Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

download Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

of 45

Transcript of Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    1/45

    Tweede Kamer der Staters-Generaal 2Zitting 1981

    16957 Zwaa rtepunten in het Muziekvakonderwijs

    Nr.2 INHOUDSOPGAVE

    Hoofdstuk 1. Inleiding

    Blz.

    Par. 1. Landel ijke spreiding vanmuziekvakonderwijs enonderwijsk undige inric hting 4

    Par. 2. Zwaa rte punt en 5

    Hoofdstuk 2. Opleiding tot uitvoerend musicus 6

    Par. 1. Beleidsvoorstellen voor de instrumental eopleiding 6

    Par. 2. Beleidsvoors tellen voor de vocale en demuziek-dramatische opleidingen 9

    Hoofdstuk 3. Nieuwe studiedifferentiaties 10

    Hoofdstuk 4. De voorbereiding op hetmuziekvakonderwijs 12

    Hoofdstuk 5. Onderzoek 15

    Par. 1. Positie van onderz oek 15Par. 2. Ver ant woo rdi ng van het onderz oek 15Par. 3. Sam enwerk ing tussen HBO en WO 16Par. 4. Concre tiser ing van de beleidsvoors tellen

    vooronderzoek 16Par. 5. Financ ierin g van onderzoek 16

    Hoofdstuk 6. Nascholing 17

    Hoofdstuk 7. Financiering 17

    Hoofdstuk 8. Samenvatting 18

    Bijlagen

    1. Kwanti tati eve gegevens 202. Ontvangen commentaren 27

    Tweede Kamer, zitting 1981,16957, nr. 1 en 2

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    2/45

    Hoofdstuk 1. Inleiding

    Par. 7. Landelijke spreiding van muziekvakonderwijs en onderwijskundigeinrichting

    Wie zich in Nederland wil voorbereiden op het beroep van uitvoerend mu-sicus, muziekleraar of dirigent voor de amateurmuziekbeoefening kan kiezentussen tien conservatoria te weten in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag,Utrecht , Groninge n, Tilburg, Enschede, Arn he m, Maastr icht en Zwolle. Daar-

    naast zijn er drie instellingen die alleen de opleiding tot muziekleraar en totdirigent voor de amateurmuziekbeoefening verzorgen. Het betreft de mu-ziekpedagogische academies in Leeuwarden en Alkmaar, zomede de vakop-leiding die aan de amateur-muziekschool te Hilversum is verbonden.

    Ten slotte zijn er dan nog het Nederlands Instituut voor Kerkmuziek inUtrecht en de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort.

    Niet minder dan vijftien scholen voor kunstonderwijs op het gebied van demuziek vorm en dus te zame n de sector van het hoger ber oep sond erwi jswaarin musici worden opgeleid voor vier vormen van beroepsuitoefening teweten uitvoerend musicus, docent aan een muziekschool, leraar muziek inde eerste- of twee degr aads sector van de scholen voo r voortgezet ond erw ijsen dir igent voor de amateurmuziekbeoefening.

    Het aanbod in Nederland aan instellingen voor muziekvakonderwijs is hetresult aat van de cu lt uu rsp re id in g uit de jare n '50 en '60. Tot 1 aug ust us 1968werden deze instellingen op grond van diverse regelingen gesubsidieerddoor het Rijk en door gemeentelijke en provinciale overheden. Daarna is hetgehele kunstonderwijs onder de werking van de Wet op het voortgezet on-derwijs gebracht.

    Het feite lijke aan tal van 2916 muz iek vak lee rli nge n per 15 jan uar i 1969groeide uit tot 5261 muziekvakstudenten per 15 september 1980. Zie ook ta-bel D van de bijlage bij deze bel eid snot a. Bove ndi en wa re n er op deze laatstedat um zo'n 1100 leerli ngen in de voo rop lei din g. Er zijn geen voorteke nen dieerop wijzen dat deze aantallen studenten van vakopleiding en vooropleidingin de naaste toekomst weer zullen afnemen.

    De omvang van de bekostiging van het muziekvakonderwijs is sterk toege-nomen. Een indicatie voor de gestaag groeiende omvang vormen de bedra-gen die de afge lop en jaren voor de bekosti ging van het muzi ekvak onde rwij szijn uitg etro kken. Bij wijze van voo rbe eld : op de ond erw ijs beg rot ing en vande die nstj aren 1969, 1977 en 1981 we rd en voo r de pers one le en ma ter iël elasten van het muziekvakonderwijs respectievelijk de volgende bedragenopgevoerd (in min. gld.):

    1969: 18,6 (geschat aantal studenten: 2600);1977: 61,0 (geschat aantal studenten: 4600);1981: 76,8 igeschat aantal studenten: 5700).

    De ond erw ijs kun dig e inrich ting van het muzi ekva kond erwi js is gereg eldbij circulaire van 21 juli 1978, kenmerk HW/HB /KUO/1 78/01 5, inzake toet-singscriteria voo r leerpl annen van schole n/curs ussen voor muziekv akonde r-wijs en theateronderwijs. Het merendeel van de instrumentale en vocale les-sen wordt op individuele basis gegeven. De leerplancirculaire behelst eenflexibele ordening van het onderwijsaanbod en geeft ruime armslag aan descholen om - met een marginale toetsing van overheidswege - de dagelijk-se praktijk van het muziekvakonderwijs naar eigen inzicht in te richten.

    De conclusie ligt voor de hand dat de bestaande situatie een groot risico inzich draagt van versnippering van mankracht en talent: een relatief kleinaantal muziekvaks tuden ten en docenten is verde eld over 15 instel lingen envaak talrijke studiedifferentiaties per instelling. De conservatoria en muziek-pedagogische academies kunnen namelijk alleen al voor een dertigtal ver-schillende muzieki nstr ume nte n studieg eleg enhe id biede n. Dit risico van ver-

    Tweede K am er zi tt in g 1981, 16957, nr. 1 en 2 4

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    3/45

    snippering van muzikaal talent klemt vooral voor de opleiding tot uitvoerendmusicus, te meer daar het repertoire in de concertpraktijk steeds omvangrij-ker wordt en de kwaliteitseisen zwaarder worden. Daarmee wordt het voorde conservatoria voortdurend moeilijker om te voldoen aan de vraag uit depraktijk naar veelzijdige scholing van de toekomstige uitvoerend musicus ophet gebied van het orkest- en ensemblespel.

    Het is dan ook de vraag of in de huidige situatie zonder nadere beleids-maatregelen de instellingen voor muziekvakonderwijs in staat kunnen wor-den geacht een optimaal antwoord te geven op de individuele en maat-schappelijke vraag naar hogere muziekopleiding.

    Het is de bedoeling van deze beleidsnota de wegen aan te geven waar-langs de instituten gezamenlijk op de gewenste ontwikkelingen zo goed mo-gelijk kunnen inspelen. Mijn beleid is erop gericht om een bijpassende stuc-tuur van de conservatoria en muziekpedagogische academies tot stand tebrengen.

    Het is van belang dat het muziekvakonderwijs voldoet aan zijn primai reonderwijskundige doelste lling en dat er daarnaast - mede getoetst aanmaatstaven van doelmatigheid - plaats is voor vernieuwing van muziekvak-onderwijs en muziekpraktijk. Een sleutelpositie in deze nieuwe structuurwordt toegedacht aan enkele «centres of excellence», die onmisbaar zijnvoor de handhaving van een hoog peil van muziekcultuur.

    Het wel zeer grote aantal van 10 conserva toria in Nederland dwingt totherstructurering van de opleiding tot uitvoerend musicus, om op enkeleplaatsen in het land gedurende de studiefase die op het orkest- en ensem-ble-spel is toegespitst, voldoende studenten bijeen te krijgen voor een opti-maal te bereiken kwaliteit van het onderwijs . Maar ook voor een efficiënteontwikkeling van activiteiten op het gebied van onderzoek en nieuwe studie-differentiaties is concentratie onvermijdelijk. De aangewezen oplossing bijhet beleidstreven naar een evenwichtig en hoogwaardig aanbod aan kunst-onderwijs op het terrein van de muziek, acht ik de ontwikkeling en verwe-zenlijking van zwaartepunten.

    Par. 2. Zwaartepunten

    Onder zwaartepunten in het muziekvakonderwijs versta ik centra van kwa-litatief hoogwaardige activiteiten op enkele specialistische terreinen, welkecentra slechts bij één of hoogui t enkele conserva toria zullen worden geloka-liseerd. Het zwaartepuntenbeleid is gericht op kwalitatieve verbetering vanhet muziekvakonderwijs door landelijke taakverdeling en schaalvergrotingvan het bestaande landelijke aanbod aan initiële muziekvakstudies en doorconcentratie van tot nu toe niet als zodanig bestaande vervolgstudies en on-derzoeksactiviteiten.

    Als voorbeeld van de hier bedoelde specifieke activiteiten kan een speci-alistische vervolgopleiding van uitvoerende musici worden genoemd. Maarhet kunnen ook andere activiteiten zijn die uitzonderlijk hoge personele ofmateriële kosten met zich meebrengen in verhouding tot het aantal studen-ten dat aan deze activiteiten kan deelnemen. Bij voorbeeld de muziekdrama-

    tische opleiding en de opleiding compositie van elektronische muziek. Tenslotte kan men denken aan onderwijs- en onderzoeksactiviteiten die een zeerspecifieke professionele deskundigheid vereisen, bij voorbeeld het onder-zoek naar de authentieke uitvoeringspraktijk van bepaalde stijlperioden.

    Zoals reeds opgemerkt dient een duidelijk beleidskader voor het tot standbrengen van de gewenste zwaartepunten te worden geboden. Deze beleids-notitie wil dit kader bieden. Het behoeft geen toelich ting dat de gewensteontwikkelingen daarbij zoveel mogelijk worden bezien in het perspectief vande komende Wet op het hoger beroepsonderwijs. Bij de nadere uitwerkingvan deze wet in het HBO-Statuut zullen ook de in de HBO-Raad verte-genwoordige instellingen voor muziekvakonderwijs nauw worden betrok-ken, ten einde de aansluiting tussen de structure le maatregelen en de dage-lijkse onderwijspraktijk zo goed mogelijk te verzekeren.

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 5

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    4/45

    Hoofdstuk 2. Opleiding tot uitvoerend musicus

    Par. 7. Beleidsvoorstellen voor de instrumentale opleiding

    Hoe is thans, in het kort, de stand van zaken met betrekking tot de be-roepssituatie van de professionele musicus in het concertleven en het mu-ziekonderwijs?

    De praktijk van het muziekleven is zeer gevarieerd. Daarenboven is er eengestage ontwikkeling in de richting van een steeds veelzijdiger muziekaan-bod. Mede daarom wordt thans in tal van (al dan niet volled ig gesubsidieer-

    de) muziekinstellingen aandacht gegeven aan muziek van alle tijden, vanafde middeleeuwse muziek, muziek uit renaissance en barok, het romantischrepertoire en de hedendaagse muziek tot aan de geïmproviseerde muziektoe. Er wordt in de concertpraktijk door de orkesten stelselmatig gewerkt aantaakverbreding met een muziekaanbod dat meer omvat dan het uitvoerenvan werken in de volled ige bezetting van het symfonieorkest en zich ook totonder meer de vertolking van werken in kleinere orkestbezettingen en en-sembles uitstrekt. Daarnaast groeit het aantal zelfstandige ensembles enkleine groepen met een repertoirekeuze die vooral de perioden van vóór1750 en na 1950 bestrijkt. Daarmee gaat gepaard een voortdurend zwaarderberoep op de veelzijdige bekwaamheid van de uitvoerend musicus.

    Op alle terreinen van het concertleven klinkt daarnaast constant de roepom verdere kwaliteitsverbetering, doordat het publiek steeds meer verwendraakt door de radio en vooral de grammofoonplaten. Voor de symfonie-or-kesten komt daarbij nog het algemeen Westeuropese probleem van het nij-pend tekort aan goede orkestmusici in de strijkersgroepen, vooral bij de vio-listen.

    De beschrijving van het muzikale werkterrein is zeker onvolledig zonderten slotte nog de grote en toenemende hoeveelheid free-lance arbeid te ver-melden bij grammofoonplatenopnamen voor lichte muziek, commerciëleadvertentie «jingles», achtergrondmuziek voor film, televisie en toneel,amusementsmuziek en zo meer.

