Weervisserij | Lindonk

12
In de weer zijn Een bijzondere tak van visserij vóór de kust van Bergen op Zoom* 6

description

Weervisserij | Lindonk

Transcript of Weervisserij | Lindonk

In de weer zijnEen bijzondere tak van visserij

vóór de kust

van Bergen op Zoom*

6

Ons grootste reservaat (2000 ha) en tevens belangrijkste ‘wetland’, het Markiezaatsmeer, bestaat pas sinds begin jaren ’80. Met de aan-leg van de Markiezaatskade (1983) en de Oes-terdam (1984), werd het meest oostelijke deel van de Oosterschelde van de rest van deze zee-arm afgesneden. Dit gebeurde om het Schelde-Rijnkanaal, een belangrijke vaarweg, te bevei-ligen. Het afgesneden deel stond niet langer in verbinding met de zee en werd geleidelijk een zoet meer, wat grote veranderingen inhield voor de samenstelling van de flora en de fauna. We zijn er een natuurgebied rijker door gewor-den, maar tegelijkertijd ook een armer, name-lijk het ‘Verdronken Land van het Markiezaat van Bergen op Zoom’, bestaande uit schorren en slikken. Hiervóór lagen van oudsher de visgronden van de Bergse vissers. Veel oudere Bergenaren denken met weemoed terug aan hoe zij in hun jeugd - de jaren ’30, ’40 en ’50 - met een weervisser mee mochten en dan toeke-ken bij het opdrijven van de vis.

Hoe werkt een weer ook al weer?De weervisserij, eens een bloeiende bedrijfs-tak, is nu bijna voltooid verleden tijd, er is nog maar één weervisser over. Met het uit-sterven van de weervisserij zouden we een van de laatste overblijfselen uit de Tachtigja-rige Oorlog verliezen, wat eeuwig zonde zou zijn. (Je moet er niet aan denken.) Een weer bestaat uit twee houten hagen of staketsels, de vleuken, die in een V samenkomen. De vleuken zijn zeg maar de ‘benen’ van de weer en kunnen wel 1 km lang zijn. Het hout van de staketsels, het weerhout, bestaat uit takken

1

2

3

34

3

©kadaster

1 Ligplaats van de boot van de familie Van Dort.2 Gebied waar de weren, per jaar wisselend, komen te

liggen.3 Bossen waaruit het weerhout wordt gehaald: Lindonk,

Mattemburgh en Zoomland.4 Het Markiezaatsmeer, waar palingvisser Peter Kooistra

actief is (zie p 24-29).

winter 2010Brabants Landschap

¯ Sorteren van de vis op het dek.

In het fuikgat is het weerhout onderling verbonden met gaas en dergelijke, wat de vis geen ruimte geeft tot

ontsnappen. ˘

van 4 à 5 meter lang, het liefst van de inlandse eik, maar die van Amerikaanse eik, beuk en berk zijn ook goed. Ze worden dicht bij elkaar in de grond gestoken, dichter naarmate men de plaats nadert waar de vleugels samen komen in het diepste punt en het fuikgat vormen. De vis wordt in de weer naar de fuik gedreven en gevangen. Dit systeem van vis-sen is alleen bruikbaar in gebieden die bij eb droog vallen. De Oosterschelde was en is hiervoor bijzonder geschikt door de grote verschillen tussen eb en vloed. Bij hoogwater steken de toppen van het weerhout niet of nauwelijks boven water uit. Bij laagwater vallen de uiteinden van de weren droog en kan men met lieslaarzen het fuikgat bereiken. De vis die bij hoogwater het ondiepe deel heeft opgezocht, zwemt automatisch naar de dieper liggende delen. Door het weerhout wordt voorkomen dat de vis de weer uit-zwemt. De vissers, voorzien van waterdichte kleding, lopen in de weer en drijven de vis de fuik in.

Ansjovis wordt gevangen van eind april tot en met juli. In deze paaitijd zoekt de ansjovis-stam, die ooit op de Oosterschelde het le-venslicht zag, uit het koudere water van de Noordzee zijn weg naar het warmere water van de Oosterschelde. De vissers zorgen er-voor tweemaal daags bij afgaand water - maakt niet uit op welk uur van de dag of nacht

- aanwezig te zijn. In deze tijd van het jaar leven zij op het ritme van het getij. De vangst verschilt nogal per dag en kan uiteenlopen van tientallen visjes tot vele kilo’s. Afhanke-lijk van het weer begint men in februari met het ‘steken’ van de weren. In september wor-den de weren opgeruimd en het weerhout opgeslagen.

