Werken in besloten ruimten Code van goede praktijk JDJN code van... · 2015-09-18 · schilderen,...

71
22/09/2015 Werken in besloten ruimten Code van goede praktijk

Transcript of Werken in besloten ruimten Code van goede praktijk JDJN code van... · 2015-09-18 · schilderen,...

22/09/2015

Werken in besloten ruimten

Code van goede praktijk

Als je een besloten ruimte niet moet betreden, doe dat dan ook niet!

© Agoria 2015 Informatie uit deze publicatie mag overgenomen worden voor niet commerciële doeleinden en mits bronvermelding en kosteloze verspreiding.

Page 3

Inhoudstafel 1 Inleiding ........................................................................................................................................... 5

2 Besloten ruimten ............................................................................................................................. 6

2.1 Omschrijving besloten ruimte: ................................................................................................ 6

2.2 Uitgaan van het risico .............................................................................................................. 7

2.3 Enkele voorbeelden van besloten ruimtes: ............................................................................. 7

2.4 Besloten ruimten onderworpen aan het artikel 53 van het ARAB .......................................... 9

2.5 Opslagtanks voor ontvlambare vloeistoffen ......................................................................... 11

3 Risico’s eigen aan besloten ruimten .............................................................................................. 12

3.1 Verstikking ............................................................................................................................. 12

3.2 Brand en explosie .................................................................................................................. 13

3.3 Intoxicatie .............................................................................................................................. 14

3.4 Verdrinking ............................................................................................................................ 15

3.5 Contact met bewegende delen ............................................................................................. 17

3.6 Blootstelling aan radioactieve straling .................................................................................. 17

3.7 Elektrisering en elektrocutie ................................................................................................. 18

3.8 Knelling van personen of lichaamsdelen ............................................................................... 18

3.9 Vallen van personen en materialen ...................................................................................... 18

3.10 Blootstelling aan lawaai ......................................................................................................... 19

3.11 Onvoldoende verlichting ....................................................................................................... 19

3.12 Contact met hete of koude oppervlakten ............................................................................. 20

3.13 Werken in warme of koude omgeving (thermische belasting) ............................................. 20

3.14 Kunstmatige optische straling ............................................................................................... 20

3.15 Andere gevaren ..................................................................................................................... 20

4 Een beheersmatige aanpak werken in besloten ruimten ............................................................. 21

4.1 Opleiding in herkennen van besloten ruimten ..................................................................... 22

4.2 Het beheersen van betredingen van ‘permanente’ besloten ruimten ................................. 22

4.3 Beheersen van betredingen in niet permanente besloten ruimten. .................................... 23

4.4 Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk ........................................................... 25

4.5 Communicatie ....................................................................................................................... 25

5 Maatregelen voor het werken in besloten ruimten ...................................................................... 26

5.1 Veilig stellen van de ruimte vóór de betreding ..................................................................... 26

5.2 Maatregelen tijdens de betreding ......................................................................................... 28

6 Praktische uitvoering van maatregelen ......................................................................................... 37

6.1 Onderbreken van leidingen ................................................................................................... 37

6.2 Ventilatie ............................................................................................................................... 39

Page 4

6.3 Het uitvoeren van metingen ................................................................................................. 44

6.4 Lockout, Tagout –Tryout ....................................................................................................... 46

6.5 Valbeveiliging ........................................................................................................................ 47

7 Toezicht en redding ....................................................................................................................... 49

Bijlage 1 - Regelgeving ........................................................................................................................... 54

Bijlage 2 – Model Vergunning betreden besloten ruimtes ................................................................... 61

Bijlage 3 – Model Last Minute Risicoanalyse ........................................................................................ 64

Bijlage 4 – Matrix beheersmaatregelen ................................................................................................ 66

Afkortingen ............................................................................................................................................ 71

Page 5

1 Inleiding Heel wat werknemers betreden ruimten die niet voorzien zijn op menselijk verblijf, maar waar toch noodzakelijke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Denk bijvoorbeeld aan de reiniging van silo’s of het graven van putten en sleuven, maar ook aan andere constructie- of herstellingswerken op dergelijke plaatsen. Besloten ruimten komen in vrijwel alle sectoren voor en in allerlei vormen en maten. Het is uitermate belangrijk om een besloten ruimte te herkennen en de gepaste maatregelen te treffen in overeenstemming met de aanwezige risico’s. Elk jaar gebeuren nog steeds ernstige arbeidsongevallen, ook met dodelijke afloop, ten gevolge van het onbeheerst betreden van besloten ruimten. Om de werkgevers én werknemers te helpen bij de correcte toepassing van de regels (en aldus het risico op ongevallen te verminderen) heeft Agoria deze code van goede praktijk opgemaakt. Hierbij is gebruik gemaakt van de expertise die aanwezig is bij de bedrijven die lid zijn van Agoria (en die door de aard van hun activiteiten elke dag met deze problematiek te maken hebben), alsook van experten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid en Sociaal Overleg en van specialisten uit bedrijven van de sector. De opstellers hebben getracht een handleiding te schrijven die ook niet-specialisten kunnen gebruiken. Een voorafgaande kennis van de regelgeving is echter wel nuttig. Het is zeer belangrijk te weten welke werken uitgevoerd worden en hiervoor de nodige veiligheidsmaatregelen te nemen. Naast een opsomming van de risico’s en de maatregelen die kunnen worden genomen, worden in deze code ook modeldocumenten ter beschikking gesteld om de gebruikers te helpen bij de concrete toepassing ervan. De opstellers zijn ervan overtuigd dat heel wat ongevallen kunnen vermeden worden door een weloverwogen toepassing van deze code. Dit vergt echter een gepaste aandacht voor de opleiding en ervaring van de betrokken uitvoerders en een volledige kennis van de risico’s. In het geval dat aannemers de werken uitvoeren zal de opdrachtgever zorgen voor de overdracht van informatie over de aanwezige risico’s en de te nemen preventieve maatregelen. Deze code geeft de lezer een praktisch naslagwerk om te voldoen aan de eisen van het ARAB en Codex Welzijn op het Werk. De werkgroep: Kris Ceulemans, Hertel Xavier Deleu, Cofely Fabricom GDF Suez Energy Services Christian Depue, NAVB Dirk Hilgert, Bilfinger ROB Werner Vancayseele, Spie Steven Van Cauwenberghe, Toezicht Welzijn op het Werk FOD WASO Peter Vansina, Afdeling van het toezicht op de chemische risico's - FOD WASO Jo De Jonghe, Agoria Geert De Prez, Agoria

Page 6

2 Besloten ruimten We merken op dat een definitie van “besloten ruimte” niet voorkomt in de Belgische regelgeving (ARAB/Codex Welzijn op het Werk). Een bepaald type van besloten ruimte, namelijk een besloten ruimte met een risico op een gevaarlijke atmosfeer, wordt echter wel behandeld in de regelgeving, zonder dat de term ‘besloten ruimte’ hier gebruikt wordt. Artikel 531 van het ARAB handelt over "werkzaamheden in plaatsen waar gevaarlijke gassen kunnen voorhanden zijn". Welke plaatsen worden bedoeld, blijkt uit een niet-limitatieve lijst van voorbeelden: kuilen, vergaarbakken, kuipen bestemd voor chemische reacties, ondergrondse controleplaatsen, riolen, rookkanalen, enz. Een andere deelverzameling van besloten ruimten die worden behandeld in de regelgeving zijn de ondergrondse reservoirs en de bovengrondse opslagtanks voor ontvlambare vloeistoffen voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen. Het KB van 13 maart 1998 betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen (BS 15.05.1998) beschrijft in onderafdeling 10 de maatregelen die moeten getroffen worden bij het betreden van deze besloten ruimten voor het uitvoeren van onderzoeken, werken en herstellingen. De relevante bepalingen van dit KB kan u hieronder bij punt 2.5 terugvinden. 2.1 Omschrijving besloten ruimte:

Omwille van het ontbreken van een wettelijke bepaling is hieronder getracht een omschrijving te geven van een besloten ruimte: “Een gesloten of deels open omgeving met een al dan niet vernauwde toegang die niet is ontworpen voor het normale verblijf van personen, en waar het risico bestaat op letsel of gezondheidsschade door gevaarlijke stoffen, externe of interne omstandigheden of activiteiten.” De kenmerken kunnen als volgt worden omschreven:

• niet ontworpen voor het normale verblijf van werknemers • een besloten karakter

o beperkte of moeilijke toegangsmogelijkheden o beperkte natuurlijke ventilatie o slechte verlichting

• waar een gevaarlijke atmosfeer aanwezig is of kan ontstaan (een gevaarlijke atmosfeer is een atmosfeer die kan aanleiding geven tot bijvoorbeeld intoxicatie, brand of explosie, verstikking, …)

• risico’s die bijkomend ontstaan door de omstandigheden (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een roerder of andere beweegbare onderdelen) of activiteiten (bijvoorbeeld slijpen, branden, …).

Niet alle kenmerken hoeven tegelijk aanwezig te zijn.

1 Voor een beschrijving van de regelgeving zie hoofdstuk 2.4 en bijlage 1 voor de integrale tekst van het ARAB

Page 7

Opmerking: het betreden van een dergelijke ruimte verwijst zowel naar het volledig als gedeeltelijk betreden dus ook als bijvoorbeeld alleen het hoofd in de opening van de ruimte wordt gebracht. 2.2 Uitgaan van het risico

Deze omschrijving laat ruimte voor interpretatie. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat een discussie of het feit of een bepaald werk nu al dan niet in een besloten ruimte wordt uitgevoerd, niets verandert aan de inherente risico’s van dat werk. Het is dan ook veel belangrijker om de risico’s te (h)erkennen en maatregelen te nemen dan het gepast “label” op de ruimte te kleven. Werknemers zullen in elk geval opgeleid en geïnformeerd moeten worden zodat ze de kenmerken van een besloten ruimte herkennen en zo de gepaste maatregelen kunnen nemen. Onderzoeken of een bepaalde werksituatie onderworpen is aan artikel 53 van het ARAB is dan weer wel erg belangrijk omdat voor deze situaties minimale maatregelen worden voorgeschreven. De werkgever is verplicht de risico’s op te sporen en te evalueren. Deze risicobeoordeling vormt de basis voor het nemen van preventieve- en schadebeperkende maatregelen, waarbij het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen de laatste mogelijkheid is nadat alle andere -collectieve- maatregelen zijn genomen. Het is belangrijk op te merken dat, vooraleer er geopteerd wordt voor het gebruik van PBM, er voorrang dient gegeven te worden aan:

• de uitschakeling van risico’s aan de bron • de beperking van risico’s door middel van maatregelen op het gebied van de

arbeidsorganisatie of door middel van collectieve beschermingsmiddelen. Pas in de gevallen dat deze maatregelen het risico onvoldoende beperken moeten PBM gebruikt worden. De redding moet gezien worden als een schadebeperkende maatregel voor het restrisico dat overblijft nadat alle andere maatregelen werden genomen om een veilige werkomgeving te creëren. Voor het opsporen van de risico’s en het nemen van gepaste maatregelen kan gebruik gemaakt worden van de matrix die bij deze “code van goede praktijk” hoort (zie bijlage 4). 2.3 Enkele voorbeelden van besloten ruimtes:

Het is onmogelijk een limitatieve lijst te geven van besloten ruimtes. Het is belangrijk de kenmerken van een besloten ruimte in het achterhoofd te houden en ZELF besloten ruimtes te leren (H)ERKENNEN. De hierna afgebeelde voorbeelden kunnen in bepaalde omstandigheden worden beschouwd als besloten ruimten die vallen onder artikel 53 van het ARAB; deze omstandigheden worden nader toegelicht in 2.4.

Page 8

Putten Sleuven

Ondergrondse ruimtes Riolen

Tanks Pijpstelsels of kanalen

Lastent Stelling (afgesloten krimpfolie)

Page 9

Tank

Silo’s

Begaste containers

Gebinten

2.4 Besloten ruimten onderworpen aan het artikel 53 van het ARAB

Een belangrijk deel van de besloten ruimten zijn deze ruimten die vallen onder artikel 53 van het ARAB. Het betreft besloten ruimten met een risico op een gevaarlijke atmosfeer. De voorschriften van artikel 53 zijn redelijk ingewikkeld geformuleerd. Als men de teksten grondig analyseert, stelt men vast dat er onderscheid gemaakt wordt tussen 4 types van ruimten. Omwille van de leesbaarheid worden deze types hieronder beschreven in andere bewoordingen dan deze die letterlijk terug te vinden zijn in artikel 53. De integrale tekst van artikel 53 is opgenomen in bijlage 1. Deze alternatieve omschrijvingen kunnen dus helpen bij identificeren van die types van besloten ruimten waarvoor minimale technische detailvoorschriften worden opgelegd.

Page 10

De 4 types van besloten ruimten zijn de volgende:

Ruimten met actieve bronnen 2.4.1

Dit zijn ruimten waarin gevaarlijke gassen of dampen worden vrijgezet. Deze gassen of dampen kunnen afkomstig zijn van verschillende bronnen. Artikel 53 van het ARAB beschrijft in paragraaf 1 drie types van bronnen van gevaarlijke stoffen die kortweg ‘actieve bronnen’ genoemd worden:

• bronnen eigen aan de ruimte: achtergebleven vloeistofresten, bezinksels, afzettingen op wanden, rottend afval, enz.; deze situatie wordt omschreven in art 53 §1, a), 1°

• bronnen eigen aan de activiteiten die worden uitgevoerd in de ruimte; zoals lassen, schilderen, coaten, … deze situatie wordt beschreven in (art. 53 §1, a), 2°)

• bronnen eigen aan de omgeving waarvan het effect op de atmosfeer in de ruimte kan vastgesteld worden door metingen uit te voeren na het stopzetten van de ventilatie. Deze situatie komt bijvoorbeeld voor ten gevolge van binnendringen van gassen afkomstig van buiten de besloten ruimte (elektrogeen groepen, draaiende voertuigen of dieselgroepen, reinigingswerken in de buurt, …). Zie ARAB, artikel 53 §1, a), 3° 1° paragraaf.

Ruimten waar plots een gevaarlijke atmosfeer kan ontstaan 2.4.2

Dit zijn ruimten zonder actieve bronnen (bijvoorbeeld als gevolg van een voorafgaande reiniging en ventilatie) maar waar het risico bestaat dat de lucht er toch plots en onverwacht kan verontreinigd worden. De verontreiniging kan afkomstig zijn uit de omgeving of het resultaat zijn van de werkzaamheden in de ruimte. Het begrip ‘plots’ is voor interpretatie vatbaar. Het gaat in ieder geval om situaties waarbij de snelheid en de aard van de verontreiniging maken dat het preventief gebruik van autonome ademhalingsbescherming vereist is. Voorbeeld: openen van leidingen of apparaten die opgesteld zijn in de besloten ruimte en die mogelijk productresten kunnen bevatten, verwijderen van roestlagen, aanbrengen van verflagen, verwijderen van sedimenten. Zie ARAB, art 53 §1, a), 3°, laatste paragraaf.

Ruimten met een mogelijk zuurstoftekort 2.4.3

In deze ruimten zijn geen actieve bronnen aanwezig en kan er ook niet plots een gevaarlijke atmosfeer optreden, maar bestaat de mogelijkheid dat er vóór de betreding onvoldoende zuurstof aanwezig is omdat de ruimte gedurende lange tijd afgesloten was (en er dus geen luchtverversing heeft plaats gevonden). Het ligt voor de hand dat dergelijke ruimtes geventileerd worden vóór de betreding. Zie ARAB, art 53 §1, a), 4°. De ruimte kan ook gevuld zijn geweest met inerte gassen. Het zuurstofgehalte moet minimaal 19 volume % bedragen.

Ruimten met onvoldoende luchtvoorraad 2.4.4

Deze ruimten vallen niet onder de vorige 3 gevallen. Er zijn geen bronnen van gevaarlijke gassen of dampen, er is geen risico op een plotse indringing van gevaarlijke stoffen en de zuurstofconcentratie is voldoende op het ogenblik van de betreding. In deze ruimten bestaat echter wel de mogelijkheid dat een zuurstoftekort optreedt als gevolg van het verbruik van zuurstof door de betreders. Zie ARAB, art 53 §1, a), 5°.

Page 11

Voor deze vier types van besloten ruimten gelden specifieke detailvoorschriften. We zullen daar verder in deze publicatie op wijzen.

2.5 Opslagtanks voor ontvlambare vloeistoffen

Het KB van 13 maart 1998 betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen (BS 15.05.1998) beschrijft in onderafdeling 10 de maatregelen die moeten getroffen worden bij het betreden van deze besloten ruimten voor het uitvoeren van onderzoeken, werken en herstellingen. De relevante bepalingen uit dit KB zijn opgenomen in bijlage 1 (punt 2). Onder het toepassingsgebied van dit KB vallen vloeistoffen met een vlampunt lager of gelijk aan 100°C. Het is niet van toepassing op vloeibaar gemaakte ontvlambare gassen. De voorschriften van dit KB liggen grotendeels in lijn met artikel 53 van het ARAB maar leggen nog enkele bijzondere accenten:

• er is sprake van een geschreven machtiging die moet verkregen worden vóór de betreding kan uitgevoerd worden (in de praktijk neemt deze machtiging de vorm aan van een werkvergunning)

• alle ontvlambare dampen moeten verwijderd worden, evenals de bezinkingen die na het ledigen overblijven

• vooraleer aan een tank of een reservoir werken of herstellingen worden uitgevoerd, worden ze gereinigd volgens een reinigingsmethode die op gebied van brand- en explosiebeveiliging voldoende waarborgen biedt

• tijdens de werken zal in het reservoir of de tank een permanente verluchting verzekerd worden. De werken of herstellingen dienen in een procedure te worden vastgelegd welke geviseerd moet worden door de preventieadviseur.

• er wordt uitdrukkelijk vermeld dat de metingen m.b.t de grenswaarden voor blootstelling in de tank op regelmatige tijdstippen herhaald moeten worden;

• de voorschriften voor toezicht en redding gelden voor elke betreding, terwijl in artikel 53 van het ARAB dit afhankelijk is van de risico’s.

Page 12

3 Risico’s eigen aan besloten ruimten In principe kan men in een besloten ruimte alle gevaren2 en risico’s3 vinden die ook op een ‘normale’ werkpost aanwezig zijn. De besloten ruimte introduceert echter een aantal specifieke bijkomende gevaren en risico’s of verstrekt de risico’s eigen aan de activiteiten die er worden in uitgevoerd. Dit is doorgaans het gevolg van het feit dat:

• de ruimte niet ontworpen is om arbeid in te verrichten • het een besloten karakter betreft • in bepaalde gevallen in de ruimte meerdere werknemers verschillende taken uitvoeren op

een relatief klein oppervlak of een klein volume. We gaan hieronder in op een aantal specifieke risico’s die eigen zijn aan besloten ruimten.

3.1 Verstikking

Verstikking is een gevolg van een tekort aan zuurstof in de ingeademde lucht. Omgevingslucht (op zeeniveau) bevat ongeveer 21% zuurstof en 78% stikstof. Over het algemeen wordt een zuurstofconcentratie van 19% beschouwd als een veilige ondergrens. Een lagere zuurstofconcentratie veroorzaakt nadelige effecten op het lichaam:

• 12 - 16%: verstoorde ademhaling, emotionele storingen, abnormale vermoeidheid • 10 -11%: hartritmestoornissen, euforie, hoofdpijn • 6 - 10%: overgeven, duizelingen, flauwvallen of bij bewustzijn maar hulpeloos • 6 - 0%: Hartstilstand, stilstand longfunctie, dood binnen enkele minuten.

Mogelijke oorzaken van zuurstoftekort in besloten ruimte zijn:

• Verdringing door inerte gassen (N2, CO2, Ar, …) o Gebruikt bij reinigen of inertiseren o Lekken van aangesloten leidingen met N2, Ar, … Gebruikt bij TIG-lassen (Tungsten

Inert Gas) • Verbruik van O2 in chemische reacties

o Verbranding (bv. lassen, werken met open vlam, …) o Fermentatie (reactie O2 met organisch materiaal vormt CO2) o Corrosie o Andere reacties bv. uitharden van deklagen

• Het verbruik van zuurstof door de betreders (kan een probleem zijn in zeer kleine ruimte of zones van een ruimte met erg weinig ventilatie).

• Adsorptie door poreuze materialen o Bv. “actieve kool”

Poolse werknemer stikt in koelcel van fruitbedrijf Een 48-jarige Poolse werknemer kwam zaterdag om het leven toen hij zichzelf opsloot in een koelcel. In zo’n cel bevat de lucht slechts 1% zuurstof. De man overleed dus luttele ogenblikken nadat hij zichzelf insloot.