    Wil men bij dit alles zijn «partij kunnen meeblazen» dan vereist dit musicidie zijn opgeleid tot veelzijdige instrumentalisten , met een brede scholing inde daadwerkelijke beoefening van allerlei vormen van orkest- en ensemble-spel.

    Uit de beschikbare gegevens over de spreiding van de verschillende cate-gorieën muziekvakstudenten en de muziekinstrumenten die zij bespelen,blijkt nu dat het voor vele conservatoria bij de opleiding van uitvoerendemusici moeilijk is om te voldoen aan de minimumeisen die in de leerplancir-culaire van 21 juli 1978 werden gesteld aan de opzet van de opleiding tot uit-voerend musicus. Dat geldt in het bijzonder voor de praktische oefening inorkest en ensemblespel. Volgens de aantallen studenten in de tabellen A1 ,A2, A3 en A4 van de bijlage bij deze beleidsnotitie kunnen slechts vier con-servatoria met hun studenten een (klein) symfonie-orkest bemannen. Dedesbetreffende eisen werden in de circulaire als volgt geformuleerd:

    «Het leerplan van de afdeling uitvoerend musicus geeft aan welke vormenvan ensemblespel moeten worden beoefend. Voor de bespeler van orkestin-

    strumenten geeft het leerplan daarbij aan hoeveel orkestpracticum binnende eigen school kan worden gegarandeerd en welke mogeli jkheden tot sta-ge er zijn. In dat geval geeft het leerplan aan in hoeverre een stage wordtaangemerkt als orkestpracticum. Daarbij dient het leerplan de orkesten enensembles aan te wijzen waar deze stage kan plaatsvinden en dienen waar-borgen aanwezig te zijn dat de werksituatie van de student tijdens de stagezo is, dat deze stage dienstbaar is aan de opleiding tot het beroep en aan deovergang van opleiding naar beroepspraktijk. Tijdens de stage blijft de stu-dent deelnemen aan het onde rwijs , onder meer door het deelnemen aan dein het leerplan voor hem geprog rammeerde lessen.»

    Toch zijn de eisen die in de leerplancirculaire worden gesteld nog maar deminimume isen . Een conservatorium, dat zich tot taak heeft gesteld een op-leiding tot uitvoerend musicus te verzorgen, moet idealiter over een zodanig

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16 957, nr. 1 en 2 6

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    5/45

    studentenbestand kunnen beschikken, dat er onder meer verschillende or-kesten kunnen worden samengesteld: een orkest voor het symfonische re-perto ire, een orkest voor het muziek-dramatische reperto ire, een kleiner or-kest voor begeleidingstaken, een bigband voor de lichte muziek en een har-monie-orkest. Deze orkesten kunnen tevens dienen als orkesten voor praktijk-oefen ing van directie-leerlingen en zouden halfjaarlijks of jaarlijks de ver-schillende taken bij toerbeurt moeten vervullen. Alleen een studentenbe-stand van een dergelijke omvang en samenstelling biedt daarnaast de even-zeer gewenste mogelijkheden voor het inrichten van een kamerorkest, klei-nere ensembles voor kamermuziek en een ensemble voor het beoefenen

    van het 20e-eeuwse reperto ire, voorzover dit niet voor de gebruikelijke 19e-eeuwse bezetting van een symfonie-orkest is gecomponeerd.Een dergelijke omvang van het conservatoriaal muziekvakonderwijs is

    slechts aan enkele conservatoria te verwezenlijken, zoals blijkt uit de bijlagemet kwantitatieve gegevens over de spreiding van de voor een orkest of en-semble benodigde instrumentalisten over de verschillende conservatoria.

    Hier zit de kern van het probleem: de versnippering van het muzikaal ta-lent en de spreiding over de verschillende conservatoria van de studentenmet de muzikale kwaliteiten die voor het volgen van de opleiding tot uitvoe-rend musicus nodig zijn. In feite klemt de organisatie van een soepel functi -onerend orkest- en ensembleprac ticum aan de meeste conservatoria nogveel meer, omdat in deze kwantitatieve gegevens alle bespelers van de in-strumenten uit de meest gangbare bezettingen voor orkest- en ensemble-

    spel zijn meegerekend.De tabellen omvat ten zowel de conservator iumstudenten die voor uitvoe-

    rend musicus studeren, als zij die uitsluitend de docentenopleiding volgen,zomede de jongerejaars conservatoriumstudenten die nog geen definitievestudiekeus hebben gemaakt. Bovendien zijn van deze categorieën alle stu-denten meegeteld die op de bewuste peildata aan de betrokken conservato-ria stonden ingeschreven, ongeacht hun spelniveau en mate van gevorderd-heid in de muziekvakstudie.

    Het volgens de leerplancirculaire vereiste orkest- en ensemblepracticumkan echter eerst recht aan de onderwijskundige doels telling van beoefeningvan velerlei vormen van samenspel voldoen, wanneer de diverse groepenqua spelpeil van de diverse instrumentalisten een homogene samenstellinghebben. Zeker wanneer het de orkest- en ensembletra ining van aankomen-de uitvoerende musici betreft, is een grote mate van homogeniteit qua spel-niveau onderwijskundig een strikte noodzaak voor gestage vooruitgang enverbetering van de studieresultaten.

    De versnippering van het muzikaal talent voor de opleiding tot uitvoerendmusicus gaat dus ten koste van een doeltreffende voorbereiding van de aan-komende uitvoerende musicus op een brede professionele inzetbaarheid.De beroepspraktijk eist van de uitvoerend musicus een steeds veelzijdigerbekwaamheid in het orkest- en ensemblespel en waar de kwantitatieve ge-gevens over het studentenbestand duidelijk op het risico wijzen dat de con-servatoria in hun primaire taak op dit punt gaan tekortschieten, is een herzie-ning van het conservatoriale bestel alleen om die reden al geboden.

    Een herstructurering van de opleiding tot uitvoerend musicus ter verbete-

    ring van het orkest- en ensemblepract icum en om de nadelige gevolgen vande versnippering van muzikaal talent te beperken, kan echter niet los wordengezien van nader aan te geven andere onderwijskundige aspecten van demuziekvakstudie. Ook moeten be leidsbepalende factoren die in het inleiden-de hoofdstuk van deze beleidsnotitie reeds werden aangestipt, daarbij wor-den betrokken.

    Tot die andere aspecten van de muziekvakstudie behoort de relatief langestudieduur: de cursusduur voor de opleiding tot uitvoerend musicus be-d raagt zes jaar en voor de docentenopleid ing v ijfj aar ; als inschrijv ingsduurwordt zeven, respectievelijk zes jaar aangehouden en in geval van gecombi-neerde studie komt daar nog een jaar bij. Daarnaast is in verband met her-structurering van de opleiding tot uitvoerend musicus van belang dat de eer-

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16 957, nr. 1 en 2 7

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    6/45

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    7/45

    onderwijsconcentraties ten einde het bovengenoemde te kunnen waarma-ken. Aan ten hoogste vier conservatoria wordt deze bovenregionale taaktoegedacht. In deze gedachte zou er in Nederland plaats kunnen zijn voortwee van deze grote conservatoria in de randstad, te weten Amsterdam enDen Haag, een groo t conserva torium in het noorden of oosten van het landen een groot conservato rium in het zuiden van het land. De andere conser-vatoria blijven de initiële instrumentale opleiding tot uitvoerend musicusverzorgen en behouden daarmee het hart van het actieve muziekleven bin-nen ieder conservatorium.

    Reeds bij een andere gelegenheid onderschreef ik voor het kunstonder-wijs de onderwijskundige noodzaak tot behoud van structurele eenheid vande opleiding tot uitvoerend of beeldend kunstenaar en de opleiding tot do-cent.

    Doordat de huidige spreiding van de initiële instrumentale opleidingenover de tien conservatoria in Nederland blijft gehandhaafd, wordt de gewen-ste eenheid van ople idingen zo goed mogeli jk gediend . Deze eenheid binnenieder conservatorium zal zich onder meer uiten in onderwijskundige moge-lijkheden tot wederzijdse doorstroming van studenten en tot het gezamenlijkorganiseren van incidentele projecten op het gebied van orkest- en ensenvblespel. Waar musici regelmatig bijeenkomen, wordt immers bijna per defi-nitie ook geregeld samen gemusiceerd. Onderwijskundig behoeven de be-roepsgerichtheid en het niveau van het samenspel in deze situatie echter

    niet aan dezelfde normen te voldoen als het orkest- en ensemblepracticumin de vervolgstudie tot uitvoerend musicus.In dit verband kan over de beroepsmogelijkheden van de betrokken stu-

    denten het volgende worden opgemerkt. De abituriënten van de initiële op-leiding tot uitvoerend musicus die niet voor de vervolgstudie opteren of inaanmerking komen, zullen zich naar alle waarschijnlijkheid voegen bij deomvangrijke groep musici die tegelijkertijd op twee onderdelen van de ar-beidsmarkt werkzaam plegen te zijn. Zij nemen incidenteel als invaller in eenprofessioneel orkest of op permanente basis in een semi-professioneel ka-merorkest of ensemble actief deel aan het muziekleven op het gebied van deklassieke of lichte muziek. Daarnaast (of daarna) zijn zij veelal ook als docentwerkzaam op muziekscholen. Het is de aanzienlijke groep gegadigden voordeze gecombineerde beroepsuitoefening, die tijdens hun muziekvakstudie

    met een initiële opleiding tot uitvoerend musicus of tot docent of met eencombinatie van deze initiële opleidingen zullen volstaan.

    Ten slotte zij er in aansluiting op verschi llende adviezen over de eerderdoor mij uitgebrachte discussienota «Zwaartepunten in het Muziekvakon-derwijs» nog eens op gewezen dat een belangrijk element bij de herstructu-rering van het muziekvakonderwijs een zo goed mogelijke voorbereidingvan aspirant-muziekvakstudenten op de conservatoriale studie is. Hoofdstuk4 van deze beleidsnotitie is aan deze problematiek gewijd.

    Par. 2. Beleidsvoorstellen voor de vocale en de muziek-dramatische opleidin- gen

    Naast de instrumentale opleiding tot uitvoerend musicus verdienen de vo-cale en de muziek-dramatische opleid ingen afzonderlijke aandacht.

    In de hierboven voorgestelde herstructurering van de opleiding tot uitvoe-rend musicus is geen expliciete uitzondering gemaakt voor de akkoordinstru-menten, blokfluit, saxofoon en solozang (niet behorend tot de gebruikelijkebezetting van het symfonie-orkest). Blijkens verschillende reacties op de dis-cussienota vormen deze onderdelen van de opleiding tot uitvoerend musi-cus weliswaar geen integraal onderdeel van het orkest- en ensemblepracti-cum, maar zijn zij daarmee wel zozeer verweven, dat een afwijkende oplei -dingsstructuur de noodzakelijke consistentie van alle onderdelen van de op-leiding tot uitvoerend musicus onnodig zou verzwakken. Daarom is het debedoeling dat ook voor de akkoordinstrumenten, blokfluit, saxofoon en solo-

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 9

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    8/45

    zang de opleiding tot uitvoerend musicus in een initiële studie en in een ver-volgstudie wordt gesplitst, waarbij de vervolgstudie deel uitmaakt van dezwaartepunten voor de typische orkestinstrumenten. Toch dient de vocaleopleiding daarbij nog eens afzonderlijk te worden genoemd, omdat het in eenvervolgstudie niet zozeer om de vorming van homogene vocale ensemblesgaat als wel om de specialisatie in een bepaald gedeelte van het vocale re-pertoire. Ook voor dit onderdeel van de opleiding tot uitvoerend musicus zaloverigens de voorgestelde herstructurering in het kader van de toekomstigeWet op het hoger beroepsonderwijs en het HBO-Statuut met zo groot moge-

    lijke consistentie nadere uitwerking moeten krijgen. De tabellen B1, B2, B3en B4 bij deze beleidsnota geven enige indruk om welke aantallen studentenhet gaat en hoe deze momenteel over de verschillende conservatoria zijn ge-spreid.

