Download - Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Transcript
Page 1: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

44ste jaargang, nr. 3, juli 2000 . Verschijnt 5 x per ja

Een uitgave van het Nederlands Auschwitz Comité; postbus 74131,1070 BC Amsterdam

A u s c h w i t z B u l l e t i n Een bruine enveloppe Ik herinner me mr. van Wien, althans ik geloof dat hij zo heette. In de jaren vijftig spande hij zich in voor mijn ouders, die iets van de gestolen familiebezittingen terug wilden krijgen. Ik herinner me jaren lang die naam: van Wien en ik herinner me de teleurstelling keer op keer als de inspanningen van deze advocaat op niets uitliepen. Maar op een dag meldde de advocaat succes, er was iets tastbaars. Dat tastbare zat in een bruine enveloppe. Uit de enveloppe kwamen een horloge en een paar ringen. De restitutie van het bezit van mijn grootouders die ooit redelijk welvarende handelaren in Den Haag waren geweest. Voor mij staat het woord restitutie gelijk aan de schamele inhoud van de bruine enveloppe.

Ik sprak onlangs een vriend, die ik al meer dan twintig jaar ken. Pas verleden week, toen de kranten bol stonden van berichten over de miljoenen die terugbetaald worden, vertelde hij voor het eerst over zijn familie. In de oorlog, de ouders en andere familieleden ondergedoken, nam een gerespecteerd warenhuis, dat heden ten dagen met zijn bekende afkorting in iedere stad in Nederland een vestiging heeft, het goedlopende familiebedrijf over. Zoals je iets overneemt van mensen die zich niet meer verdedigen kunnen: voor een

habbekrats. Mijn vriend, die vrijwel als enige de oorlog overleefde had direct na de oorlog zijn schouders erover opgehaald. Hij had de moed niet meer om zijn recht op te eisen. Maar nu hij mij het verhaal vertelde, voelde hij voor het eerst dat er eigenlijk geen recht had plaats gevonden. Voor het eerst, en meer dat vijfenvijftig jaar na de roof.

Nadat de onderhandelingsresultaten van het CJO bekend zijn geworden doe ik mijn eigen onderzoek. Ik vraag een ieder die mij aanspreekt over de te restituerende joodse tegoeden een schatting te maken. Hoeveel krijgt iedere rechthebbende? De hoogste schatting is tweehonderd duizend gulden per persoon, de laagste is vijfenveertig duizend. En hoewel ik keer op keer uitleg en geduldig voorreken dat het maar om een aantal duizenden guldens gaat, wil bijna niemand me geloven. De restitutie van de joodse tegoeden heeft een sfeer doen ontstaan die me niet bevalt; joden en geld.

Uit Israël komt de suggestie om van het gerestitueerde geld ook al die Nederlanders die joodse onderduikers hebben gehad te betalen. Ik ben ervoor. Laten we alle rekeningen maar vereffenen. De Nederlandse regering die zonder moeite voor tachtig miljoen een Mondriaan aanschafte,

geeft de Goudstikker collectie terug, de Nederlanders die voor iedere jood die ze aangaven vijf gulden ontvingen geven dat bedrag geïndexeerd terug, de kosten van het steriliseren van gemengd gehuwden wordt door de artsen die de ingreep verrichtten, na de toepassing van de inflatiecorrectie, terug betaald en alle gestolen zilverwaren, piano's en bankstellen komen in de oorspronkelijke staat terug aan hun eigenaren. Voor zover er nog iemand in leven is, zijn dan de rekeningen vereffend. Te laat natuurlijk. Het duurde vijfenvijftig jaren en nog meer voordat De bank, bedreigd door een boycot nogmaals zijn rekeningen bekeek, alleen is er nu niemand meer die kan zeggen "van mij!" Dus krijgt iedereen wat, allemaal een beetje, een kleine aanvulling op al die half lege bruine enveloppen van mr. van Wien. Veel mensen zullen het geld niet eens willen hebben en het overmaken aan een of ander goed doel. Zo zullen we de samenleving laten zien dat het nooit om het geld ging, maar wel om de onverdraaglijke gedachte dat het onrecht uit het verleden niet volledig zichtbaar is geworden. Je moet het verleden nu eenmaal meedogenloos bloot leggen: om opgewassen te zijn tegen de toekomst. Dat heeft het CJO gedaan. Iemand moest het doen.

Hans Fels

Page 2: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Nederlands Auschwitz Comité Ere-voorzitter: Annetje Fels-Kupferschmidt Ere-lid: drs. Eva Tas Ere-lid: Jacques Furth

Voorzitter: Jacques Grishaver Secretariaat: Herbert Sarfatij Postbus 74131 1070 BC Amsterdam tel/fax 020-67 233 88 website: www.auschwitz.nl E-mail: [email protected]

Penningmeester: Joop Waterman Wulp 30, 1111 WJ Diemen tel. 020-4166810 fax 020-4166812

Bankrekening: ABN/AMRO: 400.175.088 Postbank: 29.30.87 en 48.755.00 Het doel van de Stichting Nederlands Auschwitz Comité is: * het realiseren van de zinspreuk

"Nooit meer Auschwitz"; * het ageren tegen alle vormen van

fascisme, racisme en anti­semitisme;

* het bevorderen van het welzijn van de in de tweede wereldoorlog ver­volgden en hun nabestaanden;

* het verrichten van alles wat met het voorgaande verband houdt, alles in de ruimste zin

AUSCHWITZ BULLETIN:

Eindredactie: Clairy Polak Redactie: Max Arian

Theo Gerritse Theo van Praag Teresien da Silva Carry van Lakerveld

Red. secretaris: Sandra Waterman E-mail: [email protected] Redactieadres: Marketenster 25 1188 DC Amstelveen Voor de inhoud van de artikelen die ondertekend zijn is alleen de auteur verantwoordelijk.

Abonnementenadministratie: Knoopkruid 54 1112 PV Diemen tel./fax: 020-600 34 55

Druk: Drukkerij Peters Amsterdam bv

Zoni Weisz: nieuw bestuurslid van het Nederlands Auschwitz Comité Sinds begin van dit jaar is Zoni Weisz bestuurslid van het Nederlands Auschwitz Comité. Eindelijk maakt ook iemand uit de gemeenschap van Sinti en Roma deel uit van het comité. Hieronder stelt Zoni Weisz zich voor. Ook drukken wij in dit nummer de toespraak af die Zoni Weisz op 19 mei in Westerbork heeft gehouden, tijdens een indruk­wekkende herdenking van het 'zigeuner-transport'van 19 mei 1944.

Graag wil ik me even aan u voorstellen: ik ben Zoni Weisz, 63 jaar, getrouwd met Elly, vadet van twee kindeten en grootvader van drie kleindochters en een kleinzoon. Sinds begin van dit jaar maak ik deel uit van het bestuut van het Auschwitz Comité. Ik was bijzonder prettig vettast door de uitnodiging om tot het bestuur toe te treden, als persoon, maar zeker ook als vertegenwoordiger van Sinti en Roma in Nederland. Ik ben Sinto en behoot tot het volk der Sinti. Misschien zegt u dat niets en gebtuikt u nog steeds de naam zigeunet, de verzamelnaam voor Sinti en Roma, maat wij ervaten de naam zigeuner als erg negatief en gebruiken hem niet.

Vanaf het eetste moment heb ik me welkom en thuis gevoeld tijdens de vergaderingen van het comité. Vetgaderingen die bij de divetse leden thuis wotden gehouden en waat spijkets met koppen worden geslagen. Ik houd van doeners, daarom voel me in het comité op mijn plaats. Waarschijnlijk is het ook een zekere lotsverbondenheid en het wetken aan

dezelfde zaak die maakt dat ik me zo goed voel tussen de andete bestuuts-leden. Over lotsverbondenheid gesproken, de geschiedenis van Joden en Sinti en Roma vei toont grote overeen­komsten. Vervolging, uitsluiting, pogroms en uiteindelijk de holocaust doot de nazi's zijn ook de Sinti en Roma niet bespaard gebleven.

De vergeten holocaust wordt de moord op Sinti en Roma wel genoemd, vetgeten omdat wij na de ootlog nog meet een naat binnen gerichte gemeenschap werden dan we toch al wa ten en dus door niemand erkend en herkend werden als vervolgden. Zelfs tijdens de Neurenbergse processen is er met geen woord gerept over de moord op 500.000 tot 1.000.000 Sinti en Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog. Pas sinds 1989, toen we onze zelforganisatie (de Landelijke Sinti Organisatie) hebben opgeticht is de communicatie met de overheid, pers en het publiek op gang gekomen en geven we via diverse kanalen voorlichting over onze cultuur en geschiedenis en behartigen we onze belangen zelf. Het meest recent is de hele gang van zaken rond de "morele aanspraken", zeg maar het techtshetstel en de etkenning doot de tegering van het totale gebtek aan opvang en begeleiding na de tweede wereld­oorlog. Er wordt nu met ons gesproken en niet over ons, zoals in het verleden. Dat is de grootste winst van de laatste jaren. Namens onze mensen mocht ik de onderhandelingen met het kabinet voeren, niet eenvoudig, heel intensief

Page 3: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

en ik kan u verzekeren dat ook mentaal niet eenvoudig. De regering heeft dertig miljoen gulden beschikbaar gesteld aan de Nederlandse Sinti en Roma. We kunnen over één ding duidelijk zijn: alle geld in de wereld kan het geleden leed niet afkopen, maar het is goed dat er al is het na 55 jaar nu een regeling gekomen is.

Bij Sinti en Roma gaar het overgrote deel naar de eerste generatie en hun kinderen als de ouders overleden zijn. 12 1/i % wordt besteed aan projecten gericht op de toekomst en de jeugd. We zijn nu op het punt dat we aan de daadwerkelijke uitvoering werken en hopen in december a.s. met de eerste betalingen te kunnen beginnen.

Ik hoop nog heel veel jaren binnen het comité te mogen en kunnen functioneren en een zinnige bijdrage te leveren.

Zoni Weisz

Voor Sinti en Roma was vervolging niets nieuws Speech van Zoni Weisz bij de herdenking van het "zigeuner­transport" op 19 mei 1944.

"Het doet ons goed dat u allen met uw aanwezigheid hier vandaag in Westerbork, blijkt geeft van uw belangstelling en met ons deze voor de Nederlandse Sinti en Roma gemeenschap zo belangrijke dag wilt meemaken . Voor u is de moord op bijna één miljoen Sinti en Roma geen vergeten holocaust.

Het was dinsdag 16 mei 56 jaar geleden dat de nazi's in één grote razzia de Sinti en Roma in Nederland hebben opgehaald en hier in Westerbork gëinterneerd. In een door de Nederlandse politie zorgvuldig voorbereide en uit­gevoerde razzia werd op 16 mei 1944 iedereen van wie vermoed werd dat hij of zij "zigeuner" was opgepakt. Ook woonwagenbewoners zijn toen opgepakt, maar na een selectie hier in Westerbork weer huiswaarts gestuurd. Zo bleven er 245 Sinti en Roma over. Ouderen, vaders, moeders en kinderen, sommigen nog maar net geboren. Slechts drie dagen verbleven zij hier in Westerbork, in afwachting van transport naar Auschwitz, waar uiteindelijk de moord op zo velen heeft plaatsgevonden.

Van de 245 gedeporteerden overleefden slechts 30 de hel van Auschwitz en andere concentratiekampen. Velen van u kennen de foto die symbool staat voor de holocaust, het meisje tussen de treindeuren, Settela Steinbach. Het heeft 50 jaar geduurd voor de journalist Aad Wagenaar, na intensief onderzoek, ontdekte dat Settela een Sinti meisje was.

