WIJKVERPLEEGKUNDE DOEL OF MIDDEL?...de betekenis voor het dagelijks handelen, ontwikkelingen, de rol...
Transcript of WIJKVERPLEEGKUNDE DOEL OF MIDDEL?...de betekenis voor het dagelijks handelen, ontwikkelingen, de rol...
PROFESSIONALISEREN IN DE
WIJKVERPLEEGKUNDE DOEL OF
MIDDEL? Effectieve samenwerkingsinterventies leiden tot betere
positionering en profilering van de wijkverpleegkundigen in de
eerstelijn.
ABSTRACT Wijkverpleegkundigen werken als enigen binnen
de verpleegkundige beroepsgroep op de
scheidslijn tussen de care en de cure, zowel in
het medische als sociale domein, en ze hebben
direct invloed op de financiering van zorg in de
ZvW. Wijkverpleegkundigen zijn bij uitstek
gericht op samenwerken. Positioneren en
profileren zij zich voldoende door middel van
effectieve samenwerkingsinterventies in de
eerstelijnszorg? Of is er meer voor nodig om als
zelfstandige en autonome professional binnen de
beroepsgroep wijkverpleging impact te kunnen
laten zien?
Aletta Oosterhuis, Benjamin Wendt en Marjon van Rijn
1
Inhoud
Inleiding 2
Beschouwing en samenvatting 3
1. Ontwikkelingen en context van de wijkverpleging 5
1.1. Essentie van de wijkverpleging 5
1.2. Visie en kernwaarden van de wijkverpleging 5
1.3. Betekenis voor het dagelijks handelen 6
1.4. Ontwikkelingen 7
1.5. Rol van de wijkverpleegkundige 7
1.6. Professionele autonomie 7
1.7. Vakinhoudelijke competenties 8
1.8. Organisatorische context 8
1.9. Overbruggen van de kloof 9
1.10. Verantwoordelijkheden 9
2. Praktijkgerichte onderzoeksopzet 11
2.1. Aanleiding onderzoek 11
2.2. Probleemstelling 11
2.3. Vraagstelling 12
2.4. Onderzoekspopulatie 12
2.5. Methode 13
3. Resultaten 14
3.1. Algemeen 14
3.2. Professionaliseren 15
3.3. Maatschappelijke impact en het deskundigheidsdomein van de wijkverpleegkundigen 20
3.4. Samenwerkingspartners en zorginfrastructuur 21
3.5. Multidisciplinair samenwerken 23
3.6. Effectieve samenwerking interventies in de eerste lijn 24
Conclusie en discussie 26
Advies 28
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek en programmaprojecten 29
Slot 29
Literatuur 30
Bijlage Effectieve interventies samenwerken 33
2
Inleiding
Baas zijn en kunnen blijven over je eigen leven, in je eigen huis, waar je jezelf kunt zijn en
blijven en jezelf kunt (blijven) redden, behoort tot de belangrijkste dingen in het leven van
mensen. Voor mensen voor wie dit om wat voor reden dan ook lastig is, heeft de
wijkverpleging van oudsher een cruciale rol gespeeld bij het behouden, versterken of
herstellen van hun eigen regie. Deze cruciale rol was de afgelopen twintig jaar op de
achtergrond geraakt, maar sinds de wijkverpleging uit de Zorgverzekeringswet (ZvW) wordt
betaald, staat hij weer helemaal centraal.
Er zijn dan ook hoge (maatschappelijke) verwachtingen van de wijkverpleging. De
wijkverpleging is zich bewust hiervan, en van haar maatschappelijke opdracht die hieruit
voortvloeit. Dit betekent dat zij handelt vanuit het besef van schaarste: schaarste van geld,
middelen en beschikbaar personeel. Niet primair zorg inzetten, maar de situatie van haar
cliënten altijd beoordelen in de brede context waarin zij hun leven leiden. En aan de hand
daarvan samen met de cliënt en zijn naasten op zoek gaan naar oplossingen die passend en
duurzaam zijn.
Hoewel de wijkverpleging zich bewust is van haar maatschappelijke opdracht en er de
afgelopen drie jaar al veel is gebeurd rond de ontwikkeling van de wijkverpleging, heeft zij nog
het nodige te doen. De sporen die de AWBZ heeft nagelaten zijn nog lang niet overal
uitgewist. En dit leidt tot een kloof tussen weten en willen en kunnen en doen.
Door samen met de beroepsgroep van wijkverpleegkundigen de kloof tussen weten en willen
en kunnen en doen te dichten, ontstaat er een andere dynamiek in de context waarin de
wijkverpleegkundigen zich begeven. Dat samenwerken hier een grote rol in speelt, is wel
bewezen. De vraag is alleen op welke wijze je als individuele beroepsbeoefenaar handen en
voeten geeft aan het samenwerken, wat de juiste interventies zijn en wat er nodig is om het
deskundigheidsgebied van de wijkverpleegkundigen inzichtelijk te maken, zodat ook effectief
kan worden samengewerkt.
Dat was de aanleiding tot het doen van dit onderzoek. Een praktijkgericht onderzoek, waarin
de centrale vraag was wat effectieve samenwerkingsinterventies zijn die bijdragen aan een
betere positionering en profilering van de wijkverpleegkundige als autonome
eerstelijnszorgprofessional. Om antwoord te krijgen op deze vraag is in samenwerking met het
A&O VVT-fonds een subsidie beschikbaar gesteld.
In dit rapport worden in hoofdstuk 1 de ontwikkelingen en de context van de wijkverpleging
beschreven. In hoofdstuk 2 staan de bevindingen, resultaten en conclusie. Tot slot volgt een
advies en bijlage waarin de effectieve samenwerkingsinterventies worden benoemd en
uitgewerkt.
3
Beschouwing en samenvatting
De context waarin de wijkverpleegkundigen werken wordt gekenmerkt door samenwerken. In
antwoord op de vraag: ‘hoe kan de wijkverpleegkundige effectieve en gelijkwaardige
samenwerkingsrelaties opbouwen teneinde een toekomstbestendige positie als
eigenstandige, volwaardige beroepsgroep in het eerstelijnsveld te realiseren?’, is de
belangrijkste conclusie op basis van dit praktijkonderzoek dat afbakening van het
deskundigheidsdomein, uniformiteit in de beroepsuitoefening en professionalisering
belangrijke voorwaarden zijn om effectief samenwerkingsrelaties op te bouwen.
Om de wijkverpleegkundigen te laten positioneren en profileren in de
eerstelijnsgezondheidszorg, is het de wijkverpleegkundige beroepsgroep zelf die het
deskundigheidsdomein inzichtelijk moet gaan maken om impact te kunnen laten zien. De
effectieve samenwerkingsinterventies zijn ondersteunend aan samenwerking als autonome
professionals in de eerstelijnsgezondheidszorg. Positioneren en profileren zijn aan de orde als
wijkverpleegkundigen zich kunnen staven aan beroepsnormen en op basis van een aantal
standaardafspraken die hun onderling verbindt.
Uit de resultaten blijkt dat wijkverpleegkundigen zichzelf als zelfstandig professional zien,
maar het deskundigheidsdomein van wijkverpleging niet staven aan beroepsnormen, -kaders
of kwaliteitsstandaarden en richtlijnen die het handelen onderbouwen. Zij werken veelal
vanuit praktische oplossingen en op basis van ‘onderbuikgevoel’ en ervaringen gebaseerd op
andere situaties. Daarentegen zijn wijkverpleegkundigen goed op de hoogte van de
beroepsrollen (CanMEDS). De invulling van deze rollen laat een verdeeldheid zien, met name
over het hart van het beroepsprofiel: de rol als zorgverlener.
Samenwerkingspartners in de eerste lijn, zoals, huisarts, maatschappelijk werk en sociaal
team, zien de wijkverpleegkundige als een spin in het web, vanuit de rol van zorgprofessional
op het gebied van het functioneren van ouderen thuis. Zij ervaren grote toegevoegde waarde
van de wijkverpleegkundige in de eerste lijn. Er is wel een zorg bij alle geïnterviewden of de
impact van deze toegevoegde waarde en het deskundigheidsdomein van de wijkverpleging
wel voldoende inzichtelijk is voor cliënten, samenwerkingspartners en stakeholders.
Zoals beschreven in de inleiding moet de kloof tussen weten en willen en kunnen echt nog
overbrugd worden. Niet als individuele enthousiaste wijkverpleegkundige, maar vanuit
gezamenlijk beroepsbelang. Niet opgelegd, maar vanuit een intrinsieke motivatie en reflectie
op het eigen handelen om daarmee inzicht te krijgen in wat het belang is van afspraken: wat
vinden wijkverpleegkundigen gezamenlijk het goede om te doen en welke standaarden
spreken zij als beroepsgroep af om eenheid te creëren voor de gezamenlijke beroepsgroep en
door te doen? Om deze kloof te dichten, wordt in dit praktijkonderzoek duidelijk dat de
facetten van professionalisering nog in de kinderschoenen staan.
Professionaliseren is dan ook de rode draad in het onderzoek en raakt alle thema’s die naar
voren zijn gekomen uit de resultaten. De drie componenten van professionaliseren in dit
onderzoek zijn de inhoudelijke positionering, de professionele autonomie en de positionele
4
component. Deze hangen nauw met elkaar samen en in de relatie met de huisartsenzorg is
het belangrijk om het deskundigheidsdomein van de wijkverpleegkunde te gaan
onderbouwen. Dit staat nog ver weg van de realiteit; wijkverpleegkundige respondenten
geven aan dat beroepskaders en richtlijnen onbekend zijn, en wat dit betekent voor hun
handelen. Ze zien wel in dat het belangrijk is om het deskundigheidsdomein beter op te
tekenen en te onderbouwen, om de impact van het wijkverpleegkundige handelen te laten
zien.
Wijkverpleegkundigen relateren het laten zien van maatschappelijke impact aan de individuele
verantwoordelijkheid als wijkverpleegkundige. Maatschappelijke impact is het antwoord op de
essentie van de wijkverpleging: bijdragen aan de gezondheid, zodat de cliënt de dingen kan
blijven doen die voor hem belangrijk zijn in het leven. Juist de verantwoordelijkheid die de
maatschappelijke impact met zich meebrengt, vraagt om samenhang in de beroepsgroep zelf
en verantwoordelijkheid van alle wijkverpleegkundigen. Dit vraagt echt reflectie op het
handelen door wijkverpleegkundigen zelf, dat zij zelf scherpstellen wat de kaders zijn van het
deskundigheidsdomein. En het vraagt om een eenduidige invulling van de rollen op basis van
het competentieprofiel uit het expertisegebied van de wijkverpleegkundige.
Uit de resultaten blijkt dat samenwerken een grote kracht is van de wijkverpleegkundigen. Zij
vormen een verbindende schakel tussen de cliënt en diens mantelzorg en
samenwerkingspartners. Effectieve interventies zijn in de ogen van wijkverpleegkundigen
onder andere multidisciplinair overleg, transmurale zorgbrug en warme overdracht. Deze
interventies hebben betrekking op onder meer het ziekenhuis en verpleeghuis. Wat
nadrukkelijk benoemd wordt in dit onderzoek, zijn externe factoren die samenwerking
bevorderen dan wel belemmeren. Deze factoren hebben betrekking op procesafspraken en
structuurvoorwaarden. Op inhoudelijke gronden, cliëntgebonden, vinden
samenwerkingspartners elkaar nagenoeg altijd. Al komt naar voren dat het belangrijk is dat je
een persoonlijke relatie hebt en elkaar goed kent. Dit vraagt om ontwikkeling van het
deskundigheidsdomein van de wijkverpleegkundigen, zodat samenwerken niet individueel
bepalend is.
Op verschillende terreinen vraagt dit om (door)ontwikkeling in de wijkverpleging en door de
wijkverpleegkundigen zelf. Daarbij speelt het onderwijs − opleidingen en trainingen van
(wijk)verpleegkundigen − een belangrijke rol. Altijd vanuit de essentie en de kernwaarden van
wijkverpleging.
5
1. Ontwikkelingen en context van de wijkverpleging
Om te begrijpen in welke context de wijkverpleegkundige zich bevindt en welke
ontwikkelingen er gaande zijn, schetsen we daar eerst een beeld van. We hebben hiervoor
drie bronnen gebruikt.
In 2017 is door ActiZ, in samenwerking met wijkverpleegkundigen, Wijkverpleging in context
opgesteld. Hierin wordt beschreven: de essentie van de wijkverpleging, visie en kernwaarden,
de betekenis voor het dagelijks handelen, ontwikkelingen, de rol van de wijkverpleegkundigen,
verantwoordelijkheden en het professioneel handelingskader.