    Bij de muziek-dramatische opleiding gaat het om de studenten die zichvoorbereiden op een loopbaan in de muziek-dramatische uitvoeringspraktijkd.i. een combinatie van zingen en acteren in de ruimste zin. Dat vereist nietalleen een grond ige zangstudie - stemvor ming en kennis van het operare-pertoire - maar ook beroepsgerichte lessen in onder meer Duits en Italiaans enin theatervaardigheden op het gebied van toneelspel, dictie, beweging,dans, grime en costumering.

    De muziek-dramatische opleidingen zijn in Nederland momenteel verbon-den aan de conservatoria van Amsterdam, Den Haag en Maastricht. Zij zijn

    de meest arbeidsintensieve sectoren van het muziekvakonderwijs en leggendaarom een aanzienlijk beslag op de totale hoeveelheid tijdeenheden dievoor het betrokken conservatorium beschikbaar is. Ik laat de mogelijkheidnagaan, of een specifieke bekosti gingsf ormule op deze opleidingen kan wor-den toegepast.

    Ook in deze sector van het muziekvakonderwijs is het risico van versnippe-ring van talent duidelijk aanwezig. De opleiding aan het conservatorium inMaastricht heeft in de afgelopen jaren haar bestaansrecht ten volle bewezen,in een regio waar een grote vraag bestaat naar beroepsonderwijs in dezesector van de zangkunst. Daarnaast is het echter gewenst, nu de bouw vaneen speciaal muziektheater te Amsterdam in zicht lijkt te komen, ook de posi-tie van de muziek-dramatische opleid ingen in het westen van het land te ver-sterken. Er zal zeer zorgvuldig moeten worden bezien hoe de muziek-drama-tische opleidi ngen van de randstad de reeds incidenteel bestaande samen-werking bij gezamenlijke projecten stelselmatig kunnen uitbreiden om debeschikbare facilitei ten zo goed mogelijk te benut ten voor de gewenste ont-wikkeling van het op beide opleidingen voorhanden zijnde vocale potentieel.

    Hoofdstuk 3. Nieuwe studiedifferentiaties

    Het zwaartepuntenbeleid als streven naar optimaal benutten van beperktemiddelen impliceert een herverdeling van taken. Deze beperkt zich niet totconcentratie van specialistische activiteiten op het gebied van de instrumen-tale en vocale vervolgopleidingen tot uitvoerend musicus aan enkele con-servatoria. Het komt tevens neer op een grotere differentiati e in het taken-pakket van alle conservatoria en muziek-pedagogische academies waar hetde initiële opleidingen betreft.

    Er zijn nog diverse waardevol le activiteiten denkbaar in het muziekvakon-derwi js, die nauwelijks of nog helemaal niet zijn geïniti eerd, doch die alles-zins verdienen om aan één, hooguit twee institut en voor muziekvakonder-wijs te worden ontwikkeld.

    Ik verwacht dat er vanuit het muziekvakonderwijs in het kader van de toe-komstige Wet op het hoger beroepsonderwijs en het HBO-Statuut in denaaste toekomst zeker nieuwe ideeën zullen worde n aangedragen voortaak-verbreding en nieuwe studiedifferentiaties die in relatie staan tot (gebleken)behoeften in de samenleving en wensen van de studerenden . In de huidigesituatie geldt terecht dat niet alleen de toekomstige uitvoerend musicus,maar ook de toekomstige docent die zanglessen of instrumentale lessen aande muziekschool gaat geven, allereerst een bespeler van een instrument ofeen zanger(es) moet zijn.

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 10

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    9/45

    Dat geldt evenzeer voor de leraren met een onderwijsakte Schoolmuziekof Algemene Muzikale Vorming (AMV), die bevoegd zijn voor het geven vanhet vak muziek in het eerste- of tweedegraads gebied van het voortgezet on-derwijs. (Juist vanwege de principiële eis dat de ontwikke ling van de muzi-kale speelvaardigheid van de toekomstige leraar Schoolmuziek of AMV tij -dens de opleiding voorop moet staan, zijn deze lerarenopleidingen in hetmuziekvakonderwijs gesitueerd en daarmee onlosmakelijk verbonden.) Bijde ontwikkeling van onderwijsprogrmma's voor eventuele nieuwe studiedif-ferentiaties zal de plaats van de instrumentale of vocale vaardigheid in dieprogramma's per geval moeten worden bezien.

    Uieraard kan het niveau waarop de instrumentale of vocale vaardigheidmoet worden ontwikkeld voor de verschillende studiedifferentiaties in hetmuziekvakonderwijs in de toekomst nog sterker uiteenlopen dan thansreeds het geval is. Voorop staat het doel om ook deze vorm van hoger onder-wijs toegankelijk te laten zijn voor zoveel mogelijk studenten die hiertoe ge-kwalificeerd zijn: hoger onderwijs voor velen. Deze doelstelling mag niet be-lemmeren dat studenten met uitzonderlijk muzikaal talent optimaal tot hunrecht komen, integendeel: zowel het een als het ander dient mogelijk te zijn.Daarnaast moeten er naar de mate van begaafdheid en ambities van ver-schillende categorieën studenten differentiaties op het gebied van de mu-ziek mogelijk zijn. Ook wanneer in de toekomst nieuwe studiedifferentiatiestot ontwikkeling komen, blijft het belangrijk dat de studenten zelf praktische

    muzikale vaardigheden ontwikkelen, willen zij zich kwalificeren voor beroeps-uitoefening op het brede terrein van de muziek.Het eindniveau is afhankelijk van de geambieerde functies of beroepen.

    Voor een indicatie van nieuwe studiedifferentiaties die denkbaar zijn vol-sta ik met een beknopte opsomming.

    a. Het lijkt me een goede zaak als de insti tuten voor muziekvakonderwijstot samenwerking komen met scholen voor kunstonderwijs op het gebiedvan het theater om de mogelijkheden van nieuwe studiedifferentiaties te ex-ploreren. Zowel vanuit de toneelpraktijk als vanuit de sector der geïmprovi-seerde muziek zijn de laatste jaren nieuwe vormen van muziektheater ont-wikkeld die hiervoor gerede aanknopingspunten lijken te vormen.

    b. Ook samenwerking met universitaire instituten voor musicologie, so-nologie, kunsthistorie, theaterwetenschappen enz. ligt voor de hand. Ge-dacht kan worden aan onderzoek van de mogelijkheid om binnen de oplei-dingen schoolmuziek en algemene muzikale vorming te komen tot een ne-venspecialisatie in de ortho-pedagogische kant van de muziekbeoefening. Indit verband kan ook aan muziektherapie worden gedacht. Een ander voor-beeld is de volksmuziek die vooral in het kader van de lerarenopleidingeneen rijke bron voor studiedifferentiaties kan zijn. In het kader van deze sa-menwerking tussen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwi jsis het voorts van belang de mogelijkheden te onderzoeken dat een conserva-toriumstudent op het gebied van zijn/haar studie in een universitair vak ten-tarnen kan afleggen en vice versa.

    c. Ook ten aanzien van de culturele minderheden in Nederland heeft het

    muziekvakonderwijs een taak te vervullen. Het groeiende aantal buitenland-se werknemers en hun gezinnen, personen afkomstig uit Suriname en deNederlandse Antil len, Molukkers en buitenlandse vluchtel ingen , de aanwe-zigheid van hen allen moet (vooral voor conservatoria in regio's waar veelvan deze etnische minderheden wonen) een uitdaging zijn om meer te wer-ken aan voorzieningen tot behoud van het cultuureigene van deze groepen.Daarbij denk ik aan de opleiding van muziekleraren die kennis hebben vande specifieke instrumentatie en muziekbeleving, de muzikale cultuur van de-ze bevolkingsgroepen. Met behulp van gastdocenten aan de lerarenop-leidingen van het muziekvakonderwijs en met een goede behoef tepeilingkan het muziekvakonderwijs het nodige kader opleiden dat in het muziek-schoolwezen de beoefening van niet-westerse muziek kan begeleiden.

    d. Voorts lijken op korte termijn nieuwe studiedifferentiaties denkbaarvoor de opleiding tot muziekgerichte functies bij de publiciteitsmedia. Het kan

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16 957, nr. 1 en 2 11

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    10/45

    ook gaan om organisatorische functies in het muziekleven, die een achter-gr on d van praktische muzikale vaardig hei d vragen. Ik denk daarbij omslechts enkele voorbeelden te noemen o.a. aan de beroepen van muziek-

    journa l i s t , muzi ekp rese ntator, impressario , o rganisa tor van culturele ev e-nementen en zakelijk leider van muziekinstellingen.

    e. De lichte muziek, die pas onla ngs toegan g tot de muzie kvakin stitu tenheeft gekregen , zal waarsch ijnl ijk eveneen s vrage n om aparte differen tiaties ,zoals het vak arrangeren. In dit verband zij opgemerkt dat ik er voorshandsgeen voorstander van ben om ook zwaartepunten te scheppen voor de tota-

    liteit van de lichte muziek of voor de geïmproviseerde muziek. Het lijkt mijbeter om deze vormen van muziek, die voor de daarin geïnteresseerde stu-denten inpasbaar zijn in hun reguliere studie, niet landelijk te centraliseren.Centralisatie zou in dit geval een belemmering kunnen betekenen voor dedoce nten opl eidi nge n om hun studen ten te bek wam en in juist die muziek diein het onderwijs op de muziekscholen van groeiende betekenis is.

    Natuurlijk zal er enige tijd overheen gaan eer deze ideeën door de muziek-vakinst i tuten voldoe nde zi jn ui tgewerkt om in het onde rwij saanb od te wor-den geoperationaliseerd. Ik sta gaarne open voor gefundeerde voorstellenvan scholen die opteren voor de voorbereiding van een nieuwe studiediffe-rentiatie. Deze voorstellen zullen worden behandeld in het kader van de ont-wikk eli ng van het hoger bero epso nde rwij s c.q. de bevo rde ring van de sa-

    menwerking tussen het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijkonderwijs .

    Hoofdstu k 4. De voorberei ding op het muz iekvak onder wijs

    Zoals reeds in hoofdstuk 2 is aangeduid, hangen de onderwijskundige in-richting en de relatief lange studieduur van het muziekvakonderwijs tennauwste samen met de voorbereiding van de aspirant-studenten op het mu-ziekvako nderwi js. Ik verw ijs in dit verband naar de doelstel ling van het ho-ger beroep sond erwi js. Artikel 2 van het on twe rp van Wet op het hog erberoepsonderwijs bevat daarover de volgende bepaling:

    «Hoger beroepsonderwijs omvat, voortbouwend op de hogere vormenvan het voortgezet onderwijs, de theoretische en praktische voorbereidingtot het bekleden van maatschappelijke betrekkingen en tot het zelfstandiguito efen en van een bero ep, waa rvo or een hogere beroe psop lei din g vereistis of dienstig kan zijn, bevordert voorts de persoonlijke ontplooiing en hetmaatschappelijk functioneren en draagt bij aan de ontwikkeling van de be-roepen waartoe het opleidt. Hoger beroepsonderwijs omvat mede vervolg-hoger beroepsonderwijs en post-hoger beroepsonderwijs.» Om inderdaaddoelmatig op de hogere vormen van het voortgezet onderwijs te kunnenvoo rtb ouw en, dient de beleidsontwikkeli ng voor het muziekvakonde rwijszich ook uit te strekken tot aandacht voor het vak muziek in het voortgezetonderwijs. Het gaat daarbij om de vraag hoe het vak muziek in de scholenniet alleen de algemene muzikale vorming behelst, maar ook de leerlingenmet aspiraties voor een latere instrumentale of vocale muziekvakstudiereeds in een vroeg stadium van hun schooltijd zo goed mogelijk van nut kanzijn.

    Om toelaatbaar te zijn tot een muziekvakstudie moet de aspirant-muziek-vakstudent beschikken over muzikale aanleg en een dosis praktische muzi-kale vaardigheid. Het zal duidelijk zijn dat naarmate de ambities voor de late-re beroe psuit oefen ing hoger lig gen, ook zwaardere eisen moet en w ord engesteld aan de muzikale aanleg en aan de muziekopleiding die aan de con-servatoriale studie moet zijn voorafgegaan. In tegenstelling tot andere sec-toren van het hoger beroepsonderwijs kan muziekvakonderwijs daarbij in deregel moet voortbouwen op eerder genoten onderwijs in het kader van v.w.oh.a.v.o./m.a.v.o. Deze categorie scholen voor voortgezet onderwijs kent na-melijk alleen de algemene muzikale vorming en verzorgt niet de instrumen-tale of vocale opleiding die voor toelating tot het muziekvakonderwijs is ver-eist.

