Web view-eerste psychologisch labo in Noord-Amerika ... Bij werken in ploegen kan vermoeienis...

83
1 Hoofdstuk 1 Inleiding........................................... 2 - 6 Hoofdstuk 2 De wetenschappelijke methode.........................7 - 9 Hoofdstuk 3 & 4 Neurowetenschappen & Evolutie en Gedrag........10 - 22 Hoofdstuk 5 Bewustzijn.........................................23 - 27 Hoofdstuk 6 Leerprocessen......................................28 - 29 Hoofdstuk 7 Cognitie...........................................30 - 33 Hoofdstuk 8 Emoties............................................34 - 38 Hoofdstuk 9 Intelligentie......................................39 - 40 Hoofdstuk 10 Persoonlijkheid...................................41 - 46 Hoofdstuk 11 Mensen in groep...................................47 - 58

Transcript of Web view-eerste psychologisch labo in Noord-Amerika ... Bij werken in ploegen kan vermoeienis...

1

Hoofdstuk 1 Inleiding............................................................................................................................. 2 - 6

Hoofdstuk 2 De wetenschappelijke methode.........................................................................................7 - 9

Hoofdstuk 3 & 4 Neurowetenschappen & Evolutie en Gedrag...........................................................10 - 22

Hoofdstuk 5 Bewustzijn......................................................................................................................23 - 27

Hoofdstuk 6 Leerprocessen................................................................................................................28 - 29

Hoofdstuk 7 Cognitie..........................................................................................................................30 - 33

Hoofdstuk 8 Emoties..........................................................................................................................34 - 38

Hoofdstuk 9 Intelligentie....................................................................................................................39 - 40

Hoofdstuk 10 Persoonlijkheid.............................................................................................................41 - 46

Hoofdstuk 11 Mensen in groep..........................................................................................................47 - 58

2

Hoofdstuk 1: InleidingPsychologie wetenschap?

Men wil algemene wetten vinden om gedrag te verklaren. Geen speculatieve concrete verklaringen voor hic en nunc gedrag

Men doet beroep op systematische en objectieve observatie (soms niet mogelijk om ethische redenen), niet op subjectieve introspectie.

Antwoorden vaak contra-intuïtief. (=tegengesteld aan wat men zou denken door logisch redeneren)

Verklaringshypothesen altijd maar voorlopig waar. Als tegengestelde bewezen, gelden ze niet meer.

Goede hypothesen zijn vruchtbaar. Ze leiden tot nieuwe vragen en hypothesen Goede hypothesen passen in coherente plausibele theorieën. (bvb Big Bang past in theorie

van de verwijdering van de planeten. Plausibele theorieën zijn eenvoudig en door geen enkel feit tegengesproken. Simpelste uitleg

aannemen => kan makkelijker vervangen worden. VoorbeeldenExperiment van Schachter (verband angst en affiliatief gedrag)

Affiliatief: bij mensen willen zijn Experiment van Sanders en Simmons (invloed van hypnose op herkenning)

Waarom psychologie voor economen? (p2)Verband tussen persoonlijkheid bedrijfsleiders en ondernemingsresultatenHeropstarters na natuurramp in FloridaArbeidsproductiviteit en efficientie bij assenblage-arbeid in autofabrieken in DetroitVerband tssn jobkarakteristieken en jobsatisfactie

Waarom algemene psychologie? (p3)Yoked control stress-experimenten bij proefdierenStress bij bomberpilots in WOII

Eigen onderzoeksvoorwerp?Geconditioneerde immuun reacties op tuberculine

Onderzoek bij dierenAcute oncontroleerbare stressor leidt tot “learned helplessness”Learnes helplessness => 3 deficits:

Motivationeel: passiviteit, Cognitief: verlies leervermogen, Emotioneel: depressief gedragToestand kan ook scheikundig geïnduceerd dr reserves van neurotransmitter noradrenaline uit te putten

Onderzoek bij mensenVRAAG: noradrenaline ook bij mensen verantwoordelijk voor learned helplessness?VOORAFGAANDE VASTSTELLINGEN:

uitputting noradrenaline gemeten door verval concentratie metaboliet van noradrenaline (MHGP) in bloed

deficits kunnen gemeten worden bij mensen door subjectief gevoel van hopeloosheid.

1. Hoe is de psychologie ontstaan?

3

WILHELM WUNDT stichter moderne psychologie fysioloog met interesse in bewust ervaren wou wetenschappelijk studie maken van psychologie dr :

- oprichten eerste experimenteel psychologisch labo in Leipzig- eerste wetenschappelijk tijdschrift voor psychologisch onderzoek- opleiding studenten

STANLEY HALL student Wundt naar amerika uitgeweken stichtte :

-eerste psychologisch labo in Noord-Amerika-eerste Amerikaanse tijdschrift in de psychologie => oprichten APA (american psychological association)

EDWARD TITCHENER invloed van Wundt en zijn fysiologische, experimentele aanpak vormde structuralisme structuralisme

- psychologie moet basisonderdelen van het bewustzijn analyseren en trachten te begrijpen

- heel fysiologisch in aanpak => studie van waarneming, sensatie en perceptie- experimenteel gericht => dr gebrek aan moderne apparatuur => vooral introspectie

WILLIAM JAMES vormde functionalisme belangrijke rol in ontwikkeling emotietheorieën functionalisme :

- doel of functie bewustzijn achterhalen, niet onderdelen- minder experimenteel gericht => steunt op observatie- invloed Darwin. - Bewustzijn = menselijke karakteristiek die blijft bestaan van generatie op generatie

=> overlevingswaarde- Bewustzijn = iets stromends (stream of consciousness) => onmogelijk elementen

bewustzijn apart te bestuderenJOHN WATSON

Stichter behaviorisme Behaviorisme:

- psychologie moet wetenschappelijke studie van gedrag worden- men kan bewustzijn niet zien of methodologisch observeren => geen objectieve

conclusies eruit trekken- alleen fenomenen die objectief geobserveerd en geverifieerd worden- studie bewustzijn opgeven- gedrag: observeerbare reactie of activiteit van een levend wezen => wat we doen,

niet wat we denken- beïnvloed dr studies Pavlov . In conditioneringstudies: concentreren op

observeerbare aanleidingen tot bepaald gedrag. Gedrag vaak prikkel op buitenwereld

- concept ‘nature vs nature’ belangrijk => gedrag is grotendeels aangeleerd- experimentele studies van dieren

SIGMUND FREUD bekend om psychoanalytische theorie

4

brengt bewustzijn + onderbewustzijn in psychologie (onderbewustzijn = gedachten, herinneringen, dieptste verlangens die we niet bewust ervaren, maar toch grote invloed op ons gedrag

onderbewustzijn soms zichtbaar in dromen en versprekingen (slips of the tongue) tracht persoonlijkheid, motivatie en psychopathologie uit te leggen we zijn niet altijd heer en meester van ons gedrag

SKINNER met behaviorisme alles wetenschappelijk verklaren, incl. bewust ervaren biologische factoren spelen wel rol in vorming gedrag, maar we kunnen gedrag perfect

uitleggen zonder fysiologische redeneringen theorie: organisme zal bepaalde geragstendens behouden en vermeerderen als het positieve

gevolgen heeft en verminderen als het negatieve gevolgen heeft. Vrije wil = illusie Gedrag niet gevolg van bewuste keuzen, maar bepaald door prikkels in de buitenwereld

CARL ROGERS Voorstander humanistische benadering (reactie op behaviorisme) Humanisme

- focus psychologie op unieke menselijke kwaliteiten, persoonlijke vrijheid en mogelijkheid tot talentontwikkeling of persoonlijke groei

- unieke menselijke karakteristiek: motivatie om onszelf te ontwikkelen. Niet doen => frustratie & mentale problemen

- tweede menselijk karakteristiek: zelfbeeld- optimisten => wij zijn geen slaaf van extreme prikkels. We hebben vrije keuzes

2. Moderne benadering van de psychologie2.1 COGNITIEVE BENADERING

Jean Piaget: potentieel om te leren en om bepaalde evenementen bewust te ervaren ontwikkelt zich met de leeftijdNoam Chomsky: ontwikkeling van taalHerbert Simon: nobelprijs vr strategieën i.v.m. probleemoplossing en artificiële intelligentie

hernieuwde interesse in het bewustzijn en in de fysiologische en neurologische benadering ervan

bewustzijn cognitie genoemdcognitie = mentale processen die informatieverwerking in de hersenen beschrijven zoals probleemoplossing of beslissingen nemen. Deze processen zijn latent => om ze te achterhalen : experimentele personen onder gecontroleerde omstandigheden bepaalde prikkels geven of taken aanbieden. Bij uitvoering proces verduidelijkt.

2.2 BIOLOGISCHE BENADERING

James Olds: hersenen elektrisch stimuleren kan emoties zoals genoegen of afkeer oproepenRoger Sperry: linker en rechter hersenhemisferen zijn gespecialiseerd om verschillende taken uit te voerenHubel en Wiesel: hoe en waar worden visuele prikkels in de hersenen verwerkt

belicht verband tssn bewustzijn, gedrag en lichaam. groot deel van menselijk en dierlijk gedrag verklaard dr anatomische structuren en

neurofysiologische en neurochemische processen.

