 29 juni 1942 schrijft ze ovet het dooi de SflCver-spteide beticht dat in Polen 700.000 joden zijn veimooid: "De dood werd veroorzaakt door mitrail­leurs of in een gaskamer. Ongeveer

90 personen tegelijk." De viaag dfingt zich onvermijdelijk op hoe deze vrouw al in november 1941 op de hoogte kon zijn van geruchten over het gebruik van gas, waar deze geruchten vandaan kwa­men, hoeveel geloof et aan werd gehecht, hoe wijdverbreid ze waren. Verder onderzoek naar de dagboe­ken van het NIOD - waarvan nu een klein deel is onderzocht — zou mogelijk nog aanzienlijk meer in­formatie kunnen opleveren. Nog in-teiessantei zou het kunnen zijn als de auteuts - die nu anoniem zijn, en het NIOD waatbotgt hun ano­nimiteit - v o o t zove i ze nog in le­ven zijn zelf met hun veihaal naai

buiten komen.

Johannes Houwink ten Cate hier­over: "Wat we wilden weten, is een vraagstuk dat naar ik vermoed van een eeuwigdurende actualiteit is, namelijk: hoe heeft de gewone Nedeilandet de jodenvervolging waaigenomen en daatop geteageetd. In het antwoord dat op die vraag wordt gegeven zit een uitgesproken conjunctuur vlak na de oorlog over­heerste de mening dat, een foute minderheid daargelaten, et op het gedrag van de Nederlandse bevol­king als geheel niet zo vreselijk veel viel aan te merken. Al vlak na de bevrijding vindt er een bijeenkomst plaats in de hoofdsynagoge in Am­sterdam waar ook een nogal grote delegatie van de Amsterdamse po­litie bij aanwezig is. De politie wordt bij die gelegenheid door ver­tegenwoordigers van de joodse ge­

meenschap uitvoerig in de bloemen gezet en bedankt voor wat ze in de oorlog voor de Amsterdamse joden hadden gedaan. Je kunt je een ver­gelijkbare plechtigheid twintig jaar later absoluut niet meer voorstellen. Vanaf de jaren zestig - eigenlijk vanaf het vetschijnen van het boek On­dergang van Presser — werd het gang­baar om juist het accent te leggen op de collaboratie die in Nederland had plaatsgevonden. Misschien staan we nu aan het begin van een derde fase waarin we wel het accent blijven leggen op de collaboratie, maar er weer war meer aandacht komt voor de hulp die aan joden is verleend en ook voor de emoties, de angst voor bestraffing, de wanhoop, de irritatie, de haat m a a i ook het veidiiet die de jodenvervolging bij Nederlandse niet-joden heeft opge­roepen."

Geen onverschilligheid Talloze citaten uit de dagboeken ondersteunen deze uitspraak. Niet-handelen staat niet gelijk aan volledige onverschilligheid en velen worstelden met hun geweten maar durfden de stap naar daadwerkelijke hulp of actief verzet niet te maken. Enkele citaten:

Een handelsreiziger: "Gisteren (30 juli 1942) kon men in de stiaten overal mensen zien die de hoofden bijeenstaken om over de gruwelen te praten die de joden wotden aange­daan. De bevolking, iedei die men spieekt, heeft met ontzetting kennis genomen van dit beulsweik dat aan onschuldige mensen bedreven wordt, ouders worden van hun kin­deren gescheiden, gezinnen uiteen­gerukt." Op 9 oktober: "In de om­geving hier zijn zeer respectabele joodse families met hun lieve kinde­ten op de meest gewetenloze en bai-baarse wijze weggevoeid.... Van af­schuw en woede voel ik mij vervuld

als zovelen, als elkeen die maar op­recht en machteloos dit alles moet laten begaan. Ik had nooit gedroomd dat er onder de mensen monsters leefden, tot zulke dingen in staat, behalve dan in kringen van misda­digers in de duisternis der steden." Een 42 jarige treinmachinist op 3 augustus 1942: "Vorige week gin­gen twee treinen volgeladen van Ysselmonde. Zij vertrokken des nachts om twee uur, zodat niemand er iets van gewaar werd. Heden nacht zal weer een dergelijke trein vertrek­ken. Er hebben zich treurige tone­len afgespeeld, mensen die afscheid kwamen nemen werd dit door de Nederlandse politie belet door ze met gummistokken uiteen te slaan." Een 15 jarige scholier in Leeuwarden, 3 oktober 1942: "Klaas en ik zagen vanmiddag voor de Beurs een grote verhuiswagen staan. Die verhuis­wagen trok nogal de aandacht want overal bleven groepjes mensen staan kijken. Maar ze werden onmiddel­lijk weer weggestuurd door agenten die voor het gebouw surveilleerden. Klaas en ik zijn toen een paar keer voor de Beurs langsgelopen want de nieuwsgierigheid was gewekt. Stil­staan mocht niet. Doorlopen alsje­blieft, luidde het bevel telkens van die 'vriendelijke' agenten. We zagen in de gang van het gebouw Joodse mannen, vrouwen en kinderen staan. De mannen moesten hun bagage zelf in de auto brengen en dat was heel wat; waarschijnlijk hebben ze al hun goederen mee moeten nemen. De kinderen stonden te huilen en wer­den door hun moeders gesust. We zijn maar gauw doorgelopen. Hier kon­den we bijna niet naar kijken, hier mochten we niet naar kijken. Niet omdat die NSB-agenten het niet wilden maar omdat dit drama te verschrikkelijk is om er bij te staan kijken alsof het een amusante, onbelangwekkende vertoning is. Mis­schien was dit hun laatste sabbath."

Een journalist op 31 juli 1942: "In de bedoelde straat heerste de hele dag een paniekstemming. Arme joodse mannen en vrouwen probeer­den nog op het laatste ogenblik voor hun wegvoering stukken huisraad bij hun vrienden en geburen onder te brengen om tenminste niet hele­maal zonder iets te zitten, wanneer zij mogelijk nog eenmaal levend uit de Poolse hel terug mochten keren. Jammerende kinderen die hulpeloos zouden moeten worden achtergela­ten zwierven door de straat. De po­litie — zowel de Duitse als helaas ook de Nederlandse — waren bedrijvig in de weer om de voorbereidselen te treffen voor het massale vertrek.

De omstanders kookten van woede over al het onrecht dat zich voor hun ogen voltrok. Maar allen voelden zich geslagen door machteloosheid. Ook onze kapelaan was door een machteloze woede bevangen. Als ik een geweer of een revolver had gehad, zou ik niet geaarzeld hebben op de onverlaten te schieten, ongeacht de gevolgen die dit voor mijzelf en voor de Joden zou hebben gehad." Treffend is het dagboek van een Amsterdamse vrouwelijke bankbe­diende die voortdurend worstelt met de vraag of ze zich bij het ver­zet moet aansluiten - wat zij uit­eindelijk niet doet. Ze pleegt kleine, symbolische "verzetsdaden" als het schenken van oranje limonade op verjaardagen van het Koninklijk Huis en ergert zich aan haar landgeno­ten. "Het is een schandaal dat we

ze niet trachten beter te helpen. Het gros van de Nederlanders is bang voor zijn hachie en het andere gros verdient te graag". En vervol­gens vraagt zij zich af: "Maar heb ik wel recht van spreken? Ik doe toch ook niks". Zij volgt in haar dagboek de anti-joodse maatregelen vanaf het begin op de voet en merkt kleine dingen op die nu nog steeds treffen - misschien juist omdat ze door de wetenschap van de zoveel grotere gruwelen die erop volgden onderbe­licht zijn gebleven: "14 januari 1941 - Aanmeldingsplicht voor de joden. Daarvoor moesten ze bovendien een gulden administratiekosten betalen."

Onschuld Het bijzondere van dagboeken als bron is - zoals een van de student­onderzoekers, Mare de WUde, het formuleert: "een zekere onschuld ten opzichte van de toekomst". Men weet nog niet wat de toekomst biedt, men weet nog niet hoe de oorlog af zal lopen en schrijft din­gen op die men achteraf nooit meer zo zou formuleren. Mare de Wilde: "Als je kijkt naar de dagboeken dan blijkt dat een heel groot percentage van de auteurs niet een overtuigd afkeurende mening heeft over de jodenvervolging. Als je daarentegen^ kijkt naar een bron als memoires, achteraf geschreven verslagen van de bezetting dan blijkt dat 99% van de schrijvers een overtuigd negatieve opinie over de jodenvervolging heeft." Zo schrijft een Amsterdamse huis­vrouw in maart 1942: "En de joden? Waarom moesten ze zo erg gemar­teld worden? Dat was toch ook niet nodig? Ze konden toch met elkaar in een wijk wonen, dan hadden we er toch geen last meer van?" Een scheepswerktuigkundige, juni 1941: "Het lijkt er wel een beetje op dat Hitier het eigenlijk in hoofd­zaak op de joden gemunt heeft." Een Amsterdamse winkelierster: "De

klas is gelukkig wat kleiner geworden nu de joodse kinderen van school af zijn, hoewel ik het voor de kinderen wel zielig vind."

Machteloosheid In de gesprekken die ik had met vijf van de dertien studenten die ondet­zoek deden naar de dagboeken viel me op hoe de "conjunctuur" waar Houwink ten Cate het over heeft -van "we waren allemaal goed" via "we waren allemaal fout" tot meet aandacht voor nuancering en grijs­tinten — zich ook in hun persoon­lijk leven heeft voorgedaan. Bijna allemaal zijn ze opgegroeid met kin-

^^derboeken over heldhaftig verzet en dappere Nederlanders en werden vervolgens geconfronteerd met de gruwelen van de massamoord en het feit dat uit Nederland meer joden zijn weggevoerd dan uit welk West-Europees land ook. Het onderzoek naar de dagboeken liet ze — veel sterker dan welk geschiedenisboek of welke film ook — kennis maken met het dagelijks leven, de angsten, het verlies van vrijheid, de groeiende voedselschaarste.

Arnold van Bruggen: " Wie voor de eerste keer een dagboek leest, heeft de indruk een continue speurtocht

^ ^ n a a r eten te lezen, een continu prijzenvergelijkend onderzoek van de Amsterdamse markten en een continue verheerlijking van het vooroorlogse eten. Jodenvervolging speelt in de dagboeken een onder­geschikte rol." Jeroen Maas: "Ik had het idee dat de gemiddelde Nederlander eigenlijk niet zoveel merkte van de oorlog en dat blijkt heel anders te zijn. Niet alleen wat betreft de voedselsituatie maar vooral hoe mensen in hun vrij­heid beperkt waren. Dat vind ik niet in verhouding staan tot wat de joodse mensen is aangedaan maar ik heb toch het idee dat ik het lot van de Nederlanders heb onderschat."

