Grammaire Test Écrire – Semester 1 1 Rick Hendriks
~ Grammaire ~ Semester 1: Hotel Operations – Test Écrire
Werkwoordstijden – Temps Verbauxs : Indicatif Présent: De Tegenwoordige Tijd. Stam + uitgangen présent je réserve – ik reserveer
Indicatif Passé Composé: De Voltooid Verleden Tijd. vorm van avoir / être + volt. deelw. J’ai réservé – ik heb gereserveerd
Futur Proche : Nabije Toekomst Vorm van aller + hele werkwoord Je vais réserver – ik ga reserveren
Futur Simple : Verre toekomst Stam + uitgang futur Je réservai – ik zal reserveren
Regelmatige Werkwoorden – Verbes Réguliers:
présent passé composé futur proche futur simple présent passé composé futur proche futur simple
1e ev réserve ai réservé vais réserver réservai 1e ev me présente me suis réservé vais m réserver me présenterai
2e ev réserves as réservé vas réserver réservas 2e ev te présentes t'es réservé vas te réserver te présenteras
3e ev réserve a réservé va réserver réserva 3e ev se présente s'es réservé va se réserver se présentera
1e mv réservons avons réservé allons réserver réservons 1e mv nous présentons nous sommes réservés allons nous réserver nous présenterons
2e mv réservez avez réservé allez réserver réservez 2e mv vous présentez vous êtes réservés allez vous réserver vous présenterez
3e mv réservent ont réservé ont réserver réservont 3e mv se présentent se sont réservés ont se réserver se présenteront
présent passé composé futur proche futur simple présent passé composé futur proche futur simple
1e ev finis ai fini vais finir finirai 1e ev attends ai attendu vais attendre attendrai
2e ev finis as fini vas finir finiras 2e ev attends as attendu vas attendre attendras
3e ev finit a fini va finir finira 3e ev attend a attendu va attendre attendra
1e mv finissons avons fini allons finir finirons 1e mv attendons avons attendu allons attendre attendrons
2e mv finissez avez fini allez finir finirez 2e mv attendez avez attendu allez attendre attendrez
3e mv finissent ont fini ont finir finiront 3e mv attendent ont attendu ont attendre attendront
regelmatig werkwoord op -er réserver (reserveren) wederkerend werkwoord op -er se présenter (zich presenteren)
regelmatig werkwoord op -ir finir (beëindigen) regelmatig werkwoord op -re attendre (wachten)
Grammaire Test Écrire – Semester 1 2 Rick Hendriks
Passé Composé Bij de Passé Composé verschilt de keuze tussen avoir en être per werkwoord. Het meest voorkomend is avoir, uitzonderingen daarop zijn:
Wederkerende werkwoorden (werkwoorden met zich: zich wassen, zich omkleden, etc.)
Werkwoorden die een beweging uitdrukken, de belangrijkste: aller, arriver, entrer, monter, rester, sortir en venir (er zijn er meer) Een andere regel is dat je naar de Nederlandse vertaling kijkt, als er in het Nederlands zijn staat is het in het Frans Être. Deze regel gaat echter niet altijd op, bijvoorbeeld niet bij être.
Bij het voltooid deelwoord kan het er nog een extra toevoeging achter komen, een –e voor het vrouwelijk en een –s voor het meervoud. Het toepassen van deze regel wordt bij être anders toegepast dan bij avoir:
Bij ‘être’ kijk je voor de toevoeging naar het geslacht en het onderwerp van het onderwerp: Elle a allée au supermarché. Nous sommes allés au supermarché
Bij ‘avoir’ moet je voor de toevoeging naar het geslacht en het aantal kijken van een lijdend voorwerp. Je doet alleen een toevoeg ing als het lijdend voorwerp voor de persoonsvorm staat:
Ik heb haar gezien Je l’ai vue Dus niet als het l.v. achter de pv staat: Ik heb Birgit gezien J’ai vu Birgit Onregelmatige Werkwoorden – Verbes Irréguliers:
présent passé composé présent passé composé présent passé composé présent passé composé
1e ev ai j'ai eu 1e ev suis j'ai été 1e ev vais je suis allé 1e ev fais j'ai fait
2e ev as 2e ev est 2e ev vas 2e ev fais