2.3 EVOLUTIONAIRE BENADERING

5

David Buss: voorstander evolutionaire benaderingGedrag dat we observeren = gevolg van adaptieve of overlevingswaarde gebonden aan gedrag en gevormd door natuurlijk selectie gedurende verschillende generaties.Vb zie cursus p 12Toont interesse om adaptieve waarde en individuele verschillen te vinden in psychologische processen Kritiek: nooit met zekerheid oorsprong van gedrag bewijzen

2.4 CULTURELE BIJDRAGEN

Invloed cultuur op gedragVb zie cursus p 12

2.5 PROFESSIONAL PSYCHOLOGIE

Niet vooruitgang psychologie, maar toepassing ervan.Ontstaan dr vraag of nood aan toepassingen van wetenschappelijke psychologie

Toegepaste psychologie: Klinische psychologie:Vb zie cursus p.14 Vb zie cursus p. 14

2.6 WAT IS PSYCHOLOGIE VANDAAG ?

wetenschappelijk studie van het gedrag, samen met fysiologische en cognitieve processen eraan verbonden

deskundig beroep waar de cumulatieve bijdragen van de wetenschappelijk psychologie worden toegepast.

Huidige beroepen als psychologenKlinische psychologen: evaluatie, diagnose en behandeling van psychologische afwijkingen, gedrag en emotionele problemenCounseling: meer alledaagse problemen zoals depressies, persoonlijke groei, carrièrestress, schoolproblemen, relatieproblemen.Schoolpsychologen: opstellen curriculum design, mentale testen, oplossen schoolproblemenIndustriële of organisatie psychologen: werkmoraal, organisatiestructuur en procedures verbeteren en counseling

Wetenschappelijk disciplinesOntwikkelingspsychologie: Sociale psychologie: hoe gedrag beïnvloed wordt door anderen of verandert in groepExperimentele psychologie: experimenten van fysiologische aardFysiologische psychologie: bestudeert hoe zenuwstelsel, hormonaal stelsel en biochemische processen het gedrag beïnvloedenCognitieve psychologie: bestudeert mentale processen zoals geheugen, informatieverwerking, taal, probleemoplossing en creativiteitPersoonlijkheidspsychologen: hoe gedrag van persoon kenmerkend en consistent voor bepaalde situaties en hoe verschilt van persoon tot persoonPsychometrische psychologen: ontwikkelen psychologische testen + statistische methodologie om testen te analyseren

3. Thema’s in de psychologie

6

psychologie is empirisch: vraagt data, documentatie en sceptisme psychologie bezit een theoretische diversiteit: compleet beeld van de werkelijkheid. Meer

mogelijkheden om inzichten te testen, aan te passen en te vervolledigen psychologie ontwikkelt in een socio-culturele context: vb zie cursus p 15 gedrag heeft verschillende oorzaken: vb zie cursus p 15 gedrag gevormd door culturele achtergronden: gebruiken hebben een definitieve impact op

onze psychologische processen erfelijkheid en omgeving beïnvloeden samen het gedrag menselijke ervaring van de wereld is subjectief: mensen zien wat ze willen zien, wat ze

verwachten te zien

HOOFDSTUK 2: De Wetenschappelijke Methode in de Psychologie

7

Waarom belangrijk in zicht te verwerven over wetenschappelijke methode?- Begrip voor de aard v.h. empirisch onderzoek realistischer beeld en meer

waardering voor psychologische experimenten en theorieën die we bespreken.- Onderzoek beter kunnen evalueren kritisch denkvermogen verbeteren.

1. De wetenschappelijke benadering v.h. gedrag

Doel wetenschappelijke methode = vormen theorie. Theorie =

- Set verklarende ideeën over eenzelfde observatie.- Moet getest kunnen worden. (Vb: zwaartekracht)- Moet aan de hand van experimenten of observaties kunnen aangepast worden om

steeds meer en meer te verklaren. (Vb: evolutietheorie

2. Stappen van de wetenschappelijke methode

(1) Theoretische omkadering, steunend op observatie of metingen.(2) Formuleren van een hypothese.

i. Hypothese = voorlopige uitdrukking van de relatie tss twee of meerdere variabelen.

ii. Variabele = Iets meetbaars dat kan worden gemanipuleerd of gecontroleerd tijdens een experiment.

(3) Onderzoeksmethode opstellen om hypothese te testen.(4) Data verzamelen gecontroleerd experiment of gestructureerde observaties

bestaande uit vragenlijsten of fysiologische metingen (Vb: hartslag of huidgeleidbaarheid)

(5) Data analyseren m.b.v. statistische methoden.(6) Data rapporteren.

Voordelen wetenschappelijke methode:- Duidelijke taal. (Nummers, specifieke beschrijvingen)- Nauwkeurigheid. (geen fouten, tegenstrijdigheden)

3. Experimenteel onderzoek

= 2 of meerdere variabelen vergelijken onder gecontroleerde en gemanipuleerde omstandighede om zo de oorzaak en het effect in realties te ontdekken.

Voorbeeld: “Het experiment van Schachter”- Hypothese:

Mensen zoeken elkaars gezelschap op tijdens angstige periodes.- Onafh. Variabele:

Gemanipuleerde omstandigheid veel of weinig pijn bij shokken (respect. experimentele –en controlegroep)

- Afhankelijk variabele: Reactie door gemanipuleerde omstandigheden.

- Conclusie: Meten wie alleen of in groep willen wachten.

Irrelevante of verwarrende variabelen: Vb: Proefpersonen willekeurig indelen in experimentele en controlegroepen om verschil in sociaal gedrag uit te schakelen.

Interactie-effecten tussen meerdere variabelen:

8

- WEITEN Fig. 2.6 p 45- “Featured Study”: Effect van subliminale audiocassettes (placebo en experimentele

bias) op het zelfbeeld en geheugen. (cursus p. 20) Nadelen:

Soms creëert een experiment artificiële omstandigheden, soms ethisch of methodologisch niet verantwoord

4. Beschrijvend en correlationeel onderzoek (WEITEN fig. 2.11 p 52)

Soorten:- Natuurlijke observaties:

Beschrijving van gedrag zonder direct tussenkomst.- Geval studies (Case Study):

diepgaand onderzoek van één persoon ; dikwijls klinisch gericht met het oog op diagnose, prognose of behandeling. Uit 1 gevalstudie kan met geen conclusies trekken. Uit verschillende gevalstudies samen soms wel bijzondere patronen.

- Enquêtes (Surveys): Door vragenlijsten of interviews bepaalde aspecten v.h. gedrag achterhalen.

Voordeel: Mogelijke oorzaken gedrag achterhalen, wat onmogelijk zou zijn met wetenschappelijke methode

Nadeel: Men kan nooit met zekerheid aantonen dat de ene variabele de oorzaak is van de andere. Controle blijft moeilijk. (Andere onzichtbare variabele kan ook oorzaak zijn!)

5. Statistiek en onderzoek

Data:Mathematisch geordend, samengevat en geïnterpreteerd worden (objectieve besluiten).

Beschrijvende statistiek: Geeft overzicht numerieke data.

Centrale tendens: gemiddelde, mediaan, mode.

Variability: In hoeverre wijken data af van gemiddelde. Gemeten door de standaard deviatie.

Correlatie: Wanneer is er een verband tss 2 variabelen?

Correlatie coëfficiënt: Geeft sterkte en richting van de correlatie weer. Tss –1 en 1.

- 1 en –1 perfecte correlaties.- 0 geen correlatie.- positief Hoe meer X, hoe meer Y.- negatief Hoe meer X, hoe minder Y.

Opm: sterke correlaties veel voorspellingsmogelijkheden maar zeggen NIETS over oorzaak !

Statistische significante effecten: De kans dat bevindingen (verschil in gemiddelde tussen 2 groepen) toevallig zijn.Vb: P > 0.05 = Kans dat de bevindingen toevallig zijn is kleiner dan 5% (Minder dan 5 kansen op 100).

9

6. Onderzoek evalueren

Herhalingen: Om aangenomen te worden moeten onderzoeksbevindingen herhaalbaar zijn.

Meta-analyse: Studie die verschillende onderzoeken, die dezelfde vraag stellen, vergelijkt. (Tegenstellingen wegwerken).

Steekproef effect: (sample bias) Vormt probleem als steekproef niet representatief is voor echte populatie waar men iets over te weten wil komen.

Placebo effect: Verwachtingen proefpersonen beïnvloeden resultaten meer dan gemanipuleerde variabelen.

Vertekende zelfbeschrijvingen: Wanneer vragenlijsten ingevuld worden met sociaal wenselijk aanvaarde antwoorden i.p.v. wat men echt voelt.Oplossingen: dezelfde vragen op een andere manier terugstellen, onafhankelijke vragen toevoegen, tegengestelde vragen stellen, steekproef vergroten, …

Experimentele bias: Verwachtingen onderzoekers beïnvloeden interpretatie resultaten. Oplossing: dubbele blinde procedure (noch onderzoeker nog proefpersonen weten wie de controlegroep of de experimentele groep is)

7. Ethiek: verantwoord het doel het onderzoek?

Misleidingen Voor niets angsten uitstaan. Onderzoek met dieren Medicatie vnl. mogelijk gemaakt door proeftesten op dieren. Hoe

ver kan men gaan?

APA richtlijnen: WEITEN Fig. 2.18 p 64

HOOFDSTUK 3 & 4: Neurowetenschappen & Evolutie en gedrag

1. Communicatie v.h. zenuwstelsel

1 Het gedrag

= waarneembare of meetbare reacties op inwendige of uitwendige prikkels (stimuli).

10

Zenuwstelsel = Biologisch systeem dat informatie hanteert en doorgeeft. (Effectief communicatiesysteem voor prikkels).

Alle dieren hebben communicatiesysteem om informatie over de buitenwereld te verwerven en daarop te reageren (al dan niet complex en sterk uitgebouwd).

