Werken met persoonlijke bes · PDF fileWerken met persoonlijke beschermingsmiddelen Inleiding...

28
Werken met persoonlijke beschermingsmiddelen Inleiding Bij het uitvoeren van werkzaamheden kunnen risico’s optreden voor de veiligheid of gezondheid van medewerkers. Om risico’s te beheersen en de kans op letsel of gezondheidsschade te beperken, is de inzet van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) vaak niet te vermijden. Echter, gebruik van PBM kan zelf ook risico’s veroorzaken door het inzetten van verkeerde PBM’s, verkeerd gebruik van PBM’s en dergelijke. Wetgeving PBM worden door de wetgever gezien als laatste middel om (arbeidsgebonden)risico’s te beperken. Hieruit vloeien twee belangri jke uitgangspunten voor PBM gebruik: 1. Gekeken moet worden of de risico’s niet met andere oplossingen dan met PBM te beheersen zijn; 2. Indien PBM gebruikt worden, moet de gebruiker er zeker van zijn dat deze voor het doel geschikt, van goede kwaliteit en betrouwbaar zijn (zie voor algemene bepalingen bijlage 1). PBM’s PBM’s mogen pas gebruikt worden als ze aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Belangrijk is dat het PBM voorzien is van een CE -markering en een gebruiksaanwijzing. De fabrikant moet een technisch dossier van het product aanleggen en aangeven welke veiligheid van de PBM verwacht kan worden. De eisen voor de fabrikant zijn wel afhankelijk van de grootte van het risico waartegen de PBM beschermen: Categorie I: PBM’s tegen lage risico’s. De middelen zijn te gebruiken zonder verdere deskundigheid. De fabri kant mag zelf het CE-keurmerk aanbrengen wanneer het middel in overeenstemming is met de fundamentele voorschriften. Voorbeelden: zonnebril en regenkleding. Categorie II : PBM’s tegen middelhoge risico’s. De fabrikant moet zorgen voor een typekeur van het middel. De meeste PBM’s vallen onder deze categorie, bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshelm. Categorie III : PBM’s tegen hoge risico’s. Naast de eisen van categorie II worden extra eisen gesteld. De productie moet vallen onder een d oor de EG erkend kwaliteitsborgingssysteem. Een voorbeeld hiervan is een persluchtmasker. In bijlage 2 zijn de eisen van de meest gebruikte PBM’s binnen de UT weergegeven.

Transcript of Werken met persoonlijke bes · PDF fileWerken met persoonlijke beschermingsmiddelen Inleiding...

Werken met persoonlijke beschermingsmiddelen

Inleiding

Bij het uitvoeren van werkzaamheden kunnen risico’s optreden voor de veiligheid of gezondheid van medewerkers. Om risico’s te beheersen

en de kans op letsel of gezondheidsschade te beperken, is de inzet van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) vaak niet te vermijden.

Echter, gebruik van PBM kan zelf ook risico’s veroorzaken door het inzetten van verkeerde PBM’s, verkeerd gebruik van PBM’s en dergelijke.

Wetgeving

PBM worden door de wetgever gezien als laatste middel om (arbeidsgebonden)risico’s te beperken. Hieruit vloeien twee belangrijke

uitgangspunten voor PBM gebruik:

1. Gekeken moet worden of de risico’s niet met andere oplossingen dan met PBM te beheersen zijn;

2. Indien PBM gebruikt worden, moet de gebruiker er zeker van zijn dat deze voor het doel geschikt, van goede kwaliteit en betrouwbaar zijn

(zie voor algemene bepalingen bijlage 1).

PBM’s

PBM’s mogen pas gebruikt worden als ze aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Belangrijk is dat het PBM voorzien is van een CE-markering en

een gebruiksaanwijzing. De fabrikant moet een technisch dossier van het product aanleggen en aangeven welke veiligheid van de PBM

verwacht kan worden. De eisen voor de fabrikant zijn wel afhankelijk van de grootte van het risico waartegen de PBM beschermen:

Categorie I: PBM’s tegen lage risico’s. De middelen zijn te gebruiken zonder verdere deskundigheid. De fabrikant mag zelf het CE-keurmerk

aanbrengen wanneer het middel in overeenstemming is met de fundamentele voorschriften. Voorbeelden: zonnebril en regenkleding.

Categorie II: PBM’s tegen middelhoge risico’s. De fabrikant moet zorgen voor een typekeur van het middel. De meeste PBM’s vallen onder deze

categorie, bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshelm.

Categorie III: PBM’s tegen hoge risico’s. Naast de eisen van categorie II worden extra eisen gesteld. De productie moet vallen onder een door

de EG erkend kwaliteitsborgingssysteem. Een voorbeeld hiervan is een persluchtmasker.

In bijlage 2 zijn de eisen van de meest gebruikte PBM’s binnen de UT weergegeven.