Het Nederlands Wijkverpleegkundigen Genootschap (NWG) heeft in 2018 zijn programma
geschreven. Een aantal onderdelen daaruit wordt hieronder samengevat: professionele
autonomie, vakinhoudelijke competenties, organisatorische context en overbrugging van de
kloof.
Het rapport Individuele professionele verantwoordelijkheden van V&VN beschrijft de
verantwoordelijkheden van beroepsprofessionals. De paragraaf ‘Verantwoordelijkheden’ is
daarvan een samenvatting.
1.1. Essentie van de wijkverpleging
In Wijkverpleging in context (ActiZ/ NWG, 2017) wordt de essentie van de wijkverpleging als
volgt omschreven.
Het handelen van de wijkverpleging is gebaseerd op het besef dat:
‘Gezondheid voor mensen geen doel op zich is, maar een middel om te kunnen (blijven) doen
wat belangrijk voor ze is in hun leven, en als mensen dat kunnen doen en mee kunnen blijven
doen, zodat ze ‘ertoe doen’ blijven ze gezonder.’
Achterhalen wat belangrijk is voor mensen en waarom dat zo is, weten welke belemmeringen
zij daarbij ondervinden en op basis van veerkracht en eigen regie samen met hen op zoek gaan
naar oplossingen, vormen de centrale aangrijpingspunten voor de wijkverpleging.
Wijkverpleging is dan ook altijd gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden van
mensen en het continu zoeken naar passende en duurzame oplossingen in de directe
omgeving.
1.2. Visie en kernwaarden van de wijkverpleging
De centrale aangrijpingspunten voor het handelen van de wijkverpleging maken dat deze zorg
generalistisch, persoonsgericht en continu is en plaatsvindt in de nabijheid van mensen thuis.
6
Dat de wijkverpleging haar vier kernwaarden grotendeels deelt met de huisartsenzorg is geen
toeval. Samen bevinden zij zich in het hart van de eerstelijnsgezondheidszorg, waarin zij in
nauwe samenwerking, maar wel vanuit een geheel eigen vakinhoudelijke optiek, invulling
geven aan deze kernwaarden.
Wijkverpleging is generalistische zorg en richt zich binnen de wijk op het brede terrein van
preventie, curatie en palliatie vanuit haar eigen expertise en optiek op gezondheidsvragen en
-problemen van mensen die daar wonen.
Wijkverpleging is persoonsgerichte zorg. Dat betekent dat de wijkverpleging zich vanuit een
holistische kijk richt op wat voor de individuele cliënt in zijn context belangrijk is.
Vanzelfsprekend houdt zij daarbij rekening met de wensen en behoeften van de cliënt.
Wijkverpleging is continue zorg en dat betekent meer dan alleen waarborging van zorg 24/7.
Continue zorg vergt continuïteit in persoon om een vertrouwensrelatie te kunnen opbouwen;
continue zorg vraagt ook om samenhangende zorg, zowel binnen de wijkverpleging zelf als in
samenwerking met anderen.
Wijkverpleging vindt plaats in de nabijheid van mensen thuis. Dit onderscheidt de
wijkverpleging niet alleen van de andere vormen van verpleging, maar van bijna alle vormen
van zorgverlening. Wijkverpleging is te gast bij de cliënt in zijn eigen leef- en woonomgeving.
Die context vraagt van de wijkverpleging dat zij zich daaraan zoveel mogelijk aanpast en de
autonomie, privacy en woonsituatie van de cliënt respecteert. Maar die context vraagt ook dat
zij zich breed oriënteert op de leef-en woonomgeving van de cliënt.
1.3. Betekenis voor het dagelijks handelen
De samenhang tussen generalistische, persoonsgerichte en continue zorg in de nabijheid van
cliënten thuis is essentieel voor het vinden en realiseren van passende en duurzame
oplossingen. Oog hebben voor die samenhang en (klinisch) redeneren vanuit die samenhang,
vormen de kern van de opdracht voor de wijkverpleging. Dus: vanuit de brede context van de
cliënt en met oprechte aandacht voor wat belangrijk voor hem is aangrijpingspunten vinden
voor goede interventies en deze in gang zetten in samenwerking en afstemming met andere
disciplines.
Dat betekent een enorme variatie in aard en omvang van interventies en
samenwerkingsmogelijkheden: van uitsluitend (preventief) advies, wijkgerichte en
doelgroepgerichte preventie tot intensieve op individuele cliënten gerichte zorgverlening. En
variërend van samenwerking met alleen cliënten zelf en/of hun naasten tot samenwerking
met een groot aantal betrokken zorgverleners, hulpverleners, bewoners en partijen in de wijk.
Dat vraagt om brede expertise, durf en een grote mate van flexibiliteit, creativiteit en
improvisatievermogen van de wijkverpleging als geheel, maar bovenal van de
wijkverpleegkundige. Met deze persoonlijke en professionele competenties slaagt zij erin om
met beperkte tijd, middelen en mogelijkheden passende en duurzame oplossingen tot stand
7
te brengen, zodanig dat deze er steeds weer aan bijdragen dat de cliënt ‘baas kan zijn en
blijven’ in zijn eigen huis, waar hij zichzelf kan zijn en blijven en zichzelf kan (blijven) redden.
Soms breekt het moment aan dat de wijkverpleegkundige de onvermijdelijke constatering
moet doen dat dit thuis wonen niet langer veilig en verantwoord kan. Dan ondersteunt zij de
cliënt en/of zijn naasten bij het vinden van een andere passende en duurzame oplossing.
1.4. Ontwikkelingen
De wijkverpleging is zich zeer bewust van haar maatschappelijke opdracht en toch gaapt er
een gat tussen weten en willen en kunnen en doen.
Ruim twintig jaar handelingen uitvoeren die door het Centraal Indicatieorgaan Zorg waren
geïndiceerd, heeft diepe sporen nagelaten. En hoewel sinds 2015 binnen de ZvW alle
professionele competenties van de wijkverpleging weer centraal staan, toont de praktijk dat
de AWBZ-sporen zich niet gemakkelijk laten uitwissen.
De praktijk van alledag is dat wijkverpleegkundigen zich verantwoordelijk voelen om het goed
te doen, als beroepsgroep, voor collega’s en voor de organisatie waarvoor zij werken.
De kern voor de wijkverpleegkundigen en wijkverpleging is bijdragen aan het versterken van
de eigen regie en zelfredzaamheid, zodat de cliënt zo lang mogelijk veilig en verantwoord in
de eigen woonsituatie kan blijven. De wijze waarop wijkverpleegkundigen hier vorm en inhoud
aan geven, is divers. Dit vraagt om reflectie van de beroepsgroep en om een heldere en
transparante invulling van de rol van beroepsbeoefenaar en autonome professional. Dit vraagt
om het ontwikkelen en versterken van de vakinhoudelijke competenties van de
wijkverpleging, evenals om aandacht voor de organisatorische context waarin zij haar
werkzaamheden verricht.
1.5. Rol van de wijkverpleegkundige
Hoewel het belang van de vakinhoudelijke ontwikkeling betrekking heeft op alle professionals
die werkzaam zijn binnen de wijkverpleging, richt dit praktijkgericht onderzoek zich op de
wijkverpleegkundige. Reden daarvoor is dat binnen het team van de wijkverpleging de
wijkverpleegkundige specifieke rollen en verantwoordelijkheden heeft, die voortkomen uit
haar hbo-beroepsprofiel en de daarbij behorende competenties.
De wijkverpleegkundige is verantwoordelijk voor de professionele kwaliteit van de wijkzorg.
Dat betekent onder meer dat zij de leden van het team coacht, zorgdraagt voor
kennisoverdracht en een lerende cultuur bevordert.
Overigens sluit dit niet uit dat ook de andere teamleden verantwoordelijkheden hebben.
1.6. Professionele autonomie
In de Zorgverzekeringswet staat sinds 2015: verpleging in de wijk omvat ‘zorg zoals
verpleegkundigen die plegen te bieden’ en deze zorg wordt geleverd ‘in de eigen omgeving’
8
van de verzekerde. Voorwaarde is dat er sprake is van ‘een behoefte aan geneeskundige zorg
of een hoog risico daarop’. Dit staat beschreven in artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering.
Samen met de huisartsenzorg is de ‘verpleging in de wijk’ erop gericht mensen zo lang
mogelijk thuis te laten wonen, ondanks ouderdom, ziekte of beperking.
‘Zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden’ betekent dat alle zorg die de
verpleegkundige tot haar deskundigheid rekent (zoals omschreven door de beroepsgroep) uit
het basispakket vergoed kan worden (www.zorginstituut.nl).
Binnen de ZvW is de wijkverpleegkundige zorgprofessional verantwoordelijk voor de
indicatiestelling en het bepalen van de daaruit voortvloeiende noodzakelijke zorg. Dit
veronderstelt dat de betrokken beroepsgroep helder kan beschrijven en onderbouwen hoe
het proces van vraagverheldering en zorgtoewijzing verloopt. De wijkverpleegkundige heeft
professionele autonomie in het indiceren en dit wordt uitgelegd als zijnde de zelfstandige
bevoegdheid om samen met de cliënt de zorgbehoefte vast te stellen en deze vast te leggen in
een zorgplan.
Het normenkader (Normen voor indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de
eigen omgeving, V&VN, 2014) beschrijft aan welke eisen verpleegkundigen moeten voldoen
wanneer zij extramurale verpleging en verzorging indiceren en organiseren. Het normenkader
verschaft cliënten en overheid duidelijkheid en is richtinggevend voor professionals,
zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Voor alle beroepsbeoefenaren binnen het domein van de
ZvW geldt dat het indiceren van zorg een onlosmakelijk onderdeel vormt van hun
professionele handelen.
1.7. Vakinhoudelijke competenties
Gericht zijn op het versterken van de mogelijkheden van cliënten, betekent dat de
wijkverpleging samen met de cliënt op zoek gaat naar oplossingen die bijdragen aan het
behouden en versterken van de eigen regie, zelfredzaamheid en zorgonafhankelijkheid van de
cliënt. En die oplossingen gaan lang niet altijd over de inzet van zorghandelingen. Ze gaan
veelal over samenwerken.
Dit vraagt van de wijkverpleging dat zij in staat is om de visie te vertalen naar het dagelijks
denken en doen. Hierin spelen het verpleegkundig proces en het klinisch redeneren een
essentiële rol. En het zijn juist deze kerncompetenties van de wijkverpleging, en meer
specifiek de kerncompetenties van de wijkverpleegkundige, die naar de achtergrond
verdwenen en verwaarloosd zijn. Dat betekent dat zij (opnieuw) moet ontdekken hoe zij hier
invulling aan kan geven.
1.8. Organisatorische context
De organisatorische context, waarin een groot deel van de wijkverpleging haar
werkzaamheden verricht, is uitvoering van zorg. Sturing vindt plaats op basis van productie en
productiviteit en veel aandacht gaat uit naar planningsproblematiek en de personele
samenstelling in aard (deskundigheidsniveaus) en omvang. De aandacht voor kwalitatieve
9
uitkomsten voor cliënten is zeer eenzijdig gericht op het voorkomen van ‘narigheid’ (zoals
medicatiefouten) en nauwelijks op een succesvolle bijdrage van de wijkverpleging aan de
eigen regie, zelfredzaamheid en zorgonafhankelijkheid van cliënten.
De organisatorische context is bepalend voor de ruimte die wijkverpleegkundigen als
autonome professional kunnen innemen. Er is onvoldoende aandacht voor de vakinhoudelijke
competenties en de wijkverpleging is onvoldoende in staat om tegenwicht te bieden aan die
aandacht voor productie en productiviteit.
Erkenning en invulling van de betekenis van autonome professional, de focus vanuit de
organisatorische context en de onvoldoende aandacht van de vakinhoudelijke competenties
van de wijkverpleging versterken elkaar en houden een situatie in stand van een
wijkverpleging die vooral gericht is op het organiseren en uitvoeren van zorghandelingen, en
nog te weinig op het versterken van de eigen mogelijkheden van de cliënt en samenwerking
met andere zorgprofessionals in de eerste lijn en daarbuiten.
1.9. Overbruggen van de kloof
Om haar maatschappelijke opdracht daadwerkelijk te kunnen vervullen, zal de wijkverpleging
de kloof tussen weten en willen en kunnen en doen moeten overbruggen. Het overbruggen
van die kloof is primair een taak en verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf en het is
daarom dat het NWG, als initiatief vanuit de beroepsgroep, hieraan een essentiële bijdrage wil
gaan leveren.
Het NWG herkent en erkent dat de wijkverpleging voor een complexe opdracht staat die
andere eisen stelt aan de wijze waarop zij kijkt, denkt en doet. Dat is een verander- en
leerproces, niet alleen voor de wijkverpleegkundigen, maar ook voor de organisaties waar zij
werkzaam zijn en vaak ook voor hun cliënten.