Voor Sinti en Roma waren vervolging, stigmatisering en criminalisering niets nieuws. Reeds eeuwen werden we, voornamelijk door de overheden, vervolgd en over de grens gezet, maar de systematische vervolging en uitroeiing door de nazi's was het absolute dieptepunt in de eeuwen van vervolging van Sinti en Roma. Voor hen die terugkwamen uit de kampen en de onderduik was er na de oorlog geen enkele opvang of begeleiding. Berooid en beroofd van alles, woonwagens, paarden, instrumenten, en zonder enige hulp moest men proberen een nieuw leven op te bouwen. De opvang is binnen familieverband gebeurd, temeer omdat binnen onze cultuur je over dit soort problemen niet zo snel met buitenstaanders spreekt.

Zoni Weisz tijdens zijn toespraak op 19 mei 2000 in Westerbork

Na de oprichting van de Landelijke Sinti Organisatie in 1989, dat is de zelforganisatie van Sinti en sinds vorig jaar ook van Roma in Nederland, worden de belangen van veel Sinti en Roma door de Landelijke Sinti Organisatie behartigd. Onze erevoorzitter en initiatiefnemer Hannes Weiss is vandaag hier bij ons. De oprichting van de L.S.O. was een ommekeer in de verhoudingen met bijvoorbeeld de overheden. We hebben nu een spreekbuis en aanspreekpunt namens de Sinti en Roma.

Page 4: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Mevrouw Borst, minister van VWS, Jacques Grishaver, voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité, Laila Weiss van de Landelijke Sinti Organisatie en anderen tijdens de herdenking op 19 mei

Het heeft tot de jaren tachtig geduurd voor Sinti en Roma zich bewust werden dat er hulpverlening bestond. En zelfs toen werd er door ons vaak geen beroep gedaan op hulp en uitketingen in het kader van de bijvoorbeeld de W.U.V. Gelukkig is er op dit gebied nu veel ten goede veranderd en na uitgebreide voorlichting onzerzijds, hebben de uitvoerende instanties nu meer begrip voor de specifieke problemen van onze mensen, als gevolg van hun culturele achtergrond.

Zelfs op deze plaats kan ik niet heen om het tapport Van Kemenade en de onderhandelingen met het kabinet in het kader van de 'morele aanspraken'. Over het tapport Van Kemenade kan ik kort zijn; het telt ruim 400 pagina's en daarvan zijn 25 regels gewijd aan Sinti en Roma. Nietszeggende regels, waaruit blijkt dat et totaal geen onderzoek is gedaan.

Over de besprekingen met het kabinet kunnen we echter alleen maar positief zijn. Vanaf het begin is het kabinet ons met begrip tegemoet getreden en hebben we samen gezocht naar een constructieve oplossing van de problemen. Het feit dat de minister­president heeft etkend dat in de na­oorlogse opvang alles is misgegaan en daarvoor zijn verontschuldiging heeft aangeboden, heeft de Nederlandse Sinti en Roma veel goed gedaan en vertrouwen gegeven voor de toe­komst. Eindelijk werd er mét ons en niet ovet ons gesproken, en dat is misschien wel de grootste winst. De uiteindelijke uitkomst van deze gesprekken stemt ons zeer tevreden. Een flink deel van het beschikbare bedrag gaat naar projecten v o o t Sinti en Roma. Projecten op de toekomst gericht, zoals een documentatie- en gemeenschapscenttum en projecten gericht op onze jeugd en de sterke

kanten van onze cultuur, zoals muziek. We willen investeren in onze toe­komst, een volwaardige plaats in de Nederlandse samenleving innemen, maar wel met behoud van onze eigen waarden en cultuut. Ik begrijp dat nog voor het eind van dit jaar een aanvang gemaakt wordt met uitbetalingen aan overlevenden of hun kinderen. Een compliment aan het kabinet is hier op zijn plaats v o o t de snelle afhandeling.

Zo goed als het op het moment met Sinti en Roma in Nederland gaat, zo slecht gaat het met onze broeders en zusters in bijvoorbeeld Oost Europa. Gebrek aan scholing en werk en voortdurende discriminatie is aan de otde van de dag. De Landelijke Sinti Organisatie probeert hier samen met het Ministerie van VWS wat aan te doen, maar het is nog een lange weg.

Page 5: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

De contacten tussen het Auschwitz Comité en de Landelijke Sinti Organisatie zijn de laatste tijd versterkt en ik ben blij dat ik sinds kort deel uit maak van het comité. In juli wordt er, voor Sinti en Roma, een reis naar Auschwitz georganiseerd waar van vele kanten binnen onze gemeenschap grote belangstelling voor bestaat. We danken Jacques Grishaver van het Auschwitz Comité voor al zijn bemoeienissen in deze. Hij zal samen met rabbijn Sonny Herman deze reis begeleiden.

Tot slot nog dit: het is zorgwekkend, overal om ons heen zien we op­komend antisemitisme, racisme, onverdraagzaamheid en vreemde­lingenhaat. We moeten waakzaam zijn en deze uitingen bestrijden met alle ons ten dienste staande middelen, in hoop dat onze dierbaren niet voor niets gestorven zijn.'

Foto's: J.A. Gilbert van Herinneringscentrum Kamp Westerbork

•S s

s

OS

s Ü3

Wilt u zich gratis abonneren op dit blad of heeft u familie, vrienden of kennissen die op de hoogte willen blijven van de activiteiten van het Nederlands Auschwitz Comité? Als u onderstaande bon invult en opstuurt naar: Het Nederlandse Auschwitz Comité, Knoopkruid 54, 1112 PV Diemen,

ontvangen zij vijf maal per jaar het blad van het Nederlands Auschwitz Comité. Aan het abonnement zijn geen kosten verbonden. Wel ontvangen alle abonnees één maal per jaar een acceptgirokaart voor een vrijwillige donatie ten behoeve van de voortgang van het werk van het Nederlands Auschwitz Comité.

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats.

Land:

Opsturen naar: Het Nederlands Auschwitz Comité, Knoopkruid 54, 1112 PV Diemen

(als u dit blad niet wilt beschadigen kunt u de bon ook fotocopiëren of overschrijven)

Page 6: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Bericht van de stichting Sobibor

Tekens in Westerbork Het bestuur van de Stichting Westerbork heeft in november van het vorig jaar de heer Victor Levie verzocht een schetsontwerp te maken voor een aantal bakens of merktekens op het terrein van het Herinnerings­centrum Kamp Westerbork. Hij moest er rekening mee houden dat ze komen te staan op een nog nader aan te geven plaats langs de weg die leidt van het museum naar het voormalige kampterrein.

De tekens zullen worden geplaatst om de nagedachtenis te eren en levend te houden aan de meer dan honderdduizend joden die in de Tweede Wereldoorlog vanuit Westerbork naar de vernietigings- en concentratiekampen in Polen en Duitsland werden gedeporteerd. Na een langdurig proces van denken en overwegen heeft de heer Levie op 20 juni het bestuur van de Stichting Sobibor en de directeur van Westerbork kennis laten nemen van zijn ideeën in de vorm van computerafdrukken.

Enige weken tevoren hadden Carry van Lakerveld ta. de adviseur van de Stichting Edward van Voolen kennis kunnen nemen van Levie's ruwe schetsen. De uitdrukkingsvorm die hij had gekozen week af van de plaquettes met teksten die het bestuut aanvankelijk in gedachten had. Zowel Carry van Lakerveld, inrichter van het nieuw op te zetten Nederlandse paviljoen in Auschwitz, als Edward van Voolen, conservator van het Joods Historisch Museum in Amsterdam, vonden de ruwe schetsen van een zodanige kwaliteit dat ze de heer Levie hebben aangespoord door te gaan op de ingeslagen weg. Nadat de uitgewerkte schetsen kritisch waren bekeken en bediscussieerd werd het

oordeel opgeschort tot Victor Levie met hulp van enige middelen zijn bedoelingen ook ruimtel i jk zichtbaar kon maken. De vorm die hij koos is zodanig geconcipieerd dat iedereen er zijn eigen interpretatie aan zal kunnen geven.

De te graveren teksten in blauwgrijze natuursteen geven aan waar de deportatietreinen zijn heen gereden, met hoeveel joden en het aantal van hen dat is teruggekeerd.

Enige bekende ontwerpen van Levie zijn de majestueuze namenwand in de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam en de beroemde postzegels Westerbork 1942-1992.

Zowel Westerbork als het bestuur van de Stichting Sobibor hebben hun grote waardering uitgesproken voor het ontwerp. In goed overleg met alle betrokkenen werd als aanduiding de naam Tekens in Westerbork gekozen. Op 2 maart 2001 zal de onthulling plaatsvinden.

Dat is de dag dat het 58 jaar geleden zal zijn dat de eerste deportatietrein van Westerbork naar Sobibor vertrok.

Intussen is het bestuur van de Stichting Sobibor uitgebreid met twee leden van het Nederlands Auschwitz Comité, namelijk HansFeh, filmer en publicist, en Jacques Grishaver, voorzitter van het Auschwitz Comité. In het bestuur van de Stichting Sobibor hebben nu zitting: Jules Schelvis, voorzitter/secretaris; Ton Cales, penningmeester; Hans Fels; Jacques Grishaver; Carry van Lakerveld; Monique de Roij van Zuijdewijn.

Indien u als donateur het werk van de Stichting Sobibor wilt steunen kunt u dat doen door een bedrag over te maken op girorekening 3302525 van de Stichting Sobibor in Culemborg.

Jules Schelvis

Page 7: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Hoe de Oostenrijkse regering de oppositie de mond snoert

Veel liefs uit Wenen De kwestie Oostenrijk ligt menig EU-land zwaar op de maag. De bilaterale sancties die na de toetreding van Haiders FPÖ tot de Oostenrijkse regering spontaan door de overige veertien lidstaten werden getroffen beheersen sindsdien elk Europees topoverleg en bemoeilijken de, toch al zo moeizaam functionerende, besluitvormingsmachinerie. En dat op een moment dat Europa aan de vooravond staat van ingrijpende beslissingen: de toetreding van twaalf nieuwe lidstaten en de institutionele hervormingen die nodig zijn om de Europese Unie toch nog een beetje werkbaar te houden. Het Oostenrijkse vetorecht, waarmee te pas en te onpas geschermd wordt, is daarbij een lelijke spaak in het wiel.

Dat neemt niet weg dat aan de grondslag voor de genomen sancties nog weinig is veranderd. De argumentatie had een voornamelijk principieel karakter. Met de toetreding van Haider c.s. tot het Oostenrijkse regeringskasteel werd voor het eerst na 1945 een groot taboe doorbroken. Zo was er binnen de EU een stilzwijgende consensus over het feit dat het ten principale ongewenst was als ooit nog een rechts-extremistische, racistische partij salonfdhig zou worden gemaakt in het kader van enigerlei coalitie. Recentelijk nog spraken meer dan 80 Europese politieke partijen in het kader van een Handvest tegen Racisme af dat zij nooit en te nimmer aan een dergelijke samenwerking zouden meewerken. Rond het opkomend extreem-rechts in Europa zou, zo beloofde men plechtig, een cordon sanitair worden opgetrokken. De Oostenrijkse situatie was een gevaarlijk precedent. Als men zonder slag of stoot zou accepteren dat Haider c.s. op het pluche zouden worden toegelaten zouden in no time landen als Italië, België, Frankrijk en Denemarken kunnen volgen. Vandaar de spontane en felle reacties van de veertien EU-staten.

Gevaar voor gewenning Sindsdien is in diverse landen (in Nederland gelukkig niet) een meer pragmatische houding ontstaan. Tegenstanders van de sancties startten een discussie over de effectiviteit van de maatregelen. Maken we daarmee Haider niet belangrijker dan hij is? Versterken we binnen Oostenrijk niet zijn positie? Schieten we niet met een kanon op een mus? Is hij wel zo'n gevaar voor de Europese democratie? Is hij wel de racist waar hij voor wordt gehouden? Zouden wij niet in alle bezonkenheid de daden van de nieuwe Oostenrijkse regering moeten af­wachten? Moet deze niet een faire kans krijgen?