    Twe ede Kamer, zittin g 19 81, 1695 7, nr. 1 en 2 12

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    11/45

    Veruit de meeste aspirant-muziekvakstudenten doen deze praktische mu-zikale vaardigheid op door gedurende een aantal jaren naast de school voorv.w.o./h.a.v.o./m.a.v.o. tevens een muziekschool te volgen.

    Op grond van praktijkervaring kan men stellen, dat wie solo-violist(e) of-pianist(e) wil worden, eigenlijk reeds serieus moet beginnen te studeren opeen leeftijd van 7 of 8 jaar; de bespelers van houten of koperen blaasinstru-menten met beroepsambities mogen niet veel later dan omstreeks hun elfde

    jaar beginnen. Zelfs wanneer men geen uitvoerend musicus wil worden enmikt op de functie van muziekleraar is een vroege start met de muziekstudie

    eveneens zeer gewenst. Een landelijke inventarisatie van de verschillendevormen van voorbereiding op het muziekvakonderwijs levert het volgendebeeld op.

    1. Momenteel worden op diverse plaatsen in Nederland op experimentelebasis oplossingen gezocht voor het probleem om kinderen al op jonge leef-tijd beroepsgericht muziekonderwijs te geven dat onderwijskundig en prak-tisch-organisatorisch optimaal harmonieert met hun opleiding in de a.v.o.-sector. Allereerst moeten daarbij de twee a.v.o.-scholen worden genoemddie bestuurlijk en onderwijsorganisatorisch nauw samenwerken met de con-servatoria en dansvakopleidingen in Rotterdam en Den Haag; in Rotterdamis het nog een gemeenschap van scholen, nl. een m.a.v.o.-school, het con-servator ium en de dansvakopleiding aldaar; in Den Haag kon al een scholen-

    gemeenschap tot stand komen tussen een lagere school met 5e en 6e klas,een m.a.v.o.-school met h.a.v.o.-top, het conservator ium en de dansvakop-leiding ter plaatse. Deze onderwijsvormen bieden hun leerlingen beroeps-gerich t muziek- en dansonderwi js, dat geheel en al in de a.v.o.-opleiding isgeïntegreerd, zonder dat dat tot overbelasting of vroegtijdige beroepsselec-tie hoeft te leiden. Het is gebleken dat deze scholen zeer geschikt zijn om mu-zikaal begaafde kinderen en kinderen met aanleg voor ballet reeds in de peri-ode dat ze nog algemeen voortgezet onderwijs volgen, gericht voor te berei-den op een muziekvakstudie of balletopleiding in het kunstonderwijs.

    Een veelheid van factoren bepaalt echter de schoolkeuze voor een artistiekbegaafde leerling(e) na het verlaten van een school voor lager onderwijs.Dat zal voor ieder kind en de betrokken ouders weer anders liggen. Daaromkan in zijn algemeenheid niet worden gezegd dat de scholen in Den Haag enRotterdam voor alle kinderen met aanleg voor muziek of ballet de aangewe-zen scholen zijn. In Amsterdam en Tilburg worden vormen van samenwer-king opgebouwd tussen de dansvakopleidingen en a.v.o-scholen ter plaatsedie, in onderwijskundig opzicht, minder ver gaan dan de integratieprojectenin Den Haag en Rotterdam.

    Bestuurlijk gezien geschieden deze samenwerkingsac tiviteiten op basisvan vrijwilligheid en met volledig behoud van zelfstandigheid. De verschil-len in opzet impliceren eigen merites voor ieder van beide samenwerkings-vormen. Beide vormen van vooropleiding tot het kunstvakonderwijs hebbenechter het voordeel dat de muzische ontwikkeling van beroepsbegaafdea.v.o.-leerlingen reeds tijdens de a.v.o.-opleiding van begin af aan een specia-le plaats inneemt en daarna een vlottere aansluiting op het vakonderwijs

    geeft. De meeste muziek- of balletstudenten die een dergelijke voo roplei-ding hebben gehad ronden hun eigenlijke vakstudie in kortere tijd af dan devoorgeschreven cursusduur. Daarom zou het streven erop moeten wordengericht om - op bescheiden schaal - meer van dergelijke mogelijkheden to tanticipatie op een vakstudie voor muziek te creëren aan enkele grote conser-vatoria. Daarbij ware het model te volgen dat in Amsterdam en Tilburgword t gehanteerd, omdat vrijwill ige samenwerking en behoud van zelfstan-digheid geen speciale juridische en rechtspositionele constructies vragen en- wat zeker niet uit het oog mag worden verloren - binnen het voor ieder vande betrokken schooltypen geldende bekostigingspatroon blijven.

    Voorop staat het doel de leerlingen vanaf 12 jaar een gedegen muziek- ofdansscholing te geven , die uitmondt in muziek of dans als zesde eindexa-menvak. De verantwoordelijkheid voor het eindexamen blijft uiteraard bij de

    a.v.o.-school berusten.

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 13

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    12/45

    Gezien de eenstemmige reactie op de suggestie in mijn discussienota omeen coördinatiecommissie voor deze experimentele vormen van samenwer-king in het leven te roepen, is het mijn voornem en om op korte te rmi jn nahet uitbrengen van deze beleidsnotitie een dergelijke commiss ie in te stel-len. Het is de bedoeling dat deze commiss ie vooral als onderwij skundig enbestuurlijk klankbord voor de betrekken scholen gaat fungeren en ondermeer de docenten helpt bij het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van deleerwegen. Waar de bestaande experimentele voorzieningen nog niet in alleopzichten hun deugdelijkheid hebben bewezen, acht ik voor deze commissie

    ook een evaluerende en adviserende taak bij de eventuele structurele verbe-tering van deze vorm van voorbereiding op het muziekvakonderwijs wegge-legd.

    2. Maar ook een andere vorm van samenwerking ver dient de aandacht,namelijk samenwerking tussen a.v.o.-scholen en muziekscholen. Dit is eenvan de mogelijkheden van samenwerking tussen secundair onderwijs enculturele instelling en, waarop de betrokken bewindslieden van Cultuur, Re-creatie en Maatschappelijk Werk en van Onderwijs en Wetenschappen eenwederzijdse beleidsafstemming hebben ontwikkeld. Bij deze samenwerkingtussen a.v.o.-scholen en muziekscholen blijft de positie van de muziekscho-len ongewijzigd. Zij behouden hun volstrekte onafhankelijkheid ten opzichtevan de scholen voor voortgezet onderwijs en zullen evenmin ook maar inenige mate inboeten aan betekenis voor de instrumentale en vocale voorbe-reiding op het muziekvakonderwijs.

    Alle muziekvakstudenten hebben immers kortere of langere tijd een mu-ziekschool bezocht en een aanzienlijk deel van hen heeft ook de nodige be-roepsgerichte voorbereiding op het muziekvakonderwijs aan een muziek-school ontvangen.

    Doel van de samenwerkingprojecten van scholen voor voortgezet onder-wijs en muziekscholen is de feitelijke erkenning van deze betekenis op hetgebied van het instrumentale en vocale muziekonderwijs met name in diescholen die aan de leerlingen de mogeli jkheid bieden eindexamen te doen inhet vak muziek. Het gaat vooral om een betere afstemming op elkaar en hetbevorderen van de samenwerking, zodat er een integratie van vorming,scholing en onderwijs kan plaatsvinden. Het is niet de bedoeling dat de be-trokken scholen fuseren. De verantwoordelijkheid voor het eindexamen ineen samenwerkingspro ject van een muziekschool en een school voor voort-gezet onderwijs blijft uiteraard bij laatstgenoemde school berusten.

    3. Voor de volledighe id wijs ik ten slotte op de vooropleiding die als cur-sus aan de instituten voor muziekvakonderwijs is verbonden en voor een an-dere leef tijdsgroep is bestemd, namelijk voor de 16- tot 19-jarige aspirant-muziekvakstudenten.

    Deze ople iding heeft ten doel de toekomst ige muziekvakstudenten de no-dige voorbereiding te geven op het muziekvakonderwijs, terwijl ze nog aaneen school voor algemeen voortgezet onderwijs studeren. Veel institutenvoor muziekvakonderwijs werken daartoe op informele basis samen met

    scholen voor algemeen voortgezet onderwijs in hun regio. In het schooljaar1978/1979 volgden bij voorbeeld 273 studenten de conservatoriale voor op-leiding gelijktijdig met de laatste jaren van hun h.a.v.o.- of v.w.o.-opleiding.Maar niet minder dan 735 aspirant-muziekvakstudenten volgden uitsluitendde conservatoriale vooropleiding en hadden hun voorgaande h.a.v.o.- ofv.w.o.-opleiding al afgerond.

    Deze aantallen liggen ongunst ig ver deeld, gezien vanuit de onderwijskun-dige noodzaak om de muzikale training zo tijdig mogelijk te beginnen. Dezeongunstige situatie kan ten goede worden gekeerd wanneer de institutenvoor muziekvakonderwijs hun informele samenwerking met de v.w.o.- enh.a.v.o.-scholen intensiveren. Dan wordt ook voor de leerlingen die pas naverloop van tijd in het voortgezet onderwijs een muziekvakstudie gaan am-biëren de kans op vertraagde aansluiting met het muziekvakonderwijs min-

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 14

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    13/45

    der. Evenals bij de samenwerking van a.v.o.-scholen met muziekscholengaat het hier om betere onderlinge afstemming, zodat vorming, scholing enonderwijs kunnen integreren, ledere school behoudt haar eigen verantwoor-delijkheid en het is niet de bedoeling dat de betrokken scholen fuseren.

    Het initiatief tot informele samenwerking of tot intensivering van bestaan-de samenwerking tussen conservatoriale vooropleidingen en de scholenvoor algemeen voortgezet onderwijs, waarbij ik vooral denk aan de scholendie het vak muziek als eindexamenvak kunnen bieden, moet van de betrok-ken scholen zelf uitgaan en kan in beginsel zonder departementale bemoei-

    enis worden ontplooid. Uiteraard moet ik echter de restrictie stellen dat de fi-nanc ieri ng geheel binnen de grenzen van de aut ono me beko stig ing moetblijven.

    In ambtelijk overleg tussen de betrokken directies van de Ministeries vanOnderwijs en Wetenschappen en van Cultuur, Recreatie en MaatschappelijkWerk zal wo rd en bezien hoe de reeds hier en daar bestaande sa men wer kin gtussen conservatoria en conservatoriale vooropleidingen enerzijds en mu-ziekscholen anderzijds, stelselmatig kan worden uitgebreid en tot onderwijs-kundige en onderwijsorganisatorische integratie kan leiden. Tevens zal dezeambtelijke overleggroep zich moeten beraden over de vraag hoe de verant-woordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen voor devooropleidingen gestalte zal moeten krijgen indien de muziekscholen, gede-centraliseerde voorzieningen, een deel van de conservatoriale vooroplei-

    ding mede voor hun rekening gaan nemen.

    Hoofdstuk 5. Onderzoek

    Par. 1. Positie van onderzoek

    Het concept- wetso ntwe rp Hoger Beroepsond erwijs bevat in artikel 74 eenbepaling over het onderzoek in het kunstonderwijs. Deze luidt: «Volgens re-gelen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, kan Onze minister opeen desbetreffende aanvraag gedurende een bepaalde periode een instel-l ing, waaraan nader aan te wijzen studierichtingen behorend tot het hogerkunstonderwijs zijn verbonden, in staat stellen tot het verrichten van onder-zoek op het terrein van de desbetreffende studierichtingen». Deze bepaling

    in het concept-wetsontwerp is voor deze discussienota van belang. Reedsthans zijn aan de conservatoria opleidingen verbonden waar het onderzoekeen essentieel onderdeel vormt van het onderwijs.

