Woede en agressie bij gewelddadige en niet-gewelddadige ...
Transcript of Woede en agressie bij gewelddadige en niet-gewelddadige ...
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 1
Woede en agressie bij gewelddadige en
niet-gewelddadige middelenafhankelijke
patiënten
Masterthesis
Linda van der Kaaij
ANR: 766199
Eerste begeleider: prof. dr. Stefan Bogaerts
Tweede beoordelaar: drs. Marien Lievaart
Tilburg University
School of Social and Behavioral Sciences
Forensische Psychologie
14 juli 2014
Aantal woorden: 5.908
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 2
Inhoudsopgave
Abstract………………………………………………………………………………………………4
1. Inleiding……………………………………………………………………………………………4
1.1 Woede en agressie………………………………………………………………………..4
1.2 Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten…………………………………..5
1.3 STAXI-2-NL……………………………………………………………………………..6
1.4 Onderrapportage en ontkenning van woede……………………………………………...6
1.5 Onderzoeksvragen………………………………………………………………………..7
2. Methode……………………………………………………………………………………………8
2.1 Proefpersonen…………………………………………………………………………….8
2.2 Meetinstrumenten…………………...……………………………………………………8
2.2.1 STAXI-2………………………………………………………………………..8
2.2.2 AVL…………………………………………………………………………...10
2.2.3 SCL-90……………………………………………………………………...…10
2.2.4 BIS-11…………………………………………………………………………11
2.2.5 NEO-FFI………………………………………………………………………12
2.3 Procedure………………………………………………………………………………..12
2.4 Design…………………………………………………………………………………...13
3. Resultaten……………………………………………………………………………………...…14
3.1 Betrouwbaarheid van de STAXI-2-NL…………………………………………….…...14
3.2 Validiteit van de STAXI-2-NL…………………………………………………………14
3.2.1 Convergente validiteit van de STAXI-2-NL………………………………….14
3.2.2 Discriminante validiteit van de STAXI-2-NL………………………………...16
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 3
3.3 Vergelijking van de groepen op STAXI-2-NL-scores………………………………….16
4. Discussie....................…………………………………………………………………………….19
5. Literatuur…………………………………………………………………………………………22
6. Bijlagen…………………………………………………………………………………………...28
Bijlage 1……………………………………………………………………………………..28
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 4
Abstract
In dit onderzoek werd bepaald of de STAXI-2 zijn validiteit behoudt in de naar het Nederlands
vertaalde versie (STAXI-2-NL). Daarnaast werden de scores van gewelddadige en niet-
gewelddadige verslaafden op de subschalen van de STAXI-2 vergeleken. Op basis van onderzoek
van McEwan, Davis, MacKenzie en Mullen (2009) en Krakowski en Czobor (2012) werd verwacht
dat er bij de gewelddadige groep sprake zou zijn van onderrapportage van gevoelens van woede.
146 proefpersonen vulden voor dit onderzoek vijf vragenlijsten in (STAXI-2, AVL, SCL-90, BIS-11,
NEO-FFI). De betrouwbaarheid, convergente validiteit en discriminante validiteit van de STAXI-2
bleken voldoende. Er bleek geen sprake te zijn van onderrapportage door de gewelddadige groep;
op de subschaal Anger Expression-Out scoorden zij juist hoger. Op de andere subschalen van de
STAXI-2-NL werden geen verschillen gevonden tussen de groepen.
1. Inleiding
1.1 Woede en agressie
Woede is één van de basisemoties die voorkomt bij zowel dieren als mensen (Decuyper, De
Bolle & De Fruyt, 2011). Het werk van MacLean (1990) toonde aan dat er bij mensen sprake is van
een brein dat uit drie delen bestaat, namelijk het reptielenbrein, het paleomammaliabrein en het
neomammaliabrein. Het reptielenbrein, dat ook gevonden wordt in vissen en amfibieën, speelt een
dominante rol bij motorische functies en bij primitieve emoties zoals bepaalde aspecten van
agressie en angst (Panksepp, 1998). Het paleomammaliabrein bestaat uit het limbische systeem
speelt een rol bij sociale emoties en meer ontwikkelde aspecten van woede. Woede lijkt dus een
inherente biologische basis te hebben. Volgens DiGiuseppe en Tafrate (2006) is woede een
emotionele toestand die subjectief ervaren wordt en die gepaard gaat met hoge activiteit van het
sympathische autonome systeem. Deze toestand wordt ondermeer uitgelokt door de perceptie van
een dreiging, hoewel deze voort kan duren wanneer er geen sprake meer is van een dreiging. Woede
wordt overgebracht door gezichtsuitdrukkingen, lichaamstaal, veranderingen in de stem, aversieve
uitspraken en agressief gedrag.
Agressief gedrag wordt gezien als elke vorm van gedrag dat uitgevoerd wordt met het doel
om schade aan te richten (Baron & Richardson, 2004). Woede is sterk gerelateerd aan agressief
gedrag en geweld (Decuyper, De Bolle & De Fruyt, 2011). Volgens Anderson en Bushman (2002)
zorgt de emotionele staat van woede ervoor dat inhibitie tegen het vertonen van agressief gedrag
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 5
afneemt, doordat woede interfereert met cognitieve processen zoals moreel redeneren en het nemen
van beslissingen. Daarnaast zorgt woede ervoor dat er meer aandacht is voor uitlokkende situaties.
Ook zou het ervaren van woede ertoe leiden dat een ambigue situatie wordt geïnterpreteerd op een
vijandige manier, waardoor de kans op agressief gedrag toeneemt. In de literatuur over agressie
wordt een onderscheid gemaakt tussen vijandige en instrumentele agressie (Bushman & Andersom,
2001). Vijandige agressie wordt ook wel affectieve of reactieve agressie genoemd en heeft
betrekking op het impulsieve gedrag dat gestuurd wordt door de wens om iemand pijn te doen.
Instrumentele agressie is opzettelijk en berekenend gedrag dat wordt gestuurd door een andere
reden, bijvoorbeeld het verkrijgen van geld of het verkrijgen van gerechtigheid. Een verschil tussen
deze twee soorten agressie is de aanwezigheid van woede. Bij vijandige agressie is er altijd sprake
van woede, terwijl dit bij instrumentele agressie niet altijd het geval is.
Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen woede, agressie en persoonlijkheid.
Persoonlijkheid wordt vaak beschreven in termen van de ‘Big Five’: openheid, consciëntieusheid,
extraversie, altruïsme en neuroticisme (Goldberg, 1990). Volgens Barlett en Andersom (2012) zijn
trekken van de ‘Big Five’ direct of indirect gerelateerd aan agressief gedrag. Sharpe en Desai (2001)
vonden dat neuroticisme significant positief samenhangt met fysieke agressie en woede. Daarnaast
vonden zij dat consciëntieusheid negatief significant samenhangt met zowel woede als fysieke en
verbale agressie. In het onderzoek van Hosie, Gilbert, Simpson en Daffern (2014) werd gevonden
dat agressie en Trait Anger gemeten met de STAXI-2 een negatieve samenhang hadden met
altruïsme en consciëntieusheid. In een ander onderzoek waarbij de STAXI-2 werd afgenomen
vonden de auteurs dat consciëntieusheid, altruïsme en openheid een negatieve relatie hadden met
woede, terwijl er voor neuroticisme een positieve relatie gevonden werd (Khodayarifard,
Spielberger, Lavasani, Zardkhaneh, 2013). In het onderzoek van Jones, Miller en Lynam (2011)
werd een soortgelijk resultaat gevonden; zij vonden dat altruïsme en consciëntieusheid negatief
samenhangen met agressie en antisociaal gedrag, waar neuroticisme positief zou samenhangen met
deze metingen.