Het op gang brengen van de verandering begint echter bij de wijkverpleging zelf en hierin
vervult de wijkverpleegkundige, op grond van het hbo-beroepsprofiel, een sleutelrol. Dit vergt
vakbekwame wijkverpleegkundigen, die zich bewust zijn van hun maatschappelijke opdracht
en verantwoordelijkheden. En die zich op basis van verpleegkundig leiderschap sterk
positioneren, zodat het niet alleen voor iedereen herkenbaar is wie ze zijn en wat ze doen,
maar ook dat transparant is waarom ze dat doen en met welke resultaten. Anders gezegd: het
transparant maken van de maatschappelijke impact van hun rol.
1.10. Verantwoordelijkheden
Verantwoordelijkheden van wijkverpleegkundigen zijn onder te verdelen in de individuele
verantwoordelijkheid, beroepsverantwoordelijkheid en functionele verantwoordelijkheid
(V&VN, 2012).
Individuele verantwoordelijkheid gaat over verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de
eigen beroepsuitoefening: heb je voldoende bekwaamheden en bevoegdheden en hoe houd
10
je dit bij? Wijkverpleegkundigen zijn zich zeer bewust van de individuele verantwoordelijkheid
voor cliëntenzorg. Zij zullen altijd het uiterste doen om er te zijn voor de cliënten en te helpen.
Als beroepsgroep zijn wijkverpleegkundigen verantwoordelijk om het eigen vak verder te
ontwikkelen: de verantwoordelijkheid van het gezamenlijk beroepsbelang. De praktijk wijst uit
dat wijkverpleegkundigen zich nog onvoldoende bewust zijn van dit beroepsbelang. Het begint
met een gezamenlijke opvatting over wat wijkverpleegkundigen onder goede wijkverpleging
verstaan. Daarvoor is het nodig om de beroepskaders te kennen en te kunnen toepassen,
evidence en practice based te werken, inzicht te geven in de afwegingen die je in de zorg
maakt en de praktijkvariatie te verminderen. Wijkverpleging staat aan de vooravond van meer
professionaliseren en beter positioneren.
Als laatste heeft de wijkverpleegkundige een functionele verantwoordelijkheid voor de
organisatie waarin zij werkzaam is. In de praktijk kunnen wijkverpleegkundigen
beroepsverantwoordelijkheid en functionele verantwoordelijkheid niet goed onderscheiden.
Dat wat de organisatie uitdraagt is wat de wijkverpleging ziet als beroepsbelang. Daarnaast
zijn belangrijke professionele wijkverpleegkundige kaders en beroepsnormen onvoldoende
ontwikkeld door de beroepsgroep zelf én worden ze te weinig geadopteerd en geborgd in de
zorgorganisatie.
Ook zijn er tegenstrijdige belangen: dat wat de wijkverpleegkundige als noodzakelijke zorg
voor de cliënt vaststelt, is niet altijd in het belang van de organisatie. Dat geldt ook voor het
beroepsbelang: dat wat in het beroepsbelang is, hoeft niet in het belang te zijn van de
zorgorganisatie, zorgverzekeraar of andere belanghebbende partij.
In dit nieuwe tijdsgewricht, waarin denken en doen door de beroepsgroep weer bijeen wordt
gebracht en écht anders denken en anders doen wordt gevraagd, is dit misschien wel de
grootste uitdaging voor iedereen.
11
2. Praktijkgerichte onderzoeksopzet
2.1. Aanleiding onderzoek
De afgelopen jaren heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een
aantal experimenten uitgevoerd om de coördinatie van de zorg en ondersteuning in de
eerstelijnsgezondheidszorg te versterken. Onder de titel ‘Zichtbare schakel’ is op veel plaatsen
geëxperimenteerd met wijkverpleegkundigen die de zorg coördineren en op basis van een
brede inventarisatie van de hulpvraag zorgen voor passende zorg- en dienstverlening. Hoewel
het niet mogelijk bleek de impact van de inzet van de zichtbare schakel te meten, waren de
ervaringen over het algemeen positief. De evaluatie van de Zichtbare schakel heeft een aantal
aanbevelingen opgeleverd op het gebied van kennis en vaardigheden en het creëren van
randvoorwaarden voor een effectieve inzet en positionering.
Met de decentralisatie in januari 2015 is de wijkverpleging overgeheveld van de AWBZ naar de
ZVW en is de functie van de Zichtbare schakel overgedragen aan de wijkverpleegkundige. Zij
heeft een scharnierfunctie gekregen tussen het sociale domein en de langdurige zorg.
In haar beleidsstukken beschrijft de overheid de functie van de wijkverpleegkundige als volgt.
De wijkverpleegkundige:
• staat dicht bij de burgers;
• heeft een laagdrempelige benadering;
• heeft een generalistische kijk;
• biedt maatwerk;
• versterkt mensen in hun eigen kracht;
• werkt kostenbesparend.
(Bron: VWS, 2015)
De verwachtingen zijn groot en divers: de cliënt hoopt op beter afgestemde zorg, de
werkgever verwacht betere en doelmatiger dienstverlening te kunnen leveren, de verzekeraar
vraagt om aantoonbare kostenbeheersing en de politiek wil inzicht in de toegevoegde waarde
op al deze gebieden. Er wacht de wijkverpleegkundige dus een forse opdracht.
De professie van de wijkverpleegkundige in dit nieuwe tijdsgewricht staat dan ook centraal in
deze projectaanvraag. De opdracht is om effectieve samenwerkingsinterventies te definiëren
en best practices op te halen om deze te integreren in de dagelijkse samenwerkingspraktijk
van én in het onderwijs van de opleiding HBO-Verpleegkunde.
2.2. Probleemstelling
In hun nieuwe rol als spil in het eerstelijnsspeelveld valt of staat de effectiviteit van de
wijkverpleegkundigen met de effectiviteit van de samenwerkingsrelaties met alle andere
stakeholders (de huisarts, het sociaal wijkteam, het ziekenhuis, de verpleeghuizen, de
zorgverleners in de eigen organisatie, vrijwilligers en uiteraard ook de familie en
mantelzorgers). Het speelveld van de wijkverpleegkundigen verschilt per regio: het aantal
12
aanbieders, de lokale zorginfrastructuur en de cultuur van de regio. Er is tot nu toe nog weinig
aandacht geweest voor de vraag wat de wijkverpleegkundige nodig heeft om in dit speelveld
te functioneren. Dit kwam ook uit de evaluatie van de Zichtbare schakel. De vraag is hoe de
wijkverpleegkundigen hun focus kunnen verleggen van de eigen organisatie naar het
eerstelijnsveld en een eigenstandige rol als professie kunnen veroveren.
2.3. Vraagstelling
Hoe kan de wijkverpleegkundige effectieve en gelijkwaardige samenwerkingsrelaties
opbouwen teneinde een toekomstbestendige positie als eigenstandige, volwaardige
beroepsgroep in het eerstelijnsveld te realiseren?
Op welke wijze kunnen effectieve samenwerkingsrelaties worden ondersteund en ingebed in
trainingen en gezet in het curriculum van de opleiding HBO-Verpleegkunde?
Om te komen tot een antwoord op deze vragen, zijn onderstaande onderzoeksvragen
geformuleerd.
Onderzoeksthema’s en -vragen
1. De huidige situatie op het gebied van samenwerkingsrelaties Inventariseren:
a. Wie zijn de belangrijkste samenwerkingspartners voor de wijkverpleegkundige (zowel binnen
als buiten de eigen organisatie)?
b. Wat zijn de kenmerken van de regionale zorgvraag en de zorginfrastructuur?
2. Belemmerende en bevorderende factoren in samenwerkingsrelaties inventariseren:
a. Tegen welke knelpunten loopt de wijkverpleegkundige in de verschillende
samenwerkingsrelaties aan?
b. Wat is de impact van deze knelpunten op haar effectiviteit van samenwerken?
3. De positie van de wijkverpleegkundige versterken door effectieve samenwerkingsrelaties:
a. Welke maatregelen zijn al uitgevoerd om de positie van de wijkverpleegkundige te
versterken?
b. Welke maatregelen/interventies waren effectief en waarom?
c. Zijn er verbeteringen in samenwerkingsinterventies te benoemen?
2.4. Onderzoekspopulatie
Om te komen tot inzichten en antwoorden op de onderzoeksvragen zijn meerdere
informatiebronnen gebruikt:
• vier focusgroepen van wijkverpleegkundigen (N=50) verspreid over Nederland;
• wijkverpleegkundigen uit de kerngroep wijkverpleegkundigen van het NWG (N=25);
• interviews met wijkverpleegkundigen en eerstelijnszorgprofessionals in twee gebieden
(een grootstedelijk gebied in het zuidoosten en een dorpsgebied in het noordwesten van
Nederland (N=19)). De eerstelijnszorgprofessionals waren:
huisartsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, welzijnswerkers, diëtisten,
praktijkondersteuners van huisartsen, maatschappelijk werk.
13
2.5. Methode
Dit onderzoek heeft een kwalitatieve onderzoeksopzet met een verkennend karakter.
Hiervoor zijn meerdere onderzoeksbronnen gebruikt. Allereerst is gebruikgemaakt van de data
uit de focusgroepen uit de lijn Diagnostiek van het NWG. Deze focusgroepen zijn begin 2017
georganiseerd in vier delen van het land: Noord-Holland, Zuid-Holland, Groningen/Drenthe en
Gelderland/Overijssel. Daarnaast zijn zeventien semigestructureerde interviews met
negentien respondenten afgenomen. De respondenten werden gekozen door middel van een
gelegenheids- dan wel een doelgerichte steekproef. Behalve wijkverpleegkundigen zijn ook
directe samenwerkingspartners in de eerstelijnsgezondheidszorg geïnterviewd. De kerngroep
wijkverpleegkundigen van het NWG is tijdens de bijeenkomsten een referentiegroep geweest
om de uitkomsten te toetsen.
De interviews hebben plaatsgevonden in het laatste kwartaal van 2017. Er zijn zes interviews
in Noord-Holland gehouden en zes in Zuid-Gelderland. Ze werden afgenomen door twee
onderzoekers, beiden met een achtergrond als hbo-verpleegkundige. Een van hen was ten
tijde van de interviews verbonden aan een hogeschool als docent verpleegkunde, de andere
werkte bij een grote zorgorganisatie als wijkverpleegkundige. Er is een interviewguide
opgesteld om de interviews structuur te geven, maar er was ook veel ruimte voor eigen
inbreng van de respondenten. De focusgroepen zijn gebaseerd op een topiclijst, waarbij
samenwerken een van de topics was.
Zowel de focusgroepen als de interviews zijn opgenomen met een smartphone en vervolgens
door een externe partij verbatim getranscribeerd. Door middel van een thematische analyse
zijn uit de data terugkerende thema’s geïdentificeerd die relevant zijn voor de beantwoording
van de onderzoeksvraag. Om de betrouwbaarheid van het codeerproces te vergroten, is
gebruikgemaakt van onderzoekerstriangulatie: de interviews zijn door twee onderzoekers
onafhankelijk van elkaar gecodeerd. Na deze initiële codering van de transcripten zijn de
codes gezamenlijk vergeleken, bediscussieerd en waar nodig aangepast. De overeenkomstige
codes zijn gebundeld tot subthema’s, waarna deze verder zijn geordend tot hoofdthema’s.
14
3. Resultaten
De resultaten van het onderzoek zijn te herleiden tot een hoofdthema − professionaliseren
van wijkverpleegkundigen − en vier ‘gewone’ thema’s: maatschappelijke impact en het
domein van wijkverpleegkundigen, samenwerkingspartners en zorginfrastructuur,
multidisciplinair samenwerken en effectieve samenwerkingsinterventies in de eerste lijn.
Ontwikkelingen in de wijkverpleegkunde sinds 2015 hebben een enorme vlucht genomen.
Anno 2018 is het duidelijk dat de wijkverpleging een dynamisch vakgebied is met eigen
specifieke en noodzakelijke ontwikkelingen. Deze hebben ook inzichten gegeven in de
specifieke rol van de wijkverpleegkundige. Zij heeft als enige verpleegkundige binnen de
gehele beroepsgroep direct invloed op de inzet, doelmatigheid, kwaliteit van de zorgverlening
en betaalbaarheid van de zorg. Zij werkt op de scheidslijn tussen het medische en sociale
domein en in de cure en de care. Zij is bepalend voor het indiceren en organiseren van de zorg
en vanuit haar beroepscompetenties heeft zij een coördinerende en samenwerkende rol voor
het team wijkverpleging en andere betrokken zorgverleners.