Biologisch communicatiesysteem ingedeeld in 3 basis systemen: - Input: sensorische opnamen.- Throughput: verwerking.- Output: motorische reactie.

2 Neuron

= basis v.h. zenuwstelsel. Functionele cellen die informatie ontvangen, evalueren en doorsturen.

Hardware v.h. zenuwstelsel (cellen):- Structuur & Isolatie: GLIA cellen.- Informatie: NEURONEN.

3 basiscategorieën: - Sensorische neuronen input communicatie.- Interneuronen throughput.- Motorneuronen output.

Structuur en werking afhankelijk van: - Functie neuron.- Soort weefsel.- Op welke specifieke plaats in het zenuwstelsel het neuron zich bevindt.

Onderdelen:- Soma of cellichaam:

Bevat nucleus, vormt chemische drijfkracht cel.- Dendrieten:

Ontvangen informatie van ander neuronen. Hevig vertakt zodat ze contact kunnen maken met duizenden andere neuronen (via axon).

- Axon: Lang uitgroeisel v.h. neuron. Stuurt informatie door naar andere

neuronen (transmissie). Kan vertakken en contact maken met verschillende anderen neuronen.

Kan voorzien zijn van een myeline schede, rond het axon gewikkeld als een soort isolatie. Belangrijk in cellen waar informatie snel verzonden moet worden Informatie kan niet via myeline gaan, dus moet met grote sprongen vooruit gaan langs de plaatsen waar er een breuk is in het myeline (knopen van Ranvier).

Afbraak myeline kan MS tot gevolg hebben.- Terminale knop:

Verdikking aan het uiteinde v.h. axon, waar neurotransmitters in blaasjes opgeborgen zijn en vrijgelaten worden in de synaps.

- Synaps: Kloof tussen het uiteinde van de axon v.h. ene neuron (presynaptisch neuron) en de dendriet van een daaropvolgend neuron (postsynaptisch neuron).

11

Informatie Via neuronale impuls van cel tot cel doorheen lichaam verzonden.Impuls of zenuwprikkel Bezit elektrische (doorgegeven via axonen en dendrieten) en chemische (doorgegeven via neurotransmitter) component .

3 De actiepotentiaal

Tijdens rusfase: - Neuron vergelijkbaar met geladen batterij.- Potentiaalverschil tussen binnen -en buitenkant van de cel door permanente

flux van positieve en negatieve ionen (vooral K+, Na+, Cl-) - Rustpotentiaal in cel: -70 millivolt (NEGATIEF)

Als neuron gestimuleerd door prikkel:- Bepaalde poorten in het celmembraan laten meer ionen doorstromen (Semi-

permeabele wand wordt poreus). - Vnl. positief geladen ionen (Na+) Potentiaalverschil tussen binnen -en

buitenkant van de cel vermindert = depolarisatie. Als zenuwprikkel de cel zodanig stimuleert dat membraanpotentiaal drempelwaarde

bereikt:- Actiepotentiaal treedt op.

Kortstondige maar duidelijke ommekeer in de potentiaal v.d.cel. Beweegt zich voort langs axon (wordt afgeschoten).

“Alles of niets principe” Voor éénzelfde cel: actiepotentiaal kan niet in intensiteit variëren.

Intensiteit prikkel tempo van actiepotentialen die elkaar opvolgen. - Prikkel intens: actiepotentialen snel achter elkaar. - Onmiddellijk na afvuren actiepotentiaal refractaire periode (= geen nieuw

actiepotentiaal mogelijk door te hoge membraanpotentiaal).- Snelheid van de elektrisch impuls van een neuronale impuls is dus

gelimiteerd !.4 Synaps

= Kloof tussen 2 neuronen Neurontransmissie =

De informatie van de zenuwprikkel wordt in de synaps via chemische stof doorgegeven v.h. pre-synaptisch neuron naar het post-synaptisch neuron.

(1) Actiepotentiaal bereikt terminale knop (WEITEN fig. 3.4 p 80): Blaasje met neurotransmitter gestimuleerd. Emigreren naar celmembraan. Laten inhoud vrij in synaptische kloof.

(2) Neurotransmitters bepalen aard informatie Worden vrijgemaakt in pre-synaptische cel en binden met specifieke receptoren in de post-synaptische cel.

Binding met ionotrope receptoren Kortstondig en lokaal effect. Binding met metabotrope receptoren cascadeschakeling van

intracellulaire reacties (langdurig effect). Neuromodulators: moduleren effect van neurotransmitters. Werken

trager, meer verspreiding naar andere cellen.(3) Resultaat Post-synaptisch potentiaal (PSP).

D.w.z. dat er een potentiaalverandering is langsheen de postsynaptiche membraan, die voortgezet wordt in de dendrieten.

(4) Effecten post-synaptisch potentiaal voorbij:

12

Neurotransmitter-receptoren complexen geïnactiveerd door enzyme-gekatalyseerde reacties.

Neurotransmitters gerecycleerd en heropgeborgen in vesicels van pre-synaptische cel.

Post-synaptische potentialen NIET “alles of niets” principe. - Ontstaan in gradaties. - Binding met neurotransmitter exciterende of inhiberende potentialen.

Exciterend PSP:Depolarisatie celmembraan, verhoogt kans dat neuron actiepotentialen zal afvuren.

Inhiberend PSP:Hyperpolarisatie celmembraan, vermindert kans dat neuron actiepotentialen zal afvuren.

Elk neuron krijgt opeenvolging van EPSP’s en IPSP’s Som maken alvorens het neuronale impuls door te geven via het afvuren van actiepotentialen in het axon!

5 Neurotransmitters

Fundamentele grondleggers gedrag, belangrijke rol in activiteiten zoals aandacht, spierbeweging, alertheid, gevoel voor muziek, … .

Exciterend of inhiberend Kunnen dus EPSP of IPSP veroorzaken in post-synaptische cel.

Twintigtal verschillende neurotransmitters + # moleculen die als neurotransmitter dienst kunnen doen.

Binding tussen synaps en receptoren heel specifiek Receptoren in synaps bepalen effect op neuronale impuls (neurotransmitter routes).

Drugs en medicijnen werken vaak in op het zenuwstelsel via de synaps- Amfetamines: enzym blokkeren dat normaal neurotranmitters in hun

receptorgebonden toestand inactiveert waardoor re-absorptie van 2 neurotransmitters wordt vermeden.

ACETYLCHOLINE ( ACH) Beweging: Activeert motorneuronen, zorgt ervoor dat skeletspieren samentrekken. Geheugen: Ziekte van Alzheimer = tekort aan ACH in bepaalde hersendelen. nicotine = ACH agonist:

- Gelijkaardige structuur.- Kan met ACH receptoren binden en EPSP veroorzaken.

Curare = ACH antagonist- Blokkeert Ach receptoren zodat neuronale impulsen niet kunnen worden

doorgezet. Verlamming spieren.

DOPAMINE (DA) Bewegingen

- Ziekte van Parkinson = afsterven neuronen die DA bevatten (vnl. in middenhersenen) Verminderde controle over bewegingen.

13

Effect op gemoedstoestand (zelfstimulatie). Experiment: Rat duwt op hendel. Hierdoor stimulatie van hersendelen die veel dopamine bevatten (limbisch systeem). Rat zal blijven drukken op de hendel tot ze er uitgehongerd bij neervalt!

Schizofreniesymptomen = Te hoog DA niveau. Cocaïne en amfetamines:

- Verhogen DA niveau.- Waanbeelden / hallucinaties.

NOREPINEPHRINE (NE) Controle:

- Van affectief gedrag gekoppeld aan onaangename gevoelens en gewaarwordingen.

- Over perceptie, aandacht en opgewondenheid. ~ werking NE. Cocaïne en amfetamines verhogen activiteit in NE synapsen.

SEROTONINE Reguleren slaap en alertheid. Rol in controleren van:

- Eetlust.- Agressie (gedeeltelijk).

Laag serotine gehalte = verhoogde agressie. En omgekeerd

Onevenwicht in serotonine niveaus depressies en OCD ( obsessieve compulsieve disorder)

Prozac - Speelt in op serotonine routes. - Medicijn van klasse “selective serotonin reuptake inhibitors”

GABA Vb: Valium (Zwaar kalmeeringsmiddel).ENDORFINES Natuurlijk pijnstillers v.h. lichaam (Niveau stijgt bij hevige pijn of intensieve

inspanningen). Structuur en werking gelijkaardig aan morfine en opiaten (Stimuleren dezelfde

receptoren). Verantwoordelijk voor positieve gevoelsgewaarwordingen (vb Runner’s high).

2. overzicht zenuwstelsel

Centrale zenuwstelsel: - ruggenmerg + hersenen.

Hersenen: complex netwerk van interneuronen. Ruggenmerg: bundels axonen die zenuwimpulsen van en naar de

hersenen vervoeren.- Hersenen en ruggenmerg drijven in hersenvocht:

gefilterd via membraanachtig mechanisme (blood-brain barrier) dat sommige chemische stoffen wel, en andere niet doorlaat.

Perifere zenuwstelsel: - somatische + autonome zenuwstelsel

14

Somatische zenuwstelsel: Afferente zenuwen: Brengen informatie naar de hersenen.

Sensorische neuronen bij betrokken. Efferente zenuwen: Brengen informatie van de hersenen naar de

spieren. Motorneuronen bij betrokken. somatische zenuwstelsel staat onder bewuste controle

Autonome zenuwstelsel: Sympathisch stelsel: geactiveerd tijdens noodgeval. (Energie

verbruiken) “fight, flight system”.

Parasympathische stelsel: zorgt voor algemene energiebesparing of opbrengst in het lichaam.