    Als voorbeelden van activiteiten in het muziekonderwijs die heel duidelijkeen onderzoeksrarakter dragen, kunnen o.a. de volgende activiteiten wor-den genoemd:

    - in het kader van de comp osit iel eer word en de mog elij khe den v erde rontwikkeld van elektronische en elektro-instrumentale compositie;

    - er wor den mogelijkhede n van muziekregistratie en mic rof oon- opna me-techniek voor de elektro-instrumentale muziek ontwikkeld;

    - in het kader van de vakst udie voor het bespelen van histo risch e inst ru-menten vindt onderzoek plaats naar historisch repertoire en authentieke uit-voeringspraktijk.

    Door deze activi teite n kent het muzi ekv akon der wijs r on do m b epaal deconservatoria een schoolvorming en uitstraling van kunstzinnig klimaat. Hetgaat hier om de systematische, creatieve activiteiten die het uitbreiden vankennis en artistieke vaardigheden tot doel hebben, alsmede het toepassendaarvan.

    Het ligt overigens uitdrukkelijk niet in de bedoeling dat onderzoekingen,welke naar hun aard door wetenschappelijke instellingen worden verricht, inde toe kom st (ook) zelfstandig door de inst itut en van muzi ekv akon der wijsworden uitgevoerd en omgekeerd.

    Par. 2. Verantwoording van het onderzoek

    Van groot belang is een goede verslaglegging, het beschrijven van het on-derzoek aan de hand van programma en thema, het berekenen van de om-vang van het onderzoek en het vastleggen van de resultaten.

    Twe ede K ame r, zitt ing 1 981, 16957 , nr. 1 en 2 15

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    14/45

    Resultaten kunnen uiteraard worden uitgedrukt in de meest uiteenlopen-de vorm en, bij voorbeeld in partitoren, bandopna men, concert- of opera-uitvoeringen, publikat ies, boeken e.d. Een zekere uniformiteit in de wijzewaarop de onderzoeksresultaten zichtbaar worden gemaakt is echter zeergewenst. Aan de hand van nader vast te stellen r ichtl ijnen zullen daartoe af-spraken met de betrokken instellingen worden gemaakt.

    Par. 3. Samenwerking tussen HBO en WO

    Bij beschouwing van de onderzoeksactiviteiten in het muziekvakonderwijsligt het alleszins voor de hand om verbreding daarvoor te zoeken in het ka-der van de voorzieningen voor de samenwerking tussen het hoger beroeps-onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. De criteria daarvoor zijn om-schreven in de circulaire van 31 juli 1978, nr. HW/IS 327683, inzake Samen-werkingsprojecten HBO/WO. Een combinatie van de specifieke theoretischeen technische kennis van universitaire instituten met de muzikale inzichtenen praktische ervaring van de opleiding tot uitvoerend musicus van de con-servatoria kan in beginsel tot een unieke en wetenschappe lijk gefundeerdeaanpak leiden. Ik volg daarmee een suggestie van het rapport «Wettelijk ka-der kunstonderwijs», dat de sectie kunstonderwijs van de HBO-raad op 20november 1978 uitbracht.

    Het theoretisch, historisch onderzoek kan nauwer worden gerelateerd aan

    het praktische experimentele onderzoek, om het mogelijk te maken dat bei-de benaderingswijzen vruchtbaar inwerken op de opleiding van de studen-ten en op de voor uitgang van zowel de kunsten als de op de kunsten gerich-te onderwijsdisciplines.

    Par. 4. Concretisering van de beleidsvoorstellen voor onderzoek

    Wanneer het gaat om de concretisering van de beleidsvoornemens op hetpunt van onderzoek in het muziekvakonderwij s komt allereerst de sector his-torische muziek van het conserva torium in Den Haag in aanmerking voor desituering van een zwaartepunt voor dit onderdeel van de opleiding tot in-strumentaal uitvoerend musicus. Dit betreft overigens niet alleen onder-zoek; ook het lesgeven maakt daarvan een onderdeel uit.

    Voorts zijn in de elektronische studio van dit conservatorium en van hetconservatorium in Amster dam een zodanige kno w- how en apparatuur opge-bouwd dat aanwijzing van deze activiteiten tot zwaartepunten eveneens al-leszins is gegron d.

    Par. 5. Financiering van onderzoek

    Ten aanzien van de financ iering van het onderzoek in het kunstonderwij sen in dit geval dan het muziekvakonderwi js, kan in grote lijnen een analogeopzet worden nagestreefd als is ontwikkeld in de onlangs uitgebrachte Be-leidsnota Universit air Onderzoek. Het is nl. denkbaar dat de financiering vanonderzoeksprojecten in het muziekvakonderwijs verloopt volgens een vier-tal systemen.

    a. Binnen de budgettaire middelen kan een bedrag beschikbaar wor dengesteld dat door het betrokken conservatorium naar eigen goeddunken kanworden besteed, vergelijkbaar met de opslagfinanciering. Dit geld dientvoorf inanc ieri ng van een vrije ruimte waarin onderzoek wordt verricht endeskundigheid wordt verworven of in stand gehouden onder meer voor deverzorging van kwalitatief hoogwaardig muziekvakonderwijs. Deze financie-ring wordt niet aan voorwaarden vooraf gebonden; het is voldoende als eenbegroting wordt opgesteld, die als een globale taakstelling kan worden op-gevat.

    b. Als tweede mogelij kheid is daar de voorwaardelijke financiering. Datwil zeggen dat de toekenning afhangt van ingediende projecten, van ver-slaggeving en behaalde resultaten. Het gaat daarbij om onderzoek volgens

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 16

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    15/45

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    16/45

    keuzemogelijkheid bij de samenstelling van de diverse vakkenpakkettengaat gepaard met de mogelijkheid om tot nu toe bestaande studie-onderde-len te laten vervallen, mits een en ander binnen de bestaande onderwijskun-dige kaders voor de diverse muziekvakdiploma's blijft. Deze onderwijskundi-ge randvoorwaarde strekt tot bewaking van het professioneel karakter vande muziekvakopleidingen. Maar daarmee wordt tevens een verbetering vankwaliteit en rendement bereikt, die niet tot extra uitgaven leidt.

    Naast de budgettaire neutraliteit van de beleidsvoornemens voor de oplei-dingen tot uitvoerend kunstenaar en docent is een uitgavenstijging voorzien

    voor extra stimulering van het zwaartepuntenbeleid en voor speciale onder-zoeksactiviteiten. Dank zij zeer kritische afweging van pri orit eiten zijn in demeerjarenraming hiervoor extra middelen voorzien, oplopend tot 1 miljoengulden in 1984.

    Hoofdstuk 8. Samenvatting

    1 . Deze beleidsnoti tie over het muziekvakonderwi js houdt uiteraard nauwverband met actuele en komende ontwikkelingen in het muziekleven en inhet muziekvakonderwijs. In de concertpraktijk groeit gestaag de behoefteaan uitvoerende musici met een veelzijdige bekwaamheid in het orkest- enensemblespel.

    In het muziekvakonderwijs groeit de actieve belangstelling voor het on-

    derwij s in gespecialiseerde kamermuziek, in jazz en geïmproviseerde mu-ziek. Ook het element onderzoek krijgt steeds meer daadwerkelijke aan-dacht.

    Het is de bedoeling van deze beleidsnotit ie de dreigende versni pperingvan muzikaal talent voor de opleiding tot uitvoerend musicus tegen te gaanen de wegen aan te geven waarlangs de instituten gezamenlijk op de ge-wenste ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen inspelen. Dit impliceerteenzwaartepuntenbeleid met een aantal concentraties van activiteiten. Hetzwaartepuntenbeleid is gericht op kwalitatieve verbetering van het muziek-vakonderwijs door landelijke taakverdeling en schaalvergroting van het be-staande aanbod aan initiële muziekvakstudies en door concentratie van totnu toe nog niet als zodanig bestaande vervolgstud ies en onderzoeksactivi-teiten (hoofdstuk 1 van deze beleidsnot itie).

    2. Prioritei t krijgt de vor ming van zwaartepunten tot verbetering van deopleiding tot uitvoerend musicus. Daartoe wordt de volgende, in het kadervan het hoger onderwijs geïntegreerde structuur voorgesteld. Na de inwer-kingtreding van de toekomstige Wet op het hoger beroepsonderwijs wordteen vierjarige cursusduur voor de opleiding tot uitvoerend musicus, evenalsvoor alle andere opleidingen in het muziekvakonderwijs ingesteld en wordtde ople iding toegespitst op de initiële vakstudie. Daarnaast en daarna wordteen vervolgstudie in het leven geroepen, waarin de opleiding tot uitvoerendmusicus met een veelzijdige scholing in het orkest- en ensemblespel wor dtaangevuld. Deze vervolgstudie zal op maximaal vier grote conservatoriaworden geconcentreerd. Aan twee conservatoria in de randstad, een grootconservatorium in het noordoosten van het land en een groot conservatori-um in het zuiden van het land kan dan de bovenregionale taak voor het col-lectief te beoefenen deel van de opleiding tot uitvoerend musicus wordentoebedeeld.

    De muziek-dramatische opleiding blijft beperkt tot de conservatoria in Am-sterdam, Den Haag en Maastricht. Er zal naar verdere verbetering van de sa-menwerking tussen de opera-opleidingen in Amsterdam en Den Haag wor-den gestreefd (hoofdstuk 2 van deze beleidsnotitie).

    3. Een tweede categorie zwaartepunten vormen de nieuwe studiediffe- rentiaties.

    In de lijn van de Wet op het hoger beroepsonderwijs ligt de geleidelijkeontwikkeling van nieuwe studiedifferentiaties als de muziek van cultureleminderheden, volksmuziek, muziektherapie, arrangeren, muziek in de ortho-

    Tweede Kamer, zi tting 1981, 16 957, nr. 1 en 2 18

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    17/45

    pedagogiek, muziekjournalistiek en cultureel management. Samenwerkingvan de instituten voor muziekvakonderwijs met de scholen voor kunstonder-wijs op het gebied van het theater is gewenst en zal kunnen leiden tot verrui-ming van de mogelijkheden tot differentiatie van de vakkenpakketten(Hoofdstuk 3 van deze beleidsnotitie).

    4. Het zwaartepuntenbele id als middel tot verhoging van de kwaliteit vanhet muziekvakonderwijs kan niet slagen zonder beleidsmatige bevorderingvan de onderwijskundige aansluiting tussen algemeen voortgezet en kunst- onderwijs.

    Er zal met voortvarendheid een adviescommissie worden ingesteld terevaluatie van bestaande samenwerkingsexperimenten. Mede gelet op hetadvies van deze commissie zal zoveel mogelijk steun worden ver leend aanintensivering van de volgende activiteiten:

    a. samenwerking tussen scholen voor kunstonderwijs en scholen voor al-gemeen voortgezet onderwijs, voor leerlingen vanaf 12 jaar;

    b. samenwerking tussen muziekscholen en de scholen voor algemeenvoortgezet onderwijs;

    c. samenwerking tussen de vooropleid ing van de instituten voor muziek-vakonderwijs en de scholen voor algemeen voortgezet onderwijs voor leer-lingen van 16 jaar en ouder (Hoofdstuk 4 van deze beleidsnotitie).

    5. Voor de onderzoeksfunctie van het muziekvakonderwijs houdt hetzwaartepuntenbeleid de stimulering in van zelfstandige onderzoeksprojec-ten van individuele conservatoria. In eerste instantie betreft deze categoriezwaartepunten het conservatorium in Den Haag (authentieke uitvoerings-praktijk en elektronische muziek) en het conservatorium in Amsterdam(elektronische muziek). Bovendien kan de samenwerking met het weten-schappelijk onderwijs het onderzoek in het muziekvakonderwijs een brederdraagvlak geven door gezamenlijke onderzoeksprojecten van conservatoriaen universiteiten, o.a. op het gebied van de uitvoeringsprak tijk en toepas-sing van de elektronica. Dit geldt voor de conservatoria in Amste rdam enDen Haag en het Instituut voor Sonologie in Utrecht (Hoofdstuk 5 van dezebeleidsnotitie).

    6. Uitgaande van het ontwerp van Wet op het hoger beroepsonderwijs zaler in het muziekvakonderwijs een duidelijk onderscheid tussen de initiëlevakstudie, de vervolgstudie en de postconservatoriale nascholing moetenkomen. De nascholing van muziekdocenten zou dan vooral zijn bedoeld omde voortschrijdende ontwikkelingen in de muziekdidaktiek te blijven volgen.