Bron: De standaard van 9/02/2009

2 Gevaar: de intrinsieke schadeverwekkende eigenschap van een voorwerp, stof, proces of situatie die nefaste gevolgen hebben of de gezondheid en de veiligheid van de werknemer te bedreigen. 3 Een “risico”, is de kans dat deze schadeverwekkende eigenschap ook daadwerkelijk tot uiting komt. Deze kans wordt door tal van risicofactoren beïnvloed.

Page 13

De 44-jarige Duitse arbeider die donderdagavond om het leven kwam in een staalfabriek stikte door een combinatie van zuurstoftekort en het inademen van het gevaarlijke argongas. Dat bleek na onderzoek in de convector waar het ongeval gebeurde. De arbeider, die voor een externe firma onderhoudswerken aan het uitvoeren was, zakte donderdagavond plots in elkaar tijdens de afbraak van de laatste stukken van een stelling op de bodem van een convector. Zijn collega stond bovenaan de kuip, maar zag zijn collega ineenzakken. Hij haalde hulp en liet zichzelf in de kuip zakken. Maar toen ook hij begon te wankelen, sloeg de derde arbeider alarm. Voor de 44-jarige man kon geen hulp meer baten, maar de collega werd nog naar het ziekenhuis gebracht, waar hij gisteren weer bij bewustzijn was. Het Laatste Nieuws, 12 februari 2011 - Het Nieuwsblad, 12 februari 2011

3.2 Brand en explosie

De intrede van ontvlambare dampen en gassen in de ruimte geeft aanleiding tot risico’s van brand en/of explosie. De betreding van een besloten ruimte met een explosieve atmosfeer is niet toegelaten. Het is immers niet mogelijk betreders en eventuele redders te beschermen tegen brand. Slachtoffers zijn kansloos. Merk op dat brand niet alleen aanleiding geeft tot warmteontwikkeling, maar ook de zuurstof in de ruimte verbruikt en toxische verbrandingsgassen produceert. Hieronder volgen mogelijke oorzaken van een explosieve atmosfeer in een besloten ruimte.

• Vrijzetting van ontvlambare dampen uit vloeistofresten of residu’s. Warmtebronnen in de ruimte zoals de hitte van laswerken of van de verlichting kunnen de verdamping bevorderen.

• Het lekken van ontvlambare vloeistoffen of dampen uit aangesloten leidingen, aangrenzende kamers of interne apparaten (zoals interne warmtewisselaars);

• Vrijzetting van ontvlambare dampen als gevolg van de werken die in de ruimte worden uitgevoerd, bijvoorbeeld bepaalde verf- en reinigingswerken (op basis van solventen);

• Vrijzetting van ontvlambare dampen of gassen door ongewenste reacties. Zo kunnen metalen reageren met zuren of basen waarbij waterstof kan worden vrijgezet. Een aluminium ladder in contact met natriumhydroxide kan bijvoorbeeld leiden tot vrijzetting van waterstof;

• De intrede van ontvlambare dampen of gassen van buiten de ruimte (door dispersie, natuurlijke of geforceerde ventilatie). Ontvlambare dampen of gassen kunnen in de omgeving van een besloten ruimte worden vrijgezet als gevolg van andere werkzaamheden (het gasvrij maken van een opslagtank met licht ontvlambare vloeistoffen) of als gevolg van een gaslek.

Een explosieve atmosfeer kan zich vormen met een mengsel van een vaste stof (poeders) en lucht. Voorbeelden van dergelijke poeders zijn:

• meel • polymeerpoeders (PP, PE) • metaalpoeders • farmaceutische poeders • houtstof • suiker • …

Let op: De aanwezigheid van poeders (in functie van de korrelgrootte) kan aanleiding geven tot een explosief stofmengsel. De activiteiten in de ruimte en zelfs de ventilatie kan een poeder of stoflaag doen opdwarrelen, dat eens gemengd met lucht, een explosief mengsel kan vormen.

Page 14

Een brand kan ook het gevolg zijn van een te grote concentratie aan zuurstof in de ruimte. Over het algemeen wordt een concentratie van 23,5% zuurstof in de lucht beschouwd als een veilige bovengrens. Hogere zuurstofconcentraties leiden tot een daling van het vlampunt, waardoor vloeistoffen die normaal niet als (licht) ontvlambaar beschouwd worden, wel aanleiding kunnen geven tot explosieve atmosferen bij omgevingstemperatuur. Brandbare stoffen, zoals bijvoorbeeld katoenen kledij, kunnen in een zuurstofrijke omgeving ook veel makkelijker vuur vatten. Mogelijke oorzaken van een zuurstofrijke atmosfeer zijn:

• een lek in een zuurstofleiding die aangesloten is op de besloten ruimte • een lek in een zuurstoffles of zuurstofslang die gebruik wordt voor las- of snijwerken.

Een arbeider dinsdag ernstige brandwonden op. De man was aan het werk in een zo goed als lege mazouttank, toen plots een ontploffing plaatsvond. Mogelijk hebben de dampen geleid tot een mengsel van gassen en restdampen, en heeft de warme halogeenlamp die voor licht moest zorgen, de gassen doen ontploffen. Het Belang van Limburg; 18 februari 2009

3.3 Intoxicatie

Het inademen van toxische of schadelijke dampen en gassen kan in de eerste plaats leiden tot acute of chronische gezondheidsschade. De regelgeving verbiedt uitdrukkelijk om ruimten te betreden zonder ademhalingsbescherming indien de grens voor blootstelling wordt overschreden. Daarnaast zijn ook effecten mogelijk die indirect tot ongevallen aanleiding kunnen geven: duizeligheid (valgevaar), euforie (roekeloos gedrag), desoriëntatie (onmogelijkheid om zelfstandig de ruimte te verlaten). Soms worden we bewust van de gevaren omdat we ze ruiken of zien (bijvoorbeeld H2S ruikt naar rotte eieren) maar in een aantal gevallen is het gevaar aanwezig zonder dat we dit merken. Een voorbeeld hiervan is CO dat kleur- en geurloos is. Het ruiken of zien van de gevaren wijst op de aanwezigheid van het gevaar en niet op de omvang ervan. De geurdrempel van bijvoorbeeld aardgas (tetrahydrothiofeen (THT) met een geurdrempel van 3,6 microgram per m3) worden bewust lager gehouden dan de gevarendrempels (onderste explosiegrens, grenswaarde, …), maar dit voorbeeld is niet representatief voor andere producten. Het is belangrijk om in te zien dat in een besloten ruimte relatief kleine hoeveelheden toxische gassen aanleiding kunnen geven tot een relatief grote concentratie. Mogelijke oorzaken van de aanwezigheid van toxische stoffen zijn gelijkaardig aan deze van de aanwezigheid van ontvlambare stoffen:

• vrijzetting van stoffen uit vloeistofresten of residu’s die in de ruimte aanwezig zijn • vrijzetting van stoffen uit lekkende leidingen of aangrenzende compartimenten • vrijzetting van stoffen door het openmaken van apparaten of leidingen met toxische stoffen • het binnendringen van stoffen afkomstig van buiten de ruimte (via de ventilatie of openingen

in de besloten ruimte) • vrijzetting van stoffen door chemische reacties.

Twee mannen werden maandagnamiddag bewusteloos teruggevonden toen ze een kelder behandelden tegen opstijgend vocht. De twee werden in kritieke toestand naar het ziekenhuis

Page 15

gebracht nadat ze giftige dampen hadden ingeademd. De ambulanciers raakten niet meteen tot bij de slachtoffers omdat de dampen te giftig waren. Zij wachtten tot er persluchttoestellen beschikbaar waren. De twee arbeiders waren aan de slag voor een bedrijf dat gespecialiseerd is in renovatie en waterdichtingstechnieken. De oudste man bezweek dinsdag aan zijn verwondingen. De jongste is aan de beterhand. Uit: Het Nieuwsblad, Het Laatste Nieuws, 22 & 23 maart 2011 Tijdens werken aan een watercollector raakte een 45-jarige werknemer bevangen door CO-gassen. Die waren afkomstig van de slijpschijf met benzinemotor. Het slachtoffer kon nog uit de put kruipen en werd opgevangen door een collega. Hij werd naar de decompressiekamer van het ziekenhuis gebracht. Zijn toestand is niet levensbedreigend. 30 juni 2011 - Het Laatste Nieuws Bij werken aan een brouwerij is dinsdagochtend een ammoniaklek ontstaan. Drie arbeiders raakten zwaargewond. Ze werden overgebracht naar het brandwondencentrum van Neder-Over-Heembeek. Twee van de mannen zijn nog in levensgevaar. Het ammoniaklek is intussen gedicht. Het ammoniaklek in de brouwerij ontstond rond 8.50 uur toen drie arbeiders van een externe firma in een besloten ruimte in de brouwerij ontmantelingswerken aan een oude installatie uitvoerden. Twee van hen liepen zware brandwonden op, de derde man raakte bevangen door ammoniakdampen. Nieuwsblad - donderdag 29 september 2011 Een 66-jarige landbouwer stierf zondagmiddag nadat hij in een waterput op zijn familieboerderij bedwelmd raakte door giftige dampen. De man viel in de put toen hij de vlotter wilde herstellen. Hij raakte bevangen door waterstofsulfidegas in de put en verdronk. Ook zijn zoon en diens echtgenote vielen in de welput en raakten bevangen toen ze de man wilden redden. Zij konden echter nog gereanimeerd worden door de hulpdiensten. Ook een ambulancier raakte bedwelmd. 30 april 2012 - Het Nieuwsblad Arbeider sterft bij werken aan het nieuwe politiekantoor. 'Rioolgas' ligt waarschijnlijk aan de oorzaak. 'Met een acht man waren ze aan het werk toen er plots twee man door een 'mangat' vielen. Toen collega's ter hulp schoten werden ook zij bevangen door het gas. De bijgeroepen hulpdiensten konden niets meer doen voor een 51-jarige arbeider. De andere man werd in kritieke toestand naar de kliniek gevoerd Het Nieuwsblad, dinsdag 06 augustus 2013

3.4 Verdrinking

De plotse intrede van water (of een andere vloeistof) kan leiden tot de verdrinkingsdood van de betreders. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de betreding van een riool waarin een plotse lozing gebeurt (bijvoorbeeld door een stortbui). We hebben echter niet altijd water of een vloeistof nodig om te verdrinken. Verdrinking in poeders of korrels is een veel voorkomende oorzaak van ongevallen, meestal met dodelijke afloop. Dergelijke ongevallen zijn zeer kenmerkend voor silo’s met graan, meel, kunststofkorrels, …

Page 16

Bij een werkongeval op een bouwwerf is een 56-jarige arbeider meegespoeld in een rioolbuis. De buis moest voor de werkzaamheden worden afgesloten met een opblaasbare ballon, maar die begaf het. De man is nog steeds spoorloos. Er waren op het moment van het ongeval twee arbeiders aan het werk in de bouwput. Een van de twee kon tijdig wegspringen toen de ballon het begaf. Het 56-jarige slachtoffer werd meegesleurd door het water. De arbeidsinspectie stelt zich vragen over de veiligheidsvoorschriften bij die werken. 'Er wordt nagegaan of de aannemer geen inbreuken heeft gepleegd op de arbeidsreglementering', klinkt het bij het Brugse parket. 'De vraag is of een bepaalde veiligheidsklep in het riool wel goed werd afgesloten.' 01 december 2011 - Het Nieuwsblad [Kempen], 30 november 2011 - Gazet van Antwerpen. Op 28 februari 2005 kwam een arbeider om het leven toen hij een silo van een veevoederbedrijf aan het schoonmaken was. Hij reinigde de binnenwand van de silo toen een werknemer in de controletoren een grote hoeveelheid soja in de silo deed binnenstromen. De arbeider, zittend in een soort zetelliftje, raakte uit evenwicht en viel dertig meter naar beneden waar hij stikte in de graanmassa. Het duurde uren om het slachtoffer te bevrijden. Het Laatste Nieuws, 01/03/2007 Een man kwam gistermorgen om het leven bij een arbeidsongeval. Dat gebeurde bij een voederbedrijf. Hij viel in een silo die half gevuld was met meel. Dat gebeurde toen hij in dienst van z'n werkgever, het bovenste deel van de tank wilde schoonmaken. Voor die klus werd een lift ingeschakeld. Om nog onbekende reden is de man uit de lift gevallen. Meters lager kwam hij in het mulle meel terecht. Vrijwel onmiddellijk zonk hij weg in de dichte massa. Nog voor de man kon gelokaliseerd worden, stierf hij door verstikking. Het Laatste Nieuws - Leiestreek, 14/6/2007 Een man is maandagnamiddag om het leven gekomen bij een arbeidsongeval in een graansilo. De man werd in het graan gezogen en raakte bedolven. De brandweer probeerde hem nog te bevrijden en diende het slachtoffer zuurstof toe maar dat mocht niet meer baten. De man stikte door de druk. 03/08/2010 - Het Belang van Limburg Een 21-jarige jongeman van een onderhoudsfirma raakte bij een val in een silo bedolven onder een massa kleikorrels. Hij kon pas na een half uur bevrijd en gereanimeerd worden. Hij verkeert nog in kritieke toestand. 13 januari 2012 - Het Laatste Nieuws [Waasland] Een arbeider van een biologische meelmaalderij is vorige donderdag omgekomen bij het laden van een vrachtwagen. De man was in een silo gekropen omdat het meel leek vast te zitten en kreeg vijf ton meel over zich heen. De politie en de civiele bescherming pompten het meel uit de koker, maar tevergeefs. 04 augustus 2012 - De Standaard

Page 17

3.5 Contact met bewegende delen

Sommige besloten ruimten bevatten bewegende delen, bijvoorbeeld roerders, ventilatoren en doseerschroeven. Het is uiteraard niet aanvaardbaar om de ruimte te betreden als dergelijke (niet afgeschermde) delen in beweging zijn of als ze tijdens de betreding in beweging kunnen komen, hetzij automatisch (door de processturing) hetzij door een manueel startcommando. Daarmee is het gevaar echter niet geweken. De meeste ongevallen met bewegende delen in besloten ruimten zijn immers te wijten aan het manueel of automatisch starten van bewegende delen terwijl de betreders in de ruimte aanwezig zijn. Er is bovendien niet altijd een motor nodig om een gevaar van bewegende delen te introduceren. Sommige bewegende delen kunnen in beweging kunnen gebracht worden door de zwaartekracht of de wind. Tijdens onderhoudswerken aan een machine op het terrein van een asfaltbedrijf, is een arbeider, woensdagnamiddag verongelukt. Hij was op het moment van het ongeval bezig in een asfaltmolen, toen die om onverklaarbare redenen opstartte. De man kon niet meer gered worden. Zijn collega's kregen psychologische bijstand. Het Nieuwsblad - vrijdag 08 mei 2009 Het scheelde niet veel, of ik was mijn hoofd kwijt geweest". De 21-jarige man was woensdag aan het schilderen in een koeltoren toen iemand plots de propeller aanzette. De man kreeg de wieken enkele keren tegen zijn hoofd en kwam zwaar ten val. Het Laatste Nieuws, 07/04/06

3.6 Blootstelling aan radioactieve straling

Sommige besloten ruimten bevatten apparatuur dat radioactieve straling uitzendt. Mogelijke bronnen van radioactieve straling zijn:

• niveaudetectoren op basis van ioniserende stralingradiografieën die in of in de nabijheid van de besloten ruimten worden genomen.

Er dient nagegaan te worden wat de functie is van deze radioactieve bronnen en op welke manier ze aanleiding kunnen geven tot risico’s. Besloten ruimten kunnen ook deel uitmaken van een bestralingsmachine. Een technicus bevond zich in een bestralingsinstallatie toen de 'opstartsequentie van de bestraling' plots werd begonnen. De technicus activeerde direct één van de noodstoppen die in de cel aanwezig zijn. De Morgen - vrijdag 15 mei 2009

Page 18

3.7 Elektrisering en elektrocutie

Wanneer elektrische apparaten en installaties in besloten ruimtes binnengebracht worden, bestaat een kans op elektrocutie 4 en elektrisering 5. In de besloten ruimte kunnen condities aanwezig zijn die het risico op elektrocutie of elektrisering verhogen:

• de aanwezigheid van metalen wanden (in tanks, silo’s) of andere geleidende delen • de aanwezigheid van water of vocht (in riolen, regenputten, achter gebleven water in opslag

tanks na reiniging, ..) • de introductie van water of vocht tijdens de werken • door het besloten karakter kan de betreder op meerdere plaatsen en/of over een groter

lichaamsoppervlakte contact hebben met de geleidende wanden. Werken in besloten ruimten introduceren ook risico’s van schade aan elektrische apparaten en kabels die in andere normale werkomgevingen vele beter onder controle kunnen gehouden worden. Denk hierbij aan het aanstoten of omvallen van verlichtingsarmaturen, struikelen over elektriciteitskabels, enz.

3.8 Knelling van personen of lichaamsdelen

Het gevaar van knelling bestaat in ruimtes met langzaam vernauwende secties. Personen kunnen hier gekneld raken, waardoor ze niet meer op eigen kracht de ruimte kunnen verlaten. Naast knelling is er tevens een risico dat door opbouw van installaties in de besloten ruimte of de tijdelijke of permanente plaatsing van arbeidsmiddelen de uitgang niet voldoende doorgankelijk is.

3.9 Vallen van personen en materialen

Vallen van personen 3.9.1

Het risico op valgevaar is in verhoogde mate aanwezig. De ernst van een arbeidsongeval door vallen is meestal aanzienlijk. We hebben immers veelal te maken met toegangen op hoogtes, die dan ook nog eens vernauwd of moeilijk toegankelijk zijn, of met niet of slecht afgedekte sleuven en putten. De besloten ruimte kan omwille van zijn vorm valgevaar opleveren. Voorbeelden hiervan zijn: grote dieptes eigen aan de installatie, het werken op steigers in een tank en gladde/schuine wanden. Als de toegang tot de ruimte zich in het dak van de ruimte bevindt (bijvoorbeeld een mangat bovenop een silo of tank), gebeurt de toegang via afdalingstechnieken (zie ook hoofdstuk 6.5). In bepaalde gevallen bevinden de toegangen zich op een zekere hoogte en zijn er risico’s van val- gevaar wanneer de werknemer zich naar de toegang begeeft.

4 elektrocutie: schadelijke elektrische stroomdoorgang door het menselijk lichaam met de dood tot gevolg 5 elektrisering: aanraking aan elektrische spanning zonder dodelijk gevolg

Page 19

Vallen van materialen 3.9.2

Het vallen van materiaal is natuurlijk niet eigen aan het werken in een besloten ruimte maar wordt meestal versterkt door de beperkte omvang van de ruimte en de kans dat verschillende werkposten zich boven elkaar bevinden of dat de aanlevering van materialen langs boven dient te gebeuren.

3.10 Blootstelling aan lawaai

De aanwezigheid van lawaai is op veel werkposten een belangrijk aandachtspunt. In besloten ruimtes wordt dit risico echter nog versterkt door reflectie en de kleine ruimte. Lawaai kan afkomstig zijn van activiteiten die zich afspelen in de ruimte (of in de omgeving) zoals het gebruik van elektrisch, pneumatisch of mechanisch gereedschap (bikken, hameren, slijpen, reinigen onder hoge druk…) die ervoor zorgen dat er snel actiewaarden overschreden worden. Ook piekgeluiden vormen in besloten ruimte een belangrijk risico. De versterking van deze geluiden kan voor een overschrijding zorgen van de grenswaarde. Let op: Lawaai in een besloten ruimte is niet alleen een risico voor de operator of uitvoerder van de actie maar is tevens een aandachtspunt voor iedereen die werkzaam is in de besloten ruimte.

3.11 Onvoldoende verlichting

Het kenmerk van een besloten ruimte is dat deze niet bedoeld is voor een permanent verblijf. Dit wil zeggen dat er veelal geen of slechts beperkte verlichting aanwezig is. Daarom zal bijkomende verlichting noodzakelijk zijn, rekening houdend met het soort activiteiten van de werknemers. Een voldoende (maar ook niet te veel) verlichting dient aanwezig te zijn om de ruimte te betreden en om struikelen en vallen te vermijden. Daarnaast is het nodig om voldoende verlichting te voorzien om het werk uit te voeren. Deze verlichting kan vast of mobiel opgesteld worden. Deze bijkomende verlichting zal bestaan uit:

• een algemene verlichtingsinstallatie; • een aanvullende plaatselijke verlichtingsinstallatie indien nodig.

Er zal eveneens aandacht moeten gegeven worden aan het mogelijk uitvallen van kunstverlichting omdat dan bijzondere risico’s mogelijk zijn. Er dient nagedacht te worden over een adequate noodverlichting 6 of veiligheidsverlichting 7. Voor een individuele betreding kan een veiligheidsverlichting bestaan uit een autonome zaklamp die geschikt is voor de omgeving (bv EX zaklamp waar een explosiegevaarlijke atmosfeer heerst). Bij betreding door verschillende personen zal een tweede, onafhankelijk gevoed verlichtingssysteem als back-up noodzakelijk zijn. 6 noodverlichting: is die verlichting die het mogelijk maakt om de ruimte veilig te verlaten 7 veiligheidsverlichting: is die verlichting die het mogelijk maakt om de normale werkzaamheden voort te zetten.