Reguleert inwendige functies v.h. lichaam gebeurt automatisch. (Vooral betrokken bij fysiologisch opwinding.)

3. Hoe worden de hersenen onderzocht?

Elektro-Eencefalograaf (EEG):Apparaat om globale elektrische activiteit in hersenen te meten d.m.v. elektroden die op de schedel worden geplaatst. Vb: Onderscheid maken tussen verschillende stadia van slaap en waaktoestanden.

Hersenletsels: - Bepaalde aspecten v.h. gedrag van patiënten met hersenletsels in bepaalde

centra van de hersenen worden vergeleken met dezelfde aspecten v.h. gedrag bij personen met intacte hersenen.

- Bij dieren: chirurgisch laesies aanbrengen en vervolgens gedragsgevolgen bestuderen.

Elektrische simulatie: Elektroden direct in hersenen geplaatst om bepaalde locaties met lichte stroom te stimuleren. (Geen zenuwuiteindjes in hersenen -> Pijnloos !)

Hersenscans: - CT (computerised tomography) scan:

Geeft beelden van doorsnede hersenen. Door computer samengesteld a.h.v. verschillende X-stralen uit verschillende invalshoeken.

Zenuwstelsel

Centraal Zenuwstelsel

Hersenen

Voorhersenen Middenhersenen Achterhersenen

Wervelkolom(ruggengraat)

Perifere zenuwstelsel

SomatischZenuwstelsel

Afferente zenuwen

Efferente zenuwen

Autonoom zenuwstelsel

Sympatischstelsel

Parasympatischstelsel

15

- MRI ( magnetic resonance imaging): Ook beeld van de hersenen, maar met betere resolutie dan CT scan. MRI meet energie die vrijkomt bij waterstofatomen. Hoe hoger energiemeting, hoe groter dichtheid hersenweefsel 3D beeld van structuren van de hersenen.

- fMRI (functional magnetic resonance imaging): Gebieden met hoge bloedtoevoer of zuurstofverbruik identificeren verhoogde activiteit.

- PET (positron emmision tomography): Patiënt krijgt radioactieve glucose meest actieve gebieden verbruiken meer glucose (meest radioactief). Glucose metabolisme gemeten door computer.

PET en fMRI laten toe functies van bepaalde delen in de hersenen te achterhalen!!!

4. De hersenen en het gedrag (WEITEN fig . 3.16 p 92)

DE ANATOMIE VAN DE HERSENEN- Hersenen =

Netwerk van exciterende (versterkende) en inhiberende interneuronen, modulair opgericht.

- Cellichamen liggen samen en vormen bovenliggende grijze stof van de hersenen.

- Axonen lopen parallel en vormen onderste laag of witte stof.- Hersenstam ( reptiele brein):

Verdeelt in hindbrain, en midbrain. In de embryonale fase makkelijk te onderscheiden v.h. forebrain

(=bloemkoolachtige gedeelte van de hersenen; zoogdierbrein).- Kleine hersenen =

Kleinere bol op de hersenstam (cerebellum).

MEDULLA OBLONGATA- Onmiddellijk verlengde v.h. ruggenmerg. - Zorgt voor basisfuncties v.h. overleven (hartslag, ademhaling).- Verwonding onmiddellijke dood.

PONS- Vezels die het lichaam met de hersenen verbinden.

Vormen “brug” waarlangs informatie v.h. lichaam de hersenen bereikt.- Verwonding Coma

CEREBELLUM- Coördineert bewegingen op 3D-niveau (motoriek).- Schade:

Schokkerige bewegingen. Evenwichtsstoornissen.

- Snelst beïnvloed door alcohol. (Proefje: Neus aanraken wanneer je dronken bent)

MIDDENHERSENEN- Controle lichaams -en oogbewegingen.

RETICULAIR ACTIVATIE SYSTEEM

16

- Complex gebied dat doorheen de medulla en de middenhersenen loopt.- Activatie van andere gebieden in de hersenen.- Reguleren slaap en alertheid.

THALAMUS (relay station)- Alle sensorisch informatie (behalve reukorgaan) wordt via thalamus naar

andere gebieden in de hersenen verstuurd.- Verzorgt deel integratie van informatie komende van verschillende zintuigen.

HYPOTHALAMUS- Bevat clusters die een aantal biologische functies in het lichaam reguleren.- Controleert autonoom zenuwstelsel (4f’s: vluchten, vechten, voeden, paren).- Reguleert grotendeels werking hormonaal stelsel.

LIMBISCHE SYSTEEM- Celgroepen in verschillende structuren (nl.: delen van de thalamus,

hypothalamus, amyglada, septum en hypocampus), die aan de grens tussen de bovenhersenen (cortex) en thalamus liggen.

- Rol in egulatie emoties, geheugen en motivatie.- “Plezier centra” in limbisch systeem bevatten Dopamine neuronen.

(Zelfstimulatie) Ratexperiment (zie hoger).

HIPPOCAMPUS- Rol in werking v.h. geheugen. Maar men weet nog geen specificatie.

Inprenten? Opslagen?

- Speelt mee met verschillende andere hersendelen in een complex systeem dat voor geheugenvorming zorgt.

AMYGLADA- “Amandelkernen” genoemd.- Aanleren angstreacties.

CEREBRUM- Grootste meest complexe deel van de menselijke hersenen.- Linker en rechter hemisfeer.

CORPUS CALLOSUM- Hersenbalk. - Bestaande uit bundels vezels die de linker en rechter cerebrale hemisfeer met

elkaar verbinden.

CEREBRALE CORTEX (Hersenschors)- Wat?

Laag bovenaan cerebrum. Halve cm dik. Vertoont dikke groeven die de opp. van de cortex aanzienlijk vergroten Bestaat uit grijze cellichamen.

17

Witte gemyeliniseerde axonen liggen aan de onderkant van de hersenschors en vormen rest cerebrum.

- 4 lobben: Stemmen min of meer overeen met bepaalde hersenfuncties. Structureel van elkaar gescheiden door groeven, sulci en fisuren Occipitale lob: Bevat primaire visuele cortex Omvorming visuele

prikkels tot beeld . Parietale lob: Bevat primaire sensorisch cortex

Lichaamsgewaarwordingen. Temporale lob: Bevat auditieve primaire cortex Controle gehoor en

belangrijk deel taalvermogen. Frontale lob: Bevat primaire motor cortex Regulatie motoriek.

(WEITEN fig. 3.20 p. 96)- Hoeveelheid cortex die overeenstemt met lichaamsdeel is afh. van complexiteit

van de functie.- Voorste deel frontale lob = prefrontale cortex.

Veel groter bij de mens dan bij andere gewervelde dieren. Controleert redeneringen en werkingsgeheugen.

- In het grensgebied tussen frontale en parietale lob bevinden zich de primaire motor cortex (op het deel van de frontale) en de primaire sensorische cortex (op het deel van de parietale).

Hersenen hebben inherente plasticiteit:- Neuronennetwerk modificeren (verandering structuur en verbinding, niet het #

neuronen!).- Leren aan de hand van ervaring.- Controle over bvb. taalvermogen kan na een hersenletsel door een ander

gebied in de hersenen worden overgenomen.- Het ongeval van Phineas Gage (1848).

Doorboring prefrontale cortex bij ongeval. Toch overleeft, MAAR gevoelens en persoonlijkheid waren

verdwenen! Besluit: Prefrontale cortex staat in voor de emoties en de

persoonlijkheid.

De sociale hersenen hypothese. (Nut van de ontwikkeling van de prefrontale cortex?)

- De evolutionaire druk voor de fylogenetische vergroting (uitbreiding van generatie op generatie) van de voorhersenen bestaat eruit om te kunnen communiceren met andere hersenen (Onze hersenen zijn sociaal). Het evolutionair voordeel hiervan ligt in het communiceren met andere hersenen

- Damasio: Beschrijft een aantal patienten met frontale hersenletsels. Deze patienten zijn niet meer in staat om beslissingen te nemen of een

sociale agenda bij te houden.- Beeldstudies Activiteit in de voorhersenen verhoogd tijdens taken die het

sociaal inlevingsvermogen activeren.- Directe correlatie Gewicht van de neocortex <-> omvang van de sociale

groep.

18

- We maken gebruik van sociale heuristieken. Herkenningsmethoden waar we gewend (en vertrouwd) mee zijn en

waar we dus makkelijker een probleem mee kunnen oplossen. “Als er op de ene zijde een klinker staat, dan moet er op de andere zijde

een even getal staan. Waar zijn we zeker dat dit klopt?”:

A F 4 3 ↑ ↑

NIET SOCIAAL = Moeilijker op te lossen.

“Als je minderjarig bent, dan mag je geen alcohol verbruiken. Welke kloppen zeker?”:

Drinkt gin Drinkt fruitsapLeeftijd onbekend Leeftijd onbekend

Drank onbekend Drank onbekendOudere man Kind

SOCIAAL = Makkelijker op te lossen door sociale heuristieken. (Sociaal

probleem in de maatschappij tussen mensen.)

Besluit- Er bestaan in de hersenen modules die ons toelated sociaal te zijn en andere

hersenen te begrijpen. - Deze modules zijn adaptaties om het leven in kleine groepen mogelijk te

maken.

5. Hemisferische lateralisatie (Weiten fig. 3.18 en 3.21 p. 95, 98)

Linkerhemisfeer: - Controleert taalvermogen.

Letsels in “het gebied van Broca” spraakstoornissen. Letsels in het gebied van Wernicke verminderd taalbegrip.

- Controle bewegingen rechterkant lichaam.- Voordeel in semantische en analytische taken.

