ZONDER CASH EN ELEKTRONISCHE BANKKAART, IS DE …...We bemerken dat het verregaande...

102
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling CHARLOTTE MINNE MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting COMMUNICATIEMANAGEMENT PROMOTOR: PROF. DR. LIEVEN DE MAREZ COMMISSARIS: DR. BAS BACCARNE ACADEMIEJAAR 2014 2015 ZONDER CASH EN ELEKTRONISCHE BANKKAART, IS DE INTREDE VAN DE MOBILE WALLET BEGONNEN? EEN ONDERZOEK NAAR DE ADOPTIEFACTOREN VAN MOBIEL BETALEN BIJ GENERATIE Y aantal woorden: 21011

Transcript of ZONDER CASH EN ELEKTRONISCHE BANKKAART, IS DE …...We bemerken dat het verregaande...

  • UNIVERSITEIT GENT

    FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

    Wetenschappelijke verhandeling

    CHARLOTTE MINNE

    MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN

    afstudeerrichting COMMUNICATIEMANAGEMENT

    PROMOTOR: PROF. DR. LIEVEN DE MAREZ

    COMMISSARIS: DR. BAS BACCARNE

    ACADEMIEJAAR 2014 – 2015

    ZONDER CASH EN ELEKTRONISCHE BANKKAART, IS DE

    INTREDE VAN DE MOBILE WALLET BEGONNEN?

    EEN ONDERZOEK NAAR DE ADOPTIEFACTOREN VAN MOBIEL BETALEN BIJ

    GENERATIE Y

    aantal woorden: 21011

  • 3

    ABSTRACT

    Het ontstaan van elektronische handel of e-commerce heeft niet alleen zijn blijvende impact

    op het ondernemingsklimaat, ook resulteerde dit in een nieuwe stroming technologieën en

    toepassingen waarbij we vaststellen dat deze ontwikkelingen zich meer beginnen te focussen

    op m-commerce en mobile computing. In deze context zien we dat mobiel betalen, waarbij

    betalingen worden uitgevoerd via mobiele apparaten, zich positioneerde als opkomend

    betaalmiddel in het aankoopproces van de consument. Onderzoek naar adoptie en intentie tot

    adoptie van deze nieuwe toepassing groeit dan ook gestaag. Gezien het actuele thema en de

    groeiende hoeveelheid literatuur vormt dit dan ook een grotendeels nieuw terrein dat

    niettemin heel wat relevante onderzoeksvragen opwerpt, zowel op maatschappelijk als op

    wetenschappelijk vlak. In dit onderzoek gaan we dan ook na welke factoren de intentie tot het

    adopteren van mobiel betalen beïnvloeden door middel van het combineren van twee

    theorieën, namelijk UTAUT en ITM. Enerzijds maken we gebruik van een online survey

    (N=380), waarvan de resultaten dienen voor het aftoetsen van een SEM. Anderzijds gaan we

    dieper in op deze kwantitatieve resultaten aan de hand van 2 data driven focusgroepen

    (N=12). De steekproef bestaat uit alle jongvolwassenen geboren tussen 1982 en 1996, beter

    bekend als generatie Y. De kwantitatieve analyse toont dat Behavioural Intention en

    Facilitating Conditions een directe invloed uitoefenen op adoptie alsook dat Performance

    Expectancy, Initial Trust en Strutural Assurances belangrijke factoren zijn. Deze

    kwantitatieve bevindingen werden bevestigd in de focusgroepen, waarbij deelnemers het

    aspect Structural Assurances nog meer naar voor schoven. We kunnen bijgevolg concluderen

    dat BI, FC, IT, SA en PE belangrijke factoren zijn in het adoptieproces, hetgeen decision

    makers en developpers kunnen meenemen in de ontwikkeling van mobiele

    betalingsapplicaties.

    Keywords:

    Mobiel betalen, mobiele betalingsapplicaties, adoptie, intentie, generatie Y, UTAUT, ITM

  • 4

    WOORD VOORAF

    Deze Masterproef is het eindwerk van een twee jaar durende opleiding schakelprogramma tot

    Master in de Communicatiewetenschappen. Ik wil hierbij dan ook even de tijd nemen om een

    aantal mensen te bedanken die mij in deze periode hebben bijgestaan.

    Allereerst had ik graag mijn familie willen bedanken voor hun steun en hulp bij het

    verspreiden van de online survey. Ook hun motiverende en bemoedigende woorden tijdens

    deze twee jaren waren voor mij een onuitputtelijke bron van steun en inspiratie. Vervolgens

    had ik graag Ellen Vanderlinden bedankt voor haar hulp bij mijn focusgroep alsook haar

    luisterend oor.

    Daarnaast had ik graag in het bijzonder Dhr. Paul Desender en Mevr. Kirsten Timmermans

    willen bedanken voor hun kwalitatieve input en het herlezen van de verschillende

    onderzoeken over deze 2 jaar durende periode.

    Ten slotte wil ik graag dhr. Lieven De Marez, mijn promotor, en de verschillende mensen die

    instonden voor de organisatie van het vak ‘Werkcollege Masterproef’ bedanken voor hun

    feedback en hun continu inzet en bijsturing.

  • 5

    INHOUDSOPGAVE

    ABSTRACT ............................................................................................................................... 3

    WOORD VOORAF ................................................................................................................... 4

    GEBRUIKTE AFKORTINGEN ................................................................................................ 8

    LIJST VAN BIJLAGEN ............................................................................................................ 9

    LIJST VAN FIGUREN .............................................................................................................. 9

    LIJST VAN TABELLEN ........................................................................................................... 9

    DEEL I: LITERATUURONDERZOEK ............................................................................. 11

    INLEIDING ......................................................................................................................... 11

    HOOFDSTUK 1 Mobile Proximity Payment ...................................................................... 15

    1.1. Van e-commerce naar m-commerce .......................................................................... 15

    1.2. Vijfkrachtenmodel van Porter ................................................................................... 16

    1.3. Voorbeelden uit de actualiteit .................................................................................... 18

    1.4. Mobile proximity payment ........................................................................................ 19

    HOOFDSTUK 2 Theoretisch kader ..................................................................................... 21

    2.1. Unified Theory of Acceptance and Use of Technology ............................................ 22

    2.1.1. Performance Expectancy........................................................................................ 23

    2.1.2. Effort Expectancy .................................................................................................. 24

    2.1.3. Social Influence ..................................................................................................... 24

    2.1.4. Facilitating Conditions ........................................................................................... 25

    2.1.5. Behavioural Intention & Adoption ........................................................................ 25

    2.2. Initial Trust Model ..................................................................................................... 26

    2.2.1. Initial trust .............................................................................................................. 28

    2.2.2. Strucutral Assurances ............................................................................................. 29

    2.2.3. Personal propensity to trust .................................................................................... 29

    HOOFDSTUK 3: Besluit literatuuronderzoek ..................................................................... 31

    DEEL II: EMPIRISCH ONDERZOEK .............................................................................. 35

    HOOFSTUK 4: Methode ..................................................................................................... 35

    4.1. Onderzoeksopzet ....................................................................................................... 35

    4.2. Steekproefomschrijving ............................................................................................. 37

    4.2.1. Survey .................................................................................................................... 38

  • 6

    4.2.2. Focusgroep ............................................................................................................. 39

    4.3. Materiaal .................................................................................................................... 40

    4.3.1. Betrouwbaarheidsanalyse....................................................................................... 40

    4.3.2. Structural Equation Model ..................................................................................... 42

    4.4. Procedure ................................................................................................................... 43

    4.4.1. Online survey ......................................................................................................... 43

    4.4.2. Focusgroep ............................................................................................................. 44

    HOOFDSTUK 5: Onderzoeksresultaten .............................................................................. 47

    5.1. Inleiding ..................................................................................................................... 47

    5.2. Structural Equation Model ......................................................................................... 49

    5.2.1. Model Fit ................................................................................................................ 49

    5.2.2. Identificatie van problematische items .................................................................. 51

    5.2.3. Model fit finaal model ........................................................................................... 54

    5.2.4. Structureel model ................................................................................................... 56

    5.2.5. Conclusie SEM ...................................................................................................... 60

    5.3. Focusgroepen ............................................................................................................. 62

    5.3.1. Inleiding ................................................................................................................. 63

    5.3.2. Factoren die de intentie …. beïnvloeden (UTAUT & ITM) .................................. 64

    5.3.3. Voordelen en nadelen............................................................................................. 67

    5.3.4. Conclusie focusgroepen ......................................................................................... 71

    5.4. Conclusie kwantitatieve en kwalitatieve analyse ...................................................... 74

    DEEL III: ALGEMEEN BESLUIT ..................................................................................... 77

    HOOFDSTUK 6: Conclusie, tekortkomingen en aanbevelingen ........................................ 77

    6.1. Conclusie ................................................................................................................... 77

    6.2. Tekortkomingen en aanbevelingen ............................................................................ 80

    DEEL IV: BIBLIOGRAFIE ................................................................................................. 84

    Academische bronnen .......................................................................................................... 84

    Niet-academische bronnen ................................................................................................... 88

    DEEL V: BIJLAGE .................................................................................................................. I

    BIJLAGE 1 Meet- en structureel model ................................................................................. I

    BIJLAGE 2 Verloop van de online survey ........................................................................... II

  • 7

    BIJLAGE 3 Online Survey - schalen ................................................................................... VI

    BIJLAGE 4 Codeboom ........................................................................................................ IX

    BIJLAGE 5 Gestandaardiseerde residuele covarianties ....................................................... XI

  • 8

    GEBRUIKTE AFKORTINGEN

    BI Behavioral Intention

    CFI Comparative Fit Index

    EE Effort Expectancy

    FC Facilitating Conditions

    FG 1 Focusgroep 1

    FG 2 Focusgroep 2

    ITM Initial Trust Model

    PCFI Parsimony Comparative of Fit Index

    PE Performance Expectancy

    PEU Perceived Ease of Use

    PU Perceived Usefulness

    RMSEA Root Means Square of Error Approximation

    SI Social Influences

    TAM Technology Acceptance Model

    TLI Tucker Lewis Index

    TPB Theory of Planned Behavior

    TRA Theory of Reasoned Action

    UTAUT Unified Theory of Acceptance and usage of Technology

  • 9

    LIJST VAN BIJLAGEN

    BIJLAGE 1 Meet- en structureel model …………………………………………………… I

    BIJLAGE 2 Verloop van de online survey ………………………………………………… II

    BIJLAGE 2 Online survey –schalen ………………………………………………………. VI

    BIJLAGE 4 Codeboom ……………………………………………………………………. IX

    BIJLAGE 5 Gestandaardiseerde residuele covarianties …………………………………… XI

    LIJST VAN FIGUREN

    Figuur 1 Model van Porter voor de mobiele betalingsmarkt ……………………………… 17

    Figuur 2 UTAUT-Model …………………………………………………………………... 22

    Figuur 3 Initial Trust Model ……………………………………………………………….. 27

    Figuur 4 Hypothese testing basis model …………………………………………………... 34

    Figuur 5 Hypothese testing basis model …………………………………………………... 37

    Figuur 6 Meetmodel first order construct …………………………………………………. 49

    Figuur 7 Regressiegewichten en ongestandaardiseerde regressiegewichten ……………… 51

    Figuur 8 Squared multiple correlations ……………………………………………………. 53

    Figuur 9 Finaal meetmodel ………………………………………………………………... 55

    Figuur 10 Regressiegewichten en ongestandaardiseerde regressiegewichten Structureel

    model …………………………………………………………………………...………….. 56

    Figuur 11 Squared multiple correlations structureel model .………………………………. 58

    Figuur 12 Resultaten structureel model …………………………………………………… 62

    Figuur 13 Structureel model met empirische resultaten …………………………………… 80

    Figuur 14 Meetmodel ……………………………………………………………………….. I

    Figuur 15 Structureel model ……………………………………………………………….... I

    LIJST VAN TABELLEN

    Tabel 1 Conceptualisering van de verschillende variabelen uit UTAUT en ITM ………… 33