De aard van de visJe zou denken dat de meeste vis zonder enig bezwaar tussen de staken van een weer door kan zwemmen - en dus ontsnappen! - vooral in het bovendeel van de vleuken, waar de staken maar liefst een handbreed uit elkaar

8

˚ Vanuit het fuikgat vertrekken de ‘vleuken’, zeg maar de ‘benen’ van de weer.

staan. Alleen afgeplatte vissen als (pijlstaart)roggen en grotere platvissen zouden de weg door het staketsel versperd vinden. Maar vissen gedragen zich anders dan wij geneigd zijn te denken. Ook een klein visje als de ansjovis zwemt uit vrije wil niet graag tussen de staken door. Het is alsof ze er door worden afgeschrikt, vooral als de stroom er langs trekt. Ichtyologen (viskundigen) denken dat het getril van het weerhout de vis ervan weer-houdt zijwaarts te ontsnappen. Recent onder-zoek wees uit dat de ansjovis wel de kroon spant qua schrikachtigheid. Deze vis is al een bepaalde richting op te sturen met behulp van ver uit elkaar staande verticaal gespannen touwtjes. En zelfs met een net met mazen zo groot dat een zeehond er door kan. Raakt de vis echter in paniek, dan kan hij zijn angst voor het staketsel overwinnen en toch nog uit de weer ontsnappen. Daar hebben de vissers op geantici-

peerd. In het diepste deel van de weer heb-ben ze het houtwerk dicht opeen geplaatst en bovendien versterkt met dwarslatten, ijzer gaas en ander materiaal, zodat hier van ont-snappen geen sprake meer kan zijn.

Pas in onze tijd is duidelijk geworden waarom de ansjovisvangsten zo wisselvallig zijn, van jaar tot jaar en van weer tot weer. De ansjovis is een visje dat zich in de zomermaanden voortplant, waarvoor het water van een hoge temperatuur opzoekt. In de regel is het water bij de kust, in het bijzonder in baaien en in-hammen, ‘s zomers warmer dan in open zee. Maar omdat ansjovis geen aanmerkelijke

bijmenging met zoet water verdraagt, zijn veel in-

hammen aan onze kust voor dit visje onge-

schikt. De Ooster-schelde, die geen

winter 2010

9

Brabants Landschap

¯ Maquette van een weer, te bezichtigen in het Markiezenhof te Bergen op Zoom, ‘bouwjaar’ 1940 à 1950.

˚˘ Cor en Corné van Dort drijven de vis richting fuik. ˚ Inzet: de karakteristieke verschijning van Cor van Dort.

10

noemenswaardige toevoer van zoetwater ontvangt, en voor-heen de Waddenzee met het noordelijke deel van de Zuider-zee, zijn / waren bij ons de eni-ge wateren met een voldoende hoog zoutgehalte waarin de tempe-ratuur aanzienlijk kan oplopen. In het winterseizoen is het water in Oosterschelde en Waddenzee juist kouder dan dat van de Noordzee zelf. Maar als in het voorjaar de zon deze ondiepe wateren met hun vele droog-vallende platen krachtig beschijnt, kan de watertemperatuur er snel oplopen. Wanneer het water in de Oosterschelde in mei warmer begint te worden dan het Noordzeewater, zwemt de eerste ansjovis naar binnen. Hoe groter het temperatuurverschil, hoe sterker de drang van de ansjovis. Blijft het weer aan-houdend fraai, dan zoekt de ansjovis de warmste plekjes op. Dat is in de Oosterschel-de de meest oostelijke oever. Wind en stroom spelen op wisselende wijze samen, zodat de hoogste temperaturen niet steeds op precies hetzelfde plekje worden gevon-den. De ansjovis, die opmerkelijk gevoelig is voor kleine temperatuursverschillen, zal daar-door niet iedere dag op precies dezelfde plaatsen kunnen worden verwacht. Valt plot-seling koeler weer in, dan daalt de tempera-tuur juist aan deze oostelijke oever het snelst. Onder bepaalde weersomstandigheden kan het temperatuurverschil binnen en buiten de Oosterschelde zo gering zijn, dat een deel van de ansjovis op volle zee blijft om daar de eieren aan het water toe te vertrouwen. Dat ansjovis tot een luxe en schaars product gere-

kend mag worden, heeft het dus te dan-ken aan zijn wispelturige gedrag, resulte-rende in van jaar tot jaar sterk wisselende vangsten. Dat is altijd zo geweest. Die onvoorspelbaarheid brengt een extra spanning met zich mee, zowel voor de vissers die er voor hun inkomen van afhanke-lijk zijn, als voor de consumenten.