    Niet alle vormen van postconserva toriale nascholing kunnen in het taken-pakket van iedere instelling voor muziekvakonderwijs worden opgenomen,omdat ook hier een landelijke taakverdeling in de geest van het zwaartepun-tenbeleid tot stand behoort te komen (Hoofdstuk 6 van deze beleidsnotitie).

    7. Voor de financiering van het zwaartepuntenbeleid zijn in de meerjaren-ramingen extra middelen gereserveerd, oplopend tot 1 miljoen gulden in1984. Het is mijn bedoeling dat daarnaast in het kader van de toekomstigeWet op het hoger beroepsonderwijs extra gelden worden geraamd voor hetzwaartepuntenbele id op het gebied van het onderzoek in het muziekvakon-derwijs (Hoofdstuk 7 van deze beleidsnotit ie).

    Deze beleidsnotitie «Zwaartepunten in het Muziekvakonderwijs» beoogtde grondslag te zijn voor een gedachtenwisseling in de Tweede Kamer derStaten-Generaal over de toekomstige structuur van het kunstonderwijs ophet gebied van de muziek, gezien in het perspectief van de toekomstige Wetop het hoger beroepsonderwijs.

    De Minister van Onderwijs en Wetenschappen ,A. Pais

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 9̂

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    18/45

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    19/45

    Tabel A2 , Aantallen studenten uitvoerend musicus ' (um) en akte muziekonderwijs (dm) per conservatorium, op de peildatum15-9-1979, voor de instrumenten uit een symfonieorkest

    Oplei-

    Conservatorium

    Hoofdvak Oplei- Amster- Arnhem Enschede 's-Gra- Gronin- Maas- Ro t t e r- Tilburg Utrecht Zwolleding dam venhage gen tricht dam

    Viool um 62 4 3 32 9 20 3 11 2 1dm 23 6 3 5 2 10 15 16 12 18

    Altviool um 3 2 2 12 4 2 2 4 1dm 2 1 2 1 6 1

    Cello um 17 1 15 3 17 1 4 3dm 5 3 3 2 2 4 4 8 4 6

    Contrabas um 13 11 2 1 4 4dm 2 2 2 12 3 3

    Fluit um 28 2 24 9 3 5 6 4 2dm 13 15 16 11 4 10 15 14 24 10

    Hobo um 9 1 1 14 1 3 1dm 2 4 8 1 9 4 3 3 5

    Klar inet um 10 11 2 11 4 6 2 4 2dm 2 8 4 2 13 14 11 6 6

    Fagot umdm c o

    c o

    4 2 12

    1 11 1

    Hoorn um 5 1 10 1 3 2 3 1dm 1 1 3 3 4 6 1

    Trompet um 5 1 8 6 5 5 2dm 3 4 5 3 14 6 16 11 11

    Trombone um 3 1 7 3 2 2 2 1dm 3 6 1 1 3 4 4 4 9

    Tuba um 1 1 1 2dm 1 3 4 1 2

    Harp umdm

    43

    6 3 22 4

    23

    Slagwerk um 14 3 1 33 4 9 5 1 1dm 2 7 4 1 2 14 3 6

    ' Deze categorie um bestaat ui t st udent endie alleen um studeren en studenten diede opleiding um in combinatie met dmvolgen.

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 21

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    20/45

    Tabel A3, Aanta llen studenten uitvoerend musicus' (um) en akte muziekond erwijs (d m) per conservatorium, op de peildatum15-9-1978, voor de instrumenten uit een symfonieorkest

    Oplei-

    Conservatorium

    Hoofdvak Oplei- Amster- Arnhem Enschede 's-G ra- Gronin- Maas- Rotter- Tilburg Utrecht Zwolleding dam ven hage gen tricht dam

    Viool um 51 5 5 31 6 19 5 14 6 1dm 24 5 3 4 10 18 10 13 17

    Altviool umdm

    65

    1 102

    3 1 31

    34

    Cello um 16 2 16 4 16 1 6 4 1dm 2 3 1 2 2 4 3 4

    Contrabas um 13 1 11 2 3 1 4dm 1 2 9 3 3

    Fluit um 27 2 29 5 3 7 8 5 2dm 22 8 9 8 3 9 14 16 23 10

    Hobo um 11 2 19 3 3 1 3 1dm 4 1 6 5 4 2 2 4 5

    Klarin et um 14 1 3 10 4 5 1 5 1dm 1 10 7 2 2 10 9 7 6 7

    Fagot umdm

    82 2

    5 11

    1 11

    Hoorn um 6 3 5 7 1 3 1dm 2 4 3 2 2 3

    Trompet um 9 2 2 10 5 8 4 1 4dm 3 3 3 2 12 4 14 9 11

    Trombone um 2 2 3 6 2 2 2 1 1dm 1 5 4 1 1 2 1 3 10

    Tuba umdm

    32

    1 51

    Harp umdm

    4 4 6 14 3

    1

    Slagwerk um 7 3 1 31 3 10 7 1 1dm 1 7 3 1 18 1 2 4

    1 Deze categorie um bestaat uit studentendie alleen um studeren en studenten die deopleiding um in combinatie met dm volgen.

    Tweede Kamer, zitting 1981,16957, nr. 1 en 2 22

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    21/45

    Tabel A4 , Aanta llen studenten uitvoerend musicus' (um) en akte muziekonde rwijs (dm) per conservatorium, op de peildatum15-9-1977, voor de instrumenten uit een symfonieorkest.

    Oplei-

    Conservatorium

    Hoofdvak Oplei- Amster- Arnhem Enschede 's-Gra- Gronin- Maas- Rotter- Tilburg Utrecht Zwolleding dam venhage gen tricht dam

    Viool um 46 4 5 15 11 19 4 8 7 2dm 35 5 2 12 6 21 18 13 12 17

    Altviool um 11 1 2 8 1 1 4 3 4dm 4 2 3 4 1

    Cello um 18 2 3 6 5 12 1 5 4dm 4 1 10 2 1 5 2 5

    Contrabas um 14 2 7 4 3 1 3dm 1 1 4 1 1 1

    Fluit um 11 3 11 8 2 4 8 6dm 34 8 9 23 4 9 15 15 24 12

    Hobo um 12 5 6 2 4 1 4dm 6 3 5 13 1 7 3 1 3 5

    Klarinet um 13 2 4 3 3 6 2 3 4dm 1 11 7 4 2 11 7 8 10 7

    Fagot um 6 4 1 2 1dm 1 1 1 1 2

    Hoorn um 6 1 3 7 8 1 4 1dm 2 1 1 1 2 2 3

    Trompet um 3 1 4 9 8 10 13

    dm 5 3 7 7 6 12 10 11Trombone um 4 2 3 6 1 4 2 2 1

    dm 6 4 1 3 1 13Tuba um

    dm2 1

    11 1 1 • 4

    Harp umdm

    21

    1 9 32 2

    16

    Slagwerk um 7 3 1 23 2 7 5 1 2dm 3 9 6 1 1 10 4 2 3

    ' Deze categorie um bestaat uit stude ntendie alleen um studeren en studenten die deopleiding um in combinatie met dm volgen.

    Tabel B I . Aanta llen studenten uitvoerend musicus ' (um) en akte muziekonderwijs (dm) per conservator ium, op de peildatum15-9-1980, voor akkoord-instrumenten en voor blokfluit, saxofoon en solozang

    Oplei-

    Conservatorium

    Hoofdvak Oplei- Amster- Arnhem Enschede 's-Gra- Gronin- Maas-- Rotter- Tilburg Utrecht Zwolleding dam venhage gen tricht dam

    Solozang um 13 2 2 31 10 29 5 1 1 1dm 36 24 10 10 4 39 11 8 14 25

    Piano um 24 3 3 33 33 18 9 10 9 4dm 62 60 36 10 22 110 70 46 57 69

    Gitaar um 4 4 18 13 4 6 2 3

    dm 52 31 29 6 7 41 49 41 26 16Clavecimbel um 8 1 8 1 1 2 1

    dm 9 4 3 1 3 6 6 4 3Orgel um 9 6 2 9 10 4 9 3 7 2

    dm 26 22 11 10 13 30 24 29 42Elektr. orgel um 1

    dm 28 5 19 7 15 4Accordeon um 1 1 2 1

    dm 9 3 6 22 7 10 4 3Blokfluit um 7 1 19 2 4 1

    dm 34 10 5 4 3 16 2 24 37 17Saxofoon um 5 1 4 4 3 5 1 2

    dm 8 1 7 2 3 6 7 10 2 11

    1 Deze categorie um bestaat uit studenten

    die alleen um studeren en studenten die deopleiding um in combinatie met dm volgen.

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16 957, nr. 1 en 2 23

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    22/45

    Tabel B2. Aanta llen studenten uitvoerend musicus ' (um) en akte muziekonderwi js (dm ) per conservator ium, op de peildatu m15-9-1979, voor akkoord-instrumenten en voor blokfluit, saxofoon en solozang

    Conservatorium

    Hoofdvak Oplei- Amster- Arnh em Enschede 's-Gra- Gron in- Maas- Rotter- Tilb urg Utre cht Zwoll eding dam venhage gen tr ic ht dam

    Solozang um 38 5 1 20 8 35 2 4dm 15 15 13 8 4 25 16 10 8 21

    Piano um 38 4 4 28 37 17 10 7 12 5

    dm 54 60 37 16 23 110 72 54 68 56Gitaar um 18 3 18 19 1 6 1 3 1

    dm 33 28 31 5 5 43 51 35 32 17Clavecimbel um 13 1 3 4 2 1 1

    dm 5 4 2 4 1 3 8 4 4Orgel um 20 3 2 12 10 3 13 3 9 3

    dm 11 20 9 4 12 11 29 26 35 44Elektr . orgel um 1 1

    dm 4 24 17 7 10 3Accordeon um 4 1 1

    dm 4 7 1 22 7 11 5 4Blokfluit um 21 1 24 6 2 4

    dm 25 11 7 5 1 21 23 25 18Saxofoon um 8 1 1 3 5 5 4 2 1

    dm 3 1 5 2 5 8 2 9

    1 Deze categorie um bestaat uit stude ntendie alleen um studeren en studenten diede opleiding um in combinatie met dm vol-gen.

    Tabel B3. Aanta llen studenten uitvoerend musicus ' (um) en akte muzieko nderwij s (dm) per conservatorium, op de peildatu m15-9-1978, voor akkoord-instrumenten en voor blokfluit, saxofoon en solozang

    Conservatorium

    Hoofdvak Oplei- Amster- Arnh em Enschede 's-Gra- Groni n- Maas- Rotter - Til bur g Utrec ht Zwoll edin g dam venhage gen tr ic ht dam

    Solozang um 28 5 1 20 7 34 2 5dm 20 15 10 8 3 22 16 13 9 14

    Piano um 42 5 5 27 45 15 6 3 13 5dm 72 51 32 25 16 107 90 4 9 62 54

    Gitaar um 17 1 7 21 9 1 5 1 4dm 36 27 30 7 8 44 33 34 29 16

    Clavecimbel um 11 2 2 3 6 1 2dm 8 6 2 1 3 3 7 3 7

    Orgel um 19 7 4 12 12 5 7 5 11 4dm 13 16 10 3 8 6 25 31 29 39

    Elektr. orgel um 1 6dm 27 13 5 3 9

    Accordeon um 5 1 1dm 4 4 7 1 25 8 8 3 3

    Blokfluit um 9 1 9 23 4 1 28 3 3dm 34 19 5 6 18 4 24 15

    Saxofoon um 6 1 4 5 4 4 1 4dm 3 2 5 1 1 7 10 7 1 6

    ' Deze categorie um bestaat uit s tuden tendie alleen um studeren en studenten die deopleiding um in combinatie met dm volgen.