Het grote gevaar van een dergelijke houding is dat men al gauw geneigd is de ernst van de situatie te bagatelliseren door de reeks van racistische en xenofobe uitspraken van FPÖ-leiders met een korreltje zout te nemen. Op die manier ontstaat er al gauw een situatie van gewenning, normalisering en legitimering. In dat klimaat kan de Oostenrijkse regering in alle stilte de haar onwelgevallige oppositie stapje voor stapje de mond snoeren. Als bestuurslid van het Europees Waarnemingscentrum tegen Racisme, dat ausgerechnet in Wenen is gevestigd, heb ik van nabij kunnen gadeslaan hoe men daarbij in Oostenrijk te werk gaat. Zo heeft, om te beginnen, Bondskanselier Schüsselhet Waarnemingscentrum, nadat zijn minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Ferrero-Waldner, ten tijde van de officiële opening als onwelkom werd behandeld, 'de meest infame Europese instelling' genoemd.

Vervolgens werd de Oostenrijkse vertegenwoordiger, de vice-voorzitter van het bestuur, professor Anton Pelinka (een vooraanstaand politico­loog) zodanig het werken onmogelijk gemaakt dat hij zich inmiddels genoodzaakt zag zijn ontslag in te dienen. In alle haast is er inmiddels een

ÖVP-er als opvolger benoemd. Daarbij bleef het echter niet. Dr. Pelinka werd vervolgens voor de rechter gedaagd omdat hij Haider ervan had beschuldigd bij voortduring de daden van het nationaal-socialisme te hebben goedgepraat. Zo hekelde hij het feit dat Haider de vernietigings­kampen 'strafkampen' had genoemd. Pelinka werd veroordeeld tot een boete van negen-duizend gulden wegens smaad, een uitspraak die grote op­schudding heeft veroorzaakt binnen de Oostenrijkse academische gemeenschap. Toen de directeur van het waar­nemingscentrum, dr. Beate Winkler, over deze gang van zaken rapport uitbracht aan het Europese Parlement, werd er door de OVP, de coalitie­partner van de FPÖ, om haar ontslag gevraagd.

Een oproep van de inmiddels als partijleider van de FPÖ afgetreden Haider om alle oppositionele politici die zich in het buitenland kritisch over Oostenrijk uitlaten straf-rechtelijk te vervolgen werd in het Oostenrijkse parlement niet weggehoond. Integendeel. Stilzwijgend werd aanvaard dat de minister van Justitie, een partijgenoot van Haider, verklaarde dat deze gedachte zeer wel bespreekbaar was!

De regeringsleiders van de EU hebben inmiddels besloten dat een Commissie van Wijze Mannen in de komende maanden gaat bekijken of en in hoeverre de Oostenrijkse regering 'Europese waarden' respecteert, in het bijzonder met betrekking tot de rechten van minderheden, vluchte­lingen en immigranten. Hopelijk vergaat het deze commissie beter dan het Europees Waarnemingscentrum dat, als de ontwikkeling zo doorgaat, zich in gemoede begint af te vragen of het zijn werkzaamheden vanuit Wenen wel kan blijven voortzetten.

Ed. van Thijn

Page 8: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Toespraak van Joop Waterman in Westerbork

Geboren in Kamp Westerbork, 17 augustus 1943 Ik ben geboren in kamp Westetbork, op dinsdag 17 augustus 1943, 's ochtends om half elf. Maat mijn persoonlijke geschiedenis begint feitelijk in het jaar 1910. Toen verhuisde namelijk het gezin van mijn grootouders Samuel Waterman en Anna Caranca naar het Londense White Chapel om daar een bestaan op te bouwen, want de omstandig­heden waten in de eerste jaten van de twintigste eeuw in Nederland toch wel heel moeilijk.

Op 10 juni 1914 kwam mijn vadet ter wereld en dat was een eerste teken, zoals et later meerdere waren, dat wij het er levend zouden afbrengen. In Londen ging het echter op den duur ook niet helemaal naar wens en daarom kwam het gezin Waterman nadat het was uitgebteid met twee zonen, - mijn vader Sander en zijn broer Morest - wiens naam ik als tweede naam draag, terug naar Amsterdam. In Amsterdam leidde het gezin Waterman een redelijk normaal bestaan en mijn vader ging net als zijn oudere broer Joop op de boksschool van ome Joop Cosman: "Olympia". (In de oorlog werd vanuit deze boksschool de joodse knokploeg gerekruteerd om de NSB terug te slaan.) Zij, mijn vadet en diens btoer, waren begenadigde boksers en ik ben er trots op, maar daar kom ik straks op terug.

In 1940 ttouwde mijn vadet met mijn moedet, Elisabeth Gobetz, en zij kregen in 1941 een zoon (mijn broer Sal), die het geluk had nog in het bezit te zijn van grootouders. Toen begon voor de mensheid, maar voor de joden in het bijzonder, de beruchte zwarte bladzijde in de wereldgeschiedenis. Een van mijn vaders broers hield zich bezig met het

vervalsen van persoonsbewijzen en het gebeurde dat mijn vadet daarvoor werd opgepakt en in de gevangenis op de Wetetingschans in Amstetdam terecht kwam en mijn moeder, die zwanger van mij was, in de Hollandsche Schouwburg, de verzamel­plaats voot de joden vanwaat ze zouden wotden gettansporteerd naar 'Doorgangslager Westerbork', wat voor velen een tussenstation zou zijn naar de vernietigingskampen in Oost Europa. Mijn broer Sal zat in de ctèche aan de ovetkant van de Hollandsche Schouwburg en er was geen kans meer op ontsnapping aan het lot dat de bezettets voor ons in petto hadden. Op de dag dat mijn moedet samen met mijn broer in de rij stond om op transport te gaan naat Kamp Wester­bork kwam van de Wetetingschans mijn vader met een straftransport aan, compleet met kaalgeschoren hoofd om vanuit de Hollandsche Schouwbutg naar het oosten te worden gettansporteetd, naar de vernietiging. Maar toen gebeurde er iets dat et voot zou zorgen dat we niet meteen vernietigd wenden, mijn vader ging, in plaats van gehoorzaam in de schouwburg te gaan, meteen achter mijn moeder aan naar Kamp Westerbork.

In Westerbork heeft hij zijn geliefde sport boksen kunnen beoefenen, want zoals bekend hebben de Duitse bezettets et voot gezorgd dat het leven zijn gewone gang kon gaan en ik heb bij een eerdere tentoonstell ing 'Lachen in het donker' hier in het het innetingscentrum zijn naam levensgtoot afgebeeld gezien als een van de teamleden van de boksploeg.

Op een van de dinsdagen die naar de

verhalen van mijn ouders het alletergste waren in het kamp, omdat op die dagen de ttansporten naar het oosten van Europa plaats vonden, wetd ik geboren. Veel kans om het et levend af te btengen hadden de borelingen hier natuurlijk niet want je kon alleen overleven als je het natuurlijke voedsel van de moeder kon krijgen. En jawel, tot overmaat van tamp, door de omstandigheden die zich daar voordeden (slecht eten, hartverscheurende taferelen bij het weg zien rijden van de tteinen waarin zich alle familieleden van mijn vader en moeder bevonden en waarvan later zou blijken dat mijn vader en mijn moeder als enigen van hun beider toch omvangrijke familie zouden overleven) stopte de toevoer van de voeding voor mij als baby en dus zat mijn moeder met een baby die om voedsel huilde en vertwijfeld moest zij dit aanzien, want er was niets waarmee ze mijn honger kon stillen.

Maar dan gebeurt er iets wat ik nu nog niet kan bevatten en wat mij nog steeds met bewondering en dankbaarheid vervult. De vrouw van de toenmalige rabbijn Vorst, de moeder van de huidige Amsteidamse rabbijn Les Vorst, had haar kindje helaas niet in leven kunnen houden. Zij zag mijn pogingen aan om bij mijn moeder te drinken en zei tegen mijn moeder: "Geef je kindje maar hier, want ik heb wat u helaas niet hebt, namelijk eten en dat is zijn enige redding".En zo was dat weer iets wat et voor zou zorgen dat ik bleef leven.

Het leven in Kamp Westetbork ging z'n gang voor het gezin Waterman en als kind was ik bijzonder in ttek bij de wat oudete meisjes, vooral bij de zusters Santilhano, de nichtjes van de bokscoach van mijn vader Sallie

Page 9: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Santilbano, die tot op heden nog altijd verhalen hoe zij met mij gewandeld hebben. Op 11 januari 1944, - ik was toen een baby van vier en een halve maand - gingen wij toch ook op transport, en wel naar Bergen Belsen waar wij 15 maanden zouden verblijven. Over het verblijf in dit kamp is mij door mijn ouders heel weinig verteld, maar ik heb wel eens foto's gezien van dat kamp en ik moet dus als klein kind geconfronteerd zijn met bergen lijken die, zoals de beelden bewijzen, daar dagelijks opgestapeld hebben gelegen. Nu begrijp ik waarom ik van kinds af aan over die gruwelijke beelden nachtmerries heb beleefd.

Ik heb van mijn ouders gehoord dat wij als Engelse onderdanen niet direct werden vermoord, omdat wij als ruilobject gebruikt zouden kunnen worden, als het voor de Duitsers mis zou dreigen te gaan. Wij bleven in Bergen Belsen tot 9 april 1945. Dat was namelijk de dag dat wij op transport gingen naar... Ja, waar naar toe eigenlijk? Dat transport stond later bekend als het verloren transport omdat de trein van de ene naar de andere plaats werd gestuurd en niemand wist wat er met dit t ransport moest gebeuren. We stopten zelfs in Berlijn op 18 april 1945 om tenslotte definitief te blijven staan voor een met explosieven ondermijnde spoorbrug bij het plaatsje Trobitz. Maar op een zeker moment, op 23 april 1945, waren opeens alle Duitse soldaten verdwenen en doken de Russen op. Toen begrepen wij dat de oorlog afgelopen was. Ik was toen bijna twee jaar oud en mijn broer ruim vier jaar.

Daarna kwam de terugkeer in Nederland, wij kwamen aan in Maastricht met de trein en werden doorgestuurd naar Amsterdam en daar stonden wij dan op het station zonder hulp en zonder dat er ook maar iemand voor ons zou zorgen. Het wezenloze gezicht van mijn vaders zuster die gemengd gehuwd was en

dus niet was weggehaald, toen zij ons zag en natuurlijk niet kon bevatten dat wij nog in leven waren. Maar gelukkig konden we bij hen een kort poosje in huis blijven tot wij zelf iets gevonden zouden hebben. Ik zeg met opzet een kort poosje, omdat zij zelf twee zoons hadden en een kleine woning dus dat verblijf kon niet lang duren.

Na enige weken konden mijn ouders een woning huren in de Rapen­burgerstraat in het hartje van wat voor de oorlog deJodenbuurfwas. Als men nu denkt dat wij met open armen door de mensen daar werden ontvangen heeft u het ontzettend mis, niets was namelijk minder waar. Er was in die naoorlogse periode vreemd genoeg een antisemitisme van heb ik

foto: Gon Buurman

jou daar en als ik al mocht meespelen met de kinderen uit de buurt dan was dat wanneer ik had laten merken wie de sterkste was. Ook op de lagere school in de Nieuwe Batavierstraat, de Oudeschans-school heb ik het hard te verduren gehad. Later, veel later, bedacht ik dat het misschien ook met mijn houding te maken gehad zou kunnen hebben. Ik had door mijn belevenissen een bepaalde houding van angst gekregen.

In januari 1947 werd mijn zus Hanna geboren en zij kreeg uiteraard een heel andere opvoeding dan mijn broer en ik. Zij werd veel meer beschermd, vandaar dat zij toch wel een heel andere kindertijd had dan wij. Door de oorlog had mijn vader een keiharde

Page 10: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

leerschool ondergaan die hem een heel agressieve mentaliteit gaf. Hij accepteerde helemaal niets en om het minste geringste sloeg hij er op los. Toen ik een jaar of tien was moest ik mee naar de boksschool van, ja u raadt het al "Ome Joop Cosman" - Die boksschool heette nog steeds "Olympia". Mijn vader zei: "wacht nooit op de eerste klap, want dan lig je misschien al in het ziekenhuis". U begrijpt dat ook ik, en mijn broer niet te vergeten, heel agressief werden grootgebtacht en het ook zelf werden. Hier in onze woonomgeving gold zeer zeker het recht van de sterkste en ik zou tot mijn 29ste jaar blijven boksen.