Risico-Inventarisatie en -Evaluatie

Bij de inzet van PBM schrijft de wet nadere inventarisatie- en evaluatieverplichtingen voor. De werkgever is verplicht een beoordeling van PBM

op te stellen teneinde de meest doelmatige en passende middelen te kiezen om de aanwezige gevaren te voorkomen.

Gebruik van PBM

De werkgever mag of – in sommige gevallen - moet het gebruik van PBM voorschrijven wanneer de resultaten van een inventarisatie hiertoe

aanleiding geven. De medewerkers zijn verplicht om de aan hen ter beschikking gestelde PBM ook te gebruiken. De werkgever moet dan eerst

wel voorlichting geven over de risico’s die de medewerkers lopen wanneer zij PBM niet gebruiken en instructies geven over de manier waarop

de PBM gebruikt moeten worden.

Indien de werkgever bepaalde PBM verplicht stelt, is hij ook verplicht om toezicht te houden op het gebruik. In veel gevallen zal dit betekenen

dat een sanctiebeleid afgesproken moet worden.

Veiligheid- en gezondheidssignalering

Gebieden (ruimtes, werkplekken) waar het gebruik van een bepaald PBM verplicht is gesteld, moeten worden gemarkeerd door middel van

borden (pictogrammen). Toegang tot deze gebieden moet zoveel mogelijk beperkt worden tot die personen die daar ook echt werkzaamheden

moeten verrichten.

Implementatie in de school

Uitvoeren RI&E

Voordat met werkzaamheden - waarbij gevaarlijke situaties geïnventariseerd zijn die met geen andere middelen dan met PBM bestreden

kunnen worden - wordt begonnen, moet de RI&E PBM zijn uitgevoerd. Het mag duidelijk zijn dat aan deze RI&E vrijwel altijd samengaat met

een andere RI&E , bijvoorbeeld de inventarisatie van geluid, gevaarlijke stoffen of lasers.

Bij deze inventarisatie gaat het dus om de specifieke beoordeling van het gebruik door een bepaald persoon van bepaalde PBM in een

bepaalde situatie. Hierbij moeten de volgende aspecten aan bod komen.

I Omschrijving van eventuele niet-vermijdbare gevaren op de werkplek:

Gegevens over de gevaren:

Maak een overzicht van de gevaren die optreden bij een bepaalde handeling of situatie (maak hierbij gebruik van bijlage 3).

Gegevens over de werplek

Geef aan over welke afstand (of in welke ruimte of bij welke werkplek) de gevaren nog kunnen optreden.

II Beoordelen welk middel ingezet moet worden/juiste middel wordt ingezet

Benodigde kenmerken PBM

Omschrijf de eigenschappen die de PBM moet hebben om de gevaren te ondervangen.

Gegevens over de beschermingsgraad van het PBM

Indien al een PBM wordt ingezet of gebruikt, moet aangegeven worden in hoeverre deze PBM de geïnventariseerde gevaren

wegneemt of verminderd.

Overige informatie

Eventuele gegevens over ouderdom, controle en onderhoud van de gebruikte PBM.

III Beoordelen of er risico’s ontstaan door:

De toepassing van PBM in relatie tot de specifieke kenmerken en persoonlijke eigenschappen van de gebruiker, bijvoorbeeld door

baardgroei passen bepaalde maskers niet).

Het niet gebruiken van PBM’s: bijvoorbeeld risico op oogletsel bij het niet dragen van oogbescherming bij verspanende

werkzaamheden.

IV Blootgestelde groep medewerkers

Voor welke medewerkers zijn de PBM noodzakelijk. Hoe zijn deze medewerkers geschoold?

V Plan van Aanpak (maak gebruik van checklist, bijlage 4)

- Geef aan welke PBM in welke situatie gebruikt moeten worden;

- Geef aan in welke ruimte of werkplek de PBM gebruikt moeten worden;

- Geef aan welke risico’s gelopen worden indien geen PBM gedragen worden;

- Geef aan welke technische en organisatorische maatregelen nog genomen moeten worden.

Technische en organisatorische maatregelen

Voorlichting

De werkgever heeft een algemene verplichting om de medewerker en studenten voor te lichten over de veiligheid en gezondheid op het werk.

Als het gaat om voorlichting m.b.t. PBM is het van belang dat de medewerker op de hoogte is van de gevaren die aan de orde zijn, de

gebruiksvoorschriften van de aanwezige PBM en de overige regels en voorschriften die samenhangen met het gebruik van PBM in de

organisatie. De afspraken moeten zowel op schrift staan als ook mondeling worden besproken.

Verstrekking/onderhoud/afvoer van PBM

Bij het verstrekken van de PBM is het aan te bevelen de gebruiker een ontvangstverklaring te laten tekenen. Hoe de verstrekking georganiseerd

moet worden (iedereen een basispakket of per individu) moet per afdeling besloten worden. Ook moet er voor gezorgd worden dat er

voldoende wegwerp PBM voorradig zijn. Het is raadzaam om bij de verstrekking de technisch adviseur een belangrijke rol te laten spelen. Deze

moet immers ook bijhouden of de medewerkers en studenten voldoende geïnstrueerd zijn.