Het kwaliteitskader is een belangrijk document voor de wijkverpleging. Het bepaalt wat
cliënten, naasten, burgers en zorgverzekeraars mogen verwachten van de wijkverpleging. Bij
het tot stand komen van dit kwaliteitskader is het nog meer zichtbaar geworden hoe
dynamisch en impactvol de wijkverpleegkundige is in de eerstelijnszorg en in de
samenwerking met alle zorgprofessionals in de eerste en tweede lijn.
Enerzijds wordt in dit kwaliteitskader duidelijk hoe belangrijk samenwerken is en tot welke
resultaten dit moet leiden. Anderzijds laat het zien dat de ontwikkelingen in de
wijkverpleegkunde nog in de kinderschoenen staan.
De resultaten van dit onderzoek onderschrijven dit. De resultaten worden uiteengezet in een
algemeen deel, het thema ‘professionaliseren’ wordt aan de hand van literatuur beschreven
waarna er een reflectie vanuit de respondenten wordt gegeven.
3.1. Algemeen
Het eerste beeld dat naar voren komt uit de focusgroepen met wijkverpleegkundigen, de
interviews met zorgprofessionals uit de eerste lijn, de kerngroep van wijkverpleegkundigen en
de huisartsen is dat de wijkverpleegkundige een belangrijke zo niet de belangrijkste schakel is
in de eerste lijn. De kern en de kracht van de wijkverpleegkundigen zitten in de
laagdrempeligheid, toegankelijkheid en de manier waarop zij snel in staat zijn vertrouwen te
wekken. Wijkverpleegkundigen benaderen het gehele systeem en ze zijn gericht op het
functioneren van cliënten in het dagelijks leven.
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat wijkverpleegkundigen als een onmisbare
discipline in de eerste lijn worden gezien. In de gesprekken klinkt door dat de
wijkverpleegkundigen als beroepsgroep nog een ontwikkeling te gaan hebben als het gaat om
onderbouwing van het vak en afbakening van het beroepsdomein. Een huisarts: “Ik denk altijd
dat jullie van alles zijn. Dat is heel fijn, maar is dat wel zo?” Wijkverpleegkundigen in de vier
focusgroepen ervaren dat zij ‘het afvalputje’ zijn in de wijkzorg: als anderen het ook niet meer
15
weten komen zij in beeld. Daarbij geven alle geïnterviewde wijkverpleegkundigen aan dat
samenwerken een groot dilemma is. Ze hebben het gevoel dat ze er in complexe situaties
alleen voor staan en dat de kwaliteit van zorg onder druk staat, waardoor het lastig is goed in
contact met de cliënt te blijven. Een voorbeeld dat vaak wordt genoemd, is de zorg voor de
cliënt met psychiatrische problematiek.
Een cliënt met ernstige psychiatrische problematiek is uitbehandeld bij de GGZ en heeft
zorg van de wijkverpleging voor het adequaat behandelen van zijn diabetes. De cliënt is
vaak niet thuis, weigert behandeling en vertoont in toenemende mate dreigend gedrag
naar de wijkverpleging. De zorgverzekeraar heeft zorgplicht voor de cliënt, de GGZ geeft
aan niet meer te kunnen behandelen, de huisarts zit net zo met zijn handen in het haar als
de wijkverpleegkundige en de zorgorganisatie voelt de druk van de zorgverzekeraar en lost
die op door de zorg met twee personen te laten verlenen. Veiligheid is in deze casuïstiek
voor zowel de cliënt als voor medewerkers een issue, evenals deskundigheid van de
zorgverlener en kwaliteit van de zorgverlening
Zo zijn er talrijke voorbeelden te noemen waarbij verschillende disciplines zich terugtrekken.
Ze beroepen zich op de eigen regie van de cliënt, geven aan dat er geen behandeling meer
mogelijk is voor onderliggende psychiatrische gedragsproblemen, zeggen dat het niet valt
binnen hun beroepsdomein en geven nog allerlei andere redenen. De kerngroep
wijkverpleegkundigen van het NWG onderschrijft dit gevoel en vindt dat hiermee duidelijk
wordt dat afbakening van verantwoordelijkheden van wijkverpleegkundigen tekortschiet en
dat afspraken over samenwerken onvoldoende worden vastgelegd.
Als het gaat om onderbouwen van het vak wordt door meerdere wijkverpleegkundigen
aangegeven dat zij vaak werken vanuit een niet-pluisgevoel of onderbuikgevoel. De kunst is,
zoals gezegd door de wijkverpleegkundigen zelf, dit te onderbouwen aan de hand van
beroepsrichtlijnen. Alle wijkverpleegkundigen uit de focusgroepen, kerngroep en in de
interviews geven aan dat zij de protocollen kennen en toepassen. Van de tachtig
wijkverpleegkundigen in het onderzoek zegt een vierde kennis te hebben van bestaande
richtlijnen en kwaliteitsstandaarden en van deze twintig passen ongeveer vijf mensen deze toe
bij het onderbouwen van het handelen en de keuzes die zij samen met de cliënt en zijn
naasten maken. Ook dit wordt onderschreven door de vijf huisartsen: ”Wij zijn onbekend met
jullie richtlijnen, wij weten niet of jullie ze zelf wel kennen of hebben, het zou goed zijn om
deze meer te gebruiken en ons erop te wijzen.” Ook samenwerkingsafspraken in de Landelijke
Eerstelijns Samenwerking Afspraken zijn onbekend en worden niet gehanteerd.
3.2. Professionaliseren
Professionaliseren is een thema dat als een rode draad door de resultaten van de
focusgroepen en de interviews heen loopt. Om dit in relatie tot de andere vier thema’s goed
te kunnen duiden, is professionaliseren uitgewerkt aan de hand van een kort
literatuuronderzoek.
Uit de literatuur zijn verschillende benaderingen bekend als het gaat over de
professionalisering van een beroep. Het voert te ver om ten behoeve van dit onderzoek het
16
geheel aan verhandelingen uit te werken, dus is hier de keuze gemaakt voor de interactionele
benadering die zo kenmerkend is voor de wijkverpleegkundige beroepsgroep.
De wijkverpleegkundige beroepsgroep is ten behoeve van de cliënten in continue afstemming
langs de as van de huisarts (Kwaliteitskader, 2018), naast afstemming met andere
zorgprofessionals, de gemeente, waaronder het sociaal wijkteam, medisch specialisten en
interdisciplinaire afstemming binnen de verpleegkundige beroepsgroep onderling. Dit maakt
dat de dynamiek in de professionalisering van de wijkverpleegkunde groot en divers is en niet
los te zien van de relatie met andere disciplines. Professionaliseren wordt in dit onderzoek
voorgesteld als een proces (Mok, 1973a). De volgende definitie van professionalisering wordt
in dit onderzoek gehanteerd:
‘Professionalisering is een continu en dynamisch proces, dat gericht is op het uitdiepen en
verbeteren van het beroep en het verbeteren van de kwaliteit van de werkzaamheden.’ (Dam
& Vlaar, 2007)
Professionalisering van het verpleegkundig beroep gebeurt op verschillende, maar nauw met
elkaar verbonden niveaus: maatschappelijk niveau (of delen daarvan), beroepsniveau en het
niveau van de individuele beroepsbeoefenaar. Hutschemaekers (2001) onderscheidt binnen
deze niveaus verschillende componenten: een positionele component, een inhoudelijke
component en een component van autonomie.
● De positionele component speelt zich af op maatschappelijk niveau en op beroepsniveau.
Hierbij maken professionals hun deskundigheid inzichtelijk en proberen ze de positie te
versterken.
● De inhoudelijke component speelt zich af op het niveau van de individuele
beroepsbeoefenaar, waarbij professionals kennis ontwikkelen en leren om nieuwe
methoden te ontwikkelen. Dit versterkt de deskundigheid.
● De component van autonomie speelt zich af op zowel beroeps- als individueel niveau. Op
dit niveau streven professionals naar een werksituatie waarin ze zelf beslissingen kunnen
nemen. Resultaten in het onderzoek laten zien dat alle componenten van
professionalisering van evident belang zijn om als autonome wijkverpleegkundige
beroepsgroep te kunnen functioneren en zich als autonoom professional te positioneren.
In de literatuur worden een aantal kenmerken van professionalisering genoemd (Nederlands
Jeugdinstituut, z.j.).
Kenmerken van inhoudelijke professionalisering
Inhoudelijke professionalisering richt zich op het bevorderen van professioneel handelen,
waarbij het leren en ontwikkelen van de wijkverpleegkundig professional centraal staat. Het
betreft ontwikkelen en bijhouden van kennis en het leren van nieuwe methoden.
● Professioneel handelen is gebaseerd op evidence based kennis die binnen een
geformaliseerde en uitgebreide opleiding wordt verworven. De vaardigheden worden
eveneens getraind in praktijksituaties.
● Het werken met de beroepscode en effectieve methodieken, richtlijnen en protocollen
staan centraal.
17
● De professional werkt aan continue verbeteren door reflectie, systematisering van
ervaring en intercollegiale methodieken die streven naar kwaliteitsverbeteringen.
Kenmerken van professionele autonomie
Van professionele autonomie is sprake wanneer een professional naar eigen inzicht kan
bepalen welke vorm van hulp- en dienstverlening de beste is voor cliënten en hun naasten. De
wijkverpleegkundige heeft daarin een eigen beslissingsbevoegdheid en professionele
autonomie (Hutschemaekers, 2001). Een belangrijke voorwaarde voor autonomie is het
erkennen dat zowel persoonlijke mogelijkheden als de omgeving en het domein van de
wijkverpleging begrensd zijn door:
1. de cliënt (de hulpverlener stemt zijn handelen af op de wensen en behoeften van de
cliënt);
2. de beroepscode, relevante richtlijnen, standaarden en protocollen;
3. werken in een team en in een zorgketen. Dit vraagt om afstemming en samenwerking.
De professional moet een goede balans zien te vinden tussen zijn ‘discretionaire ruimte’ en de
grenzen die het werk in de praktijk met zich meebrengt (Van Dam & Vlaar, 2007; Van Yperen,
2010).
Kenmerken van positionele professionalisering
Bij positionele professionalisering staat beroepsvorming – oftewel het ‘worden tot een
professie’ – centraal. Van Dam en Vlaar (2007) benadrukken het belang van afbakening van
het terrein waarop een beroepsbeoefenaar werkzaam is, deskundig is en aangesproken kan
worden. Daarnaast onderscheiden zowel Van Dam en Vlaar (2007) als Klinkert (1981) een
aantal kenmerken van geprofessionaliseerde beroepen:
• De beroepsgroep beschikt over een deskundigheid domein.
• Het specifieke deskundigheidsdomein is geclaimd en maatschappelijk erkend.
• Er is een beroepsvereniging.
• Er bestaat een beroepsideologie met een vorm van tuchtrecht.
• De beroepsgroep heeft controle op de toegang tot de arbeidsmarkt.
• De beroepsgroep heeft controle op de inhoud van de beroepsopleiding en de toegang
daartoe.
Deskundigheidsdomein
In 2012 is het Beroepsprofiel Verpleegkundige uit 1999 herzien. Dit was de eerste keer dat dit
beroepsprofiel werd geformuleerd onder de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf.
De herziening heeft geleid tot het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor of Nursing 2020
(BN2020). Centraal daarin staat de ordening van competenties aan de hand van zeven
competentiegebieden op basis van de Canadian Medical Education Directions for Specialists,
kortweg de CanMEDS-rollen genoemd.
In 2016 is dit opleidingsprofiel ingevoerd voor alle opleidingen tot generalistisch
verpleegkundige op bachelorniveau. Voor wijkverpleegkundigen specifiek is daarop een
aanvulling gemaakt: het Expertisegebied wijkverpleegkundige (V&VN, 2012). Deze aanvulling
beschrijft de wijkverpleegkundige als een hbo-opgeleide professional met een brede,
generalistische kennis en bekwaamheid op vele terreinen. De wijkverpleegkundige werkt
daarbij in hoge mate zelfstandig en het werk vindt plaats in de wijk en bij mensen thuis.
18
Beroepsvereniging
Er zijn twee beroepsorganisaties voor verpleegkundigen in Nederland: Verpleegkundigen en
Verzorgenden Nederland (V&VN, 90.000 leden) en NU’91 (30.000 leden). Momenteel werken
naar schatting 8800 hbo-verpleegkundigen in de wijkverpleging: ongeveer 7560
wijkverpleegkundigen, 955 gespecialiseerd verpleegkundigen en 285 casemanagers dementie
(VWS, 2015b).
Beroepsideologie
Als leidraad voor het handelen als verpleegkundig of verzorgend beroepsbeoefenaar waren er
tot ongeveer 2015 in Nederland vier verschillende beroepscodes in omloop. Verschillende
beroepsverenigingen en vakbondsorganisaties hebben toen de handen ineengeslagen om te
komen tot één Nederlandse beroepscode: de Beroepscode van Verpleegkundigen en
Verzorgenden (2015).