Voot zover de jodenvervolging wel een rol speelt in de dagboeken, benadrukken de student-onderzoekers bijna allemaal het gevoel van machte­loosheid dat ze in veel dagboeken aantroffen. Anna Vooistra : "Als ze schijven over de jodenvervolging, zijn ze vaak heel ontroerd, het treft ze, maar ze hebben het gevoel dat ze er niets aan kunnen doen om het te stoppen. Dat is vaak heel schrijnend om te lezen. Bij de dagboekauteuts die ik heb bestu­deerd, is het niet zo dat ze alleen maat passief hebben toegekeken. Ze hebben niets gedaan, omdat ze het gevoel hadden dat ze dat ook niet konden. Maat het was niet zo dat het ze niet raakte, dat ze zich on­verschillig hielden. Er was een ge­voel van machteloosheid en woede tegenover de Duitsers en groot medelijden met de joodse gezinnen. In het begin van het onderzoek had ik wel de gedachte: ja, je schrijft dit nu wel maar waarom gebeurt er niet meer maat hoe verder je komt in die dagboeken, denk je ook: ja, het kon ook niet anders. Het is heel makke­lijk om te zeggen, je had iets moeten doen, maar in sommige gevallen bracht het alleen maar schade als mensen iets deden. Bijvoorbeeld als er een bordje "voor joden verboden" was weggehaald en de volgende dag daar tien joodse mannen voor werden opgepakt."

Zouden we het anders doen? Zoals alle na-oorlogse generaties vóór hen, stellen ook deze studenten zich de vraag wat ze zelf zouden hebben gedaan. Mare de Wilde: "Je ziet in die dag­boeken dat mensen worden gecon-fronteetd met het morele dilemma van de jodenvervolging en dat ze er in veel gevallen niet voor kiezen om zich actief te verzetten tegen wat er gebeurt. Zouden we dat nu anders doen? De indruk die je uit

de dagboeken krijgt, is dat mensen heel erg gepreoccupeerd zijn met persoonlijke zaken. Pas als ze echt worden geraakt door de joden­vervolging, bijvoorbeeld in familie-of kennissenkring, dan schrijven ze er ook over. Mensen die een per­soonlijk contact hadden met joden, schrijven veel negatiever over de jodenvervolging dan mensen die dat niet hadden. Dat zou kunnen aan­tonen dat je pas als je er persoonlijk mee wordt geconfronteetd een mening er over vormt — en ik vraag me af of dat nu ook zo is. Het zou kunnen dat er nu ook een mate van onverschilligheid heetst die er toen ook heerste, dat het lot van mensen die buiten je directe kennissenkring vallen je indifferent laat, dus dat er in dat opzicht niets wezenlijks is veranderd ten opzichte van de bezetting. Ondanks de kennis die we nu hebben van wat er kan gebeuren, juist mede door die on­verschilligheid."

Yvonne Scholten

De resultaten van dit onderzoek zul­len binnenkort in boekvorm verschij­nen bij uitgeverij Contact. Dit arti­kel is gebaseerd op een radiopro­gramma van Yvonne Scholten, dat op cassette besteld kan worden door overmaking van f 15,- op giro­rekening 1417 van de NPS in Hilversum onder vermelding van "Bijlage van 1 februari 2001 over oorlogsdagboeken ".

Tekeningen: Jeroen Arian

Tekens in Westerbork

Voor Rachel en al die anderen. . . O p 11 maart van dit jaar werden door minister-president Wim Kok in Westerbork vijf t ekens o n t h u l d als p e r m a n e n t e her inner ing aan hen die uit N e d e r l a n d werden weggevoerd naar de concentratie- en verniet igingskampen in het oosten. Jules Schelvis, overlevende van Sobibor nam het initiatief tot deze monumenten om aandacht te vragen voor het in Nederland relatief onbekende vernietigingskamp Sobibor, waar meer dan 34.000 joden uit Nederland werden vermoord. Niet alleen Sobibor maar ook de andere kampen waarheen transporten vanuit N e d e r l a n d ver trokken - Bergen Belsen, Theresienstadt, Mauthausen en Auschwitz-Birkenau - werden in het initiatief betrokken.

De vijf objecten, ontworpen door Victor Levie, zijn uitgevoerd in natuursteen en geplaatst langs het voormalige tracé van de spoorlijn van kamp Westerbork. Op de tekens is het aantal ge-deporteerde joden en Sinti en Roma vanuit Nederland opgenomen, met daarbij het aantal slachtoffers. In het bij de onthulling verschenen boekje, opgedragen aan de eerste^ vrouw van Jules Schelvis die in Sobibor werd vermoord, wordt een korte schets van bovengenoemde kampen gegeven. Het is een - door Victor Levie - mooi vormgegeven boekje, dat in kort bestek en op nuchtere wijze veel historische informatie bijeen brengt over de vernietigingskampen waar zoveel Nederlandse joden zijn vermoord.

Het boekje 'Tekens in Westerbork' is te bestellen bij het Herinnerings­centrum Kamp Westerbork, Oost­halen 8, 9414 TG Hooghalen; telefoon 0593 592600 (ƒ 6.60,- + portokosten).

Bezoek met het Auschwitz Comité aan Westerbork Op zondag 26 augustus 2001 organiseert het Nederlands Auschwitz Comité een bezoek aan het voormalige kamp Westerbork. Vanuit dit kamp in Drenthe werden meer dan 100.000 mensen gedeporteerd, om nooit meer terug te keren. Aan hen herinneren de tekens die op initiatief van Jules Schelvis en de Stichting Sobibor door Victor Levie zijn ontworpen. Vanzelfsprekend zullen we die tijdens dit bezoek bezichtigen en er onze dierbaren

^kunnen herdenken.

Er is in Westerbork deze zomer meer te zien. Onder meer de T e n t o o n ­

stelling Geen kinderspel. Speelgoed als vluchtmiddel, om te ontsnappen aan de wrede realiteit van de veivolgingen tijdens het nazi­regime, speelgoed dat met minimale middelen gemaakt is v o o t en door kinderen, in een tijd die geen kindetspel was. In een apatt vetttek kunnen bezoekets de Gedenkboeken, met de namen van de ongeveet 140.000 omgekomen landgenoten die geen

keigen graf hebben, inzien.

Naast een bezoek aan de tekens en de tentoonstelling is er een rond­wandeling over het tetrein van het vootmalige kamp, onder begeleiding van medewerkers van het Her­inneringscentrum. We wandelen langs de ge(re)construeerde barak, het monument de 'rails' van Ralph Prins en de vroegere appèlplaats waar 102.000 stenen staan: één voor iedere jood, voor iedere zigeuner en verzetsstrijder, die vandaar werd weggevoerd. Verder zal een gastspreker op deze dag een lezing houden.

De bedoeling is om vanuit Amstetdam met twee bussen n a a t

Westetbork te teizen. We vertrekken om 9.30 uur vanaf het parkeer­terrein schuin tegenover de synagoge van de Liberaal Joodse Gemeente in de Jacob Soetendorp­straat. Voor degenen die met het openbaar vervoer komen is dat vijf minuten vanaf station RAL Onderweg wordt er een kopje koffie gedronken In het Hetinneringscentrum is de mogelijkheid om, voor eigen rekening,

te lunchen in het museumcafé. Maar u kunt natuurlijk ook zelf een boterham mee nemen.

Omstreeks 17.00 u u t vertrekken we weer richting Amsterdam. Onder­weg, ongeveer halverwege, dineren we met z'n allen. We verwachten tegen half tien w e e t tetug te zijn in de Jacob Soetendotpstraat.

De kosten bedragen ƒ 90,- per persoon. Na inschrijving ontvangt u een acceptgirokaart.

U kunt zich opgeven door bijgaande bon in te vullen en op te stuten naar:

De penningmeester van het Nederlands Auschwitz Comité Wulp 30 1111 WJ Diemen

Er is altijd veel belangstelling voor onze reizen zodat wij u verzoeken snel te teageten. Er kunnen maximaal 98 mensen mee. De sluitingsdatum van inschrijving is 30 juni a.s..

BEZOEK A A N WESTERBORK Naam:

Adres:

Telefoon:

Geboortedatum:

Ik wil deelnemen met petsonen

(indien u dit blad niet wilt beschadigen, kunt u deze bon ook kopiëren)

Bij de dood van Leiser Sylmann/Leon Stasiak

Een sinaasappel in Monowitz Begin van dit jaar belde ik naar Warschau. Ik was ongerust, want ik had op twee brieven naar mijn vriend Leon Stasiak geen antwoord gehad. Van zijn vrouw Erna hoorde ik toen het droeve bericht dat Leon of liever Leiser, Leiser Sylmann, want onder die naam heb ik hem leren kennen, was overleden.

Onmiddellijk moest ik terug den­ken aan het jaar 1992 toen ik hem in Warschau heb bezocht, maar vooral nog verder terug, naar het jaar 1944 in Monowitz, een werkkamp bij Auschwitz, toen hij mijn leven heeft gered. Tientallen jaren lang heb ik met vragen daarover rond­gelopen. Was het een droom ge­weest of werkelijkheid? Ik herin­nerde mij dat ik daar, midden in de oorlog, een sinaasappel heb gegeten. Een sinaasappel? Een sinaasappel in Auschwitz? Dat moet toch een bi­zarre droom zijn geweest?

In Januari 1943 was ik vijftien jaar. In Amsterdam, waarheen wij ge­dwongen waren verhuisd, ben ik met mijn vader, mijn moeder en mijn twee jaar oudere zus Wanda door Nederlandse politieagenten en een Duitser in groen uniform uit huis gehaald. Via de Hollandsche Schouw­burg zijn we in het concentratie­kamp Vught terechtgekomen. Eigen-lijk had ik, omdat ik nog geen zestien jaar was, met de kindertrans­porten van 5 en 6 juni 1943 naar Sobibor moeten worden afgevoerd. Maar omdat ik ernstig ziek was, ging men er van uit dat ik toch wel dood zou gaan en daarom hoefde ik niet mee.

"Overgelopen" In september 1943 moesten mijn

zuster en ik op transport met an­dere jongeren vanaf zestien jaar, via Westerbork naar Auschwitz. Daar zag ik op het selectieperron, dat mijn zus Wanda naar de groep werd ge­stuurd, die niet meteen naar de gas­kamer ging. Ik werd geselecteerd voor de groep, die naar de gas­kamer zou gaan, ook al pleitte ik voor mijn leven bij de selectie-officier, met het argument dat ik goed werken kon en Duits sprak. De groep waarnaar hij mij deson­danks naar toe stuurde bestond uit jongeren, kinderen, kleinen, zwak­ken en ouderen. Ik heb toen weten 'over te lopen' naar de groep van voor werken geselecteerden. Dat de selectie bij aankomst in Birkenau op deze wijze zou plaats vinden, was ons in Vught al nauwkeurig bekend, het was ons onder andere verteld door een SS-er. Nog die middag werden we overgebracht naar Monowitz, het slavenkamp voor de I. G. Farben-industrie Buna.

Wat ik mij nog goed herinner is dat ik daar even heb gewerkt in een tuinderij van de SS, daarna heb ik heel zwaar werk moeten verrichten op het rioolwaterzuiveringsterrein van de I.G.Farben: stenen, bielzen, cement en ander zwaar spul sjou­wen. Omdat ik door honger, kou en vlooien kapotte benen had, heb ik mezelf een 'arbeidsongeval' aan­gemeten. Bij een arbeidsongeval werd men namelijk niet naar de gaskamer gestuurd, bij gewoon ver­sleten raken wel. In de Ziekenbarak, bij het repareren van mijn duim die bij dat ongeval het loodje had ge­legd, heb ik kennis gemaakt met Leiser Sylmann, die als linkse poli­tiek actieve jood al vanaf de Duitse inval in Polen van september 1939

in K.Z's had gezeten, onder andere in Buchenwald. Hij werd mijn be­schermengel.