Met uitzondering van wegwerp PBM en PBM van categorie I (zoals latex-handschoenen) is het belangrijk om zaken als gebruikstijden,

onderhoud, revisie, reparaties, reiniging, ontsmetting en periodieke controle duidelijk in de instructies mee te nemen.

Ook een persoonlijk beschermingsmiddel moet eens vervangen worden. Het is wel zaak dat de medewerker op de hoogte is van de

vervangingscriteria. Dit kan zijn: het overschrijden van de gebruikerstermijn of bij een beschadiging. Intern kunnen afspraken gemaakt worden

over omruil van de PBM.

Aanbrengen van gezondheids- en veiligheidssignalering

De ruimtes of werkplekken waarin PBM gedragen moeten worden, moeten worden gemarkeerd met pictogrammen.

BIJLAGE 1: Algemene bepalingen

1. Een persoonlijk beschermingsmiddel moet in overeenstemming zijn met de desbetreffende communautaire bepalingen inzake ontwerp en

constructie op het gebied van veiligheid en gezondheid

2. In alle gevallen moet een persoonlijk beschermingsmiddel :

a ) geschikt zijn voor de te vermijden risico's, zonder zelf een vergroot risico in te houden;

b ) beantwoorden aan de bestaande omstandigheden op de arbeidsplaats;

c ) afgestemd zijn op de ergonomische eisen en de vereisten met betrekking tot de gezondheid van de werknemer;

d ) na de nodige aanpassingen geschikt zijn voor de drager .

3. Indien allerlei risico's het tegelijkertijd dragen van meer dan één persoonlijk beschermingsmiddel noodzakelijk maken, moeten deze op

elkaar zijn afgestemd en doeltreffend blijven tegen het ( de ) betrokken risico('s ).

4. De omstandigheden waaronder een persoonlijk beschermingsmiddel gebruikt moet worden, met name wat betreft de duur van het

dragen, worden bepaald afhankelijk van de ernst van het risico, de frequentie van de blootstelling aan het risico en de kenmerken van de

werkplek van iedere werknemer afzonderlijk, alsmede van de doeltreffendheid van het persoonlijke beschermingsmiddel .

5. Een persoonlijk beschermingsmiddel is in beginsel bestemd voor gebruik door één persoon .

Indien de omstandigheden vereisen dat een persoonlijk beschermingsmiddel door meer dan één persoon gebruikt wordt, moeten

passende maatregelen worden genomen, opdat een dergelijk gebruik geen gezondheids - of hygiëneproblemen oplevert voor de

onderscheiden gebruikers .

6. Adequate gegevens over ieder persoonlijk beschermingsmiddel die nodig zijn voor de toepassing van lid 1 en lid 2, moeten in het bedrijf

en/of de inrichting beschikbaar zijn en eventueel worden doorgegeven .

7. De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten gratis ter beschikking worden gesteld door de werkgever; deze moet zorgen voor

onderhoud, reparaties en de noodzakelijke vervangingen voor het goed functioneren en de bevredigende hygiënische toestand ervan .

8. De werkgever deelt de werknemer van tevoren mede tegen welke risico's het dragen van het persoonlijke beschermingsmiddel hem

beschermt.

9. De werkgever zorgt voor een opleiding en organiseert, in voorkomend geval, een trainingscursus voor het gebruik van de persoonlijke

beschermingsmiddelen .

10. De persoonlijke beschermingsmiddelen mogen, behoudens in bijzondere en uitzonderingsgevallen, slechts voor de beoogde doeleinden

worden gebruikt.

11. Zij moeten worden gebruikt overeenkomstig de gebruiksaanwijzing. De gebruiksaanwijzing moet begrijpelijk zijn voor de werknemers .

BIJLAGE 2: Eisen aan meest gebruikte PBM binnen de scholen

OOG - EN GEZICHTSBESCHERMING

Meeste gebruikte brillen:

- Veiligheidsbrillen

- Ruimzichtbrillen

- Brillen ter bescherming tegen röntgenstraling, laserstraling, ultraviolette, infrarode en zichtbare straling

- Gelaatsschermen

- Lashelmen en -kappen ( met de hand vast te houden, met hoofdband of op veiligheidshelm monteerbaar )

Veiligheidsbrillen

De glazen van veiligheidsbrillen moeten van gehard glas of kunststof zijn en de montuur van metaal of kunststof. Beide hebben voor- en

nadelen. Afhankelijk van de omgevingstemperatuur en de gevraagde krasvastheid van de glazen, moet een veiligheidsbril gekozen worden.

Enkele normen voor veiligheidsbrillen:

EN 166: eisen specificaties lenzen en monturen

EN 169 en 379: lassen

EN 170: UV-filters

EN 207 en 208: laserstraling

HAND - EN ARMBESCHERMING

- Handschoenen. Te gebruiken o.a. :

- ter bescherming tegen chemische en biologische invloeden;

- ter bescherming tegen kou of hitte.