Page 20

Een goede verlichting maakt het mogelijk om hindernissen op te merken en voorkomt snelle vermoeidheid van de ogen. De risicoanalyse zal de behoefte aan verlichting verder verduidelijken. De verlichting moet voldoen aan de eisen van het AREI. In veel gevallen (vb vochtige ruimte) zal enkel een ZLVS kunnen gebruikt worden.

3.12 Contact met hete of koude oppervlakten

Hete of koude oppervlakken vergroten de kans op brand- of vrieswonden. Omwille van de vorm van de besloten ruimte vormt het onvrijwillig aanraken van hete - of koude- oppervlaktes een verhoogd risico. Doorheen de ruimte kunnen bijvoorbeeld pijpleidingen lopen die nog gebruikt worden (of pas uit dienst zijn gezet) en extreem koud of warm kunnen zijn. Ook de activiteit zelf kan aanleiding geven tot oppervlaktes met een hoge of een lage temperatuur zoals lassen of CO2 behandelingen.

3.13 Werken in warme of koude omgeving (thermische belasting)

Besloten ruimtes worden in het algemeen gekenmerkt door een slechte ventilatie. Hierdoor wordt de warmte slecht afgevoerd en is het risico op een thermische belasting van de betreders hoog. De warmte kan afkomstig zijn van klimatologische invloeden en soms ook versterkt door de aanwezigheid van technische apparatuur die ook warmte afgeeft. Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (ademhalingsbescherming, beschermpakken …) versterken het discomfort. Het KB van 4 juni 2012 betreffende thermische omgeving is evenzeer van toepassing op werkzaamheden in besloten ruimten.

3.14 Kunstmatige optische straling

Gekende bronnen van optische straling (UV, IR en zichtbaar) zijn lasprocessen en gebruik van lasers (bv voor metingen). Bijkomende risicofactoren is de mogelijke aanwezigheid van verschillende werknemers in dezelfde (kleine) werkzone waar de weerkaatsing van sterke lichtbronnen op de wanden zich voordoet. Het KB van 22 april 2010 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico’s van kunstmatige optische straling op het werk is ook van toepassing op werkzaamheden in besloten ruimten.

3.15 Andere gevaren

Afhankelijk van de situatie kunnen nog andere gevaren ontstaan. Het is daarom belangrijk steeds elke situatie via een risicoanalyse aandachtig te analyseren en de gevaren te identificeren, zodat gepaste maatregelen kunnen worden genomen.

Page 21

4 Een beheersmatige aanpak werken in besloten ruimten Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de onderneming de werken in en rond besloten ruimten kan organiseren.

Voor een toelichting over TRA en LMRA zie ook hoofdstuk 4.3.4.

Page 22

4.1 Opleiding in herkennen van besloten ruimten

Een eerste belangrijk aspect is de aandacht erop te vestigen dat werknemers dienen opgeleid/geïnstrueerd te worden in het HERKENNEN van besloten ruimtes en de hieraan verbonden risico’s. Een besloten ruimte is immers niet altijd een ruimte is die gekenmerkt is door 4 wanden en een kleine opening. Een besloten ruimte kan ook die ruimte zijn die op het eerste zicht “open” lijkt te zijn.

4.2 Het beheersen van betredingen van ‘permanente’ besloten ruimten

Sommige ruimtes in een onderneming kunnen gedefinieerd worden als permanente besloten ruimten. Dit zijn ruimten die doorgaans wel voorzien zijn van een toegang (een deur) maar die toch niet bedoeld zijn als normale arbeidsplaats. Voorbeelden van permanente besloten ruimten die in bepaalde omstandigheden onder de toepassing kunnen vallen van artikel 53 van het ARAB:

• ondergrondse tunnels • kruipkelders • analysehuisjes • pomphuisjes • opslaglokalen met gevaarlijke stoffen • …

Ze worden meestal slechts sporadisch betreden voor het uitvoeren van onderhoudswerken of afregelwerken. Het is in de eerste plaats belangrijk de accidentele (ongecontroleerde) toegang tot dergelijke ruimte te voorkomen. Dit kan door de ruimte te signaliseren en indien mogelijk op slot te doen. Dergelijke ruimten worden daarom permanent gesignaleerd als “besloten ruimte”.

De beheersmaatregelen van dergelijke permanente besloten ruimtes worden vastgelegd in procedures en instructies (die rekening houden met alle aspecten van deze code), en kunnen enkel betreden worden door bevoegde personen die beschikken over de adequate opleiding voor deze specifieke ruimte. Voor vooraf gedefinieerde routinematige activiteiten in permanente besloten ruimten moet een specifieke procedure/instructie worden uitgewerkt. Het blijft echter belangrijk om in de procedure een aanmeldingssysteem te verwerken opdat steeds verschillende personen op de hoogte zijn van de werkzaamheden.

Page 23

Wanneer echter afgeweken wordt van de routinematige vastgelegde activiteiten zal het systeem van vergunningen (zie verder) noodzakelijk zijn.

4.3 Beheersen van betredingen in niet permanente besloten ruimten.

Het identificeren van werkzaamheden waarbij niet permanente besloten 4.3.1ruimten betreden worden

De meeste betredingen gebeuren in het kader van werkzaamheden in besloten ruimten die in normale omstandigheden niet toegankelijk zijn: silo’s, opslagtanks, beerputten, enz. De werken die uitgevoerd worden, zijn bijvoorbeeld onderhoudswerken, inspecties, herstellings- of aanpassingswerken. Een beheersmatig aanpak van de risico’s van dergelijke werken veronderstelt dat de onderneming een systeem heeft waarbij deze worden geïdentificeerd zodanig dat op voorhand kan nagedacht worden over de uitvoering ervan. Wat men moet vermijden is dat werknemers op eigen initiatief “ad hoc” dergelijke werken uitvoeren. Dit geldt overigens voor alle soorten van onderhouds- en aanpassingswerken, ongeacht of deze uitgevoerd worden in besloten ruimten. In de praktijk betekent dit dat werken op een of andere manier aangevraagd worden en men bepaalde personen in het bedrijf belast met de voorbereiding ervan. Evalueren of de werken de betreding van besloten ruimten noodzakelijk maakt, is één aspect van deze voorbereiding. Wanneer een werk in besloten ruimten wordt aangevraagd, zouden de eerste betrachtingen moeten zijn:

• nagaan of de werken kunnen uitgevoerd worden zonder de ruimte te betredende betreding beperken in de tijd.

De voorbereiding van werken in besloten ruimten 4.3.2

Als het toch noodzakelijk is om een ruimte te betreden, is het belangrijk om deze betreding zo goed mogelijk voor te bereiden aan de hand van organisatorische en technische maatregelen.

Aanpak bij verschillende situaties 4.3.3

Het is belangrijk dat aandacht geschonken wordt aan de verschillende risico’s waarmee de werknemers geconfronteerd kunnen worden bij de besloten ruimten. Enerzijds zijn er de onderhouds- en herstellingsopdrachten (met een bepaalde frequentie) of de specifieke projecten of opdrachten (éénmalig), anderzijds is er de problematiek van de activiteiten met eigen werknemers of de uitbesteding aan aannemers waarbij de regelgeving werken met derden moet toegepast worden. In ieder geval is het noodzakelijk dat in verschillende stadia van het werk, overleg gepleegd wordt zodat alle risico’s zo veel mogelijk in kaart worden gebracht, en de noodzakelijke maatregelen (zowel preventief als curatief (redding)) worden genomen. Dit overleg en de informatiedoorstroming wordt nog belangrijker indien de werken worden uitbesteed aan een derde (aannemer). Het uitwerken van de aanpak dient dan in samenspraak te gebeuren tussen opdrachtgever en aannemer via een “aantoonbaar overleg”. Hiervoor verwijzen we naar de Agoria Code van goede praktijk: ‘werken met derden’.

Page 24

Een grondige analyse van het project, overleg, en uitwerking van de werkplanning is dus steeds cruciaal. Taakrisicoanalyses, Last Minute risicoanalyses en werkvergunningen zijn hierbij structurele en beheersmatige werkinstrumenten. Op basis van de risico’s kan u de geschikte materiele en organisatorische preventiemaatregelen vastleggen.

Risicoanalyse, Taakrisicoanalyse en Last Minute Risicoanalyse 4.3.4

Een analyse van de risico’s bestaat uit drie onderdelen: • identificeren en evalueren van de risico’s eigen aan de ruimte: de risicoanalyse • identificeren en evalueren van de risico’s verbonden aan de taak: de taakrisicoanalyse (TRA) • identificeren en evalueren, vlak voor aanvang van, en tijdens de werken, van de specifieke

aanwezige, én wijzigende risico’s: de last minute risicoanalyse (LMRA). We lichten deze 3 soorten analyses hieronder toe. De risicoanalyse:

In een risicoinventarisatie en -evaluatie worden de risico’s verbonden aan de ruimte en de omgeving geïnventariseerd en geëvalueerd.

De taakrisicoanalyse (TRA)

Een taakrisicoanalyse is een analyse die vooraf gemaakt wordt en de gevaren verbonden aan de activiteit inventariseert, risico’s definieert en analyseert en de noodzakelijke preventiemaatregelen zal vastleggen. Een taakrisicoanalyse heeft een dynamisch karakter omwille van wijzigende omstandigheden.

De Last Minute Risico Analyse (LMRA)

Een Last Minute risicoanalyse heeft de bedoeling dat de werknemers zelf, nét voor ze aan de slag gaan, nog een laatste maal overlopen welke taken ze moeten uitvoeren, hoe ze te werk moeten gaan, wat de aanwezige gevaren en risico’s zijn en ten slotte hoe men deze risico’s zal vermijden of minimaliseren. Op het ogenblik van de werken kunnen de omstandigheden op de werkplaats immers anders zijn dan ten tijde van de risicoanalyse. De LMRA is een continu proces, want ook tijdens de werkzaamheden kunnen de omstandigheden wijzigen.

In ieder geval gaat het steeds om een gestructureerde en beredeneerde benadering, door een persoon die met kennis van zaken de risicoanalyses uitvoert en de nodige preventiemaatregelen uitschrijft, alsook reddingsmiddelen toewijst. Deze beheersmatige aanpak omvat dan ook de uitwerking van maatregelen op maat van de onderneming, omstandigheden en de activiteiten. De LMRA wordt uitgevoerd door de betreders zelf. Een voorbeeld van LMRA is opgenomen in bijlage 3. Aangezien de maatregelen vóór het betreden van een besloten ruimte sterk afhankelijk zijn van de aanwezige risico’s, hebben we een matrix voorzien welke u zal helpen bij het uitwerken van de beheersmaatregelen (Bijlage 4).

Toelating via vergunning(en) 4.3.5

De voorbereiding van de werken is van cruciaal belang. Niet alleen de werkzaamheden en de veiligheidsmaatregelen moeten worden vastgelegd maar ook de taken van de toezichter, de manier van alarmeren, de eerstelijnsinterventie zonder betreding en de eerstelijnsinterventie met betreding.

Page 25

Een belangrijk beheersinstrument hiervoor is de vergunning. Deze werkvergunning omvat: • de risico’s • de voorbereidende maatregelen (om de ruimte veilig te stellen en te houden) • de preventiemaatregelen bij de verschillende activiteiten • de toestemming tot betreding.

Een voorbeeld van werkvergunning kan u in bijlage 2 terug vinden.

4.4 Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk

Het comité voor Preventie en Bescherming op het werk wordt geraadpleegd over de maatregelen die in dit kader worden genomen ter bescherming van de werknemers. We verwijzen voor meer toelichting naar het KB van 3 mei 1999 betreffende het Comité. Bij ontstentenis van een comité voor preventie en bescherming op het werk wordt de syndicale delegatie betrokken, wanneer er ook geen syndicale delegatie aanwezig is, wordt er een rechtstreekse communicatie opgezet met de werknemers.

4.5 Communicatie

Opleiding, communicatie en informatie naar de betrokken werknemers is zonder twijfel zeer belangrijk. Elke betrokken medewerker zal op zijn niveau en volgens zijn taken en opdrachten moeten beschikken over de adequate kennis. Hiervoor is in eerste instantie een voorafgaande opleiding natuurlijk absoluut noodzakelijk voor alle betrokkenen, inclusief zij die in het commerciële traject betrokken zijn.

Page 26

5 Maatregelen voor het werken in besloten ruimten In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de maatregelen welke genomen moeten worden. Een belangrijk principe is het volgende:

“Als je een besloten ruimte niet moet betreden, doe dit dan ook niet. Indien er dan toch een betreding noodzakelijk is zorg dan eerst dat de ruimte veilig is gesteld.

5.1 Veilig stellen van de ruimte vóór de betreding

Algemeen: Zorg dat de werknemers elkaar op regelmatige tijdstippen kunnen aflossen, houd rekening met thermische omgevingsfactoren zoals koude of warmte. Hieronder worden een aantal activiteiten opgesomd die typisch deel uitmaken van het veilig stellen van een besloten ruimte alvorens ze wordt betreden. Veiligstellen is erop gericht om de gevaren die aanwezig zijn in de ruimte zoveel mogelijk te elimineren. Niet alle activiteiten hieronder vermeld zijn steeds nodig maar het is belangrijk dat voor elke ruimte wordt nagegaan in welke mate deze activiteiten nodig zijn en wat de praktische uitvoering voor een concrete betreding inhoudt. De lijst van activiteiten hieronder is niet limitatief.

De ruimte ledigen en drukloos maken 5.1.1

Indien de ruimte gevaarlijke stoffen bevat, worden deze uit de ruimte gepompt of wegdrukt. Dit gebeurt voordat de ruimte geopend wordt (voor ventilatie, of in het kader van het onderbreken van de toevoerleidingen). Vooraleer de ruimte te openen wordt ze drukloos gemaakt. In bepaalde gevallen is het niet mogelijk om via de operationele voorzieningen om de ruimte volledig leeg te maken. In dat geval kan het nodig zijn om op laag gelegen punten drains (afvoeropeningen) te openen, of bij gebruik aan drains, flensverbindingen te openen en via die openingen de vloeistof in de ruimte af te laten.

Afsluiten van toevoer van stoffen naar de besloten ruimte 5.1.2

Alle toevoerleidingen naar de besloten ruimte moeten worden onderbroken. De mogelijke technieken die gebruikt kunnen worden, worden in het volgende hoofdstuk toegelicht. Zowel de leidingen die uitmonden in de besloten ruimte worden afsloten als de leidingen naar interne apparaten die opgesteld staan in de ruimte (bijvoorbeeld interne warmtewisselaars). In het geval vaste stoffen in de besloten ruimte aangevoerd kunnen worden, worden de installaties om dit te doen (bv. transportbanden) uit dienst genomen of worden de toevoeropeningen voor vaste stoffen afgesloten. In geval van werken in riolen sluit men waar mogelijk de riolen af met een afsluiter of een opblaasbare stop. Let op: de dichtheid van de afsluiter of de opblaasbare stop dient gecontroleerd te worden.

Page 27

De ruimte reinigen 5.1.3

Het leeg maken van de ruimte zal in de meeste gevallen niet volstaan om de ruimte ook volledig vrij te maken van gevaarlijke stoffen. In de meeste gevallen zullen vloeistofresten achterblijven als een film op oppervlakken, in holten en kieren of geabsorbeerd in vaste stoffen. Om deze residuele hoeveelheden gevaarlijke stoffen te verwijderen, kunnen allerlei technieken worden toegepast:

• spoelen • uitstomen • hoge druk reinigen (zonder de ruimte te betreden) • purgeren (de dampfase spoelen met een inert gas of met lucht, in functie van de risico’s). • …

De energietoevoer naar bewegende delen onderbreken en vergrendelen 5.1.4

Elektrisch aangedreven machines moeten worden veilig gesteld conform artikel 235 punt 02 van het AREI, dat handelt over ‘onderbreking om mechanisch onderhoud mogelijk te maken’. Het basisprincipe is hier dat de elektrische voeding moet worden onderbroken. Mogelijke technieken die toegelaten zijn voor het onderbreken van de elektrische voeding zijn onder meer:

• onderbreken via éénpolige of meerpolige scheidingsschakelaars; • onderbreken via vermogenschakelaars; • wegnemen van smeltzekeringen; • wegnemen van de geleiders, de rails of de scheidingsstrippen.

In geval van pneumatisch of hydraulisch aangedreven machines wordt de energietoevoer onderbroken door het sluiten van kranen in de pneumatische en hydraulische circuits of het onderbreken van de energietoevoer naar pompen. De onderbreking van de energietoevoer moet vergrendeld worden. Dat betekent dat maatregelen moeten genomen worden om te voorkomen dat de onderbreking ongedaan wordt gemaakt en dat de energietoevoer naar de machine hersteld wordt voordat het werk aan de machine is afgerond. Technieken die hiervoor gebruik kunnen worden zijn:

• vergrendeling door één of meerdere sloten • het aanbrengen van waarschuwingsborden • opstelling in een met sleutel afgesloten lokaal.

In het volgende hoofdstuk gaan we dieper in op de technieken voor ‘Lock-out, Tag-out and Try-out’. In sommige gevallen zijn er onderdelen aanwezig die in beweging kunnen komen door de wind, de tocht, of de zwaartekracht (bij verplaatsing van het zwaarte punt). De beweging van deze onderdelen kan worden verhinderd door ze vast te zetten met kettingen, spieën, balken, enz.

Scheiding van elektrische installaties bij werken met elektrische gevaren 5.1.5

Artikel 235 punt 01 van het AREI beschrijft de scheiding bij werken met elektrische gevaren. Deze voorschriften zijn van toepassing bij alle werken met elektrische gevaren, ongeacht ze in een besloten ruimte plaats vinden of niet. We vermelden dit enkel voor de volledigheid maar we gaan er verder niet dieper op in.

Page 28

Verwijderen of afschermen van radioactieve bronnen 5.1.6

Eventuele radioactieve bronnen worden afgeschermd of verwijderd.

De ruimte ventileren vóór betreding 5.1.7

Artikel 53 verplicht een volledige verversing van de atmosfeer in de ruimte vóór de ruimte betreden wordt in de volgende situaties:

• ruimten met actieve bronnen (zie punt 2.4.1) • ruimten waar plots een gevaarlijke atmosfeer kan ontstaan (zie punt 2.4.2) • ruimten met mogelijk zuurstof tekort (omdat ze lang afgesloten zijn geweest) en die betreden

worden zonder ademhalingsbescherming (zie punt 2.4.3) • ruimten met onvoldoende luchtvoorraad (zie punt 2.4.4).

De meting vóór betreding 5.1.8

Voordat de ruimte betreden wordt, worden een aantal metingen uitgevoerd (in functie van de mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke stoffen uiteraard):

• LEL8: bij mogelijk risico op een explosieve atmosfeer wordt gemeten of de atmosfeer zich al dan niet in het explosief gebied bevindt. Bij waarden boven de 10% van de LEL mag de ruimte niet betreden worden.

• Concentraties aan schadelijke stoffen: indien de ruimte niet betreden wordt met autonome ademhalingsbescherming moet via meting worden verzekerd dat de blootstellingsgrenzen niet worden overschreden.

• Zuurstofconcentratie: bij betreding zonder autonome ademhalingsbescherming wordt gemeten of er minstens 19% zuurstof aanwezig is. Bij een zuurstofconcentratie groter dan 23,5 % mag de ruimte onder geen enkele voorwaarde betreden worden omwille van brand- en explosiegevaar.

5.2 Maatregelen tijdens de betreding

Ventileren van de ruimte tijdens de betreding 5.2.1

De regelgeving vraagt een continue ventilatie a rato van 30 m³ per uur en per betreder tijdens de betreding in de volgende gevallen:

• bij aanwezigheid van actieve bronnen (zie punt 2.4.1) • indien een gevaarlijke atmosfeer plots kan ontstaan (zie punt 2.4.2) • indien er een zuurstoftekort kan optreden door het verbruik van zuurstof door de

betreders (zie 2.4.4). Deze voorschriften over ventilatie zijn onafhankelijk van het al dan niet dragen van ademhalingsbescherming met toevoer van lucht. Wat betreft het debiet geeft het artikel 53 van het ARAB een minimale waarde op (minstens 30 m³ per uur en per werknemer). Om deze waarde te kunnen verzekeren moet de ventilatie geforceerd zijn. Het volstaat echter niet om louter een bepaald ventilatiedebiet te voorzien. Het is belangrijk om na te gaan of de ventilatie ook effectief haar doel bereikt, met name:

• in geval van risico’s op een ontvlambare atmosfeer: de concentratie aan ontvlambare stoffen in ruimte voldoende ver beneden de onderste explosiegrens houden

8 LEL: Lower Explosion Limit

Page 29

• in geval de ruimte betreden wordt zonder ademhalingsbescherming met toevoer van lucht: de concentratie aan gevaarlijke stoffen beneden de blootstellingsgrenzen houden.