On-vis?Alle vis die geen ansjovis is, wordt door weer-vissers aangeduid als ‘onvis’ en als bijvangst meegenomen. Naarmate de hoeveelheid ansjovis tegenvalt, neemt onvis aan belang toe. Tot deze categorie vis behoren haring, geep, in jeugdige staat ‘spanjolen’ genoemd, makreel, die zich lang niet alle jaren laat zien, maar waarvan soms vele duizenden kilo’s per jaar worden gevangen, en pijlstaartrog. De laatste soort, waarvan zeer grote exemplaren kunnen voorkomen, is geen consumptievis. Hoewel de vissers met recht beducht zijn voor de giftige staartstekel, worden ze toch aan boord gehaald omdat uit de lever de koste-

winter 2010

11

Brabants Landschap

¯ Het binnenhalen van de buit: de vis wordt aan dek gebracht.

˚ Het is voornamelijk om de ansjovis te doen …

lijke en kostbare pijlstaartolie wordt gewon-nen. Lang heeft de medische wereld dit ge-zochte medicijn met wantrouwen bejegend, maar later bleek deze olie zeer veel rijker aan vitaminen dan de gewone levertraan. De door rotting gewonnen donkerbruine olie had een kwalijke geur en smaak. Bij het eenvoudige publiek versterkte dit juist het vertrouwen in een geneesmiddel. (‘Het stinkt en smaakt vies, het zal dus wel goed zijn.’) Tegenwoor-dig wordt door uitstomen een zuivere, hel-dergele olie gewonnen, in geur niet ongelijk aan levertraan en uitermate rijk aan vitami-nen. Hierdoor is het zijn hoge prijs dubbel en dwars waard.

De aard van de visserHet vak en de terminologie werden van vader op zoon doorgegeven. Door de eeuwen heen kwamen dezelfde familienamen in de visserij-geschiedenis voor. Zoons gingen al jong met hun vader mee om te helpen met de weren en het knippen van de vis. De leerplicht werd veelvuldig ontdoken. De ervaringskennis

richtte zich vooral op de kennis van de stroomrichtingen van het water en de trek van de vis. Ook het (precies) plaatsen van de weren en het bepalen van de lengte ervan waren van cruciaal belang. Gezien de grote afhankelijkheid van het weer, was ook weer-kunde geen overbodige luxe. De weervisserij is een zeer arbeidsintensieve tak van visserij. Ook het jaarlijks opbergen van hout kost veel tijd. Het gereedschap en de werkmethoden bleven van generatie op generatie behouden. Gezins- en overige familieleden gingen regel-matig mee om te zwemmen, wat illustratief is voor deze relatief veilige en rustige vorm van visserij. Vissen is een mannenberoep. Het kappen van hakhout, het steken van de weren en het opdrijven van de vis is zwaar werk. De vrouw kan eventueel het hout nog aangeven, maar de man steekt de weren. Het zware werk vereist een gezond, taai lichaam. Ook is speci-ale kleding vereist, met name een vetleren, later rubberen broek om, wadend door het water, de vis verder in de weer te drijven. De vissersfamilies in Bergen op Zoom vormden

12

˙ … maar makreel (l) en geep (r) zijn belangrijke bijvangsten.

familiebedrijfjes, wat je ook veelvuldig in andere vissersplaatsen ziet. Typisch Bergse vissersfamilienamen waren Touw, Schot, Baaijen, La Fontijn, De Haas, Wakkee, Van Dort en Maas. De flexibiliteit binnen de fami-liebedrijven was groot. Het materieel diende bijeen gehouden te worden ten behoeve van de familie. Men kon tijdelijk ander werk gaan doen, bijvoorbeeld in de beurtvaart. Ook was een combinatie met een ander beroep moge-lijk, bijvoorbeeld dat van korenmeter, winke-lier, bakenmeester of hooiweger. Buiten het ansjovisseizoen visten de weervissers op andere soorten vis, zoals haring en bot. Vrou-wen en kinderen werden ingeschakeld bij het knippen en zouten van de vis. Familieleden kenden en vertrouwden elkaar. Vissers huw-den veel onder elkaar en bovendien met schippers. Een Bergs gezegde luidde: De Hazen zitten met Schotten en Touwen aan de van Dorten vast.