- ter bescherming tegen mechanische invloeden ( stekende en snijdende voorwerpen, trillingen, enz .);

Chemische/biologische stoffen:

De bestendigheid en doorlaatbaarheid van handschoenen verschillen sterk per materiaal waarvan de handschoenen zijn gemaakt. Wanneer

gebruik wordt gemaakt van het juiste materiaal, bieden handschoenen voldoende bescherming tegen de meeste chemische stoffen. In het

chemiekaartenboek is per chemische stof aangegeven welk materiaal wordt aanbevolen. Ook geven de meeste leveranciers voldoende

informatie over beschermingsgraad en doorslagtijd. Zie voor een globaal overzicht de tabel op de volgende bladzijde.

Indien gewerkt wordt met biologisch materiaal (bloed, micro-organismen e.d.) is het dragen van handschoenen vaak een vereiste. Ook hier is

het weer belangrijk om te weten hoeveel bescherming de handschoen biedt.

Materiaal Bescherming tegen Opmerking

Natuurrubber

(latex)

Zepen en detergenten, in water oplosbare

Niet geschikt voor organische irriterende

middelen, verdunde zuren en alkaliën

oplosmiddelen, sterke

zuren en alkaliën,

doorlaatbaar voor nikkel.

Butyl rubber Zuurbestendig, acrylaten

(behalve butylacrylaat), isocyaniden

Chloroprene Zepen en detergenten, verdunde zuren en

alkaliën, amines, esters en alcoholen

Plooibaar, scheurt snel.

Niet geschikt voor

Aldehyden, ketonen, ge-

halogeneerde

verbindingen.

Fluorcarbon(viton) Organische oplosmiddelen, voornamelijk

gehalogeneerde en aromatische

koolwaterstoffen.

Duur.

Nitril rubber Alifatische oplosmiddelen, plantaardige Oliën Stug materiaal

Styrene-buta-

dieen rubber

Alleen hypo-allergene

chirurgische

handschoenen

Polyvinyl alcohol Verscheidene organische oplossingen zoals

trichloorethyleen, tolueen.

Geen weerstand tegen

water of waterige

oplossingen.

Polyvinyl chloride

(PVC).

Zepen en detergenten, oliën, metaal-

bewerkingsvloeistoffen, verdunde zuren en

alkaliën, plantaardige oliën.

Niet geschikt voor de

meeste organische

oplosmiddelen. Niet

elastisch.

Handschoenen tegen kou

Tegen bevriezing door vloeibare stikstof komen vrijwel uitsluitend speciale koude-isolerende handschoenen in aanmerking.

Handschoenen tegen hitte

Stralingshitte: hiertegen beschermt gemetalliseerd katoendoek. Bestaat er ook gevaar voor vlammen en vonken, dan kan men geïmpregneerd

wol- of glasweefsel eventueel met gemetalliseerd oppervlak toepassen.

Contacthitte tot 350° C: wol (gebreid en al dan niet geïmpregneerd), katoen (geruwd weefsel), acetaat, lussenweefsel. Een gemetalliseerd

oppervlak heeft hier geen nut. Deze handschoenen moeten voorzien zijn van een kap die tot over de polsen reikt. Ze moeten met een simpele

handbeweging uit te doen zijn.

Mechanische invloeden

Voor het hanteren van zware en ruwe voorwerpen bestaan speciale handschoenen, hoewel ook leren handschoenen erg geschikt zijn. Tegen

schuren, snijden en steken zijn handschoenen met verhoogde weerstand ontwikkeld. Een speciale handschoen is de metalen handschoen van

aan elkaar verbonden ringetjes (maliënkolder). Ook zijn er handschoenen van gebreid soepel metaaldraad.

Enkele normen voor handschoenen

EN 374-x: chemische stoffen en micro-organismen

EN 388: mechanische gevaren

EN 407: hitte en/of vuur

EN 420: algemeen

EN 511: koude

GEHOORBESCHERMING

- Oorpluggen en -doppen .

- Oorkappen

- Otoplastieken

Er bestaan twee soorten beschermingsmiddelen: inwendige en uitwendige beschermingsmiddelen. Inwendige beschermingsmiddelen zijn

oordopjes, earplugs, oorwatten en otoplastieken. Uitwendige beschermingsmiddelen zijn oorkap en gehoorhelm.