1.2 Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten
In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van patiënten die problemen hebben of problemen
hebben gehad met middelengebruik en om deze reden in behandeling zijn. Onderzoek laat een sterk
positief verband zien tussen gewelddadige delicten en drugsgebruik (Pihl & Peterson, 1994; Hoaken
& Stewart, 2003; Pihl & Sutton, 2009; McCormick & Smith, 1995). Dit verband kan volgens
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 6
Hoaken en Stewart (2003) verklaard worden door een aantal redenen. Zo kan geweld bijvoorbeeld
gebruikt worden om toegang te geven tot drugs of bronnen die nodig zijn om middelen te verkrijgen.
Daarnaast kan agressief gedrag een uiting zijn van dezelfde onderliggende factor die ervoor zorgt
dat middelen gebruikt worden, zoals sensatiezoekend gedrag. Als laatste kan het zo zijn dat
sommige drugs, zoals alcohol en cafeïne, de kans verhogen op agressief gedrag doordat deze direct
effect hebben op het individu dat het middel gebruikt (Anderson & Bushman, 2002). Verslaafden
zijn om deze redenen een groep waarin agressie vaak en in verschillende vormen voorkomt.
1.3 STAXI-2-NL
In de State-Trait Anger Expression Inventory (STAXI-2) wordt onderscheid gemaakt tussen
woede als een emotionele staat (State Anger of S-Anger) en woede als persoonlijkheidstrek (Trait
Anger of T-Anger) (Spielberger, 1999; Weiner & Craighead, 2010). Dit onderscheid is gebaseerd op
de state-trait persoonlijkheidstheorie die Spielberger eerder formuleerde (Spielberger, 1988). State
Anger heeft betrekking op een emotioneel-fysiologische staat waarbij subjectieve emoties en
fysiologische activatie ervaren worden. Trait Anger heeft daarentegen betrekking op een stabiele
persoonlijkheidstrek van geneigdheid tot woede of de neiging om woede te ervaren. In een
uitgebreid onderzoek van Deffenbacher et al. (1996) werd sterk bewijs gevonden voor de state-trait
persoonlijkheidstheorie. Naast dit onderscheid tussen State Anger en Trait Anger, wordt in de
vragenlijst gekeken naar expressie van woede (intern en extern) en de controle over woede (intern
en extern) (Reevy, Ozer & Ito, 2010). Volgens sommige auteurs is de State-Trait Anger Expression
Inventory-II (STAXI-2) het meest uitgebreide en best gevalideerde instrument dat beschikbaar is
voor het meten van woede (Kassinove & Tafrate, 2002; Abrams, 2010). Op dit moment is deze
echter nog niet in het Nederlands beschikbaar. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een
versie die vertaald is vanuit het Engels naar Nederlands (Hovens, Lievaart & Rodenurg, 2014).
1.4 Onderrapportage en ontkenning van woede
McEwan, Davis, MacKenzie en Mullen (2009) namen in hun onderzoek de STAXI-2 af bij
een forensische populatie. De proefpersonen in het onderzoek waren allen bekend met het vertonen
van stalkingsgedrag. Psychopathologie, zowel as I als as II, kwam in deze populatie veel voor. Uit
hun onderzoek kwam naar voren dat er lagere niveaus van trait anger, externe en interne expressie
van woede werden gerapporteerd. Daarnaast kwamen er hogere niveaus van controle over woede
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 7
naar voren. Dit zou te maken hebben met impression management, het fenomeen waarbij mensen
zich beter voordoen.
Krakowski en Czobor (2012) onderzochten of er in een populatie van gewelddadige
patiënten met de diagnose schizofrenie sprake is van ontkenning of onderrapportage van agressie.
Deze patiënten werden opgedeeld in drie groepen: patiënten die een gewelddadig delict hadden
gepleegd en deze toegaven (bekenners), patiënten die een gewelddadig delict hadden gepleegd en
deze ontkenden (ontkenners) en patiënten zonder gewelddadig delict (geen delict). Er werd
gevonden dat de ontkennende groep de laagste score behaalde op een zelfrapportage vragenlijst
over agressie. Wanneer deze groep werd vergeleken met de andere groepen, bleek dat het enige
significante tekort dat werd gevonden betrekking had op de executieve functies. Volgens de auteurs
zou dit tekort het verschil tussen de groepen kunnen verklaren; een tekort in executieve functies
wordt geassocieerd met verminderde vaardigheid om de realiteit te testen. Hierdoor zouden deze
patiënten situaties verkeerd interpreteren en de wereld om hen heen vaker zien als vijandig en
dreigend, waardoor ze reageren met agressie. Dit is echter alleen onderzocht in een steekproef
waarbij sprake is van schizofrenie. In dit onderzoek wordt er daarom bekeken of er ook sprake is
van onderrapportage van agressie bij gewelddadige patiënten die problemen hebben of problemen
hebben gehad met het gebruik van middelen.
1.5 Onderzoeksvragen
In dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen aan de orde: (1) Is de in het Nederlands
vertaalde versie van de STAXI-2 valide? (2) Is er sprake van onderrapportage van gevoelens van
agressie en woede bij de gewelddadige patiënten? Over deze vraagstellingen werden de volgende
hypothesen geformuleerd: (1) De STAXI-2-NL wordt verondersteld valide te zijn. (2) Door
onderrapportage van gevoelens van woede en agressie door de groep patiënten die een gewelddadig
delict heeft gepleegd, zal deze groep significant lager scoren op zelfrapportage van woede en
agressie in vergelijking met de groep patiënten die geen gewelddadig delict heeft gepleegd. (2a) De
groep patiënten die een gewelddadig delict heeft gepleegd maar dit ontkent zal een nog sterker
verlaagde score laten zien op woede en agressie in vergelijking met de overige groepen. Er wordt
verwacht dat deze groep de gevoelens van woede en agressie ontkent.
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 8
2. Methode
2.1 Proefpersonen
Proefpersonen bestonden uit patiënten van Bouman GGZ, locatie Pieter de Hoochweg in
Rotterdam. Voor dit onderzoek hebben 146 patiënten vragenlijsten ingevuld, waarvan 114 mannen
en 32 vrouwen. Deze patiënten waren in behandeling voor een verslaving aan middelen. Voor dit
onderzoek zijn de proefpersonen ingedeeld in vier groepen, waarbij gekeken werd of de
proefpersonen een gewelddadig delict hadden gepleegd (volgens het strafblad of andere beschikbare
informatie) en wat de proefpersoon zelf antwoordde op de vraag ‘Heeft u een gewelddadig delict
gepleegd?’. De vier groepen waren: personen die een gewelddadig delict hebben gepleegd en die dit
toegeven, personen die een gewelddadig delict hebben gepleegd en dit ontkennen, personen die
geen gewelddadig delict hebben gepleegd en dit aangeven en als laatste groep proefpersonen die
volgens onze gegevens geen gewelddadig delict hebben gepleegd maar zelf aangeven dit wel te
hebben gedaan. Deze laatste groep werd gezien als niet-gewelddadig, omdat hiervoor geen
objectieve bewijzen gevonden werden.
De groep proefpersonen die een gewelddadig delict hebben gepleegd en dit toegeven
bestond uit 27 personen, waarvan 25 mannen en 2 vrouwen. De gemiddelde leeftijd in deze groep
was 38.30 (Sd = 9.57; range 23-56). De groep proefpersonen die een gewelddadig delict hebben
gepleegd maar dit ontkennen bestond uit 14 personen, waarvan alle 14 mannelijk waren. De
gemiddelde leeftijd binnen deze groep was 39.36 (Sd = 10.85; range 24-61). De groep
proefpersonen die volgens onze gegevens geen gewelddadig delict hebben gepleegd en dit zelf ook
aangeven bestond uit 83 personen, waarvan 57 mannen en 26 vrouwen. De gemiddelde leeftijd in
deze groep was 44.36 (Sd = 11.51; range 23-79). De groep proefpersonen die aangaven wel een
gewelddadig delict gepleegd te hebben, terwijl wij dit niet hebben kunnen terugvinden bestond uit
22 personen, waarvan 18 mannen en 4 vrouwen. De gemiddelde leeftijd binnen deze groep was
40.09 (Sd = 11.61; range 22-61). De gemiddelde leeftijd van de proefpersonen over het algemeen
genomen in dit onderzoek was 42.12 (Sd = 11.33; range 22-79). In Bijlage 1 zijn verdere
demografische eigenschappen te vinden van de patiëntengroep, zoals burgerlijke staat,
opleidingsniveau en financiële situatie.