Beroepsregistratie en tuchtrecht
Verpleegkundigen genieten titelbescherming op basis van de Wet op de beroepen in de
individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en vallen daarom ook onder het tuchtrecht. Bij deze
titelbescherming hoort ook dat individuele beroepsbeoefenaren zich moeten registreren in
het BIG-register. Op deze manier heeft het beroepsgroep zeggenschap over de toegang tot de
arbeidsmarkt voor verpleegkundigen. De titel ‘wijkverpleegkundige’ is niet beschermd.
Positionering
Zoals eerdergenoemd zijn professionalisering en positionering nauw met elkaar verbonden en
speelt de positionering zich af op zowel het maatschappelijk als het beroepsniveau. Op
maatschappelijk niveau betekent dit dat de beroepsgroep zal proberen zijn specifieke
deskundigheid en meerwaarde inzichtelijk te maken voor de samenleving. Op beroepsniveau
betekent positionering de plaats die het beroep inneemt ten opzichte van andere
vergelijkbare beroepen. Hierdoor is het automatisch zo dat hoe sterker een beroep zich op
een bepaald terrein positioneert, hoe minder ruimte er op hetzelfde terrein is voor een ander
beroep.
Over de positionering van de wijkverpleegkundigen bestaat het nodige verschil van inzicht. Er
zijn partijen van mening dat de wijkverpleegkundige voornamelijk actief is in het medisch
domein en daarom aansluiting zou moeten vinden bij de huisartsenzorg. Andere partijen
vinden dat de wijkverpleegkundige veelal actief is in het sociale domein en daarom
aangestuurd zou moeten worden op gemeentelijk niveau onder de Wet maatschappelijke
ondersteuning (WMO). Weer andere partijen positioneren de wijkverpleegkundige het liefst
buiten het huisartsenteam binnen de bestaande thuiszorgorganisaties als belangrijke
samenwerkingspartner voor de huisartsen (LHV Huisartsenkring Midden-Nederland, 2014;
VWS, 2015a).
Professionalisering, positionering en samenwerkingsinterventies zijn onlosmakelijk met elkaar
verbonden. De dagelijkse praktijk laat zien dat de context (zoals beschreven in hoofdstuk 1)
waarin de wijkverpleegkundige zich begeeft ingewikkeld in elkaar steekt.
19
In de focusgroepen, de kerngroep en de interviews wordt meerdere keren benoemd dat het
belangrijk is dat leren en ontwikkelen centraal staan en dat het handelen onderbouwd wordt.
Evidence alleen is voor het uitoefenen van de wijkverpleegkunde onvoldoende; ook het
ontwikkelen van best practices op basis van praktijkgericht handelen neemt een belangrijke
plaats in (NWG, 2018).
Het werken met beroepscodes, effectieve methoden, richtlijnen en protocollen wordt in de
interviews niet als professioneel handelen (h)erkend en benoemd. In de opleiding tot
verpleegkundige neemt het onderdeel evidence based kennis echter een belangrijke positie in
het curriculum. Er is een duidelijke discrepantie tussen hetgeen wordt geleerd en de
dagelijkse praktijk van handelen én tussen wat nodig is om het goede te doen vanuit
inhoudelijke professionalisering en de ondersteuning die wordt geboden door de organisatie
waarin wijkverpleegkundigen een functionele verantwoordelijkheid hebben.
Het theoretisch beeld zoals geschetst in de uitleg van professionele autonomie is gedeeltelijk
herkenbaar. Wijkverpleegkundigen ervaren sinds ze zelfstandig bevoegd zijn tot het stellen
van een indicatie en het organiseren van zorg een hoge mate van autonomie. Ze geven echter
aan dat zij begrensd worden door de werkwijze van de zorgorganisatie waarvoor zij werken,
door zorgverzekeraars die trachten invloed uit te oefenen op het stellen van een
maximumaantal uren en door de schotten veroorzaakt door wet- en regelgeving.
Uit de interviews van de huisartsen en andere eerstelijnszorgprofessionals blijkt dat zij
onvoldoende begrenzing ervaren aan hetgeen de wijkverpleegkundigen doen: wat hoort bij
het vak en waar zijn de grenzen en verantwoordelijkheden aan de wijkverpleegkunde? Dit
wordt onderschreven door wijkverpleegkundigen zelf. In de vier focusgroepen is dit een
thema dat terugkerend onderwerp van gesprek was. Het ambivalente in deze is dat
wijkverpleegkundigen aangeven door te gaan tot het bittere eind om voor de cliënt te zorgen.
Ze doen dit vanuit barmhartigheid en mededogen, en loslaten en overgeven van een
zorgsituatie is lastig. Ze hebben het gevoel dat als ze de zorg moeten overdragen, het niet
goed genoeg te hebben gedaan als wijkverpleegkundige. Dit wordt onderschreven door de
wijkverpleegkundigen van de kerngroep NWG. Zij geven aan dat grenzen aan
verantwoordelijkheden heel individueel bepaald zijn, al erkennen ze het belang om deze
grenzen als beroepsgroep aan te geven.
Bij positionele professionalisering staat beroepsvorming – oftewel het ‘worden tot een
professie’ – centraal. Geen van de respondenten heeft zich uit eigen initiatief uitgesproken
over het hebben van een beroepsvereniging of een beroeps- of kwaliteitsregister. Ook is er
niet gesproken over het hanteren van een beroepscode en het aanspreekbaar zijn op en
verantwoording afleggen over het eigen handelen. Er zijn wel twijfels uitgesproken of het
wijkverpleegkundig beroep voldoende een collectief is. Hiermee wordt direct de kern van de
beperking in de ontwikkeling van de wijkverpleegkunde blootgelegd. Wijkverpleegkundigen
zijn namelijk een onderdeel van de beroepsgroep verpleegkundigen en worden niet erkend als
zelfstandige professie en hebben ook geen beschermde titel in het BIG-register Ook wordt er
binnen de opleiding HBO-Verpleegkunde niet specifiek opgeleid voor wijkverpleegkundige.
Wel zijn er minors ontwikkeld voor de wijkverpleegkunde.
20
De wijkverpleegkundigen in dit onderzoek geven echter expliciet aan dat pas afgestudeerde
wijkverpleegkundigen onvoldoende zijn toegerust om direct alleen in de praktijk te worden
toegelaten.
3.3. Maatschappelijke impact en het deskundigheidsdomein van de
wijkverpleegkundigen
Uit de interviews en focusgroepen blijkt dat verreweg de meeste respondenten de
wijkverpleegkundige en het daarbij horende deskundigheidsdomein, zoals beschreven in het
beroepsprofiel Expertisegebied wijkverpleegkundige, herkennen: brede, generalistische kennis
en bekwaamheid op vele terreinen, in de wijken en dichtbij de mensen.
Hoewel de brede en generalistische opzet van het deskundigheidsdomein ook als onduidelijk,
diffuus en weinig gekaderd kan worden beschouwd, is dit uit de interviews en gesprekken niet
naar voren gekomen. Wel is de kanttekening gemaakt dat wijkverpleegkundigen sneller
gebruik mogen maken van de expertise van de overige eerstelijnsdisciplines. Over het
opbouwen en stevig neerzetten van een dergelijk generalistisch deskundigheidsdomein
hebben verscheidene eerstelijnsdisciplines bevorderende factoren benoemd die zij voor hun
eigen beroep relevant vonden. Discussie binnen de beroepsgroep, het uitvoeren van
wetenschappelijk onderzoek en werken met protocollen en richtlijnen, lijken daarbij van
belang. Dit wordt onderschreven door de huisartsen in de interviews; zij geven aan dat de
wijkverpleegkunde een eigenstandige professie is, met eigen kennis en vaardigheden, en dat
wijkverpleegkundigen niet in het verlengde van de huisarts werken. Wel ervaren huisartsen
dat zij geen zicht hebben op standaarden en richtlijnen waar wijkverpleegkundigen mee
werken.
Met betrekking tot het opbouwen van een deskundigheidsdomein ziet een van de
geïnterviewde wijkverpleegkundigen een belangrijke rol weggelegd voor evidence based
practice (EBP). Dit zou tegelijkertijd bijdragen aan een verbetering van de kwaliteit van zorg.
Het onderstaande werd daarover gezegd.
“De kwaliteit van zorg gaat omhoog als jij gebruikmaakt van de laatste wetenschappelijke
kennis. En als het een wisselwerking wordt, versterk je dat nog eens, want dan neem je je
eigen dingen uit de praktijk mee naar waar je onderzoek naar wilt doen. En dat onderzoek
kun je zelf uitvoeren. Dus gebruikmaken van de nieuwste kennis en dingen ophalen in de
praktijk, waar je dan weer nieuwe kennis over gaat ontwikkelen.” Wijkverpleegkundige
In de focusgroepen en interviews wordt dit echter niet door alle wijkverpleegkundigen
onderkend. Zij geven aan gericht te zijn op het doen en werken vaak oplossingsgericht.
Letterlijk zei een wijkverpleegkundige: ”Mooi hoor al die standaarden en zorgpaden, maar het
zijn zulke grote documenten, dat je na de tweede pagina alweer vergeten bent waarvoor het
is. En wat levert het je op?”
In de erkenning van het deskundigheidsdomein onderhouden wijkverpleegkundigen zelf veelal
korte lijnen met directe samenwerkingspartners om te demonstreren wat de
wijkverpleegkundige doet en wat het beroep inhoudt. De meerwaarde van de
21
wijkverpleegkundige op het snijvlak van het medische en sociale domein werd door vrijwel alle
respondenten erkend.
Zowel zorgprofessionals in de eerste lijn als wijkverpleegkundigen zelf geven aan dat zij de
wijkverpleging ervaren als impactvol in de maatschappij. Wijkverpleegkundigen functioneren
als een spin in het web, zijn laagdrempelig en weten vaak een goede relatie en
vertrouwensband met cliënten op te bouwen. Maar het gaat vooral nog om beleving en daar
zit ook de zorg van de respondenten. Is de wijkverpleegkundige wel voldoende zichtbaar voor
cliënten, stakeholders en de politiek? En hoe maken wijkverpleegkundigen dit zichtbaar?
Iedere wijkverpleegkundigen heeft een eigen werkwijze, die wordt beïnvloed door de
zorgorganisatie en externe eisen. De praktijkvariatie is enorm. Dit wordt onderschreven in het
hoofdlijnenakkoord wijkverpleging, dat in april 2018 is afgesloten. Daarmee wordt richting
gegeven aan de noodzakelijke ontwikkelingen ten behoeve van de professionalisering en
positionering van de wijkverpleegkunde.
Geen van de respondenten hebben zich uit eigen initiatief uitgesproken over het hebben van
een beroepsvereniging of een beroeps- of kwaliteitsregister. Ook is er niet gesproken over het
hanteren van een beroepscode en het aanspreekbaar zijn op en verantwoording afleggen voor
het eigen handelen. Er zijn wel twijfels uitgesproken of het wijkverpleegkundige beroep
voldoende collectief is.
3.4. Samenwerkingspartners en zorginfrastructuur
Op de vraag wie de belangrijkste samenwerkingspartners voor de wijkverpleegkundige zijn
(zowel binnen als buiten de eigen organisatie) wordt als eerste door alle wijkverpleegkundigen
(N=80) de huisarts genoemd en als tweede de praktijkondersteuner van de huisarts. De
sociale wijkteams zijn eveneens belangrijke samenwerkingspartners en afhankelijk van de
zorgorganisatie wordt de ergotherapeut en diëtist genoemd. De apotheker wordt genoemd in
relatie met medicatievraagstukken. Alle wijkverpleegkundigen werken samen in een
transmurale zorgbrug, de brug tussen ziekenhuis en thuis. Meerdere keren wordt aangegeven
dat de GGZ als samenwerkingspartner van belang is, met name bij de complexe psychiatrische
patiënt.
Huisartsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, diëtisten, praktijkondersteuners,
maatschappelijk werkers en opbouwwerkers zijn geïnterviewd als eerstelijnszorgprofessionals.
Zij geven aan dat samenwerken met de wijkverpleegkundige belangrijk is om preventie in de
wijk, de aanpak van complexe situaties en interventies op het gebied van wonen, welzijn en
zorg samen op te pakken.
Tot slot werd genoemd dat de collega’s in het team belangrijk zijn voor een goede
samenwerking. Wijkverpleegkundige en team wijkverpleging zijn onlosmakelijk met elkaar
verbonden in het zorgsysteem.
Wijkverpleegkundigen geven aan dat het maken van samenwerkingsafspraken door de
zorgorganisatie en de inrichting van de zorgorganisatie in grote mate bepalend is op welke
22
wijze samenwerking tot stand komt. Maar ook de relatie tussen individuen is bepalend voor
de mate en intensiteit van de samenwerking.