Rechterhemisfeer:- Ruimtelijk gericht.- Controle bewegingen linkerkant lichaam.- Voordeel in holistische verwerking stimuli, ruimtelijke taken, muziek,

herkennen figuren en gezichten. visuele capaciteiten zijn complex:

- Beide ogen verbonden met beide hersenhelften. - Stimuli in rechtergezichtsveld (telefoon) van beide ogen (links op netvlies)

bereiken linkerhemisfeer en omgekeerd.- Communicatie tussen beide hemisferen via corpus callosum Geen

gewaarwording van deze assymetrie!

19

Perceptuele asymmetrie:- Waarnemen door reactietijd van het verwerken van visuele of auditieve stimuli

te meten waarbij stimuli afzonderlijk worden aangeboden in linker en rechter gezichts- of gehoorveld.

Split-brain patiënten (Roger Sperry):- Corpus callosum heelkundig doorgesneden met als doel aanvallen van

epilepsie te voorkomen. Geen communicatie meer tss 2 hemisferen.- Een beeld dat kortstondig aangeboden wordt in het linker gezichtsveld kan

alleen verwerkt worden door de rechter hemisfeer en omgekeerd. - Voorbeeld:

In linker gezichtsveld “KEY” naar rechter hemisfeer (ruimtelijk + linkerkant lichaam controleren) Met linkerhand sleutel nemen, maar je kan het niet benoemen.

In rechter gezichtsveld “ RING” naar linker hemisfeer (taalvaardig + rechterkant lichaam controleren) Zonder problemen object benoemen en beschrijven.

6. Endocrien stelsel

2e infosysteem van het lichaam (1e = zenuwstelsel). Bestaat uit klieren die chemische stoffen (hormonen) vrijlaten, die zich via de

bloedsomloop over het hele lichaam verspreiden. Regularisatie onder controle van hersenen; vooral hypothalamus.

7. Erfelijkheid, gedrag en rol van genen

7.1 Basiselementen van de erfelijkheidsleer

Gedrag bepaald door interactie van genen en de omgeving. (Richard Rose: “We inherit dispositions, not destinies).

Erfelijkheid gedragskenmerken meestal polygenisch (beïnvloed door verschillende genen).

Genen = moleculaire DNA codes, gelegen op chromosomen.

Elk dier of mens twee vormen (allelen) van elk gen:- Beide allelen identiek homozygoot.- Beide allelen verschillend heterozygoot.

Heterozygoot: 1 allel kan dominant zijn over een ander, het ander is dan recessief.

Genotype = Combinatie van allelen voor een bepaald gen.

Fenotype = Uitdrukking of zichtbaar effect.

7.2 Hoe wordt de erfelijkheidsgraad va neen bepaalde eigenschap bepaald?

Selectieve teelt: Geïntresseerd in een bepaalde gedragstrek (fenotype) bij dieren Hierop selecteren door uitsluitend met die dieren die een bepaalds trek vertonen verder te kweken.

20

Familiestudies (WEITEN fig. 3.28 p. 105): Belang erfelijkheid bepaalde trek of ziekte nagaan door frequentie van deze trek na te gaan onder bloedverwanten. (Hoe sterker verwant, hoe sterker de erfelijkheidsgraad)

Tweelingenstudies (WEITEN fig. 3.29, 3.30 p. 106-107): Erfelijkheidsgraad v.e. bepaalde trek best bepalen door de frequentie van deze trek te vergelijken in monozygotische (eeneiige) en dizygotische (twee-eiige) tweelingen.

- Eeneiige tweelingen zelfde genotype voor alle erfelijk bepaalde trekken alle verschillen in gedrag door omgeving.

- Concordantiegraad = Percentage tweelingen waarbij beide personen een bepaald kenmerk vertonen.

- Verschil in samen opgevoede eeneiige tweeling en apart opgevoede eeneiige tweeling!

- Tabel cursus p.40 Adaptieve studies:

- Belang tussen erfelijk en omgeving nagaan door gedragskenmerken te vergelijken tussen geadopteerde kinderen, hun adoptiefouders en hun biologische ouders.

- Als erfelijkheid voor een bepaalde trek belangrijker dan omgeving meer gelijkenis met biologische ouders dan adoptieouders.

Genetic mapping: - Oorzaak voor een bep. gedragstrek in verband brengen met een bep. locatie op

chromosomen: De opeenvolging van de chemische elementen in de genen gelegen op

het DNA zijn voor o.a. de mens volledig gecodeerd (“human genome” project).

Meeste gedragskenmerken gereguleerd door samenspel van genen. Expressie van genen zelf wordt ook beïnvloedt door factoren in het

milieu.

8. Evolutionaire basis v.h. gedrag

Theorie v.d. natuurlijke selectie (Darwin) 4 uitgangspunten:(1) In een populatie van dieren zijn er verschillende karakteristieken die variëren

van individu tot individu.(2) Deze variatie is erfelijk bepaald.(3) Populatie kan niet exponentieel toenemen omdat er competitie heerst voor

middelen.(4) Sommige erfelijk bepaalde trekken zullen gunstiger zijn (competitief voordeel)

dan andere om een dier te helpen meer middelen te bemachtigen. Dier met meer gunstige trekken, meer kans om te overleven en zich voort te planten. Overleven (survival of the fittest) alleen belangrijk als het ook bijdraagt tot verhoogd succes in voortplanting.

2.1 Evolutie samengevat

“Fitness” belangrijker concept dan “overleving”. Fitheid =

Aantal afstammelingen van een individu in vergelijking met het aantal afstammelingen in de gehele populatie waarin dat individu zich bevindt.

- Variatie in fitheid = drijfkracht evolutie.

21

Adaptie = Erfelijke trek die toeneemt in een populatie (natuurlijke selectie) omdat het de fitheid van een individu vermeerdert.

Overleven en reproduceren:- Basismotivaties van een individu. - Bepaalde verschillen in structuren of trekken kunnen voordeel bieden. - Betekent niet dat elke individu een maximale persoonlijke fitheid nastreeft.

Fitheid = epifenomeen van een goede congruentie tss omgeving, structuur en gedrag.

Karakteristieken die ooit adapties waren voorstbestaan als ze reeds obseleet geworden zijn door een verandering in het milieu. (vet eten adaptatie van oermensen door de koude, nu eigenlijk overbodig maar toch nog steeds geliefd.)

Natuurlijk selectie = Het fenomeen waar een erfelijke, adaptieve trek die tot verhoogde fitheid leidt, meer kans maakt om overgedragen te worden naar een volgende generatie, in vgl met een niet-adaptieve trek.

2.2 De nieuwe synthese

Herontdekkeing Mendel’s erfelijkheidsprincipes + vorderingen in genetica. Evolutie =

De cumulatieve verandering in frequenties van genen in een populatie van generatie tot generatie, ten gevolge van natuurlijke selectie in een bepaalde omgeving.

Dragen ook bij tot de evolutie van genfrequenties in een populatie:- Mutaties: Spontane veranderingen in het DNA v.e. individu t.g.v. een

verkeerde duplicatie. Meestal neg. gevolgen, maar soms verbetering fenotype.- Genetische drift: Kansschommelingen in genfrequenties. (Belangrijk in kleine

populaties voor het vastleggen van bepaalde allelen)- Genmigratie: Gevolg van immigratie en emigratie.

2.3 Inclusieve fitheid

Doel van de individu Overleven en fitheid maximaliseren. Hoe dan altruïsme (naastenliefde, opoffering voor anderen) verklaren?

W.D. Hamilton Theorie van inclusieve fitheid:- Evolutie is gevolg van natuurlijke selectie van genen i.p.v. individu’s.- Inclusieve fitheid =

Som van zijn eigen voortplantingssucces + voortplantingssucces van al zijn verwanten die dezelfde genen delen.

GEVOLG: Als al je verwanten dezelfde genen delen is je inclusieve fitheid groter indien jij je opoffert om een nest kinderen te redden. (Als vele kinderen sterven zou de inclusieve fitheid sterker dalen dan wanneer jij alleen sterft.)

2.4 Is het dierlijk gedrag afaptief

Gedragskenmerken adaptaties om het voortplantingsproces te garanderen.- Vogelsoorten: mannetje blinkt uit in kleur, zang, geschenken, … om wijfjes te

lokken.- “Parental Investment” theorie:

22

Weinig energie in nageslacht Meer intensief inzetten om een partner te bemachtigen.

Veel energie in nageslacht Selectiever in het kiezen. Vrouwtje Polygynie (= 1 mannetje paart met veel vrouwtjes;

vrouwtje besteed aandacht aan haar kroost) Mannetje Polyandrie (= 1 vrouwtje paart met veel

mannetjes; mannetje besteed aandacht aan zijn kroost) Beiden evenveel Monogamie (vogels, aantal zoogdieren en

primaten)

Hoofdstuk 5. bewustzijn:= iets dat we doen met onze hersenen.VORMEN VAN HET BEWUSTZIJN: bewustzijn kan meer of minder aangewakkerd worden (tijdens de slaap, wnr. hard concentreren) komt nooit tot volledige stilstandHet bewustzijn meten:Dit gebeurt via een elektro-encefalograaf (EEG): meet frequentie en amplitude van hersengolven EEG patroon (fig. p. 63)De waak/slaap cyclus:=Circadiaans ritme = 24 uur-lange cyclusde slaapcyclus: 5 stadia1. Lichte slaap: α activiteit θ activiteit2. Gemengde hersenactiviteit en slaapspoelen3. En 4. δ golven: diepe slaap. Na enige tijd in 4.: stadia omgekeerd herhalen 2.