2.2 Meetinstrumenten
2.2.1 STAXI-2
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 9
De State-Trait Anger Expression Inventory-II (STAXI-2) werd gebruikt voor het meten van
woede als toestand en als persoonlijkheidstrek, alsook hoe men in het algemeen omgaat met zijn of
haar woede. Er werd in dit onderzoek gebruik gemaakt van een versie die vertaald is naar het
Nederlands (Hovens, Lievaart & Rodenurg, 2014). De Engelse versie werd in 1999 ontwikkeld door
Spielberger (Spielberger, 1999). De STAXI-2 bestaat uit 57 items en 6 schalen. De subschalen zijn
State Anger, Trait Anger, Anger Expression-Out, Anger Expression-In, Anger Control-Out en
Anger Control-In (Coccaro, 2013). Dit meetinstrument is een recentere versie van de eerdere State-
Trait Anger Expression Inventory (STAXI). Deze eerdere versie werd uitgebracht in 1988 door
Spielberger (Spielberger, 1988). De STAXI-2 bevat 42 van de originele 44 items die de STAXI had
(Vollrath, 2006). Daarnaast zijn er nog 15 nieuwe items toegevoegd, zoals ‘Ik probeer me te
ontspannen’ en ‘Ik wil iemand slaan’. Deze vragenlijst is ontworpen om zelfrapportage te meten en
kan individueel of in groepen worden afgenomen.
In de subschaal State Anger wordt gekeken naar de intensiteit van gevoelens van woede die
op dat moment ervaren worden (Forgays, Forgays & Spielberger, 1997). Een voorbeeldvraag van
deze subschaal is ‘Ik voel me (op dit moment) geïrriteerd’. Er zijn in deze subschaal vier
antwoordmogelijkheden, namelijk: (1) helemaal niet van toepassing, (2) een beetje van toepassing,
(3) redelijk van toepassing en (4) helemaal van toepassing. In de subschaal Trait Anger wordt
gekeken naar individuele verschillen in de dispositie om gevoelens van woede te ervaren. Een
voorbeeldvraag van deze subschaal is ‘Ik ben opvliegend van aard’. De subschaal Anger
Expression-Out meet hoe vaak gevoelens van woede geuit worden in verbaal of fysiek agressief
gedrag tegenover andere personen of objecten in de omgeving (Spielberger & Reheiser, 2009) Een
voorbeeldvraag van deze subschaal is ‘Wanneer ik boos of woedend ben, dan maak ik sarcastische
opmerkingen naar anderen’. Anger Expression-In meet hoe vaak gevoelens van woede ervaren
worden en naar binnen gericht of onderdrukt worden. Een voorbeeldvraag van deze subschaal is
‘Wanneer ik boos of woedend ben, dan houd ik dit voor mezelf’. Anger Control-Out heeft
betrekking op hoe vaak een persoon het uiten van gevoelens van woede probeert te voorkomen of te
controleren. Een voorbeeldvraag van deze subschaal is ‘Wanneer ik boos of woedend ben, dan heb
ik geduld met anderen’. Anger Control-In meet hoe vaak een persoon gevoelens van woede
probeert te laten afnemen door af te koelen. Een voorbeeldvraag van deze subschaal is ‘Wanneer ik
boos of woedend ben, dan haal ik diep adem en probeer me te ontspannen.’Ook binnen deze vijf
subschalen zijn vier antwoordmogelijkheden, namelijk: (1) bijna nooit, (2) soms, (3) vaak en (4)
bijna altijd.
De psychometrische kenmerken van de Engelse versie van de STAXI-2 en de bijbehorende
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 10
subschalen zijn empirisch gevalideerd, met uitzondering van de test-hertestbetrouwbaarheid
(O’Donohue & Fisher, 2009). De interne consistentie van de schalen en subschalen varieerde van
Cronbach’s alfa .73 tot .97 (Hilsenroth & Segal, 2004). Daarnaast werden er positieve correlaties
gevonden tussen de STAXI en subschalen van de Multiphasic Inventory, Buss-Durkee Hostility
Inventory en de Eysenck Quistionnaire, wat sterk wijst op convergente validiteit van de STAXI-2
(Spielberger, 1999).
2.2.2 AVL
De Agressie Vragenlijst (AVL) is de Nederlandse versie van de Aggression Questionnaire
(AQ) die in 1992 werd ontworpen door Buss en Perry (Meesters, Muris, Bosma, Schouten &
Beuving, 1996; Hornsveld, Muris & Kraaimaat, 2009; Madsen, 2008, Buss & Perry, 1992). De lijst
bestaat uit 29 items die kunnen worden ondergebracht in vier subschalen, te weten: fysieke agressie,
verbale agressie, woede en vijandigheid. Deze lijst is ontwikkeld als een meetinstrument dat
gebruik maakt van zelfrapportage om hostiliteit en agressie te meten. In de eerste (Engelstalige)
versie van deze vragenlijst werden 52 items gebruikt die vier onderliggende factoren zouden meten,
namelijk fysieke agressie, verbale agressie, woede en hostiliteit (Meesters et al., 1996). Na analyse
bleven er 29 items over die de uiteindelijke vragenlijst vormden. Er zijn vijf
antwoordmogelijkheden, namelijk (1) helemaal mee oneens, (2) tamelijk mee oneens, (3) weet niet,
(4) tamelijk mee eens en (5) helemaal mee eens. Een voorbeeldvraag van de Agressie Vragenlijst is
‘Soms kan ik de neiging om iemand anders te slaan niet onderdrukken’. Harris (1997) deed
onderzoek naar de psychometrische eigenschappen van de AQ en vond in haar onderzoek een
matige tot hoge betrouwbaarheid van de schalen, zowel qua interne consistentie als in test-
hertestcorrelaties over een periode van zeven maanden. Ook bleek er sprake te zijn van convergente
validiteit, wat bleek uit positieve samenhang tussen schalen van AQ met schalen van de Personality
Assessment Inventory, Lack of Frustration Scale en Aggression Inventory. De validiteit van de
Nederlandse versie van de AQ, de AVL, werd in 2002 door Morren en Meesters onderzocht
(Hornsveld, Muris & Kraaimaat, 2009). Zij vonden dat scores op de AVL positief correleerden met
woede als persoonlijkheidstrek.