Uit de interviews blijkt dat samenwerkingsafspraken belangrijk zijn, maar in de praktijk worden
deze niet altijd uitgevoerd.
De huisartsen geven aan dat de wijkverpleegkundigen de belangrijkste samenwerkingspartner
zijn voor de thuiswonende cliënten. Een van de huisartsen zegt: “Ik heb geen verstand van
indiceren en organiseren van zorg, de wijkverpleegkundige heeft hier haar eigen
zelfstandigheid in.”
Op de vraag wat de kenmerken van de regionale zorgvraag en de zorginfrastructuur zijn, zijn
de antwoorden zeer divers. Dit is heel afhankelijk van wijken, dorpen en steden, welke
problematiek en zorgvragen er zijn. In iedere regio zijn gebieden, dorpen en/of wijken aan te
wijzen waar psychosociale problematiek speelt. Dit wordt ook beaamd in de kerngroep van
wijkverpleegkundigen.
De verschillen tussen stedelijk gebied en regionaal plattelandsgebied zijn groot, zowel bij de
zorginfrastructuur als bij samenwerking. Zowel wijkverpleegkundigen als huisartsen geven aan
dat er door de vele zorgaanbieders een verminderd contact is met wijkverpleegkundigen en
dat zij zelf keuzes maken met wie zij intensief samenwerken. Een van de opmerkingen die een
huisarts hierbij plaatst is dat de wijkverpleegkundigen allemaal hun eigen werkwijzen
hanteren, ingegeven vanuit hun organisaties. Wijkverpleegkundigen geven aan dat
samenwerken in een grootstedelijk gebied een hele uitdaging is. Er zijn geen afgebakende
wijken voor huisartsen, er is sprake van meerdere huisartsen en wijkverpleegkundigen in een
wijk. Samenwerken met het ziekenhuis is in een grootstedelijk gebied geen eenvoudige
opgave volgens de wijkverpleegkundigen. Er zijn vaak meerdere ziekenhuizen geconcentreerd
en dan is de vraag wie het aanspreekpunt is voor wat.
In de regio wordt dit als beter ervaren. Door de kleinschaligheid en fors minder huisartsen is
de samenwerking beter te realiseren, al is dat ook afhankelijk van de persoon. Ook is de
uitstroom uit de ziekenhuizen beter te coördineren en af te stemmen, juist vanwege de korte
lijnen.
De helft van de wijkverpleegkundigen vindt dat samenwerking met het ziekenhuis en de
transferverpleegkundigen aandacht behoeft. Elkaars werk kennen en weten wat de
wijkverpleegkundigen doen, is voor wijkverpleegkundigen een belangrijk aandachtspunt in de
samenwerking.
Wijkverpleegkundigen willen verbeteringen van de zichtbaarheid en beroepsafbakening in het
deskundigheidsdomein, en een betere definitie van hun verantwoordelijkheden.
Tegelijkertijd geven de respondenten aan dat professionaliseren van het wijkverpleegkundige
beroep een belangrijke voorwaarde is om verder te ontwikkelen en inzichtelijk te maken wat
bij het beroepsdomein hoort. Uit de resultaten van de gesprekken met wijkverpleegkundigen
kan niet goed worden afgeleid wat zij verstaan onder professionaliseren. In de zichtbaarheid
van het deskundigheidsdomein is het opvallend dat respondenten regelmatig twijfelden of de
genoemde meerwaarde van de wijkverpleegkundige maatschappelijk en politiek wel
voldoende zichtbaar is.
Wat daarbij belemmerend werkt, is het bestaan van een ‘oud beeld’ van de
wijkverpleegkundige. Het beeld bestaat nog steeds dat de wijkverpleegkundige komt om de
23
algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) uit te voeren. Huishoudelijk werk en verpleging
en verzorging worden op een hoop gegooid onder de noemer ‘thuiszorg’, terwijl
wijkverpleging staat voor het verlenen van advies, instructie en voorlichting, behandelen,
case-managen en/of coördineren en toezicht houden. Het oude beeld leeft volgens de
respondenten bij zowel cliënten als samenwerkingspartners, maar bijvoorbeeld ook bij
studenten verpleegkunde. Wijkverpleegkundigen zien de noodzaak om dit beeld te
veranderen.
Korte lijnen tussen en laagdrempelig contact met samenwerkingspartners zijn voor vrijwel alle
respondenten een belangrijk onderdeel van een steviger positionering voor de
wijkverpleegkundige. Daarbij ging het om zichtbaarheid in de wijk voor zowel cliënten als
andere disciplines in de wijk. Persoonlijke aanwezigheid op plaatsen waar veel mensen bij
elkaar komen, zoals dagbesteding, wordt daarbij als middel gepresenteerd om de
wijkverpleegkundige meer ‘een gezicht’ te geven. De geïnterviewde wijkverpleegkundigen
geven daarbij aan dat de uren die zij investeren in netwerken niet als declarabel worden
gezien door de werkgevers. Volgens ten minste één respondent hebben ‘niet-declarabele
uren’ wel degelijk rendement: adequate interventies en verbeterde samenwerking.
Een andere veelvuldig genoemde factor die een nadelige invloed op de zichtbaarheid van de
wijkverpleegkundige heeft, is de administratieve last of regeldruk. Op het moment dat een
wijkverpleegkundige op een kantoor administratieve taken uitvoert, is deze niet zichtbaar in
de wijk.
Afbakening van het deskundigheidsdomein en samenwerken heeft alles te maken met
professionaliseren en positionering.
3.5. Multidisciplinair samenwerken
Zoals in het thema van professionaliseren al uitgebreid is besproken, is de
wijkverpleegkundige gericht op samenwerken. Wijkverpleegkundigen zijn bij uitstek
‘samenwerkers’. Of het nu gaat om samenwerken met haar team, waarbij ieders
deskundigheid wordt recht gedaan, of met de huisarts of apotheker, het gaat om de best
mogelijke zorg voor cliënten. Uit de gesprekken blijkt ook dat dat de drijfveer is van
wijkverpleegkundigen.
Het gaat vaak over individuele relaties die zorgprofessionals met elkaar hebben. Het is
belangrijk om inzichtelijk en transparant te maken op basis waarvan de wijkverpleegkundige
haar afwegingen maakt. De professionalisering van het wijkverpleegkundige beroep kan hierin
een grote bijdrage leveren. Het lijkt dan ook van evident belang dat er naast eigen
beroepsstandaarden ook integrale standaarden komen, zoals de huisartsen aangeven.
Er zijn meerdere factoren van invloed op een goede afstemming en multidisciplinaire
samenwerking. Samenwerken gaat over individuele relaties opbouwen, afspraken maken, in
elkaars nabijheid werken en gegevens kunnen delen.
Factoren die van invloed zijn op samenwerken:
● Is er een goede relatie met de huisarts, praktijkondersteuner huisartsenzorg (POH) en
het sociaal wijkteam (gemeente)?
24
● Zijn er goede afspraken met ziekenhuizen in de regio en de zorgaanbieder?
● Is de individuele wijkverpleegkundigen bekend in het sociale netwerk/gebied, regio,
dorp?
● Heeft de wijkverpleegkundige voldoende generalistische, medische en sociale kennis
ter beschikking?
● Wordt er gewerkt vanuit dezelfde visie van positieve gezondheid?
● Zitten mensen die samenwerken in hetzelfde gebouw?
● Treffen mensen elkaar wekelijks?
● Zijn er korte lijnen, weten mensen elkaar te vinden en vertrouwen ze elkaar?
● Is er een goede overdracht mogelijk? Of wordt die gehinderd door de diverse ICT-
systemen?
● Zijn er veel zorgaanbieders in een wijk, waardoor minder goed individuele
samenwerkingsrelaties zijn op te bouwen?
● Zoeken burgers hun eigen huisarts die niet per se in de wijk, waardoor het wijkgericht
werken lastig wordt?
● Maakt de privacywetgeving het samenwerken ingewikkeld?
● Kunnen mensen makkelijk bij elkaar binnenstappen?
3.6. Effectieve samenwerking interventies in de eerste lijn
De eerstelijnsdisciplines over de volle breedte zien het onderhouden van korte lijnen en
laagdrempelig contact met en tussen samenwerkingspartners als middel om zichtbaar te zijn
naar elkaar. Eenheid van taal, zoals het gebruiken van een gezamenlijke visie op zorg, wordt
gezien als bevorderend om naar elkaar toe duidelijk te maken welke discipline waarvoor
verantwoordelijk is. Om de zichtbaarheid van de beroepsgroep wijkverpleging sterker neer te
zetten, wordt aangeraden om door middel van onderzoek duidelijk te maken wat de impact
en meerwaarde van de wijkverpleging zijn. Daarin passen ook effectieve interventies van
samenwerking en de rol van de wijkverpleegkundigen.
Samenwerken is afhankelijk van de personen in een gebied en de kenmerken van een gebied.
Is het een stedelijk gebied of een dorpskern? Op welke wijze is de zorg in een wijk, dorp of
regio georganiseerd? Wat is de mate van concurrentie tussen zorgaanbieders? Wat is de
ruimte die wijkverpleegkundigen (kunnen) nemen om positie in te nemen in de eerste lijn?
De huisarts is de belangrijkste samenwerkingspartner in de eerste lijn volgens
wijkverpleegkundigen. Goede samenwerking is medeafhankelijk van de individuele huisarts en
de relatie tussen huisarts en wijkverpleegkundige.
Wijkverpleegkundigen geven aan dat er een grote diversiteit is in samenwerken in de eerste
lijn. Door samen te werken met de kerngroep NWG worden inzichten opgedaan hoe
samenwerken effectiever kan. De wijkverpleegkundigen geven aan dat het voor effectief
samenwerken belangrijk is om hun deskundigheidsdomein goed af te bakenen. Op basis van
de zorgbehoefte en de grondslag van de zorgvraag kan dan gezamenlijk worden bepaald wie
de regie, coördinatie of casemanagement op zich neemt.
25
Wijkverpleegkundigen geven aan individueel niveau goede voorbeelden te hebben van
samenwerkingsinterventies in de eerste lijn. Daaruit zijn gemeenschappelijke delers te halen.
In de literatuur zijn voorbeelden te vinden van samenwerken in de eerste lijn. Wat hierin
opvalt is dat het gaat over het procesmatig inrichten van samenwerken. Het gaat over de rol
van coördinator/regie/casemanager en de afstemming tussen de samenwerkingspartners
onderling. Wie doet wat, hoe en wanneer?
De respondenten in dit onderzoek geven aan dat de korte lijnen, het even kunnen
binnenwandelen en structureel wekelijks overleg heel effectief zijn. Wat niet duidelijk uit de
resultaten terugkomt, is welke structuur gehanteerd wordt tijdens een overleg, of er een
duidelijk vraagstuk over cliënten is of dat het alleen even bijpraten betreft.
Voor effectieve samenwerking is het belangrijk dat betrokkenen het eigen
deskundigheidsdomein helder kunnen schetsen, de afspraken over samenwerken duidelijk
zijn. Ook onderbouwing door middel van standaarden en richtlijnen kan ondersteunend zijn.
Effectieve samenwerkingsinterventies worden in tabel 1 uitgewerkt; het zijn interventies die
wijkverpleegkundigen en huisartsen noemen en werkbaar zijn gebleken in de praktijk.
26
Conclusie en discussie
De resultaten in dit praktijkonderzoek zijn een weergave van wat noodzakelijk is om te doen
om een autonome en zelfstandige positie als wijkverpleegkunde in de eerstelijnszorg te
verwerven en effectieve samenwerkingsrelaties aan te gaan.
Het praktijkonderzoek genereert geen nieuwe kennis, wel is duidelijk geworden dat de context
waarin de wijkverpleegkundige werkt complex en diffuus is en er geen heldere afbakening van
het deskundigheidsdomein van de wijkverpleging is. Vele stakeholders gaan over de
wijkverpleging en ook wijkverpleegkundigen zelf geven verschillende interpretaties aan de
wijze waarop zij hun vak zien en uitvoeren. Dat pleit voor een doorontwikkeling van het
deskundigheidsgebied van de wijkverpleegkundige met de wijkverpleegkundigen zelf, waarbij
leren en ontwikkelen centraal staan.