    Tabel 2 Samenstelling van de onderzoeksgroep …………………………………………... 38

    Tabel 3 Indeling focusgroepen ………...…………………………………………………... 40

    Tabel 4 Betrouwbaarheidsanalyse (cronbach’s alpha) ...………………………………..…. 41

  • 10

    Tabel 5a Correlatiecoëfficiënten …………………………………………………………... 48

    Tabel 5b Correlatiecoëfficiënten …………………………………………………………... 48

    Tabel 6 Fit indices first model …………………………………………………………..…. 50

    Tabel 7 Vergelijking fit indices na weglating van een of meerdere items ………………… 54

    Tabel 8 Regressiegewichten ……………………………………………………..……….... 56

    Tabel 9 Samenvattende tabel (on)gestandaardiseerde regressiegewichten ………………... 59

    Tabel 10 Samenvattende tabel hypothesen ……………………………………………....... 60

    Tabel 12 Meetschalen ……………………………………………………………………... VI

  • 11

    DEEL I: LITERATUURONDERZOEK

    INLEIDING

    De consument wordt in onze hedendaagse informatiemaatschappij geconfronteerd met steeds

    snellere ontwikkelingen op vlak van productinnovatie en communicatietechnologieën/ -

    netwerken. Als gevolg van deze ontwikkelingen merken we een overgang van een informatie-

    naar een convergentiemaatschappij waarbij een onderscheid tussen de verschillende media- en

    telecommunicatiediensten en producten achterhaald is. Daarbij komt dat de consument meer

    dan ooit de macht naar zich heeft toegetrokken en autonoom beslist over zijn/haar

    mediagedrag. Door het digitaliseringsproces staat de hedendaagse consument kritisch ten

    opzichte van nieuwe media- en telecommunicatiediensten (Webster & Ksiazek, 2012; Chen &

    Adams, 2004; Chen & Adams, 2005; Zmijewska, 2005; Mallat & Rossi & Tuunainen, 2004 ).

    We bemerken dat het verregaande digitaliseringsproces niet alleen zijn weerslag heeft op de

    technologie-, product- en dienst-innovatiespiraal maar ook zijn invloed uitoefent op het

    ontstaan van nieuwe handelsvormen. Een van de vaak omschreven nieuwe handelsvormen in

    de literatuur is e-commerce. Deze elektronische handelsvorm definiëren we in deze

    Masterproef als een overkoepelende term voor alle wijzen waarop via computernetwerken

    handel kan worden gedreven. E-commerce zien we met andere woorden als de combinatie

    van informatietechnologie en handelsmotieven (Qin, 2009; Schafer & Konstan & Riedl, 2001;

    Veeramani & Talbert, 1999; Wu & Wang, 2004; van der Heijden & Verhagen & Creemers,

    2003 ). Het ontstaan van elektronische handel of e-commerce heeft niet alleen zijn blijvende

    impact op het ondernemingsklimaat, ook resulteerde dit in een nieuwe stroming aan

    technologische toepassingen en productinnovaties zoals mobile commerce. Barnes (2002)

    omschrijft m-commerce als een transactie van monetaire waarde, direct of indirect, dat wordt

    uitgevoerd via een draadloos telecommunicatienetwerk door middel van een mobiel toestel.

    Volgend uit deze ontwikkelingen bemerken we dat een onderdeel van m-commerce, zijnde

    mobiel bankieren en de mobiele betalingsapplicaties, zich geprofileerd hebben als een

    innovatieve schakel in het aankoopproces van de consument.

    Niet alleen paste de consument zijn mediagebruik en aankoopgedrag aan, ook het

    betalingsproces/-gedrag evolueerde mee met het digitaliseringsproces. Het gebruik van

    http://ieeexplore.ieee.org/search/searchresult.jsp?searchWithin=p_Authors:.QT.Zmijewska,%20A..QT.&searchWithin=p_Author_Ids:37424553700&newsearch=true

  • 12

    kredietkaarten kent sinds enkele jaren een enorme stijging in populariteit. Vorig jaar werden

    1.5 miljard elektronische betalingen geregistreerd in België waarvan het overgrote deel te

    danken was aan klanten van Bancontact/Mister cash (Lecluyse, 28 maart 2014) Daarnaast

    lanceerde Bancontact/Mister cash vorig jaar haar Bancontact betalingsapplicatie waarbij door

    middel van het scannen van een QR-code kan worden betaald. Ook de ontwikkeling van de

    verscheidene mobile banking en betalingsapplicaties, waaronder bijvoorbeeld Keykash van

    Keytrade of het ‘scashen’ van KBC, zijn een indicatie van het veranderde betalingsgedrag van

    de consument. Het nieuwe betaalfenomeen krijgt niet alleen steeds meer aandacht in de

    actualiteit en pers, ook worden er steeds vaker studies verricht naar de adoptiedeterminanten

    van deze nieuwe trends.

    In dit onderzoek trachten we een antwoord te geven op de vraag: welke factoren oefenen een

    invloed uit op de intentie om mobiel betalen te gebruiken en te adopteren? Om deze

    onderzoeksvraag te beantwoorden maken we gebruik van een elektronische survey dat zich

    richt op het achterhalen van adoptiefactoren bij jong volwassenen. Vervolgens gaan we via

    focusgroepen dieper in op de kwantitatieve analyse

    Ondanks het feit dat de smartphonepenetratiegraad en het aanbod mobiele betalingsapplicaties

    verder blijft toenemen, neemt de consument nog vaak een afwachtende houding aan ten

    opzichte van deze (nieuwe) mobiele diensten. Er werd reeds onderzoek uitgevoerd naar de

    verschillende omgevingsdeterminanten/-factoren en systeemeigenschappen omtrent de

    adoptie van mobiel betalen door middel van verschillende onderzoekmodellen. In de

    bestaande literatuur zien we dat de kennis over de factoren die de intentie tot adoptie bij de

    consument beïnvloeden vaak achterwege blijft. We beantwoorden met dit onderzoek aan een

    hiaat in de literatuur hieromtrent.

    Naast het nut dat deze studie heeft voor de academische wereld, zien we dat dit onderzoek

    eveneens een belangrijke meerwaarde vormt voor de bedrijfswereld. Uit de bestaande

    literatuur kunnen we immers afleiden dat het als bedrijf van groot belang is om zich te

    focussen op de consument zijn wensen en behoeften. In dit onderzoek richten we ons opnieuw

    op jongvolwassenen. We kiezen voor deze doelgroep daar zij één van de belangrijkste

    toekomstige groepen consumenten vertegenwoordigen (Belgian Federal Government, 2013).

    Daarnaast maakt ook hun snellere adoptie van nieuwe technologieën deze doelgroep zeer

    interessant. Door rekening te houden met de wensen/behoeften van deze consument kunnen

  • 13

    ontwikkelaars enerzijds vroegtijdig adoptiefactoren detecteren en zo beter inspelen op

    wensen/behoeften van de consument om zo hun marktpositie te verstevigen. Anderzijds kan

    deze toekomstgerichte visie leiden tot een hogere penetratiegraad van mobiele

    betalingsdiensten. De relevantie van dit onderzoek kan met andere woorden gesitueerd

    worden op wetenschappelijk en beleidsmatig niveau.

    Het doel van deze Masterproef is het aftoetsen van een nieuw samengesteld conceptueel

    model zodoende de belangrijkste determinanten die de intentie tot het adopteren van mobiel

    betalen bij de consument in kaart te brengen. We kozen ervoor om the Unified Theory of

    Acceptance and Use of Technology te combineren met het Initial Trust model, gezien we

    geloven dat de opgenomen variabelen specifieker en allesomvattend zijn. De centrale vraag

    toets dan ook of een combinatie van beide onderzoeksmodellen een verklaring kan geven voor

    de motivatie van mobiele betalingsapplicaties-adoptie bij de consument. Ze luidt dan ook als

    volgt: welke factoren oefenen een invloed uit op de intentie om mobiel betalen te gebruiken

    en te adopteren?

    Deze centrale onderzoeksvraag willen we beantwoorden aan de hand van verschillende

    hypothesen die we uit de literatuur distilleerden. De hypothesen worden later in dit onderzoek

    aangehaald en verklaard.

    De structuur in dit onderzoek is vijfledig. In het eerste deel starten we met een

    literatuuronderzoek waarin we dieper ingaan op de verschillende definities en de in deze

    studie geopteerde invulling van mobiele betalingen. Hierna volgt een uitgebreide uiteenzetting

    van de verschillende technologie adoptie-onderzoeksmodellen die we relevant achten in deze

    wetenschappelijke verhandeling. Naast deze uitgebreide uiteenzetting, kan de lezer in dit

    laatste onderdeel ook alle uit de literatuur gedistilleerde hypothesen die we wensen te testen,

    terugvinden.

    In het tweede deel van deze masterproef beschrijven we het onderzoeksdesign waarin we de

    opzet, steekproef, de onderzoeksmethodologie en procedure omschrijven. Vervolgens gaan

    we over tot de onderzoeksresultaten. Deze onderzoeksresultaten zijn opgesplitst in twee grote

    delen. Het eerste deel bevat de resultaten afkomstig uit het structural equation model, terwijl

    het tweede deel de resultaten uit de verschillende focusgroepen zal bespreken.

  • 14

    In het derde deel formuleren we een algemeen besluit waarbij ook tekortkomingen en

    aanbevelingen worden aangehaald. Ten slotte kan de lezer in deel vier en vijf, de bibliografie

    en de verschillende bijlagen terugvinden met onder andere het verloop van de online survey

    en de uitwerking van de codeboom gehanteerd in de focusgroepen.