2.2.3 SCL-90
De Symptom Checklist-90 (SCL-90) is een zelfrapportagelijst waarmee globaal de
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 11
psychopathologie op as I wordt bekeken en waarmee algemene symptomen worden gemeten
(Sajatovic & Ramirez, 2012). Derogatis ontwikkelde deze vragenlijst en deze werd door Arrindell
en Ettema in het Nederlands vertaald (Derogatis, 1994; Arrindell & Ettema, 2003). De SCL-90
bestaat uit 90 items. Er wordt gekeken naar acht subschalen: agorafobie, angst, depressie,
somatische klachten, insufficiëntie van denken en handelen, wantrouwen en interpersoonlijke
sensitiviteit, hostiliteit en slapeloosheid (Arrindell & Ettema, 2003). De totaalscore wordt
weergeven op de schaal psychoneuroticisme. Bij ieder item wordt de proefpersoon gevraagd om aan
te geven hoeveel last ze hebben ondervonden van een bepaald symptoom of een psychologische
staat. Er zijn vijf antwoordmogelijkheden: (0) helemaal niet, (1) een beetje, (2) nogal, (3) tamelijk
veel en (4) heel erg. Onderzoek naar de validiteit en betrouwbaarheid van de SCL-90 laat zien dat
deze kenmerken voldoende zijn (Plante, 2011). In een onderzoek naar de interne consistentie en
validiteit van de SCL-90 bij bariatrische patiënten vonden Ransom, Ashton, Windover en Heinberg
(2010) Cronbach’s α-coëfficiënten van .76 tot .90, wat wijst op sterke interne validiteit. Daarnaast
vonden zij dat er sprake was van goede convergente validiteit. Ook in het onderzoek van Hardt,
Gerbergshagen en Franke (2000) naar het gebruik van de SCL-90 bij patiënten met chronische pijn
bleek er sprake te zijn van interne validiteit (α = .71-.89). In de handleiding van de SCL-90 wordt
vermeld dat de test-hertestbetrouwbaarheid met een interval van twee en vier maanden tussen de .62
en .85 lag voor de subschalen (Derogatis, Lipman & Covi, 1973). Daarnaast bleek er sprake te zijn
van goede convergente validiteit, wat bleek uit een relatie met klachten en persoonlijkheidsaspecten
van de Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (Arrindell & Ettema, 2003).
2.2.4 BIS-11
De Barratt Impulsiveness Scale (BIS-11) is een instrument voor het meten van impulsiviteit
(Suris, Lind, Emmett, Borman, Kashner & Barratt, 2004). Deze vragenlijst werd in het Nederlands
vertaald door Lijffijt en Barratt (2005). De persoonlijkheidstrek impulsiviteit zou gerelateerd zijn
aan een bepaalde vorm van agressie, namelijk impulsieve agressie. Deze vragenlijst bestaat uit 30
items met drie domeinen: motorische impulsiviteit (actie ondernemen zonder daar eerst over na te
denken), niet-planmatige impulsiviteit (aandacht voor details) en impulsiviteit in de aandacht
(nadenken over de toekomst en copingsstabiliteit) (Yudofsky & Hales, 2008). Items worden
gescoord op een vierpuntsschaal: (1) nooit/zelden, (2) af en toe, (3) vaak en (4) bijna altijd/altijd.
Een voorbeeldvraag van de BIS-11 is ‘ik plan uitjes ruim van te voren’. De BIS-11 is betrouwbaar
in zowel klinische als niet-klinische populaties (Segal & Hersen, 2009). Zo vonden Stanford en
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 12
Barratt (1995) dat de interne consistentie van de BIS voor zowel gevangenen, studenten,
verslaafden als algemene psychiatrische patiënten voldoende was. Stanford, Mathias, Dougherty,
Lake, Anderson en Patton (2009) vonden in hun onderzoek dat de test-hertestbetrouwbaarheid na
een maand tussen de .23 en .83 lag voor de verschillende schalen. Ook vonden zij dat de scores op
de BIS-11 significant correleerden met andere zelfrapportagemetingen van impulsiviteit, zoals de
Eysenck Impulsiveness Scale en de Zuckerman Sensation-Seeking Scale. Dit wijst op convergente
validiteit van de BIS-11.
2.2.5 NEO-FFI
De NEO Five-Factor Inventory (NEO-FFI) is een verkorte versie van de NEO Personality
Inventory (NEO PI; Weiner & Greene, 2011). De NEO-FFI werd in 1992 ontworpen door Costa en
McCrae (John, Robins & Pervin, 2010). Deze verkorte versie is ontworpen om te gebruiken in
gevallen waar er te weinig tijd is om de volledige NEO-PI, welke 240 items bevat, af te nemen
(Weiner & Greene, 2011). De vragenlijst bestaat uit de 60 items vanuit de NEO PI die gebruikt
worden om vijf domeinen te meten: neuroticisme, extraversie, openheid, altruïsme en
consciëntieusheid (Weiner & Greene, 2011). Neuroticisme verwijst naar de neiging van een
individu om negatieve gevoelens te ervaren, zoals verdriet, woede en gevoelens van schuld.
Extraversie beschrijft de mate waarin iemand gekarakteriseerd wordt door socialisatie, assertiviteit
en positieve emoties. Openheid voor ervaringen verwijst naar inbeelding, nieuwsgierigheid en
intellectuele zelfstandigheid. Altruïsme beschrijft meegaandheid en empathie. Consciëntieusheid
staat voor planmatige vaardigheden, organisatie en zelfdiscipline (Haider, Edwin, MacKenzie,
Bosse, Castillo & Travison, 2002). Een voorbeelditem is ‘er is veel voor nodig om mij boos te
krijgen’. McCrae en Allik (2002) vergeleken de NEO-FFI met de ‘Big Five’-schalen van Eysenck,
die in eerder onderzoek bevestigd zijn. Ze vonden dat vrijwel alle gevonden correlaties
overeenkwamen met de vooraf voorspelde correlaties. Dit zou wijzen op validiteit van de NEO-FFI
schalen.
2.3 Procedure
Patiënten van Bouman GGZ werden via hun behandelaar of in de wachtkamer benaderd
door masterstudenten met de vraag of zij mee wilden werken aan het onderzoek. Wanneer patiënten
bereid waren om mee te werken aan het onderzoek, werd hen gevraagd een informatieformulier
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 13
over het onderzoek door te lezen. Daarna werd hen gevraagd een toestemmingsformulier te
ondertekenen. Als de patiënten de informatie begrepen hadden en akkoord waren gegaan, konden
zij beginnen met het invullen van de vragenlijsten. Dit gebeurde in een rustig gedeelte van de
wachtruimte of in een behandelkamer.
Inclusiecriteria om mee te doen aan dit onderzoek waren: minimaal 18 jaar, voldoende tijd
om de vragenlijsten in te vullen, status van patiënt bij Bouman GGZ en redelijk tot goed begrip van
de Nederlandse taal. Patiënten die niet aan deze criteria voldeden, konden niet meewerken met het
onderzoek. In dit onderzoek werd niet gekeken naar mogelijke psychopathologie van de patiënten.
2.4 Design
Alle statistische analyses werden uitgevoerd met SPSS versie 17.0. Er werd een
significantieniveau gehanteerd van α = .05.
Om de eerste hypothese te onderzoeken (De STAXI-2-NL is valide), werd er een
correlationeel onderzoek uitgevoerd. Er werd gekeken naar de betrouwbaarheid (interne
consistentie) en de correlatie tussen de STAXI-2-NL, AVL, BIS-11, de subschalen van de NEO-FFI
en de SCL-90. Voor het onderzoek naar de betrouwbaarheid werd gebruik gemaakt van Cronbach’s
alfa. Alfa-coëfficiënten met een waarde van 0.70 of groter werden gezien als bewijs van adequate
betrouwbaarheid (Iacobucci & Duhachek, 2003). Voor het onderzoek naar de validiteit werd er
gekeken naar de convergente en discriminante validiteit. De convergente validiteit werd onderzocht
door te kijken naar de correlatie tussen de subschalen van de STAXI-2-NL en eerder gevalideerde
metingen van overeenkomstige constructen, te weten de AVL, BIS-11 en de subschaal Hostiliteit
van de SCL-90. Voor het bepalen van de sterkte van het verband werd er gebruik gemaakt van de
richtlijnen die door Cohen (1988) zijn opgesteld. De discriminante validiteit werd onderzocht door
te kijken naar de correlatie tussen de subschalen van de STAXI-2-NL en eerder gevalideerde
metingen die een ander construct meten, te weten de subschalen Altruïsme en Consciëntieusheid
van de SCL-90.