Hieronder een vergelijkend overzicht:

1 2 3 4 5 6

Beschermzekerheid

Comfort

Toepasbaarheid

Gebruikerseenvoud

Bereidheid tot gebruik

Kosten

Kosten per dag**

Max. demping (in dB)

+

-

-

+

-

-

+

15 - 25

+

-

-

+

-

-

+

15 -25

+

-/+

+

-

+

++

-

5 - 10

-/+

-/+

+

-

+

++

-

10 -15

-/+

-/+

+

-

-

++

-

10 - 15

++

+

#

++

++

--

+

15 -

25(#)

Verklaring van de nummers in de tabel:

1 = gehoorkap, schuimring 4 = oorstopje (earplug)

2 = gehoorkap, vloestofring 5 = glasdonswat (goed aangebracht)

3 = oordop (evt. met touwtje) 6 = otoplastiek

* Kosten:

- Geeft aan dat de aanschafprijs hoger dan 50 gulden zal zijn

-- Geeft aan dat de aanschafprijs circa 150 gulden of meer zal zijn

++ Geeft aan dat de aanschafprijs per stuk ligt tussen de 30 en 20 cent

** Kosten per dag:

- Geeft aan dat de kosten per dag relatief hoog zijn en de artikelen verbruiksartikelen zijn.

+ Geeft aan dat de kosten per dag gering zijn door de relatief lange afschrijvingskosten

# Door de keuzemogelijkheid c.q. instelbaarheid ten aanzien van de gewenste demping is de

toepasbaarheid zeer groot.

Toelichting otoplastieken:

Otoplastieken zijn persoonlijke beschermingsmiddelen tegen schadelijk geluid die geheel op maat worden gemaakt en ingesteld worden op de

omstandigheden waaronder de bescherming wordt gedragen. Ze bestaan uit een oorstukje, voorzien van een akoestisch kanaaltje. In dit

kanaaltje wordt een filter geplaatst dat de frequenties in het hoorbare gebied in meer of mindere mate dempt. Het aanmeten van

otoplastieken is specialistisch werk.

Het is erg belangrijk een goede filter te kiezen. Een te lichte filter dempt het geluid onvoldoende. Daarnaast is het belangrijk periodiek de

otoplastiek te testen op afdichting van het oor. Een otoplastiek die niet goed past kan een gevoel van "schijnzekerheid" geven. De gebruiker

kan zelf niet tot nauwelijks beoordelen of de otoplastiek goed functioneert. Het is wel belangrijk om te realiseren dat voor kortstondig gebruik

de otoplastieken minder geschikt zijn (vieze vingers bij het in- en uithalen van otoplastieken, makkelijk zoekraken).

Enkele normen voor gehoorbeschermingsmiddelen

EN 548

EN 352 1 tot 3

ADEMBESCHERMING

1. Definitie van Maskers als persoonlijke beschermingsmiddelen.

Het inademen van giftige of schadelijke stoffen kan zowel op korte als op lange termijn schadelijke gevolgen hebben. Het feit dat silicose en

asbestose de frequentst voorkomende beroepsziekten in België zijn is een duidelijk voorbeeld van dergelijke langetermijngevolgen.

Adembescherming is verplicht als er kans bestaat op het inademen van schadelijke stoffen of als er te weinig zuurstof (minder dan 20%)

aanwezig is.

Bestaat er kans op het inademen van schadelijke stoffen dan moet de lucht worden gefilterd, bijvoorbeeld door een stofmasker. Bij deze vorm

van bescherming filteren we de omgevingslucht. Adembescherming is (in deze situatie) verplicht als de Maximaal Aanvaardbare Concentratie

(grenswaarde) van gas, damp, nevel of stof wordt overschreden. Als er te weinig zuurstof aanwezig is helpt filteren natuurlijk niet. In dit geval is

een zogenaamde onafhankelijke adembescherming noodzakelijk. De lucht komt dan uit een slang of uit cilinders. Deze vorm van bescherming

is dus onafhankelijk van de omgevingslucht; schone lucht of zuurstof komt niet uit de omgeving waarin wordt gewerkt maar komt van buitenaf.

1.1. Zuiveren van de omgevingslucht.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

Stoffilters: deze voorkomen dat men schadelijke stoffen inademt.

Gasfilters: deze voorkomen dat men schadelijke gassen of dampen inademt.

Combinatiefilters: dit zijn combinaties van gas- en stoffilters.

Er wordt onderscheid gemaakt in onderhoudsvrije filters, onder andere stofmaskers en verwisselbare filters, bijvoorbeeld te gebruiken in

halfgelaat- of volgelaatmaskers. Van groot belang is het juiste filter in te zetten tegen de aanwezige verontreiniging.

1.2. Stoffilters.

De meest eenvoudige stoffilters zijn de zogenaamde 'snuitjes'. Deze bieden echter alleen bescherming tegen grof (P0) en ongevaarlijk stof (P1).

P0 groffilters

P1 fijnfilters voor hinderlijke stof

Stoffilters zijn er in vier typen:

P0 groffilters

P1 fijnfilters voor hinderlijke stof

P2 fijnfilters voor schadelijke stof

P3 fijnfilters voor giftige stof

1.3. Gasfilters.

Gasfilters zijn gevuld met een filtrerend medium dat de verontreinigende bestanddelen in de lucht fysisch of chemisch bindt. Meestal is dit

medium actieve kool.