Dat betekent dat een meting noodzakelijk is. Als de besloten ruimte valt onder het toepassingsgebied van het KB betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen van 13 maart 1998, moet er tijdens alle werken of herstellingen in de ruimte permanente verluchting voorzien worden. Voor besloten ruimten die niet onder het toepassingsgebied vallen van artikel 53 van het ARAB of het KB betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen van 13 maart 1998 moet men terugvallen op de algemene verplichting om de risico’s de identificeren en in functie daarvan de nodige maatregelen te treffen. Specifiek voor besloten ruimten kunnen de volgende factoren een rol spelen in de beslissing over ventilatie:

• temperatuur: om de thermische belasting van de betreders binnen de perken te houden kan het noodzakelijk zijn om te ventileren (met voldoende frisse of warme lucht, al naar gelang de omstandigheden)

• stof: om de bloostelling aan stof (aanvullend op de ademhalingsbescherming) te beperken, kan ventilatie aangewezen zijn; ook ten behoeve van de zichtbaarheid kan het noodzakelijk zijn om ventilatie (en dus afvoer van stofdeeltjes te voorzien).

Lokale afzuiging 5.2.2

In bepaalde gevallen zal de algemene ventilatie van de ruimte onvoldoende zijn om de gevaarlijke dampen en gassen af te voeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan laswerken, waarbij relatief zware dampen vrijkomen. In het geval de gevaarlijke stoffen worden vrijgezet in een puntbron, op één bepaalde plaats, is het ook niet altijd wenselijk om de gevaarlijke stoffen te verspreiden over de hele ruimte, zeker niet als er meerdere werkposten in de ruimte zijn. In die gevallen moet lokale afzuiging, aanvullend op globale ventilatie van de ruimte, overwogen worden.

Metingen tijdens de betreding 5.2.3

Het is sterk aangewezen om de metingen die werden uitgevoerd vóór de betreding, ook tijdens de betreding continu uit te voeren, of anders voldoende frequent te herhalen, volgens de aard van de activiteiten. Dit geldt zeker indien men kan verwachten dat de concentratie aan gevaarlijke stoffen tijdens de betreding kan toenemen. Indien men overschrijdingen vaststelt van de veilige grenzen (blootstellingsgrenzen, zuurstofgrenzen of explosiegrenzen) dan moet het werk onderbroken worden en de betreders gevraagd worden de ruimte te verlaten. De situatie moet dan opnieuw geëvalueerd worden en maatregelen moeten genomen worden om de ruimte opnieuw onder veilige omstandigheden te kunnen betreden (zoals bijkomende ventilatie, gebruik van ademhalingsbescherming, enz.).

Ademhalingsbescherming 5.2.4

Ademhalingsbescherming wordt ingedeeld in de volgende categorieën: • afhankelijke ademhalingsbescherming • onafhankelijke ademhalingsbescherming

Page 30

• onafhankelijke autonome ademhalingsbescherming. Bij afhankelijke ademhalingsbescherming wordt de omgevingslucht tot ademlucht gefilterd met een stoffilter, een gasfilter of een combinatie van beide.

Bij onafhankelijke autonome ademhalingsbescherming is de persoon voor de ademlucht onafhankelijk van de omgevingslucht. De ademlucht wordt geleverd door lucht onder druk uit een drukfles, die meegedragen wordt door de betreffende persoon. De persoon kan zich hierdoor vrij in de ruimte bewegen, vandaar autonoom. Men dient hierbij rekening te houden met de beperkte inhoud van de luchtfles, waardoor de inzetduur beperkt is. Bij onafhankelijke niet-autonome ademhalingsbescherming is de persoon voor de ademlucht

onafhankelijk van de omgevingslucht. De ademlucht wordt geleverd door een vaste of een losse leiding met ademlucht onder druk. De ademlucht onder druk wordt geleverd door een ademluchtgroep (compressor met de nodige beveiligingen) of door een batterij van luchtflessen onder druk. De verplaatsingen in de ruimte zijn hierdoor beperkt (vandaar: niet autonoom). De gebruiksduur is onbeperkt met een compressor en beperkter met een flessenbatterij. We merken hierbij nog op dat de opstelling van de luchtgroep, waar deze zijn lucht aanzuigt, vrij moet zijn van vervuiling.

Personen die gebruik maken van onafhankelijke ademhalingsbescherming dienen een gepaste opleiding te hebben genoten. Artikel 53 schrijft voor dat autonome ademhalingsbescherming nodig is in de volgende situaties:

• ruimten met actieve bronnen (punt 2.4.1) • ruimten waar plots een gevaarlijke atmosfeer kan ontstaan (punt 2.4.2)

Merk op dat de regelgeving inzake persoonlijke beschermingsmiddelen (KB van 13 juni 2005) het gebruik van autonome ademhalingsbescherming nog uitbreidt tot:

• ruimten waar men niet vooraf heeft kunnen aantonen dat de lucht er meer dan 19% zuurstof (vol/vol) inhoudt

• ruimten waar men door meting niet kan aantonen dat de risico’s op vergiftiging of een aandoening van de ademhalingsorganen slechts zeer gering zijn

• ruimten waar men niet door metingen kan vaststellen dat tijdens de betreding geen enkele grenswaarde voor blootstelling wordt overschreden.

Page 31

Valbeveiliging 5.2.5

In besloten ruimten zijn de reglementaire voorschriften inzake werken op hoogte onverminderd van kracht (KB van 31 augustus 2005 betreffende arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte). Dat betekent dat men in de eerste plaats ernaar moet streven om collectieve valbescherming aan te wenden door:

• het gebruik van steigers • het afschermen of afdekken van putten • het plaatsen van leuningen.

In de mate dat geen collectieve valbescherming gebruikt kan worden, of indien deze niet voldoende bescherming biedt, moet persoonlijke valbeveiliging gedragen worden.

Maatregelen tgv van thermische omgevingsfactoren 5.2.6

De basis voor het bepalen van de preventiemaatregelen m.b.t. de thermische omgevingsfactoren (koude- of warmtebelasting) is de risicoanalyse. Deze risicoanalyse dient rekening te houden met een aantal factoren die samen het thermisch comfort bepalen:

• de luchttemperatuur (in graden Celsius) • de relatieve vochtigheid (in percent) • de luchtstroomsnelheid (in meter per seconde) • de thermische straling veroorzaakt door de zon of door technologische omstandigheden • de fysieke belasting van het werk (in Watt) • de gebruikte werkmethodes en arbeidsmiddelen • de eigenschappen van de werkkledij en van de persoonlijke beschermingsmiddelen • de combinatie van meerdere van bovenstaande factoren met elkaar.

Daarnaast zal de risicoanalyse ook rekening houden met de evolutie van deze factoren tijdens de werkduur en met de weersomstandigheden. Indien nodig dient bij de evaluatie van bovenstaande factoren eventuele metingen te worden voorzien, rekening houdend met de actiewaarden voor blootstelling aan koude als blootstelling aan warmte. Het is dus belangrijk om rekening te houden met het thermisch comfort dat meer is dan een pure absolute meting. Zo hoeft een warme omgeving niet meteen een gezondheidsrisico met zich mee te brengen maar het dragen van beschermende kledij (bv, werkkledij voor lassers uit brandwerend materiaal, met lange mouwen en lange broekspijpen), zal sneller het comfort van de werknemer beïnvloeden. Ook de gevoelstemperatuur (de luchtstroomsnelheid) zal een enorme rol spelen. Wanneer de actiewaarden met betrekking tot koude- of warmtebelasting omwille van technologische of klimatologische reden overschreden zijn, worden de nodige maatregelen genomen die vooraf in een programma zijn vastgelegd. Dit programma bevat:

• de algemene technische of organisatorische maatregelen die kunnen worden genomen om de risico’s voortvloeiend uit de blootstelling aan warmte of koude tot een minimum te beperken;

Page 32

• de inventarisatie van de werkposten waar deze overmatige warmte of koude kan voorkomen en de specifieke technische en organisatorische maatregelen die kunnen genomen worden voor desbetreffende werkposten.

De preventiemaatregelen worden genomen door:

• in te spelen op de risicofactoren (zoals temperatuur, luchtstroomsnelheid, vochtigheid, thermische straling, fysieke belasting, gebruikte methodes …)

• rekening te houden met de actiewaarden en de gangbare voorschriften en gebruiken inzake comfort op de arbeidsplaats.

De preventiemaatregelen kunnen bestaan uit: • Technische maatregelen die inspelen op de risicofactoren, door het plaatsen van:

o Inrichtingen voor kunstmatige ventilatie o Luchtverversingssystemen o Reflecterende schermen o Opvangen en afvoeren van warme en vochtige dampen of gassen o Gebruik van luchtbevochtigers of –ontvochtigers.

• Alternatieve werkmethodes die de noodzaak van blootstelling aan overmatige warmte of koude verminderen

• Het verlagen van de fysieke werkbelasting door aangepaste arbeidsmiddelen of werkmethodes

• De beperking van de duur en intensiteit van de blootstelling • Het aanpassen van de werkroosters of de arbeidsorganisatie, en indien nodig de periodes

van aanwezigheid op de werkpost af te wisselen met rusttijden in rustlokalen • Het verschaffen van kledij die de werknemers beschermt tegen overmatige warmte of koude • Het zonder kosten ter beschikking stellen van aangepaste verfrissende of warme dranken.

Gehoorbescherming 5.2.7

Aangezien een besloten ruimte een ruimte is die akoestisch reflecterend kan zijn, is het aan te raden om preventief gehoorbescherming ter beschikking te stellen.

Bescherming tegen elektrocutie door gebruik van elektrische toestellen 5.2.8

Het gebruik van elektrische toestellen is gereglementeerd in het AREI artikel 94 (zie bijlage 1). In de praktijk verplicht dit tot het gebruik van elektrische toestellen:

• ofwel op zeer lage veiligheidsspanning (25 Volt wisselspanning of 36 Volt gelijkspanning) • ofwel die dubbel geïsoleerd zijn (klasse II) (tenzij die optie niet bestaat, dan mag klasse I) en

elk een afzonderlijke scheidingstransformator hebben (die vanzelfsprekend buiten de ruimte moet staan).

Voor natte of deels ondergedompelde huid worden de Volt waarden hierboven nog eens gehalveerd.

TIP: De makkelijkste oplossing hiervoor is om courante draagbare toestellen op een batterijspanning van maximaal 18 Volt te gebruiken.

Niet draagbare toestellen die in de ruimte worden gebracht en geen bescherming bieden tegen mechanische invloeden moeten bovendien een automatische onderbreking hebben indien de contactspanning hoger komt dan de opgelegde veiligheidsspanning. Er dient tevens steeds rekening gehouden te worden met de gebruikslimieten en risico’s van het elektrisch toestel.

Page 33

Indien meet- of controletoestellen moeten beschikken over een functionele aardverbinding, moet een bijkomende equipotentiale verbinding, conform de schikkingen van AREI artikel 73, aan gelegd worden die alle massa's en alle vreemde geleidende delen met elkaar verbindt in de geleidende en besloten afgesloten ruimte. Wanneer de aandrijfmotor van een machine zich buiten de geleidende afgesloten ruimte bevindt, mag gebruik gemaakt worden van andere beschermingsmaatregelen op voorwaarde dat het toestel aangedreven wordt via een soepele as of een andere krachtoverbrenging die voldoet aan het voorschrift van bijkomende isolatie (AREI artikel 30.03). Let op: Het gebruik van elektrische lastoestellen in geleidende ruimtes is omwille van het verhoogde risico een belangrijk aandachtspunt en wordt geregeld via AREI artikel 57. De aanwezigheid van bepaalde omgevingsfactoren/omgevingsinvloeden kan ervoor zorgen dat bepaalde lastoestellen niet in geleidende ruimtes zullen kunnen gebruikt worden.

Voorkomen van ontstekingsbronnen 5.2.9

We hebben er reeds op gewezen dat de betreding van een ruimte waarvan de atmosfeer zich in het explosieve gebied bevindt niet toegelaten is. Dat neemt niet weg dat er in bepaalde situaties wel gewerkt kan worden met ontvlambare stoffen (al moet dat zoveel mogelijk vermeden worden) waardoor er zeer lokaal wel explosieve zones aanwezig zullen zijn. Deze zones moeten met behulp van ventilatie (eventueel in combinatie met lokale afzuiging) zo klein mogelijk gehouden worden. In deze (beperkte) zones blijft echter een risico op ontsteking bestaan en dat risico moet verder beperkt worden door het vermijden van ontstekingsbronnen. Dezelfde principes als buiten de ruimte gelden hier. Typische maatregelen zijn:

• het gebruik van Explosieveilig materiaal • het voorkomen van open vlam en vonken • het aarden van onderdelen die elektrostatisch kunnen opladen • het gebruik van antistatische schoenen en kledij door de betreders.

Wat betreft elektrostatische oplading moet men bijzondere aandacht besteden aan geleidende onderdelen in de ruimte die elektrisch geïsoleerd staan opgesteld. Zulke delen kunnen elektrostatische ladingen accumuleren wanneer elektrisch geladen druppeltje erop neervallen. Denk bijvoorbeeld aan vloeistoffen die verneveld worden in de ruimte en waarbij de druppeltjes door het vernevelingsproces een elektrische lading meekrijgen. Om de elektrostatische oplading te vermijden moeten deze onderdelen worden geaard. Raadpleeg indien nodig een specialist in elektriciteit.

Beschermkledij 5.2.10

Afhankelijk van de risico’s (indien van toepassing: af te spreken met de opdrachtgever) dient de kledij bescherming te bieden tegen:

• Risico’s van omgevingswarmte of -koude • Risico’s bij contact met hete oppervlakten • Risico’s tegen vallen, scherpe voorwerpen, … • Risico’s tegen aanwezige of ter plaatse opgewekte chemische producten • …

Page 34

Beschermingskledij kan worden omschreven als kledij dat de werknemer beschermt tegen specifieke risico’s die op basis van de risicoanalyse wordt gedefinieerd. We verwijzen ook hier naar de verplichtingen opgelegd door het KB van 13 juni 2005 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Aanbrengen van de nodige verlichting 5.2.11

Er dient gezorgd voor een veilige verlichting (zie punt 3.11) zodat de werkplek en de in- en uitgang goed zichtbaar en verlicht is. Algemeen: De verlichting moet voldoen aan de voorschriften van het AREI (artikel 94). De draagbare (verplaatsbare) verlichtingstoestellen en vaste toestellen die niet beschermd zijn tegen mechanische invloeden moeten voorzien zijn van:

• een voeding op zeer lage veiligheidsspanning met een maximumwaarde U, gelijk aan respectievelijk 25 of 12 volt wisselspanning;

• hetzij een voeding op zeer lage veiligheidsspanning met maximumwaarde U, die gelijk is aan 36 of 18 volt gelijkspanning met rimpel en 60 of 30 volt gelijkspanning zonder rimpel en dit naarmate de toestand van het menselijk lichaam gekenmerkt is door de uitwendige invloedsfactoren BB1 of BB2/BB3. Zie hiervoor artikel 31 van het AREI.

PRAKTIJK TIP: gebruik bij voorkeur: • batterij gevoede verlichting • verlichting op zeer lage veiligheidsspanning • verlichting met scheidingstransformator Voor vaste verlichtingstoestellen die beschermd zijn tegen mechanische invloeden dienen actieve maatregelen te worden genomen met automatische onderbreking van de voeding, naargelang het systeem van de verbindingen met de aarde. Raadpleeg voor deze gevallen een specialist in elektriciteit.

Recipiënten met gevaarlijke stoffen weren uit de ruimte 5.2.12

Gasflessen (bv. gebruikt voor laswerken) worden in de mate van het mogelijke buiten de ruimte opgesteld. Tijdens onderbrekingen van het werk is het aanbevolen om slangen met gevaarlijke stoffen uit de ruimte te brengen. Indien men bij het uitvoeren van de werken in de ruimte gevaarlijke vloeistoffen nodig heeft, is het eveneens belangrijk om de hoeveelheden die in de ruimte worden gebracht tot een minimum te beperken en de houders tijdens werkonderbrekingen naar buiten te brengen.

Toezicht en redding 5.2.13

Voor ruimten die onderworpen zijn aan artikel 53 van het ARAB geeft de regelgeving een aantal specifieke voorschriften inzake toezicht en redding. De regelgeving vraagt de aanwezigheid van één of meerdere toezichter-redders (d.w.z. een opgeleide toezichter die indien nodig kan overgaan tot de redding) aan de ingang van de besloten ruimte in de volgende gevallen:

• bij aanwezigheid van actieve bronnen (zie punt 2.4.1) • indien een gevaarlijke atmosfeer plots en ogenblikkelijk kan ontstaan (zie punt 2.4.2)

Page 35

• indien er een zuurstoftekort kan optreden door het verbruik van zuurstof door de betreders (zie punt 2.4.4).

Ook de Codex geeft detailvoorschriften inzake toezicht en redding bij het betreden van besloten ruimten, met name in het geval van het betreden van de ondergrondse reservoirs en (bovengrondse) tanks voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen en dit voor het uitvoeren van onderzoeken, werken en herstellingen. De Codex stelt in deze gevallen gelijkaardige eisen inzake de uitvoering van toezicht en redding als artikel 53 van ARAB. Een belangrijk verschil is echter dat de Codex deze eisen inzake toezicht en redding oplegt voor elke betreding ongeacht de risico’s die aanwezig zijn in de ruimte, terwijl in artikel 53 de eisen inzake toezicht en redding zijn gekoppeld aan de risico’s van een gevaarlijke atmosfeer. De praktische uitvoering van het toezicht en redding wordt in meer detail behandeld in het volgende hoofdstuk 7. Voor ruimten waarvoor noch artikel 53 van het ARAB noch de Codex expliciete eisen oplegt inzake toezicht en redding, moet de exploitant zelf de voorzieningen inzake toezicht en redding bepalen rekening houdend met de volgende (meer algemene) voorschriften:

• artikel 54ter van het ARAB over afgezonderd tewerkgestelde werknemers (zie bijlage 1) • regelgeving inzake de maatregelen bij noodsituaties en in geval van ernstig en onmiddellijk

gevaar (KB van 27 maart 1998 betreffende het beleid) • regelgeving betreffende eerste hulp (KB van 15 december 2010).

De ontwikkeling van de techniek heeft gezorgd dat er steeds meer hulpmiddelen beschikbaar zijn om dit toezicht uit te oefenen: camera’s (met alle bijhorende mogelijkheden van beeldverwerking), continue detectie, badgelezers (om aanwezigheden in ruimten te registreren), persoonlijke monitoring (zoals lichaamstemperatuur, hartslag, lichaamspositie), tweewegcommunicatie tussen betreders en de buitenwereld, enz.). Bij het betreden van een besloten ruimte met een risico op een gevaarlijke atmosfeer (zoals gedefinieerd in artikel 53) kunnen de elektronische hulpmiddelen een belangrijke (en soms zelf noodzakelijke) aanvulling zijn op de waarnemingen van de toezichter aan de besloten ruimte, maar de aanwezigheid van een toezichter ter plaatse blijft noodzakelijk. Dit is immers een expliciete reglementaire vereiste. Bovendien is de aanwezigheid van een toezichter-redder ter plaatse in overeenstemming met de risico’s. Voor het betreden van andere besloten ruimten waarvoor in artikel 53 van het ARAB en de Codex (titel III, hoofdstuk 4, afdeling 9) niet expliciet de aanwezigheid van een toezichter ter plaatse voorschrijft, kunnen elektronische middelen wel gebruikt worden om vanuit een centrale locatie meerdere ruimten te observeren. De volgende randvoorwaarden moeten echter ook in die gevallen allemaal gerespecteerd worden:

• de concrete toepassing is gebaseerd op een risicoanalyse (conform de algemene voorschriften betreffende risicoanalyse)

• het toezicht gebeurt vanuit een speciaal daartoe uitgeruste ruimte die geïnstalleerd wordt op het bedrijfsterrein waar de besloten ruimte wordt betreden

• dat het toezicht vanuit de daartoe ingerichte ruimte wordt uitgevoerd door één of meerdere personen die hiermee specifiek belast zijn

• dat er toezicht wordt gehouden ter hoogte van de besloten ruimten door een persoon die hiermee specifiek belast is (maar die gemeenschappelijk kan zijn voor meerdere ruimten)

• dat de persoon die toezicht houdt zich binnen gehoorsafstand bevindt van de ruimten waarop hij toezicht uitvoert.

Page 36

De laatste 4 voorwaarden worden gezien als noodzakelijk om te voldoen aan artikel 54ter van het ARAB over afgezonderd tewerkgestelde werknemers (zie bijlage 1). Samenvattend kan men stellen dat voor elke betreding van een besloten ruimte al dan niet vallend onder het toepassingsgebied van artikel 53 van het ARAB) de maatregelen inzake de eerste hulp moeten vastgelegd en uitgevoerd worden.