  • 15

    HOOFDSTUK 1 Mobile Proximity Payment

    In dit hoofdstuk gaan we allereerst kort in op de ontwikkeling van e-commerce naar mobile

    payment. Vervolgens trachten we aan de hand van het Vijfkrachtenmodel van Porter een

    inzicht te verschaffen in de mobiele betalingsmarkt. Volgend op deze korte inleiding brengen

    we enkele actualiteitsvoorbeelden kort in beeld. Afsluitend in dit hoofdstuk bouwen we een

    algemene definitie op die we zullen hanteren in dit onderzoek.

    1.1. Van e-commerce naar m-commerce

    De maatschappij onderging de laatste decennia een enorme evolutie, zowel op technologisch

    als communicatief vlak. Niet alleen de grote hoeveelheid voorbeelden uit de actualiteit maar

    ook het omvangrijke aantal studies rond evoluties in de maatschappij staven deze bemerking.

    Katalysators zoals de ontwikkeling van draadloze communicatienetwerken- en technologieën

    alsook de digitalisering en de ontwikkeling van nieuwe handelsvormen, worden als

    kenmerken beschouwd voor de informatiemaatschappij van vandaag.

    Een vaak omschreven nieuwe handelsvorm in de literatuur is e-commerce. Deze elektronische

    handelsvorm interpreteren we in deze Masterproef als een overkoepelende term voor alle

    wijzen waarop via computernetwerken handel kan worden gedreven. E-commerce zien we

    met andere woorden als de combinatie van informatietechnologie en handelsmotieven (Qin,

    2009; Schafer & Konstan & Riedl, 2001; Veeramani et al., 1999).

    Voortvloeiend uit het ontstaan van de elektronische handel komt de mobile commerce, beter

    bekend als m-commerce. Barnes (2002) omschrijft m-commerce als een transactie van

    monetaire waarde, direct of indirect, dat wordt uitgevoerd via een draadloos

    telecommunicatienetwerk. Mallat (2006) verwijst hierbij naar het feit dat, ten gevolge van

    deze nieuwe handelsvormen, betalingsmethoden mee dienden te evolueren. Zo wijst hij onder

    andere op de ontwikkeling van het uitvoeren van monetaire transacties via het internet.

    Hoewel e-commerce en m-commerce beide worden beschouwd als onderdelen van

    elektronisch handeldrijven, stelt Yu (2012) vast dat het grote verschil tussen beide ligt in het

    feit dat e-commerce gebruik maakt van vaste computers die verbonden zijn met het internet

    terwijl m-commerce gebruik maakt van wireless mobile devices.

  • 16

    Het verschil tussen e-commerce en m-commerce nemen we in deze verhandeling dan ook mee

    bij het vergelijken van internetbankieren en mobile banking. Beide vormen zijn alternatieve

    kanalen waar banken hun producten en diensten aan de klant kunnen leveren en voorstellen.

    Toch zit ook hier het verschil erin dat internetbankieren, plaatsvindt door middel van een

    vaste computer die verbonden is met het internet, terwijl mobile banking wordt uitgevoerd via

    een wireless (mobile )device (Yu, 2012).

    Mobile banking maakt het voor de consument mogelijk om financiële transacties uit te voeren

    met behulp van een draadloos toestel. Een van deze recent aangeboden diensten is het mobiel

    betalen, ook gekend als m-payment. We beschouwen mobiel betalen als een onderdeel van

    mobile banking, waardoor in de literatuur gegeven adoptiefactoren transfereren op dit

    onderzoek omtrent mobile payment adoption.

    1.2. Vijfkrachtenmodel van Porter

    De mobiele betalingsmarkt en haar verschillende actoren omschrijven we conform de visie

    van Dahlberg & Mallat & Ondrus & Zmijewska (2007), die de mobiele betalingsmarkt

    afbakenen aan de hand van het Vijfkrachtenmodel van Porter.

    Het Vijfkrachtenmodel van Porter is een analysemodel dat de aantrekkelijkheid van de markt

    helpt te bepalen. Aan de hand van vijf krachten (concurrenten, kopers, leveranciers, nieuwe

    toetreders en substituten) en de relatie daarvan met het eigen bedrijf, wordt bepaald hoe

    aantrekkelijk een markt is. De verschillende krachten van het model staan niet op zichzelf

    maar hebben een invloed op of staan in verbinding met elkaar. Er is met andere woorden

    sprake van een wisselwerking tussen de verschillende krachten (Hummel, 2010).

    In onderstaande figuur kunnen we zien dat de vijf krachten gelijk gesteld zijn aan: de

    consument, de traditionele betalingsmethoden, de handelaar, de (nieuwe) e-payment diensten

    en mobiele betalingsdiensten. Elk van deze krachten oefent een bepaalde macht uit op de

    mobiele betalingsmarkt. Doordat Dahlberg et al. (2007) een combinatie maakt tussen

    enerzijds het model van Porter en anderzijds de Contingency theory, zien we dat ook ruimere

    invloeden in het onderstaande model worden betrokken. We beschreven in de introductie

    reeds de veranderingen in de samenleving op vlak van technologie, handeldrijven en sociaal-

    cultureel. Deze elementen worden nu in een algemeen model verwerkt samen met de

    wijzigingen op regelgevend vlak.

  • 17

    Wanneer we kijken naar de veranderingen in de sociale omgeving, kunnen we concluderen

    dat ook hier het digitaliseringsproces zijn invloed heeft. Uit de actualiteit vinden we

    verschillende voorbeelden terug waarbij bedrijven de traditionele betaalmethode vervangen

    door digitale/elektronische betalingsmogelijkheden:

    - Voetbalclubs KAA Gent en Club Brugge KV introduceerden de mogelijkheid om met

    het voetbalabonnement te betalen in en rond het stadium. De kaart kan zowel online

    als aan de betaalterminals in het stadium worden opgeladen (KAA Gent, 2015; Club

    Brugge KV, 2014).

    - Zoomit en Doccle zijn beide internet en mobile banking diensten die toelaten facturen,

    loonbrieven, telefoonrekeningen … al dan niet automatisch te betalen vanuit één

    online platform (Zoomit, 2015; Doccle, 2015).

    - De Belgische overheid installeerde een beperking op het betalen met contant geld

    waarbij het maximale gedrag op €3000 werd vastgepind in 2014 (Netto, 2013).

    Figuur 1. Model van Porter voor de mobiele betalingsmarkt

    - (Dahlberg et al., 2007)

    Belangrijk aan dit model is dat het aantoont welke factoren een invloed hebben op de mobiele

    betalingsmarkt, alsook hoe de consument centraal wordt gezet. De belangrijkste bevinding die

  • 18

    we meenemen uit dit model is de volgende: ‘Moreover, mobile payment services compete for

    the attention of customers and other parties against physical and electronic payment services’

    (Dahlberg et al., 2007, p. 17). De noodzaak tot onderzoek naar de adoptiefactoren van de

    consument is bij deze naar voor geschoven en toont de relevantie van de Masterproef aan.

    1.3. Voorbeelden uit de actualiteit

    In de actualiteit vinden we reeds verschillende voorbeelden terug waarbij mobiele

    betalingsmogelijkheden werden geïmplementeerd, hetgeen de maatschappelijke relevantie

    van deze verhandeling benadrukt:

    - De Lijn lanceerde in 2007 een nieuwe betalingsvorm voor de aankoop van een tram- of

    bus ticket. De consument dient hiervoor een sms te versturen met de tekst ‘DL’ naar het

    nummer 4884, waarna hij/ zij een sms terugkrijgt met de bevestiging en bewijs van

    betaling (De Lijn, 2015).

    - Doordat mobiel betalen een onderdeel is van mobiel bankieren, zijn er steeds meer banken

    die ook toepassingen van mobiel betalen aanbieden in hun mobiele bankapplicaties. Zo

    zien we dat KBC het mogelijk maakt om geld over te maken van de ene telefoon naar de

    andere door middel van de KBC Mobile banking app. Een handeling die ook wordt

    bestempeld met de term ‘scashen’. Ook het afhalen van geld is mogelijk met deze

    applicatie (KBC, 2015).

    - Bancontact/Mister cash lanceerde in 2014 een applicatie voor de mobiele telefoon waarbij

    een bedrag van maximum 250 euro kan worden betaald door middel van het scannen van

    een QR-code. Na het scannen van deze code dient de gebruiker akkoord te gaan door

    middel van het ingeven van zijn/haar beveiligingscode (van der Ven, 2014).

    - Google lanceerde Google Wallet waarbij de consument via slechts één applicatie al

    zijn/haar bankrekeningen en bijhorende bank- en kredietkaarten, klantenkaarten,

    kortingsbonnen en cadeaubonnen kan beheren. Ook hier dient de consument opnieuw zijn

    toestemming te verlenen door middel van het ingeven van een beveiligingscode (Google,

    2015).

    - Ook zien we dat andere internationale bedrijven waaronder Apple Inc. zich richten op de

    mobiele betalingsmarkt. Zo ontwierp dit elektronicabedrijf Apple Pay waarbij in

    combinatie met Pass Book en net zoals bij Google Wallet alles omtrent bankrekening,

    cadeaubonnen en kredietkaarten op een plaats worden bijgehouden. Deze applicatie werkt

    naast een beveiligingscode ook met Touch ID waarbij de gebruiker zijn vingerafdruk

    gebruikt om betalingen uit te voeren (Apple, 2015).

  • 19

    Mobiele betalingsapplicaties zijn inzetbaar in uiteenlopende contexten: voor het aankopen van

    digitale content, het betalen van rekeningen en het aankopen van trein-, tram- of bus tickets.

    1.4. Mobile proximity payment

    Wanneer we de definities van het begrip mobile payment services of mobiele

    betalingsdiensten bestuderen, merken we dat deze verschillen naargelang de auteur. Hoewel

    de meeste in de literatuur teruggevonden definities benadrukken dat een mobiel toestel het

    belangrijkste verschil is tussen mobiel betalen en andere betaalmogelijkheden, stellen we vast

    dat andere auteurs het begrip mobiel betalen veel breder interpreteren door bijvoorbeeld alle

    mobiele communicatietoestellen te betrekken in de definitie.

    Uit de literatuur concluderen we dat de basisfunctie, namelijk het overdragen van monetaire

    waarde, overal gelijk omschreven wordt. Naast de verschillende keuzes omtrent het mobiele

    toestel zien we dat het verloop van het mobiele betalingsproces ook verschillen kent.

    Dahlberg et al. (2007) omschrijven het verloop aan de hand van fasen, namelijk: initiatie,

    toestemming en uitvoering. Silberer & Wohlfahrt & Wilhelm (2002) laten daarentegen de fase

    van toestemming achterwege.