Op de technische school noemde men mij de voorvechter van de school omdat, als er een opstootje was waat gevochten weid, ik daar steevast bij betrokken was. Maar dat ging hoofdzakelijk om het feit dat ook in de jaren vijftig nog flink gescholden weid, zo van "Rotjood, ze hebben je vetgeten te vergassen", en u begrijpt dat het enige wapen om je daar tegen te verdedigen je handen en voeten waren. In die tijd, in maart 1957, werd er bij ons ook nog een nakomertje geboren, mijn broer Alex. Ik was toen 14 jaat en hij ervoer zijn kindertijd weer anders.

Alles wat er na de oorlog gebeurde heeft zijn basis in het falende beleid van opvang door de overheid, en door de medemensen. Er was geen bescherming en geen behandeling, want, zoals u de laatste tijd hebt kunnen horen "iedereen was gelijk en er kon geen uitzondering gemaakt woiden voor mensen die de vreselijkste ontberingen in de kampen en in de onderduik hebben moeten doorstaan". Er moest opgebouwd woiden. Het enige wat de teruggekeerde joden konden doen was hard werken en proberen met het verdriet en het onrecht te leren leven. Het zou tot de jaten '70 duten dat men in de gaten kreeg dat e i iets met de vervolgden aan de hand was en dat er misschien behandeling nodig zou zijn.

Het was natuuilijk ondoenlijk v o o i ons kinderen om op deze manier te proberen een onbezotgde kindertijd te hebben, zoals kinderen altijd zouden moeten hebben. In ons gezin wetd, hoe kan het ook anders, altijd gepraat ovet wat er niet meer was. Het moeten leven bijna zondet familie, zonder Grootoudeis, Oudeis, Broers, Zustets, Ooms, Tantes, Neven en Nichten. E i was totaal bijna niemand m e e t waat ons gezin zich aan vast kon houden en zo kon het zijn dat ook de school voor ons kinderen van de oorlog niet die veilige haven was die het notmaal gesptoken zou moeten zijn.

Zo ging ik na de technische school, w a a i ik het loodgietersvak heb geleerd, bij het Amsteidamse GEB weiken. O m u duidelijk te maken hoeveel inteiesse et bij de bevolking ten opzichte van de ootlog heetste, het volgende feit: Ik moest in Amstetdam bij het pensioenbuieau komen teneinde de opbouw van mijn pensioen te tegelen. Dat was rond 1960, en achtet het loket zat een man van een jaai o f vijftig, ik was net 17 jaar en dat gespiek ging als volgt. "Hoe is uw naam?" "Joseph Moiest Waterman". Uitleg van wat Moiest betekende. Hm, vieemd, maar ja. "Geboortedatum ?" "17 augustus 1943". "Juist, en uw geboorteplaats?" "Westerbork". "Zo, dat is in Dienthe als ik mij niet vergis, mooie omgeving, hè meneer?" "Jawel", zei ik om maar weer heel snel weg te wezen, want van zoveel domheid en desinteresse had ik niet tetug. Ik wil hiermee alleen maar illustreren hoezeer de overheden zich verdiepten in het nabije verleden.

Enfin, in 1963 moest ik in militaire dienst, omdat ik niet heb willen luisteien naai mijn moedei die zei dat ik gezien mijn achtetgtond best vrijstelling had kunnen bepleiten, maat ik wilde eigenaatdig genoeg dat soldatenleven toch ook een keei meemaken. Natuuilijk kwam ik daat in de problemen en menigmaal heb

ik een weekeinde vastgezeten omdat ik me niet kon verenigen met een bepaalde kadaverdiscipline welke daar in dat métier heetste. In 1964 werd ik, kort nadat ik veikering had gekregen, afgekeurd voor de militaire dienst omdat ik bij schietoefeningen doof aan een oor werd. Ik kon weer tetugkomen bij mijn oude baas, het GEB.

Verkering. Ja, ik kteeg met een meisje veikering: Judith de dochtet van David van Geens, een ovet levende van de hel van Auschwitz, en Esther Flora, een overlevende van de onderduik,die beiden tot de medeoprichters behoorden van het Nederlands Auschwitz Comité. Daaidoot kreeg ik, en dit zeg ik altijd scheitsend, tegelijkertijd ook veikering met het comité. En zo werd ik ingezet v o o i alletlei klusjes, van etiketten plakken tot het ter post bezorgen van het bulletin. Ik nam daar zelfs vrije uren voor op.

Wij trouwden in 1967, net voor de periode van de Zesdaagse Oorlog in het Midden-Oosten en toen wij in Amsterdam -West kwamen te wonen en deze oorlog in alle hevigheid losbarstte vroeg mijn overbuurman of ik mijn land niet moest vetdedigen, Zo leefde dat bij sommige Nedetlanders, die op dat moment vonden dat wij eigenlijk niet hier thuis hoorden. Maar ik maak duidelijk het onderscheid tussen domheid en antisemitisme, want ik zeg niet dat het daarmee mee te maken had.

In 1973 kwam ik voor de eerste maal bij het Centrum '45 in thetapie gedurende drie en een half jaai, omdat ik niet meer sliep zonder gepijnigd te worden dooi afschuwelijke nachtmefiies. Ik leetde daar in het Centrum '45 een beetje mee om te gaan, maar omdat het niet afdoende behandeld kon worden kwam ik in 1982 nogmaals drie jaar in thetapie en in 1997 nog een keet een jaai. Het heeft meegeholpen om alles een plaats te laten krijgen, maar uitvlakken kon

Page 11: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

men de gebeurtenissen van de eerste jaren van mijn leven natuurlijk niet, daarvoor was het te ingrijpend.

In 1968 werd onze grootste wens vervuld, wij kregen een zoon, Dennis. Vanaf dat moment ging het feit zich wreken dat wij geen voorbeeldfunctie hebben gehad van Grootouders en dergelijke, want Opa kwam iedere dag kijken bij zijn kleinzoon en maakte op deze manier dat ons kind op een gegeven ogenblik alleen nog maar wilde wat Opa zei en deed. Als wij zeiden "zullen we nzaxArtis gaan" was het antwoord: "nee hoor, ik ga met Opa naar Artis". Als we zeiden: "kom, dan gaan we naar het strand", zei hij weer: "Nee hoor, ik ga met Opa naar het strand". Kortom, er viel voor ons niet meer te concurreren met de Grootouders. Maar wat moest je, je was aan beide handen gebonden, iets zeggen daarover, tja ze hadden al zoveel geleden en hadden alleen maar ons. Dus je zei maar niets en was voor een deel je kind kwijt aan je ouders.

In 1974 werd onze dochter Sandra geboren en haar hebben we bewust wat weggehouden bij de familie omdat we tegen elkaar zeiden "dat eens maar nooit meer". Met het gevolg dat zij weer te weinig aandacht van onze ouders kreeg. Kortom het was natuurlijk nooit goed, wat je ook besliste.

Ik werd na 25 jaar afgekeurd voor het werk in de buitendienst en kwam daarna op kantoor terecht, waar ik me toch heb kunnen ontplooien en me met zelfeducatie en korte bedrijfscursussen op een hoger plan heb kunnen tillen. Ook werd ik in het Nederlands Auschwitz Comité, waarin ik toch al heel lang werk deed, gevraagd of ik het penning­meesterschap op mij wilde nemen, wat ik heel graag wilde en daardoor werd eigenlijk het Comitéwerk zodanig met mijn privé-leven verweven dat je kunt zeggen dat er geen scheiding meer is tussen privé en comité.

Maar dan gebeurt er iets in je leven waar je geestelijk niet mee overweg kunt. De arts constateert darmkanker en ik moest onder het mes. Dat overleefde ik vanwege het feit dat ik een verschrikkelijk eigenwijze man ben die naar het ziekenhuis wilde voor onderzoek. Want de huisdokter zei "aambeien en daar hoef je niet voor naar het ziekenhuis". Maar ik heb haar geprest om een verwijskaart voor het ziekenhuis en een week later was ik geopereerd. Door dit feit kon ik niet meer zo best functioneren op kantoor en was daardoor langdurig ziek. Ik heb daarna nog een poos halve dagen gewerkt maar toen diende zich een catastrofe aan. Onze zoon die besmet was met het AIDS virus overleed op 17 oktober 1997 op slechts 29 jarige leeftijd, en ... tja en dan. Ik ben niet meer terug geweest in het arbeidsproces en werd in 1998 afgekeurd. U moet zich voorstellen dat na alles wat er gebeurd is in ons leven - in 1986 overleed mijn vader, op slechts 72 jarige leeftijd, mijn schoonmoeder in 1990 en nu in twee jaar tijd overleden de vader van Judith, haar broer van 53, de laatste tante van Judith, ook onze zoon en een halfjaar later mijn moeder - wij aan het eind van ons Latijn waren. Natuurlijk hebben we goede vrienden die ons hebben bijgestaan, maar voor hen gaat het leven uiteraard gewoon door en wij blijven met een leegte zitten die door niemand kan worden opgevuld.

In de tussentijd heb ik aan een oproep gevolg gegeven die in de Benjamin ( Het blad van Joods Maatschappelijk Werk) stond, namelijk of mensen die in Westerbork waren geboren in de oorlog, zich wilden aanmelden voor een bijeenkomst. Ik heb mij daar bij aangemeld en kreeg contact met een groepje mensen die in alles één ding gemeen hebben, namelijk het geboren zijn in Kamp Westerbork in de oorlog. Na enkele bijeenkomsten is het contact toch wat losser geworden helaas, maar het is toch ook

een vreemd idee om iets te moeten delen wat altijd alleen van jou was. Het blijft een vreemd gevoel om bij mensen te zijn die verder totaal verschillend zijn en iets te delen wat zo ingrijpend is geweest in ons aller verdere leven en nog zal zijn.

Door het feit dat ik niet meer in het arbeidsproces werkzaam hoefde te zijn kreeg ik veel meer tijd om vrijwilligerswerk te doen en de laatste jaren is het werk voor het Nederlands Auschwitz Comité behoorlijk intensief geworden. Niet in het minst door de reizen naar Polen, naar onder meer Auschwitz-Birkenau en Sobibor die ik samen met mijn vrouw Judith en enkele andere leden van het Comité organiseer en begeleid. Deze reizen zijn een nu jaarlijks gebeuren geworden, met per reis een kleine 100 mensen die om allerlei redenen zo' n reis, die waarachtig niet licht is, mee willen maken. De emoties van ons die zo'n reis meerdere malen hebben gemaakt zijn er zeker niet minder om geworden en ik hoop dat ik dit nog lang kan doen, want dit zie ik toch als een vervulling van een plicht die we op ons hebben genomen en een belofte aan onze familie die we nog wel hebben gehad maar zeer zeker aan de velen die het niet hebben overleefd en uit wier naam wij dit doen.

Tot slot het volgende.... Natuurlijk is het niet zo dat mijn hele leven alleen maar heeft bestaan en nog bestaat uit kommer en kwel, ik heb zeker een heleboel gelukkige momenten gekend maar het volgende is duidelijk: Kamp Westerbork.... Als een rode draad loopt dit kamp door mijn leven. Bij letterlijk alles waar men een officieel document voor nodig heeft, van paspoort tot rijbewijs of uittreksel uit de Burgerlijke stand, één ding valt altijd in het oog en is niet weg te wissen: Geboorteplaats: Westerbork. Geboortedatum: 17 augustus 1943.