23

5. REM slaap (rapid eye movement). Ook diepe slaap. Spieren geparalyseerd. DROMEN! alle 5 stadia samen = 90 min. Cyclus herhaalt zich. 1st. vooral trage golflengte stadia = langer later REM intervallen >>1. Bewustzijn en hersengolven

Correlatie tussen globale elektrische activiteit in de hersenen, en de verschillende niveaus in het bewustzijn. Activiteit gemeten met EEGVerschillende hersengolfpatronen volgens verschillende niveaus in het bewustzijn

- Beta alertheid- Alfa- Theta- Delta

2. Slaap maakt deel uit van een biologisch ritme

Slaap = geen willekeurige activiteit maakt deel uit van een van de vele biologische ritmes van de mens dat fysiologisch ondersteund wordt.Circadiaans ritme = 24u lange cyclus die samenvalt met dag/nacht cyclus. Blijft ook bestaan zonder dag/nacht aanduidingen maar meeste personen tendens om te verlengen naar een 25 uren dag.

Fysiologische en endocrinale correlaties : lichaamstemperatuur varieert tijden cyclus lager wanneer we slapen. Ook vrijlating groeihormoon. Correleert met dag/nacht cyclus

Dag/nacht cyclus wordt geregeld door lichtprikkels : bepaalde receptoren in de retina zenden info over lichtintensiteit naar een deel van hypothalamus (SCN= suprachiasmatische nucleus). SCN zendt neuronale impulsen naar pijnappelklier bevordert vrijlating van hormoon melatonine = centrale interne klok regelaars van het lichaam.

Jet lag = resultaat negeren interne klok. = hetgeen ons overkomt als we tussen verschillende tijdzones reizen. Personen verschillen in de mate waarin ze last hebben van vermoeidheid bij aanpassing aan een nieuwe tijdzone. ?? het duurt een tijd vooraleer het melatonine gehalte in het bloed overeenstemt met de lichtintensiteit in de nieuwe tijdszone.

Bij werken in ploegen kan vermoeienis optreden door moeilijkheden bij aanpassen aan nieuwe dag/nacht cyclus.Voelbaar op verscheidene aspecten:

- verminderde kwaliteit van slaap- verminderde productiviteit op het werk- verhoogde kans op accidenten- verminderde kwaliteit van sociale relaties, algemene afname fysische en

psychische gezondheid.Waak/slaap cyclus

Slaap bestaat uit 5 verschillende stadia. Stadium 1-4 (Non-Rem) = Lichte slaap, korte overgangsperiode waarin Alfa

activiteit plaats maakt voor Theta activiteit. In 2de stadium gemengde hersenactiviteit en slaapspoelen (= kortstondige toestanden van ritmische golven met verhoogde frequenties). 3de en 4de stadium vooral Delta golven = diepe slaap of trage golven slaap. Ademhaling, hartslag, spierwerking en temperatuur gedaald. Na een tijdje in 4de stadium stadia herhalen zich van achter naar voor tot 2 dan volgt 5de stadium

24

REM slaap. = rapid eye movement tijdens deze slaap kan met trillingen over de gesloten oogleden waarnemen. Is ook een vorm van diepe slaap, spieren bijna volledig geparalyseerd + moeilijk iemand wakker maken uit REM slaap. Hersengolven van REM slaap lijken op hersengolven tijdens alertheid. Dromen tijdens REM zijn meer frequent, meer intens, en gemakkelijker te onthouden.

De slaapcyclus: de 5 slaapstadia duren ongeveer 90 minuten en deze cuclus herhaalt zich verschillende malen per nacht.De slaapcyclus verandert met de leeftijd.

Neurologische controle van de slaap: Slaap en alertheid worden bepaald door een ingewikkeld samenspel van verschillende neurotransmitters in verschillende hersencentra.

Is slaap noodzakelijk ? Slaap omvat een adaptief voordeel: slaap biedt het lichaam een manier om energie te besparen tijdens de uren van rust en het is een manier om het lichaam fysiologisch te herstellen.

Slaapdeprivatie : zie proef p. 158 Slaapstoornissen : - slapeloosheid

- narcolepsie: een persoon valt tijdens een alerte fase in remslaap- slaap apnea: persoon stopt kortstondig met ademen => persoon wordt wakker om naar adem te snakken- Nachtmerries: aanstaanjagende dromen tijdens de REM fase- nachtterreuren: angstaanvallen en plots wakker schieten tijdens non-REM slaap- somnambulisme: slaapwandelen

Besluit: waarom slapen we ? - NE (norepilefrine) herladen - Veiligheid (’s nachts zien we slecht =>verbergen/slapen) - Herstel en homeostase (energie besparen) - Herprogrammering - Groei en geheugen

3. Dromen

Wanneer? Tijdens REM en non-REM slaap, maar de droombeelden vormen slechts een coherent verhaal tijdens de REM slaap.

Wat? Dromen zijn meestal relatief banaal en hebben vaak iets te maken met de huidige dagactiviteiten. Dromen zijn gewoonlijk heel egocentrisch: we spelen bijna altijd de hoofdrol in onze dromen.Waarom dromen? Drie theorieën zetten het belang van dromen uiteen:

1)Freud: het doel van dromen is de vervulling van onze diepste wensen die onderdrukt zijn in het onderbewuste

2)Cartwright: dromen vormen een hulpmechanisme om alledaagse problemen op te lossen

3)Hobson en McCarley: dromen zijn een neveneffect van doorlopende activiteit in subcorticale hersencentra

Hypnose:Staat van verhoogde beïnvloedbaarheid. hypnose ≠: verruimde toestand van bewustzijn. EEG patroon wordt gewijzigdHypnose =: hypnose = gevolg van de verwachtingenMeditatie:

25

Zelfbesef verkleinen: indrukken van de zintuigen uit bewustzijn. geen permanente veranderingen in hersenprocessen. Wel ontspanning, angstremmer, …HOE KOMT BEWUST BESEF TOT STAND?Fenomenale bewustzijn = gedrag van massa zenuwcellen. “besef”= factor Xbewust beseffen alleen als activiteiten in verscheidene hersendelen gecoördineerd worden.Van aandacht naar bewustwording:Omgeving juist exploreren als PREFRONTALE hersendelen betrokken zijn.vb: Luria’s oogfixatie onderzoek. (schilderij naar waar kijken mensen navenant de vragen)Sensatie en perceptieSensatie= STIMULATIE van zintuigen en ABSORBEREN VAN E. door receptoren.perceptie= selectie, organisatie en interpretatie vd sensatie. Omzetting E. betekenis.Beide steunen op samenwerking van ZINTUIGEN, RECEPTORCELLEN en HERSENEN.zintuigen absorberen v. externe stimuli receptorcellen actief zenuwimpulsen naar hersenen.=sensatie. Betekenisgeving aan een sensatie = perceptie.Perceptie: “bottom-up” vs. “top-down” verwerking:Herkennen van PATRONEN. Specifieke elementen uit de visuele input 1 geheel: 2 deelproc.:- bottom up processing: waarneming simpele elementen complexe patronen.- top down processing: doelen, ervaringen, kennis, … hebben invloed op PERCEPTIE.vbn: ambigue tekeningen: kunnen op 2 manieren geïnterpreteerd worden (vb. p. 71)- gestalt psychologie: Max Wertheimer. 2 leuzen: 1) neiging om wereld te begrijpen in termen van betekenisvolle patronen. 2) geheel is anders dan de som van de onderdelen (vb. fig 2 p. 71)vb. PHI-fenomeen: gebruikt bij productie van films: bewegingsillusie door vlugge opeenvolging van stilstaande prikkels.6 vormen: p. 72- perceptuele constantie: complexiteit van perceptie: vis. perceptie: 3D2D. ONDERSCHEID TSS. ENERGIE VAN DE STIMULI.= perceptie van voorwerpen = constant, hoewel permanente verandering van sensorische input.perceptuele constantie berust op ASSUMPTIES, wnr. assumpties fout= ILLUSIES vb. p.74-76HET ILLUSIONAIRE BEWUSTZIJN:Is de bewuste controle een illusie? Besef van het bewustzijn van onze sensaties sturende kracht voor perceptuele betekenisgeving? sensatie en perceptie NIET causaal verbonden. probleem van HOMUNCULUS (innerlijke kracht die hersenen bestuurt)Aanwijzingen voor een illusionair bewustzijn:Alien hand syndroom: 1 hand heeft een ‘eigen wil’. Pahntom limbs: nog steeds het geamputeerde lichaamsdeel voelen. Via aantal spiegels de bovenarm koppelen aan ROBOTACHTIGE onderarm. ECHTE onderarm uit gezichtsveld. De mens denkt dat hij de robotachtige onderarm wel kan besturenAutomatismen: voorbeeld: Séances (contact met voorouders). Bewustzijn moedwillig onderdrukt. ‘gedachten lezen” door beweging van anderen te observeren. wanneer we familiair gedrag uitoefenen.Priming experimenten: subliminale prikkels kunnen gedrag beïnvloeden. (vb. Bargh) wat is nu onze standaard modus operandi: AUTOMATISMEN of BEWUSTZIJN?Bewuste sensaties impliceert geen bewuste perceptie.

1. Bewust zien ≠ bewust waarnemen2. Bewuste ervaringen vragen TIJD3. Bewustzijn: post hoc ergo propter hoc verklaring van de feiten

Bewust zien ≠ bewust waarnemen:Blindsight: beelden waarnemen zonder ze echt te zien. (beschadiging vis. sys. in de occipitale lob)patiënt kan wel bewegingen uitvoeren alsof hij kan zien (kopje van tafel pakken …) (fig. p. 80) enkel het zoogdieren vis. sys. Aangetast. Primitief vis. sys. Wel intact.Geïnduceerde blindsight: p. 80 Bewustzijn vraagt tijd:Hoe lang duurt bewustwording?