    Dahlberg et al. (2007) delen de soorten mobiele betalingen op in twee categorieën. De eerste

    categorie beslaat de betalingen voor de dagelijkse aankopen, terwijl de tweede categorie

    verwijst naar het betalen van rekeningen zoals bijvoorbeeld telefoon-/energiefactuur. Andere

    studies delen de mobiele betalingsmarkt op in verschillende businessmodellen of gehanteerde

    procedures. Onder de verschillende modellen verstaan we het gehanteerde bedrijfsmodel in de

    mobiele betalingsmarkt zoals bijvoorbeeld een acquirer-centric model dat voornamelijk

    gericht is op de business-to-business markt, terwijl een issuer-centric model zich focust op de

    relatie consument-handelaar. Ook maken Karnouskous & Fokus (2004) een onderscheid

    naargelang de plaats en monetaire waarde dat wordt verhandeld. Zo omschrijven de auteurs

    ‘local/proximity transacations’ als mobiele betalingen waarbij het mobiele toestel gebruik

    maakt van near field communications of bluetooth. Verder hanteren de auteurs de termen

    micro-, mini- en macropayments, respectievelijk verwijzend naar het betalen van een bedrag

    onder de twee euro, tussen de twee en twintig euro en boven de twintig euro.

  • 20

    Voor deze Masterproef kiezen we voor de visie van Kim & Mirusmonov & Lee (2010, p.4-5)

    voor de definiëring van het begrip m-payment: ‘M-payment is an alternative payment method

    for goods, services and bills/ invoices. It uses mobile devices (such as a mobile phone, smart-

    phone or personal digital assistant) and wireless communication technologies (such as

    mobile telecommunication networks, or proximity technologies). Mobile devices can be

    utilized in a variety of payments, such as payments for digital content, concert of flight tickets,

    parking fees, and bus, tram, train and taxi fares. Mobile devise access and utilize mobile

    payment services to pay bills and invoices. Mobile devices allow the users to connect to a

    server, perform authentication and authorization, make a mobile payment and subsequently

    confirm the completed transaction.’

    We focussen in deze definitie op het issuer-centric model, maar maken verder geen

    onderscheid tussen micro-, mini- of macropayments. De keuze voor deze definitie is enerzijds

    ingegeven door een exhaustieve lijst aan deelfactoren en anderzijds daar ze beste aansluiting

    vindt bij de hedendaagse realiteit.

  • 21

    HOOFDSTUK 2 Theoretisch kader

    Bij onderzoek naar de adoptie en intentie tot gebruik van nieuwe technologieën wordt

    naargelang de auteur en studie gebruik gemaakt van uiteenlopende theoretische kaders. Zo

    werd de Theory of Reasoned Action (later: TRA) ontwikkeld door Ajzen (1991) waarbij dit

    sociaal psychologisch onderzoeksmodel een voorspelling van de gedragsintentie tracht te

    beschrijven op basis van gedragsintentie, houding en subjectieve norm. Een ander model,

    voortbouwend op TRA, is de Theory of Planned Behaviour (later: TPB) (Ajzen, 1991). De

    TPB stelt dat intentie tot het stellen van een bepaald gedrag gevormd wordt door de houding

    ten opzichte van een bepaald gedrag, subjectieve normen en waargenomen gedragscontrole.

    Ook het Technology Acceptance Model (later: TAM) is een veel gebruikt en besproken

    onderzoeksmodel in de literatuur. TAM (Venkatesh & Davis, 2000) verklaart de

    gedragsintentie op basis van de onderlinge relatie tussen drie kernelementen: Perceived

    Usefulness, Perceived Ease of Use en Attitude towards using. Later werd dit model verrijkt

    met elementen afkomstig uit sociaal en organisatorisch hoek wat resulteerde in TAM 2 en

    TAM 3 (Venkatesh et al., 2000; Venkatesh & Bala, 2008).

    Hoewel bovenstaande theorieën interessante onderzoeksvragen kunnen opwerpen, kiezen we

    er in deze Masterproef voor ons onderzoek grotendeels te baseren op de Unified Theory of

    Acceptance and Usage of Technology (Later: UTAUT). De reden hiervoor is het geloof dat dit

    model in de literatuur wordt gezien als een verbeterend TAM. Ook geloven we dat de

    opgenomen variabelen in dit model specifieker en allesomvattend zijn, zodoende interessante

    hypothesen op te stellen.

    Naast UTAUT integreren we tevens het Initial Trust model (later: ITM) in onze analyses

    zodoende met deze masterproef bij te dragen aan theorievorming. De keuze voor deze

    combinatie baseerden we op het feit dat ondanks de hoge penetratiegraad van smartphones de

    adoptie van mobiel betalen grotendeels achterwege blijft. Een verklarende reden volgens de

    literatuur is het gebrek aan vertrouwen bij de consument. De motivering tot het combineren

    van enerzijds UTAUT en anderzijds ITM is bij dezen toegelicht (Mcknight & Cummings &

    Chervany, 1998; Oliveira & Faria & Thomas & Popovič,2014; Shaikh & Karjaluoto, 2015).

  • 22

    Na deze inleiding omtrent de meest gebruikte onderzoeksmodellen en onze keuzemotivering

    gaan we in dit hoofdstuk dieper in op beide theorieën, waarbij de hypothesen die we uit de

    literatuur distilleerden, worden toegelicht.

    2.1. Unified Theory of Acceptance and Use of Technology

    Het UTAUT model, ontwikkelt door Venkatesh & Morris & Davis & Davis (2003), tracht aan

    de hand van vier pijlers de gedragsintentie met betrekking tot het adopteren/uitvoeren van een

    nieuwe technologie te meten. De vier pijlers worden benoemd als volgt: Performance

    Expectancy (later: PE), Effort Expectancy (later: EE), Social Influence (later: SI) en

    Facilitating Conditions (later: FC). Daarnaast houdt dit model ook rekening met leeftijd,

    geslacht, ervaring en vrijwilligheid van gebruik. In ons conceptueel model laten we deze

    laatste drie variabelen echter achterwege, gezien het innovatieve karakter van het gekozen

    thema. In onderstaande figuur 2 kan de lezer het in deze Masterproef gehanteerde UTAUT

    model terugvinden.

    De variabele leeftijd nemen we mee in dit onderzoek, daar we ons willen focussen op

    jongvolwassen met een interesse voor nieuwe technologieën. Uit de literatuur leiden we

    immers af dat zij een van de belangrijkste groepen van toekomstige consumenten

    vertegenwoordigen. Niet alleen hun toekomstig potentieel, maar tevens de uit de literatuur

    afgeleide stelling dat jongvolwassenen sneller nieuwe technologieën adopteren, besloten we

    deze mee te integreren in ons onderzoek (Palfrey & Gasser, 2008). Een uitdieping van de

    steekproef kan de lezer terugvinden onder ‘Hoofdstuk 4: 4.2 Steekproefomschrijving’.

    Figuur 2. UTAUT-model

  • 23

    2.1.1. Performance Expectancy

    Performance Expectancy wordt door Venkatesh et al. (2003) omschreven als de mate waarin

    een individu/consument gelooft dat door middel van het gebruik van een innovatie/nieuwe

    technologie voordelen kunnen worden behaald in vergelijking met een oudere technologie.

    Het concept PE leunt, omwille van het feit dat UTAUT als een verbetering wordt gezien op

    TAM, dicht aan bij het concept Perceived Usefulness (later: PU) dat afkomstig is uit TAM.

    Ook zien we dat Rogers (2010) in zijn Diffusion Theory aanhaalt dat de acceptatie en adoptie

    van nieuwe technologieën enkel succesvol blijkt te zijn wanneer deze een duidelijk voordeel

    bieden in vergelijking met de bestaande technologieën. Met andere woorden kunnen we

    stellen dat Perceived Usefulness op gelijk niveau kan worden gesteld met Performance

    Expectancy, waarbij beide concepten een positieve invloed uitoefenen op de attitude van de

    consument en later ook de intentie tot het uitvoeren van een bepaald gedrag, zoals

    bijvoorbeeld het gebruik van mobiele betalingsapplicaties. Daarnaast haalden Pagani (2004),

    Van den Bergh & Behrer (2013) en Kim et al. (2010) aan dat ook de systeemkarakteristieken

    een invloed hebben op PU. Gezien het feit dat generatie Y een belangrijke groep toekomstige

    consumenten vertegenwoordigen, achten wij het belangrijk om rekening te houden met hun

    wensen en behoeften. Op basis van deze combinatie van theorieën leiden we volgende

    hypothese af:

    H1a: Er is een positief verband tussen ‘Performance Expectancy’ en ‘Behavioural Intention to

    use’ bij mobiele betalingapplicaties.

    Wanneer we dieper ingaan op de waargenomen mate waarin de consument een voordeel

    tracht te halen uit het gebruik van nieuwe technologieën, zien we dat het vertrouwen van de

    consument hier heel nauw mee is verbonden. Verschillende auteurs haalden reeds aan dat de

    consument vandaag aangesproken wil worden en interactie verwacht met de nieuwe

    technologieën en merken (Martins & Oliveira & Popovič, 2014; Kim & Shin & Lee, 2009).

    Volgend op deze assumptie stellen we dat naarmate een hogere gepercipieerde graad van

    gebruikersvriendelijkheid, het niveau van waargenomen vertrouwen bij de consument zal

    toenemen. Hieruit volgt volgende hypothese:

    H1b: Er is een positief verband tussen ‘Performance Expectancy’ van mobiele

    betalingsapplicaties en ‘een gebruikers Initial Trust’.

  • 24

    2.1.2. Effort Expectancy

    Het tweede concept dat we meenemen in ons model is Effort Expectancy. In deze masterproef

    interpreteren we het begrip als volgt: mate van gepercipieerd gemak wanneer de consument

    een nieuwe technologie gebruikt. Deze definitie is afkomstig uit het onderzoek van Venkatesh

    et al. (2003) waarbij ook hier het concept EE vergeleken kan worden met een concept uit

    TAM, namelijk Perceived Ease of Use (Later: PEU). Venkatesh et al. (2000) toonde reeds aan

    dat PEU een prominente variabele is in het adopteren van nieuwe technologieën waarbij

    rekening dient te worden gehouden met gebruikersinterfaces, functionele mogelijkheden en

    het algemene design van het besturingssysteem. In bovenstaande paragraaf 2.1.1 Performance

    Expectancy gaven we aan dat wanneer de consument het gebruik van mobiele

    betalingsdiensten als eenvoudig en duidelijk ervaart, dit een positief effect zal hebben op de

    houding van de desbetreffende gebruiker en bijgevolg op de perceptie van het nut van de

    nieuwe technologie. We achten dus dat PE en EE nauw samenhangen, zodoende de

    gedragsintentie positief te beïnvloeden. Deze conclusie nemen we mee in onze volgende

    hypothese:

    H2: Er is een positief verband tussen ‘Effort Expectancy’ van mobiele betalingsapplicaties en

    ‘Behavioural Intentions to use’.