Page 12: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Sjoa-onderzoekers versus Holocaust-ontkenners

Het hele Joodse Volk voor de rechtbank gesleept "Niet vergeten, vertellen en schrijven!" Dat waren de laatste woorden van de grote joodse historicus Simon Dubnov, net voordat hij in 1941 in Riga door de Duitsers werd vermoord. Elk jaar bij de Auschwitz-herdenkingherinner ik mij deze woorden van Dubnov, die ik als een soort testament bij mij draag. Elk jaar sta ik samen met mijn dochter en haar gezin bij het Auschwitz-monument. Met grote pijn luister ik naar de door de rabbijn uitgesproken Kadisj en Jiskor en denk terug aan alle vermoorde joden en in het bijzonder aan mijn familie, van wie ik als enige uit Auschwitz ben teruggekomen. Elk jaar kom ik terug en elke keer denk ik weer aan de woorden van Dubnov.

Men zou denken dat dit vanzelfsptekend is: vertellen en opschrijven, dootgeven wat in deze donkere petiode van het Derde Rijk met de joden is gebeurd. Maar zo vanzelfsprekend blijkt het niet. Men kan het de weinige overlevenden niet kwalijk nemen dat zij de verschrik­kelijke beproevingen die zij onder­gingen zo gauw mogelijk probeerden te vergeten. Niettemin vonden velen het juist hun plicht om het gebeurde aan anderen door te geven, om niet te vetgeten, als een waatschuwing, ook v o o t volgende generaties. Ook uit naam van de miljoenen die op zo'n gtuwelijke wijze wetden omgebracht en het niet meer kunnen vertellen.

Des te pijnlijker is het te constateren dat deze laatste boodschap van Dubnov niet zo vanzelfsprekend werd

opgevolgd door historici die over de Tweede Wereldoorlog hebben geschreven. Met uitzondering van de joodse historici was er na de oorlog weinig belangstelling voor de moord op de zes miljoen Europese joden. Daardoor was het mogelijk dat een groep mensen, die inmiddels is uitgegroeid tot een internationale beweging, van meet af aan de hele Sjoa kon ontkennen. Deze ontkenners kunnen niet meer genegeerd worden. De joods-Amerikaanse historica Debórah Lipstadt vond dit een zorgwekkend ontwikkeling en schreef in 1994 het boek Denying the Holocaust over de ontkenners en hun leugens. David Irving, één van de meest vetbeten ontkennets, heeft zes jaat na het vetschijnen van het boek kans gezien bij het Britse gerechtshof een proces tegen Lipstadt aan te spannen. Men zou kunnen zeggen dat dit proces niet tegen Lipstadt zelf gericht was, maar tegen het bestaan van de Sjoa. Het is een raadsel hoe het mogelijk is dat een rechtbank van een democratisch land een dergelijk proces serieus in behandeling heeft kunnen nemen.

Internationale geschiedschrijving Hoe schteven historici van diverse landen over de Sjoa?: Laten we beginnen met Polen, het land waar de Sjoa zich vooral heeft voltrokken. Daar begon meteen na de bevtijding de Joodse Historische Commissie en latei het Joods Historisch Instituut met het veizamelen van documenten en persoonlijke getuigenissen van de oveilevende Joden. De Joodse histoiici schteven vootal in het Jiddisch of in het Pools. Hun wetken waren daatdooi in het Westen niet

echt bekend. Met het toenemen van de macht van het communistische regime werd het wetk van deze historici steeds moeilijken De meerderheid vertrok naar het inmiddels ontstane Israël, waar zij bij het Instituut Yad-Vashem werden betrokken. Een aantal ging naar Ameiika. Dit leidde ertoe dat het prestigieuze vooroorlogse Joodse Wetenschappelijke Instituut JIVO van Wilno naar New York werd ver­plaatst.

De Poolse historici hebben weinig aandacht aan de Sjoa besteed. Er werden uitgebreide studies ovet de oorlog gepubliceerd waarin de dapperheid van het Poolse volk werd geroemd en zijn beproevingen werden beschreven. Als men wel over de drie miljoen vermoorde Poolse joden schreef, dan meestal om aan te tonen hoe omvangrijk de hulp van de Polen aan de joden was geweest. De joden werd bovendien verweten dat zij door hun laffe houding gedeeltelijk zelf aan hun ondergang schuldig waren.

Hoe was de situatie in Duitsland, het land dat uiteindelijk verantwoordelijk was voor de Sjoa?. De Duitse historici vonden aanvankelijk in het algemeen dat het nazi-ti jdpetk zo gauw mogelijk vetgeten moest wotden. De eminente historicus Friedrich Meinecke schreef direct na de oorlog dat het Derde Rijk niet alleen het grootste ongeluk voor Duitsland was geweest, maar ook de grootste schaamte. Toch zweeg hij over de gruweldaden van het Derde Rijk, de vernietigingskampen en de massale executies door de Einsatz-killers.

Page 13: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Sommige historici beweerden dat het racistische fanatisme en het nationaal-socialisme afkomstig waren uit Oostenrijk. Antisemitische tradities in Duitsland waren echter niet nieuw, niet alleen bij historici zoals Treitschke, maar ook bij Maarten Luther en nog verder terug in het verleden. Heeft Daniël Goldhagen ongelijk als hij spreekt van diepe antisemitische wortels in Duitsland? Pas in 1969 probeerde de historicus Dieter Bracher als eerste de wortels van het nazisme op te sporen. Hij was niet alleen de eerste Duitse historicus, maar ook de eerste niet-jood die de haat tegen de joden aanwees als het belangrijkste kenmerk van de nazi-politiek.

De Historikerstreit die in 1986 losbarstte verdeelde de historici in het conservatieve revisionisme, dat de Sjoa relativeerde, en een meer links-

liberale stroming. De revisionisten proberen nog steeds de Sjoa gedeel­telijk goed te praten.

De Amerikaanse en Britse historici hebben aanvankelijk- net als elders -niet veel aandacht besteed aan de jodenvervolging. Wel zorgde de Brit A.J.P. Taylor voor de nodige opschudding met zijn werk The Origins of the Second World War, dat in 1962 werd gepubliceerd. Taylor was niet overtuigd van Hitler's verantwoordelijkheid voor de moord op de joden, omdat er nooit een officieel document is gevonden waarin Hitier opdracht heeft gegeven tot die moord. Taylor was voorzichtig genoeg om de schuld van Hitier niet geheel te ontkennen. Dat deed later wel zijn landgenoot David Irving. Het werk van Taylor heeft behoorlijke invloed gehad op de vorming van

Lllustratie: Jeroen Arian

toekomstige historici. Als bekwame historicus die fascinerend kon schrijven, prijkt hij vaak bovenaan de verplichte literatuurlijst van de universitaire studie over de Tweede Wereldoorlog, ook in Nederland.

Standaardwerk Het was echter de joods-Amerikaanse historicus Raul Hilberg (geboren in Wenen) die in 1961 als eerste in het Westen een grondige studie publiceerde over de moord op de zes miljoen Europese joden. The Destruction of the European Jews werd een standaardwerk over dit onderwerp. Door het bestuderen van Duitse archieven ontmaskerde hij de rol van de Duitse bureaucratie en de functie die deze had in het vernietigingsproces. Hilberg wist de betrokkenheid aan te tonen van brede lagen van de bevolking bij deze

Page 14: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

catastrofe. Hij kreeg echtet ook kritiek van joodse historici (Gutman, Bauer) omdat hij minder zorgvuldig was bij het raadplegen van joodse bronnen. Door deze onzorgvuldig­heid had Hilberg de joden beticht van passiviteit en de Joodse Raden van collabotatie. In zijn tweede diep­gaande wetk Perpetrators, Victims, Bystanders (1992) was zijn kritiek op de joden m e e t genuanceerd.

In het algemeen kan men stellen dat de jodenvervolging vooral door joden zelf is onderzocht en beschreven. Niet-joodse historici hebben dit thema veelal gemeden. De ontkennets echtet niet. Dat w a t e n

meestal oude of nieuwe nazi's, vetbeten antisemieten die onmid­dellijk na de ootlog oude mythische ideeën begonnen te spuien over de pogingen van de joden om de wereld aan zich te onderwerpen. De "Protocollen van de Wijzen van Zion" werden opnieuw de wereld ingestuurd, dit keer gestoken in een modem jasje. Ondanks de duizenden getuigen en een grote hoeveelheid bewijsmatetiaal groeide het aantal ontkenners en kregen ze steeds meer internationale aandacht.

Drijfzand Om de waatheid ovet de Sjoa niet te laten vervalsen, maar ook o m te beletten dat vervalsingen over historische gebeurtenissen verspreid zouden worden, schreef Debórah Lipstadt een goed gedocumenteerd boek Denying the Holocaust. Dit wekte de woede van de amateut-histoticus David Irving, een van de meest gevaarlijke ontkennets. In haar boek beschrijft Lipstadt de activiteiten van belangrijke ontkennets , hun organisaties, connecties en geschriften. Zij gaat diep in op het beschrijven van het beruchte proces van Ernst Zundler in

1985 in Canada, waar Irving samen met een andere ontkenner Robert Faurisson zeer actief was om "de zoge­naamde vetgassing te ontmaskeren, een gigantische politiek-financieel zwendel, waarvan de profiteurs de staat Israël en het internationale zionisme waten" (de dissettatie van Fautisson was overigens door Syrië gefinancierd). Saillant detail hierbij: de bekende Amerikaans-joodse linguïst Noam Chomsky verdedigde met veel hartstocht Faurisson toen hij, vanwege het vetspteiden van leugens over de Sjoa, van de universiteit in Lyon werd verwijderd.

Lipstadt beschrijft ook de conttovetse rondom het Dagboek van Anne Frank, ook een mikpunt voor de ontkenners, waaronder Irving. Hij beweerde bewijzen te hebben dat het dagboek een vetvalsing was. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie stelde daarop een omvangrijk ondetzoek in dat de authenticiteit van het dagboek documenteetde. V o o t de zoveelste keer werd aangetoond, dat de 'bewijzen' van de ontkennets op dtijfzand zijn gebaseetd. Irving wetd meermalen, ook door het Britse Lagerhuis veroordeeld als nazi­propagandist en als etfgenaam van Adolf Hitler. Nu werd op beschuldiging van dezelfde Irving bij het Britse gerechtshof een proces tegen Lipstadt aangespannen. Met verbazing kon men zich afvragen: hoe kan dat, wat is et veranderd? Is de oplichtet en jodenhatet Irving opeens een fatsoenlijk mens gewonden? En waarom nu?

Andere dimensie Het is te begrijpen dat Irving steeds opnieuw zijn geluk probeert. Hij weet dat de ooggetuigen, ovetlevenden van de Sjoa, oud zijn en zullen uitsterven. Maar waarom vond het Britse Getechtshof dat Irving opeens zo

geloofwaardig was geworden dat zijn aanklacht tegen Lipstadt in behan­deling wetd genomen? Dat weten wij niet. Wat wij wel weten is dat dit proces zondet precedent geen eetlijke bedoelingen had omdat men op legale wijze probeerde de waarheid over de Sjoa te verdoezelen en te ondet-mijnen. Dat had onheilspellende consequenties kunnen hebben. Niet alleen de historica Lipstadt stond hief terecht, ook de zes miljoen slacht­offers, het hele joodse volk! De truc is echter niet gelukt, ondanks de pogingen van zo velen. De Sjoa is immeis niet te vergelijken met andete tragische en gewelddadige gebeui-tenissen. Mensen sneuvelden in oorlogs-handelingen, opstanden, werden vermoord met het doel hen te onderwerpen. Zelfs Hiroshima en Nagasaki hadden niet tot doel de Japanse natie te vernietigen; de Amerikanen wilden Japan daarmee dwingen tot capitulatie. Het probleem van de Sjoa is van een geheel andere dimensie, hier ging het om één doel: het vernietigen van een geheel volk. Een huiveringwekkende vraag is hoe het mogelijk is dat in een techtstaat (in dit geval de Britse) zo'n proces eigenlijk kan plaats­vinden. Gelukkig is Irvings aanklacht tegen Lipstadt intussen door de rechtbank afgewezen. Hij heeft echter gedreigd in hoger beroep te gaan en dan begint de hele zaak met al z'n beschuldigingen en sinistere propaganda weer van voren af aan.

