werkbundel naar de winkel

7
Naar de winkel Groep 4 Naam : ……………………………………………………

description

Deze werkbundel is geschikt voor het 3de leerjaar en kan gebruikt worden in het werothema naar de winkel

Transcript of werkbundel naar de winkel

Page 1: werkbundel naar de winkel

Naar de winkel

Groep 4

Naam : ……………………………………………………

Page 2: werkbundel naar de winkel

1. Schat de prijzen. Vergelijk in de winkel met de werkelijke prijzen.

ProductProductProductProduct : Ik schatIk schatIk schatIk schat : De werkelijke prijsDe werkelijke prijsDe werkelijke prijsDe werkelijke prijs :

± 100 gr. hesp.

……………………………. …………………..

1 doos muesli …………………………….

…………………..

1 groot brood …………………………….

…………………...

1 pakje rijst …………………………….

…………………...

1 fles fruitsap ……………………………. …………………... 1 krop sla

……………………………. …………………...

2. Waar staat het in de supermarkt? Kijk naar de bordjes boven de rekken en schrijf de juiste benaming van het rek op .

Product : Rek : 1. Fles melk …………………………………………… 2. pannenkoeken …………………………………………… 3. Hondenbrokken …………………………………………… 4. Hamburgers …………………………………………… 5. Zeep ……………………………………………

Page 3: werkbundel naar de winkel

3. Welke producten zijn buren van elkaar in hetzelfde rek? Kruis het juiste antwoord aan. Als je niet zeker bent kan je het product opzoeken in de winkel. Product : Spaghetti Bij koeken Bij rijst Bij koffie

Bloem Bij suiker Bij zout Bij confituur

Appels Bij choco Bij brood Bij boontjes

Kaas Bij

diepvriesproducten Bij fijne

vleeswaren Bij groenten

Shampoo Bij hygiëne Bij groenten en fruit.

Bij haarverzorging

Chocolade Bij dranken Bij snoepgoed Bij groenten en fruit

Macaroni Bij deegwaren Bij vleesconserven

Bij snoepgoed

Pleisters Bij verzorging Bij hygiëne Bij onderhoudsproducten

Page 4: werkbundel naar de winkel

4. De winkelkar ligt vol met producten, weet jij nog uit welke rekken ze komen? Plaats de juiste nummer bij het passende rek.

Page 5: werkbundel naar de winkel

5. Welke producten hebben we echt nodig? Zet een cijfer bij ieder product. 1 = belangrijk en nodig om te leven. 2 = makkelijk om te hebben. 3 = niet nodig, maar wel leuk om te hebben.

Geef enkele voorbeelden van producten die jij gebruikt die passen bij : Nummer 1 : ………………………………………………………………………... Nummer 2 : ………………………………………………………………………... Nummer 3 :

………………………………………………………………………...

Page 6: werkbundel naar de winkel

6. Beroepen in en om de winkel. Kies uit : een etalagist, een caissière, een geldtransporteur, een winkeldetective, een zaakvoerder, een verkoopster,een magazijnier, een groothandelaar, een verkoper, een personeelschef.

1. Een meneer die koopwaar verkoopt is een ……………………………………………………………………… 2. Iemand die de leiding van een zaak heeft is een ………………………………………………………………………. 3. Iemand die de voorraad controleert en aanvult is een ……………………………………………………………………….. 4. Een mevrouw die koopwaar verkoopt is een ……………………………………………………………………….. 5. Iemand die een etalage inricht is een ……………………………………………………………………….. 6. Iemand die mensen probeert te betrappen die in de winkel willen stelen is een ………………………………………………………………………... 7. Iemand die het geld uit de kassa meeneemt en naar de bank brengt is een ………………………………………………………………………... 8. Iemand die veel goederen tegelijk aan een winkel levert is een ………………………………………………………………………... 9. Een mevrouw die aan de kassa werkt is een ………………………………………………………………………... 10. Iemand die de baas is van een aantal verkopers is een ………………………………………………………………………

7. De letters zijn door elkaar geraakt. Help jij de detective om de juiste woorden te vormen? OPVRKEER = ………………………………………………….. ITLAAGEST = ………………………………………………….. KKRABE = ………………………………………………………. DZEAKARVOE = …………………………………………….

Page 7: werkbundel naar de winkel

8. Waar kan je de volgende producten kopen. Schrijf de juiste naam van de winkel op .

………………………………………………………………. ……………………………………………………………… ………………………………………………………………. ………………………………………………………………. …………………………………………………………………

………………………………………………………………….