Samenwerken met opleidingen voor verpleegkunde is hierbij van belang. De nadruk mag nog
meer komen te liggen op resultaatgerichte uitkomsten en de mate waarin de
wijkverpleegkundigen impact van het handelen laten zien. Hierin is het praktijkgerichte
werken belangrijk, waarbij richtlijnen ondersteunend zijn aan het handelen door de
wijkverpleegkundigen. Ook het opbouwen van EBP specifiek voor de wijkverpleging draagt bij
aan professionalisering en de mate van maatschappelijke impact. Een van de voorwaarden
voor professionaliseren is dat er een specifieke opleiding is. De opleidingen geven een goede
basis aan de generalistische verpleegkundigen en de minors voor wijkverpleegkunde geven
echt een verdiepingsslag. Daarin samen optrekken, praktijk en opleiden, geeft veel
mogelijkheden om nieuwe kennis en ervaring bij elkaar te brengen en een doorontwikkeling
tot stand te brengen tot autonome zorgprofessionals die als beroepsgroep
wijkverpleegkundigen worden gezien. Hiermee kan wellicht een positieve invloed ontstaan,
waarbij eerstejaars studenten HBO-V een ander beeld krijgen dan dat van een richting met
weinig status, veel ouderenzorg met weinig variatie en beperkte ontwikkelmogelijkheden (Van
Iersel, Latour, De Vos, Kirschner, & Scholte op Reimer, 2018b).
Factoren die bijdragen aan een aantrekkelijker beeld, zijn de rol van spin in het web en de
mate van zelfstandig werken. Ook wordt het werken in de wijkverpleging als uitdagend en
betekenisvol ervaren (De Groot, Maurits & Francke, 2017; Van Iersel, Latour, De Vos, Kirschner
& Scholte op Reimer, 2018a). Dat er geweldige mogelijkheden zijn om aantrekkelijker te
worden als vakgebied, laat dit praktijkonderzoek zien; ontwikkelen door middel van
professionaliseren is een rode draad.
De belangrijkste conclusie is dat afbakening van het deskundigheidsdomein, uniformiteit in de
beroepsuitoefening en professionalisering belangrijke voorwaarden zijn om in de
wijkverpleegkunde effectief samenwerkingsrelaties op te bouwen, teneinde je als
wijkverpleegkundige te positioneren en profileren. De wijkverpleegkundigen werken als enige
verpleegkundige beroepsgroep op de scheidslijn tussen de care en de cure, en zowel in het
medische als sociale domein, en hebben direct invloed op de financiering van zorg in de ZvW.
Positionele professionalisering vraagt om erkenning van de wijkverpleegkundigen als
beroepsgroep en het krijgen van een beschermde titel. Is dit vergelijkbaar met de huisartsen
27
of hanteren we een andere opvatting, die onvoldoende recht doet aan de positie en
profilering van de wijkverpleegkundige? Dit is wel een vraagstuk dat een nadere verkenning
behoeft.
Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat effectieve samenwerkingsrelaties op dit
moment niet direct het antwoord zijn op de vraag: hoe kan de wijkverpleegkundige effectieve
en gelijkwaardige samenwerkingsrelaties opbouwen teneinde een toekomstbestendige positie
als eigenstandige, volwaardige beroepsgroep in het eerstelijnsveld te realiseren? De vraag
heeft wel laten zien waar de beroepsgroep van wijkverpleegkundigen op dit moment staat in
haar ontwikkeling en wat er noodzakelijk is om samenwerking ook echt effectief te laten zijn.
28
Advies
Professionaliseren, het deskundigheidsgebied door ontwikkelen en effectief samenwerken in
de wijkverpleging vragen om opleiding, training en scholing. Samenwerken vraagt ook om
actieve afstemming tussen de beroepsgroep wijkverpleegkundigen zelf, vormgeving van de rol
van wijkverpleegkundig leiderschap en de regie nemen over die eigen beroepsontwikkeling in
dit nieuwe tijdsgewricht. Dat betekent kritisch reflecteren met elkaar en afspraken maken
over hoe zij dit als beroepsgroep gaan doen. Niet alleen opleggen wat te doen, maar vanaf het
begin betrokkenheid organiseren en mee leren en ontwikkelen.
Samenwerken met opleidingen HBO-Verpleegkunde aan de doorontwikkeling en
professionalisering, is belangrijk. In deze opleidingen worden verpleegkundigen opgeleid op
basis van de CanMEDS-rollen, waarbij het accent op de generalistische beroepsuitoefening is
komen te liggen (http://www.loov2020.nl/bn-2020). Dat wil zeggen dat de nieuwe hbo-
verpleegkundige in alle sectoren van de zorg aan de slag kan.
In de opleiding HBO-V wordt eveneens een basis gelegd voor de professionele autonomie van
de verpleegkundigen. Alle componenten van professionaliseren komen aan bod in het
curriculum.
De nadruk ligt op interprofessioneel werken en daar kan nog een verdiepingsslag gemaakt
worden naar multidisciplinair werken. De samenwerkingsinterventies kunnen daarbij
hulpmiddelen zijn. Dit geldt sterk voor de wijkverpleegkundige beroepsuitoefening, maar is
relevant voor alle verpleegkundigen. Zo is met de Hogeschool van Amsterdam verkend op
welke wijze effectieve samenwerkingsinterventies een plaats kunnen krijgen binnen het
curriculum van de verpleegkundeopleiding en de nadruk meer op multidisciplinair werken
komt te liggen.
Op basis van de uitkomsten in dit onderzoek blijkt dat wijkverpleegkundigen aangeven dat er
verdieping noodzakelijk is om te kunnen werken als wijkverpleegkundige. Wijkverpleegkunde
is bij uitstek een ‘creatief’ praktijkgericht vak, waarin een hoge mate van zelfstandigheid en
probleemoplossend vermogen worden gevraagd. Klinische kennis, (levens)ervaring en de
context waarin de wijkverpleegkundige werkt, verschillen echt van de andere collega-
verpleegkundigen. Ook de verantwoordelijkheid voor het indiceren en zorg organiseren voor
thuiswonende cliënten, en daarmee de verantwoordelijkheid voor toegankelijkheid van de
zorg, maakt het vak veelomvattend, maar uitermate boeiend. Om het vak van de
wijkverpleegkundige te kunnen uitoefenen, is volgens de respondenten een verdieping van
kennis noodzakelijk.
De praktijk laat zien dat jonge en pas afgestudeerde verpleegkundigen uitstekend het vak van
verpleegkunde verstaan. Dat het nog ontbreekt aan ervaring en klinische kennis, waardoor het
klinisch redeneren nog ontwikkeld mag worden, kan geen excuus zijn om niet als
wijkverpleegkundige aan de slag te kunnen. Het is het samenspel tussen nieuwe kennis en
expertise van wijkverpleegkundigen dat belangrijk is om te leren en te ontwikkelen.
De minors voor wijkverpleegkundigen van de diverse hogescholen voor verpleegkunde laten
zien dat deze verdieping belangrijk is. Voor de wijkverpleegkundige beroepsgroep is het
29
belangrijk dat in de verschillende minors in Nederland ook eenheid wordt gecreëerd, met als
doel om invulling te geven aan de professionalisering van de wijkverpleegkundigen, en dat de
autonome zorgprofessional in de eerstelijnszorg echt betekenis kan krijgen en impact kan
laten zien. Voor de wijkverpleegkundigen in het veld is dit ook van betekenis, want de
resultaten laten zien dat wijkverpleegkundigen in de huidige praktijk zelf ook nog een
ontwikkeling in de professionalisering hebben door te maken.
Samen met het veld (wijkverpleegkundigen) hier invulling aan geven, laat zien hoe er echt een
doorontwikkeling kan worden gemaakt in de aansluiting tussen praktijk en onderwijs ten
behoeve van de professionalisering van de wijkverpleegkunde.
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek en programmaprojecten
Aan de hand van de conclusies en discussie kunnen de volgende aanbevelingen voor
vervolgonderzoek worden gedaan:
• Maak best practices van samenwerking in de eerstelijn systematisch inzichtelijk.
• Onderbouw het verpleegkundig handelen met protocollen en richtlijnen specifiek voor de
context van wijkverpleging volgens de principes van het EBP.
• Doe onderzoek naar de maatschappelijke impact van wijkverpleging.
• Doe onderzoek naar de kwaliteit en uitkomsten van de verpleegkundige anamnese en
diagnostiek ter bevordering van het vaststellen van indicaties en de organisatie van
wijkverpleegkundige zorg.
• Doe onderzoek naar de mate van ‘beroepssocialisatie’ of het ‘binden’ van
wijkverpleegkundigen aan de beroepsgroep.
• Werk gestructureerd in het verpleegkundig proces: maak samenwerkingsafspraken om
het verpleegkundig proces eenduidig in te vullen, die leiden tot een gestructureerd
zorgplan.
Slot
In de basis is dit een verkennend praktijkonderzoek, dat aanleiding tot discussie dient te
geven, evenals suggesties voor vervolgonderzoek. Zoals u heeft kunnen lezen in de resultaten
van dit onderzoek hoort bij het professionaliseren en positioneren van een beroep dat
beroepsbeoefenaren zélf meepraten en in discussie gaan over de ontwikkeling van het eigen
beroep. In die zin is dit onderzoek dan ook een aanzet tot het uitvoeren van onderzoek voor
en door wijkverpleegkundigen.
Veel van de betrokken respondenten waren enthousiast om mee te werken. Zij ervoeren het
interview doorgaans als een waardevol contactmoment om op een laagdrempelige manier te
mogen meedenken over zowel ontwikkelingen in de eerstelijnsgezondheidszorg als het eigen
beroep. Het is duidelijk dat er veel beroepsbeoefenaren met grote betrokkenheid, passie en
toewijding werkzaam zijn in de zorg dichtbij mensen thuis.
30
Literatuur
ActiZ. Wijkverpleging in context. (2017). Te raadplegen via:
https://www.actiz.nl/stream/contouren-kwaliteitskader-wijkverpleging/20171121152801
Black, A. D., Car, J., Bokun, T., Pagliari, C., Anandan, C., Cresswell, K., Majeed, A. (2011). The impact
of ehealth on the quality and safety of health care: A systematic overview. PLoS Medicine,
8(1).
CGMV vakorganisatie voor christenen, CNV Zorg & Welzijn, FNV Zorg & Welzijn, HCF Nederland,
NU’91, RMU Sector Gezondheidszorg en Welzijn ‘Het Richtsnoer’. (2015). Beroepscode van
Verpleegkundigen en Verzorgenden. Geraadpleegd op
https://www.venvn.nl/Portals/1/Nieuws/2015 documenten/20150108 Beroepscode
Verpleegkundigen en Verzorgenden.pdf.
Clarke, V., & Braun, V. (2014). Thematic analysis. In Encyclopedia of critical psychology (pp. 1947-
1952). New York: Springer.
Dam, C. van, & Vlaar, P. (2007). Quickscan beroepsverenigingen sociaal agogisch werk. MOVISIE
Beroepsontwikkeling. Utrecht: Movisie.
Dassen, T. (1989). Verplegen in het psychiatrisch centrum : een onderzoek naar taken van
psychiatrisch verpleegkundigen. Nijkerk: Kok Ten Have.
de Groot, K., Maurits, E., & Francke, A. (2017). Attractiveness of working in home care: An online
focus group study among nurses. Health & Social Care in the Community, 26(1), e94–e101.
https://doi.org/10.1111/hsc.12481.
Eekhof, J., Knuistingh Neven, A., & Opstelten, W. (Red.). (2016). Kleine kwalen in de
huisartsenpraktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Geraadpleegd op
https://www.bsl.nl/shop/kleine-kwalen-in-de-huisartsenpraktijk-9789036813853.html.
Eland-de Kok, P., van Os-Medendorp, H., Vergouwe-Meijer, A., Bruijnzeel-Koomen, C., & Ros, W.
(2011). A systematic review of the effects of e-health on chronically ill patients. Journal of
Clinical Nursing, 20(21–22), 2997–3010.
Hutschemaekers, G. (2001). De professionalisering is dood... leve de professionalisering. Het
beroep in de (geestelijke) gezondheidszorg. Tijdschrift Voor Arbeidsvraagstukken, 17(3), 239–
248.
Iersel, M. van, Latour, C. H. M., Vos, R. de, Kirschner, P. A., & Scholte op Reimer, W. J. M. (2018a).
Nursing students perceptions of community care and other areas of nursing practice A
review of the literature. International Journal of Nursing Studies, 61, 1–19.
https://doi.org/10.1016/j.ijnurstu.2016.05.011.
Iersel, M. van, Latour, C. H. M., Vos, R. de, Kirschner, P. A., & Scholte op Reimer, W. J. M. (2018b).
Perceptions of community care and placement preferences in first-year nursing students: A
multicentre, cross-sectional study. Nurse Education Today, 60, 92–97.
https://doi.org/10.1016/j.nedt.2017.09.016
31
Klinkert, J. J. (1981). Inleiding in de medische sociologie. Assen: Van Gorcum.