In maart 1944 bracht mijn brits-genoot Günther Natowitz, die nu in Bolivia, Cochabamba, woont, mij naar de ziekenbarakken (de Kranken-bau). Ik bleek buiktyfus te hebben. Dat betekende de gaskamer. Er volgde toen een periode waarover ik later alleen maar vage droombeel­den had. Jarenlang bleef ik me van tijd tot tijd afvragen wat er waar was^ en wat niet van die vreemde herin­neringen. Hoe heb ik het daar in m'n eentje eigenlijk kunnen over­leven? En had ik daar werkelijk, midden in de moordfabriek Ausch­witz, als joodse jongen een sinaas­appel gegeten?

Administratieve dood In 1992 ging ik samen met mijn vrouw Anneke en onze kinderen Yoka en Bert mee met de reis van het Nederlands Auschwitz Comité naar Polen. Bij die gelegenheid hebben wij in Warschau Leon en zijn vrouw Erna bezocht en herinneringen op­gehaald. Van die vreemde droom­herinneringen vertelde ik hem. En pas toen heb ik gehoord wat er pre­cies was gebeurd. Hij vertelde, dat hij in plaats van mijn urine en ont­lasting die van hemzelf ter onder­zoek aan de SS had gegeven. Dus was hun conclusie dat ik geen tyfus had. Maar omdat ik te lang ziek bleef, was het toch nodig mij te laten verdwijnen. 'Administratief' heeft Leon mij toen maar dood laten gaan. Dat kon hij doen, want hij was hoofd van de administratie van de ziekenbarakken. Zo was ook de SS-arts tevreden, die eerder had gezegd, dat ik tyfus had en toen ik

dood was, kon zeggen dat hij gelijk had gehad.

Bij de tegelmatige controles en selecties in de ziekenbarakken moest ik onzichtbaar zijn. Leon vertelde dat hij mij indettijd als een hoopje botten met vel eromheen had rond­gesjouwd, vóór de SS uit, of mij had verstopt. Ik herinnerde me vagelijk dat ik onder de grond was gestopt. Ook dat was waar, het bleek nu dat het een medicijn-bunkeitje was geweest! Zelfs over de droom­gedachte dat ik in Monowitz ooit een sinaasappel zou hebben gege­ten kon Leon mij opheldering ver­

schaffen. Hij vertelde mij dat hij die "sinaasappel had gektegen van een politieke gevangene die in Mono­witz een pakket had ontvangen. Leon vertelde me: "Ik heb jou toen partje voor partje die sinaasappel gevoerd, omdat je nog te zwak was om het zelf in je mond te stoppen." De sinaasappel was dus geen droom, maar werkelijkheid! Leon Stasiak heeft mij in 1944 mijn tweede le­ven gegeven.

Maar het ging verder dan alleen maar het redden van mijn leven. Leon is het samen met een stel andete Poolse gevangenen gelukt in januari 1945 te ontvluchten, tijdens de dodentocht naai Gleiwitz, vooi de optukkende Russen uit. Hij is tot de bevtijding door de Russen ondergedoken bij de ouders van Erna. Toen werd Leiser Leon. Kort na de oorlog zijn Erna en Leon ge­trouwd en ze hebben twee zoons gektegen.

Zelfben ik van Gleiwitz met de trein naar Buchenwald getransporteerd en daar in april door de Amerikanen bevrijd. Maar dat is nog weer een heel ander verhaal. Mijn moeder heeft via vele concenttatiekampen, ondet meer Reichenbach en Ravens­brück, maar vooral doordat zij in Vught, na een van de kampleidstets van het vrouwenkamp te zijn geweest, in het Philips-commando terechtkwam, mede door de uitwis­seling van vrouwen in voorjaar 1945 naar Zweden, de oorlog overleefd. Zij stietf in 1997, 96 jaar oud. Mijn

zus Wanda is in Auschwitz aan tyfus gestorven, n a a i mijn informatie in het experimentenblok. O v e t mijn vadet is na voorjaar 1944, toen hij in Auschwitz zat, niets meer bekend. Hij zal ongeveer 42 jaar zijn gewor­den.

Tijdens ons verblijf bij Leon en Erna thuis in Warschau in 1992 vertelde Leon mij voor het eetst waarom hij mij heeft willen tedden. Ze hadden met een groep joodse en niet-joodse politieke gevangenen afgesproken dat ze alles zouden doen om te ttachten zoveel mogelijk joodse jongeten te helpen ovetleven en te proberen hen de kampen door te slepen. Bij mij heeft Leon dat wel heel letterlijk moeten doen. Wie een mens tedt, redt een hele weteld. Leon Stasiak, Leiser Sylmann was werkelijk een rechtvaardige onder de

Ernst Verduin

Dit bericht werd verzonden naar [email protected]:

Ik probeer mensen te vinden die mijn grootvadet Barend Blik heb­ben gekend. Hij weid, samen met zijn familie, van Amsteidam naai Westetbotk gevoeld en vandaal uit naai Auschwitz, waai hij met een ttansport van 259 andere mannen aankwam op 2 september 1943. Zijn nummer was 145279-145537. Op 31 maart 1944 is hij in Auschwitz gestorven.

Cornelia

(ingezonden mededeling)

Samenwerkingsproject JMW en Sinai Centrum. Joods Maatschappelijk Werk heeft begin 2001 in samenwerking met het Sinai Centrum een drietal cursussen gestart:

- Vriendschap voor vrouwen boven de 55 jaar - In de Put - Uit de Put - Amsterdam - In de knel door je werk - Amsterdam

Den Haag

Folders en informatie bij JMW, telefoon 020 577 65 77 (Marianne Fuchs/Hester Mouwes) of bij het Sinai Centrum, telefoon 020 301 37 30 (Joanita Vastenhoud/Jeroen Boersma). Voor den Haag JMW, tele­foon 070 355 56 72 (Petra Laban) en Sinai Centium, telefoon 070 355 65 01 (Matjan Rexwinkel).

Jeugdherinneringen van Jacques Furth

Keukens, eten en honger tijdens de Eerste Wereldoorlog De commotie over de mogelijke sluiting van de Volksgaarkeuken aan de Amsterdamse Spuistraat wekte bij ons erelid Jacques Furth een stroom herinneringen op aan aller­lei centrale en gaarkeukens tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen hij met zijn ouders en broertje uit het door de Duitsers bezette België naar Amsterdam was gevlucht.

Als ik zesentachtig jaar terug ga in mijn geheugen, herinner ik mij de Kindertuin, de kleuterschool in Ant­werpen, waar ik vóór de oorlog van '14-T8 het een en ander ondervon­den heb. Ik zie het schoolfeest weer voor me in de grootste zaal, waar onze ouders op de tribune langs de lange kant onze prestaties mee­beleefden. Op de vloer lagen kunst­gras tapijtjes waarom heen wij dans­pasjes moesten maken. Ik schijn toen al een dwarsligger te zijn ge­weest, want mijn moeder vroeg mij na het feest: "Waarom heb jij niet meegedanst?" Ik moest haar toen geantwoord hebben: "Ik wil niet ganneperen!" (ik bedoelde waar­schijnlijk galopperen).

Er was een prachtige tuin bij het schooltje, met mooie gazons en bloemperken. Op een dag dat wij er speelden, zweefde er een grote ballon over. Wij kinderen holden zo ver mogelijk mee en zongen: "Un ballon, un ballon!"

Maar ik wilde het over keukens heb­ben, 's Middags kregen wij een bord tomaten- of kervelsoep en aten wij een van thuis meegekregen boter­ham. Ik herinner me dat ik het snee­tje liet vallen met de beboterde kant op de met zand geschuurde plan­ken vloer. De juffrouw krabde het schoon, zo goed en kwaad als het

kon, maar het zand bleef nog lang pen had gegeven en was woedend mijn melktanden schoon houden. op haar schoonmamma.

De oorlog van T 4 - '18 Toen in 1914 de Duitsers België binnenvielen zijn mijn ouders, Simon, mijn vier jaar oudere broer, en ik als vierjarige teruggekeerd naar Mokum, de geboorteplaats van mijn ouders. Voor mij was het alsof we in een andere wereld waren terecht­gekomen. De trams die in Antwer­pen goor-geel waren, waren hier glanzend blauw met een brede bruine houtkleurige baan van voor naar achter en gezellige open bij­wagens. Het Amsterdamse grachten­water was helder-groen van algen dat op een dikke laag kikkerdril leek.

We kwamen te wonen bij mijn vaders ouders in de Lepelstraat. Daar woonde ook een groot deel van mijn vaders broers en zusters. Achter mijn grootouders woonde een broer van mijn vader met vrouw en kinderen. Vanzelf maakte dat de spoeling dun. Een keer liet mijn broer een pindaatje vallen en riep: "Amai, m'n nootje!". De kinderen lachten hem uit. Zij noemden dat een kesouse-mangeltje.

Ik kreeg op een keer 'n half centje. Ik verloor het. Ik zocht maar kon het niet vinden. Op tafel lag een wit hallefje dacht ik. Omdat ik geen waardeverschil kende nam ik dit en speelde daarmee. Mijn grootmoeder Voggeltje, een pittig extra klein vrouwtje, zag mijn overtreding, berispte mij en riep mijn moeder er bij. Of ik iets ter verdediging gezegd heb weet ik niet meer. Mijn broer en ik spraken alleen maar Vlaams en dat verstonden ze hier toch niet. Mijn moeder Jans begreep mijn huilen en verklaring beter nadat ze mij een paar klap-

Mijn vader en moeder gingen naar Antwerpen en regelden daar hun huisboedeltje. Het zaakje kwam naar hier en werd bij oom Meijer opgeslagen. Die woonde recht tegen­over ons, met tante Grieten een heel jong zoontje, ook een Simon, die onder streng toezicht van zijn vader viool­les had. Hij werd een heel bekwaam violist die in het Concertgebouworkest^^ heeft gespeeld en op het laatst, in 1942, in het joods orkest in de Hollandse Schouwburg.

Ik heb die mooie Mechelse meubels naar boven zien hijsen, maar het glas- en aardewerk was in tobbes en zakken meegekomen en daardoor scherven en brokken geworden. Ik heb die in '42 nog gebruikte stuk­ken door Puls zien ronselen. Mijn moeder had genoeg van alle perike­len en ging, hoewel zwanger, moei­zaam op zoek naar een eigen woon. Ondanks de enorme woningnood wist zij een hele mooie woning te vinden in de Jacob van C a m p e n - ^ ^ straat 57 drie hoog. Wij woonden nu naast de derde klasse school op de hoek van de Ferdinand Bolstraat. Langs de school, ons huis en de aangrenzende herenkapper was een stukje bestrating van kinder­hoofdjes. Daar werden tollentijd, knikkertijd en hoepeltijd gevierd. Op één rolschaats en een door­trapper, geleend van een vriendje, heb ik leren rijden. Op de step met grote kogellagerwielen mocht ik van een ander vriendje heerlijk rondjes rijen.