Onbewaakte toegangen signaleren 5.2.14

Maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de ruimte betreden wordt via toegangen waarbij geen toezichter is opgesteld. Dit kan gebeuren door het aanbrengen van (rood-witte) linten. Met het fysiek afsluiten van openingen en toegangen moet men voorzichtig zijn. Het kan immers niet de bedoeling zijn om het aantal mogelijke evacuatiewegen uit de ruimte op die manier te verkleinen.

Page 37

6 Praktische uitvoering van maatregelen

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op een aantal praktische maatregelen voor het uitvoeren van besloten ruimten.

6.1 Onderbreken van leidingen

Mogelijke technieken voor het afzonderen van leidingen 6.1.1

Het sluiten van een klep is een voor de hand liggende manier een leiding af te sluiten. Men moet echter steeds rekening houden met de mogelijkheid dat de klep niet volledig afsluit en dus producten doorlaat. Daarom is deze techniek enkel aanvaardbaar voor leidingen met ongevaarlijke producten, waar een klein lek geen aanleiding kan geven tot een gevaarlijke situatie.

Een meer zekere onderbreking kan gerealiseerd worden op volgende manieren: • steekpannen (a) • het wegnemen van een stuk leiding (b) • dubbele afsluiting met tussenontspanning (c).

Page 38

Bij het onderbreken van een leiding (tekeningen (a) en (b)) door een stuk van de leiding weg te nemen, kiest men bij voorkeur een stuk zo dicht mogelijk tegen de besloten ruimte. Het deel van de pijpleiding dat niet verbonden is met de besloten ruimte moet worden afgeblind om te voorkomen dat er op deze plaats gevaarlijke stoffen worden vrijgezet naar de omgeving. Deze zouden door dispersie, natuurlijke of geforceerde ventilatie terecht kunnen komen in de ruimte. Steekpannen en blindflenzen (tekening (b)) moeten bestand zijn tegen de corrosieve werking van de fluïda die in de leiding aanwezig kunnen zijn. Zij moeten ook bestand zijn tegen de maximale druk die kan optreden in de leiding. Dubbele afsluiting met tussenontspanning (tekening (c)) houdt in dat de pijpleiding wordt onderbroken door twee afsluitkleppen in serie te sluiten. De tussenruimte tussen de twee afsluitkleppen wordt in verbinding gezet met de omgeving. Op die manier kan een lek in de afsluitklep langs de bronkant niet zorgen voor drukopbouw in de ruimte tussen de afsluitkleppen en kan het lek opgemerkt worden. De twee kleppen in serie die gebruikt worden om de leiding af te sluiten moeten kleppen zijn die speciaal ontworpen zijn om de pijpleiding af te sluiten. Bij “gewone” controlekleppen is een volledige afsluiting in gesloten stand niet gegarandeerd. Er bestaan echter speciale controlekleppen die ook dienst kunnen doen als een afsluitklep. Grote kanalen zoals riolen kunnen afgesloten worden door middel van opblaasbare balgen. De dichtheid van deze afsluitingen dient gecontroleerd te worden.

Voorkomen dat de onderbreking voortijdig wordt weggenomen 6.1.2

Bij het gebruik van afsluiters voor het onderbreken van een leiding (in de meeste gevallen dus in uitvoering van een dubbele afsluiting met tussenontspanning) is het belangrijk om maatregelen te nemen om te verzekeren dat de kleppen in de gewenste stand blijven. Hiervoor kan men gebruik maken van sloten of waarschuwingskaartjes (de zogenaamde lock out, tag out, try out, waar we in punt 6.4 dieper op ingaan).

Page 39

Het gebruik van sloten levert in principe een hoger veiligheidsniveau. De sloten mogen enkel voor dit doeleinde gebruikt worden en dus bijvoorbeeld niet dienen om kastjes af te sluiten. Waarschuwingskaartjes worden vastgemaakt met een niet-herbruikbare bevestiging. De bevestiging mag niet met de hand kunnen afgerukt worden. Waarschuwingskaartjes geven hun boodschap weer in duidelijke letters: ‘niet openen’, ‘niet sluiten’, ‘niet bedienen’.

Waarschuwingskaartjes vermelden duidelijk:

• door wie ze werden aangebracht • het tijdsstip waarop ze werden aangebracht.

Bij kleppen die op afstand bediend kunnen worden, voorkomt men aansturing door het wegnemen van de energie (perslucht, hydraulische voeding, elektriciteit).

Let op: heb aandacht voor de stand van de klep indien de energietoevoer faalt of uitvalt.

Verzekeren dat alle leidingen en kanalen worden of werden onderbroken 6.1.3

Alle leidingen en toevoerkanalen die zijn aangesloten op een besloten ruimte moeten afgesloten worden. Voor meer complexe ruimten, met verschillende aangesloten leidingen is aangewezen om met behulp van een tekening de leidingen in kaart te brengen en aan te duiden waar en op welke wijze de leidingen onderbroken moeten worden.

Aandacht: Omdat de goede uitvoering van die onderbreking zo belangrijk is voor de veiligheid van de betreder(s) is het aangewezen om deze te registreren en een onafhankelijke controle hierop te voorzien.

6.2 Ventilatie

Natuurlijk of geforceerd? 6.2.1

Natuurlijke ventilatie, waar mogelijk, door een voldoend hoog schouw of doorstroom effect kan efficiënt en effectief zijn. Wordt beschouwt als voldoende natuurlijke ventilatie indien: • In ruimten die boven open zijn (opvangbassins, met zeilen afgeschermde gebieden of putten)

o de wanden lager zijn dan 1.2m of o de wanden hoger zijn de 1.2m en de lengte hoogte verhouding van de wanden groter

is dan 5 • Voor open gedeelten van ingesloten ruimten (kruipruimten/koeltorens.) geldt:

o In het horizontale vlak de totale open lengte minimaal 50% van de omtrek bedraagt en gelijkmatig is verdeeld over minstens drie wanden;

of o In het verticale vlak de totale open hoogte minimaal 2.5meter bedraagt en zodanig

verdeeld is over de hoogte van de ingesloten ruimte dat zowel laag boven de vloer

Page 40

als direct onder het dak tenminste twee over elkaar staande wanden vrije doorstroming mogelijk is.

Natuurlijke ventilatie is in vele gevallen echter niet continu aanwezig tijdens de volledige duur van de betreding en is ook niet altijd voldoende in debiet. Bovendien is natuurlijke ventilatie niet altijd betrouwbaar wat betreft de afwezigheid van vervuiling ((oliedampen, CO2, stikstof en andere gassen bij gasontsnappingen, brand). Geforceerde continu ventilatie is betrouwbaarder want beter controleerbaar en bovendien verplicht vanuit de regelgeving daar waar natuurlijke ventilatie niet gegarandeerd is. Dit wil zeggen indien de ventilatie niet continu is of defect kan de ruimte niet betreden worden of dient men deze onmiddellijk te verlaten. Er moet voldoende kunstmatige ventilatie zijn. Voldoende wil zeggen dat de ruimte moet voldoen aan de criteria met betrekking tot LEL, O2 %, grenswaarde(n) en temperatuur. De voorwaarde LEL moet altijd voldaan zijn. Wanneer aan één van de twee andere criteria niet kan worden voldaan, de ruimte alleen betreden met gebruikmaking van onafhankelijke ademhalingsbeschermings-middelen. Daarnaast moet de lucht meer dan 5 keer per uur ververst worden. De werking van de ventilatie moet eenduidig kunnen nagegaan worden (visueel of en auditief signaal). Opgelet door werken in de besloten ruimte kunnen vreemde stoffen vrijkomen, de zuurstofconcentratie dalen. De ventilatie moet hier op afgesteld zijn.

Zuigen of blazen? 6.2.2

De luchtstroom kan voor turbulentie zorgen in de besloten ruimte. Tijdens de betreding kan dit de verdamping van vloeistoffen en toevoer van gevaarlijke stoffen in de atmosfeer in de hand werken. In het geval dit probleem zich stelt, kan het aangewezen zijn de lucht uit de ruimte te zuigen in plaats van de lucht in de ruimte te blazen. In dat laatste geval is de turbulentie over het algemeen immers groter. Merk op dat bij de ventilatie vóór de betreding, die als bedoeling heeft gevaarlijke stoffen uit de ruimte te verwijderen, turbulentie een gewenst effect kan zijn. Zuigen heeft als bijkomend voordeel dat dit gebeurt via een meer gecontroleerde uitlaat.

Keuze ventilatierichting 6.2.3

Stofdeeltjes en gassen of dampen die zwaarder zijn dan lucht zakken naar de bodem van de besloten ruimte. In dergelijke gevallen kan het aangewezen of zelfs noodzakelijk zijn om de ventilatielucht langs boven toe te voeren en langs onder af te voeren. Op die manier maakt men gebruik van de natuurlijke dispersie van de contaminaties en vermijdt men dat contaminaties die zich onderaan de ruimte accumuleren, en dus terug worden verspreid in de hoger gelegen zones van de ruimte. Lasrook kan niet verwijderd worden uit een besloten ruimte door een algemene opwaartse ventilatie. De oplossing is hier om een lokale afzuiging te voorzien.

Page 41

Om analoge redenen is een luchtstroom van onder naar boven aangewezen in het geval van contaminaties die lichter zijn dan lucht. Indien de richting van de geforceerde ventilatie tegengesteld is aan de richting van de natuurlijke ventilatie is een groter vermogen van de ventilator nodig om dezelfde ventilatiestroom te bekomen als in het geval dat de natuurlijke ventilatie dezelfde richting heeft als de geforceerde ventilatie.

Vermijden van obstructie van de toegang 6.2.4

De ventilatie moet bij voorkeur langs andere openingen gebeuren dan diegene waarlangs de ruimte moet betreden worden. Op deze manier verhindert de ventilatie een permanent toezicht en een snelle evacuatie uit de ruimte niet. In sommige gevallen moet echter bij gebrek aan voldoende openingen het ventilatiekanaal in de ruimte gebracht worden via dezelfde opening als diegene waarlangs de betreding moet gebeuren. Om toch een snelle evacuatie toe te laten kan men in dergelijke gevallen een snelkoppeling voorzien in het luchtkanaal ter hoogte van het mangat, zodat de betreder of de toezichter snel het luchtkanaal kan onderbreken en uit de opening trekken. Een andere mogelijkheid is het gebruik van zadelvormige hulpstukken die de lucht toevoeren via een gekromde gleuf-vormige opening zodat een groot deel van het mangat nog vrij blijft.

Vermijden van dode ruimten binnen de ventilatiestromen 6.2.5

Wanneer de toevoer en afvoer van lucht gebeurt via dezelfde opening bestaat de kans dat de luchtstroom niet door de volledige ruimte gaat maar “kortgesloten” wordt. Dit kan verholpen worden door de toevoer of afvoer van lucht te laten gebeuren via een kanaal dat voldoende diep in de ruimte is ingebracht. Een dode ruimte kan ook optreden wanneer de toevoer en afvoer van lucht gebeurt via twee openingen aan dezelfde kant van de besloten ruimte waardoor er enkel een luchtstroom wordt gerealiseerd aan die kant van de besloten ruimte. Een goede keuze van de openingen waarlangs men ventileert, kan problemen vermijden. Interne obstructies in de ruimte kunnen er ook voor zorgen voor een onvoldoende luchtstroming in bepaalde delen van de ruimte.

Page 42

Hieronder zijn enkele circulatie scenario’s afgebeeld.

Vermijden van ontsteking door motor of straalpijp 6.2.6

Indien motoren van ventilatoren opgesteld worden in explosiegevaarlijke omgevingen moeten deze explosieveilig zijn uitgevoerd overeenkomstig de risico’s op een explosieve atmosfeer in de zone waarin ze worden opgesteld. Indien de ventilator ontvlambare gassen of dampen uit de ruimte zuigt, moet eveneens een explosieveilige ventilator worden gekozen. Straalpijpen kunnen elektrostatisch opgeladen worden. Ontlading tussen straalpijp en de metalen wand van de besloten ruimte kan vonken veroorzaken. In het mangat van een besloten ruimte waar ontvlambare producten aanwezig zijn of kunnen ontstaan, moeten straalpijpen daarom geaard worden.

Figuur: circulatie beperkt tot de zone rond het mangat

Figuur: circulatie beperkt tot één zijde van het vat

Figuur: circulatie door de volledige ruimte door het gebruik van een luchtkanaal in de ruimte

Figuur: circulatie door de volledige ruimte door een goede keuze van inlaat en uitlaat

Page 43

Let op: een explosieve atmosfeer kan ook aanwezig zijn vóór het inschakelen en kan zich terug vormen nadat de ventilator is uitgeschakeld.

Lokale afzuiging 6.2.7

Lokale afzuiging is noodzakelijk in aanvulling op de algemene ventilatie van de ruimte bij bijvoorbeeld bij las- en snijwerken. Bij lokale afzuiging wordt de aanzuigmond best zo dicht mogelijk bij bron geplaatst. De luchtsnelheid neemt immers af met het kwadraat van de afstand. Het gebruik van een flens (duidelijk op de tekening zetten) rond de aanzuigmond kan de effectiviteit van de aanzuiging drastisch verbeteren.

Vermijd ventilatie met gecontamineerde lucht 6.2.8

De lucht die in de ruimte wordt gestuurd om deze te ventileren mag uiteraard niet gecontamineerd zijn. In de buurt van de plaats waar de lucht wordt aangezogen mogen geen activiteiten plaats vinden waarbij gevaarlijke stoffen worden vrijgezet, zoals lassen, snijbranden, verfspuiten, enz. In het geval een elektrogeengroep gebruikt wordt om de ventilator aan te drijven, moet men er zich van verzekeren dat de verbrandingsgassen niet kunnen aangezogen worden naar de besloten ruimte. Zo nodig moeten de uitlaatgassen via een flexibel verwijderd worden van de ventilator. Let op: Plaats de aanzuigmond wind opwaarts van activiteiten die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Houd er steeds rekening mee dat windrichtingen kunnen wijzigen.

Page 44

De veilige uitstoot van ventilatielucht 6.2.9

De lucht die een besloten ruimte verlaat kan gecontamineerd zijn en moet dus vrijkomen op een plaats waar ze geen risico’s introduceert (bijvoorbeeld voor de toezichthouder of de activiteiten in de omgeving van de besloten ruimte).

De uitstoot kan beter gecontroleerd worden wanneer de gecontamineerde lucht afgezogen wordt uit de ruimte en geleid wordt naar één goed gekozen uitstootpunt, dan wanneer verse lucht ingeblazen wordt en de gecontamineerde lucht langs alle openingen naar buiten komt.

Vermijden van lawaai in de ruimte door de motor van de ventilator 6.2.10

Lawaai kan de communicatie in de besloten ruimte grondig verstoren. Door de ventilator verder te plaatsen van de betreders kan men het geluidsniveau verminderen. Centrifugale blazers zijn stiller dan axiale blazers (Afstand maal 2 = min 6dB(A)).

6.3 Het uitvoeren van metingen

Meetapparatuur 6.3.1

Er zijn compacte meettoestellen op de markt die geschikt zijn voor de -continue- metingen ter bewaking van de atmosfeer in de ruimte. Sommige meettoestellen kunnen gecombineerde metingen uitvoeren (zuurstof, explosiegrenzen, courante toxische stoffen, vluchtige organische componenten, …). De concentratie schadelijke gassen en dampen wordt uitgedrukt in ppm (parts per million) of in ml/m³, de onderste explosiegrens in volume-procenten (vol.%). Een explosiemeter is dus niet geschikt om chemische grenswaarden voor blootstelling aan te geven. Deze grenswaarden dienen door hiervoor geschikte meettoestellen te worden gemeten. Laat u hiervoor adviseren door een expert.

Keuze van meetpunten 6.3.2

De meetpunten moeten zodanig gekozen worden dat de volledige ruimte gecontroleerd wordt op de aanwezigheid van een gevaarlijke atmosfeer. Er moet rekening gehouden worden met de geometrie van de ruimte en met het verspreidingsgedrag van de gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen kunnen zich accumuleren, in

Figuur: Betekenis van het begrip ppm (parts per million) en vol.% voor gassen. 1 ppm = 1 deeltje van een stof per miljoen deeltjes lucht of 1 ml/m³. 10.000 ppm = 1 vol.% = 10 dm³/m³

Page 45

functie van hun soortelijk gewicht, op verschillende hoogten in de besloten ruimte. Daarom moeten metingen genomen worden op verschillende hoogten. In langwerpige ruimten moet aan beide uiteinden en in het midden gemeten worden. Sommige gevaarlijke gassen zijn zwaarder dan lucht en zullen zich bevinden op de bodem van de besloten ruimte. De keuze van de plaatsen waar metingen worden uitgevoerd, om te verzekeren dat de volledige ruimte veilig is, wordt in de praktijk meestal overgelaten aan de persoon belast met de uitvoering van de metingen. Dit veronderstelt uiteraard dat de uitvoerder de geometrie van de ruimte kent evenals het verspreidingsgedrag van de aanwezige stoffen. Men zou echter de goede keuze van de meetpunten, in het bijzonder voor grote of complexe ruimten, kunnen bevorderen door de meetpunten aan te duiden op een schema van de besloten ruimte.

Kruisgevoeligheden 6.3.3

Kruisgevoeligheid is de gevoeligheid van een meting voor andere stoffen dan diegene waarvoor het toestel gekalibreerd is. De aanwezigheid van die andere stoffen kan ervoor zorgen dat het meettoestel hogere of lagere concentraties aangeeft dan diegene die werkelijk aanwezig zijn. In het eerste geval spreken we van positieve interferentie en het tweede geval van negatieve interferentie. Indien men concentraties wil meten van andere stoffen dan diegene waarvoor het toestel geconfigureerd is, moet men correcties aanbrengen. Voorbeeld: voor een LEL-detectie geconfigureerd voor methaan kunnen correcties nodig zijn voor andere ontvlambare gassen.

Let op: indien verminderde zuurstofgehaltes gemeten worden, zijn mogelijk andere agentia aanwezig. Om na te gaan over welke agentia het gaat, dient de uitvoerder opgeleid te zijn. Let op: een hoger zuurstofgehalte dan 23,5% geeft een verhoogd brand- of explosierisico.

Onderhoud van meetapparatuur 6.3.4

Bepaalde elementen van een meetapparaat die ten minste gecontroleerd moeten worden, zijn de volgende:

• de batterij (nog voldoende opgeladen?); • de levensduur van de meetcellen (nog voldoende?)

Let op: een meettoestel moet (aangezien het hier gaat om metingen die levens kunnen redden) geijkt zijn.

Opleiding van personen die metingen uitvoeren 6.3.5

Opleiding van de personen die metingen mogen uitvoeren, heeft betrekking op: • Gebruik van meetapparatuur • Kennis over de werking van het toestel • Kennis van de meetstrategie (rekening houdend met de omgeving): wat waar meten.

Page 46

De opleiding van de persoon die de metingen uitvoert, dient geregistreerd te worden, met andere woorden de bevoegdheid/bekwaamheid van de uitvoerder moet aantoonbaar zijn!

Bescherming van de personen die metingen uitvoeren 6.3.6

Betreding van ruimten met concentraties boven de onderste explosiegrens zijn niet toegestaan. Het is dus steeds nodig om van buitenaf een oordeel te vellen over de mogelijke aanwezigheid van een explosieve atmosfeer. Indien geen explosieve atmosfeer aanwezig is en betreden is vereist om een meting van de concentratie van gevaarlijke stoffen uit te voeren, moet de persoon die de meting uitvoert onafhankelijke ademhalingsbescherming dragen.

6.4 Lockout, Tagout –Tryout

Lockout Tagout Tryout (LoToTo) is een werkmethode waarmee de risico’s van (rest)energie in installaties onder alle omstandigheden worden beheerst door ongewenst opstarten van machines, ongewenst vrijkomen van energie, contact met elektriciteit … te voorkomen. Werkzaamheden aan installaties kunnen alleen starten, nadat stapsgewijs een zogenaamde nulenergiestatus bereikt én gecontroleerd is. Deze status blijft door het gebruik van vergrendeling en signalering geborgd en zichtbaar, totdat de werkzaamheden zijn afgerond en de installatie weer stapsgewijs wordt vrijgegeven voor inbedrijfstelling. Met een LoToTo-procedure beveiligen de medewerkers hun eigen veiligheid en die van anderen tijdens werkzaamheden aan machines of installaties. Door de invoering van LoToTo wordt geïnvesteerd in veilige arbeidsomstandigheden voor alle medewerkers. De stappen van de Lockout, Tagout, Tryout procedure zijn de volgende:

Stap 1: Voorbereiden Bereid de afsluiting van de energiebron voor. Ga na welk soort energie wordt gebruikt (bijv. elektrisch of mechanisch) en wat de potentiële gevaren ervan zijn. Lokaliseer de isolator(en) en bereid het onderbreken van de energiebron voor. Stap 2: Informeren Stel de betrokken operators en supervisors in kennis van de werkzaamheden die zullen plaats vinden. Stap 3: Uitschakelen Onderbreek de energietoevoer (elektrisch, pneumatisch, hydraulisch, …) naar de machines of apparatuur. Zorg er zo nodig voor dat alle restenergie ook afgevoerd wordt. Stap 4: Vergrendelen Vergrendel de middelen (schakelaars, afsluiters, …) voor onderbreking van de energiebronnen met de juiste materialen (Lockout) zodat niemand de energie ongewenst terug kan opzetten. Gebruik bij voorkeur een slot zodat niemand de schakelaar of afsluiter kan bedienen terwijl het werk nog in uitvoering is. Plaats waarschuwingstags (Tagout) om anderen te waarschuwen voor het gevaar.