26

PENFIELD: Hersenen hebben 0,5 sec. nodig om te beseffen. reactie komt vaak voor het besef“Readiness potential” of “bereitshaftspotentiaal”LIBET: perifere prikkel die na 0,015 sec. @cortex, pas na 0,5sec. tot bewuste sensatieexperiment: vingerbeweging. (p. 81-83)Een dubbel response systeem:POSNER: 2 soorten van info verwerkingsystemen: AUTOMATISCHE processen: 0,2 tot 0,3 sec. na prikkel een reactie. GECONTROLEERDE processen: 0,5 sec. na prikkel en bewustwording.effectiviteit van PRIMING: verkort reactietijden, 1e reactie emotioneel, 2e cognitief, bewustBewustzijn als feedback mechanisme:WEGNER & WHEATLEY: bewustzijn is een “post hoc ergo propter hoc” verklaring voor gedragwaarom denken mensen dat gedachten = oorzaak handelingen? Bewustzijn INBEELDINGSVERMOGEN: reflecteren over handelingen, … bewuste ‘ik’ is een soort feedback mechanisme.

BEWUSTZIJN CREËERT EEN ZELF DAT OVER ZICHZELF REFLECTEERTMENTALE INBEELDINGSVERMOGEN = 1 v/d voornaamste kenmerken v/h bewustzijnMechanistische vs. mentalistische verklaringen.Mechanistische verklaringen: wnr. we op een intelligente manier het GEDRAG VAN EEN NATUURKUNDIG VERSCHIJNSEL willen begrijpen. niet doelgericht. Mentalistische verklaringen: intelligent, oorzaak toeschrijven aan LEVENDE WEZENS DIE INTENTIONEEL DENKEN. doelgericht. (overleven) mens gaat op zoek naar MENTALISTISCHE verklaring voor bv. Een blik van een persoon.Mens wil bewegingen DOELGERICHT interpreteren (experiment met geometrische fig. p.86)A theory of mind:Onderzoek naar AUTISME. Ons bewustzijn ≠ dat van dieren wij kunnen ons inbeelden wat anderen denken!= “Theory of Mind”“Acid test”: kunnen voorspellen wat een andere persoon zal doen (zie test p. 88) ontwikkeling vanaf 4 JAAR. Hersenlateralisatie:LINKER HERSEN HEMISFEER: taalvermogen: letsel@ Brocca spraakstoornis, Wernicketaalbegrip (=LH) motoriek: bewegingen rechterkant van lichaam. visuele stimuli: rechtergezichtsveld van BEIDE OGEN.split-brain geen comm. tss. 2 hersenhelften. Fig. p. 91normale personen: PERCEPTUELE ASSYMETRIE RECHTER HERSEN HEMISFEER: heel beperkte taalvaardigheid (bij beschadiging LH, wel overnemen) (=RH) holistische verwerking van stimuli, muziek, ruimtelijke taken,… LH en RH kunnen beiden perfect reageren op instructies. Enkel LH een werkelijkh. getrouwe verantwoording. (expn. p. 93-94)Bewustzijn is een uniek menselijke eigenschap?Ontogenetische ontwikkeling van het bewustzijnGeboorte kinderen = onbewust: hersenen hebben tijd voor zelfbesef nodig.rond 1 à 2 jr. bewustzijnsontwikkeling. Vanaf 2 jr. taalvermogen

Evolutionaire ontwikkeling van het bewustzijn Ontogenetische evolutie van bewustzijn = afspiegeling van evolutie Homo Sapiens.onderzoek: bonobo’s: ONDERZOEK TAALSYMBOLENmentaal voorstellingsvermogen: hogere primaten: zelfbesef+kunnen gelaatsuitdrukkingen herkennentaalvermogen: exp. p. 96: apen spreken even goed Engels als 3 jarige mensen.WAAROM FENOMENAAL BEWUSTZIJN?WILLIAM JAMES: wat is de functie van het bewustzijn? onmogelijk te specificeren WAT het doet, WAAROM het dat doet en WAAROM geëvolueerd.

27

Bewustzijnsmodel van HUMPHREY:1. Extern object prikkel ‘a’ in zintuig van ‘ik’2a. ‘Ik’ creëert sensatie ‘b’ (= actieve evaluerende response info over stimulus inbouwen.)3. Gevoel van ‘ik’ over ‘b’ (=“p(b)”) feedback systeem fig. p. 99

2b. perceptie: start en stopt bij prikkel ‘a’ (=”p(a)”)Waarom creëert sensatie gevoel LOS van perceptie? SENSATIE is altijd EXPRESSIEF!- sensatie ~ expressie: beiden = PERSOONLIJK, op 1 BEPAALDE TIJDSTIP en 1 van de ZINTUIGEN- de uitdrukking van de sensatie: zelfreflectie. ” Evalueren van de expressie van persoonlijke sensatie = CONTROLEGEVOEL.”-vrezen van de dood, want = einde van onze sensaties.

Hoofdstuk 6.Leerprocessen= blijvende veranderingen in het gedrag of mentale processen als gevolg van een bepaalde ervaring.2 types:

1. Associatief leren: verband tss. 2 stimuli (of stim. en respons) leggen2. Niet-associatief: habituatie proces, leren negeren van irrelevante stimuli

aanpassen aan externe stimuli, bij behavioristen : CONDITIONEREN

3 belangrijkste leerprocessen:1. Klassieke conditionering2. Instrumentale conditionering3. Cognitief leren: sociaal OF observerend leren

28

KLASSIEKE CONDITIONERING:Stimulus ontwikkeld capaciteit om reactie uit te lokken, die vroeger door een andere stimulus werd uitgelokt. (vb. hond van Pavlov)Terminologie:Neutrale stimulus GECONDITIONEERDE reactie (CR) wordt GECONDITIONEERDE stimulus (CS), D.m.v. vroeger samen te vallen met ONGECONDITIONEERDE stimulus (US), ook voorafgaand door URVoorbeelden van klassieke conditionering:Schrikaanvallen: vb. vrouw die schrik heeft bij oversteken van brug. In haar jeugd griezelverhalen over instorten. US=griezelverhaal, UR=angst. CS=brug, CR=angstReclame: vb. merken met mooie mensen.Geconditioneerde knipoog: konijn krijgt windstootje knipoog. Na herhaling, ook alleen toon van windstoot knipoog. immuun systeem: vermindering in productie van antilichaampjes.

1. originele stimulus werkt best 3. geconditioneerde reflex, kan uitdoven en spontaan terugkomen

2. verwerving van nieuwe CR ~ contiguïteit van CS en US

4. stimulusgeneralisatie: CR gelijkaardige stimuli

5. stimulusdiscriminatie:CS specifieker, geen CR uitlokken bij gelijkaardigheid

6. CS higher order conditioning: CS1 + CS2 CR

Kenmerken van klassieke conditionering:Geconditioneerde smaakaversies:Veel mogelijkheden op voedselvergiftiging dieren snel leren wat veilig is (vb. misselijkheid=CR)KOELING: smaakaversies en geconditioneerd als smaakstimuli ~ stimuli die nausea opwekken (p.105)toepassing: eten van kankerpatiëntjes in ziekenhuis.INSTRUMENTEEL LEREN of OPERANTE CONDITIONERING:Vergelijking klassieke en operante conditionering:Klassieke conditionering: Operante conditionering:anticipatie Respons gecontroleerd door GEVOLGENOnvrijwillig leerproces Meestal vrijwilligThorndike en de wet van het effect:Instrumenteel leren: als een response op een stimulus voldoening brengt, zal de associatie tussen die stimulus en response versterkt worden. Skinner en het concept van de bekrachtiging:Positieve gevolgen vermeerderen gedragnegatieve gevolgen verminderenKenmerken van instrumentale conditionering

1. Gedrag beïnvloed door gevolgen2. Nieuw gedrag geleidelijk aan VORMEN. Dit kan men ook UITDOVEN3. Stimulus GENERALISEREND of DISCRIMINEREND effect.4. Onderscheid tussen primaire en secundaire bekrachtigers

Bekrachtigingschema’s:CONTINUE bekrachtiging: gedrag ALTIJD beloond met bekrachtiging.PARTIËLE bekrachtiging: SOMS beloond = realistischer 4 scenario’s: INTERVAL / RATIO + VAST / VARIABEL (schema p. 108)

29

respons sneller genomen in RATIO schema. Meeste weerstand tegen uitdoving in een VARIABEL schema.Klassieke en operante conditionering werken samen en verklaren de hardnekkigheid van fobieën:Ontsnappingsgedrag: onaangenaam gevoel leren stop te zetten. Vermijdingsgedrag: vermijden zodat er later geen vervelende stimuli zouden opduiken. Eerst vervelend gedrag ondervinden en bij een herhaling, dit voorkomenFobieën: = het gevolg van samenwerking van klassieke en operante conditionering.wanneer 1 x geconditioneerd moeilijk vermijdingsdrang afleren. VERKLARING: 2delig proces: 1) klassieke cond. v. angstreactie. 2) operante cond. Beperkingen op het operante conditioneren:Instinctieve drift: dier niet geconditioneerd worden, als geconditioneerde reactie gelijktijdig met instinct is aangeboren. (vb. wasbeer)instinctieve drift EN smaakaversies elke soort bepaalde PREDISPOSITIES heeft t.o.v. conditionering