De tweede hypothese stelt dat proefpersonen in de gewelddadige groep gevoelens van
woede en agressie zullen onderrapporteren en hierdoor lager of gelijk zullen scoren in vergelijking
met proefpersonen in de niet-gewelddadige groep. Daarnaast werd verwacht dat proefpersonen in
de gewelddadige groep die het delict ontkennen nog lager zouden scoren in vergelijking met de
overige drie groepen. Om deze hypothese te onderzoeken is er een 2x2 ANOVA uitgevoerd. De
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 14
afhankelijke variabele was de score op elke subschaal van de STAXI-2-NL en de onafhankelijke
variabelen waren de groep (gewelddadig of niet gewelddadig) en of het antwoord op de vraag
‘Heeft u een gewelddadig delict gepleegd?’ overeenkomstig was met onze gegevens of niet.
3. Resultaten
3.1 Betrouwbaarheid van de STAXI-2-NL
De schattingen voor betrouwbaarheid (interne consistentie) zijn weergeven in Tabel 2. Voor
alle schalen werd een waarde hoger dan .70 gevonden. De gemiddelde alfa-coëfficiënt genomen
over alle schalen was .89.
Tabel 2. Betrouwbaarheid (Cronbach’s alfa) van de subschalen van STAXI-2-NL.
Schaal Alfa
State Anger
Trait Anger
Anger Expression-Out
Anger Expression-In
Anger Control-Out
Anger Control-In
0.97
0.91
0.85
0.73
0.82
0.77
3.2 Validiteit van de STAXI-2-NL
3.2.1 Convergente validiteit van de STAXI-2-NL
De convergente validiteit van de STAXI-2-NL werd bepaald aan de hand van Pearson
correlaties met andere metingen van woede en agressie, namelijk de AVL, de BIS-11 en de
subschaal Hostiliteit van de SCL-90. Deze correlaties zijn te vinden in Tabel 3. Er werden
significante, zwakke tot sterke (r = 0.22 tot 0.58) positieve correlaties gevonden tussen State Anger,
Trait Anger, Anger Expression-Out en de subschalen van de AVL. De subschaal Hostiliteit van de
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 15
SCL-90 bleek positief samen te hangen met State Anger, Trait Anger, Anger Expression-Out en
Anger Expression-In. Hoewel al deze correlaties significant waren, ging het bij de subschalen State
Anger en Trait Anger om sterke samenhang (r = 0.54 en 0.61), bij Anger Expression-Out om een
matige samenhang (r = 0.47) en bij de subschaal Anger Expression-In om een zwakke samenhang
(r = 0.23). Daarnaast bleek er sprake te zijn van een significante positieve samenhang tussen de
subschalen van de BIS-11 en Trait Anger. Dit verband bleek zwak te zijn (r = 0.27 tot 0.28).
Tabel 3. Correlaties tussen subschalen van STAXI-2-NL, AVL, BIS-11 en SCL-90.
S-Ang T-Ang AX-O AX-I AC-O AC-I AVLf AVLv AVLw AVLh AVLt SCLh BISa BISm BISn
S-Ang -
T-Ang 0.55* -
AX-O 0.42* 0.67* -
AX-I 0.23* 0.25* 0.23* -
AC-O -0.24* -0.36* -0.30* 0.31* -
AC-I -0.21 -0.22* -0.23* 0.31* 0.71* -
AVLf 0.22* 0.44* 0.49* 0.15 -0.20 -0.04 -
AVLv 0.23* 0.44* 0.53* 0.15 -0.14 -0.08 0.70* -
AVLw 0.27* 0.53* 0.58* 0.24* -0.30* -0.13 0.69* 0.71* -
AVLh 0.33* 0.49* 0.42* 0.34* -0.10 -0.03 0.56* 0.64* 0.69* -
AVLt 0.31* 0.55* 0.58* 0.25* -0.22 -0.08 0.88* 0.85* 0.89* 0.84* -
SCLh 0.54* 0.61* 0.47* 0.23* -0.34* -0.28* 0.44* 0.40* 0.48* 0.38* 0.50* -
BISa 0.14 0.28* -0.18 -0.09 0.28* 0.17 0.19 0.33* 0.44* 0.36* 0.37* 0.41* -
BISm 0.12 0.27* -0.19* -0.02 0.17 0.14 0.25* 0.31* 0.40* 0.35* 0.37* 0.31* 0.64* -
BISn 0.12 0.27* -0.25* -0.10 0.12 0.18 0.24* 0.15 0.38* 0.29* 0.32* 0.30* 0.41* 0.35* -
S-Ang = State Anger, T-Ang = Trait Anger, AX-O = Anger Expression-Out, AX-I = Anger Expression-In, AC-O =
Anger Control-Out, AC-I = Anger Control-In, AVLf = Agressie Vragenlijst Fysieke agressie, AVLv = Agressie
Vragenlijst Verbale agressie, AVLw = Agressie Vragenlijst Woede, AVLh = Agressie Vragenlijst Hostiliteit, AVLt =
Agressie Vragenlijst Totaalscore, SCLh = Symptom Checklist-90 Hostiliteit, BISa = Barrett Impulsiveness Scale 11
Attentional, BISm = Barrett Impulsiveness Scale 11 Motor, BISn = Barrett Impulsiveness Scale 11 Nonplanning.
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 16
* p < 0.01.
3.2.2 Discriminante validiteit van de STAXI-2-NL
Om de discriminante validiteit van de STAXI-2-NL te meten werden correlaties onderzocht
tussen de subschalen van de STAXI-2-NL en de schalen Consciëntieusheid en Altruïsme van de
NEO-FFI. De correlaties zijn terug te vinden in Tabel 4. Altruïsme bleek significant negatief samen
te hangen met State Anger, Trait Anger, Anger Expression-Out en Anger Control-Out. Deze
samenhang was voor alle schalen matig (r = -0.30 tot -0.46). Daarnaast bleek Consciëntieusheid
significant negatief samen te hangen met Anger Expression-In (r = -0.24).
Tabel 4. Correlaties tussen subschalen van de STAXI-2 en de NEO-FFI.
S-Ang T-Ang AX-O AX-I AC-O AC-I NEOc NEOa
S-Ang -
T-Ang 0.55* -
AX-O 0.42* 0.67* -
AX-I 0.23* 0.25* 0.23* -
AC-O -0.24* -0.36* -0.30* 0.31* -
AC-I -0.21 -0.22* -0.23* 0.31* 0.71* -
NEOc -0.12 -0.18 -0.17 -0.24* 0.20 0.12 -
NEOa -0.38* -0.46* -0.41* -0.18 0.30* 0.21 0.32* -
S-Ang = State Anger, T-Ang = Trait Anger, AX-O = Anger Expression-Out, AX-I = Anger Expression-In, AC-O =
Anger Control-Out, AC-I = Anger Control-In, NEOc = NEO Five Factor Inventory Consciëntieusheid, NEOa = NEO
Five Factor Inventory Altruïsme.
* p < 0.01.
3.3 Vergelijking van groepen op STAXI-2-NL-scores
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 17
De gemiddelde scores behaald op de subschalen per groep zijn terug te vinden in Tabel 5.
Effecten worden weergeven in Tabel 6. Op de schaal Anger Expression-Out bleek de groep
proefpersonen die een gewelddadig delict had gepleegd hoger te scoren dan de groep die geen delict
of een niet-gewelddadig delict had gepleegd. Dit werd weerspiegeld in een significant effect van
gewelddadig/niet-gewelddadig, F(1,139) = 4.39, p < .05. Dit betekent dat proefpersonen die eerder
in hun leven een gewelddadig delict hebben gepleegd aangaven vaker hun woede om te zetten in
verbale en fysieke agressie gericht op de omgeving.
Tabel 5. Gemiddelden en standaarddeviaties voor de verschillende groepen op de subschalen van
STAXI-2-NL.