Page 47

Stap 5: Testen Probeer de machine of het apparaat op te zetten en verifieer of deze daadwerkelijk niet ingeschakeld kunnen worden. (Tryout). Stap 6: Werkzaamheden uitvoeren Voer de werkzaamheden uit. Stap 7: Weer inschakelen Als alle werkzaamheden zijn uitgevoerd en de Lockout materialen weer zijn verwijderd, moeten er controles gedaan worden om na te gaan of alle elektrische of mechanische lockout materialen en waarschuwingstags daadwerkelijk zijn verwijderd. Waarschuw al het personeel voordat de energie weer wordt ingeschakeld.

Tip: Hou bij het opzetten van reddingprocedures rekening met mogelijke (rest)energieën. We willen tevens de Agoria Code van goede praktijk: “Werken aan en in de omgeving van elektrische installaties” onder de aandacht brengen. Hierin is een procedure beschreven voor het veilig onderbreken van een elektrisch circuit alsook een model van werkvergunning.

6.5 Valbeveiliging

De gebruikte valharnassen moeten voorzien zijn van twee vallijnen en een valdemping, zodat de werknemers zich altijd voor de volle 100% tegen vallen kunnen beveiligen door steeds met één vallijn aan een voldoende stevig punt vast te hangen. De werknemer beveiligen aan productleidingen of zelfs gewoon aan de leuning van een bordes is geen goede praktijk, omdat deze normaal gezien de val van deze persoon niet kunnen opvangen.

Valharnassen en hun vallijnen moeten beschikken over een geldige keuring van een EDTC (Externe Dienst voor Technische Controle). Deze keuring moet jaarlijks of na het opvangen van een val gebeuren.

Een ankerpunt voor een vallijn moet zich steeds zo hoog mogelijk boven het hoofd bevinden en liefst nooit lager dan heuphoogte.

Het is tevens aanbevolen om bij een valbeveiliging steeds gebruik te maken van de laatste stand der techniek – momenteel “zelf oprollende vallijnen” met een uitrolbeperking (afstand ankerpunt tot harnas mag max. 2m bedragen) – dit om de lengte van de val zo kort mogelijk te houden en het risico op het raken van obstakels tijdens de val te verkleinen.

Het gebruik van valstopsystemen kan in sommige gevallen ook, maar hier moet zeker en vast rekening mee gehouden worden dat het ankerpunt zich zoveel mogelijk recht boven het hoofd van de werknemer moet bevinden. Dit om een slingerbeweging te voorkomen bij een eventuele val, gevolgd door een onzacht contact met een wand of een ander obstakel. Zie figuur hieronder.

Page 48

Naast het gebruik van een valbeveiliging voor personen, kan ook een valbeveiliging voor gereedschap aan de orde zijn. Het verbinden van handgereedschap met de gebruiker verhindert dat bij verlies van controle het gereedschap naar beneden valt en een eventuele betreder raakt. In bepaalde gevallen moet de toegang tot een besloten ruimte gebeuren via een opening bovenaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de betreding van silo’s of tanks. In die gevallen kan men gebruik maken van een afdaalapparaat bevestigd aan een driepikkel of een arm. De betreder moet in deze gevallen steeds uitgerust zijn met een (aparte) valbeveiliging (aanvullend op de uitrusting om af te dalen). In bepaalde gevallen is de betreding enkel mogelijk via openingen op hoogte via de zijkant. Hierbij dient nagedacht over de geschikte afdalingstechniek. Hieronder twee voorbeelden van specifieke hulpmiddelen voor toegang langs boven:

Let op: Gelijk welk systeem er wordt gebruikt, denk ook na over de manier van redding.

Page 49

7 Toezicht en redding

We geven hieronder meer praktische richtlijnen voor het uitvoeren van het toezicht en de redding conform de bepalingen van artikel 53 van het ARAB. Wat betreft de redding maken we een onderscheid tussen de eerstelijnsinterventie en de tweedelijnsinterventie. Deze richtlijnen kunnen ook een bron van inspiratie zijn bij het uitwerken van maatregelen voor toezicht en redding voor ruimten die niet beantwoorden aan de criteria van artikel 53. In die gevallen is het zogenaamd ‘elektronisch toezicht’ ook een optie. De voorbereiding van een mogelijke redding is cruciaal. De redders kunnen bijvoorbeeld eerst zelf een voorbereidende betreding doen om de ruimte te verkennen. Zodoende kunnen zij de noodzakelijke uitrusting en techniek voor de redding bepalen. De besloten ruimte kan in de verschillende fases van werkzaamheden sterk evolueren. Bijvoorbeeld: de aard van de werkzaamheden wijzigen of er wordt een stelling gebouwd in de ruimte. Eerst is er niets en volgens de werkzaamheden vorderen komen er platformen. Situeren de platformen zich boven of onder de betredingsmogelijkheid of toegang? Of bestaan de beide situaties? Het bereiken van slachtoffers kan dus snel evolueren en zo ook de reddingstechnieken en uitrusting. Een mogelijke redding dient altijd te worden voorbereid met aandacht voor de techniek en de uitrusting.

Let op: de redders moeten opgeleid zijn en moeten beschikken over de nodige uitrusting om dit veilig te doen (anders kunnen ook redders in de problemen komen).

Toezicht 7.1.1

7.1.1.1 De opdrachten van het toezicht

De opdrachten van het toezicht zijn de volgende: • observatie van de betreders • oproepen van de tweedelijnsinterventie van zodra een betreder in nood verkeert (d.w.z.

wanneer hij hulp van buitenaf nodig heeft) • observatie van de werkomstandigheden in de ruimte • observatie van omstandigheden buiten de ruimte die de werkomstandigheden in de ruimte

kunnen beïnvloeden • bewaking van de goede werking van de ventilatie • de betreders oproepen om de ruimte te verlaten in geval er abnormaliteiten worden

vastgesteld die kunnen leiden tot een gevaarlijke werkomgeving in de besloten ruimte of die reeds wijzen op de aanwezigheid van een gevaarlijke werkomgeving in de besloten ruimte

• bewaking van de toegang zodat onbevoegden de besloten ruimte niet betreden • registratie van de betreders • controleren of de betreders de juiste bescherming dragen bij betreding.

7.1.1.2 Uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt uitgevoerd door iemand die daarvoor speciaal is aangewezen. De toezichter verricht geen andere taken die het permanent karakter van het toezicht in het gedrang kunnen brengen, zoals het leveren van allerlei hand en spandiensten bij werkzaamheden in de omgeving.

Page 50

De toezichter beschikt over duidelijke, schriftelijke instructies met betrekking tot zijn taken en verantwoordelijkheden. In sommige bedrijven zijn meerdere functies gedefinieerd met een toezichthoudend karakter: “mangatwachten”, “veiligheidswachten”, “brandwachten”. Deze verscheidenheid aan functies en nomenclatuur mag geen verwarring veroorzaken met betrekking tot de precieze taken en verantwoordelijkheden van deze wachten. De toezichter heeft de nodige opleiding en training genoten om zijn opdrachten te vervullen. Deze -verplichte?- opleiding en training wordt geregistreerd en periodiek herhaald.

De toezichter houdt permanent contact met de betreder(s) teneinde hun toestand op te volgen. De meest doeltreffende wijze om dit te realiseren is via direct visueel contact tussen de toezichter en de betreder(s). In situaties waar dit echter niet mogelijk is, moeten andere middelen aangewend worden. Artikel 53 schrijft in dat geval een permanent vocaal contact voor tussen betreder en toezichter. Zo nodig moet hiervoor de nodige radioapparatuur gebruikt worden. Men dient rekening te houden met de mogelijkheid dat een betreder buiten bewustzijn kan vallen zonder dat hij voorafgaandelijk een mondelinge waarschuwing heeft kunnen geven. Speciale commerciële systemen zijn beschikbaar die automatisch een alarmsignaal doorgeven in dergelijke gevallen. De toezichter beschikt over de nodige middelen om onmiddellijk de tweedelijnsinterventie op te roepen wanneer een betreder in nood verkeert. Deze oproep is mogelijk vanaf de plaats waar hij toezicht houdt. De toezichter beschikt verder over de nodige middelen om de betreders op te roepen om de ruimte te evacueren. Elke afwijking van de voorwaarden voor een veilige betreding is een aanleiding om de ruimte te evacueren, bijvoorbeeld (niet-limitatieve lijst): • haperingen in de ventilator; • een emissie (lek, uitlaat van een vrachtwagen) in de buurt van de inlaat van de ventilator; • de meting van een concentratie (bv. van een toxische stof, zuurstof of ontvlambare stoffen)

buiten het toelaatbare gebied; • wanneer één van de betreders onwel wordt; • problemen met de toevoer van ademlucht voor de betreders; • in geval van mogelijke gevaren buiten de besloten ruimte (bv. gasalarm); • in geval de toezichter meent dat hij zelf zijn opdracht niet meer kan vervullen.

De toezichter verlaat zijn wachtpost (aan de ingang van de ruimte) in eerste instantie niet, ook niet in geval er opgeroepen wordt de buurt van de besloten ruimte te evacueren. Daarom moet hij zichzelf kunnen beschermen in geval van een gasalarm. Pas als iedereen geëvacueerd is zal de toezichter, als laatste, eveneens evacueren.

De eerstelijnsinterventie 7.1.2

7.1.2.1 Opdracht van de eerstelijnsinterventie

De opdracht van de eerstelijnsinterventie is beperkt maar van vitaal belang: het slachtoffer in de besloten ruimte onttrekken aan de levensbedreigende omstandigheden waarin hij zich (vermoedelijk) bevindt. Dit moet kunnen gebeuren binnen een tijdspanne waarin het slachtoffer een redelijke kans op overleven heeft. Zonder lucht treedt bij de mens na een drietal minuten onherstelbare hersenschade op.

Page 51

7.1.2.2 Uitvoering van de eerstelijnsinterventie

De eerstelijnsinterventie wordt uitgevoerd door één of meerdere personen die voortdurend bij de besloten ruimte aanwezig zijn. De meest logische oplossing (die ook in de regelgeving voorzien is) is dat de toezichter de rol van “eerstelijnsredder” op zich neemt. Om de eerstelijnsinterventie uit te voeren, zijn twee strategieën mogelijk: • eerstelijnsinterventie door betreding; • eerstelijnsinterventie door evacuatie van buitenaf.

7.1.2.3 Eerstelijnsinterventie door betreding

Een eerste strategie bestaat erin de ruimte te betreden en het slachtoffer te voorzien van lucht. Merk op dat dit ook voor een slachtoffer dat niet meer ademt (hetgeen men uiteraard pas ter plaatse kan vaststellen) een schadebeperkend effect kan hebben. Bij de verplaatsing kan het lichaam bijvoorbeeld een ademhalingsbeweging uitvoeren. Het is echter niet de bedoeling om reeds de eerste medische zorgen te verstrekken in de besloten ruimte. Het slachtoffer van lucht voorzien, kan op verschillende manieren gebeuren en de te volgen werkwijze is uiteraard functie van de concrete situatie. Enkele voorbeelden: • een ademhalingsmasker (onafhankelijk of met toevoer van lucht) over mond en neus van het

slachtoffer aanbrengen • een persluchtfles of een externe luchtslang aansluiten op het masker dat het slachtoffer

reeds draagt • het slachtoffer naar de toegangsopening trekken en zijn hoofd buiten de ruimte brengen (op

voorwaarde uiteraard dat de gevaarlijke atmosfeer niet aanwezig is ter hoogte van de opening).

Er zijn verschillende manieren om een masker en ademlucht voor het slachtoffer in de ruimte te brengen, bijvoorbeeld: • de eerstelijnsredder neemt een extra masker mee dat aangesloten is op zijn eigen

persluchtfles • het masker via een luchtslang verbinden met persluchtflessen die vast opgesteld staan aan

de ingang van de ruimte.

Let op: bij het betreden van de ruimte draagt de eerstelijnsredder altijd onafhankelijke ademhalingsbescherming of ademhalingsbescherming met toevoer van lucht (dus ook als het slachtoffer de ruimte betrad zonder dergelijke bescherming).

De luchttoevoer van de eerstelijnsredder moet onafhankelijk zijn van deze die eventueel gebruikt wordt door het slachtoffer. De redder draagt ook een “vluchtfles” die hem een aantal minuten van lucht kan voorzien in geval zijn normale toevoer van ademlucht wegvalt. Deze kleine flesjes vormen in principe geen belemmering om de ruimte te betreden. De ademhalingsbescherming die door de eerstelijnsredder wordt gedragen, ligt gebruiksklaar bij de ingang van de besloten ruimte. Het masker wordt dus op voorhand aangesloten op een draagbare persluchtfles of op een luchtslang verbonden met vast opgestelde persluchtflessen.

Page 52

Indien de toegang tot de ruimte te klein is om er met autonome persluchtflessen door te gaan, kan men als volgt te werk gaan: eerst het masker opzetten, dan de flessen in de ruimte brengen, vervolgens de ruimte betreden en tenslotte de flessen op de rug hangen in de besloten ruimte. Een alternatief is werken met luchtslangen die lucht van buiten de ruimte toevoeren. Elke eerstelijnsredder is opgeleid en geoefend in het uitvoeren van eerstelijnsinterventies in besloten ruimten. Deze opleiding en training omvat onder meer het gebruik van ademhalingsbescherming en technieken om zich toegang te verschaffen tot een besloten ruimte. Deze opleiding en training wordt geregistreerd en periodiek herhaald. De eerstelijnsredders beschikken verder over de nodige mentale en fysieke kwaliteiten om in een noodsituatie snel en efficiënt op te treden. De aanwezigheid van een toezichter tijdens de betreding door een eerstelijnsredder is geen absolute noodzaak. Indien de eerstelijnsredder kan rekenen op de spoedige aankomst van de tweedelijnsinterventie, de nodige beschermingsmiddelen draagt en getraind is om dergelijke interventies uit te voeren, zijn de risico’s voor zijn betreding voldoende beheerst.

7.1.2.4 Redding door evacuatie van buitenaf

Een tweede strategie bestaat erin om het slachtoffer uit de ruimte te evacueren zonder deze zelf te betreden. Van zodra het slachtoffer uit de ruimte is, kunnen uiteraard wel reeds de eerste zorgen worden toegediend (bv. reanimatie) door de eerstelijnsredder(s). Evacuatie van buitenaf veronderstelt dat de betreder een reddingsgordel of -harnas draagt en permanent verbonden is met de buitenwereld via een reddingslus. Bij een verticale evacuatie zijn in ieder geval hijsmiddelen voor reddingsdoeleinden noodzakelijk. Uiteraard moet ook deze interventiestrategie regelmatig ingeoefend worden. Het is belangrijk om hier te wijzen op de beperkingen van deze interventiestrategie en op de risico’s die ze inhoudt voor het slachtoffer. De lay-out van de besloten ruimte of de aard van de werken kan het gebruik van een reddingslus verhinderen. Verder kan de snelheid van evacuatie van buitenaf een beperking zijn. Bijvoorbeeld bij verticale evacuatie uit een hoge besloten ruimte wordt de evacuatietijd al snel meer dan 3 minuten. De evacuatie van buitenaf kan de schade aan het slachtoffer ook vergroten, bijvoorbeeld: • schade door breuken kan verergerd worden door niet-oordeelkundige verplaatsingen; • bij verticale verplaatsing kan het slachtoffer vallen uit een slecht bevestigde reddingsgordel; • het slachtoffer kan bijkomende letsels oplopen door het blijven haken achter een obstakel; • het slachtoffer kan zijn hoofd stoten (bijvoorbeeld tegen de wand rond het mangat).

Deze problemen kunnen vermeden worden door het slachtoffer van binnenuit te begeleiden bij zijn evacuatie. Evacuatie zonder interne begeleiding kan een oplossing zijn voor kleine ruimten zonder interne obstakels. De beperkingen van deze techniek en de mogelijke risico’s voor het slachtoffer zorgen er echter voor dat heel wat specialisten er de voorkeur aan geven eerst iemand in de ruimte te sturen om daar de toestand van het slachtoffer in te schatten en de evacuatie van binnenuit te begeleiden.

Page 53

7.1.2.5 De keuze van de strategie

Welke de beste strategie is, moet geval per geval uitgemaakt worden. De volgende vragen moeten daarbij gesteld worden: • welke strategie laat ons toe om voldoende snel hulp te bieden aan het slachtoffer? • is een evacuatie zonder de besloten ruimte te betreden technisch mogelijk? • wat zijn de risico’s voor het slachtoffer van een evacuatie zonder begeleiding van binnenuit?

Indien de voorkeursstrategie de onmiddellijke evacuatie zonder interne begeleiding is, moet men er echter ook rekening mee houden dat dit door omstandigheden niet mogelijk zou kunnen zijn. Men moet dus steeds voorbereid zijn om de eerstelijnsinterventie uit te voeren door betreding.

De tweedelijnsinterventie 7.1.3

7.1.3.1 Opdrachten van de tweedelijnsinterventie De opdrachten van de tweedelijnsinterventie zijn: • de evacuatie van het slachtoffer (en eventuele redders) uit de besloten ruimte; • het toedienen van de eerste medische hulp; • het afvoeren van het slachtoffer voor verdere verzorging.

7.1.3.2 Uitvoering van de tweedelijnsinterventie

De tweedelijnsinterventie wordt uitgevoerd door een interventieploeg die in de meeste gevallen niet aanwezig is bij de besloten ruimte. Het initiëren van de tweedelijnsinterventie is steeds de eerste taak van de toezichter wanneer hij een noodsituatie vaststelt. De nodige regelingen zijn getroffen om de tijd tussen de oproep van de toezichter en de aankomst van de interventieploeg op de plaats van het ongeval tot een minimum te beperken. De tweedelijnsinterventieploeg beschikt over de nodige middelen om haar opdrachten uit te voeren. Denk bijvoorbeeld aan speciale draagberries die door een mangat kunnen gebracht worden. Indien de toegang van de besloten ruimte zich op grote hoogte bevindt, wordt op voorhand (vóór de start van de werken) vastgelegd op welke wijze eventuele slachtoffers naar de begane grond worden gebracht. Bij betreding dragen de tweedelijnsredders uiteraard dezelfde ademhalingsbescherming als deze vereist voor de betreding bij een eerstelijnsinterventie. De tweedelijnsinterventieploeg is opgeleid en getraind (verplicht) om interventies in besloten ruimten uit te voeren. Deze opleiding en training is geregistreerd (wordt door de werkgever bijgehouden) en wordt periodiek herhaald.

Page 54

Bijlage 1 - Regelgeving 1. Artikel 53 van het ARAB

Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming Titel II - Algemene bepalingen betreffende de arbeidshygiëne alsmede de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders Hoofdstuk I: Bepalingen betreffende de veiligheid van de arbeiders Afdeling VI: Werkzaamheden in de plaatsen waar gevaarlijke gassen kunnen voorhanden zijn Artikel 53. §1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 624 en 625, die van toepassing zijn op de putten, houders en tanks der opslagplaatsen van ontvlambare vloeistoffen, moeten volgende voorzorgsmaatregelen worden getroffen wanneer de werknemers in welputten, regenputten, kuilen, vergaarbakken, kuipen, ondergrondse controleplaatsen, gistkamers en andere soortgelijke plaatsen moeten binnenkomen of verblijven:

a) Bescherming tegen de risico's voor intoxicatie of verstikking 1° Plaatsen waar zich stoffen bevinden die kunnen rotten en die, bijgevolg, schadelijke uitwasemingen kunnen afgeven (door krengen besmette welputten, toegeslijkte kuilen of regenputten, enz.) of die andere stoffen inhouden welke gassen of dampen afgeven (houders van sommige producten, kuipen bestemd voor chemische reacties, gistkuipen of -toestellen, enz.) of waar uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwasemingen in doorgedrongen zijn (ondergrondse controleplaatsen bij voorbeeld waarin ontsnappend lichtgas door de grond of langs leidingen heen is doorgedrongen):

• Deze plaatsen moeten voldoende geventileerd worden en de werknemers mogen er slechts binnen komen of blijven indien zij beschermd zijn door middel van een ademhalingstoestel dat beantwoord aan de bepalingen van de artikels 160, I en 161, 1°.