De werking van een gasfilter kan best begrepen worden als men hem zich voorstelt als een opeenstapeling van een groot aantal fijne lagen. De

luchtstroom verloopt loodrecht op deze lagen vanuit de omgeving (verontreinigde lucht) naar de binnenkant van het masker (zuivere lucht). De

verontreinigde luchtstroom zal eerst de buitenste koollaag verzadigen. Verderop in de filter zullen de koollagen steeds minder verontreiniging

bevatten. De verzadigde laag wordt ook wel dode laag genoemd, terwijl de gedeeltelijk verzadigde lagen een actief front vormen. Naarmate

meer verontreinigde lucht wordt gezuiverd schuift dit actieve front steeds verder op naar het masker toe. Op een bepaald ogenblik zal het zelfs

buiten de filter treden, die dan als verzadigd wordt beschouwd. Een dergelijke doorbraak gebeurt niet plotseling, zodat de concentratie aan

verontreinigende stof in het masker slechts geleidelijk aan gelijk zal worden aan de concentratie in de omgevingslucht. Dit geeft in een aantal

gevallen aan de gebruiker van het filtermasker een waarschuwing dat zijn filter nagenoeg verzadigd is.

1.4. Aanpak bij de bron.

Op de werkplek kan de lucht verontreinigd zijn door de aanwezigheid van stofdeeltjes, rook, nevel, gassen en / of dampen. Preventieve

maatregelen dienen als eerste te worden genomen. Geheel in de lijn van de Welzijnswet moeten we ook hier te allen tijde proberen dergelijke

situaties te voorkomen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

het vrijkomen van gevaarlijke stoffen voorkomen;

afzuiging van gevaarlijke stoffen bewerkstelligen.

gebruik andere, minder schadelijke, stoffen of bekort de tijdsduur, de frequentie, enz.

Is dit echt niet mogelijk dan zit er niets anders op dan gebruik te maken van adembeschermingsmiddelen.

1.5. Soorten adembeschermingsmiddelen.

wegwerpmaskers

volgelaatsmaskers

halfgelaatsmaskers

persluchtmaskers

maskers met filters

vluchtmasker

verseluchtmaskers

1.6. Grenswaarde.

Op de lijst, uitgegeven door de Arbeidsinspectie onder Publicatieblad P145, zijn diverse stoffen terug te vinden met een vermelding van de

maximale aanvaarde concentratie "de grenswaarde" van die stof. Bij overschrijding van deze waarde op de werkplek dient men

ademhalingsbeschermingsmiddelen te gebruiken. Ook bij lagere concentraties is het dragen van ademhalingsbescherming aan te bevelen. De

grenswaarden worden uitgedrukt in:

ppm = parts per million = aantal deeltjes verontreiniging per miljoen deeltjes lucht

mg/m3 = milligram per kubieke meter

v/m3 = vezels per kubieke meter

1.7. Nominale Protectie Factor (NPF)

De mate van bescherming van een stoffilter hangt af van het type:

Filtyertype Beschermingsfactor

FFP1 4

FFP2 10

FFP3 30

De nominale protectiefactor (NPF) geeft de verhouding aan tussen de concentratie buiten het masker en de concentratie in het masker. Een

hoge NPF biedt een hoge graad van bescherming. Voor het bepalen van de protectiegraad van een adembeschermingsmiddel moet men de

NPF van het adembeschermingsmiddel en de concentratie schadelijke stoffen in de omgeving weten.

2. Gasfilterpatronen voor omgevingsafhankelijke ademhalingstoestellen.

2.1. Werkingsprincipe

De voornaamste elementen rond de kwaliteitseisen voor gasfilterpatronen en gecombineerde gas/deeltjesfilters zijn terug te vinden in NBN EN

141. Voor de speciale types AX en SX bestaan ook aparte normen (EN 371 en 372). Gasfilterpatronen kunnen enkel gebruikt worden als de

omgevingslucht op elk moment voldoende (17 volumepercent) zuurstof bevat en als de concentratie aan verontreinigend gas of damp niet

boven bepaalde grenzen uitstijgt. Deze grenzen worden bepaald door de grootte van de filter en door de aard van de verontreiniging (zie

verder).

Gasfilterpatronen zijn gevuld met een filtrerend medium dat de verontreinigende bestanddelen in de lucht fysisch of chemisch bindt. Meestal

is dit medium actieve kool (behalve voor CO-filters). Actieve kool wordt verkregen door een speciale thermische behandeling van houtachtige

structuren (b.v. kokosnootschelpen). De resulterende substantie wordt vooral gekenmerkt door een enorme porositeit. De zeer fijne kanaaltjes

en poriën in de structuur vertegenwoordigen een enorme inwendige oppervlakte, die toelaat grote hoeveelheden moleculen te adsorberen

aan de wand van deze poriën. Dit is een louter fysisch fenomeen, zodat grosso modo gesteld kan worden dat de sterkte van de

adsorptiebinding toeneemt naarmate de geadsorbeerde molecule minder vluchtig is. Anders uitgedrukt: naarmate de geadsorbeerde stof een

hoger kookpunt heeft, zal ze steviger gebonden worden en omgekeerd. Stoffen met laag kookpunt worden daarentegen slecht geadsorbeerd

door actieve kool. Daarvoor gelden dan ook speciale regels (zie AX-filters).