    2.1.3. Social Influence

    Venkatesh et al. (2003) definieerden Social Influence als de mate waarin het individu

    percipieert dat beïnvloeders uit de dichte omgeving geloven dat hij of zij de nieuwe

    technologie zou moeten gebruiken. We kunnen met andere woorden stellen dat dit concept

    tracht te meten in welke mate de mening/het idee/het gedrag van een individu wordt

    beïnvloed door de manier waarop andere individuen in de dichte omgeving, zoals

    bijvoorbeeld vrienden, familie of collega’s, het gebruik van nieuwe technologieën aanprijzen

    en/of waarderen. Ook Bass (1969) bevestigt met zijn analysemodel dat de sociale omgeving

    en de sociale druk voor de groei van een nieuw product een belangrijke rol spelen in het

    adoptieproces. Daarnaast zien we dat ook Ajzen (1991) dit trachtte te omschrijven door

    middel van het concept Subjective Norm. Een individu kan zich immers op deze wijze

    onderscheiden en zich bijvoorbeeld een professionele status gaan aanmeten (Lu & Yao & Yu,

    2005). Op basis hiervan stellen we volgende te onderzoeken hypothese op:

    H3: Er is een positief verband tussen ‘Social Influence’ en ‘Behavioural Intention to use’ bij

    mobiele betalingsapplicaties.

  • 25

    2.1.4. Facilitating Conditions

    In de vorige hypothesen focusten we voornamelijk op het belang van de waargenomen

    voordelen vanwege de consument en zijn/haar directe omgeving. In de literatuur wordt echter

    steeds meer gefocust op de mate waarin de consument een risico ervaart bij het gebruik van

    een innovatie. Het uitdiepen van het thema/concept omtrent vertrouwen/risico kan de lezer

    terugvinden in onderstaande paragraaf 2.2 Initial Trust Model. Hoewel vertrouwen in de

    literatuur aangegeven wordt als een belangrijke factor in het adoptieproces van nieuwe

    technologieën zien we dat de mate waarin de consument geïnformeerd is omtrent de

    mogelijkheden en de vereisten tot het gebruik ervan, ook cruciaal zijn. Immers, indien een

    consument niet op de hoogte is van mogelijke waarborgen, vereisten tot gebruik … zal het

    vertrouwen ten opzichte van de nieuwe technologie lager liggen (Martins et al., 2014; Kim et

    al., 2009; Gefen, 2000).

    In deze Masterproef verwijzen we dan ook graag naar Facilitating Conditions (later: FC). FC

    is een UTAUT concept dat een directe invloed uitoefent op de variabele Adoption. Het wordt

    door Venkatesh et al. (2003) gedefinieerd als de mate waarin het individu gelooft dat er

    organisatorische middelen en technische infrastructuur bestaat om de nieuwe

    technologie/systeem te ondersteunen. Het gaat met andere woorden over het aan de

    consument duidelijk te maken door middel van bijvoorbeeld reclamecampagnes dat er

    ondersteuning vanwege de organisatie wordt verleend teneinde de barrières van gebruik te

    overstijgen. Hieruit volgt bijgevolg de volgende hypothese:

    H4: Er is een positief verband tussen ‘Facilitating Conditions’ en de adoptie van mobiele

    betalingsapplicaites.

    2.1.5. Behavioural Intention & Adoption

    Teruggrijpend naar paragraaf 1.1 Van e-commerce naar m-commerce wierpen we reeds de

    aandacht op de veranderde marktstructuren en –verhoudingen. Een belangrijk gevolg hiervan

    is het groeiende internationale aanbod aan producten, diensten, communicatienetwerken- en

    technologieën. Hierdoor stellen verschillende actoren een machtsverschuiving vast tussen

    aanbieder en koper, respectievelijk handelaar en consument. In de literatuur (Webster et al.,

    2012) wordt hieromtrent vaak verwezen naar de verschuiving van een ‘push’ naar een ‘pull

    model’, waarbij de consument meer dan ooit de macht in handen heeft.

  • 26

    We staven deze bemerking met de vastgestelde wijzigingen omtrent het aankoop- en

    betaalgedrag van de consument. De consument gaat immers niet alleen informatie en prijzen

    vergelijken doordat informatie te allen tijde beschikbaar is, ook zien we dat het aanbod van de

    verschillende betalingsmogelijkheden snel toeneemt. Hierdoor is de consument niet langer

    trouw aan het betalen met cash geld. Naargelang de situatie wordt bepaald welke

    betaalmethode gebruikt wordt. We stellen verder vast dat het aantal elektronische betalingen

    elk jaar toeneemt. Bijgevolg kunnen we stellen dat er een groeiende strijd ontstaat als reactie

    op de niet-loyale consument. Hiermee wensen we nogmaals de centrale rol van de consument

    in dit onderzoek te accentueren (Schierz & Schilke & Wirtz, 2009; Dahlberg et al., 2007).

    Zoals UTAUT aangeeft heeft de variabele leeftijd een positieve invloed op de gedragsintentie

    van de consument om een nieuwe technologie te adopteren. Het meenemen van deze

    variabele wordt later in deze verhandeling toegelicht. Nu trachten we in dit onderzoek te

    achterhalen of de intentie tot het gebruiken van mobiele betalingsapplicaties (Behavioural

    Intention of later: BI) kan leiden tot het effectief adopteren. Hieruit volgt:

    H6: Er is een positief verband tussen ‘Behavioural Intention to use’ en ‘Adoption’ van

    mobiele betalingsapplicaties.

    2.2. Initial Trust Model

    In hoofdstuk 1 haalden we reeds aan dat omwille van de ontwikkeling van nieuwe informatie-

    en technologiesystemen, nieuwe handelsvormen ontstonden. Voorbeelden hiervan waren e-

    commerce en later m-commerce, waarvan we in deze Masterproef mobile banking en mobiel

    betalen als een onderdeel zien. Door deze denkwijze te hanteren, namelijk door mobiel

    betalen als een onderdeel van mobile banking te beschouwen, breiden we de literatuur uit

    zodat adoptiefactoren uit andere focusdomeinen omtrent de adoptie van nieuwe technologieën

    transfereren op mobile payment adoption. Hierdoor brengen we andere adoptiefactoren die in

    studies werden aangegeven als belangrijk in kaart en kunnen we deze meenemen in ons

    onderzoek.

    Ook gaven we in de inleiding aan dat ondanks de toenemende penetratiegraad van

    smartphones en andere mobile devices, de adoptie van m-commerce diensten zoals mobiel

    betalen achterwege blijft. Wanneer we de literatuur hieromtrent analyseren, komen we tot de

    conclusie dat vertrouwen of het achterwege blijven van vertrouwen bij de consument een

    cruciale factor is in het adoptieproces van nieuwe technologieën zoals bijvoorbeeld mobiel

  • 27

    betalen (Gefen & Karahanna & Straub, 2003; Martins et al., 2014; Bauer & Reichardt &

    Barnes & Neumann, 2005; Cho, 2014).

    In dit deel gaan we dieper in op wat wij in deze Masterproef onder vertrouwen bij de

    consument verstaan. We baseren ons hiervoor op het Initial Trust model (Later: ITM), dat

    werd ontwikkeld door Mcknight et al. (1998). De reden hiervoor is dat wij geloven dat deze

    theorie een duidelijk en allesomvattende definitie van ‘trust’ aanbrengt.

    Mcknight et al. (1998) beschrijven het begrip vertrouwen aan de hand van drie verschillende

    invalshoeken. De eerste invalshoek richt zich specifiek op de eigenschappen van een bedrijf

    zoals bijvoorbeeld de reputatie, grootte, merk, marktrol, capaciteit en mate van integriteit. Bij

    deze eerste invalshoek verwijzen we graag naar het Vijfkrachtenmodel van Porter (Dahlberg

    et al., 2007). We zien immers dat consumenten, ongeacht zij dit model kennen, een soortgelijk

    gedachtegang hanteren om een bepaald bedrijf te analyseren. De tweede invalshoek richt zich

    uitsluitend op het vertrouwen van een individu/consument. Het concept vertrouwen in het

    adoptieproces bij een consument haalden we reeds aan in bovenstaande paragraaf 2.1.5

    Behavioural Intention & Adoption. Toch gaan we hier nog kort op in zodoende ‘het

    vertrouwen bij een consument’ duidelijk te omschrijven. De derde invalshoek tracht aan de

    hand van een omgevingsanalyse te kijken of bepaalde gegeven garanties, afkomstig van een

    bedrijf, het vertrouwen bij de consument kan vergroten. In onderstaande figuur 3 kan de lezer

    het in deze Masterproef gehanteerde Initial Trust Model terugvinden.

    Figuur 3. Initial Trust Model

    Naast deze visie van Mcknight et al. (1998) omtrent het begrip vertrouwen, zien we dat

    andere studies een andere invulling en naam gaven aan het concept. Zo definieerde Cho

    (2004) dit als perceived security, wat aangeeft dat de risico’s die een gebruiker percipieert

    voornamelijk te wijten zijn aan het feit dat ze weinig ervaring hebben met het gebruik van een

  • 28

    technologie/innovatie. Daarnaast wijzen Gefen et al. (2003) op het feit dat deze diensten een

    bijkomend nadeel hebben op tastbare producten doordat het moeilijker is om de risico’s vast

    te stellen. Ook het verlies van de controle over persoonlijke gegevens wordt door de

    consument aangegeven (Bauer et al., 2005).

    Een andere vooraanstaande visie op vertrouwen en (waargenomen) risico, is de visie die

    wordt gehanteerd in Mayer & Davis & Schoorman (1995). Hierin geven de auteurs aan dat

    vertrouwen en risico nauw met elkaar verbonden zijn. Vertrouwen zien zij als een soort geloof

    dat de consument heeft om handelingen uit te voeren met anderen die geen deel uitmaken van

    hun directe netwerk. Terwijl risico gedefinieerd wordt als de gepercipieerde mate van

    onzekerheid en de negatieve gevolgen verbonden aan het stellen van bepaalde activiteiten.

    Met andere woorden, hoe hoger het initiële vertrouwen bij de consument, hoe lager het

    gepercipieerde risico.

    Het moge dus duidelijk zijn dat de begrippen vertrouwen en risico op verschillende manieren

    kunnen worden ingevuld. Alsook dat deze beide concepten nauw met elkaar verbonden zijn.

    2.2.1. Initial trust

    Zoals we hierboven reeds aanhaalden, definiëren we vertrouwen als een belangrijke

    determinant omtrent het geloof om te interageren/ (nieuwe) handelingen uit te voeren met

    anderen die geen deel uit maken van de directe omgeving. In deze context gaan we echter nog

    iets verder, door te stellen dat vertrouwen cruciaal is in het uitvoeren van een (nieuwe)

    economische transactie zoals bijvoorbeeld mobiel betalen. Indien we hieraan toevoegen dat

    mobiel betalen/mobiele betalingsapplicaties niet tot weinig ingeburgerd zijn, concluderen we

    dat er weinig tot geen sprake kan zijn van ervaring met mobiele betalingsapplicaties.