Niet vergeten, vertellen en schrijven. Die laatste woorden van Dubnov, zijn testament, blijken toch niet zo eenvoudig uitvoerbaar in onze geciviliseerde wereld als het op het eetste gezicht lijkt.

Paula Gruber

Page 15: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Weg uit de loopgraven Het betoog van Mercita Coronel tegen 'allochtonen-bashing' (in de Volkskrant van 23 juni) heeft me geraakt. Zij vraagt zich af of allochtonen iets hebben aan het debat over de mult iculturele samenleving dat Nederland een paar maanden in zijn ban hield na een geruchtmakend artikel van Paul Scheffer in NRC-Handelsblad. Nee , luidt haar antwoord, niets. "Behalve dan het besef bij migranten dat zij inderdaad niet zo gewenst zijn". En zij vervolgt, haast ten overvloede: "Allochtonen zijn niet gewenst, nooit gewenst geweest. Acceptatie is anders dan getolereerd worden".

Pats! Dat hakt erin. Bij mij in elk geval, maar naar ik vermoed bij nog heel wat meer discussie-deelnemers uit de "zelfvoldane, witte, intellectuele elite" die zich volgens Coronel schuldig maakt aan 'allochtonen-bashing. Want los van de vraag of zij gelijk heeft - daar wil ik zo meteen graag verder op doorgaan -, als zij die discussie ervaart als een vorm van uitstoting, dan is dat een ramp, vind ik.

Kan ik me dat gevoel - van verwondering eerst, daarna ver­bijstering en verontwaardiging -voorstellen? Jazeker. Ook ik heb me afgevraagd waarom een niet bepaald in 'popi-Jopie'-sujl geschreven beschouwing van Paul Scheffer zo'n heftig debat heeft ontketend. De gretigheid waarmee die discussie werd aangegaan, moet haast wel worden verklaard uit een gevoel van blije opwinding dat hier een tot nu toe onaantastbaar heilig huis werd gesloopt. Het moest eindelijk maar eens gezegd worden: een multi­culturele samenleving is niet verrijkend, leuk of interessant, het is een drama. Ja, de indruk die Coronel heeft, dat het hierom is begonnen, om de opluchting bij al die progressieve grachten-gordelbewoners dat ze hun politiek correcte jasje mogen uitdoen, kan ik navoelen.

Een discussie over de problemen die het samenleven van verschillende groepen met zich mee brengt, leent zich bij uitstek voor een tegenstelling tussen 'zij' en 'wij'. 'Wij, autochtonen' doen een stap naar voren en zeggen nu eens precies waar het op staat. 'Wij, allochtonen' voelen ons daardoor miskend, gekwetst en in de hoek gezet. Ik sluit beslist niet uit (sterker: ik weet bijna zeker) dat het door Paul Scheffer teweeggebrachte debat door tal van a u t o c f i - en allochtonen op deze gepolariseerde manier is geïnterpreteerd en ervaren. Maar, zo vraag ik me af, doen wij er (of we nu alloch- of autochtoon zijn) goed aan ons neer te leggen bij deze gevoelsmatige polarisatie? Zijn we het niet aan ons zelf verplicht, als denkende mensen, ongeacht de nationaliteit, taal of godsdienst van onszelf of onze ouders om de discussie allereerst op haar inhoud te beoordelen?

Ook Mercita Coronels inhoudelijke beoordeling heeft me geraakt, maar daarin kan ik haar niet volgen. Zij verwart namelijk een volgorde in de tijd (eerst Scheffers 'Multiculturele drama', vervolgens Paul Schnabels 'Multi­culturele illusie' en daarna het interview met DolfKohnstamm over het 'prestatie­gen') met een causaal verband. Het is allemaal volgens haar één pot nat, teksten van zich superieur wanende autochtonen. Dat oordeel vind ik onverdraaglijk oppervlakkig en onhoudbaar.

Die drie discussiebijdragen hebben uitsluitend met elkaar gemeen dat ze geruchtmakend waren. Kohnstamms uitstapje naar de genetica is dermate bespottelijk dat het nauwelijks een serieus antwoord verdient; zijn vele critici hebben van zijn theorie niets heel gelaten. Op Schnabels pleidooi voor assimilatie valt zeer veel af te dingen. Hij beweert weliswaar nog net niet dat iedereen die in Nederland woont thuis stamppot moet eten, maar dat integratie alleen als tweerichtings­verkeer kans van slagen heeft, wil er bij Schnabel niet in.

Niet in het rijtje De kritiek op Scheffer echter vind ik overtrokken. Hij hoort niet thuis in het rijtje zelfvoldane autochtonen die er genoegen in scheppen de minderheden de les te lezen. Hij heeft een thema aangesneden dat waarachtig een serieus debat verdiende: het optreden van nieuwe door etnische scheidslijnen bepaalde vormen van sociale ongelijk­heid, midden in ons welvaartsparadijs. Natuurlijk hoef je het niet eens te zijn met alles wat Scheffer betoogt; dat ben ik ook niet. Maar ik waardeer zijn moed en luciditeit. Meer nog dan in zijn dramatische openingssalvo vind ik die terug in zijn repliek (NRC-Handelsblad, 25 maart). Dat is een van de mooiste en interessantste essays die ik ooit over het onderwerp multi­culturele samenleving heb gelezen.

Het is een vurig pleidooi tegen uitsluiting, afstandelijkheid, een nieuwe sociale tweedeling en voor emancipatie, gelijkheid, 'volwaardig burgerschap'. Curieus genoeg lijkt het alsof voor- en tegenstanders in het voortrazende (maar inmiddels alweer bijna verstomde) debat geen kennis hebben genomen van Scheffers repliek. Alsof die in een groot zwart gat gevallen is.

Ik begrijp dat niet. Evenmin als ik rationeel kan verklaren hoe het komt dat het 'Multiculturele drama' insloeg als een bom. Een misverstand misschien? Doorbrak Scheffer bij zijn lezers een ander taboe dan hij beoogde (als gevolg, mogelijkerwijs, van het gebruik van het beladen woord drama)? En was zijn repliek daarom te concreet, te genuanceerd, te veeleisend voor alle partijen? Wordt het niet hoog tijd om die handschoen alsnog op te pakken en de loopgraven achter ons te laten?

Anet Bleich

Dit artikel verscheen eerder in enigszins andere vorm in De Volkskrant.

Page 16: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Schadevergoeding dwangarbeid III

Duits wetsontwerp in de m a a k Vorig jaar hebben wij in het augustus- en oktobernummer van het Auschwitz Bulletin geschreven over de activiteiten van Klaus von Münchhausen uit Bremen ten behoeve van voormalige dwang­arbeiders uit de concentratie­kampen.

Ruim 400 Nederlandse voormalige dwangarbeiders en 26 slachtoffers van medische experimenten hebben via het Nederlands Auschwitz Comité formulieten met aanvtagen voor schadevergoeding aan Von Münchhausen doorgegeven. In dit nummer willen wij over de jongste ontwikkelingen op dit gebied berichten.

Stichting Erinnerung, Verant-wortung und Zukunft Inmiddels zijn de onderhandelingen van de Jewish Claims Conference met de Duitse regering en de Duitse industrie in een stfoomvetsnelling geraakt. De harde onderhandelingen van de Jewish Claims Conference hebben er toe geleid dat er overeenstemming is bereikt over een bedrag van 10 miljard DM. Dit bedrag wordt voor 50 % door de Duitse industrie bijeengebracht en voor 50 % door de Duitse staat. Het is uiteraard zeer verheugend dat dit fonds met een substantieel bedrag voor slachtoffers van de nazi's tot stand is gekomen. Over hoe de verdeling precies tot stand zal komen is echter het laatste woord nog niet gesproken. In april van dit jaar werd in een wetsvootstel de taak van de stichting 'Erinnerung, Verantwortung und Zukunft' omschreven. Dit wets­voorstel moet nog vóór de zomer door het Duitse patlement aangenomen worden. In dit wetsvootstel wotdt vastgelegd hoe er wordt uitbetaald en aan wie.

Het wetsontwetp is op een aantal punten nogal onduidelijk en heeft in Duitsland en daarbuiten al tot veel kritiek geleid, met name met betrekking tot de organisatie en uitvoering van de betalingen. V o o t een aantal Oost-Europese landen worden in het wetsvootstel zogenaamde pattnetotganisaties genoemd, v o o t West-Europa is dat de Jewish Claims Conference, echter uitsluitend voor de joodse dwang­arbeiders. Hoe dan betalingen aan niet-joodse dwangarbeiders uit de concentrat iekampen tot stand moeten komen is onduidelijk.

Een aantal Duitse bedtijven aatzelt met zijn bijdrage aan het fonds zolang er geen zeketheid is dat zij gevrijwaard zullen worden van nakomende claims, met name uit de Verenigde Staten. Et zal niet betaald wotden zondet een oveteenkomst met de regering van de Verenigde Staten waarin deze vrijwaring wordt vastgelegd. Deze overeenkomst is nog niet tot stand gekomen.

Voor het werk van Von Münch­hausen betekent het in iedet geval dat aan zijn onderhandelingen met afzonderlijke bedrijven in Duitsland een eind is gekomen. De Duitse industrie zal schadevetgoedingsc^z'wM niet m e e t afzonderlijk afhandelen maar een bedrag in het gezamenlijke fonds stotten. Von Münchhausen heeft echter beloofd dat hij zich blijft inzetten voor de belangen van 'zijn' mensen, zij het dat hij geen onderhandelingspositie meer heeft om rechtstteeks schadevergoeding bij een bepaald Duits bedrijf voor de aanvragers rond te krijgen. Inmiddels zijn echter alle aanvragen die naar hem zijn gestuutd in de computer ingevoerd. Dat wil zeggen dat hoe de betalingen ook zullen gaan, veel administratief wetk al is verricht.

Conferentie in Berlijn Von Münchhausen heeft van 6 tot 9 juni een informatieve conferentie in Berlijn georganiseerd gefinancierd door particuliere sponsors - waar vertegenwoordigers van slachtofferorganisaties uit Nederland, Denemarken, Noor­wegen, Frankrijk, Griekenland, Roemenië, Hongarije en Israël aanwezig waren. Jacques Grishaver en Carry van Lakerveld, respectievelijk voorzittet en vice-voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité: Pieter de Loos, sectetaris van het Nederlands Dachau Comité cn adjunct-secretaris van de Vriendenkring van Oud-Natzweilers, en Pieter Bosman, directeur van de Stichting Burger Oorlogsgetroffenen (SBO) woonden de conferentie bij. Naar aanleiding van informatie van Von Münchhausen over de mogelijkheid als partnerorganisaties te worden erkend, was al vóór de bijeenkomst in Berlijn met het SBO overeengekomen er naar te streven dat het SBO als partnerorganisatie voor Nederland erkend zal worden. Ook de Nederlandse regering ziet een tol voor de SBO weggelegd. De woordvoerder van de Duitse industrie, de heer Gibowski, die op de conferentie een inleiding hield over de stand van zaken, ondersteunde het streven om per land als partner­organisatie erkend te worden.

Onderdeel van de conferentie was het bijwonen van een openbare hoorzi t t ing, belegd door de parlementaite commissie van de Bundestag die zich over het wetsvoorstel buigt. Er kwam veel kritiek op het wetsvoorstel, met name op de onduidelijkheid met betrekking tot de uitbetalingen: wie krijgt hoeveel en wanneer, welke organisaties gaan de uitbetalingen verrichten?

Page 17: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Velen spraken hun zorg uit over de categorie die in het wetsvoorstel denigterend "de test van de wereld" wordt genoemd. Dat zijn onder anderen Sinti en Roma (voor zover zij niet in één van de vijf aan de onderhandelingen deelnemende Oost-Europese staten wonen) en niet-joodse dwangarbeiders uit West-Europa vanuit de concenttatie-kampen. Voor deze groepen werd het totale te verdelen bedrag steeds minder.