Luxe De diamantindustrie lag weer plat. Mijn vader en enige van zijn broers

waren diamantslijpers. In Antwerpen had mijn vader ons gezinnetje zo een goed leven vetzorgd. Nu was er niets. Mijn grootvader was sigarenmaker evenals de andere broers. Dat stiel had mijn vader ook ondet de duim. Zodoende kon hij als sigarenmaker werk vinden bij een tabakszaakje in de Jodenbreestraat. Diverse avonden nam hij dan een grote baal tabak op zijn schouder mee naar huis. Dat betekende van de Breestraat naar de Jacob van Kampen, een half uur gaans. Werken is hem nooit teveel geweest. Maar dat hield ook in dat wij, mijn broer Simon en ik, 's avonds moesten helpen met het strippen (de tabaksbladen van de nerven ontdoen). Met enige handige

^pgrepen leerden wij dat wel, maar de gortdroge bladeren deden verschrik­kelijke pijn aan onze tete vingers. Mijn vader heeft nog een tijdje thuis sigaren gemaakt. Maar hij was zeer weinig beklant, ondanks de goede en dus dure kwaliteit. Nee, hij kon geen dubbeltje sigaren en een hallefie weerom leveren en was hij zelf zijn beste klant. Ook heeft hij nog eens geprobeerd registers te verkopen. Dat waren laden met een belletje en met een slot en sleuteltje. Die moesten de klant ƒ 15,- kosten. Hoe die laden geplaatst zouden wotden weet ik niet, hij heeft et niet een aan winkeliets kunnen slijten.

^ ^ I k kan de gebeuttenissen tijdens de Eerste Wereldoorlog niet meer precies op een rijtje zetten. Neder­land was toen niet bezet, maar de grenzen waren gesloten en wat het land opbracht verdween. Wij heb­ben geleden van een wrede vijand, de honger. Het brood werd een grauwe klont klei en moeilijk te snijden. De boterhammen werden dagelijks dunner. Om de aan het mes gekleefde ktuimelkfullen kib­belden Simon en ik. We hadden nooit genoeg. De straatzangets zongen: "Postuma (de ministet-ptesident) zijn vrouw is dood. Z e is gestikt in het oorlogsbrood.

Vier ons brood is wel wat veel. Het is er blijven zitten al in haat keel."

De O. W-ers weiden steeds tijker met het aan de man/vrouw brengen van gemalen dakpannenpoeder, nootmuskaat en peper en zoge­naamde koffie. Ik weet nog dat een buurmeisje en ik in een lange rij stonden, uren lang om onze ouders af te lossen, om een stukje eenheids-wotst te kunnen kopen, bij onze ovefbuutman in zijn koffie en thee­zaak.

De school Op weg naar de school in de Roeters-straat, vier maal per dag een half uur lopen, ging het dooi het Wetering-plantsoen. Aan de ingang stond een botd op een paaltje met de leuze "Niet het laatste - maat het eetste glas hielp velen in het moetas ." Ver­derop stond een wit huisje, toegang tegen betaling v o o t hoge nood. Aan de andete kant van het pad was de speeltuin met een veel groteie op­pervlakte dan nu. "Ben je geen lid, thuin uit!". Als het gras van het perk er achtei pas gemaaid was, aten we wel sprietjes van het heeilijk ruikende gras. Naar school kregen kinderen wel een Hoornse wortel (een cent per stuk), een appel of een peertje mee. Aanvankelijk werden die door leerkrachten afgenomen en in de papiermand gegooid, maar dat werd spoedig van hogerhand recht gezet.

Van de jongens en meisjes die bij ons in de straat woonden en speelden was er een die nooit met de jongens meedeed. Hij was altijd keurig en vlekkeloos gekleed en speelde met zijn poppen en de meisjes. Zijn vader was taxichauffeur. Diens auto stond gewoonlijk voor de deur. Deze liep op accukracht. Het leek net een rij­tuigje met een schotje voorop, 's winters zat de man, warm gekleed in bontjas en warme kaplaarzen, als een koetsiei op de bok.

De school werd wel gebruikt als stembureau. "Mannen en vrouwen

geeft Wibaut uw vertrouwen. Al gaat de leugen nog zo snel, de waar­heid achtethaalt haar wel". Nu was de school als gaarkeuken in gebruik. Op een vrije dag waarschijnlijk liepen we, een groepje jonge kinderen in de richting van de schooldeur. En wie liep er voorop? Het misschien 6 jarige nette jongetje. Luid zong hij op de wijze van "Meisje ga je mee peuten, er kan je niets gebeu­ren".: "Meisje ga je mee neuken in de centrale keuken"! Ik schrok er een beetje van, maar hij wist zeker niet wat het was wat ook wel eens als een samentijd wetd aan geduid.

Met mijn zesde jaat kwam ik bij mijn broer op de openbare school (School 51). Deze was met 12 klas­sen met halfjaailijkse vethoging. Dat was nog steeds vier maal per dag van huis naar school lopen en omgekeerd. Dagelijks gingen wij kijken naar de stand van het gebeu­ren aan het ooilogsftont. Op de hoek van de Weteiingschans en Vijzelgtacht was een tabaks- en sigaienzaak. Iedeie ochtend hield de eigenaat op een grote kaart, die de hele achterkant van de etalage besloeg, met twee kleuien speldenvlaggetjes de stand van het slagveld bij.

In een etalage aan de Albett Cuyp-straat gaf enen poster de strijd op een dierlijke manier weer. Een varken lag in het midden, Duitsland, dat weid aangevallen door kippen, eenden, ganzen en diverse andere beesren. Thuis hadden wij een ansicht met een Fianse soldaat en een Duitse. Ze stonden dicht tegenovet elkaat, maar het hoofd van de een tegen de laats van de ander. Die kaart moest je met het hoofd van de winnende op dat moment, boven zetten. Een an­dere kaart toonde het pas geopende Vredespaleis, als je een klepje open deed, zag je een verwoede veldslag.

Er was een jongen bij ons in de klas, die geloof ik al twee keet was blij­ven zitten. Hij was een ptototype die uit de toman van Herman

Heyermans Diamantstad gestapt kon zijn. Hij was door de armenzorg gekleed, een uniform van beneden naar boven met klompen, sajet licht­grijze kousen een broek van stof zoals de haringventers toen droegen en een blauwgrijs bloesje, 's Middags kon je aan de resten aan zijn lippen af lezen wat het menu was dat hij in de gaarkeuken in de Manege­straat genuttigd had. Dat straatje loopt van de Nieuwe Kerkstraat naar de Nieuwe Prinsengracht.

Bij de les van de gymnastiekmeester gebeurde er iets onvoorstelbaars met de bewuste klasgenoot. De meester sloeg de maat, met een soort gummi­stokje, op de kachelmantel. In een kalm looppasje liepen wij het lokaal rond. Plotseling wenkte hij de arme jongen. Die roetste in één glij op zijn kousen tot voor de meester. Het joch draaide zich half op z'n zij met zijn gat naar de gymleraar. Voor ons, de overige jongens, werd de maat niet meer geslagen. Wij blijven stok­stijf staan en keken naar het gebeuren dat zich voor onze ogen afspeelde. Want de gym had de uitdager bij de lurven genomen en sloeg nu met zijn stokje een harde roffel op zijn kont. Deze ontving lachend, kwij­lend en hijgend het pak slaag.

Hoogmoed komt voor de val Werkloosheid en onmacht brachten verwaarlozing en honger. Mijn moeder werd zenuwziek, maar van de flessen broom die zij van de dokter kreeg nam ze een of twee slokken en spoelde ze dan in de gootsteen leeg. Bij een bezoek, met mijn vader, aan een zenuwspecialist, vroeg deze na enige samenspraak: "Wie van u beiden is eigenlijk de patiënt?"

M'n broer Simon, enige jongens uit zijn klas en ik, bijna vier jaar jonger dan zij, mochten 's middags naar de eetzaal, in de Manegestraat. Het eten was goed en een ander voor­deel was dat we nu maar twee keer per dag die afstand van huis naar school en omgekeerd aflegden. De

twee uur per dag middagpauze wer­den nu in de gaarkeuken en met straatslenteren doorgebracht. Op 'n middag kwamen wij vanuit de eet­zaal weer in het straatje. Een jonge vrouw netjes gekleed, liep ons nuf­fig voorbij. Ik, me uitslovend voor de grote jongens, liep haar kuren makend achterna. Ik struikelde over de kinderhoofdjes en viel tussen een naad van een beerput. Mijn onder­lip scheurde en bloedde hevig. In optocht ging het naar de apotheker in de Lepelstraat. Daar wisten ze zich geen raad met de niet te stelpen wond. Ze raadden ons aan, naar het ziekenhuis te gaan. Simon ging met mij naar het NJ.Z. het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis op de Nieuwe Keizersgracht. Daar heeft een dokter de stukken, zonder verdoving, weer aan elkaar genaaid. Ik heb gegild van de marteling. Zo pijnlijk was het, dat ik niet terug durfde om de draadjes eruit te laten halen. Na meer dan tachtig jaar heb ik nog een bultje in mijn lip, een bewijs van laf gedrag.

Een andere middag slenterden wij vanaf de gaarkeuken om de tijd ver­der door te brengen. In de Nieuwe Kerkstraat bij de muur achter het bejaardenhuis liepen de Sterren-koeker met z'n vrouw. Ze werden gevolgd door met steentjes gooiende schoffies. De Sterrenkoekers waren bedelaars die de Weesperstraatbuurt dagelijks doorkruisten. Nu zongen een liedje: "Een centje asjeblief..." De Sterrenkoeker keek tot drie hoog aan toe, vandaar zijn naam misschien, om te zien of er gehoor aan hun liedje werd gegeven. Geprikkeld, mis­schien was hij door een steentje geraakt, keek hij achter zich, maar zag alleen zijn vrouw. Hij stoof op haar af en gaf haar met een groot mes, dat hij intussen voor de dag had gehaald, een jaap over haar kin. Hij liep weer verder en zijn vrouw, haar bloeding stelpend en grof vloekend, volgde hem. Ook wij kwamen dichterbij en liepen achter hen aan. Er kwam ook een politieagent nader­bij en keek naar het stel. De Sterren­

koeker liep terug naar vrouwlief, legde zijn arm om haar schouder, bukte zich omdat zij veel kleiner was dan hij en wij hoorden hem vragen: "Heb je kiespijn?".

Een goede buur We hadden onze woning gedeeld. Een knaak kwam goed van pas. De vrouw met een aardige dochter van en jaar of twaalf en een man, vormden samen de familie Mulder. Hij was nachtportier bij de Heineken Brou­werij, had een hond, een kruising tussen een Dobberman en een bloed­hond, overigens in huis een rustig beest, dat op de dag op zijn mat bij de baas sliep. Tevens hadden ze een papegaai die ooit op de drooglijnen buiten het keukenraam was kornet^ zitten. Die liet wel eens een harde wind. Dan juichten moeder en dochter en klapten in de handen, de hond gromde lichtjes, omdat hij wakker was gemaakt en de papegaai krijste alle lelijke woorden uit, die hij had geleerd. Wij hebben ons er niet aan gestoord.

Kort na de hoopgevende vrede kregen wij als plavuizen zo dikke en grote schijven gezouten spek. Dat spek was zo zout dat ik er mijn hart uit m'n lijf van spoog. Mijn vader gaf mij een slokje azijn om te emulgeren, zoals hij er bezwerend bij zei. Maar ook dat hielp niet. De^ buurvrouw kwam mijn moeder raad geven met de bereiding van het spek. Mijn moeder gaf het als leer­geld de buurvrouw mee. Zij zou ons later haar kookkunst wel weer bewijzen met Kugel en kippensoep. Nu zat ik ziek en geradbraakt op de pleebril. Mijn kuise moeder stond voor mij, in haar dunnen nachtja­pon. Zij legde mijn hoofd tegen haar buik, die onder de dunne stof zacht als een zijden kussen aan­voelde. Het was de heerlijkste natuurgeneeswijze, die ik, na meer dan tachtig jaren, nog met grote liefde kan voelen.