3e ev a 3e ev es 3e ev va 3e ev fait
1e mv avons futur simple 1e mv sommes futur simple 1e mv allons futur simple 1e mv faisons futur simple
2e mv avez j'aurai 2e mv êtes je serai 2e mv allez j'irai 2e mv faites je ferai
3e mv ont 3e mv sont 3e mv vont 3e mv font
Avoir (hebben) Être (zijn) Aller (gaan) Faire (maken / doen)
Grammaire Test Écrire – Semester 1 3 Rick Hendriks
présent passé composé présent passé composé présent passé composé présent passé composé
1e ev peux j'ai pu 1e ev veux j'ai voulu 1e ev viens je suis venu 1e ev dois j'ai dû
2e ev peux 2e ev veux 2e ev viens 2e ev dois
3e ev peut 3e ev veut 3e ev vient 3e ev doit
1e mv pouvons futur simple 1e mv voulons futur simple 1e mv venons futur simple 1e mv devons futur simple
2e mv pouvez je pourrai 2e mv voulez je voudrai 2e mv venez je viendrai 2e mv devez je devrai
3e mv peuvent 3e mv veulent 3e mv viennent 3e mv doivent
présent passé composé présent passé composé présent passé composé présent passé composé
1e ev accueille j'ai accueilli 1e ev bois j'ai bu 1e ev connais j'ai connu 1e ev crois j'ai cru
2e ev accueilles 2e ev bois 2e ev connais 2e ev crois
3e ev accueille 3e ev boit 3e ev connaît 3e ev croit
1e mv accueillons futur simple 1e mv buvons futur simple 1e mv connaissonsfutur simple 1e mv croyons futur simple
2e mv accueillez je accueillerai 2e mv buvez je boirai 2e mv connaissezje connaîtrai 2e mv croyez je croirai
3e mv accueillent 3e mv boivent 3e mv connaissent 3e mv croient
présent passé composé présent passé composé
1e ev dis j'ai dit 1e ev écris j'ai écrit
2e ev dis 2e ev écris
3e ev dit 3e ev écrit
1e mv disons futur simple 1e mv écrivons futur simple
2e mv dites je dirai 2e mv écrivez j'écrirai
3e mv disent 3e mv écrivent
dire (zeggen) écrire (schrijven)
pouvoir (kunnen) vouloir (willen) venir (komen) devoir (moeten)
accueillir (ontvangen) boire (drinken) connaître (kennen) croire (geloven)
Grammaire Test Écrire – Semester 1 4 Rick Hendriks
Lidwoorden – L’article: Mannelijk (le / un):
o woorden op –age / -ment / -phone / -isme
o datums o landen / streken, niet op –e le Portugal
In / naar; a + le au au Maroc
Uit / van; de + le du du Maroc
Vrouwelijk (la / une):
o woorden op –e / -ie / -ée / -ion - / té o Landen / streken op een –e la France
In / naar; en en France
Uit / van; de / d’ de Picardie
Meervoud (les):
in het meervoud en speciale zelfst. nw., zoals: o de omgeving = les environs o de kosten = les frais o de bril = les lunettes o de vakantie = les vacances o meerdere personen van 1 familie:
Nl: de Duvals Fr: les Duval LET OP! lidw. wordt meervoud, z.n. niet.
Bij landen in het meervoud les Pays-Bas In / naar; a+ les aux aux Etats-Unis.
Uit / van ; de + les des des Pays-Bas.
Bepaalde lidwoorden:
Je gebruikt le / la / l’ / les na: o aimer, préférer, détester en adorer, ook
bij ontkenning of hoeveelheid. o quelque en plusiers, ook na een
ontkenning of hoeveelheid. o Bij algemene begrippen :
Nl : literatuur is moeilijk Fr: La littérature est difficile
o Voor dagen en dagdelen, in de betekenis van ‘elke’. Zij komt donderdags (elke donderdag) Elle vient le jeudi.
o Voor titels en beroepen: ingenieur Eiffel l’ingénieur Eiffel
o Voor een zelfstandig naamwoord, met erna een telwoord: Nl: Kijk op blz. 8 Fr: Regarde à la page 8.
Je gebruikt le / la / l’ en les ook na de uitdrukkingen:
Tijd hebben om = avoir le temps de Gelegenheid hebben om =
avoir l’occasion de Spaans kennen = savoir l’espagnol.
Delend lidwoord;
Je gebruik de la (vr.) / du (ma.) / des (mv) bij: o Geen lidwoord in Nederlands
vb. Is er thee? Il y a du thé ?
Je gebruikt de / d’: o Na een woord van hoeveelheid o Na een ontkenning, LET OP: behalve na
een ontkenning van être. o NIET na telwoorden en uitdrukkingen
met het werkwoord avoir.