• Met die ventilatie van bedoelde plaatsen moet begonnen worden vooraleer de werknemers zich er in begeven en op zulke wijze dat, wanneer deze zich erin begeven, de lucht er volledig werd ververst.

• Deze ventilatie van die plaatsen moet zonder onderbreking worden voortgezet zolang de werknemers zich er ophouden.

• Zij moet op zulke manier worden verricht dat de bedorven lucht naar rato van minstens 30 m3 per uur en per werknemer wordt ververst.

2° Plaatsen waar verrichtingen moeten gebeuren die gas, rook, dampen of andere uitwasemingen kunnen ontwikkelen (schilderwerk, las- of snijwerk met de elektrische lichtboog of met de brander aan werkstukken waarop dekmiddelen werden aangebracht, enz.):

• Deze plaatsen moeten voldoende en overeenkomstig dezelfde eisen als onder 1° hierboven bepaald geventileerd worden.

• De werknemers moeten beschermd zijn door middel van eenzelfde ademhalingstoestel als onder ditzelfde 1° voorzien om bovenbedoelde werken te verrichten of om in die plaatsen binnen te komen of te blijven wanneer de lucht er bezoedeld is door bovengenoemde gassen, rook of uitwasemingen of door

Page 55

uitwasemingen die afgegeven worden door niet of onvolledig opgedroogde verf- of bestrijksellagen.

3° Plaatsen die de onder 1° en 2° bepaalde kenmerken niet bieden maar van dewelke niettemin moet worden gevreesd dat de lucht er plots en op elk ogenblik kan worden verontreinigd door uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwasemingen (ondergrondse controleplaatsen bijvoorbeeld en andere inrichtingen van dezelfde aard die gelegen zijn dichtbij leidingen van lichtgas, hoogovengas, enz. of dichtbij andere kanalisaties of houders die ten gevolge van lekken, van breuken of van defecte werking verontreiniging der lucht zouden kunnen veroorzaken);

• Deze plaatsen moeten voldoende en overeenkomstig dezelfde eisen als onder 1° hierboven bepaald geventileerd worden.

• De werknemers mogen er slechts binnenkomen of blijven zonder beschermd te zijn door middel van een ademhalingstoestel, indien aan de hand van detectieproeven die voor de gegeven omstandigheden geschikt zijn en voldoende gevoeligheidswaarborg bieden uitgemaakt is dat er geen uitwasemingen zijn zoals hierboven bedoeld.

• Die proeven mogen worden verricht nadat de lucht van de plaats werd ververst doch onder de voorwaarde dat, op het ogenblik dat men ermee aanvangt, de ventilatie sinds ten minste drie minuten volledig werd stopgezet.

• Die proeven moeten gebeuren door middel van zulke toestellen of inrichtingen dat men, om ze te verrichten, volledig buiten de plaats blijft. De betrokken personen moeten de aanzegging ontvangen dat het verboden is in die plaats binnen te komen om die proeven te verrichten.

• Indien aan de hand van die proeven uitgemaakt wordt dat er wel gevaarlijke uitwasemingen zijn, zelfs zeer geringe, mogen de werknemers slechts in die plaatsen binnenkomen of blijven mits beschermd te zijn door eenzelfde ademhalingstoestel als onder 1° hierboven voorzien.

• Ingeval die proeven een negatieve uitslag opleveren moeten de werknemers desondanks door middel van zulk toestel worden beschermd indien moet gevreesd worden dat de verrichtingen kunnen tot gevolg hebben dat plots gevaarlijke uitwasemingen in de plaats binnendringen (bij voorbeeld tijdens het doorboren of het neerhalen van de wanden van een controleplaats).

4° Plaatsen waar de onder 1°, 2° en 3° hierboven bedoelde risico's in geen geval te duchten zijn, doch waarvan te vrezen valt dat de lucht er, ingevolge een min of meer lange opsluiting, een tekort aan zuurstof vertoont:

• De werknemers mogen slechts in die plaatsen binnenkomen of blijven zonder door middel van een ademhalingstoestel beschermd te zijn nadat zij ze voldoende geventileerd hebben, derwijze dat de lucht er volledig ververst is, of nadat zij, aan de hand van een detectieproef die voor de gegeven omstandigheden geschikt is en die voldoende gevoeligheidswaarborg biedt, hebben uitgemaakt dat er geen tekort aan zuurstof bestaat.

5° Zelfs bijaldien zij geen enkele der onder 1°, 2°, 3° en 4° hierboven bedoelde risico's bieden, moeten de in dit artikel beoogde plaatsen, de gehele tijd dat er werknemers in blijven, geventileerd worden indien, wegens de bekrompenheid of de bijzondere inrichting van die plaatsen, te vrezen valt dat de lucht er, ingeval zij niet wordt ververst, niet volstaat voor die werknemers.

Page 56

Deze ventilatie moet op zulke manier worden verricht dat de verse lucht wordt ingebracht en de bedorven lucht naar buiten geleid onder dezelfde voorwaarden als bepaald in 1° hierboven. 6° Indien het wegens de bouw van de plaatsen of ingevolge andere bijzondere omstandigheden niet uitvoerbaar blijkt er ademhalingstoestellen te gebruiken, mogen de werknemers er toch binnenkomen zonder dat zij zulke ademhalingstoestellen dragen mits, vooraleer zij er binnengaan en zolang zij er blijven, die plaatsen voldoende krachtig worden geventileerd ten einde, zonder onderbreking, een snelle zuivering van de atmosfeer in stand te houden zodat elke onduldbare concentratie van giftige uitwasemingen wordt vermeden. In dit geval evenwel moeten de nodige maatregelen worden genomen om de tijd die de betrokken werknemers in bedoelde plaatsen moeten doorbrengen tot het minimum te bekorten Het ondernemingshoofd moet die aanwezigheidsduur bepalen na het comité voor veiligheid, hygiëne en verfraaiing der werkplaatsen, of, bij ontstentenis van zulk comité, de betrokken werknemers te hebben geraadpleegd, onverminderd de beslissingen die, in dit verband, door de bevoegde paritaire comités zouden getroffen zijn.

b) Bescherming tegen risico's voor brand en ontploffing De proeven met het doel zich te overtuigen van de kwaliteit van de lucht in de door dit artikel bedoelde plaatsen of van de aard der uitwasemingen die zich er kunnen voordoen, moeten gebeuren met middelen en in omstandigheden die geen gevaar opleveren. Alle andere nuttige maatregelen zullen worden genomen indien de uitwasemingen die men er aangetroffen heeft of waarvan men vreest dat zij zich kunnen voordoen ontvlambaar zijn en, bijgevolg, risico's voor brand of explosie kunnen bieden. c) Toezicht en eventuele redding van de betrokken werknemers De werknemers die te werk zijn gesteld in de onder dit artikel bedoelde plaatsen die moeten verlucht worden wanneer zij er binnen zijn, moeten voortdurend onder toezicht staan en, zo dikwijls als de omstandigheden het vergen, worden afgelost. Eén of meer personen, al naargelang van de omstandigheden, zullen speciaal worden aangewezen om dit toezicht uit te oefenen, met zorg het goede functioneren van de ventilatieinrichting gade te slaan en om tot de eventuele reddingen over te gaan. De in het vorige lid bedoelde werknemers zullen, bovendien, een reddingsgordel met schouder-banden dragen. Deze banden moeten verbonden zijn met een veiligheidskoord die tot buiten leidt en vastgehouden wordt door de personen die met hoger bedoeld toezicht zijn belast, tenzij die koord, wegens de bouw van die plaatsen of de bijzondere werkomstandigheden uiteraard een belemmering kan zijn voor de eventuele redding. Indien die koord er evenwel niet is moeten de schouderbanden van het nodige voorzien zijn om er de reddingskoorden waarvan sprake in het laatste lid van deze paragraaf vlug en stevig te kunnen aan vastmaken. Wanneer diezelfde werknemers niet aan bovenbedoelde veiligheidskoord zijn verbonden en te werk zijn gesteld in zulke omstandigheden dat zij onttrokken zijn aan het zicht van de personen die met het toezicht zijn belast, moeten zij in de mogelijkheid zijn op elk ogenblik met deze laatste door stemgeluid of door enig ander geschikt middel in verbinding te blijven De personen die met de eventuele reddingswerken zijn belast moeten in hun onmiddellijke nabijheid het daarvoor nodig materieel hebben. Benevens ladders, koorden, enz., moet dit materieel bestaan in al naargelang van de omstandigheden nodige ademhalingstoestellen van het type "met toevoer van perslucht" of van het "onafhankelijk" type zoals die types bepaald zijn in artikel 160, I en die beantwoorden aan de bepalingen van dit artikel.

Page 57

§ 2. De riolen, gasleidingen, rookkanalen en andere inrichtingen van die aard worden gelijkgesteld met de onder § 1 van dit artikel beoogde plaatsen en worden onderworpen aan de bepalingen van ditzelfde artikel in dezelfde mate als het gerechtvaardigd is de risico's op dezelfde voet te plaatsen 2. Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen

(Koninklijk besluit van 13 maart 1998 betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen)

Onderafdeling 10.- Betreden van ondergrondse reservoirs en tanks voor het uitvoeren van onderzoeken, werken en herstellingen Art. 59.- Vooraleer een ondergronds reservoir of een tank te betreden dient een geschreven machtiging van de werkgever of van zijn aangestelde verkregen te worden. Hiertoe worden inzonderheid de volgende maatregelen getroffen:

1° alle ontvlambare dampen moeten verwijderd worden, evenals de bezinkingen die na het ledigen overblijven; 2° onverminderd de bepalingen van artikel 53 van het ARAB is het betreden van een reservoir of tank zonder ademhalingstoestel enkel toegelaten indien uit metingen blijkt dat er voldoende zuurstof aanwezig is; 3° de grenswaarden voor blootstelling bedoeld in de bijlagen van artikel 103 sexies van het ARAB mogen niet overschreden worden; 4° gedurende het ganse verblijf in het reservoir of in de tank moeten deze metingen op regelmatige tijdstippen herhaald worden; 5° indien het noodzakelijk is de reservoirs of tanks te betreden vooraleer de dampen van de opgeslagen vloeistoffen en de bezinkingen die aanleiding kunnen geven tot die dampen volkomen verwijderd werden, moeten de werknemers een ademhalingstoestel dragen dat aangepast is aan de omstandigheden en beantwoordt aan de voorschriften van het koninklijk besluit van 31 december 1992 tot uitvoering van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen, hierna koninklijk besluit betreffende de P.B.M. genoemd; 6° Personen die een reservoir of tank betreden zullen een gordel met schouderbanden dragen, die verbonden is met een veiligheidskoord, die tot buiten leidt en vastgehouden wordt door personen die speciaal belast zijn met het toezicht en met de eventuele reddingswerken of dragen een uitrusting die equivalente veiligheidswaarborgen biedt en beantwoordt .aan de voorschriften van het koninklijk besluit betreffende de P.B.M.; 7° de personen die belast zijn met de eventuele reddingswerken moeten in hun nabijheid het daartoe benodigde materieel hebben, inzonderheid ladders en touwen, alsmede ademhalingstoestellen die in de gegeven omstandigheden geschikt zijn en van het type "met toevoer van vrije lucht", van het type "met toevoer van perslucht" of van het "onafhankelijk" type zijn, zoals bepaald in het koninklijk besluit betreffende de P.B.M.

Page 58

Art. 60.- Onverminderd de voorschriften van artikel 61 is het uitvoeren van werken of herstellingen aan ondergrondse reservoirs of aan tanks inzonderheid aan de volgende maatregelen onderworpen:

1° vooraleer aan een tank of een reservoir werken of herstellingen worden uitgevoerd, worden ze gereinigd volgens een reinigingsmethode die op gebied van brand- en explosiebeveiliging voldoende waarborgen biedt. 2° de werken of herstellingen dienen in een procedure te worden vastgelegd welke geviseerd moet worden door het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of één van zijn adjuncten. 3° tijdens de werken of herstellingen zal in het reservoir of de tank een permanente verluchting verzekerd worden.

3. Persoonlijkebeschermingsmiddelen

(Koninklijk besluit van 13 juni 2005 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen)

Regelgeving betreffende de persoonlijke beschermingsmiddelen Bijlage II — Lijst van activiteiten en arbeidsomstandigheden waarvoor het ter beschikking stellen van P.B.M. noodzakelijk is

• Ademhalingstoestellen: • De ademhalingstoestellen, die bestemd zijn voor de aan onderstaande verrichtingen

tewerkgestelde werknemers, moeten uitsluitend onafhankelijke ademhalingsbeschermende toestellen zijn: • verrichtingen op om het even welke plaats waar men door middel van

aangepaste meetmiddelen niet heeft kunnen aantonen dat de lucht er meer dan 19 % zuurstof (vol/vol) inhoudt;

• verrichtingen waarbij moet binnengegaan of verbleven worden in plaatsen bedoeld :

– in artikel 53 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, – of in verplaatsbare recipiënten, ondergrondse inkuipingen, reservoirs en

tanks zoals bedoeld in de voorschriften van het koninklijk besluit van 13 maart 1998 betreffende de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen,

en – waarvoor men door middel van aangepaste meetapparatuur niet heeft

kunnen aantonen dat de genomen maatregelen het blootstellen van de werknemers aan gevaarlijke stoffen teruggebracht heeft tot een niveau waarbij het risico op een vergiftiging of een aandoening van de ademhalingsorganen zeer gering is,

– of wanneer niet kan vastgesteld worden dat de blootstelling op geen enkel ogenblik de grenswaarde zal overschrijden.

4. Afgezonderde tewerkstelling: ARAB art. 54ter

De afgezonderde tewerkstelling wordt geregeld in artikel 54 ter van het ARAB. Dit artikel bepaalt: Elke afgezonderd tewerkgestelde werknemer beschikt over aan de omstandigheden aangepaste alarmmiddelen. Geen enkel werk dat in gevaarlijke omstandigheden moet worden uitgevoerd mag worden

Page 59

toevertrouwd aan een afgezonderde werknemer. De aanwezigheid van een andere persoon die in staat is snel alarm te geven, is noodzakelijk.

5. Elektrische risico’s (AREI)

Geleidende afgesloten ruimten In artikel 94 van het AREI wordt een definitie gegeven van een geleidende afgesloten ruimte: Geleidende afgesloten ruimten zijn enge ruimten waarvan de wanden essentieel gevormd worden door metalen of zeer geleidende delen die met de aarde verbonden zijn. De mogelijkheden voor een persoon om het contact met deze wanden te verbreken zijn er beperkt. Zij worden gekenmerkt door volgende uitwendige invloedsfactoren (voor meer toelichting, zie ook hoofdstuk 3.7, elektrisering en elektrocutie):

- contact met de aardpotentiaal: BC4; - aanwezigheid van water: AD1 tot AD8; - elektrische toestand van het menselijk lichaam: BB1 tot BB3.

Toegelaten beschermingswijzen: 1. voor draagbaar materieel met uitzondering van verlichtingstoestellen

- hetzij voeding op zeer lage veiligheidsspanning met maximumwaarde U gelijk aan respectievelijk 25 of 12 volt wisselspanning, 36 of 18 volt gelijkspanning met rimpel en 60 of 30 volt gelijkspanning zonder rimpel naarmate de toestand van het menselijk lichaam gekenmerkt is door de uitwendige invloedsfactoren BB1 of BB2/BB3;

- hetzij een toestel van klasse II 9 of een toestel van klasse I 10, indien een toestel van klasse II niet bestaat. Elk toestel moet dan afzonderlijk gevoed worden door een beschermingstransformator.

2. voor draagbare verlichtingstoestellen en vaste toestellen die niet beschermd zijn tegen mechanische invloeden: voeding op zeer lage veiligheidsspanning

3. voor het vast materieel, met uitzondering van de verlichtingstoestellen die niet beschermd zijn tegen mechanisch invloeden: automatische onderbreking (bvb. door differentieelstroominrichtingen) van zodra de contactspanning de waarde van de veiligheidsspanning overtreft.

Let op: de voedingsinrichtingen voor de zeer lage veiligheidsspanning of de veiligheidstransformatoren moeten buiten de geleidende afgesloten ruimten geplaatst worden.

9 Elektrisch materieel waarbij de bescherming tegen elektrische schokken berust op: hetzij de dubbele isolatie, hetzij op versterkte isolatie 10 Elektrisch materieel waarbij de bescherming tegen elektrische schokken niet uitsluitend berust bij de basisisolatie, maar waarbij de genaakbare geleidende delen verbonden moeten worden met een beschermingsgeleider zodat deze delen niet gevaarlijk kunnen worden door het in gebreke blijven van de basisisolatie

Page 60

2. Arbeidsplaatsen (Koninklijk besluit van 10 oktober 2012 tot vaststelling van de algemene basiseisen waaraan arbeidsplaatsen moeten beantwoorden)

Het KB arbeidsplaatsen van 10 juni 2012 bepaalt in artikel 36 dat de werkgever ervoor zorgt dat de werknemers in gesloten werkruimten over voldoende zuivere lucht beschikken, rekening houdend met de werkmethoden en de door de werknemers te leveren lichamelijke inspanningen. Hiertoe worden de toevoer van verse lucht en de afvoer van bevuilde lucht verzekerd naar rato van 30 m³ lucht per uur en per werknemer die aanwezig is in de besloten ruimte.

Page 61

Bijlage 2 – Model Vergunning betreden besloten ruimtes

Nummer: …………………………………

Aanv

raag

Aanvrager: Noodnummer: Uitvoerende firma: Datum: Geldig (van – tot): Contactpersoon van de uitvoerder(s): Afdeling: Contactpersoon van de opdrachtgever(s): Identificatie besloten ruimte:

Mogelijke restproducten (ondanks reiniging):

Asbest

Wer

kbes

chrij

ving

Identificatie nummer: Werkorder nummer: Beschrijving uit te voeren werken: Andere werken in de directe omgeving die mogelijk interfereren en speciale aandacht van toezichter vragen: Referentie van bijkomende documenten (P&ID, werkinstructies, blindlijst, vergrendelingsmiddelen (schakelaars, afsluiters), productkaart, ……) Risicoanalyses – Taakrisicoanalyses – Last Minute Risicoanalyse:

Vere

iste

maa

treg

elen

Voor de aanvang van de werken Nodig Niet nodig

Uitgevoerd Naam uitvoerder Controle door

Ledigen Opdrukken met stikstof toe-, afvoer- en meetleidingen onderbroken volgens lijst of schema (toe te voegen in bijlage aan de vergunning)

Tussenstukken (spoolpieces) verwijderen bij laswerken Vergrendelen bewegende delen Afsluiten en vergrendelen radioactieve bronnen Spoelen met Water Stoom ………………………….. Beluchten (*3) Natuurlijke ventilatie Mechanische ventilatie Hoge druk reiniging

‘Registratie-toegangskaart houder en mechanische afscherming aan mangat plaatsen Stelling voorzien ……………………………………. ……………………………………. Tijdens de uitvoering van de werken Nodig Niet

nodig Uitgevoerd Naam uitvoerder

Naam toezichter (eerste lijnsinterventie) ………………………………… Persluchttoestel, 2 maskers, Y-stuk, verlengslang en tankgordel standby Tankgordel met levenslijn (indien bevestiging van levenslijn het risico van werken verhoogt afwijking formuleren bij opmerkingen)

‘Registratie-toegangskaart’ in de houder plaatsen. Registratie van betreders op ‘registratie-toegangskaart’ Mangatwacht: Ventilatie

Natuurlijke ventilatie Kunstmatige ventilatie: capaciteit (m³ / hr) : ………………………………..

Lokale afzuiging:

Extra blusmiddelen …………………………………………………….. …………………………………………………….. Tweede lijnsinterventie (*5): bijkomende operators informeren van rol STL (*5) :

…………………..

Operator functie 1 ……………………. 2 …………………….. Na de werken Nodig Niet

nodig Uitgevoerd Naam uitvoerder

Mechanische afscherming mangat terugplaatsen. …………………………………………………….. Tijdens interventie Nodig Niet

nodig Uitgevoerd Naam uitvoerder

Eerste interventie: door betreding / door evacuatie van buitenaf Vereiste hulpmiddelen om slachtoffer te evacueren: (driepikkel, rolgliss, harnas, draagberrie, ….)

Page 62

Ademlucht voor slachtoffer bij 1e interventie door betreding: ademlucht voor slachtoffer aanwezig in ruimte / redder neemt ademlucht voor slachtoffer mee

Ademhalingsmasker voor slachtoffer: masker aanwezig in ruimte, redder neem masker voor slachtoffer mee

Tweedelijnsinterventie op de hoogte gebracht van betreding Nummer tweedelijnsinterventie: ……………………………………………….. Opmerkingen:

Ger

eeds

chap

Toegelaten gereedschappen - kabels en slangen bij voorkeur op te hangen om beschadiging te vermijden Pneumatisch handgereedschap Elektrisch handgereedschap (gevoed via veiligheidstransformator)

Dubbel geïsoleerd 220V Gewone isolatie met aarding Veiligheidsspanning (12 – 25 V) Verlichting bij voorkeur vast te monteren (12 - 25 V) Draagbare verlichting op batterij Noodverlichting Elektrisch handgereedschap op batterij

Pneumatisch handgereedschap

Lasmachines met maximale nullastspanning van 50 V DC of 75 V AC.