Ze hadden een zeer individualistische menta-liteit, inherent aan hun zware beroep. De vissers vormden beslist geen lage maatschap-pelijke stand, zeker als je weet dat op een weer een hypotheek genomen kon worden. Het was dus een waardevast bezit. Weerhout en zout waren duur en dus vaste kosten voor de weervisser. Bovendien was er de pacht, die na 1877 absurde hoogtes aannam. De vissers beleden allemaal het protestantse geloof en waren duidelijk aanwezig in de kerk. Ze had-den ook een eigen gilde en begrafenisfonds.

In vier eeuwen tijd van goudmijn tot cultuurhistorisch relictDe visserij is het oudste officieel bekende ambacht van de stad Bergen op Zoom. De opkomst van de ansjovisvisserij in de zes-tiende eeuw hangt waarschijnlijk samen met een belangrijke ecologische verandering,

winter 2010

13

Brabants Landschap

˙ De schuif gaat weer op het fuikgat..

Na terugkeer van de Schelde wordt de vis onmiddellijk aan huis verkocht. ˙

.

namelijk het ontstaan van ondiepe baaien in de Oosterschelde. Een kenmerk van de ansjo-vis is namelijk dat deze vis als paaiplaats on-diepe, dus in verhouding warme, delen langs de kust opzoekt. Juist in die eeuw vielen on-der Bergen op Zoom ten gevolge van storm-vloeden - vooral die van 1530 en 1570 hielden huis - polders ten prooi aan de golven. Op deze ondergelopen of ‘verdronken’ landen werd voor het eerst in Nederland ansjovis gevangen. Sterker nog, pas in deze periode ontdekte de ansjovis onze wateren, waarna de vissers hem konden ontdekken. Waar de Bergse vissers de vangstmethode met weren vandaan hebben, blijft onduidelijk. Misschien is de methode in de zeventiende eeuw gezien door zeelui die op Indië voeren, waar aan de oostkust van Sumatra nog steeds op een dergelijke manier gevist wordt. Net als daar kende men op de Oosterschelde een groot getijdenverschil van 3,5 tot 3,8 meter.

Ruzie onder vissers over visgronden is van alle tijden. De eigendomsrechten op het land toen het nog niet ‘verdronken’ was, vormden een extra complicerende factor. De rechten waren in bezit geweest van de heren van Reimerswaal. De vissers uit die (door storm-vloeden verlaten) stad vonden zich in hun recht staan met de uitbreiding van hun vis-gronden met dat verdronken land. Zij bleven ook, tot het echt niet langer kon, tot 1631 in Reimerswaal wonen. Daarna trokken ze niét naar Bergen op Zoom maar naar Tholen, om-dat die laatste stad een gunstiger financiële regeling bood. De vissers uit Bergen hadden hier geen boodschap aan en claimden op hun beurt de visgronden. In 1781 bepaalden de Staten van Zeeland de scheidslijn: de Ber-

genaren mochten hun weren alleen in het Verdronken Land van het Markiezaat plaatsen, een ander deel was voor de Zeeuwse vissers, en weer een ander deel was gemeenschappe-lijke visgrond.

In deze tak van visserij zijn altijd grote schom-melingen opgetreden. Over bijvoorbeeld de periode 1878-1940 bedroeg het jaarlijks vangstgemiddelde in de Oosterschelde 50.000 kg ansjovis, met als uitersten 400.000 kg in 1931 en 500 kg in 1903. Namen als ‘Zil-verput’ en ‘Goudmijn’ zijn herinneringen aan weren waar voortdurend veel werd gevangen. Ze waren vaak aanleiding tot verbeten bieden

14

en tot onwaarschijnlijke bedragen, die een weer nooit kon opbrengen. In de loop van de negentiende eeuw voelden de weervissers zich meer en meer bedreigd door de mossel- en oestertelers. Over het algemeen zag men deze laatste teelt als ‘een stapje hoger’ dan vissen. Men sprak van ‘boeren op het water’. De visser daarentegen zag men eerder als een ‘jager’.

