1. Hoeveel rollen inpakpapier tel je hier achter de balie?

2. Wat zie je aan de rechterkant van de winkel?

3. Van welke kleur zie je de meeste bloemen?

4. Welke bloem vind jij het mooist?

Welk woord staat hier?

Waar zie je dat woord nog

meer?

1. Wat kosten de zomerbollen?

2. Waar zie je de letter A/B/C/D op de zakjes?

3. Waar zou dit bordje voor zijn? (zie plaatje)

1. Weet jij een goede naam voor dit stukje winkel?

2. Welke dieren zie je hier?

3. Zoek en noem de jonkies van deze dieren:

1. Welke soorten groenten en fruit zie je?

2. Zoek zaadjes die €1,79 kosten.

3. Wat moet je doen met zaadjes?

Hoeveel liter water kan er in de

gieter?

Waarvoor is de sproeikop?

1. Voel zachtjes met je handen door de plantjes. Ruik nu aan je handen.

Vind je het lekker ruiken?

2. Wat zijn dit voor plantjes?

3. Waar kan je het voor gebruiken?

Welke soorten fruit zie je allemaal op de kaartjes?

Zit jouw lievelingsfruit er ook bij?

1. Wat zit er in deze zakken?

2. Waar heb je dit voor nodig?

3. Welke zak is het grootst?

4. Welke zak is het kleinst?

1. Welk gereedschap zie je?

2. Waarvoor gebruik je het?

1. Hoe voelen de handschoenen?

2. Hoe groot moet jouw handschoen zijn? Meet het op!

Wat is dit?

Hoe kan er water uit de fontein komen?

Kan het water op raken?

Welke laarzen vind jij mooi?

Wat is de maat van jouw schoenen?

Kan je laarzen vinden in jouw maat?

Welk dier vindt dit gras

lekker?

Zoek een breed en een smal

tuinkussen.

1. Waarom hoeven cactussen geen water om te groeien?

2. Welke cactus heeft veel/weinig/korte/lange prikkels?

3. Hoe voelt de aarde? En waarom voelt het zo?

1. Waarom kopen mensen kunstbloemen?

2. Wat is er handig aan kunstbloemen?

3. Wat is het verschil tussen een echte bloem en een kunstbloem?

Op welk dier lijkt deze

plant?

Waar zie je dit cijfer?

Wat is dit voor cijfer?

Waarom hangen deze cijfers er?

Wat betekent het bordje dat hangt onder

cijfer 1 en 2?

Waar is dit groene pasje voor, denk je?

Wat is dit?

Welke cijfers ken je?

Welke letters ken je?