Jacques Furth

Een documentaire van Annette Apon en Daphne Meijer

Onbekende Kinderen

Chaja Verveer, Hans van den Broeke, Hans Reens

"Wij proberen uit te vinden wie we zijn", zegt een van de acht 'kinde­ren' die in de documentaire gepor­tretteerd worden. "Je weet de basis niet van je eigen leven omdat geen mens wist wie je was. Er is een hon­ger om wat te weten."

Aan het woord is Chaja Verveer, een van de groep van tweeënvijftig joodse kinderen die, tussen de twee en tien jaar oud - de gemiddelde leeftijd was ruim vier jaar- in hun eentje opgepakt waten op hun on­derduikadres. Om onduidelijke re-

^fcdenen werden de kinderen bij el-^^caar gehouden in het Vondelingen­

huis in Westerbork, waarna ze met het laatste transport uit Westerbork, op 13 september 1944, als groep door­gestuurd werden naar Bergen-Belsen en later naar Theresienstadt. Ze stonden op een lijst als Un-bekanntes Madchen of Unbekannter junge. Hun voornamen stonden op die lijst en soms een achternaam, meestal hun onderduiknamen, een geboortedatum en vooral veel vraag­tekens. Op één na ovetleefden deze kinderen de kampen. Bij een bezoek aan het Nederlandse Paviljoen in Auschwitz trof journa­list Max Arian het verhaal aan over

^ ^ d e Gruppe Unbekannte Kinder, zo-^^als ze in de kampadministratie ver­

meld stonden. Het verhaal schokte hem en hij ging op onderzoek uit. Bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, toen nog RIOD, vond hij de lijst met namen. Het was zijn idee om het vethaal van deze kinderen te verfilmen.

Gat De mensen die in de film aan het woord zijn geven met elkaar een heel bijzonder inzicht in hoe het is als je het begin van je eigen leven niet kent. Als er geen getuigen zijn, later, om je te laten begfijpen wat je hebt mee­gemaakt. Hoe het is om met een gat in je geschiedenis te leven. Nu, ruim vijftig jaar later, neemt voor een aan­

tal van hen de behoefte toe om te weten hoe ze et doorheen zijn geko­men. Hoe leefde een kind van 3, 4 jaar alleen in Theresienstadt, vraagt Hans Reens zich af. Elly Montezinos vertelt haar teactie op het zien van haar naam op de lijst. "Zie je wel.. .er is een heleboel gebeurd. Niemand heeft me ooit iets willen vertellen. Maar hief heb ik het bewijs. Ik ben op transport geweest, in 1944!" Aan alle acht geportfetteeiden wordt aan het begin van de film gevraagd de naam van hun ouders te noemen. Ouders die vrijwel geen van hen zich kan herinneren, omdat zij te jong waren bij het afscheid. Alleen al het kijken daarnaar ontroert en maakt de ontreddering van de vertellers in het vervolg van hun verhaal voelbaar, misschien juist omdat zij het alle­maal zo rustig en zakelijk proberen te vertellen. De meeste van hen zul­len hun oudets niet meet tetug zien. Er wordt geviaagd naar wat zij zich herinneren van het onderduiken, het opgepakt wotden, de transpor­ten, het verblijf in de kampen en hoe het na de oorlog verder ging. Het vertellen gaat moeizaam en niet alleen door gebrek aan kennis. "Ik heb altijd geprobeerd naar die geschiede­

nis als naar een film te kijken, als zelf­bescherming, om hard te blijven. Ik kan et dan mee omgaan", zegt Hans van den Broeke, als hij volschiet bij het vertellen. We zien hem aan het einde van de documentaire in Ber­gen-Belsen rustig luisteren naar de uitleg van iemand, waarschijnlijk een conservator van het concentratie­kamp-museum, over het leven van de kinderen in dat kamp. Hij kijkt weer naar die film, dacht ik, en ik begreep heel goed waarom. "De kinderen", vertelde de conservator, "moesten vanaf drie jaar op appèl staan, onge­acht de lengte van het appèl en wat voor weet het was. Dus ook als het drie uut duurde en het sneeuwde bij acht graden onder nul."

Zwarte laarzen Een enkeling herinnert zich hoe hij opgepakt is. Carla van West, gebo-ren in 1936, vertelt dat zij op haar onderduikadres in de gang stond, naar beneden keek en grote zwarte laarzen zag. Ze had nog nooit laar­zen gezien maar vluchtte in paniek het huis uit, naar de buurvrouw die haar een schuilplaats wees in een hok achtet de trap. Maar ze was bang voor het donker en verstopte zich

achter de buurvrouws brede rug. Aan haar haren werd ze tevoorschijn getrokken en meegenomen. Zij her­innert zich een treinreis naar een van de kampen en hoe de trein plotse­ling stopte en iedereen er halsover­kop uit moest en wegrende. Zij rende achter iedereen aan. Nie­mand die haar bij de hand nam. Sarina van Dam-Hekster herinnert zich haar zesde verjaardag in Theresien­stadt, zonder nog te weten hoe zij daar gekomen is. Zij herinnert zich een klaslokaal en slingers, "maar het kan ook verbeelding zijn". Zij heeft ook een vage notie over de appèls: "Het was koud. We waren misschien niet zo warm gekleed. En op appèl staan was geen feestje." Zij heeft het gevoel dat de meeste van haar her­inneringen achter een ijzeren wand zitten. We zien haar bij het NIOD zoeken in archiefmateriaal. Zij zoekt naar de reden waarom de kinderen niet naar Auschwitz doorgestuurd werden. Ze wil het weten en tege­lijkertijd is zij bang. Bang om her­inneringen boven water te halen. Bang dat de ijzeren wand het be­geeft en zij overspoeld wordt.

Leuren In de zomer van '45 keerden de kin­deren naar Nederland terug. Zij moesten geïdentificeerd worden en ondergebracht. De enkele ouders die het overleefd hadden zochten hun kinderen. Dat was niet eenvoudig omdat de kinderen in de meeste gevallen met hun schuilnaam op de lijst stonden en bij het begin van de onderduik te klein waren om hun eigen naam te kennen. Benjamin Aandagt vertelt hoe er met zijn foto geleurd werd om maar iemand te vinden die hem zou herkennen. In beeld verschijnt de foto van een lief klein jongetje van een jaar of vier. Familie was er niet. Uiteindelijk werd er een besluit genomen wie hij was. Op de vraag of hij twijfelt aan de identiteit die men hem toedacht zegt hij, zijn woorden wegend: "Het zou kunnen...; het had allemaal anders gelopen kunnen zijn...; als misschien iemand met meer inzet naar familie had gezocht... , zonder me uit te

spreken over hoe het nu gegaan is." Chaja vertelt dat zij niet meer sprak toen zij, als ruim vierjarige, terug­kwam. Elly Montezinos, kwam bij een pleegmoeder terecht, in een huis tegenover de school waar ze naar toeging. "Mijn pleegmoeder kon zo de klas inkijken. In het speel­kwartier stond ik alleen maar naar haar te zwaaien. Spelen deed ik niet." Haar pleegmoeder had haar graag gehouden maar Elly moest een joodse opvoeding krijgen en ging naar de Berg Stichting, een joods kinder­huis. "Ik voelde me net een pakketje", zegt ze. In de Berg Stichting was ze eenzaam. "Ik zat uren alleen in de boomgaard. En je dan maar afvragen: waarom ben ik er wel en mijn ouders niet. Je bent als kind niet blij dat je hebt overleefd."

Hans Reens en Carla van West ver­tellen hoe zij na de oorlog waren. Agressief, ontoegankelijk, kleine wilde beesten die getemd moesten worden. Hans Reens heeft het over stelen, vooral van voedsel. Hij had na de oorlog veel pleeggezinnen. Adoptie mislukte. "Liefde heb ik nooit ontvangen, maar dat kan ook niet." " Misschien", zegt hij voorzich­tig, "kan ik niet de liefde voor mijn dochters opbrengen die kinderen met biologische ouders wel hebben." Rudi Ehrlich heeft een gesprek met zijn bejaarde moeder over de her­eniging na de oorlog. Zijn moeder vertelt dat zij hem aanzag voor zijn jongere broertje. Hij was zo klein en timide geweest toen ze elkaar weer zagen. Hij zei niets, kende tien woorden, Duits en Nederlands door elkaar. "Ik wist ook niet wie je was", zegt Rudi. "Ja, ik was natuurlijk vreemd voor je, en jij was ook vreemd voor mij", zegt zijn moeder. "We had­den elkaar tweeëneenhalf jaar niet gezien." Rudi was dertien maanden toen hij van huis ging. Zijn moeder vertelt over het verdriet dat er één zoontje voor haar stond terwijl zij er twee terugverwachtte. Hij had zijn ouders terug, zegt Rudi, en geen behoefte om zijn geschiedenis te achterhalen. Die behoefte kwam pas toen zijn vrouw hem verliet. Hij

was totaal uit zijn evenwicht en toen wilde hij wél terug in de tijd en weten wat er gebeurd was bij het onderduiken en het verraad. Zijn moeder beschrijft hoe zij hem op een avond alles vertelden. "Voor zover jullie dat wisten", zegt haar zoon, "want wat er in Bergen-Belsen en Theresienstadt gebeurd is kan nie­mand mij vertellen." "Je kent de wereld niet maar je kent ook jezelf niet", zegt Elly. "Je bent met recht bezig om jezelf compleet te maken..." Aan het einde van de documentaire zien we de ontmoeting, een innige omhelzing, van Chaja met een voor­malige verzorgster uit het kinder­huis in Westerbork, ook een joodse gevangene. Chaja wil wanhopig g r a a ^ ^ iets over zichzelf te weten komen.^^ Of ze al sprak bij voorbeeld, omdat ze dat na de oorlog niet meer leek te kunnen. Je ziet de ander zwoegen om zich nog iets specifieks te her­inneren, maar er komt niet veel. Toch hoor je Chaja zeggen: "Het is fantastisch om eindelijk tegen iemand 'dank je' te kunnen zeggen voor wat ze voor je gedaan hebben." Dat is, denk ik, ook een manier van 'compleet maken' van een kinder­tijd: het gevoel dat er, hoe geman­keerd ook, voor je gezorgd is.