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 24

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    23/45

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    24/45

    Tabel C2. Aantallen studenten uitvoerend musicus' (um) en akte muziekonderwijs (dm) per conservatorium, op de peildatum15-9-1979, voor specifieke instrumenten in de sector muziek uit middeleeuwen, renaissance en barok

    Conservatorium

    Hoofdvak Oplei- Amster- Arnhem Enschede 's-Gra- Gronin- Maas- Rotter-ding dam venhage gen tricht dam

    Luit umdm

    21

    15 23

    Traverso um

    dm 2

    4

    Gamba umdm

    8

    Barokhobo um 5Barokfagot um 1Barokviool um 4

    Tilburg Utrecht Zwolle

    ' Deze categorie bestaat uit s tudente n diealleen um studeren en studenten die de oplei-ding um in combinatie met dm volgen.

    Tabel C3. Aantallen studenten uitvoerend musicus' (um) en akte muziekonderwijs (dm) per conservatori um, op de peildatum15-9-1978, voor specifieke instrumenten in de sector muziek uit middeleeuwen, renaissance en barok

    Hoofdvak Oplei-ding

    Luit umdm

    Traverso umdm

    Gamba umdm

    Barokhobo umBarokfagot umBaroktrompet um

    Barokviool um

    Conservatorium

    Amster-dam

    Arn hem Enschede 's-Gra-venhage

    Gronin-gen

    Maas-tricht

    Rotter-

    damTilburg Utrecht Zwolle

    9

    4

    10

    411

    5

    ' Deze categorie bestaat uit studen ten diealleen um studeren en studenten die deopleiding um in combinatie met dm volgen.

    Tabel C4. Aantallen studenten uitvoerend musicus' (um) en akte muziekonderwijs ( dm) per conservatorium, op de peildatum15-9-1977, voor specifieke instrumenten in de sector muziek uit middeleeuwen, renaissance en barok

    Conservatorium

    Hoofdvak Oplei-ding

    Adl

    Barokhobo umdm

    Luit um 2dm 2

    Traverso umdm

    Gamba umdm 1

    Barokviool um

    Amster- A rnh em Enschede 's-Gra- Gro nin - Maas-venhage gen tri c!, t

    Rotter- Tilburg Utrecht Zwolledam

    1 Deze categorie bestaat uit stu dente n diealleen um studeren en studenten die deopleiding um in combinatie met dm volgen.

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 26

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    25/45

    Tabel D. Aantallen muziekvakstudenten in de studiejaren 197 7/ 19 78, 197 8/ 19 79,1979/1980 en 1980/1981 op de peildatum 15 september van ieder studiejaar, perinstelling en het landelijk totaal aantal

    Inst elling Studiejaar Studiej aar Studiejaar Studiejaar1977/1978 1978/1979 1979/1980 1980/1981

    ConservatoriumAmsterdam 697 695 669 689Arnhem 308 321 350 336Enschede 313 301 298 288

    's-Gravenhage 451 530 565 597Groningen 285 265 274 277Maastricht 642 635 646 645Rotterdam 395 487 527 514Tilburg 425 437 481 491Utrecht 382 373 411 409Zwolle 324 312 317 342

    IWuziekped. academie

    AlkmaarLeeuwarden

    159158

    168178

    192190

    205200

    Muziekvakopl.

    Hilversum 171 188 195 205

    Ned. Beiaardsch.

    Amersfoort 25 24 31 31

    Ned. Instituutvoor kerkmuziek

    Utrecht 23 29 35 32

    Landelijk totaalmuziekvakstud. 4758 4943 5181 5261

    2. Ontvangen commentaren

    ADVIES- EN OVERL EGORG AAN VOOR HET HOGER BEROEPSONDER WIJS

    Minister van Onderwijs en Wetenschappen,dr. A. Pais

    4 februari 1981

    Ond erw erp : Discussienota «Zwaar tepunt en in het Muziekvakon derwijs»

    Hierbij zenden wij u onze reactie op uw discussie nota «Zwa arte pun ten inhet Muzie kvako nder wijs ». Deze reactie is tot stand gekome n na ui tvoe rigeraadpleging van met name de Vereniging Landelijk Overleg Muziekvakon-derwijs (VLOM). Wij beperken ons in deze reactie tot globale stellingnamenen behouden ons graag het recht voor hieraan in tweede instantie meer ge-detailleerde gegevens toe te voegen.

    Wij menen hiermee een essentiële bijdrage geleverd te hebben aan uwgedachtenvorming, en verwachten onze opvatt ingen in voldoende mate tezullen terugvinden in uw aangekondigde beleidsnota voor de Tweede Ka-mer der Staten-Generaal.

    Namens de Sectie Kunstonderwijs,

    P. Sonke, voorzitterA. Hoetjes, wnd. secretaris

    Twe ede Kame r, zitt ing 1981 , 16 957, nr. 1 en 2 27

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    26/45

    Reactie van Sectie 10 op de discussienota «Zwaartepunten in het Muziekvak-onderwijs»

    Evenals andere takken van het Hoger Beroepsonderwijs ziet het Neder-landse muziekvakonderwijs zich momenteel gesteld tegenover een aantalgegevenheden waarvan de consequenties op het eerste gezicht moeilijk metelkaar in overeenstemming te brengen zijn. De belangrijkste zijn:

    • de behoefte van jeu gdi gen om zich via dit ond erw ij s per soo nli jkt e ont-plooien (social demand);

    • de behoefte van de same nle vin g aan beroe psbeo efena ars in de vakkenwaartoe di t onderwijs opleidt (manpower demand);• de behoefte van de regeri ng om de uitgav en voor dit onde rwij s te be-

    perken.De «social dem and » vraagt om een zo breed mogel ijk ond erwi jsaa nbo d

    op een zo hoog m ogeli jk nive au, waa rin zowel de persoo nlij ke ontp loo iin gals de kans op de toekomstige uitoefening van een vak voldoende gewaar-borgd wordt. De «manpower demand» vraagt enerzijds om bepaalde aantal-len vakbeoefenaren in bestaande, vastomlijnde specialisaties, maar dwingtanderzijds steeds opnieuw tot afstemming van de opleidingen op nieuweontwikkelingen in het beroepsveld.

    En de minister ten slotte, geconfronteerd met de eis om aan al deze voor-waarden tegemoet te komen in het kader van de wetgeving op een hoger

    onderwijs voor velen, legt aan de instituten die het muziekvakonderwijs ver-zorgen een zwaartepuntenbeleid voor dat tendeert naar schaalvergroting enconcentratie.

    De Sectie Kunstonderwijs van de HBO-Raad heeft zich, onde r raadpl egingvan de Vereniging Landelijk Overleg Muziekvakonderwijs, gebogen over denota waa rin dit zwaa rtep unte nbel eid ter discussie word t gestel d, en geeft inhet onderstaande haar reactie.

    Daarbij zij vooraf gemeld, dat enkele conservatoria, nl. die te 's-Gravenha-ge en Utrecht, tijd ens de beraad slagi ngen niet tot ove ree nst emm ing kondenkomen met de zienswijze van de overige conservatoria en de vertegenwoor-digers van het beeldend kunstonderwijs en het theateronderwijs. Met nameten aanzien van de opleidingen tot orkestmusicus deelden zij de opvattingvan de minister, dat concentratie en schaalvergroting geboden zijn.

    Zij baseerden dit op een onde rwij sfil osof ie die aan de ma npo we r dem andvoorrang geeft boven de social demand. Handhaving van de algemene op-leidingen in de huidige spreidingsgraad zou volgens hen leiden tot nivelle-r ing, en de opzet van de minister zou betere mogelijkheden bieden om tege-moet te komen aan de behoefte van de grote symfonie-orkesten aan gespe-cialiseerde instrumentalisten, dirigenten en solisten. Overigens waren ookzij van mu i.i ng dat de bewe ri ng en van de minist er over de kwali teit van dehuidige opleidingen door geen enkel onderzoek gestaafd worden. Overeen-gekomen werd, dat deze minderheidsopvatting in de reactie van Sectie 10weergegeven zou worden, evenals de conclusies die zij er op de onderschei-den deelaspecten van de nota aan wensen te verbinden.

    Voorts wil de sectie op deze plaats haar misnoegen uitspreken over hetfeit, dat het resultaat van de discussie bij voorbaat al beperkt wordt door de

    goedkeuring die de minister kortgeleden gehecht heeft aan het leerplan vanhet Koninklijk Conservatorium te 's-Gravenhage. Daarmee heeft hij immersde taken van één instituut op voorhand vastgelegd en hindert hij zijn eigenplannen, met name ten aanzien van de opera-opleidingen. Ook de geloof-waardigheid van de adviesaanvrage wordt hierdoor aangetast.

    In het onderstaande zal de indeling van de nota gevolgd worden.

    Hoofdstuk 1

    Paragraaf 1

    Zoals uit de cijfers blijkt is de omvang van het muziekvakonderwijs in deafgelopen tien jaren inderdaad sterk toegenomen. Gezien de externe demo-

    Twe ede Kamer , zitting 1981, 1695 7, nr. 1 en 2 28

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    27/45

    cratisering van het Hoger Beroepsonderwijs en de beschikbare prognosesvan social demand, zal de vraag naar dit onderwijs ook in de komende peri-ode blijven groeien. Het is strijd ig met een goede cultuurspreidingspolit ieken met het streven naar een Hoger Onderwijs voor velen om - met tekstenals «niet minder dan vijftien scholen voor Kunstonderwijs op het gebied vande muziek», en«het wel zeer grote aantal van 13 conservatoria en Muziekpe-dagogische Academies» - te suggereren dat er te veel instituten voor mu-ziekvakonderwijs zouden zijn. Ook is het niet terecht om te suggereren datde kosten voor het muziekvakonderwijs overmatig gestegen zouden zijn. Degepresenteerde cijfers houden immers ook de inflatiefactor in, en in feite is

    de bekostiging per student drastisch gedaald als gevolg van een aantal be-zuinigingsmaatregelen van allerlei aard. Daarbij verdient het aandacht, dathet muziekvakonderwijs steeds een hoog rendement (in de zin van verhou-ding instroom versus gediplomeerde uitstroom) heeft gekend, niet alleendoor de kwaliteit van het onderwijs maar ook door de instroomselectie diewordt toegepast. De sterke groei van het studentenbestand in de eerste helftvan de zeventiger jaren heeft dit rendement niet beïnvloed, en het kan nogniet vaststaan of en zo ja in welke mate het rendement is gedaald ten gevol-ge van de uitgevoerde bezuinigingsmaatregelen. Wel staat het vast dat debezuinigingsmaatregelen de mogelijkheid voor de individuele student totverbreding van zijn opleiding en daarmee tot bredere inzetbaarheid hebbenaangetast, ondanks de formele mogelijkheden die hiertoe geopend zijn.

    Ook de conclusie van de minister dat de bestaande situatie een groot risi-co in zich draagt van versnippering van mankracht en talent, is ongefun-deerd. De gemiddelde bezetting van de tien conservatoria overtreft het ge-middelde van de andere HBO-typen, en er zijn geen aanwijzingen voo ree nverandering in deze situatie. Wat in dit verband gezegd wordt over hetzwaarder worden van de kwaliteitseisen en de mate waarin de opleidingendaaraan tegemoetkomen, getuigt van begripsverwarring. Het is namelijkniet zozeer de vakbekwaamheid van de afgestudeerden, waaraan steeds ho-gere eisen worden gesteld, alswel hun veelzijdigheid. Men dient dan ookniet te spreken van kwaliteitseisen waaraan de conservatoria steeds moeilijker kunnen voldoen, maar van functie-eisen die steeds omvangrijker wordenzonder dat reële middelen geboden worden om daaraan tegemoet te komen. Voor het handhaven en toetsen van de onderwijskwaliteit staan een in-

    spectie en een leerplancirculaire ter beschikking - en dat zijn zowel voor deminister als voor het onderwijsveld adequate middelen -, en voor de verbre-ding van de inzetbaarheid van de afgestudeerden is niet meer nodig dan vol-doende stud ietijd, maar juist daaraan dreigt de minister te willen gaan kna-gen. In plaats daarvan wil hij schaalvergroting en concentratie van opleidin-gen.

    Er is geen enkele aanwijzing dat daarmee de problematiek afdoendewordt opgelost. Integendeel, er is alle aanleiding om te vrezen dat bij eendergelijke herverdeling van taken de huidige kwaliteit van het onderwijs nietmeer gehandhaafd zal kunnen worden.