Verbazingwekkend genoeg heeft deze be-drijfstak zich nog lang staande weten te hou-den. Op een gegeven moment kon de traditi-onele manier van werken niet meer op tegen de moordende concurrentie van de vissers uit

de landen rond de Middellandse Zee. De import van ansjovis uit deze landen - van duidelijk inferieure kwaliteit - begon al in 1906. Cynisch genoeg hebben onze eigen ansjovisvissers er de hand in gehad door de Zuid Europeanen het zoutingsproces uit te leggen, goedbedoeld natuurlijk maar ook oliedom: al te goed is buurmans gek. Na de stormvloedramp van 1953 besloot men tot uitvoering van het Deltaplan. Dat werd niet overal met gejuich begroet, zeker niet door de vissers. De weervisserij had nog achttien weren in de Oosterschelde en die zouden allemaal moeten verdwijnen. Anno 2010 rest ons nog één weervisserij met twee weren. Zij

winter 2010

15

Brabants Landschap

¯ ˚ Begin jaren ’50 werd het zware beroep van weervisser niet zelden gecombineerd met een familiaal uitstapje.

worden bevist door Bergenaar Cor van Dort, 78 jaar oud, zijn zoon Corné en schoonzoon Henk. Zij zijn niet alleen de laatste weervissers van de Oosterschelde en Nederland, maar tevens van de hele wereld! Ze zijn niet van plan het bijltje er bij neer te gooien, ook al staat het water hen aan de lippen, want de weervis-serij is de laatste jaren, als gevolg van de zeer sterk teruglopende vangsten, geen vetpot. Van Dort wijt de continue achteruitgang van de ansjovis in de Oosterschelde aan het we-reldwijd massaal wegvangen van deze vis met fabrieksschepen waar geen maat op staat, meer speciaal voor de kusten van Zuid Europa, Afrika en Zuid-Amerika.

NawoordDe visserij behoort met de jacht en het verza-melen van eetbare planten(delen) uit de natuur tot de oudste middelen van bestaan van de mensheid. Jacht en visvangst zijn echt mannenwerk, het verzamelen was, zeker vóór de uitvinding van de landbouw, typisch vrou-wenwerk. Het belangrijkste kenmerk van de visserij is de sterke afhankelijkheid van de natuur. Om die reden is natuurkennis, opge-daan in de praktijk, een absolute voorwaarde. Deze kennis en de technische mogelijkheden dan wel beperkingen leggen overal ter wereld de basis voor de visserij. De vraag of het voor een duurzame visserij verantwoord is onge-breideld (jonge) vis weg te vangen, is overal een punt van discussie en twist. Maar deze bedenking hoeft niet gelegd te worden bij de weervisserij, een zeventiende-eeuwse visme-thode die zich verhoudt tot de fabrieksmatige visserij als het rapen van mastappels tot het

vellen van bos. Om deze sympathieke en interessante wijze van vissen te ondersteu-nen, stelt Brabants Landschap al sinds jaar en dag haar bossen beschikbaar aan de familie van Dort. Want niet alle weerhout kan in het najaar worden opgeslagen, het moet regel-matig worden ‘ververst’. Op Mattemburgh, Lindonk en Zoomland winnen van Dort en de zijnen hun weerhout via ouderwets hakhout-beheer. Vanaf komend seizoen hoeven ze hier niets meer voor te betalen.

* De voornaamste bronnen voor dit artikel zijn twee artikelen in

‘De Waterschans’ (heemkundig tijdschrift), het ene uit 1991 van N. Grosfeld en het tweede uit 2000 van C. in ’t Groen.

winter 2010

17

Brabants Landschap

¯ De bossen van Brabants Landschap op de Brabantse Wal leveren al sinds jaar en dag het weerhout voor de vissers, met deze hakhoutopstanden als fraai nevenresultaat.

De DVD ‘Verdronken Land’, een documentaire over de laatste familie van weervissers ter wereld, kunt u als volgt bestellen.

Maak € 16,90 over op rekeningnr 128494239ten name van: tbs Productions te Nuenen onder vermelding van: ‘Verdronken Land’, uw naam, adresgegevens en emailadres.