Gewelddadig Niet-gewelddadig
Antwoord
komt overeen
(N = 27)
Antwoord komt
niet overeen (N
= 14)
Antwoord komt
overeen (N = 83)
Antwoord komt
niet overeen (N
= 22)
State Anger 19.7 (8.4) 23.9 (12.5) 18.5 (7.2) 20.7 (6.7)
Trait Anger 18.6 (7.1) 19.3 (7.7) 17.5 (5.6) 19.5 (5.8)
Anger Expression-Out 17.6 (5.3) 17.6 (6.0) 14.7 (4.4) 16.2 (5.3)
Anger Expression-In 18.9 (4.5) 19.8 (2.1) 18.3 (4.9) 17.4 (3.7)
Anger Control-Out 21.1 (5.9) 20.1 (5.0) 21.2 (5.1) 19.4 (4.4)
Anger Control-In 21.2 (5.4) 19.8 (4.1) 20.7 (5.1) 20.1 (5.5)
Tabel 6. Effecten voor de verschillende groepen op de subschalen van STAXI-2-NL.
F p
State Anger
Gewelddadig/Niet-gewelddadig
Antwoord overeenkomstig of niet
1.75
3.47
.188
.065
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 18
Interactie 0.32 .569
Trait Anger
Gewelddadig/Niet-gewelddadig
Antwoord overeenkomstig of niet
Interactie
0.11
1.11
0.33
.739
.294
.616
Anger Expression-Out
Gewelddadig/Niet-gewelddadig
Antwoord overeenkomstig of niet
Interactie
4.39
0.52
0.50
.038*
.472
.481
Anger Expression-In
Gewelddadig/Niet-gewelddadig
Antwoord overeenkomstig of niet
Interactie
2.62
0.00
1.00
.108
.987
.320
Anger Control-Out
Gewelddadig/Niet-gewelddadig
Antwoord overeenkomstig of niet
Interactie
0.10
1.67
0.16
.754
.199
.690
Anger Control-In
Gewelddadig/Niet-gewelddadig
Antwoord overeenkomstig of niet
Interactie
0.01
0.78
0.11
.918
.380
.738
* p < 0.05
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 19
4. Discussie
In dit artikel werden de volgende hypothesen onderzocht: (1) De STAXI-2-NL wordt
verondersteld valide te zijn. (2) Door onderrapportage van gevoelens van woede en agressie door de
gewelddadige groep, zal deze groep significant lager of gelijk scoren op woede en agressie in
vergelijking met de niet-gewelddadige groep. (2a) De gewelddadige groep die ontkent een delict te
hebben gepleegd zal een nog lagere score laten zien op woede en agressie in vergelijking met de
overige drie groepen.
De validiteit van de STAXI-2-NL werd onderzocht door te kijken naar de betrouwbaarheid,
convergente validiteit en discriminante validiteit. Betrouwbaarheidswaarden van de subschalen
lagen tussen 0.73 en 0.97, wat voldoende waarden zijn. Deze waarden komen overeen met eerder
onderzoek naar de betrouwbaarheid van de STAXI-2 (Spielberger, 1999; Alcázer, Deffenbacher &
Byrne, 2011). Er kan dus worden geconcludeerd dat de betrouwbaarheid van de STAXI-2-NL
voldoende is.
Convergente validiteit werd bepaald door de correlaties tussen subschalen van de STAXI-2-
NL en de AVL, de BIS-11 en de schaal Hostiliteit van de SCL-90. Er werd gevonden dat de
subschalen State Anger, Trait Anger en Anger Expression-Out van de STAXI-2 positief
correleerden met alle schalen van de AVL. De subschaal Hostiliteit van de SCL-90 bleek significant
positief te correleren met State Anger, Trait Anger, Anger Expression-Out en Anger Expression-In.
Daarnaast bleek dat Trait Anger significant positief correleerde met alle subschalen van de BIS-11.
De richting van de gevonden correlaties komt overeen met correlaties die gevonden werden in
eerder onderzoek (Maxwell, Sukhodolsky & Sit, 2009; Dahlen, Martin, Ragen & Kuhlman, 2004;
Dahlen & Martin, 2006; Sierra & Quintanilla, 2007). Dit wijst erop dat er sprake is van convergente
validiteit van de STAXI-2-NL.
De discriminante validiteit werd beoordeeld door de subschalen van de STAXI-2-NL te
vergelijken met de subschalen Consciëntieusheid en Altruïsme van de NEO-FFI. Op basis van het
onderzoek van Hosie et al. (2014) en Khodayarifard et al. (2013) werd verwacht dat deze
subschalen negatief zouden samenhangen met metingen van woede op de STAXI-2-NL. De
gevonden correlaties waren zoals verwacht in de negatieve richting en kwamen overeen met
correlaties die werden gevonden in deze eerdere onderzoeken. Deze verschillende metingen van
betrouwbaarheid en validiteit laten dus zien dat de STAXI-2-NL een betrouwbaar en valide
instrument is dat gebruikt kan worden in klinische populaties.
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 20
Wanneer de vier groepen werden vergeleken op de subschalen van de STAXI-2-NL, werd er
alleen een significant verhoogde score gevonden voor de groep gewelddadige proefpersonen op
Anger Expression-Out. De gevormde hypothese over onderrapportage is daarmee dus verworpen;
juist het tegengestelde effect werd gevonden op deze schaal. Volgens Spielberger en Sydeman
(1994) is het uiten van woede op de externe wereld geassocieerd met gewelddadig gedrag. De
subschaal Anger Expression-Out meet in hoeverre een persoon zegt zijn of haar woede en agressie
te richten op de omgeving. Deze bevinding biedt dus ondersteuning voor de theorie van Spielberger
en Sydeman. Er lijkt in deze steekproef daarnaast geen sprake te zijn van impression management,
zoals wel gevonden werd in het onderzoek van McEwan, Davis, MacKenzie en Mullen (2009). Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat proefpersonen in dit onderzoek duidelijk werd verteld dat de
gegevens anoniem verwerkt zouden worden en dus niet terug te leiden zijn naar de proefpersoon.
Hierdoor hadden proefpersonen mogelijk het gevoel dat ze zich niet beter hoefden voor te doen,
omdat het invullen van de vragenlijst geen verdere gevolgen zou hebben.
Een beperking van deze studie is dat er alleen gebruik is gemaakt van een specifieke
populatie, namelijk personen die problemen hebben of hebben gehad met middelengebruik.
Resultaten van validiteit en zelfrapportages van woede en agressie zouden er in andere populaties
anders uit kunnen zien. Ook is er mogelijk sprake van een selectiebias. De proefpersonen die mee
hebben gedaan deden dit vrijwillig. Daarnaast moesten zij op de testdag genoeg tijd hebben om de
vragenlijsten in te kunnen vullen. Mogelijk ontstaat hierdoor een bias in de steekproef. Een derde
beperking aan dit onderzoek is de grootte van de groepen die gebruikt werden. Bij de instelling
waarbij het onderzoek werd gedaan waren minder forensische patiënten dan niet-forensische
patiënten. Bij de dossieranalyses bleek dat niet iedereen in de forensische groep een gewelddadig
delict had gepleegd, waardoor deze groep nog kleiner werd. Een vierde beperking is dat er twee
assumpties voor het uitvoeren van een ANOVA werden geschonden, namelijk homogeniteit van
variantie en normaalverdeling binnen de groepen (Field, 2013). Toch werd er gekozen om een
ANOVA uit te voeren, omdat niet-parametrische tests in dit onderzoek nietszeggend zouden zijn.
Op basis van de resultaten in dit onderzoek kan gesteld worden dat de vertaalde versie van
de STAXI-2 in het Nederlands een valide instrument is voor onderzoek naar zelfrapportages van
woede en agressie in klinische populaties. Verder werd in dit onderzoek gevonden dat
gewelddadige verslaafden rapporteren dat zij hun woede meer uiten naar de omgeving dan niet-
gewelddadige verslaafden. Op de andere subschalen van de STAXI-2-NL werd tussen de vier
groepen geen significant verschil gevonden. Mogelijk verschillen gewelddadige en niet-
gewelddadige patiënten met een verslaving aan middelen dus niet in hun geneigdheid tot het
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 21
ervaren van woede, maar zullen gewelddadige middelenafhankelijke patiënten hun woede eerder
richten op hun omgeving.