Ten aan zien van het voorstel om de conttole op de aanvragen te laten geschieden dooi de Internationale Suchdienst in Arolsen werd terecht de vtees uitgesproken dat afhandeling van de aanvragen dan jaren zou kunnen duren, gezien de al bestaande achterstanden.

Op de confetentie werd een gezamenlijke petitie opgesteld gericht aan de BundespresidentJohannes Rau en het Duitse Patlement met het verzoek de vertegenwoordigde organisaties per land als partner-organisaties te etkennen en gezien de leeftijd van de getechtigden snel tot uitbetaling over te gaan. Tenslotte werd er per deelnemend land een bericht opgesteld waarin de situatie in het betreffende land uiteen wotdt gezet. De Nedetlandse delegatie dringt in zijn bericht aan op een snelle uitbetaling aan de door hen vertegenwoordigde slachtoffers en verzoekt om de Stichting Burger Oorlogsgetroffenen te erkennen als partnerorganisatie voor Nederland. Tevens wordt naar voren gebracht dat het in de Nederlandse verhoudingen onwenselijk is dat de Jewish Claims

Conference alleen de joodse uitketingsgetechtigde dwang­arbeiders vanuit de kampen zou vertegenwootdigen zoals nu in de wet wordt vootgesteld. Deze berichten zijn onder meer aan de parlementaire commissie, de Bundespresident, het ministetie van Financiën en de woordvoerder van de Duitse industrie gestuurd.

Op dit moment is er nog geen antwoord gekomen op het verzoek om de SBO als Nederlandse partnet-organisatie te erkennen. Klaus von Münchhausen houdt ons op de hoogte als et zich in Duitsland belang­rijke ontwikkelingen voordoen.

Carry van Lakerveld

Meer informatie op www.stiftungsinitiative.de

Reünie Polen-reis 1998 "Als vreemden gaan we samen naar Polen en als vrienden zullen we terugkomen". Deze gevleugelde woorden gebruikt Jacques Grishaver, voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité, wanneer hij de deelnemers aan de introductie­bijeenkomst van weer een nieuwe reis naar de vernietigings- en

concentratiekampen in Polen verwelkomt.

Op zondag 12 maart 2000 troffen ongeveer 40 deelnemers aan de Polen-reis van 1998 elkaar in Nijmegen en bewezen daarmee hoe waar deze woorden zijn. Na de lunch werd de in 1756 in gebruik genomen

synagoge bezocht. De synagoge werd in februari 2000 door het gemeentebestuur van Nijmegen geschonken aan de in ledental groeiende Joodse Gemeente van Nijmegen. Op deze manier gaf het gemeentebestuur uiting aan haar affiniteit met de joodse gemeenschap in Nijmegen.

Na een korte stadswandeling wetd een bezoek gebracht aan de in gebruik zijnde synagoge. De deelnemers werden hier gastvrij ont-haald door leden van de Joodse Gemeente. De onlangs aangekochte Thorarollen, door het Joods Journaal betiteld als "Het wonder van Nijmegen", werden bezichtigd en er kon een video worden bekeken van de inwijding van de Thorarollen. De zeer geanimeerde reünie, die door de deelnemers op eigen initiatief was belegd, werd besloten met een voortreffelijk diner.

Deelnemers aan de reünie van de Polen-reis 1998 in Nijmegen

Page 18: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Boekbespreking Mitswa en christenplicht

Bescheiden helden "Mijn vrouw heeft het hier slecht gehad", zegt een rabbijn op een zondagmorgen tegen Max Léons, 'Ze hebben haar als kind geprobeerd christin te maken.' Deze opmerking legt de vinger op een gevoelig punt. Na de oorlog zorgde de kwestie van de 'z iel t jeswinneri j ' door (gereformeerde) onderduikpleeg-ouders in Nederland voor verhitte discussies in de strijd rond de oorlogspleegkinderen.

Deze strijd deed wel eens vergeten dat er vele mensen zijn geweest die belangeloos hun leven en dat van hun gezin op het spel hebben gezet om een joods kind te redden. Onderduik vergde veel van zowel gastgezin als onderduiker: van beide zijden moest men zich aanpassen, de spanningen liepen soms zeer hoog op, niet in de laatste plaats door de angst voor ontdekking. Daarbij wist men niet hoe lang het zou gaan duren. Natuurlijk neemt dit niet weg dat er mensen zijn geweest die misbruik gemaakt hebben van de situatie. Dat gebeurt nu, dat gebeurde toen ook.

Max Nico Léons, zelf joods, onderduiker en verzetsdeelnemer, vindt dan ook dat de rabbijn te snel oordeelt over de onderduik-pleegouders van zijn vrouw. Als er namelijk iets belangrijk was voor de onderduikers, dan was het wel: niet opvallen. Voor joodse onderduik-kinderen hield dat, als het even kon, dus in: meegaan naar school, mee naar de kerk, meezingen met de christelijke psalmen en de handjes vouwen voor en na het eten. Met bekeringsdrang had dit meestal weinig te maken. Max Léons en Arnold Douwes hielden zich tijdens de oorlog überhaupt niet

bezig met dergelijke kwesties: er moest hier en nu gehandeld worden, voor het te laat was. Hun boek Mitswa en christenplicht. Bescheiden helden uit de illegaliteit' is een weliswaar enigszins geromantiseerd, maar authentiek verslag van hun belevenissen rond de onderduik in het Drentse dorpje Nieuwlande. Yad Vashem heeft, na enig aandringen van Arnold Douwes (hij dreigde zijn boom in de 'laan der rechtvaardigen' in brand te steken) in 1985 het gehele dorp geëerd met een onderscheiding. Mensen die zich afvragen waarom juist Nieuwlande zoveel onderduikers herbergde, hoeven slechts één blik te werpen op de foto ergens in het midden van het boek met het onderschrift 'Het centrum van Nieuwlande'. Men ontwaart drie kleine boerderijtjes langs het water en men vermoedt heel in de verte een iets grotere boerderij. Met andere woorden: een onooglijk gehucht waar de gemiddelde Duitse bezetter nog niet dood gevonden zou willen worden.

Gecodeerd dagboek De basis van het boek wordt ten eerste gevormd door het dagboek dat de reeds overleden Douwes zo goed en zo kwaad als dat ging tijdens de oorlog bijhield. Hij schreef in code de gebeurtenissen op losse papiertjes en stopte die vervolgens in flessen en potjes onder de grond in de tuin van familie te Dedemsvaart. Hooguit eens in de drie a vier weken werd het 'dagboek' opgegraven en bijgewerkt. Uiteraard stonden de gebeurtenissen van de afgelopen weken Douwes niet meer zo helder voor de geest en soms was hij gewoon te moe om alles op te schrijven. Daarnaast vormen de op schrift gestelde herinneringen van

Léons een belangrijke bron, aangevuld met herinneringen die hij mondeling doorgaf aan de ghostwriter Gert Jan de Vries. Deze heeft het dagboek en de herinneringen getoetst aan bestaande literatuur en Léons geheugen als een citroen uitgeperst. Zo konden vele hiaten toch nog opgevuld worden. De Vries verdient een groot compliment voor het feit dat het zo'n vlot geschreven, meeslepend en toch historisch verantwoord verhaal is geworden.

Onconventionele methodes De init iator van het verzet te Nieuwlande was Johannes Post. Toen hij zich bezig ging houden met gewapend verzet gaf hij in '43 de organisatie van de onderduik over aan Arnold Douwes, een domineeszoon. Douwes' afkomst droeg er waar­schijnlijk toe bij dat hij bijzonder weinig geduld had met bange dominees die geen onderduiker durfden nemen. Deze beantwoordden niet aan de hoge morele verwachtingen die hij van hen had. Max Léons, afkomstig uit Den Haag en ondergedoken te Nieuwlande, wilde niet stil blijven zitten en sloot zich aan bij Arnold Douwes. Hij liet zich bij zijn tweede naam 'Nico' noemen. De rechtlijnige, af en toe roekeloze Douwes en de diplomatieke, voorzichtige Léons, werden vrienden voor het leven.

Beide mannen hanteerden soms onconventionele methodes om het overschot aan onderduikers te combineren met het tekort aan plaatsen. Zo gebeurde het dat een joodse veehandelaar uit Hoogeveen en zijn vrouw snel een ander adres moesten hebben vanwege een dreigende inval. Maar wie kwam

Page 19: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

daarvoor in aanmerking? Douwes en Léons besloten het de gereformeerde concurrent en aartsvijand van de joodse veehandelaar te vragen. Deze zag zijn kans schoon: "Jacob had keurig een kamertje voor ze in gereedheid gebracht met een tafel middenin en een bed aan de kant. Op tafel, precies in het midden, lag provocerend opengeslagen en goed in het licht, een reusachtige in leer gebonden bijbel." Een andere keer bracht een ondergedoken oudere vrouw de hele organisatie in gevaar. Zij weigerde zich aan te passen, zij beklaagde zich over de grofheid en het gebrek aan beschaving bij het gastgezin, weigerde op stro te slapen en verstuurde brieven zonder beschermende

censuur. Léons praatte met haar. "Mevrouw als u zich niet schikt, dan ben ik gedwongen maatregelen te nemen om mijn mensen te beschermen." "Wat voor maatregelen?" "Dan krijgt u een onderduikspuitje." "Ik weet niet wat u daarmee bedoelt. Is dat ernstig?" "Ja mevrouw. Maakt u zich niet ongerust. Onderduikspuitjes werken heel goed. U wordt dan beslist niet meer wakker." De dame begreep het en schikte zich.

De hierboven beschreven voorvallen zijn slechts een paar voorbeelden van de enorme hoeveelheid problemen waar Douwes en Léons mee te maken kregen. Het is moeilijk voor

te stellen dat dit alles binnen krap anderhalfjaar plaatsgevonden heeft, volgens Léons was het gewoon keihard werken: "Het was geen heldendom en geen kwajongens-werk. Door allerlei omstandigheden kwam ik op plekken waar iets aan de hand was en ontmoette ik mensen met wie ik samen actief werd"... Met recht: bescheiden helden uit de illegaliteit.

Sytske de Jong

Arnold Douwes en Max Léons, Mitswa en christenplicht. Bescheiden helden uit de illegaliteit. Verschenen bij Bzztoh , prijs f24,50

Arnold Douwes (foto: Ronald Gans, bron: NIOD)

Page 20: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

De lachende engel van Ida Vos

Haat door onwetendheid, in 1598 en 1954 Het nieuwste boek van Ida Vos, 'De lachende engel', heeft twee hoofdrol­spelers. De eerste is Maria Mattea. Zij leefde in 1598 in Alkmaar, nadat zij uit Portugal naar de Nederlanden emigreerde. Daarnaast is er de jonge Laurens Beemsterboer, wiens leven zich ook in Alkmaar afspeelt, maar dan rond 1954. Gaandeweg het boek wordt duidelijk dat de twee personages niet alleen qua levensloop veel overeenkomsten vertonen maar dat zij ook daad­werkelijk met elkaar verbonden zijn.

Boeken van Ida Vos zijn over het algemeen prettig leesbaar, identi­ficatie met de hoofdpersonen is makkelijk en het verhaal is altijd goed te volgen. Dit boek is daar geen uitzondering op. Dit ondanks het feit dat er twee verhalen worden verteld die pas later in het boek bij elkaar

komen. Het eerste verhaal begint in 1598 met de beschrijving van het leven van Maria Mattea. Net als in andere boeken van Ida Vos wordt haar levensloop bepaald door thema's als haat door onwetendheid, indoctrinatie en angst voor het onbekende. Deze onderwerpen blijken later ook de levensloop van Laurens Beemsterboer op cruciale wijze te hebben beïnvloed. De geschiedenis herhaalt zich, gebeurtenissen keren later terug in een andere gedaante, maar de essentie is gelijk. Dit is een bekend thema of verschijnsel dat in de literatuur met de term 'octaviteif wordt aangeduid.