    De indruk bestaat dat de minister zich bij het ontwikkelen van deze plan-nen te veel heeft laten leiden door de manpower demand vanuit een beperk-

    te sector van de muziekpraktijk, namelijk de symfonie-orkesten. In het corrvmentaar bij het volgende hoofdstuk zullen wij daarop nader ingaan. Op dezeplaats zij er met nadruk op gewezen, dat de insti tuten voor muziekvakonder-wijs in de eerste plaats brandpunten behoren te zijn van de nationale mu-ziekcultuur, en niet alleen toeleveringsbedrijven voor enkele grote orkesten.In die muziekcultuur bestaat een permanente behoefte aan kwalitatief hoog-staande opleidingen tot het gehele scala beroepen in de algemene muziek-praktijk. Een beleid dat streeft naar een optimaal gebruik van de daartoe be-schikbare middelen mag zeker niet worden afgewezen, maar zo'n beleid kanen mag nooit gericht zijn op «consolidatie van activiteiten in het geheel vanhet onderwijs aan de conservatoria en de Muziekpedagogische Academies».Dat zou regelrecht in strijd zijn met de essentiële doelstelling van het onder-wijs. Dat in die doelstell ing twee factoren te onderscheiden zijn, namelijk de

    social demand en de manpower demand, mag niet leiden tot veronachtza-

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 29

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    28/45

    ming van het een ten gunste van het ander. Een evenwichtig zwaartepunten-beleid zal proberen aan beide behoeften te beantwoorden, zonder opportu-nisme en partijdigheid.

    Paragraaf 2

    Het belangrijkste criterium bij het bepalen van zwaartepunten in het mu-ziekvakonderwijs moet dus zijn, dat er een vruchtbare relatie ontstaat tussende algemene opleidingen voor een steeds breder scala van beroepen in hetNederlandse muziekleven enerzijds en een aantal specialistische activiteit entot behoud en vernieuwing van het internationale topniveau van de Neder-landse muziekcul tuur anderzijds. Deze activite iten zullen , wegens de hogemateriële en personele eisen die eraan gesteld worden en wegens de be-perkte recruteringsmogelijkheden, slechts op een beperkt aantal plaatsenondernomen kunnen worden.

    Waarom het onjuist is een specialistische opleiding tot orkestmusicus tecreëren, zal bij het volgende hoofdstuk nader uiteengezet worden. Wel is het

    juist de muziek-dramatische op le id ing, de op leiding composit ie van elektro-nische muziek en het onderricht in authentieke uitvoeringspraktijken als spe-cialismen te kwalificeren.

    Bij de laatste twee specialismen moet echter tegelijkertijd worden opge-merkt, dat het een fout zou zijn, en ook onnodig, om de beoefening ervan bij

    voorbaat te binden aan enkele, onveranderlijke, plaatsen. Het aantal plaat-sen waar ze beoefend worden zal altijd beperkt zijn, maar wisseling van dieplaatsen, met de wisselingen in het actuele muziekleven, moet mogelijk blij-ven. Permanente situering in vooraf gekozen centra is alleen noodzakelijk enverantwoord voor specialismen die uitzonderlijk hoge investeringen en vas-te voorzieningen vergen.

    Hoofdstuk 2

    Paragraaf 7

    Ten aanzien van de opleidingen tot uitvoerend musicus ontwikkelt de mi-nister een gedachtengang die niet zeer duidelijk is maar waaruit op te maken

    valt, dat hij ze vervangen wil door opleidingen tot orkestmusicus die geves-tigd zouden moeten worden aan ten hoogste vier conservatoria. Alleen danzou beantwoord kunnen worden aan de «roep om verdere kwaliteitsverbete-ring», die «op alle terreinen van het concertleven» te horen zou zijn.

    In de huidige situatie zouden de meeste instituten nauwelijks in staat zijnom te voldoen aan de minimumeisen van hun leerplan op dit punt, laatstaan aan de eisen van de orkestpraktijk.

    Hierbij dient het volgende te worden aangetekend.Allereerst is het zo, dat de opleiding tot uitvoerend musicus een algemene

    opleiding tot een breed scala beroepen in het muziekleven is, die alleendaarom al zo gespreid mogeli jk in het gehele land dient te worden aangebo-den. De leerplancirculaire 1978 laat hierover geen enkele twijfel bestaan. De-ze opleiding beoogt een zo breed mogelijke inzetbaarheid, en het zou eenontoelaatbare vernauwing betekenen wanneer zij alleen werd toegespitst opde orkestpraktijk of wanneer het onderdeel orkestpracticum aan de oplei-ding zou worden onttrokken. Concentratie zou niet alleen ondoelmatig zijn,maar ook slecht voor het muziekvakonderwi js als geheel, omdat dan de do-centenopleidingen gescheiden zouden worden van de uitvoerende opleidin-gen. Niet voor niets heeft het gehele kunstonderwijs jarenlang tegen eendergelijke ontwikkeling gestreden, en niet voor niets heeft de minister hetbelang van een samenhang tussen vak- en docentenopleid ingen erkend.Men kan de inspiratie en de ensemblemogelijkheden van de UM-opleidin-gen niet straffeloos aan de DM-opleid ingen onttrekken. Wel zou men zichkunnen afvragen of aan de instituten waar ze ontbreken, met name de Mu-ziekpedagogische Academies, geen UM-opleidingen moeten worden toege-voegd.

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 30

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    29/45

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    30/45

    Ook is het niet reëel in alle denkbare voorbeelden van nieuwe studiediffe-rentiaties de instrumentale en vocale vaardigheid centraal te stellen. Deplaats daarvan in de te ontwikkelen studieprogramma's zal per geval naderonderzocht moeten worden.

    Dat het muziekonderwijs ook ten aanzien van de culturele minderheden inNederland een taak te vervullen heeft, in een problematische stelling. Er be-staat niet de geringste twijfe l over dat uitingen van andere culturen inspire-rend gewerkt hebben op de Nederlandse cultuur en er in veel gevallen eenintegrerend onderdeel van zijn gaan uitmaken. Dit houdt echter niet in dat het

    Nederlandse muziekvakonderwijs op zinnige wijze aan minderheden hun ei-gen cultuur kan overdragen. Wil men de cultuurpatronen van minderhedenongerept in stand houden, dan zal men de hulp moeten inroepen van men-sen die daarin zijn opgegroe id. Vooraf zullen die minderheden echter zelfmoeten bepalen of zij hun cultuur willen behouden, en als dat zo is dan dientmen zich de consequenties daarvan voor de Nederlandse bevolking bewustte zijn. Het is een emancipatieprobleem dat het muziekvakonderwijs verreoverstijgt. Overigens hebben de culturele minderheden uiteraard recht oponderwi js dat gelijkwaard ig is aan dat van de oorspronkelijke Nederlandsebevolking, en ook in het muziekvakonderwijs zal dus, aansluitend bij watzich in dit opzicht in het Voortgezet Onderwijs zal moeten ontwikkelen, af-stemming op de «verstaanbaarheid» voor culturele minderheden moetenplaatsvinden. Ook voor de selectie van de te verwachten instroom zullen

    passende maatregelen getroffen moeten worden.Wat de minister opmerkt ten aanzien van de lichte muziek heeft onze

    instemming.

    Hoofdstuk 4

    «De voorbereiding op het muziekvakonderwijs» zou de inhoud van dithoofdstuk beter dekken dan de titel «Muziek in het Voortgezet Onderwijs»,die in de nota wordt gebruikt.

    Het verdient waardering dat de minister de gebrekkige vooropleidingssi-tuatie voor het muziekvakonderwijs onderkent en dat hij stappen wil onder-nemen om daarin verbetering te brengen. De wijze waarop de Sectie Kunst-onderwijs van de HBO-Raad tot nu toe betrokken is bij activiteiten die doorde minister, in samenwerking met zijn college van CRM, in deze richting on-dernomen zijn - met name de beleidsnotities «Samenwerking secundair on-derwijs en culturele instellingen» en «Muziek en Primair Onderwijs» dienenhier genoemd te worden - laat echter veel te wensen over en behoeft drin-gend verbetering. Voorts moet erop gewezen worden dat de experimentendie tot nu toe op dit gebied ondernomen zijn - zelfs de meest veelbelovende- nog lang niet in alle opzichten hun deugdeli jkheid bewezen hebben, en ingeen geval een structurele oplossing bieden. Er zijn nog veel open vragenmet betrekking tot de onderwijskundige en formele verantwoordelijkheid enover de bredere toepasbaarheid van de huidige experimenten. Een grondigeevaluatie zal daarom vooraf moeten gaan aan nieuwe maatregelen. Dezemaatregelen zouden zich niet alleen tot het voortgezet onderwijs naar ooktot het basisonderwijs moeten uistrekken.

    In ieder geval zijn de voorople idingscursussen die door het muziekvakon-derwijs zelf verzorgd worden en die blijkens de deelnamecijfers in een grotebehoefte voorzien , onmisbaar. Allereerst zouden de voorzieningen voor de-ze vooropleidingscursussen, met name de veel te lage bekos tigingssleute l,verbeterd moeten worden.

    Hoofdstuk 5

    Het is zeer verheugend dat de minister in deze nota in eenduidige positie-ve zin en met concrete handreikingen reageert op de standpunten en wen -sen die sinds jaar en dag door het gehele Kunstonderwijs worden geuit inza-ke de onderzoekscomponent van dit onderwijs en die laatstelijk verwoordzijn in het rapport «Wettelijk Kader Kunstonderwijs» van de HBO-Raad.

    Tweede Kamer, zitting 1981, 16957, nr. 1 en 2 32

  • 8/16/2019 Zwaartepunt in Het Muziekonderwijs (1981)

    31/45

    Dit hoofdstuk is te beschouwen als een eerste stap naar een situatie waar-in onderzoek een integraal onderdeel vormt van het Kunstonderwijs; een si-tuatie die vergelijkbaar is met het functioneren van bij voorbeeld de medi-sche faculteiten, waar onderwijs, gezondheidszorg en de ontwikkeling vande medische wetenschap hand in hand gaan. Daarin past het financierenvan vernieuwende onderzoeken die vanuit instituten worden geëntameerd,en ook onderzoeksprojecten van HBO en Wo zijn zeer wel denkbaar. Eenschoolvoorbeeld van het laatstgenoemde is het voorgestelde project «Kunst-onderwijs en onderwijskunde», een onderwijsgericht onderzoek waarvanverwacht mag worden dat de minister er in dit kader spoedig zijn goedkeu-

    ring aan zal hechten. Een ander voorbeeld zou kunnen zijn een fundamen-teel onderzoek naar het waarom en hoe van muziektherapie. Hieruit zoudende functie-eisen van de muziektherapeut kunnen worden afgeleid, als basisvoor de ontwikkeling van een opleidingsprogramma door instellingen vangezondheidszorg" en muziekvakonderwijs. Ook voor andere nieuwe studie-differentiaties zouden op deze wijze programma's ontwikkeld kunnen wor-den met steun van de overhe id.

    Hoofdstuk 6

    Er is alle reden tot ve rontwaardiging over het feit, dat de Minister van On-derwijs en Wetenschappen zijn beschouwingen over de indeling van hetmuziekvakonderwijs in dit hoofdstuk niet baseert op de inhoud en de doel-stellingen van dit onderwijs, maar op de concept-tekst van een wet die zichnog volledig in de adviseringsfase bevindt, en dan nog niet eens op de on-derwijskundige uitgangspunten van die wet, maar uitsluitend op het getaldat daarin genoemd wordt betreffende de lengte van de studieduur. Dezestudieduur is in het advies van de HBO-Raad op het concept-wetsontwerp aleerder becommentarieerd. Daaraan zij toegevoegd, dat de studieduur en deindeling van de opleidingen in het muziekvakonderwijs, evenals in het beel-dend kunstonderwijs en het theateronderwijs, niet los gezien kunnen wor-den van de vooropleidingsproblematiek.

    Overigens is het zo, dat mogelijkheden tot nascholing en een goede rege-ling daarvan hoog op de verlanglijs t van het kunstonderwijs staan, juist methet oog op de verbetering van de vooropleidingssituatie.

    Hoofdstuk 7

    Een beleid dat zich richt op «zwaartepunten» dient ook in fin