Onbekende kinderen. Onbekende geschiedenis. 'Omdat ze nog zo jong waren e n ^ k zelf niet konden navertellen w a t ^ ^ zij hadden meegemaakt, besteedde niemand nadien aandacht aan hun ervaringen', schrijft producent Flip Nagler over de documentaire. Gelukkig is dat nu wel gebeurd, in een prachtig opgebouwd verhaal dat door de montage en de muziek zo­wel een geheel is geworden als een reeks van individuele portretten. De documentaire werd op het IDFA 2000 vertoond en wordt op de tele­visie uitgezonden door de Humanisti­sche Omroep op woensdag 2 Mei 2001 om 22.40 uur op Nederland 1. Voor nadere informatie: Flip Nagler, 020-6382633

Bertje Leuw

Mira Rafalowicz Bibliotheek geopend

Het Jiddisch leeft nog in Nederland In 1998 overleed de dramaturge Mira Rafalowicz. In 1941 in een Oost-joodse familie geboren, groeide zij na de oorlog in Nederland op met de Jiddische, Nederlandse en Poolse taal. Het Jiddisch leerde zij ook nog bij Leib Fuks in de Anski-kring, de cultuurvereniging van progressieve Oost-joden. Later studeerde zij de taal in Jeruzalem en New York. Zij was als dramaturge betrokken bij de enscenering van toneelstukken in verschillende landen, zoals het

ëoorspronkelijk Jiddische) 'Dibboek' n 'Golem', zij nam het initiatief

voor en organiseerde het Jiddisch Festival in 1991 en 1996 en zij ver­taalde Jiddische teksten (memoires van Glikl Hamel verhalen van Bashevis Singer, Peretz en Sutzkever). Boven­dien heeft zij velen geholpen zich serieus in de Jiddische taal en cul­tuur te verdiepen.

Kort voor haar dood heeft Mita Rafalowicz de wens uitgesptoken dat haar Jiddische boeken bij elkaar zou­den blijven en dat bijvoorbeeld de Jidisjer Kraiz een mogelijke erfge­naam zou zijn. De Jidisjer Kraiz is een

^kkring die sinds 1988 wekelijks bij— ^ ' e e n k o m t om Jiddische teksten te

lezen en gasten ontvangt met een Jiddische achtergrond. Uiteindelijk werd voor Mira's Jiddische en Judaica-collectie een aparte stichting opge­richt. Deze 'Stichting jiddisj' vond tenslotte de Liberaalfoodse Gemeente bereid voor onderdak te zongen.

In het gebouw van de LJG aan de Jacob Soetendorpstraat 8 in Amstetdam wetd op 18 febtuari van dit jaat de nieuwe Mira Rafalowicz Bibliotheek geopend in een tjokvolle ruimte. Het programma was dan ook bij­zonder. Willy Brill en Ariane Zwiers lazen Jiddische poëzie, origineel en in vertaling. Roliha Kross zong Jiddische

liederen, ondet zeet professionele begeleiding van accordeonist Theo van Tol. Shura Lipovsky haalde her­inneringen aan haar vriendin Mira op met een prachtig lied en een gees­tige passage uit Mita's vertaling van Glikl Hamel.

Uit Oxford was Gennady Estraikh gekomen om een Jiddische voordracht te houden over de bouwers van de moderne Jiddische lettetkunde. Daar­bij noemde hij het verschil tussen 'Zjargon schïïjvtxs (een oude min­der complimenteuze benaming van Jiddisch), die Jiddisch schteven voor hun eenvoudige publiek, maar in hun eigen privé leven een andere taal gebtuikten (zoals Sjolem Aleichem) aan de ene kant, en anderzijds de fiddischisten die bewust trachtten een Jiddisch spiekende en denkende natie op te bouwen. Bij dit laatste paste ook het stteven naai een m e e t in­tellectuele littetatuui, die alleen viij-wel niet vetkocht weid. In New York, Kiev en Wilna ontstonden zo tussen 1905 en 1925, schiijvetsgtoepen die belangiijke maat bat slecht vet-kochte weiken pioduceerden. Der­gelijke moeilijker litteratuur kon uitgegeven worden dankzij het mece­naat van uitgevers als Boris Kletzkin in Wilna die winkeldochters van hoog niveau uitgaf totdat het geld op was en zijn bedrijf sloot.

Een andere vorm van steun kwam van, vooral linkse, politieke bewe­gingen. De (socialistische) Boend, de communisten, linkse zionisten en de teititorialisten (die een eigen gebied voor de joden wilden, maar niet persé in Palestina), al deze be­wegingen beschikten over Jiddisch-talige periodieken met meer finan­ciële aimslag en groteie oplagen dan de beste litteraire bladen. Een deel van dit patronaat werd overgenomen

door de Sovjet-Unie, met als gevolg dat eind jaren twintig een reeks geë­migreerde Jiddische schrijvers, als Bergelson, Kwitko en Der Nister, daar­heen terugkeerde. Ze konden in het buitenland leven als emigranten, of thuis publiceten ondet het wakend oog van de Partij. Zo werkte de fuik van de Sovjet-Unie die eindigde bij de mootd op de Jiddische schrijvers in 1953.

Aan de bescheiden heropleving van het Jiddisch in de jaren tachtig heeft de gastspreker Estraikh, zelf de klein­zoon van een sjouget (sjoichet, sjochet. ritueel slachter) in de Oekraïne, nog meegedaan, als één van de laatste redacteuren van het tijdschtift Sovetisj Hejmland. In Oxfotd publi­ceerde hij een verhalenbundel over die tijd, en schreef hij zijn proefschrift over de ontwikkeling en planning van het Jiddisch in de Sovjet-Unie. Op dit referaat kwamen nog ver­schillende reacties uit het publiek, in het Jiddisch! Als iemand het Jiddisch een dode taal wil noemen, dan is het wel een taal die zich nog flink omdraait in z'n graf!

Stichting jiddisj: jasjer kojechl (dank/ succes!)

De Stichting Jiddisj geeft oveiigens ook, en dat is heel bijzondei, het enige Jiddische blad in Nederland uit, het kwartaalblad Grine Mediene (het Groene Land). Dat ontvangt U door donateur te worden van de Stichting Jiddisj voor ƒ 50,- of meer op rekening ABN-AMRO 561215499. Redactie: Weesperzijde 300, 1097 EB, Amsterdam, e-mail: [email protected]

Justus van de Kamp

Henk van Moock 1917 - 20001

Geen leven zonder verzet Op 11 februari 2 0 0 1 overleed Henk van Moock, mede-oprichter, jarenlang voorzitter en tenslotte erevoorzitter van de Stichting Vriendenkring Maut­hausen. Henk van Moock was naast zoveel anders ook overlevende van Auschwitz. Hij was altijd op onze her­denkingen aanwezig en voerde vaak samen met het Nederlands Auschwitz Comité in binnen- en buitenland actie tegen fascisme en racisme. Wij verliezen in hem een vriend en kameraad die aan de herdenking van de gruwelen uit de Tweede Wereld­oorlog altijd de strijd verbond tegen racistische en fascistische uitingen in de tegenwoordige tijd. Mirjam Ohringer heeft in het laatste num­mer van bulletin van de Stichting Vriendenkring Mauthausen het leven van Henk van Moock geschetst. Hieraan ondenen wij het volgende:

Als kind uit een groot arbeidersgezin in de Amsterdamse Jordaan, waar hij in 1917 is geboren, leerde Henk van Moock al vroeg het onrecht ken­nen van armoede en de daarmee gepaard gaande vernederingen en discriminatie. Als veertienjarige jongen werd hij op straat aangesproken door een journalist op zoek naar materiaal voor een artikel over het dagelijkse leven van arbeiderskinderen. Een gedenkwaardige ontmoeting, want via deze man kwam Henk in contact met de arbeidersbeweging, waar hij zijn hele leven door dik en dun mee verbonden zou blijven. De in die kring heersende ideeën over recht­vaardigheid werden de zijne en zo ook de strijd voor betere beloning van arbeid en betere sociale voor­zieningen. Daarmee hand in hand ging in de jaren dertig de strijd "te­gen oorlog en fascisme" zoals de leuze luidde. Henk nam daarin zijn deel.

Toen na de machtsovername in Duits­land in 1933 joden en politieke tegenstanders van het nazi-regime het land ontvluchtten, bleef menig­een die in Nederland niet welkom was maar geen andere uitweg zag illegaal in ons land. Mensen in de politieke omgeving van Henk en natuurlijk ook hijzelf hielpen deze vluchtelingen waar zij konden en namen daarmee het risico door de Nederlandse overheid te worden gestraft. Deze illegale hulp vormde het voorportaal van wat na 15 mei 1940 verzet zou gaan heten. Toen op 25 februari 1941 de protest­staking tegen de razzia's op joodse mannen uitbrak, behoorde Henk tot degenen die met succes zijn collega's opriep het werk neer te leggen. Zo­mer 1941 werd hij gearresteerd. Vier jaar lang ging hij door de hel van een reeks concentratiekampen: Schoorl, Amersfoort, Vught, Dachau, Ausch­witz, totdat hij in Kommando Ebensee, een nevenkamp van Mauthausen werd bevrijd.

Terug in Nederland nam hij de draad van de strijd voor een rechtvaardiger samenleving weer op. In de loop der jaren had hij een belangrijk aandeel in het werk van een aantal verzets­organisaties. De laatste 25 jaar richtte hij zich meer en meer op de voor­lichting aan jongeren. Vanuit zijn ervaringen wees hij hen op de mo­gelijkheden die een ieder heeft om aan een tolerante samenleving bij te dragen en op de noodzaak waakzaam te blijven en te strijden tegen racisme en discriminatie.

Henk van Moock verstond de bij­zondere kunst zijn specifieke humor door her in wezen afschuwelijke verhaal te vlechten, waardoor het ver­teerbaar werd en hij had het geluk

Henk van Moock, 1917-2001

te kunnen waarnemen dat hij daar­mee menig jongere uit Nederland, Duitsland of Oostenrijk heeft kun­nen inspireren.

Wie meer over Henk van Moock wil weten, kan het boek Geen leven zon­der verzet lezen, waarin zijn levens­verhaal is opgetekend.

Sponsors Onze activiteiten worden

mede mogelijk gemaakt door de opbrengsten uit de

BankGiroLoterij. Uw deelname aan deze loterij

wordt daarom van harte aanbevolen.

Met dank aan Vuurwerk Internet BV

voor het sponsoren van onze website.

www.auschwitz.nl

Prachtig boek van Dunya Breur

"Een gesprek met mijn vader Dunya Breur heeft geen enkele her­innering aan haar vader. Hij werd op 5 februari 1943 door de Duit­sers voor het executiepeloton gezet, toen zij nog maar een baby was. In haar pas verschenen boek Een gesprek met mijn vader staat op een avond een man in een ouderwetse regenjas bij haar op de stoep, haar vader, Krijn Breur, die een avond terugkomt om haar te vragen wat er van haar en van de anderen die hij heeft gekend geworden is.

Dat is al een ontroerend gegeven, maar wat het boek voor mij zo aangrijpend maakr, dat is de verbijstering waar­mee Krijn Breur hoort wat er van zijn familie en zijn idealen terecht is ge­komen. Hij kan onmogelijk begrijpen dat zijn familie uit elkaar is gevallen, dat er over hem en de idealen waar hij voor gevallen is altijd is gezwegen. Dat de herinnering aan hem is weg­gestopt en dat zijn dochter de groot­ste moeite moest doen om iets over hem te weten te komen. Zijn ouders en zusters maakten een heilige van hem, hij werd hun bezir, zijn vrouw

^hkon alleen maar over hem zwijgen. ^ t v l e t elkaar konden ze niet meer

communiceren, zijn dood werkte "als een bom, die alles en iedereen voorgoed uit elkaar heeft geblazen".