In toekomstig onderzoek is het belangrijk dat er gekeken wordt of de STAXI-2-NL zijn
validiteit behoudt in andere populaties dan in het huidige onderzoek gebruikt is. Daarnaast zou er
gekeken kunnen worden naar mogelijke onderrapportage van gevoelens van woede binnen andere
populaties (bijvoorbeeld met specifieke psychiatrische stoornissen) of wanneer er sprake is van een
andere opzet van het onderzoek (bijvoorbeeld wanneer individuele scores wel zijn terug te leiden
naar een persoon). In dit onderzoek werd gevonden dat gewelddadige patiënten met een verslaving
aan middelen hoger scoorden op de subschaal Anger Expression-Out, wat erop wijst dat zij vaker
hun woede zullen uiten richting de omgeving. Op de andere schalen werden echter geen significante
verschillen gevonden tussen de groepen. Mogelijk is er dus geen verschil tussen gewelddadige en
niet-gewelddadige personen wanneer er gekeken wordt naar het ervaren van woede, maar wel in de
manier waarop ze deze woede uiten. In de toekomst is het van belang dat dit verder onderzocht
wordt bij andere populaties.
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 22
5. Literatuur
Abrams, M. (2010). Anger Management in Sport: Understanding and Controlling Violence in
Athletes. Champaign, Illinois: Human Kinetics.
Alcázer, R. J., Deffenbacher, J. F. & Byrne, Z. S. (2011). Assessing the Factor Structure of the
Anger Expression Inventory (ML-STAXI) in a Mexican Sample. International Journal of
Psychology and Psychological Therapy, 11(2), 307-318.
Anderson, C. A. & Bushman, B. J. (2002). Human Aggression. Annu. Rev. Psychol., 53, 27-51.
Arrindell, W. A. & Ettema, J. H. M. (2003). SCL-90. Symptom Checklist. Handleiding bij een
multidimensionele psychopathologie-indicator. Lisse, Nederland: Swets Test Publishers.
Barlett, C. P. & Anderson, C. A. (2012). Direct and indirect relations between the Big 5 personality
traits and aggressive and violent behavior. Personality and Individual Differences, 52, 870-
875.
Baron, R. A. & Richardson, D. R. (2004). Human Aggression. New York City, New York: Springer.
Bushman, B. J. & Anderson, C. A. (2001). Is It Time to Pull the Plug on the Hostile Versus
Instrumental Aggression Dichotomy? Psychological Review, 108(1), 273-279.
Buss, A. H. & Perry, M. (1992). The Aggression Questionnaire. Journal of Personality and Social
Psychology, 63(3), 452-459.
Coccaro, E. (2013). Aggression: Psychiatric Assessment and Treatment. Londen, Verenigd
Koninkrijk: Taylor & Francis Group.
Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2nd ed.). Mahwah, New
Jersey: Lawrence Erlbaum.
Dahlen, E. R. & Martin, R. C. (2006). Refining the anger consequences questionnaire. Personality
and Individual Differences, 41, 1021-1031.
Dahlen, E. R., Martin, R. C., Ragen, K. & Kuhlman, M. M. (2004). Boredom proneness in anger
and aggression: effects of impulsiveness and sensation seeking. Personality and Individual
Differences, 37, 1615-1627.
Decuyper, M., De Bolle, M. & De Fruyt, F. (2011). General and maladaptive traits and anger in a
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 23
combined forensic psychiatric and general population sample. International Journal of Law
and Psychiatry, 34, 354-361.
Deffenbacher, J. L., Oetting, E. R., Thwaites, G. A., Lynch, R. S., Baker, D. A., Stark, R. S., …
Eiswerth-Cox, L. (1996). State-Trait Anger Theory and the Utility of the Trait Anger Scale.
Journal of Counseling Psychology, 43(2), 131-148.
Derogatis, L. R., Lipman, R. S. & Covi, L. (1973). SCL-90: an outpatient psychiatric rating scale –
preliminary report. Psychopharmacology Bulletin, 9, 13-27.
DiGiuseppe, R. & Tafrate, R. C. (2006). Understanding Anger Disorders. Oxford, Verenigd
Koninkrijk: Oxford University Press.
Field, A. (2013). Discovering Statistics using IBM SPSS Statistics. Thousand Oaks, Californië:
SAGE Publications.
Forgays, D. G., Forgays, D. K. & Spielberger, C. D. (1997). Factor Structure of the State-Trait
Anger Expression Inventory. Journal of Personality Assessment, 69(3), 497-507.
Goldberg, L. W. (1990). An Alternative “Description of Personality”: The Big-Five Factor
Structure. Journal of Personality and Social Psychology, 59(6), 1216-1229.
Haider, A. H., Edwin, D. H., MacKenzie, E. J., Bosse, M. J., Castillo, R. C. & Travison, T. G.
(2002). The Use of the NEO-Five Factor Inventory to Assess Personality in Trauma Patients:
A Two-Year Prospective Study. Journal of Orthopaedic Trauma, 16 (9), 660-667.
Hardt, J., Gerbershagen, H. U. & Franke, P. (2000). The symptom check-list, SCL-90-R: its use and
characteristics in chronic pain patients. European Journal of Pain, 4, 137-148.
Harris, J. A. (1997). A Further Evaluation of the Aggression Questionnaire: Issues of Validity and
Reliability. Behav. Res. Ther., 35(11), 1047-1053.
Hersen, M. (2004). Comprehensive Handbook of Psychological Assessment, Volume 2: Personality
Assessment. Hoboken, New Jersey: John Wiley & Sons.
Hilsenroth, M. J. & Segal, D. L. (2004). Comprehensive Handbook of Psychological Assessment,
Personality Assessment. Hoboken, New Jersey: John Wiley & Sons.
Hoaken, P. N. S. & Stewart, S. H. (2003). Drugs of abuse and the elictation of human aggressive
behavior. Addictive Behaviors, 28, 1533-1554.
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 24
Hornsveld, R. H. J., Muris, P. & Kraaimaai, F. W. (2009). Drie zelfrapportage vragenlijsten voor
de forensische psychiatrie. Rhoon, Nederland: FPC de Kijvelanden.
Hosie, J., Gilbert, F, Simpson, K & Daffern, M. (2014). An Examination of the Relationship
Between Personality and Aggression Using the General Aggression and Five Factor Models.
Aggressive Behavior, 40(2), 189-196.
Hovens, H., Lievaart, M. & Rodenburg, J. (2014). STAXI-2. Vragenlijst over boosheid –
handleiding. Amsterdam, Nederland: Hogrefe.
Iacobucci, D. & Duhachek, A. (2003). Advancing Alpha: Measuring Reliability with Confidence.
Journal of Consumer Psychology, 13(4), 478-487.
John, O. P., Robins, R. W. & Pervin, L. A. (2010). Handbook of Personality: Theory and Research.
New York City, New York: Guilford Press.
Jones, S. E., Miller, J. D. & Lynam, D. R. (2011). Personality, antisocial behavior, and aggression:
A meta-analytic review. Journal of Criminal Justice, 39, 329-337.
Kassinove, H. & Tafrate, H. K. (2002). Anger Management: The Complete Treatment Guidebook
for Practitioners. Atascadero, Californië: Impact Publishers.
Khodayarifard, M., Spielberger, C. D., Lavasani, M. G. & Zardkhaneh, S. A. (2013). Psychometric
Properties of Farsi Version of the Spielberger’s State-Trait Anger Expression Inventory-2
(FSTAXI-2). Social and Behavioral Sciences, 82, 325-329.
Krakowski, M. I. & Czobor, P. (2012). The denial of aggression in violent patients with
schizophrenia. Schizophrenia Research, 141, 228-233.