    Daarnaast zien we dat ervaring met nieuwe technologieën een gebruikers initiële vertrouwen

    beïnvloedt. Volgend op deze assumpties zien we dat een gebruikers initiële vertrouwen in

    nieuwe (mobiele) diensten, aangeboden door een bedrijf dat mobiele betalingsapplicaties

    ontwikkelt, een grote invloed uitoefent op de intentie tot het gebruik en later uiteraard de

    adoptie (Mcknight & Chervany, 2001; Mcknight & Choudhury & Kacmar, 2002; Lu & Li &

    Zhang & Shim, 2010). Hieruit leiden we volgende te testen hypothese af:

    H6: Er is een positief verband tussen een gebruikers ‘Initial Trust’ en ‘Behavioural Intention

    to adopt’ bij mobiele betalingsapplicaties.

  • 29

    2.2.2. Strucutral Assurances

    Indien we dieper ingaan op wat nu eigenlijk het initiële vertrouwen van een consument

    beïnvloedt, zien we dat Mcknight et al. (1998) drie belangrijke concepten in zijn model heeft

    geïntegreerd. Een van deze concepten is de reputatie van het bedrijf dat de nieuwe technologie

    uitbrengt. Hoewel dit concept relevante vragen in een onderzoek kan opwerpen, kiezen we

    ervoor om dit concept achterwege te laten in dit onderzoek. De reden hiervoor is enerzijds

    door de lage inburgering van mobiele betalingsapplicaties, anderzijds is het doel van deze

    verhandeling een algemeen model te testen, en bijgevolg dus niet gericht op een specifieke

    mobiele betalingsapplicatie.

    Doordat mobiele betalingsdiensten en –applicaties relatief nieuw zijn, zien we dat

    consumenten voornamelijk vragen stellen omtrent privacy, risico en vertrouwensproblemen.

    Dit gaven we reeds aan in de inleiding dat ondanks het feit dat de penetratiegraad van mobile

    devices blijft toenemen, de adoptie van mobiele diensten vaak achterwege blijft. Hieromtrent

    geeft Mcknight et al. (1998) aan dat bijvoorbeeld bewaargevingsovereenkomst, privacy

    waarborgen, client protection services etc. duidelijk naar de consument dienen te worden

    gecommuniceerd. Deze zogenoemde ‘Structural Assurances’ hebben immers een positieve

    invloed op het vertrouwen en het gepercipieerde risico, waardoor de drempel tot het

    gebruiken van nieuwe technologieën bij de consument verlaagt. Deze assumptie staven we

    met benchmarking in de consumentenmarketing: de grootte van het bedrijf en de

    productkwaliteit de mate van bekwaamheid, integriteit en de goodwill van een bedrijf in de

    ogen van een consument versterkt (Gefen, 2000; Jarvenpaa & Tractinsky & Vitale, 2000; Luo

    & Zhang & Shim, 2010). Hieruit leiden we af:

    H7: Er is een positief verband tussen ‘Structural Assurances’ en een gebruikers ‘Initial Trust’

    in mobiele betalingsapplicaties.

    2.2.3. Personal propensity to trust

    Zoals we in paragraaf 2.2 Initial Trust model reeds aanhaalden zien we dat er in de literatuur

    steeds meer gefocust wordt op de mate waarin de consument een risico ervaart bij het gebruik

    van een nieuwe technologie/innovatie. Ook gaven we reeds aan dat er verschillende visies op

    vertrouwen en risico mogelijk zijn. Dit naargelang het onderzoek en de auteur.

  • 30

    Mcknight et al. (1998) definieert het concept Personal Propensity To Trust als de mate waarin

    een persoon van nature geneigd is om andere mensen te vertrouwen. Daarnaast zien we dat dit

    onderzoek aangeeft dat hoe hoger deze Personal Propensity To trust is bij een consument, hoe

    groter het vertrouwen en hoe sneller een consument een nieuwe technologie zal adopteren en

    toepassen. Hofstede (1980) bemerkt hierbij dat culturele waarden een invloed hebben op

    aankoopmotieven, attitudes, intenties en consumentengedrag. Ook Weber et al. (1998) en

    Yamagishi et al. (1994) verwijzen naar het feit dat de culturele achtergrond en bijgevolg het

    karakter van het individu de mate van gepercipieerd risico en vertrouwen beïnvloedt. Op basis

    hiervan stellen we volgende hypothese op:

    H8: Er is een positief verband tussen een ‘Personal Propensity to Trust’ en een gebruiker’s

    ‘Initial Trust’ in mobiele betalingsapplicaties.

  • 31

    HOOFDSTUK 3: Besluit literatuuronderzoek

    Het doel van deze Masterproef is na te gaan welke factoren de intentie omtrent het gebruik

    van mobiele betalingsapplicaties bij de consument beïnvloeden. Dit onderzoek legt de focus

    bij de consument en baseert zich hierbij op reeds uitgevoerde studies. De aard van deze

    Masterproef kan als exploratief bestempeld worden, doordat we inspelen op een hiaat in de

    bestaande literatuur. Slechts weinig onderzoekers hebben tot op heden de consument centraal

    geplaatst in hun onderzoek.

    Wanneer we kijken naar de samenleving vandaag, merken we op dat deze heel wat

    veranderingen onderging. De combinatie tussen de ontwikkeling van nieuwe

    communicatietechnologieën en –netwerken leidde tot een verregaand digitaliseringsproces.

    Ten gevolge hiervan ontstonden nieuwe kanalen waarlangs handel wordt gedreven en waarbij

    beperkingen omtrent tijd en plaats worden geëlimineerd. Allereerst ontwikkelde zich de

    elektronische handelsvorm, e-commerce, waarbij via computernetwerken handel kon worden

    gedreven. Hieruit voortvloeiend ontstond mobile commerce, waarbij deze handelsvorm nog

    iets verder ging door gebruik te maken van mobile devices zoals een tablet of smartphone.

    Ten gevolge hiervan zien we dat enerzijds nieuwe diensten zoals mobiel bankieren en mobiel

    betalen ontstonden als antwoord op deze nieuwe handelsvormen. Anderzijds zien wij ook een

    verandering bij de consument. Deze ontpopte zich tot actieve, kritische en perfect

    geïnformeerde consument doordat informatie te allen tijde beschikbaar is. We merken niet

    alleen dat de consument zijn media-, aankoop- en betaalgedrag wijzigde, maar concluderen

    ook dat deze steeds meer macht naar zich toetrekt. De verschuiving van het klassieke push-

    naar een pullmodel leidt tot een strijd tussen aanbieders van producten/diensten om de

    aandacht van deze geëvolueerde consument.

    Naast het feit dat de consument een belangrijk facet is in deze Masterproef, zien we dat de

    consument ook een belangrijke schakel speelt in het productieproces. Deze conclusie kan

    worden doorgetrokken naar de ontwikkeling van nieuwe technologieën zoals bijvoorbeeld

    mobiele betalingsdiensten. We zien immers dat hoewel de smartphonepenetratie elk jaar

    toeneemt, de adoptie van mobiele betalingsapplicaties niet evenredig mee-evolueert.

  • 32

    Wanneer we dieper ingaan op een definitie van mobiel betalen zien we dat verschillende

    invullingen mogelijk zijn. Zo kan er worden betaald per verstuurde SMS of aan de hand van

    het scannen van een QR-code. Ook is het mogelijk om een onderscheid te maken naargelang

    het bedrag dat via mobiele toestellen worden getransfereerd, of naargelang de verschillende

    stappen die de consument dient te doorlopen. We kiezen in dit onderzoek dan ook voor een

    zeer beschrijvende definitie gegeven in het onderzoek van Kim & Mirusmonov & Lee (2009,

    p.4-5) daar we geloven dat deze het beste aansluit bij de actualiteit: ‘M-payment is an

    alternative payment method for goods, services and bills/ invoices. It uses mobile devices

    (such as a mobile phone, smart-phone or personal digital assistant) and wireless

    communication technologies (such as mobile telecommunication networks, or proximity

    technologies). Mobile devices can be utilized in a variety of payments, such as payments for

    digital content, concert of flight tickets, parking fees, and bus, tram, train and taxi fares.

    Mobile devise access and utilize mobile payment services to pay bills and invoices. Mobile

    devices allow the users to connect to a server, perform authentication and authorization,

    make a mobile payment and subsequently confirm the completed transaction.’

    We focussen in deze definitie bijgevolg op een issuer-centric model, maar maken verder geen

    onderscheid tussen micro-, mini- of macropayments. Onze motivering is gebaseerd op basis

    van een exhaustieve lijst aan deelfactoren. Ook geloven wij dat deze definitie de beste

    aansluiting vindt bij de hedendaagse realiteit.

    Het in kaart brengen van verschillende factoren die een invloed uitoefenen op de intentie om

    een bepaald gedrag uit te voeren, gebeurt enerzijds aan de hand van UTAUT. We achten

    UTAUT het meest geschikte model gezien de brede focus op de verschillende mogelijke

    domeinen die de consument belangrijk vindt in het adoptieproces. Anderzijds concluderen we

    dat vertrouwen in de literatuur vaak wordt aangehaald als cruciale factor met een invloed op

    de gedragsintentie en bijgevolg ook op het adoptieproces van nieuwe technologieën. Daarom

    kiezen we ervoor om UTAUT te combineren met het Initial Trust Model, gezien deze volgens

    ons een brede scope en focus legt op de verschillende invullingen van het concept vertrouwen.

    In onderstaande tabel kan de lezer de verschillende concepten terugvinden afkomstig uit

    UTAUT en Initial Trust model, net als de invulling/definitie van deze concepten. Ten slotte

    vindt de lezer het hypothese testing basismodel terug waarbij duidelijk wordt aangegeven hoe

    beide theorieën worden gecombineerd.

  • 33

    Tabel 1 – Definities van de verschillende concepten uit UTAUT en ITM

    Concept Definitie

    Performance Expectancy De mate waarin een individu/consument gelooft dat door middel

    van het gebruik van een innovatie/nieuwe technologie voordelen

    kunnen worden behaald in vergelijking met een oudere

    technologie.

    Effort Expectancy De mate van gepercipieerd gemak wanneer de consument de

    nieuwe technologie gebruikt.

    Social Influence De mate waarin het individu percipieert dat beïnvloeders uit de

    dichte omgeving geloven dat hij of zij de nieuwe technologie zou

    moeten gebruiken.

    Facilitating Conditions De mate waarin het individu gelooft dat er organisatorische

    middelen en technische infrastructuur bestaan om de nieuwe

    technologie/systeem te ondersteunen.