Maar nog navranter is wat er met zijn (communistische) idealen is gebeurd. Zijn dochter kan hem uit eigen ervaring vertellen hoe die in de Sovjet-Unie en andere Oost-Europese staten zijn verworden tot onderdrukking en dictatuur. Het is onze eigen geschiedenis die in Een gesprek met mijn vader wordt beschreven, maar we zien hem door de ogen van iemand die nooit zou hebben kunnen denken dat de toe­

komst er, in het kleine, intieme, en in het grote, maatschappelijke, zo uit zou zien.

In het boek van Dunya Breur staat hij levensecht en toch dood bij haar in de kamer, een lange, schrale man in een lange regenjas. Een man met een laconieke humor, die haar probeert op te beuren als zij droe­vig wordt over wat zij hem moet vertellen. Zij wil hem niet de indruk geven dat hij voor niets is gestorven, dat vindt zij ook niet en tegelijkertijd kan zij nauwelijks iets vertellen dat hem (of haar) kan troosten. Alleen haar twee zoontjes ontroeren hem en hij probeert haar - vanuit de dood - met haar moeder te verzoenen. Hij probeert te be­grijpen war er is gebeurd en het voor haar begrijpelijk te maken.

Uiteindelijk, aan het eind van die lange nacht, kijken ze elkaar weer eens aan, de vader en de dochter, ze moeten allebei lachen, grijnzen, ergens tussen lachen en huilen in. Ze zijn elkaar steeds beter gaan begrijpen. Voor beiden is er zoiets als berusting. "De nacht is ten einde - maar iets dat er op lijkt komt elke avond weer terug. 'Wat ben je aan het doen?', vraagt mijn vader. 'Ik weet het niet', zeg ik. 'Nadenken'."

Max Arian

Dunya Breur, Een gesprek met mijn vader. Uitg. SUN, Nijmegen, ISBN 9058750116. Van Dunya Breur ver­scheen eerder Een verborgen herinnering over de tekeningen die haar moeder Aat Breur-Hibma illegaal in het concentra­tiekamp Ravensbrück heeft gemaakt.

Krijn Breur, getekend door Aat Breur-Hibma, 1942

Het falen van de burgemeester van Kerkrade

Foute anti-fascisten" moeten in actie komen Het lijkt wel of het de burgemeester van Kerkrade alleen maar gaat om het geld dat het politie-optreden kost als extreem-rechts in Nederland wil demonstreren. Het debat over vrijheid van meningsuiting (ook van racistische groeperingen die op­roepen tot discriminatie en geweld?) en bescherming van de maatschappij tegen fascistische uitingen gaat blijkbaar aan hem voorbij. Het Nederlands Auschwitz Comité is verontwaardigd dat de rechter in eerste instantie de demonstratie van de Nederlandse Volks Unie toestond en steunt de acties tegen het demon­streren van extreem-rechts. Ronald Eissens van de anti-facistische Stich­ting Magenta verslaat voor ons een tamelijk zwarte dag in Nederland.

Zaterdag 24 maart 2001 was het zover. Constant Kusters, de leider van de Nederlandse Volks Unie, een man die op tv niets wil zeggen over de ideologie van zijn organisatie omdat hij zich dan "strafbaar zal maken", mag samen met zijn trawanten

demonstreren. Kusters is een man die net als zijn organisatie bekend staat om criminele handelingen (oproepen tot rassenhaat, aanzetten tot geweld), een man die zelf ook meermalen is veroordeeld voor geweldpleging en discriminatie. Hij is een overtuigde nationaal-socialist, die geweld niet schuwt.

De rechter gaf toestemming zodat op 24 maart de NVU kon demonstreren in Kerkrade en zijn Duitse geestver­wanten in het Duitse buurplaatsje Herzogenrath. Nadat jarenlang het demonstreren van extreem-rechts in Nederland moeilijk, ja bijna on­mogelijk was, zorgde Burgemeester Som van Kerkrade er voor dat het toch weer kan. De NVU wilde samen met Duitse fascisten demonstreren als protest tegen "De criminalisering van nationalisten". Burgemeester Som verbood de demonstratie, om­dat hij verstoring van de openbare orde verwachtte, mede vanwege aangekondigde tegendemonstraties. Een bekend scenario.

Helaas stapte NVU-leider Kusters dit keer naar de rechter. Een kort geding volgde waarbij de burge­meester van Kerkrade tot ieders verbazing niet de gemeentelijke advocaat inzette noch enige docu­mentatie over de aard van de NVU overlegde. Het enige argument van Som voor de rechter was: "ik heb niet genoeg agenten". Hier maakte de rechter dan ook korte metten mee en oordeelde dat de fascisten toestemming hadden om te marche­ren. Het precedent was gezet.

Goed en fout Anti Fascistische Aktie (AFA) had opge­roepen tot een tegendemonstratie en blokkade op de grens, aangezien de NVU samen met "Duitse kameraden" vanuit buurgemeente Herzogen­rath wilde vertrekken. Drie dagen geleden was deze oproep gevolgd door een brede oproep, ook onder­tekend door het Nederlands Auschwitz Comité. De anti-fascis­tische tegendemonstrat ie werd, na het nodige marchanderen met Burgemeester Som, uiteindelijk toch toegestaan. Van meet af a a r ^ ^ probeerde Som de anti-fascisten te criminaliseren. Eerst door Groen Links Kerkrade, die net als alle andere raadsfracties de brede omroep had ondertekend, een eigen demonstratie aan te bieden via een andere route, zover mogelijk bij de NVU demonstratie vandaan. Dit zou dan de demonstratie van de "goede" antifascisten zijn, terwijl alle andere organisaties zouden worden bestempeld als "foute anti­

fascisten", met alle gevolgen van dien; bestuurlijke ophouding, arrestaties enzovoort. Gelukkig ging Groen Links Kerkrade hier niet op in. Het zette echter wel de toon.

Zelfs toen de NVU de dag voor de demonstratie een pamflet in Kerkrade verspreidde met daarop namen, privé adressen, telefoonnummers en foto's van Kerkraadse raadsleden die de oproep voor een tegendemonstratie hadden ondetsteund bleef Burge-meestet Som geveld door bestuurlijke inertie. Op basis van dit pamflet had hij alsnog de fascistische demonstratie kunnen verbieden en later daarover een juridisch gevecht aangaan. Ovetleg tussen de organisatoren van de tegen-demonstratie (AFA) en de gemeente Ketkrade kenmerkte zich van de kant van de gemeente en de politie door grote onbekendheid met de matetie.

^ ^ ' o l interesse werd genoteerd wat allemaal niet mocht en op welke uitingen moest worden gelet bij de demonstratie van de NVU. Onge­lofelijk. Er is ovet de NVU en haar daden toch ruim kennis aanwezig. Bij Antifascistische groeperingen, bij het LBR, bij het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het Openbaar Ministerie en bij de Anti Discriminatie Bureaus in de regio Limburg.

De demonstratie zelf had veel weg van een anticlimax. De NVU kreeg haar (kotte) demonstratie en publi-

^^piteit bij en rond het station. De bussen met tegen-demonsttanten weiden al op de snelweg buiten Kerkrade door politie ingesloten en naar een plek bij de grens gebracht, waar de bussen werden doorzocht en iedereen werd geconttoleetd op de aanwezigheid van wapens (!). Vervolgens mochten de antifascisten, 500 mensen sterk, demonstreren. As je het zo noemen kunt tenminste. Voortdurend werden ze in kringetjes door straatjes rondgeleid en door de ME van alle kanten ingesloten, het zo­genoemde 'einkesselen' afgekeken van de Duitse politie. "Jullie zijn allemaal vuile crypto-communisten!" riepen een paar agenten naar demonstranten.

Toch geen tekort Van het zogenaamde tekort aan politiemensen was niet veel overge­bleven. Die ochtend hadden we dat al gezien, bij het klooster Rolduc stonden toen zeket tien pelotons ME klaar. Op een zeker moment wisten de anti-fascisten door de omsingeling heen te breken en con­tact te maken met de Duitse tegen-demonsttanten, waarna we onder Duitse ME-begeleiding de grens zijn overgegaan. In Herzogenrath wetd toen het tteinstation bezet waar de Duitse "kameraden" van de NVU later wilden aankomen. Door­dat hier nu een paar duizend anti­fascistische tegen-demonstranten waren was dit v o o t hen onmogelijk en werden zij door de Duitse poli­tie naar een dorpje in de omgeving gebracht waar zij een korte 'kundgebung' deden. De anti­fascistische demonstratie had dus toch nog een beetje zin. Er werden drie arrestaties verricht, twee tegen-demonstranten wegens "duwen en ttekken" en één NVU-lid wegens lastigvallen van een zwarte man.

Burgemeester Som van Kerkrade heeft door zijn geblunder een ge­

vaarlijk juridisch precedent laten ontstaan. De NVU heeft al triom­fantelijk aangekondigd dat zij nu ook in andere steden zal gaan de­monstreren. Andere fascistische or­ganisaties zullen volgen. Bij de voorbereiding van de tegenacties is belangrijk dat de trend van burge-meestets om alleen te kijken naar "openbare orde" moet wotden door­broken. De nadruk moet komen te liggen op de intentie van fascisti­sche organisaties: het plegen van disctiminatie en het opheffen van de democratie. Niet op het criminaliseren van democratische tegenkrachten. Uiteindelijk is Kerkrade in beroep gegaan tegen de beslissing van de rechter om de de­monstratie van extreem-rechts toe te staan. D a a t is burgemeester Som helaas rijkelijk laat mee gekomen.

Ronald Eissens Stichting Magenta

Het concentratiekamp Neuengamme laat zijn sporen na in de geschiedenis, tot op de dag van vandaag. Veel men­sen zijn nog op zoek naar informatie met betrekking tot omgekomen fami­lieleden en vrienden die in dit con­centratiekamp gevangen hebben geze­ten. Ruim 200 nabestaanden, en ook nog een aantal overievenden, nemen deel aan de activiteiten van de Stich­ting Vriendenkring Neuengamme. Over het concentratiekamp Neuen­gamme is in Nedetland relatief wei­nig bekend en dat terwijl van de onge­veer 12.000 niet-joodse Nederlanders die in een Duits concentratiekamp gevangen hebben gezeten er ongeveer 7.000 in Neuengamme of één van de circa 80 buitenkampen daarvan moes­ten vetblijven.

De Stichting Vriendenkring Neuen­gamme heeft het plan opgevat voor een boek dat de herinnering aan het kamp levend wil houden en vertellen ovet wast Nederlanders daar hebben erva­ren. Het moet een leerzaam en lees­baar boek worden. Voor dit boek is de stichting op zoek naar meer informatie over Nederlan­ders die in Neuengamme gevangen hebben gezeten. Elk vethaal, ego­document, brief of wat voor documen­tatie dan ook is welkom. Vooral zou men graag in contact komen met over­levenden o m een gesprek te kunnen hebben over hun ervaringen. Alle in­formatie zal bovendien worden opge­slagen in een gedigitaliseerd bestand. Wie enige infotmatie over Neuen­gamme heeft wordt verzocht contact op te nemen met de secretaris van de Stichting Vriendenkring Neuengamme: de heer Olchert Hartholt, Dr. C. Hofstede de Grootkade 31, 9718 KB Groningen, telefoon 050 3124973.

Spielberg-interviews gedigitaliseerd "Zes miljoen joden werden door technologie vernietigd, dan is het pas­send dat we nu de hoogste technologie van het ogenblik gebruiken om hun verhalen vast te leggen en toegankelijk te maken." Dit zei de Ameri­kaanse filmregisseur Steven Spielberg {Schindler's List) onlangs op een fundraising dinner, volgens een artikel uit de New York Times dat ons door David W. van Dijk vanuit de Verenigde Staten werd opgestuurd.