2.2. Indeling gasfilterpatronen naar filtercapaciteit.

Op grond van hun filtercapaciteit worden de gasfilters ingedeeld in drie grootte-klassen. Het is evident dat deze filters ook zullen verschillen

qua hoeveelheid actieve kool die ze bevatten en in de concentraties waartegen zij bescherming bieden. Klasse-indeling van gasfilters naar

filtercapaciteit.

Klasse-indeling van gasfilters naar filtercapaciteit.

Klasse Te gebruiken tot

1 Max. 1 000 ppm

2 Max. 5 000 ppm

3 Max. 10 000 ppm

De filters van klasse 3 zijn groter en zwaarder dan de filters van de klassen 2 en 1. Daar waar filters van klasse 1 meestal gebruikt worden in

combinatie met halfmaskers, zullen klasse 2- en vooral klasse 3-filters enkel met volgelaatsmaskers gedragen kunnen worden en dat zowel om

ergonomische (hefboomeffect) als om veiligheidsredenen (ondichtheid van het masker door het gewicht van de filter).

2.3. Indeling gasfilterpatronen naar aard weerhouden stoffen.

De actieve kool in de gasfilters wordt soms speciaal behandeld, zodat de filter bepaalde schadelijke stoffen selectief kan vastleggen. Dit

gebeurt door een chemische reactie, die men absorptie noemt om een duidelijk onderscheid te maken ten opzichte van adsorptie, wat een

louter fysisch verschijnsel is (kleven aan een capillaire wand).

Op basis van verschillende groepen weerhouden stoffen worden de filters in verschillende types ingedeeld. Deze types worden aangeduid met

een kenletter en een kenkleur, zodat de filters gemakkelijk visueel te onderscheiden zijn. De filters van het type A bevatten niet-

geïmpregneerde actieve kool. De andere types bevatten geïmpregneerde kool, zodat ze op meer selectieve wijze ingezet zullen worden. De

meest voorkomende types filter zijn hieronder weergegeven.

Kenletters en -kleuren van de verschillende filtertypes

De filters worden dan aangeduid door de kenletter en het cijfer van de grootte-klasse. Zo wordt bijvoorbeeld een filter van het type B met een

middelgrote opnamecapaciteit aangeduid met B2. Hij zal voorzien zijn van een grijze band en beschermt tegen zure gassen en dampen.

Kenletter Kenkleur Beschermt tegen

A Bruin Organische dampen met kookpunt > 65 graden

AX Bruin Organische dampen met kookpunt < 65 graden

B Grijs Zure gassen en dampen zoals halogenen, halogeenwaterstofverbindingen, waterstofcyanide, waterstofsulfide,

fosgeen, enz

E Geel Zwaveldioxide, waterstofchloride

K Groen Ammoniak, amines, hydrazine

2.4. Filters tegen koolstofmonoxide (CO).

Koolstofmonoxide of koolmonoxide wordt niet door actieve kool weerhouden. Het is bovendien reuk- en smaakloos. Daarom werd voor deze

chemische verbinding een specifieke filter ontwikkeld. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van hopcaliet, een katalysatormateriaal dat vooral uit

metaaloxiden bestaat. Hopcaliet katalyseert met behulp van de zuurstof in de lucht de oxidatie van koolstofmonoxide tot koolstofdioxide. Het

hopcaliet blijft daarbij onveranderd, maar het wordt wel gepassiveerd (inactief gemaakt) door water.

Een CO-filter wordt daarom in lagen opgebouwd: een laag actieve kool om andere componenten uit de lucht te filtreren, een laag droogmiddel,

een laag katalysator, een laag absorptiemiddel voor het gevormde CO2, enz. Tenslotte wordt in deze filters een waarschuwingslaag ingebouwd

die, door geurontwikkeling of door een gevoelige verhoging van de inademingsweerstand, aangeeft dat de filter verzadigd is.

Door hun complexe opbouw zijn CO-filters erg zwaar en volumineus. Ze worden daarom enkel met volgelaatsmaskers gebruikt. Meestal

worden ze niet rechtstreeks op het masker geschroefd, maar bevestigd op een draagstel, dat via een darm met het masker verbonden is. De

CO-filter is grijs gekleurd met een zwarte band.

2.5. Filters tegen organische stoffen met laag kookpunt.

Organische dampen worden beter door actieve kool gebonden naarmate ze minder vluchtig zijn. Vluchtige stoffen worden onvoldoende

geadsorbeerd in klassieke filters van het A1- of A2-type. Bovendien moet hier ook rekening gehouden worden met desorptieverschijnselen. De

geadsorbeerde stoffen migreren geleidelijk doorheen het filtermedium en zullen bij hergebruik van de filter ingeademd worden.