    Behavioural Intention De mate waarin een persoon bewust plannen heeft vooropgesteld

    om een bepaald toekomstig gedrag al dan niet uit te voeren.

    Initial Trust Een belangrijke determinant omtrent het geloof om te

    interageren/(nieuwe) handelingen uit te voeren met anderen die

    geen deel uit maken van de directe omgeving.

    Structural Assurances Overkoepelende term die wijst op bepaalde waarborgen gegeven

    door een bedrijf om het vertrouwen en gepercipieerde risico bij

    de consument positief te beïnvloeden.

    Personal Propensity to

    Trust

    De mate waarin een persoon van natuur geneigd is om andere

    personen te vertrouwen.

  • 34

    Figuur 4. Hypothese testing basismodel

  • 35

    DEEL II: EMPIRISCH ONDERZOEK

    HOOFSTUK 4: Methode

    In de voorgaande literatuurstudie hebben we twee grote delen behandeld. Ten eerste trachten

    we het begrip mobiel betalen te kaderen in de huidige samenleving alsook het vinden van een

    definitie die we in dit onderzoek zullen hanteren. Daarnaast gingen we dieper in op het

    theoretische kader die we in deze Masterproef hanteren.

    In dit deel omschrijven we de volledige aanpak en inzet van het onderzoeksdesign. Op basis

    van conclusies genomen uit de literatuur, plaatsen we de consument centraal in het

    conceptueel model, dat een combinatie is van UTAUT en Initial Trust Model.

    We hebben hoofdstuk vier opgedeeld in vier onderdelen. Eerst behandelen we de

    onderzoeksopzet waarbij we verder ingaan op de onderzoeksvraag die we willen

    beantwoorden, alsook op de uiteenzetting van het structureel model. Daarna volgt de

    steekproefomschrijving, die een beeld geeft van de respondenten die aan dit onderzoek

    hebben deelgenomen. Ten derde behandelen we het materiaal dat gebruikt wordt in deze

    studie. Tenslotte besteden we aandacht aan de subdivisie 'Procedure'.

    4.1. Onderzoeksopzet

    Het doel van deze Masterproef is na te gaan welke factoren een invloed uitoefenen op de

    intentie van de consument om mobiel betalen te gebruiken en te adopteren. We baseren ons

    hiervoor op Unified Theory of Acceptance and Use of Technology aangevuld met het Initial

    Trust Model. Het samenbrengen van verschillende modellen wordt ook in de literatuur steeds

    vaker gedaan om zo de hiaten en kritiek van een enkel model op te vangen. Door het

    samenbrengen van deze twee technologie adoptietheorieën ontstaat er een nieuw conceptueel

    onderzoeksmodel dat zich focust op de factoren die een invloed uitoefenen op de

    gedragsintentie van de consument.

  • 36

    De centrale vraag in dit onderzoek luidt: welke factoren oefenen een invloed uit op de intentie

    om mobiel betalen te gebruiken en te adopteren? Op basis van deze onderzoeksvraag werden

    verschillende hypotheses geformuleerd, hier de samenvatting:

    H1: Er is een positief verband tussen ‘Performance Expectancy’ en ‘Behavioural

    Intention to use’ bij mobiele betalingapplicaties.

    H2: Er is een positief verband tussen ‘Performance Expectancy’ van mobiele

    betalingsapplicaties en ‘een gebruikers Initial Trust’.

    H3: Er is een positief verband tussen ‘Effort Expectancy’ van mobiele

    betalingsapplicaties en ‘Behavioural Intentions to use’.

    H4: Er is een positief verband tussen ‘Social Influence’ en ‘Behavioural Intention to use’

    bij mobiele betalingsapplicaties.

    H5: Er is een positief verband tussen ‘Facilitating Conditions’ en de adoptie van mobiele

    betalingsapplicaties.

    H6: Er is een positief verband tussen ‘Behavioural Intention to use’ mobiele

    betalingsapplicaties’ en de adoptie van een gebruiker.

    H7: Er is een positief verband tussen een gebruikers ‘Initial Trust’ en ‘Behavioural

    Intention to adopt’ mobiele betalingsapplicaties.

    H8: Er is een positief verband tussen ‘Structural Assurances’ en een gebruikers ‘Initial

    Trust’ in mobiele betalingsapplicaties.

    H9: Er is een positief verband tussen een ‘Personal Propensity to Trust’ en een

    gebruikers ‘Initial Trust’ in mobiele betalingsapplicaties.

    Om deze hypothesen te toetsen, maken we gebruik van een online survey die data zal

    aanleveren voor een structural equation model. Hiervoor wordt elke hypothese aan een

    variabele gelinkt, die op haar beurt gemeten wordt aan de hand van verschillende vragen, elk

    geschaald op een 7-punten Likert schaal gaande van zeer oneens tot sterk mee eens.

    Vervolgens worden de resultaten komende uit het SEM getoetst/gecontroleerd via

    verschillende focusgroepen.

  • 37

    Het onderstaande conceptueel model toont aan hoe het onderzoek is opgezet. Voor het

    volledige meet- en structureel model dient de lezer zich te wenden tot de bijlage 1.

    Figuur 5. Hypothese testing basismodel

    4.2. Steekproefomschrijving

    De doelgroep die we in deze verhandeling wensen te onderzoeken, wordt in de literatuur

    omschreven als generatie Y. Dit zijn de jongvolwassenen geboren tussen het jaar 1982 en

    2002. We kiezen ervoor deze leeftijdsgroep in te krimpen, gezien er minderjarigen in deze

    doelgroepomschrijving zijn betrokken. Hiervoor dienen we een schriftelijke toestemming van

    ouders van minderjarigen te verzamelen, wensen we te voldoen aan de ethische regelgeving.

    Doordat de online survey via een link wordt rondgestuurd via sociale media en andere fora

    wordt het onmogelijk om ouders over het onderzoek in te lichten. Hieruit volgt bijgevolg de

    keuze om de doelgroep in te krimpen.

    We omschrijven in dit onderzoek generatie Y of de millennials met andere woorden als alle

    jongvolwassenen geboren tussen het jaar 1982 en 1996. Palfrey & Gasser (2008, p. 4)

    herleiden de millennials in volgende quote tot de essentie van het begrip: ‘Unlike those of us

  • 38

    just a shade older, this new generation didn’t have to relearn anything to live lives of digital

    immersion. They learned in digital the first time around; they only know a world that is

    digital.’

    De keuze voor deze doelgroep is gebaseerd op literatuurdata, waaruit blijkt dat deze

    doelgroep sneller nieuwe technologieën eigen maakt doordat zij in een technologietijdperk

    zijn geboren (Wang & Wu & Whang, 2009). Daarnaast is 32,75% van de Belgische bevolking

    geboren na 1982, waaruit we afleiden dat zij één van de belangrijkste groepen toekomstige

    consumenten vertegenwoordigt (Belgian Federal Government, 2013). Wij geloven dat het

    belangrijk is de adoptiefactoren van deze groep toekomstige consumenten in kaart te brengen

    zodoende waardevolle inzichten te leveren aan ontwikkelaars en beleidsmakers, betrokken bij

    de ontwikkeling, implementatie en uitvoering van mobiele betalingsapplicaties.

    4.2.1. Survey

    Aangezien we tijdens het eerste luik van dataverzameling gebruik maken van een Structural

    Equation Model, is het aantal respondenten van cruciaal belang zodoende kwaliteitsvolle

    input te generen. De ondergrens van minimum aantal respondenten voor een SEM ligt op 200.

    In deze Masterproef maken wij echter gebruik van de vuistregel 10x het aantal manifeste

    variabelen. In het meetmodel, dat de lezer kan terugvinden in bijlage 1, vinden we in totaal 37

    manifeste variabelen terug waardoor het aantal minimum respondenten neerkomt op 370. Na

    het afsluiten van de online survey komen we tot de conclusie dat 533 respondenten hebben

    deelgenomen. Hiervan zijn 380 respondenten daadwerkelijk bruikbaar omdat deze voldoen

    aan de minimale leeftijdsvoorwaarde. We voldoen dus met andere woorden aan de stelregel

    10x het aantal manifeste variabelen. In onderstaande tabel geven we de verdeling van de

    bruikbare onderzoeksgroep weer:

    Tabel 2 – Samenstelling van de onderzoeksgroep

    Persoonsgegevens Categorieën N = % Cumulatief %

    Geslacht Man 177 46,58% 46,58%

    Vrouw 203 53,42% 100%

    Leeftijd 18 en ≤ 23 105 27,63% 27,63%

    24 en ≤ 28 212 55,79% 83,42%

    29 en ≤ 33 63 16,58 100%

  • 39

    Opleiding Lager onderwijs 1 0,26% 0,26%

    Hoger onderwijs 52 13,68% 13,95%

    Professionele bachelor 78 20,53% 34,47%

    Academische bachelor 49 12,89% 47,37%

    Voorbereidingsprogramma of schakeljaar 23 6,05% 53,42%

    Masterdiploma 173 45,53% 98,95%

    Avondscholing 1 0,26% 99,21%

    Andere 3 0,79% 100%

    Beroep Student 164 43,16% 43,16%

    Arbeider 6 1,58% 44,74%

    Bediende 126 33,16% 77,89%

    Manager of kader lid 33 8,68% 86,58%

    Zelfstandige, vrij beroep 35 9,21% 95,79%

    Horeca 4 1,05% 96,84%

    Werkloos 2 0,53% 97,37%

    Huisvrouw/ -man 0 0,00% 97,37%

    Andere 10 2,63% 100%

    Maandelijks

    inkomen (netto)

    Geen 100 26,32% 26,32%

    Zeg ik liever niet 20 5,26% 31,58%

    < €1000 56 14,74% 46,32%

    €1000 < x < €2000 127 33,42% 79,74%

    €2000 < x < €3000 65 17,11% 96,84%

    > €3000 12 3,16% 100%

    4.2.2. Focusgroep

    Na het verzamelen van het minimum aantal respondenten voor de online survey, kiezen we

    ervoor om via 2 focusgroepen dieper in te gaan op de kwantitatieve resultaten. De uitleg

    omtrent de procedure en de uitvoering van de focusgroep kan de lezer vinden onder de

    paragraaf 4.4. Procedure. Toch geven we al mee dat we in dit onderzoek kiezen voor

    focusgroepen van minimum 6 en maximum 10 personen waarbij homogenisering wordt

    nagestreefd (Mortelmans, 2013).