Andere: ……………………………………………………………………………………………………………………

PBM

’s

Vereiste persoonlijke beschermingsmiddelen (bovenop helm, bril, veiligheidschoenen en werkkledij) Gehoorbescherming Gelaatsscherm Zuurbril Handschoenen ………………….

Adembescherming ABEK Filter + volgelaatsmasker

Stofmasker type P1-grof stof P2-fijn stof P3– voor CrVI

Onafhankelijke luchttoevoer via:

Ultrafilter(*6) Ademlucht unit opgesteld buiten de ruimte flessen gedragen door betreder

Luchtfles(sen)opgesteld in de ruimte Luchtfles(sen)opgesteld in buiten de ruimte

Speciale kledij Tyvek (voor stof) Zuurpak Laskledij ………………….

Te overbruggen interlock (tevens in te schrijven in het logboek)

Interlock Nr Interlockfunctie

Met

inge

n (*

7)

Metingen uit te voeren minstens 3 minuten na afzetten ventilatie (resultaten overnemen op Entrytag) Datum (DDMM) Uur (00.00 – 24.00) %LEL (Max 10) Continu %O2 Min 19 Max 23 Continu Blootstellingsgrens van ….. (naam product): …….. (ppm - mg/m³)

Alle …uren

Blootstellingsgrens van ….. (naam product): …….. (ppm - mg/m³)

Alle …uren

Opmerkingen:

Goe

dkeu

ring

Goedkeuring voor uitvoering van het werk mits naleving van voormelde maatregelen Vereist Functie Naam Handtekening Onderhoudsverantwoordelijke(*8) Constructieverantwoordelijke (*8) Shiftverantwoordelijke Productiecoördinator Afdelingshoofd (*9) Veiligheidsdienst (*9) Bedrijfsleider (*9)

Star

t

Vereiste voorzorgsmaatregelen werden genomen. De nodige onderrichtingen zijn aan uitvoerders gegeven. Naam Handtekening Start Stop Uitvoerder .…. uur …. uur Uitvoerder .…. uur …. uur Uitvoerder .…. uur …. uur

Page 63

Uitvoerder .…. uur …. uur Operator .…. uur …. uur Operator .…. uur …. uur Operator .…. uur …. uur

Verle

ngin

g

Verlenging vergunning enkel mogelijk indien vergunningsvoorwaarden identiek zijn als voorgaande dag/shift Datum Naam operator Naam uitvoerder Naam toezichter Shiftverantwoordelijke Start Stop .... uur ... uur ... uur ... uur ... uur ... uur ... uur ... uur ... uur ... uur ... uur ... uur ... uur ... uur

Ove

rdra

cht

Overdracht na volledige beëindiging van de werken Naam Handtekening Ja Nee Uitvoerder …….uur Werk volledig uitgevoerd Operator …….uur Area opgeruimd Opmerkingen:

(*1) Geen risicoverhogende werken of werken die reddingswerken kunnen hinderen, in de directe omgeving toelaten. (*2) Enkel aansluiten op service air. (Instument air heeft een stikstof backup voorziening!) (*3) Mechanische beluchters beschikbaar in magazijn. (*4) Ventilatie min. 30 m3/ persoon / uur. Bij laswerken of twijfel steeds mechanische ventilatie (beluchters) gebruiken. (*5) Tweede interventie bestaat uit Shift Teamleader( STL), 2 operators (op te roepen via het panel), Eerste hulp verlener(s), tweedelijnsredder(s) en ambulance (*6) Ultrafilter alleen aansluiten op service air. Controleer geldigheid van filters. (*7) Restgasmetingen max. 20% van grenswaarde (terug te vinden op “Productkaarten” ). (*8) Afhankelijk van wie het betrokken werk aangevraagd heeft. (*9) Bij onveilige atmosfeer ( < 19% zuurstof, restgasmetingen > 20% van grenswaarde of > 10 % LEL) Afgewerkte vergunningen maandelijks doorsturen naar de VGM dienst VERDELING : 1. Shiftteamleader 2. Controlekamer 3. Mangatwacht (copie ter plaatse ophangen)

Page 64

Bijlage 3 – Model Last Minute Risicoanalyse

Recto

Page 65

Verso

Page 66

Bijlage 4 – Matrix beheersmaatregelen

Risico Oorzaken Voorbeelden Maatregelen

Brand en Explosie Aanwezigheid van ontvlambare stoffen in de ruimte tijdens het normale gebruik van de ruimte

- Opslagtanks of procesapparaten met ontvlambare gassen of vloeistoffen

- Vloeistoffen verwijderen - Ontvlambare gassen en dampen verdrijven met inert gas - Ventileren vóór betreding - Meten vóór betreding ( < 10%LEL)

Aanwezigheid in de ruimte van producten (residu’s, plassen, afzettingen …) die ontvlambare stoffen kunnen vrijzetten tijdens de betreding

- Niet volledig gereinigde ruimten - Aanwezigheid van residu’s die bij verhitting (bv. door warmtestraling afkomstig van verlichting of laswerken) ontvlambare dampen of gassen kunnen vrijzetten

- Aanwezige producten in de mate van het mogelijke verwijderen vóór de betreding - Ventileren vóór betreding - Meten vóór betreding ( < 10%LEL) - Ventileren tijdens de betreding - Meten tijdens betreding ( < 10%LEL) - Vermijden van ontstekingsbronnen

Indringing van ontvlambare producten in de besloten ruimte via leidingen aangesloten op de besloten ruimte (bv. door lekkende kleppen en afsluitkranen)

- Procesapparaten en opslagtanks met toevoer- en afvoerleidingen

- Afsluiten van toevoerleidingen (uitnemen tussenstuk, steekpan of double block and bleed) - Ventileren vóór betreding - Ventileren tijdens betreding - Meten vóór betreding - Meten tijdens betreding ( < 10%LEL)

Uitvoeren van activiteiten in de ruimte waarbij systemen geopend worden die ontvlambare stoffen (kunnen) bevatten

- Openen van interne warmtewisselaars tijdens de betreding - Werken aan steunpoten en pontons van vlottende daken in atmosferische opslagtanks - Besloten lokalen met installaties die geopend moeten worden (demontage, onderhoud)

- Interne onderdelen waaraan gewerkt wordt eerst zoveel mogelijk ledigen en vrijmaken van product - Ventileren tijdens de betreding - Meten tijdens betreding ( < 10%LEL) - Vermijden van ontstekingsbronnen

Uitvoeren van activiteiten in de buurt van de ruimte waarbij ontvlambare stoffen worden vrijzet die in de ruimte kunnen terecht komen (via ventilatie, natuurlijke dispersie)

- Ventileren van tank en andere procesonderdelen (in de buurt van de besloten ruimte die betreden wordt) waarin ontvlambare stoffen aanwezig zijn - Besloten ruimten met verschillende ‘kamers’ waar ontvlambare stoffen vrijgezet in een kamer naar een andere kamer kunnen verspreiden

- Vermijd dergelijke activiteiten - Ventilatie tijdens de betreding - Meten tijdens betreding (<10%LEL)

Uitvoeren van activiteiten in de ruimte met gebruik van ontvlambare stoffen

- Gebruik van solventen bij schilderen ontvetten

- Zoek een alternatief product dat geen ontvlambare dampen vrijzet - Ventilatie tijdens de betreding - Meten tijdens betreding (<10%LEL) - Vermijden van ontstekingsbronnen

Vorming van een ontvlambare gassen of dampen door ongewenste reacties (bv. vorming van waterstof door reactie van zuren met bepaalde metalen)

- Bij contact van aluminium (bv. ladder) in contact met een base als NaOH kan H2 worden vrijgezet - Bij contact van staal met bepaalde zuren kan H2 worden vrijgezet

- Vermijden van reacties - Ventilatie tijdens de betreding - Meten tijdens betreding (<10%LEL) - Vermijden van ontstekingsbronnen

Verstikking door tekort aan zuurstof in de atmosfeer van de besloten ruimten

Aanwezigheid van een niet-levensvatbare atmosfeer tijdens het normaal gebruik van ruimte

Procesapparaten gebruikt voor verwerking en opslag van chemicaliën, Open putten voor verwerking en tijdelijke opslag slachtafval

- Meting van zuurstofconcentratie vóór betreding - Gebruik van autonome ademhalingsapparatuur tijdens betreding (indien O2 < 19 vol%)

Page 67

Besloten ruimten die langdurig afgesloten zijn geweest van de atmosfeer (geen geforceerde of natuurlijke ventilatie) en waar dus geen zekerheid is over de zuurstofconcentratie

- Kelders, putten die maar zelden betreden worden

- Ventilatie vóór betreding - Meting van zuurstofconcentratie vóór betreding - Gebruik van autonome ademhalingsapparatuur tijdens betreding (indien O2 < 19 vol%

Besloten ruimten die gedurende enige tijd afgesloten zijn geweest (geen ventilatie) en waarin (langzame) processen hebben kunnen plaats vinden die zuurstof verbruiken

- Ruimten waar roest werd verwijderd, die werden afgesloten en waar oxidatie van het blootgelegde metaal (een deel van) de aanwezige zuurstof kan verbruiken - Ruimten waar fermentatie van organisch materiaal kan optreden - Uitharden van bepaalde deklagen

- Ventilatie vóór betreding - Meting van zuurstofconcentratie vóór betreding - Gebruik van autonome ademhalingsapparatuur tijdens betreding (indien O2 < 19 vol%)

Instroming (tijdens de betreding) van gassen die zuurstof kunnen verdringen via leidingen die op de besloten ruimten aangesloten zijn

- Lekken van gassen door gesloten afsluiters in leidingen met stikstof, argon, CO2, …

- Onderbreken van leidingen op een doeltreffende manier (uitnemen tussenstuk, double block and bleed, steekpannen) - Ventilatie tijdens de betreding - Meten van zuurstofconcentratie tijdens de betreding - Verlaten van ruimte indien O2 < 19 vol%)

Vrijzetten van inerte gassen uit flessen of slangen met inerte gassen in de ruimte

- Flessen en slangen met stikstof, argon, enz. gebruikt voor lassen of andere activiteiten in de ruimte

- Plaatsing van flessen buiten de ruimte - Verwijderen van toevoerslangen met inerte gassen uit de ruimte wanneer er niet gewerkt wordt - Ventilatie tijdens de betreding - Meting van zuurstofgehalte tijdens de betreding - Verlaten van ruimte indien O2 < 19 vol%)

Vrijzetten van inerte gassen tijdens activiteiten in de ruimte

- Gebruik van beschermgassen bij het lassen, zoals bij MIG en TIG lassen

- Ventilatie tijdens betreding - Meting van zuurstofgehalte in atmosfeer tijdens betreding - Verlaten van ruimte indien O2 < 19 vol%)

Indringen van gassen die zuurstof kunnen verdringen vanuit de omgeving of vanuit aangrenzende ‘kamers’ in de besloten ruimte

- Verbrandingsmotoren (generatoren) die opgesteld staan nabij de verluchtingsroosters of verse lucht inlaat van de besloten ruimte

- Ventilatie tijdens betreding - Meting van zuurstofgehalte in atmosfeer tijdens betreding - Verlaten van ruimte indien O2 < 19 vol%)

Verbruik van zuurstof tijdens de betreding door activiteiten in de ruimte

- Lassen - Snijbranden - Gebruik van open vlam

- Ventilatie tijdens betreding - Meting van zuurstofgehalte in atmosfeer tijdens betreding - Verlaten van ruimte indien O2 < 19 vol%) - Gebruik van autonome ademhalingsapparatuur tijdens betreding (indien O2 < 19 vol%)

Verbruik van zuurstof door de betreder(s) en vrijzetting van CO2 via uitademen

- Relatief kleine ruimte met geen of slechte ventilatie

- Ventilatie tijdens betreding - Meting van zuurstofgehalte in atmosfeer tijdens betreding - Verlaten van ruimte indien O2 < 19 vol%

Risico’s van stoffen die de gezondheid kunnen schaden in de atmosfeer van de ruimte

Aanwezigheid van stoffen met gevaar voor de gezondheid tijdens het normaal gebruik van ruimte (dit is dus ruimer dan stoffen die als ‘toxisch’ zijn ingedeeld)

- Opslagtank voor een toxische stof

- Toxische gassen en dampen verdrijven met inert gas - Ventileren vóór betreding - Meten vóór betreding ( < grenswaarde(n) voor blootstelling) - Gebruik autonome ademhalingsbescherming indien grenswaarde(n) voor blootstelling overschreden wordt)

Page 68

Aanwezigheid in de ruimte van producten (residu’s, plassen, afzettingen …) die stoffen met gevaar voor de gezondheid kunnen vrijzetten tijdens de betreding

- Niet volledig gereinigde ruimten

- Aanwezige producten in de mate van het mogelijke verwijderen vóór de betreding - Ventileren vóór de betreding - Meten vóór de betreding (< grenswaarde voor blootstelling) - Ventileren tijdens de betreding - Meten tijdens betreding ( < grenswaarde(n) voor blootstelling) - Gebruik autonome ademhalingsbescherming indien grenswaarde(n) voor blootstelling overschreden wordt

Indringing van stoffen met gevaar voor de gezondheid in de besloten ruimte via leidingen aangesloten op de besloten ruimte (bv. door lekkende kleppen en afsluitkranen)

- Procesapparaten en opslagtanks met toevoer- en afvoerleidingen

- Afsluiten van toevoerleidingen (uitnemen tussenstuk, steekpan of double block and bleed) - Ventileren vóór betreding - Meten voor de betreding (< grenswaarde voor blootstelling) - Ventileren tijdens betreding - Meten tijdens ( < grenswaarde(n) voor blootstelling) - Gebruik autonome ademhalingsbescherming indien grenswaarde(n) voor blootstelling overschreden wordt

Uitvoeren van activiteiten in de ruimte waarbij systemen geopend worden die stoffen met gevaar voor de gezondheid (kunnen) bevatten

- Openen van interne warmtewisselaars tijdens de betreding - Werken aan steunpoten en pontons van vlottende daken in atmosferische opslagtanks - Besloten lokalen met installaties die geopend moeten worden (demontage, onderhoud)

- Interne onderdelen waaraan gewerkt wordt eerst (zoveel mogelijk) ledigen en vrijmaken van product - Ventileren tijdens de betreding - Meten tijdens betreding ( < grenswaarde(n) voor blootstelling) - Gebruik autonome ademhalingsbescherming indien grenswaarde(n) voor blootstelling overschreden wordt

Uitvoeren van activiteiten in de buurt van de ruimte waarbij stoffen met gevaar voor de gezondheid worden vrijzet die in de ruimte kunnen terecht komen (via ventilatie, natuurlijke dispersie)

- Ventileren van tank en andere procesonderdelen (in de buurt van de besloten ruimte die betreden wordt) waarin stoffen met gevaar voor de gezondheid aanwezig zijn - Besloten ruimten met verschillende ‘kamers’ waar stoffen met gevaar voor de gezondheid vrijgezet in een kamer naar een andere kamer kunnen verspreiden

- Vermijd dergelijke activiteiten - Ventilatie tijdens de betreding - Meten tijdens betreding ( < grenswaarde(n) voor blootstelling) - Gebruik autonome ademhalingsbescherming indien grenswaarde(n) voor blootstelling overschreden wordt

Uitvoeren van activiteiten in de ruimte met gebruik van stoffen met gevaar voor de gezondheid

- Gebruik van solventen bij schilderen ontvetten

- Zoek een alternatief product dat geen ontvlambare dampen vrijzet - Ventilatie tijdens de betreding - Meten tijdens betreding ( < grenswaarde(n) voor blootstelling) - Gebruik autonome ademhalingsbescherming indien grenswaarde(n) voor blootstelling overschreden wordt

Risico van te hoge zuurstof-concentratie

Aanwezigheid van verhoogde zuurstofconcentratie tijdens normaal gebruik van de ruimte

- Opslag tank voor zuurstof - Meten vóór betreding ( < 23,5 vol% O2)

Lekken van zuurstofflessen en zuurstofflexibels gebruikt bij het lassen (of een andere activiteit tijdens de betreding)

- Zuurstofflessen buiten de ruimte opstellen - Flexibels tijdens pauze uit de ruimte nemen - Ventileren tijdens de betreding - Meten tijdens de betreding (<23,5 vol% O2)

Page 69

Openen van leiding of apparaat in de besloten ruimte (tijdens de betreding) waarin zuurstof aanwezig kan zijn

- Werken aan een zuurstofleiding in een besloten ruimte

- Onderdelen waaraan gewerkt wordt eerst ledigen en vrijmaken van product - Ventileren tijdens de betreding - Meten tijdens de betreding (<23,5 vol% O2)

Risico van verstikking in vaste stoffen (poeders, korrels, ‘free flowing solids) of vloeistoffen

Val uit hoogte in poeders, korrels of vloeistof

- Val in silo deels gevuld met poeder, korrels of vloeistoffen

Val in een niet afgeschermde massa van poeders, korrels of vloeistof

- Afscherming van zones met verdrinking/verstikkingsgevaar

Bedolven onder poeders of korrels die loskomen van de wand

- Aangekoekte poeders die vallen van wand van een silo op een betreder die zich lager bevindt

- Een betreder mag zich nooit bevinden onder aangekoekte poeders of korrels die kunnen loskomen

Intrede van poeders of korrels tijdens de betreding

- Toedienen van graan in een silo waarin zich een betreder bevindt

- Onderbreken van toevoerleidingen van poeders en stoffen - Uit dienst nemen van machines die gebruikt worden voor transport van vaste stoffen naar de besloten ruimte

Intrede van vloeistof in ruimte met betreder

- Plotse toevoer van water in een riool als gevolg van regenbui of lozing

- Onderbreken van toevoerleidingen van poeders en stoffen

Bewegende delen In beweging komen van bewegende delen tijdens de betreding door manuele bediening of als gevolg van een processturing

- Ventilatoren in koeltorens, roerders in mengkuipen.

In beweging komen van bewegende delen door wind, zwaartekracht en/of verborgen energie

- Terugveren van onder spanning staande delen bij demontage

- Mechanisch blokkeren van onderdelen die in beweging kunnen komen

Kans op elektrisering of elektrocutie

Lassen met elektrische lastoestellen (aarding, …) in NIET geleidende besloten ruimtes

- Het ontbreken van aarding

Lassen met elektrische lastoestellen (aarding, elektrische zwerfstromen, …) in geleidende besloten ruimtes

- Zwerfstromen - Elektromagnetische invloeden op veiligheidsapparatuur

Werken met elektrisch (hand)gereedsschap. Door de specifieke omstandigheden van de ruimte is er een hogere kans op beschadiging van kabels en snoeren

- Scherpe randen - Handgereedschap op zeer lage veiligheidsspanning

Ophoping van statische elektriciteit - Onvoldoende of ontbrekende aarding, wrijving

Gebruik van andere elektrische apparaten (bv verluchting en verlichting).

- Kabels en behuizingen van verlichtingstoestellen - Elektrische fouten - Slechte behuizing

Fysische agentia (Lawaai, verbranding hete of koude opp., thermische belasting, ….)

Verhoogde lawaainiveaus ook door reflectie bij gebruik van elektrisch gereedschap of mechanisch gereedschap

Hameren, bikken, gebruik van roterend handgereedschap

Verhoogde thermische belasting door kleinere ruimtes en eventueel versterkt door warme werken

Enge ruimtes warmen heel snel op door de aanwezigheid van personen, wanneer dit versterkt wordt door technische processen zoals warme werken, lassen, … kan de temperatuur heel snel oplopen

Page 70

Trillingen ten gevolge van gereedschap met zeker versnellingsniveau (eventueel versterkt via de wanden van de besloten ruimte)

Slijpmolens, poliertoestellen, boormachines, bikken, hameren, …

Onvoldoende verlichting en verluchting Ontbreken van doordachte verlichting en ventilatie

Uitglijden, struikelen Hindernissen, gladde vloeren, …

Contact met hete of koude oppervlakten

Lassen, CO2 behandeling

Psychosociale risico's

Page 71

Afkortingen PBM: Persoonlijke beschermingsmiddelen CBM: Collectieve beschermingsmiddelen AREI: Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties ZLVS: Eeer lage veiligheidsspanning LEL: Lower Explosion Limit ARAB: Algemeen reglement voor de Arbeidsbescherming BR: Besloten ruimte LMRA: Last Minute RisicoAnalyse TRA: Taak RisicoAnalyse