LHV Huisartsenkring Midden-Nederland. (2014). (Literatuur)onderzoek Huisarts en
wijkverpleegkundige na 1 januari 2015. Utrecht: LHV Huisartsenkring Midden-Nederland.
Makai, P., Perry, M., Robben, S. H. M., Schers, H. J., Heinen, M. M., Olde Rikkert, M. G. M., & Melis,
R. F. (2014). Evaluation of an eHealth intervention in chronic care for frail older people: why
adherence is the first target. Journal of Medical Internet Research, 16.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2015a). Kamerbrief over de rol van de
wijkverpleegkundige. Geraadpleegd 25 januari 2018 op
https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2015/04/1
4/kamerbrief-over-de-rol-van-de-wijkverpleegkundige/kamerbrief-over-de-rol-van-de-
wijkverpleegkundige.pdf.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2015b). Vraag en aanbod van
wijkverpleegkundigen 2015-2019. Den Haag: ministerie van VWS.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2017). Ontwikkelagenda Wijkverpleging 2017-
2019. Geraadpleegd op
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brieven/2017/06/28/ontwikkelagenda-
wijkverpleging-2017-2019.
Mok, A. L. (1973a). Beroepen in actie : bijdrage tot een beroepensociologie. Sociologische
orientaties. Meppel: Boom.
Mok, A. L. (1973b). Professie en professionalisering : een trendreport. Amsterdam: SISWO.
Nederlands Jeugdinstituut. Begrippenkader Dossiers Professionalisering Geraadpleegd 18
september 2018 op https://www.nji.nl/nl/Download-
NJi/Professionalisering_Begrippenkader.pdfNU’91. (2018). Over ons. Geraadpleegd 22
januari 2018 op https://www.nu91.nl/over-ons/.
RIVM. (2016). Voordelen voor de patiëntveiligheid van digitalisering in de zorg. Geraadpleegd 26
februari 2018 op
https://www.rivm.nl/Onderwerpen/I/ICT_in_de_zorg/Onderzoek_voordelen_digitalisering_i
n_de_zorg.
V&VN. (2012) Handreiking Individuele professionaliteit. Geraadpleegd 17 september 2018 op
http://www.invoorzorg.nl/tool-individueleprofessionaliteit.html.
V&VN. (2014). Normen voor indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de eigen
omgeving. Utrecht: V&VN.
V&VN. (2018a). De vereniging. Geraadpleegd 22 januari 2018 op https://www.venvn.nl/v-vn/de-
vereniging.
V&VN. (2018b). Toolbox indicatieproces. Geraadpleegd 17 september 2018 op
https://www.venvn.nl/themas/wijkverpleging/toolbox-wijkverpleegkundigen/toolbox.
ZiNl. (2018). Kwaliteitskader Wijkverpleging. Geraadpleegd 225 augustus 2018 op
32
https://www.zorginstituutnederland.nl/werkagenda/overige-onderwerpen/kwaliteitskader-
wijkverpleging.
ZonMW. (2014). Zichtbare schakel. De wijkverpleegkundige voor een gezonde buurt Interne
evaluatie. Geraadpleegd op
https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2014/07/01/zic
htbare-schakel-de-wijkverpleegkundige-voor-een-gezonde-buurt-interne-
evaluatie/zichtbare-schakel-de-wijkverpleegkundige-voor-een-gezonde-buurt-1.pdf.
33
Bijlage Effectieve interventies samenwerken Effectieve
interventie
Beschrijving Beïnvloedende factoren Aanbevelingen
Multidisciplinair
Overleg (MDO)
Rondom individuele cliëntsituaties worden
multidisciplinaire overleggen georganiseerd. Dit
initiatief wordt vaak georganiseerd door de
wijkverpleegkundige, vanuit haar interventie
casemanagen/coördinatie van zorg. De kern van
een MDO is gezamenlijke afstemming tussen
zorgprofessionals en de cliënt, zijn mantelzorg
en/of sociaal netwerk.
- Het is afhankelijk van de
mate van samenwerken in
de eerste lijn.
- Nut en noodzaak worden
nog onvoldoende ingezien.
Het heeft niet voldoende
effectief bewijs.
- De wijze van bekostiging
van een MDO leidt tot
vragen door de diverse
partijen.
Het MDO zou structureel
onderdeel moeten zijn
van het professioneel
handelingskader van de
wijkverpleegkundigen. Op
basis van een aantal
criteria die gezamenlijk
met de huisarts worden
vastgesteld, kan een MDO
een middel zijn om
afstemming van zorg te
organiseren.
Warme
overdracht
Door wijkverpleegkundigen wordt meerdere
keren benoemd dat een warme overdracht van
thuis naar verblijf en andersom een absolute
aanbeveling is. Een warme overdracht betekent
dat de zorgverlener meegaat naar de nieuwe
situatie van de cliënt. Het geeft inzichten aan
elkaar en geeft de cliënt een veilig gevoel. Het
levert de informatie op die nodig is om:
▪ kwaliteit van leven voor de cliënt te kunnen
waarborgen;
▪ inzicht te geven in hetgeen de cliënt belangrijk
vindt;
▪ veiligheid te geven aan de cliënt en zijn naasten
- Op basis van de informatie
van wijkverpleegkundigen
draagt de warme
overdracht bij aan een
soepel verloop naar een
andere woonsetting.
- Het geeft vertrouwen aan
de cliënt en zijn naasten en
geeft goede informatie om
het leven zoals de cliënt dat
wenst, voort te zetten.
De warme overdracht is
een middel dat
beschikbaar is voor
zorgverleners die
betrokken zijn bij
cliëntsituaties en waarbij
sprake is van het
overgaan van de ene
woonsetting naar de
andere.
Het is geen doel op zich,
maar draagt bij aan het
vervolgen van het leven
34
dat er een overdracht van zorggegevens
plaatsvindt.
In deze overdracht heeft de zorgverlener de rol
van belangenbehartiger en verantwoordelijke
voor de zorg.
van mensen zoals zij dit
wensen.
Samen
huisbezoek
afleggen
Samen huisbezoeken afleggen geeft een ervaren
meerwaarde aan disciplines die betrokken zijn
bij het leven van mensen. De
wijkverpleegkundige wordt als laagdrempelig
gezien en kan het initiatief nemen om samen
met collega’s van bijvoorbeeld het sociaal
wijkteam een huisbezoek af te leggen. De
wijkverpleegkundige heeft het totaaloverzicht
van de levensdomeinen en weet als geen ander
de invloed van het ene levensdomein op het
andere en de gevolgen hiervan. Door samen op
te trekken kan heel goed in beeld worden
gebracht welke prioriteiten er gegeven worden
aan het oplossen van vraagstukken in het leven
van cliënten/burgers.
- Samen huisbezoeken
afleggen gebeurt
incidenteel en is afhankelijk
van het elkaar persoonlijk
kennen en het onderlinge
vertrouwen in elkaar als
zorgprofessionals in de
eerste lijn.
- Elkaars expertise kennen en
de wijze waarop
zorgbehoeften van cliënten
worden gedefinieerd, is van
grote invloed.
- De vrijheid die
wijkverpleegkundigen
kunnen nemen om samen
huisbezoeken af te leggen,
is eveneens een
beïnvloedende factor.
Het zal lang niet altijd
nodig zijn om samen
huisbezoeken af te
leggen. Individueel
moeten wijkverpleeg-
kundigen en eerstelijns-
partners zaken met elkaar
afstemmen.
Belangrijk is wel: elkaars
expertisegebied kennen
en werken vanuit
eenzelfde visie (zo lang
mogelijk zelfstandig en in
eigen regie).
Essentieel is dat de
wijkverpleegkundigen
zichtbaar zijn, de
verantwoordelijkheden
van hun deskundigheid
kennen en de sociale
kaart goed ingebed
hebben in het netwerk.
35
Transmurale
zorgbrug
De transmurale zorgbrug is inmiddels een
bekende manier van het verplaatsen van
ziekenhuis naar thuis. De ervaringen van
wijkverpleegkundigen zijn divers. De kern van de
transmurale zorgbrug is dat bij ontslag van een
patiënt uit het ziekenhuis terug naar de
thuissituatie, de wijkverpleegkundigen in het
ziekenhuis kennis komt maken en een
inschatting kan maken van de zorgbehoefte. Dit
vergemakkelijkt de overgang en wekt
vertrouwen van patiënten en zijn naasten.
Ervaringen van wijk-
verpleegkundigen zijn
wisselend. Er zijn duidelijke
afspraken gemaakt over de
wijze van overdracht en de
planning van het bezoek
van de wijkverpleeg-
kundigen aan de patiënt in
het ziekenhuis. De praktijk
leert echter het volgende:
- Er is een te korte tijd tussen
ontslag en bezoek van
wijkverpleegkundigen in
het ziekenhuis. De planning
is niet op elkaar afgestemd.
- Tussenkomst van de
transferafdeling van het
ziekenhuis wordt
verschillend ervaren; het is
afhankelijk van de persoon
op het transferpunt.
- De patiënt ervaart het als
prettig, weet wie er in de
thuissituatie gaat komen en
wat hij kan verwachten.
- De ervaring heeft geleerd
dat verwachtingen-
management een
belangrijke rol speelt.
In feite gaat het hier ook
om een warme
overdracht. Daarnaast is
de behoefte aan
informatie over de
patiënten en de opname
in het ziekenhuis
belangrijk. De informatie
die de wijkverpleeg-
kundige nodig heeft, is
informatie over de
situatie thuis van de
cliënt, de aan- of
afwezigheid van
mantelzorg, aanpassingen
in huis en de
mogelijkheden tot leren
en verbeteren van de
cognitie.
Het is nodig dat
wijkverpleegkundigen
eenduidig werken om een
juiste inschatting te
kunnen maken van de
benodigde zorg en andere
noodzakelijke interventies
die de cliënt thuis in staat
stelt om veilig, zelfstandig
en in eigen regie te
36
Patiënten overschatten
zichzelf als ze in het
ziekenhuis verblijven.
kunnen blijven, zodat hij
een grote mate van
kwaliteit van leven en
welbevinden ervaart.
Wijkplannen
samenwerken
aan het
stimuleren van
gezondheid
De praktijk laat zien dat er op meerdere plaatsen
gewerkt wordt aan en met wijkplannen; deze
worden door de wijkverpleegkundigen als zeer
positief ervaren. Dit gebeurt niet structureel en
veelal op eigen initiatief en heel lokaal. Zowel de
wijkverpleegkundige als de gemeente (sociaal
wijkteam) kan hiertoe het initiatief nemen om te
komen tot een integrale beleidsaanpak. Het
RIVM heeft in februari 2018 een toolkit
‘Preventie in de wijk, samenwerken aan
gezondheid en welzijn van inwoners’ ontwikkeld
en gelanceerd (www. Rivm.nl.) De
patiëntenfederatie belicht door middel van
actief onderzoek wat de burger en cliënt vindt
en ervaart over kwaliteit van leven, de ervaring
in zijn omgeving en of de gemeente/stad/dorp
waarin hij woont bijdraagt aan ervaren gevoel
van kwaliteit van leven
(www.mijnkwaliteitvanleven.nl).
Een ander initiatief is het loket Gezond leven
(www.loketgezondleven.nl). Dit kan
wijkverpleegkundigen ondersteunen bij het
wijkgericht werken en het nemen van lokale
initiatieven.
Over het algemeen zijn
wijkverpleegkundigen die
werken met wijkplannen
enthousiast. Het geeft
inzicht in de vraagstukken
die spelen in de wijk en
geeft handvaten voor de te
ontwikkelen interventies
ten behoeve van een wijk
om te werken aan
verbetering van
gezondheidsvraagstukken.
Factoren die het wijkplan
beïnvloeden:
- Het is lokaal bepaald en
vanuit de interesse van
wijkverpleegkundigen.
- Kunnen wijkverpleeg-
kundigen ruimte en tijd
nemen om te bouwen aan
een wijkplan?
- Hebben wijkverpleeg-
kundigen inzicht in en
beschikking over de
noodzakelijke data om te
Het is nodig om afspraken
te maken met het RIVM
om het implementeren en
gebruik van de toolkit te
bevorderen.
Een van de acties die het
NWG onderneemt, is een
presentatie geven op het
Nationaal Congres
Wijkverpleging op 13 juni
2018.
In het kwaliteitskader
wijkverpleging is
samenwerken in de wijk
opgenomen en daarop
worden ook
uitkomstmaten
geformuleerd. Het NWG
is hierbij nauw betrokken
en zal betekenis geven
aan indicatoren en
wijkplannen.
37
toetsen wat zij waarnemen
in hun wijk/regio/dorp?
- In hoeverre neemt een
gemeente
verantwoordelijkheid en
initiatief om samen te
werken aan een gezonde
wijk?
Tabel 1 Effectieve interventies
38