Van alle tijden Er zijn heel veel boeken geschreven met als onderwerp de joden­vervolging. Wat de boeken van Ida

Vos onderscheidt van vele andere boeken is dat de verhalen zich niet uitsluitend af spelen tussen 10 mei 1940 en 5 mei 1945. Veel aandacht wordt besteed aan wat er gebeurde na de be­vrijding en de invloed die de oorlog had op het na-oorlogse leven, en ook op tweede en zelfs derde generatie. In 'De lachende engel' wordt hier zelfs een dimensie aan toe­gevoegd door de beschrijving van de levensloop van Maria Mattea. Die laat zien dat haat door on­wetendheid en angst voor het onbekende van alle tijden zijn.

Tussen de twee verhaallijnen zit een verschil van ruim 300 jaar. Uiteraard zijn er grote verschillen, maar de essenties van de situaties blijken zulke overeenkomsten te vertonen dat het tijdsverschil weg lijkt te vallen.

Dit is natuurlijk voor een groot deel te danken aan de heldere vertelstijl van Ida Vos. Een toch redelijk complexe situatie weet zij zeer helder te verwoorden. Het is een zeer goed leesbaar boek geworden, dat zich laat lezen als een spannend en boeiend verhaal. Desondanks zal de boodschap van het boek voor eenieder duidelijk zijn, namelijk dat haat, vaak voortvloeiend uit onwetendheid en onbegrip, tot afschuwelijke dingen kan leiden.

In het deel van het boek dat zich afspeelt in de 16e eeuw, worden gebeurtenissen uit het leven van Maria Mattea van twee kanten belicht. Eerst door de hulpjes, Maartje en Gerritje, die in hetzelfde huis wonen. Vervolgens beschrijft Maria Mattea in haar dagboek hoe zij dezelfde gebeurtenis heeft beleefd. Op bijna humoristische wijze laat Ida Vos hier zien hoe misverstanden geboren werden en nog steeds worden. Hoe angst ontstaat, alleen maar door het verkeerd interpreteren van gebeurtenissen.

De lachende engel is een leuk, makkelijk leesbaar boek, dat laat zien dat haat iets is dat van alle tijden is, niet alleen van de Tweede Wereld­oorlog. Het is een boek over een kwaad dat er altijd al is geweest en niet pas 70 jaar geleden is ontstaan.

Roy Jadi

Ida Vos, De lachende engel, Uitgeverij leopold, 2000, f29,90

Page 21: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Roos Sijbrands, joodse verzetsvrouw, 1919-2000 Haar hele leven, 81 jaar lang, was Roos Sijbrands-Kwieser in het verzet, een "grote kleine, strijdbare, sterke en dappere" vrouw, zoals zij op de rouwkaart wordt genoemd en daarmee is geen woord teveel gezegd. Roos verzette zich met succes tegen de rol van joods oorlogsslachtoffer die haar door de geschiedenis werd opgedwongen.

Al vóór de Tweede Wereldoorlog was zij, samen met haar man, lid geworden van de Communistische Partij en vanzelfsprekend kwamen zij in de oorlog in het verzet tetecht. Roos was er trots op dat zij het stencil voor het beroemde StaaktlStaakt!Staaktl-pamflet heeft getypt, dat opriep tot de Februaristaking van 1941. En zij kon na de oorlog woedend zijn als joodse jongeren beweerden dat de oudete generaties zich willoos naar de gaskamers zouden hebben laten deporteren. Voor haar en voor die vele andere joodse verzetsmensen gold dat in geen geval. Ook in de onderduik bleef zij actief voor het vetzet, onder meer door het typen en verspreiden van De Waarheid. Ook na de oorlog had zij het niet gemakkelijk. H a a t man bleek in Auschwitz vermoord. Gelukkig vond zij haar dochtettje Lous tetug, die in de ondetduik was gepakt en als driejarig meisje, samen met 51 andere 'onbekende kindeten', via Westerbork en Bergen-Belsen naar Theresienstadt was gedeporteerd. Lous was later een van de oprichters en jarenlang secretaris van de Steungroep van het Nederlands Auschwitz Comité. Het verlies van haar zoon uit haar tweede huwelijk, die bij een ongeluk samen met zijn verloofde omkwam, verlamde Roos drie jaar lang, maar ook toen had zij haat veerkrachr niet verloren. Met de auto reisde zij jaarlijks via Egypte

Ut*.

Roos Sijbrands, foto: Miriam Philippsborn

naai Israël en kwam daar in contact met Palestijnen. Ook toen weer verzette zij zich: tegen de bezettingspolitiek van Istaèl en de onderdrukking van de Palestijnen. Zij was een van de oprichters van Vrede Nu, de Joods-Palestijnse Dialooggroep en Vrouwen in het Zwart in Nederland. Zij leed niet aan nachtmerries over de oorlog en oorlogsslachtoffer wilde zij zich niet noemen. Voot haar, schreef Evelien Gans in het NIW, had de politieke strijd ook de functie van

ovetlevingsstrategie. In een interview met De Volkskrant vvoeg zij zich af of zij een jüdische Selbsthasser was geworden, vanwege haar kritiek op Istaèl en de schandelijke verwijten die sommige medejoden haai soms maakten. Het tegendeel is natuurlijk waar. Het is eetder joodse zelfhaat om de tol van joden in het verzet te ontkennen en degenen die kritisch staan tegenovet de politiek van de Israëlische regering de mond te willen snoeren.

Max Arian

Page 22: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

In Mokum staat een huis Op zondag 25 juni is in het Joods Historisch Museum te Amsterdam een speciale afdeling voor kinderen geopend. Voor ruim twee jaar zal een deel van het museum gereserveerd zijn voor kinderen, vooruitlopend op een te realiseren permanent kindermuseum.

'In Mokum staat een huis' is een unieke tentoonstelling over joodse cultuur, speciaal gemaakt voor kinderen, joods en niet-joods. Uit onderzoek is gebleken dat in gangbare lesmaterialen vaak over

joden wordt gesproken in de voltooid verleden tijd, veelaal in de context van de Tweede Wereld­oorlog. Dat beeld wil men door deze tentoonstelling nuanceren en de levende joodse cultuur belichten, waarin voor alle kinderen universele aspecten te ontdekken zijn. De vorm is een joods huis, waar schoolgroepen of indiv iduele k inderen samen met hun begeleiders op bezoek kunnen komen. In alle kamers staat het thema doorgeven centraal en vormt respect de rode draad. Het

huis prikkelt tot creativiteit en spiritualiteit, want er is veel te doen: matzes bakken, naar muziek luisteren, Hebreeuwse letters leren schrijven bijvoorbeeld. De tentoonstelling is in de eerste plaats bedoeld voor kinderen van 8 tot 12 jaar.

Joods Historisch Museum, Jonas Daniël Meijerplein 2-4, Amsterdam, tel 020 626 99 45, e-mail [email protected]. Het museum is dagelijks open van 11.00 tot 17.00 uur.

Anneke van Velzen is al jarenlang op zoek naar mensen die tussen eind 1942 en de bevrijding gevangen hebben gezeten in Buchenwaldsamen met haar vader, politieke gevangene en marxist Albertus Johannes van Velzen, roepnaam: Bertus. Hij is geboren in Delft op 1 augustus 1918 en overleden aan een Korsakoff-syndroom in 1985. Voor Anneke van Velzen is het belangrijk te weten waarom haar vader zo vaak heeft gezwegen op haar vragen. Hij zei dan zij het toch niet zou kunnen begrijpen. Zij is in 1946 geboren en heeft sociologie en geschiedenis gestudeerd, maar algemene geschiedenis is niet hetzelfde als je persoonlijke geschiedenis!

Reacties graag naar Anneke van Velzen, Willem de Zwijgerlaan 64, 2641 H W Pijnacker, tel. 015 3697767, per e-mail: [email protected] Max de Matze, mascotte van In Mokum staat een huis

Page 23: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Een beeld van de kranslegging op 4 mei 2000 tijdens de Nationale Herdenking in nieuwe stijl. Als eerste werden dit keer kransen gelegd bij het Nationaal Monument namens oorlogsgetroffenen en oorlogsbetrokkenen. Daarna pas volgden de autoriteiten. Op deze foto als tweede van links Jacques Furth, erelid van het bestuur van het Nederlands Auschwitz Comité.

foto: Sjoerd Holsbergen, bron: Contactblad Stichting 1940-1945

Sponsors

Onze activiteiten worden mede mogelijk gemaakt door de

opbrengsten uit de BankGiro Loterij.

Uw deelname aan deze loterij wordt daarom van harte

aanbevolen.

Met dank aan Vuurwerk Internet BV

voor het sponsoren van onze website.

www.auschwitz.nl

Oostenrijkse schadeloos­stelling dwangarbeid M e n s e n die t i jdens de Tweede W e r e l d o o r l o g dwangarbe id in Oostenrijk hebben verricht krijgen geen Duitse schadeloosstelling.

Oostenrijk heeft laten weten zelf tot uitbetaling over te zullen gaan. Deze schadeloosstelling zal er als volgt uit zien: 105.000 schilling voor wie dwangarbeid heeft verricht in of vanuit concentratiekampen of bewaakte kampen; 35.000 schilling voor wie gedwongen in de industrie heeft gewerkt' 20.000 schilling voor wie gedwongen in de agrarische

sector heeft gewerkt; 5.000 schilling voor vrouwen die kinderen kregen terwijl zij als dwangarbeider wekte en daarnaast een betaling voor kinderen van onder de twaalf jaar die met hun ouders gedeporteerd werden.

Wie tijdens W O 2 gedwongen in Oostenrijk heeft gewerkt en voor deze schadeloosstelling in aanmerking wil komen kan zich wenden tot: Project Schade-loosstelling Nederlandse Dwang-arbeiders WO II, Kerklaan 25, 7311 AB Apeldoorn, tel. 055 5220300, fax. 055 5224229.

Page 24: Auschwitz Bulletin, 2000, nr. 03 Juli

Het boek "Nooit meer Auschwitz": Het Nederlands Auschwitz Comité, 1956-1996.

Dr. R. van der Leeuw schreef in een

recensie over dit boek: "Het Comité

moest tot twee keer toe constateren

dat het monument in het

Wertheimpark vernield werd — om

welke reden dan ook. Dat is symbo­

lisch voor de overtuiging dat het werk

van het Comité voortgang moet vin­

den , zolang dit werk tot zegen kan

strekken van allen die zich op eni­

gerlei wijze betrokken voelen bij al­

les waarvoor "Auschwitz staat. Het

gedenkboek is een belangrijk instru­

ment bij het toekomstig werk. "

Dit boek over 40 jaar Nederlands

Auschwitz Comité kost fl. 29,50 en

is te bestellen bij de penningmeester

( de prijs is exclusief verzendkosten)

fluschtmt3 Bitkenau

BY BREAD . ALON

Boeker D e z e b o e k e n k u n n e n

ilijst t e l e f o n i s c h o f

s c h r i f t e l i j k b e s t e l d w o r d e n b i j d e

p e n n i n g m e e s t e r .

D e p r i j z e n z i j n e x c l u s i e f d e

v e r z e n d k o s t e n

- A u s c h w i t z - V o i c e s

f r o m t h e g r o u n d fl. 3 2 , 5 0

- K I . A u s c h w i t z

seen b y t h e SS fl. 1 6 , 5 0

- B y b r e a d a l o n e -

A s u r v i v o r fl. 1 7 , 5 0

- 4 0 j a a r N e d e r l a n d s

A u s c h w i t z C o m i t é f l . 2 9 , 5 0

- A u s c h w i t z B r o c h u r e f l . 3 , 5 0

- A u s c h w i t z ï n f o r m a t i e g ds fl. 3 , 5 0

- V e r w e g e n t o c h d i e h t b i j fl. 1 5 , 0 0