Uit dit attikel blijkt dat et via Spielbetgs Shoah Foundation intussen 51.285 getuigenissen van overlevenden op video zijn gezet, in 57 landen, in 32 talen, bij elkaar 115.872 uur videoband. Hiervan zijn tot nu toe 4.042 interviews gecatalogiseerd en gedigitaliseerd. Dat wil zeggen dat de infot­matie op verschillende manier per computer is op te vragen. Daarmee worden de getuigenissen op meer dan een manier bruikbaar. Ze zijn bij* voorbeeld op te vtagen op naam, voornaam, plaatsnaam. De interview? zijn op deze manier ook toegankelijk voor 180 universiteiten die zijn aan­gesloten bij Internet II en kunnen geraadpleegd worden bij Yad Vashem in Jeruzalem en een aantal Holocaust-musea in de Verenigde Staten. Ze zijn niet toegankelijk via het World Wide Web, omdat anderen er misbruik van zouden kunnen maken. Spielberg zegt dat hij trotser is op deze interviews dan op welke van zijn spectaculaire speelfdms dan ook.

Britse Holocaust Memorial Day In steeds meer landen wordt op de datum van de bevrijding van Auschwitz, 27 januari 1945, de jodenvernietiging herdacht. Sinds dit jaar ook in Groot-Brittannië. Daarbij worden ook andere voorbeelden van volkeren-^ moord en aanslagen op minderheden herdacht. In Groot-Brittannië neemt de aandacht voor het lot van de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog toe, mede door de indrukwekkende expositie in het Imperial War Mu­seum.

Tijdens de memorial sabbath op 27 januari 2001 in Londen was een van de sprekers rabbijn Sonny Herman, die de reizen van het Nederlands Auschwitz Comité n a a t Polen begeleidt en die ook op onze herdenking op indrukwek­kende en menselijke wijze Kaddisj en Jizkor vertolkt. Tijdens zijn toesptaak in Londen legde Sonny H e i m a n de nadruk op het verschil tussen deze herdenkingsdag en 11 novembet als de doden uit de Eerste Wereldoorlog worden herdacht. Op 11 november gaat het om de helden uit een vrese­lijke oorlog, om degenen die in de strijd hun leven verloren. Op 27 januari echtet gaat het om: "de vetmoorde slachtoffers uit een kwade en zwarte petiode in de geschiedenis van de mensheid, slachtoffers van wie de resten vetspreid zijn in de verre uithoeken van vreemde landen, verenigd in een ontijdige dood".

Als mevrouw J.A. Donker-Bussink uit Zundert op de televisie opna­mes ziet van de bevrijding van Auschwitz, vraagt zij zich telkens af of twee kinderen die bij de gevan­genen achter een hek staan, een donkerharig meisje en een blond jongetje, misschien haar buur­kinderen zouden kunnen zijn. Toen zij nog bij haar ouders in Winterswijk woonde waren hun

^fcburen op Tuunterstraat 5 mijnheer (Jacob) en mevrouw Menco en hun zoon Bernard. Deze trouwde niet

lang voor de oorlog met een Duits joods meisje Betsy Hamburger. Ze kregen, in 1939 of 1940, een twee­ling Rose en Japie (maar ze werden vaker Micky en Bobby genoemd). Hun ouders gingen al heel vroeg naar Westerbork, de kinderen ble­ven bij Opa en Oma, maar werden later ook weggebracht. De admini­stratie in Westerbork bleek niet he­lemaal te kloppen, want Bernard is later nog eens thuis geweest (!) om­dat hij de kinderen moesr ophalen. Toen ze uit Winterswijk weggingen waren de kinderen een jaar of twee, drie, Rose had donker krulhaar en was bijdehand, Japie was blond en lief. Mevrouw Donker-Bussink vraagr zich af of deze kinderen nog zou­

den kunnen leven, of zij misschien de kinderen zijn op de film­opnamen van de bevrijding van Auschwitz en of her denkbaar is dat ze, omdat ze al zo vroeg van hun ouders gescheiden waren, hun iden­titeit niet zouden kennen. In Winterswijk staan ze als overleden geboekt en ze worden ook bij de herdenkingsdienst in de synagoge altijd als zodanig genoemd. Weet iemand wie de kinderen op de film zijn? Zouden het de vroe­gere buurkinderen kunnen zijn? Van hen en hun familie heeft me­vrouw Donker-Bussink nog foto's. Wie hier iets meer over hen weer kan contact opnemen met mevrouw J.A. Donker-Bussink, Burgemeester Manderslaan 108, 4881 EL Zundert.

Agenda Herdenkingen en vieringen

* Herdenking Vriendenkring van Oud-Dachauers op zaterdag 21 april, 12.00 uur, bij het Nederlands Dachaumonument in het Amsterdamse Bos. Infor­matie bij het secretariaat Vriendenkring van Oud-Dachauers, Beukelsedijk 146 A, 3022 DM Rotter­dam, tel. 010 4770259.

•* Herdenking bevrijding vrouwenconcentratiekamp

Ravensbrück op zondag 22 april, 12.00 uur, bij het monument op het Museumplein te Amsterdam. In­lichtingen: Comité Vrouwenconcentrat iekamp Ravensbrück, Weidemolen 46, 1703 TB Heerhugowaard, tel. 072 5740728.

* Herdenking Kamp Vught: vrijdag 4 mei, 14.00 uur, terrein voormalig Kamp Vught, Lunettenlaan 600, Vught. Inlichtingen: C. Tijenk, postbus 47, 5260 AA Vught, tel. 073 6566764.

* Nationale Herdenking, vrijdag 4 mei in de Nieuwe Kerk, Amsterdam (besloten), rechtsreeks verslag op TV 2 en radio 1, 18.55 - 19.30 uur. Daarna herdenkingsplechtigheid op de Dam. Inlichtingen: Nationaal Comité 4 en 5 mei, Rapenburgerstraat 109, 1011 VL Amsterdam, tel. 020 6209688, internet: www.4en5mei.nl

* Bevrijdingsfestivals op zaterdag 5 mei in 12 provincies, in de steden Almere, Assen, Den Bosch, Groningen, Haarlem, Leeuwarden, Roermond, Rotterdam, Utrecht, Vlissingen, Wageningen, Zwolle en in Amsterdam. In­lichtingen Nationaal Comité 4 en 5 mei, zie boven.

* Feestelijke afsluiting Viering Bevrijding: zaterdag 5 mei, 21.00 - 22.00 uur op de Amstel bij Carré, recht­streekse uitzending op TV2.

* Met het allerlaatste transport uit kamp Westerbork van 13 september 1944 werd ook een groep van 52 kinderen ge­deporteerd, kleuters en peuters van wie de identiteit niet vaststond en die zonder ouders of andere begeleiders door de Duitsers gevangen waren genomen. Ze stonden daarom vermeld als Gruppe Unbekannter Kinder. Op een na over­leefden alle kinderen Bergen Belsen en Theresienstadt. Over hun geschiedenis schreef Daphne Meijer een boek en maakte Annette Apon een film die op 2 mei door de Humanistische Omroep zal worden uitgezonden op Nederland 1, vanaf 22.40 uur. In Westerbork is van 28 april tot en met 17 juni een tentoonstelling te zien over deze Onbekende Kin­deren, die elkaar sinds kon weer hebben Teruggevonden.

Hans van den Broeke (voorheen Hans Culp), een van deze 'onbekende kinderen', is nog op zoek naar 20 voormalige lotgenoten die nog niet zijn opgespoord of ouderen die meer over deze groep kunnen vertellen. Hans van den Broeke, Ridderspoor 56, 2631 TL Nootdorp.

(Advertentie)

EENMALIGE UITKERING AAN JOODSE VERVOLGINGS­SLACHTOFFERS MET EEN LAAG INKOMEN Het 'Swiss Furid for Needy Victims of the Holocaust/Shoa' in Bern (het Zwitserse Fonds voor behoeftige slacht­offers van de Holocaust/Sjoa) in samenwerking met de 'World Jewish Restitution Organization' in Jeruzalem stelt een bedtag van in totaal 761.000 (Amerikaanse) dollat ter beschikking aan Joodse oorlogsslachtoffers die nu in Nederland woonachtig zijn. Dit Fonds, dat werd opgericht door de Federale Raad van Zwitserland, stelt geld ter beschikking aan overlevenden van de Holocaust ovet de hele weteld als een éénmalig menselijk gebaat. De uitke­ring is geen compensatie, vetgoeding of restitutie van tegoeden in Zwitsetland. In Nedetland vindt de verdeling van dit geld plaats onder auspiciën van het CJO (Centraal Joods Overleg).

In aanmerking voor deze éénmalige uitketing komen: 1. Joodse vervolgingsslachtoffers, die 2. in de jaren 1939 - 1945 leefden in een land dat zich ondet het nazibewind bevond of dat door de nazi's bezet

was (zoals bijvoorbeeld Nederland) of dat daatmee collaboteerde, en 3. nu in Nederland wonen, en 4. een laag inkomen hebben, r.w. als alleenstaande niet m e e t dan 2.500 gulden pet maand btuto, als (al dan niet gehuwd) samenwonende n i e ^ ^ meer dan 3.000 gulden per maand bruto, in beide gevallen is het bedrag inclusief vakantiegeld, exclusief indivr^P duele huutsubsidie, kinderbijslag en eventuele andere tegemoetkomingen.

Alle uitkeringen zijn even hoog en wotden pet persoon versttekt. De exacte hoogte van de uitkering is uitsluitend afhankelijk van het totaal aantal in aanmetking komende personen en kan derhalve pas bepaald worden wanneer hun aantal bekend is. Het fonds heeft echter bepaald dat een uitketing ten hoogste 1.350 dollat pet persoon bedraagt. De uitkering is in Nederland noch onderhevig aan inkomstenbelasting noch van invloed op andere uitkeringen, vergoedingen of tegemoetkomingen, zoals de Wuv. Uitbetaling geschiedt uiterlijk in de maand oktobet 2001. De gelden die doot de 'Marot-stichtingen' ter beschikking worden gesteld hebben geen invloed op de toekenning van een uitketing doot het Zwitsetse fonds.

Indien u meent voor een uitkering in aanmerking te komen kunt u doot inzending van de ondetstaande coupon een aanvraagformulier aanvragen. Het aanvtaagfotmuliet dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 1 juni 2001 in het bezit te zijn van het Fonds. Aanvtaagformulieren, die na 1 juni 2001 binnenkomen, kunnen niet meet in behandeling wotden genomen. V o o t vetdete inlichtingen kunt u contact opnemen met de stichting Joods Maatschappelijk Werk, telefoonnummet: 020 - 577 6 577.

Swiss Fund for Needy Victims of the Holocaust/Shoa

Antwootdcoupon voor het aanvtagen van een aanvraagformulier

Naam:

Voorletters:

Adres (Straat en huisnummer):

Postcode:

Plaats:

Telefoonnummer:

Opsturen aan: Swiss Fund for Needy Victims/C.J.O., Postbus 230, 2300 AE Leiden.

Gtaag ontvang ik een extta aanvraagformulier voor mijn partner ja/nee