Lijffijt, M. & Barratt, E. S. (2005). Persoonlijke evaluatie: BIS-11. Op 8 juli 2014 verkregen van
http://www.impulsivity.org/measurement/BIS-11Dutch.pdf.
MacLean, P. D. (1990). The Triune Brain in Evolution: Role in Paleocerebral Functions. New
York City, New York: Springer.
Madsen, J. R. (2008). Aggression, Gender, and Generational Affiliation: A Quantitative Analysis.
Ann Arbor, Michigan: ProQuest.
Maxwell, J. P., Sukhodolsky, D. G. & Sit, C. H. P. (2009). Preliminary validation of a Chinese
version of the State-Trait Anger Expression Inventory-2. Asian Journal of Social
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 25
Psychology, 12, 1-11.
McCormick, R. A. & Smith, M. (1995). Aggression and Hostility in Substance Abusers: the
Relationship to Abuse Patterns, Coping Style and Relapse Triggers. Addictive Behaviors,
20(5), 555-562.
McCrae, R. R. & Allik, J. (2002). The Five-Factor Model of Personality across Cultures. New
York City, New York: Springer.
McEwan, T. E., Davis, M. R., MacKenzie, R. & Mullen, P. E. (2009). The effects of social
desirability response bias on STAXI-2 profiles in a clinical forensic sample. British Journal
of Clinical Psychology, 48, 431-436.
Meesters, C., Muris, P., Bosma, H., Schouten, E. & Beuving, S. (1996). Psychometric evaluation of
the Dutch version of the Aggression Questionnaire. Behav. Res. Ther. 34 (10), 839-843.
Novaco, R. W. (2003). The novaco anger scale and provocation inventory. Los Angeles, Californië:
Western Psychological Services.
O’Donohue, W. T. & Fisher, J. E. (2009). General Principles and Empirically Supported
Techniques of Cognitive Behavior Therapy. Hoboken, New Jersey: John Wiley & Sons.
Panksepp, J. (1998). Affective Neuroscience: The Foundations of Human and Animal Emotions.
Oxford, Verenigd Koninkrijk: Oxford University Press.
Pihl, R. O. & Peterson, J. (1994). Drugs and Aggression: Correlations, Crime and Human
Manipulative Studies and Some Proposed Mechanisms. J Psychiatr Neurosci, 20 (2), 141-
149.
Pihl, R. O. & Sutton, R. (2009). Drugs and Aggression Readily Mix; So What Now? Substance Use
& Misuse, 44, 1188-1203.
Plante, T. G. (2011). Contemporary Clinical Psychology. Hoboken, New Jersey: John Wiley &
Sons.
Ransom, D., Ashton, K., Windover, A. & Heinberg, L. (2010). Internal consistency and validity
assessment of SCL-90-R for bariatric surgery candidates. Surgery for Obesity and Related
Disease, 6, 622-627.
Reevy, G., Ozer, Y. M. & Ito, Y. (2010). Encyclopedia of Emotion: Volume 1. Santa Barbara,
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 26
Californië: ABC-CLIO.
Sajatovic, M. & Ramirez, L. F. (2012). Rating Scales in Mental Health. Baltimore, Maryland: John
Hopkins University Press.
Segal, D. L. & Hersen, M. (2009). Diagnostic Interviewing. New York City, New York: Springer.
Sharpe, J. P. & Desai, S. (2001). The Revised Neo Personality Inventory and the MMPI-2
Psychopathology Five in the prediction of aggression. Personality and Individual
Differences, 31, 505-518.
Sierra, J. C. & Quintanilla, J. R. G. (2007). Validación de la version Española del Cuestionario de
Agresión de Buss-Perry en estudiantes universitarios salvadoreños. Psicología y Salud,
17(1), 103-113.
Spielberger, C. D. (1988). Manual for the State-Trait Anger Expression Inventory. Odessa, Florida:
Psychological Assessment Resources.
Spielberger, C. D. (1999). State-Trait Anger Expression Inventory-2™ (STAXI-2™). Lutz, Florida:
PAR, Inc.
Spielberger, C. D. & Reheiser, E. C. (2009). Assessment of Emotions: Anxiety, Anger, Depression,
and Curiosity. Applied Psychology: Health and Well-Being, 1(3), 271-302.
Spielberger, C. D. & Sydeman, S. J. (1994). State-Trait Anxiety Inventory and State-Trait Anger
Expression Inventory. In M. E. Maurish (Ed.), The use of psychological tests for treatment
planning and outcome assessment (pp. 292-321). Hillsdale, New Jersey: Erlbaum.
Stanford, M. S. & Barratt, E. S. (1995). Factor Structure of the Barratt Impulsiveness Scale. Journal
of Clinical Psychology, 51(6), 768-774.
Stanford, M. S., Mathias, C. W., Dougherty, D. M., Lake, S. L., Anderson, N. E. & Patton, J. H.
(2009). Fifty years of the Barratt Impulsiveness Scale: An update and review. Personality
and Individual Differences, 47, 385-395.
Suris, A., Lind, L., Emmett, G., Borman, P. D., Kashner, M. & Barratt, E. S. (2004). Measures of
aggressive behavior: Overview of clinical and research instruments. Aggression and Violent
Behavior, 9, 165-227.
Taylor, J. L. & Novaco, R. W. (2005). Anger Treatment for People with Developmental Disabilities:
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 27
A Theory, Evidence and Manual Based Approach. Hoboken, New Jersey: John Wiley &
Sons.
Vollrath, M. E. (2006). Handbook of Personality and Health. Hoboken, New Jersey: John Wiley &
Sons.
Weiner, I. B. & Craighead, W. E. (2010). The Corsini Encyclopedia of Psychology. Hoboken, New
Jersey: John Wiley & Sons.
Weiner, I. B. & Greene, R. L. (2011). Handbook of Personality Assessment. Hoboken, New Jersey:
John Wiley & Sons.
Yudofsky, S. C. & Hales, R. E. (2008). The American Psychiatric Publishing Textbook of
Neuropsychiatry and Behavioral Neurosciences. Arlingston, Virginia: American Psychiatric
Publishing.
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 28
6. Bijlagen
Bijlage 1. Demografische eigenschappen van de proefpersonen
Proefpersonen die een gewelddadig
delict hebben gepleegd (N = 41)
Proefpersonen die een niet-gewelddadig
delict of geen delict hebben gepleegd (N =
105)
Geslacht Geslacht
Man 39 Man 75
Vrouw 2 Vrouw 30
Leeftijd Leeftijd
Gemiddelde (SD) 38.66 (9.90) Gemiddelde (SD) 43.47 (11.61)
Gemiddelde mannen (SD) 38.28 (10.00) Gemiddelde mannen (SD) 42.87 (10.84)
Gemiddelde vrouwen (SD) 46.00 (2.83) Gemiddelde vrouwen (SD) 44.97 (13.42)
‘Heeft u een gewelddadig delict
gepleegd?’
‘Heeft u een gewelddadig delict
gepleegd?’
Ja 27 Ja 22
Nee 14 Nee 83
Burgerlijke staat Burgerlijke staat
Alleenstaand 29 Alleenstaand 58
Samenwonend 6 Samenwonend 20
Gehuwd 1 Gehuwd 13
Gescheiden 5 Gescheiden 14
Weduwe 0 Weduwe 0
Opleiding Opleiding
Woede en agressie bij middelenafhankelijke patiënten 29
Mavo/vmbo 8 Mavo/vmbo 24
Havo 4 Havo 10
Vwo 5 Vwo 5
Mbo 14 Mbo 22
Hbo 0 Hbo 17
Wo 0 Wo 4
Anders 8 Anders 23
Inkomen Inkomen
Bijstandsniveau of minder 24 Bijstandsniveau of minder 49
Minimumloon 10 Minimumloon 18
Tot modaal 5 Tot modaal 31
Bovenmodaal 2 Bovenmodaal 6