Als enigszins arbitraire maar praktisch werkbare limiet werd 65 °C gekozen als bovengrens voor de stoffen met een laag kookpunt. Deze

substanties worden verder in vier klassen ingedeeld.

Indeling van gevaarlijke substanties in vier groepen

Groep Substanties

Groep I Stoffen met een grenswaarde <10 mg/m3 of aangeduid met het gevaarsymbool T+ of T, of die kankerverwekkend zijn.

Groep II Stoffen met een grenswaarde > 10 ml/m3 of aangeduid met het gevaarsymbool Xi of Xn.

Groep III Stoffen waarvoor een filtertype B of K gebruikt moet worden.

Groep IV Stoffen waartegen geen filter mag gebruikt worden. Hier moeten autonome apparaten worden aangewend.

Als bescherming tegen de stoffen van de klassen I en II wordt de filter type AX gebruikt. Hierbij gelden wel een aantal beperkingen: De filters

moeten nieuw zijn (d.w.z. door de fabrikant verzegeld) als men ze begint te gebruiken. Binnen een werkdag van 8 uur mag men ze meermaals

gebruiken op voorwaarde dat de totale gebruiksduur, zoals hieronder vermeld, niet wordt overschreden.

Voor de stoffen van groep I mag de AX-filter gedurende max. 40 minuten (gecumuleerd) ingezet worden als de concentratie niet meer dan 100

ml/m3 bedraagt. Bij een concentratie tot 500 ml/m3 bedraagt de maximale gebruiksduur 20 minuten.

Voor de stoffen van groep II bedragen de inzettijden respectievelijk 60 minuten bij 1 000 ml/m3 en 20 min bij 5 000 ml/m3.

Het gebruik van AX-filters tegen mengsels van verbindingen met laag kookpunt of tegen deze verbindingen in combinatie met andere stoffen is

verboden. AX-filters kunnen ook als A2-filters gebruikt worden, maar dan niet tegen stoffen met laag kookpunt.

Het gebruik van de gewone A1- en A2-filters tegen stoffen met een laag kookpunt is verboden.

2.6. Speciale filters.

Naast de klassieke filtertypes A, AX, B, E, K en CO bestaan er ook nog enkele speciale filtertypes:

Hg: tegen kwikdampen.

NO: tegen stikstofoxiden.

Reaktor: tegen vluchtige radioactieve verbindingen (b.v. iodium).

SX-filters: ontwikkeld tegen een welbepaalde chemische stof, door de fabrikant op filter en informatieve nota aangegeven.

2.7. Gecombineerde filters.

Naast de aanwezigheid van schadelijke gassen kan het voorkomen dat in de omgeving van de werkplek eveneens schadelijke stoffen in de

ademlucht aanwezig zijn. Door gebruik te maken van gecombineerde filters kunnen zowel stof als gassen uit de ademlucht weggefilterd

worden.

Filterklasse Soort hinder Gebruiken tot maximaal:

FFP1 grofstof

hinderlijk fijnstof 4x grenswaarde

FFP2S grofstof

hinderlijke fijnstof 10x grenswaarde

lasrook

houtstof

schadelijk fijnstof

glasvezel

loodstof

FFP2SL

als FFP2S

olie-nevel

schadelijke aerosolen

10x grenswaarde

FFP3SL

als FFP2SL

sporen, bacteriën en enzymen

geen asbest

50x grenswaarde

Het voorvoegsel FF staat voor 'filtering facepiece'

De toevoeging S staat voor 'solids only'

De toevoeging SL staat voor 'solids en liquids'

2.8. Hoe lang gaan filters mee?

Gasfilters worden door de fabrikant verzegeld en verpakt. In hun oorspronkelijke verpakking blijven ze bruikbaar tot de vervaldatum die op de

filterdoos is aangegeven.

Deze bedraagt: ·

5 jaar voor de A-filters;

4 jaar voor de B-filters en de CO-filters;

3 jaar voor de E- en de K-filters.

Eens een filter geopend is moet hij binnen de zes maanden verbruikt worden. De reden hiervoor is dat de luchtvochtigheid door de actieve kool

vastgelegd zal worden. Daardoor vermindert de opnamecapaciteit van de filter.

In de praktijk zal de gebruiksduur van een filter door een heleboel factoren bepaald worden, zoals de luchtvochtigheid, de zwaarte van de

arbeid, het luchtdebiet dat doorheen de filter stroomt, de concentratie aan schadelijke stof, voorafgaandelijk gebruik van de filter, enz.

Meestal gebeurt de doorbraak van de filter niet plotseling. Indien de reuk- of smaakgrens lager ligt dan de gevarengrens is een reuk- of

smaakgewaarwording een bruikbaar criterium voor het vervangen van de filter. Als dat niet het geval is verdienen autonome apparaten de

voorkeur boven filtermaskers.

2.9. Informatie over filters.

De fabrikanten beschikken over uitgebreide literatuur omtrent de keuze van geschikte gas- en stoffilters. Hierin kan men voor meerdere

duizenden verbindingen de nodige informatie vinden.