Je gebruikt de / d’ ook na de uitdrukkingen: Nodig hebben = avoir besoin de Zin hebben in = avoir envie de
Geen lidwoord:
Je krijgt geen lidwoord bij de uitdrukkingen: Gelijk hebben avoir raison Ongelijk hebben avoir tort Honger hebben avoir faim Dorst hebben avoir soif Bang zijn avoir peur Pijn hebben avoir mal De moed verliezen perdre courage Een bezoek brengen rendre visite Een dienst bewijzen rendre service Spaans spreken parler espagnol
Grammaire Test Écrire – Semester 1 5 Rick Hendriks
Meervoud – Pluriel: Ev. + s le photo les photos
Ev. –s / -x / -z hetzelfde
Ev. – al al > aux le journal les journaux
Ev. –eu eu > eux
Ev. –eau eau > eaux
Uitzonderingen: Oog: l’oeil les yeux Werk: le travail les travaux Heer: le monsieur les messieurs Dame: la madame les mesdames Band: le pneu les pneus Knie : le genou les genoux
Vraagzinnen – Interrogation: Er zijn drie manieren in het Frans om een zin vragen te maken :
intonatie: een bevestigende zin die je door gebruik van je stem vragend maakt.
Est-ce que: een bevestigende zin beginnen met est-ce que.
Inversion: In een bevestigende zin het onderwerp en het persoonlijke voornaamwoord verwisselen. Als het werkwoord eindigt op een klinker en het persoonlijk voornaamwoord begint met een klinkt of stomme h, zet je daartussen nog –t- :
Is er een menu? Y a-t-il un menu?
Bezittelijk Voornaamwoord – Adjectif Possessif: De vormen van het bezittelijk voornaamwoord zijn: Bij het bepalen van het geslacht kijk je naar het geslacht van het zelfstandig naamwoord, dus niet naar de bezitter zoals het Nederlands: zijn koffer (vr) sa valise haar koffer (vr) sa valise zijn fiets (ma) son vélo haar fiets (ma) son vélo Wanneer het vrouwelijk is en het zelfstandig naamwoord begint met een klinker of stomme h, gebruik je de mannelijke vorm: son hôtel Ontkenningen – Forme Négative: Ontkenningen bestaan in het Frans altijd uit : ‘Ne’ + werkwoordsvorm + ontkenning. De meest voorkomende zijn:
ne … pas niet ne … plus niet meer ne … rien niets ne … personne niemand ne … jamais nooit
ma vr mv
1e ev mon ma mes
2e ev ton ta tes
3e ev son sa ses
1e mv nos
2e mv vos
3e mv leurs
notre
votre
leur
Grammaire Test Écrire – Semester 1 6 Rick Hendriks
ma ev ma ev * vr ev ma mv vr mv
mooi beau bel belle beaux belles
nieuw nouveau nouvel nouvelle nouveaux nouvelles
oud vieux vieil vieille vieux vieilles
Bijvoegelijk Naamwoord – Adjectif qualificatif: Regelmatig:
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Het staat in het Frans achter het zelfstandig naamwoord
Bij vrouwelijke vorm: +e (eindigt op –é ée)
Bij meervoud vorm: +s
Bij vrouwewlijke meervouds vorm: +es Onregelmatig:
De volgende bijvoeglijke naamwoorden komen voor het zelfst. nw.:
beau – bon – joli
haut – long – petit
jeune – vaste – grand
vieux – mauvais – méchant
gros – cher (in betekenis van beste, NIET in betekenis van duur)
pauvre – même – seul – autre – nouveau – large – premier –
dernier-meilleur
De veranderingen van enkelvoud naar meervoud zijn hetzelfde als die bij het zelfstandig naamwoord, ook de uitzonderingsregels. De veranderingen van mannelijk naar vrouwelijk zijn anders bij:
o – et - ète complet complète o – on - onne breton bretonne o – eux - euse dangereux dangereuse o – en - enne italien italienne o – if - ive actif active o – el - elle mensuel mensuelle o – er - ère léger légère
Onregelmatige Bijvoeglijke Naamwoorden zijn: Ma ev vr ev NL Ma ev vr ev NL
beau belle mooi sec seche droog
blanc blanche wit vieux vieille oud
frais fraîche fris / vers doux douce zacht / zoet
gentil gentille aardig bas basse laag
long longue lang favori favorite favoriet
nouveau nouvelle nieuw gros grosse dik
pareil pareille dergerlijk
Ook zijn er voor het mannelijk afwijkingen:
* Als hier na de mannelijke vorm een klinker komt, gebruikt je de vorm uit
het rechter rijtje mannelijk enkelvoud, als er geen klinker achterkomt
gebruik je de gewone vorm.
Kleuren:
Kleuren, afgeleid van vruchten, veranderen nooit van vorm, zoals: marron
(kastanjebruin) en orange (oranje, van sinaasappel)
Aanwijzend Voornaamwoord – Adjectif démonstratif : Woorden als deze, die, dit en dat vertaal je in het Frans door:
Mannelijk: ce
Mannelijk, met klinker of stomme h op begin: cet
Vrouwelijk: cette
Meervoud: ces
Top Related