  • 40

    We baseren onze keuze van respondenten enerzijds op demografische variabelen omdat we in

    deze Masterproef een onderzoek voeren binnen de leeftijdsgroep 18 en 33-jarigen (Palfrey et

    al., 2008; Wang et al., 2009). Ook stellen we onze focusgroepen samen aan de hand van

    attitudekenmerken ten opzichte van mobiele betalingsapplicaties. We kiezen ervoor om

    naargelang een gemiddelde score lager/hoger dan 5, bij de variabele Behavioural Intention, de

    respondenten in de twee verschillende focusgroepen in te delen. Onze motivering voor deze

    keuze linken we aan de centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek, namelijk welke factoren

    oefenen een invloed uit op de intentie om mobiel betalen te gebruiken en te adopteren? We

    stellen bijgevolg dat onze selectie van respondenten in de focusgroepen data driven is

    zodoende dieper in te gaan op de resultaten van SEM. Onderstaande tabel verduidelijkt de

    gehanteerde keuze en indeling van de verschillende focusgroepen.

    Tabel 3 – Indeling focusgroepen

    Gemiddelde score

    ‘Behavioural Intention’

    Aantal

    respondenten

    Focusgroep 1 < 5 6

    Focusgroep 2 > 5 6

    Verder leiden we reeds af uit de ingevulde drop-offs dat 11 respondenten in het bezit zijn van

    een smartphone. Een respondent vermeldt hierbij dat hij in het bezit was van een smartphone,

    maar dat deze werd gestolen enkele maanden geleden. Ook stellen we vast dat 4 respondenten

    een tablet bezitten, ofwel als persoonlijke bezitting ofwel als gemeenschappelijk toestel in

    huiselijke kring.

    4.3. Materiaal

    In dit onderdeel verdiepen we ons kort in de statistische analyse van de kwantitatieve data aan

    de hand van een cronbach’s alpha test. Vervolgens behandelen we kort de modelfit methoden

    die we noodzakelijk achten, willen we kwaliteitsvolle output genereren.

    4.3.1. Betrouwbaarheidsanalyse

    Uit de literatuurstudie kwamen reeds negen variabelen naar voor. Deze latente variabelen

    vormen de basis van het Structural Equation Model, dat een combinatie is van UTAUT en

    ITM. Elk van deze variabelen werd in de online survey bevraagd aan de hand van een aantal

  • 41

    vragen, met behulp van schalen. Deze schaalconstructie is gebaseerd op eerder gevalideerde

    schalen, die we uit de literatuur distilleerden. Deze kunnen worden geconsulteerd in bijlage 3.

    Elk van deze stellingen/vragen werd gevalideerd op een 7-punten Likert schaal gaande van

    ‘zeer oneens’ tot en met ‘sterk mee eens’.

    Hoewel de schalen die we hanteren in deze Masterproef uit voorgaand onderzoek werden

    gehaald, dienen we deze schalen andermaal te testen. Hiervoor maken we gebruik van een

    cronbach’s alpha analyse, waarbij de minimum waarde gelijk wordt gesteld aan 0.70. In

    onderstaande tabel lijsten we Cronbach’s alpha coefficienten voor de lezer op.

    Tabel 4 – Betrouwbaarheidsanalyse (Cronbach’s alpha)

    Variabele Schalen Cronbach’s alpha

    Performance

    Expectancy

    PE_1

    PE_2

    PE_3

    PE_4

    0.858

    Effort

    Expectancy

    EE_1

    EE_2

    EE_3

    EE_4

    0.868

    Social

    Influence

    SI_1

    SI_2

    SI_3

    SI_4

    0.712

    Facilitating

    Conditions

    FC_1

    FC_2

    FC_3

    FC_4

    0.625

    Behavioural

    Intention

    BI_1

    BI_2

    BI_3

    BI_4

    BI_5

    0.903

  • 42

    Adoption A_1

    A_2

    A_3

    A_4

    0.881

    Personal

    Propensity to

    Trust

    PPT_1

    PPT_2

    PPT_3

    PPT_4

    0.809

    Structural

    Assurances

    SA_1

    SA_2

    SA_3

    SA_4

    0.776

    Initial Trust IT_1

    IT_2

    IT_3

    IT_4

    0.883

    Ondanks het feit dat reeds gevalideerde schalen werden geïntegreerd in deze Masterproef en

    er een pretest werd uitgevoerd, zien we dat de somschaal Facilitating Conditions ondermaats

    scoort. Bijgevolg creëren we hiervoor dan ook geen somschaal en nemen we dit mee als een

    tekortkoming in het onderzoek.

    4.3.2. Structural Equation Model

    SEM of structural equation modelling is een serie van statistische modellen waarbij de relaties

    tussen verschillende variabelen simultaan wordt onderzocht. Het doel van deze methode is de

    structuur van de inter-relaties te verklaren aan de hand van bepaalde constructen afkomstig uit

    een serie van vergelijkingen. Doordat de basis van SEM in factor analyse en multiple

    regressieanalyse ligt, is in dit onderzoek SEM de beste keuze daar we met andere multivariate

    data-analyse technieken slechts één relatie tegelijkertijd kunnen onderzoeken (Hair et al.,

    2006; Blunch, 2008; Byrne, 2013).

  • 43

    Ten gevolge van onze keuze voor SEM dienen aan verschillende eisen voldaan te zijn bij de

    verwerking van alle data. In de literatuur zijn voorbeelden teruggevonden waarbij

    verschillende testen worden uitgelegd opdat het model representatief zou zijn. Testen als TLI

    (Tucker-Lewis index), CFI (Comparative fit index) of RMSEA (Root mean square error of

    approximation) worden in de literatuur het meest beschreven. De lezer kan de verdere

    uitwerking van de modelfit-testen terugvinden in ‘Hoofdstuk 5: Onderzoeksresultaten’, daar

    de bespreking eerder van toepassing is bij de analyse van de data. (Hair et al., 2006; Blunch,

    2008; Byrne, 2013)).

    4.4. Procedure

    In het laatste onderdeel van dit hoofdstuk gaan we dieper in op de aanpak en procedure van

    beide onderzoeksmethoden. Allereerst verduidelijken we de methode die werd gehanteerd bij

    de online survey, waarna we overgaan tot de focusgroep.

    4.4.1. Online survey

    We hebben de vragenlijst via het online programma ‘Qualtrics’ ontworpen. De link met deze

    vragenlijst, werd zo via verschillende wegen doorgegeven aan vrienden, familie, kennissen en

    collega’s rekening houdend met het gewenste profiel van de respondent. Ook werd de link

    gedeeld met verschillende fora en sociale media zodoende een zo groot mogelijke diversiteit

    aan respondenten te bereiken. Door de keuze om de vragenlijst voornamelijk te versturen naar

    vrienden, familie en kennissen en daar de onderzoeker zelf een studente is, opgegroeid in een

    omgeving die voornamelijk bestaat uit hoger opgeleide mensen, kan er zich een vertekening

    voordoen in de onderzoeksgroep. Dit omschrijven we als een soort onbedoelde selectie bias.

    Deze onbedoelde impacts, zoals bijvoorbeeld de sociale wenselijkheidsbiases, kunnen

    weliswaar nadelig zijn voor de representativiteit van de studie.

    Daarnaast willen we meegeven dat de vragenlijst digitaal werd ingevuld zonder de

    aanwezigheid van de onderzoeker. Daarom werden alle vragen duidelijk uitgelegd en lieten

    we de vragenlijst starten met een inleidende en allesomvattende uitleg over het onderzoek en

    bijhorende definities. Voorafgaand aan de start van de vragenlijst lieten we de respondent

    allereerst een stelling aanduiden betreffende de leeftijd, zodoende een eerste controle in te

  • 44

    voeren om te verifiëren of de respondent wel voldoet aan de gewenste kwalificaties.

    Afsluitend in de online survey bevroegen we de demografische gegevens van de respondent

    en lieten we hem/haar zijn/haar geboortejaar nogmaals invullen als tweede controle.

    Door Qualtrics te kiezen, kunnen we de respondenten dwingen om op alle vragen te

    antwoorden. Indien zij dit met andere woorden niet doen, kunnen zij de online vragenlijst niet

    verder afwerken. Dankzij deze methode van ‘forced answer’ vermijden we missing data in

    ons SPSS-bestand voor latere statistische verwerking van de verzamelde data. Dit verhoogt de

    volledigheid en kwaliteit van de verzamelde data.

    We kozen voor een online vragenlijst omdat we geloven dat het mogelijk is om de vragenlijst

    in te vullen zonder dat de aanwezigheid van de onderzoeker vereist is. Deze manier van

    werken biedt een voordeel aan de respondent die eerlijker durft te antwoorden en de vragen

    kan invullen wanneer het hem/haar best past. Wel moeten we rekening houden met het feit dat

    sommige respondenten door de afwezigheid van de onderzoeker de vragenlijst minder

    nauwkeurig en aandachtig invullen.

    Het verloop van de online survey kan de lezer terugvinden in Bijlage 2.

    4.4.2. Focusgroep

    Na de verwerking van de resultaten volgend uit de online survey en toegepast in het SEM,

    wensen we hierop dieper in te gaan via focusgroepen. We wensen hierbij de resultaten te

    toetsen/controleren en uit te diepen zodoende kwaliteitsvolle resultaten aan te leveren.

    We hebben 2 focusgroepen samengesteld van minimaal zes en maximaal tien respondenten.

    De keuze voor het aantal personen is een algemene richtlijn die we consulteerden in

    Mortelmans (2013). Voor de representativiteit van de kwalitatieve gegevens werden initieel

    drie verschillende sessies met drie verschillende samengestelde focusgroepen gepland. Gezien

    het lage aantal ingeschreven vrijwilligers konden slechts 2 doelgroepen worden uitgevoerd.

    Bij de samenstelling van de focusgroepen kozen we voor een zo homogeen mogelijk

    samenstelling, zodoende sociale wenselijkheids- en volgzaamheidsbiases te vermijden. Wij

    geloven dat dit het gesprek ten goede komt doordat de respondent sneller overgaat tot een

  • 45

    open gesprek wanneer hij/zij met gelijken rond de tafel zit. We selecteerden de respondenten

    op basis van het geboortejaar alsook op basis van hun gemiddelde score op de variabele

    ‘Behavioural Intention’. Zo werden respondenten geselecteerd in focusgroep 1 omdat hun

    gemiddelde score lager lag dan 5 bij de variabele BI, terwijl de respondenten uit focusgroep 2

    een hogere gemiddelde score hadden dan 5. We kunnen met andere woorden stellen dat de

    focusgroep 1 een lagere intentie had tot het adopteren en gebruiken van mobiele

    betalingsapplicaties, terwijl focusgroep 2 een hogere intentie had. Er werd geen onderscheid

    naar geslacht gemaakt, daar de literatuur hier geen indicaties naar relevantie aangeeft. We

    maken voor onze selectie derhalve geen gebruik van vastgelegde steekproefkaders

    (Mortelmans, 2013; De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010).

    Bij de aanvang van de focusgroep werd door de deelnemers een algemene drop-off ingevuld,

    als opstap naar het gesprek. Deze heeft als doel vooraf gestandaardiseerde informatie rond

    betaalgedrag en mate van individuele nieuwe technologie adoptie te verzamelen.

    Daarnaast c