COGNITIEF LEREN:De rol van cognitieve processen in het leerproces:Conditioneringsprocessen onafhankelijk van informatieverwerkingscapaciteiten, die op complexere mentale processen steunen?Inzichtelijk leren: = oplossen v. problemen door reorganisatie v. percepties. (KOHLER)experimenten op chimpansees: deze soms zelfs STRUCTUUR v. probleem zoeken voor oplossing.Latent leren en mentale kaarten: TOLMAN: experiment ratten @ doolhof. ze zullen voor eten los van pos. of neg. bekrachtiging efficiëntie zoeken. Dit door latente leerprocessen (niet in de hand) en vormen van mentale kaarten.Sociaal leren of observerend leren:Observerend leren = sociaal leren: respons ontwikkelen door observatie anderen het leren is een soort IMITATIE PROCES.Ook chimpansees bv. Gebruik van taken om eten te vergaren.Bandura’s “Social Learning” theorie: taak-leren = gevolg van overgedragen CONDITIONERINGSPROCESSEN. nadruk op COGNITIEVE LEERPROCESSEN in het observerend leren:

1. AANDACHT aan andermans gedrag 2. GEHEUGEN (observatie inprenten) 3. MOTIVATIE om te imiteren 4. REPRODUCTIE zelf uitvoeren.bekrachtiging invloed op PRESTATIE, niet op leerproces

Hoofdstuk 7. Cognitie:= mentale activiteiten die de processen van leren, herinneren en denken ondersteunen.GEHEUGEN:=dynamisch mechanisme waarover we beschikken en waarmee we kennis onthouden.Coderen, bewaren en oproepen:

1. Coderen: inprenting info2. Bewaren: hoe zenuwstelsel info onthoudt3. Oproepen om te gebruiken

30

Verklaringsmodellen voor het geheugen:Traditioneel model: Atkinson and Shiffrin: onderscheid tss. de TE ONTHOUDEN info en PLAATSEN waar info opslaan (3 plaatsen: sensorisch geh., werkgeheugen, lange termijn geh.)(fig. + graf. p. 120) items op het begin en het einde van een lange reeks het best onthouden worden. Vooral NONSENSE.waarom? SERIELE POSITIEF EFFECT: info bepaalde tijd @ KT voor LT. (test p. 121)Sensorische of waarnemingsgeheugen:VROEGE selectie model: LATE selectie model:Stimuli geselecteerd vlak na de sensatie Stimuli geselecteerd wanneer hun betekenis

duidelijk is. sensorisch geheugen is een FILTER: aandacht = proces waarbij concentratie op stimuli =

SELECTIEF

Sensorische geheugen is BEPERKT IN TIJD: stimuli worden 0,25 sec. bewaard beslissing verwerken / niet. Stimulus blijft in ONVERANDERDE TOESTAND.nabeeld van een stimulus, door het waarnemingsgeheugen (vb. een suis in de oren)

Sensorische geheugen geeft indruk van CONTINUÏTEIT: vb. kijken naar een film

Het korte termijn geheugen:Beperkt # stimuli, GEFILTERD UIT SENSORISCHE geheugen, kan 20 sec. opgeslagen worden. verloren of opgeslagen in LT geheugenMILLER: Max 7 stimuli in KT, wanneer deze onbekend zijn.KT coderen: CHUNKING, HERHALEN, RELATIES ZOEKEN, …Het lange termijn geheugen:=ongelimiteerde opslagplaats waar info lange tijd kan opgeslagen worden.Hoe info opslaan? REPETITIE, VISUELE BEELDVORMING, RELATIE met iets bekends, ZELFREFERENTIEAlternatief verklaringsmodel voor het geheugen: verschillen in verwerkingsniveaus: idee van de 3 compartimenten. niet alle vormen van coderen gelijkaardig. De manier hoe we dat doen hoe de stimulus wordt onthouden.Structurele verwerking: meest oppervlakkige vorm: hoe ziet stimulus er uitFonemische verwerking: mentaal horen van de stimulus.Semantische verwerking: berust op taalvermogen naam en beeld van de stimulus in relatie tot de andere. betekenis van het woord.Integrerend verklaringsmodel: Baddeley’s werkgeheugen: Concept v/h KT geheugen uitgebreid rekening houden met verschillende functies.KT werkgeheugen: werkgeh. staat niet los van LT. 3 componenten v/h werkgeheugen:de fonologische component: ~ KT component (vb. tel. nummer uit het hoofd)de visuospatiale component: vis. beelden onthouden en manipulerenhet executieve controlesysteem: bv. als je alle voor- en nadelen van een aankoop afweegt.(fig. p. 128)Meerdere geheugensystemen:EXPLICIET GEHEUGEN: IMPLICIET GEHEUGEN:Bewuste herinnering (inspanning voor doen) Toevallige herinneringen (spontaan)

31

VERKLARING: cortex en limbisch systeem: APARTE ROLLEN in geheugenverwerking.geheugen = verzameling van los functionerende systemen. (fig. p. 129)Declaratieve geheugen: = expliciete geh. SEMANTISCHE GEHEUGEN: algemene kennis. ~ encyclop. verschillende organisatiestructuren:conceptuele hiërarchie: info bewaard o.b.v. hiërarchische niv.schema’s: vooroordeel over plaats/gebeurtenis/…script: rollenpatroon, imiteren van activiteitensemantische netwerk: geassocieerde woorden of concepten met elkaar verbonden zijn.EPISODISCHE GEHEUGEN: eigen ervaringen chronologisch opgeslagen. ~ autobiografieProcedureel geheugen: = impliciete geh. procedures, geconditioneerde reflexen, …vb. met fiets rijden verleer je nietInformatie oproepen:Info is gemakkelijker te herkennen dan te herinneren.efficiëntie van herleren: de verschil in tijd om iets nieuws te leren en iets te ‘herhalen’. het weer oproepen van info: d.m.v. CUES = context waarin info werd opgeslagen. men moet proberen de context weer in te beelden (vb. als je op een naam niet kan komen), dan is er interferende info die in de weg zit.Priming:Beste manier om impliciete info op te roepen: met bepaalde CUE een vooroordeel bewustzijn. D.m.v. priming kan men ontbrekende info aanvullenCodeerspecificiteit: Herinnering van expliciete gebeurtenissen: 2 FACTOREN: HOE gecodeerd? effectiviteit Overeenstemming van aanwijzing op moment van OPROEPING en CODERING. specificiteitOproepingscue meest effectief als: AANWIJZING ~ CODEERASSOCIATIE.Informatie vergeten:Gevolg van moeilijkheden in: aandacht, bewaren, oproepen of combo. Ebbinghaus’s vergeetcurve:HOE VLUG VERGETEN WE? Meeste van wat we leren snel. naarmate relevantere info langer onthouden, sneller oproepen.Schacter’s 7 zonden van het geheugen:

1. Vluchtigheid: retentiepotentiaal van geheugen verzwakt vlug. (details)bescherming geheugen tegen te veel info

2. Verstrooidheid: verdeelde aandachtsteeds verleggen van aandacht meest relevante in omgeving

3. Blokkades: info vergeten wegens constante COMPETITIE tss. bronnen van info. hoe meer gelijkaardigheid, hoe groter kans op interferentiefilter

4. Foutieve attributie: foute bronbeschrijving fouten in het oproepingsproces.veel gemaakte fouten zijn bv. iets op tv zien en denken dat je het in de les hebt gezienvooral aandacht aan betekenis van info

5. Suggestibiliteit: herinneren van dingen die NOOIT zijn gebeurd.exp. BARLETT: verhaal laten lezen + navertellen korter + andere detailsaandacht aan betekenis van info

6. Vooringenomenheid: wat we herinneren beïnvloed door wat we VOELEN.

32

7. Persistentie: soms niet kunnen vergeten, wat we willen vergeten. nuttig, want emo ervaringen niet snel vergeten.

Niet per sé een probleem: toont zelfs dat geheugen ADAPTIEVE waarden heeft. (zie vetgedrukte uitleg)

Biologische onderbouw van het geheugen.Geheugenspoor ligt in de verbindingen tussen de NEURONEN. Volgt dus bepaalde NEUROTRANSMITTERROUTES.

1. KANDEL: zeeslakken en reflexen. geheugenspoor maken: wijziging van SYNAPTISCHE TRANSMISSIE, door VRIJLATING van neurotransmitters.deze permanente verandering in synaps complexer geheugenvorming. long term potentiation (LTP)=langdurige neuronale gevoeligheid >> geheugenspoor

2. ROSENZWEIG: geheugenvorming: microanatomie van hersenen veranderen, dendrietengroei stimuleren. (meer dendrieten meer neuronale routes)

3. Hippocampus: belangrijke rol in geheugenvorming. CONSOLIDATIE GEHEUGENSPOORWaarschijnlijk zijn herinneringen NIET HIER opgeslagen, wel in CORTEX.

4. Amygdala = onderdeel van geheugenproces. (belangrijk in vorming van aangeleerde angst en in verwerving v. emo herinneringen.)

DENKEN:= cognitieve proces waarbij nieuwe opgeslagen informatie verwerkt wordt om tot nieuwe mentale representaties te komen die nuttig zijn. Leren gebeurt: 1. Als we door ervaring met stimuli ons gedrag wijzigen. 2. Als we onze opgelopen ervaringen kunnen gebruiken voor gedrag in TOEKOMSTstappen in het oplossen van problemen:een probleem identificeren: Is er een probleem? Gaan we er iets aan doen? ‘JA’: probleem def.een strategie kiezen: ~ probleem : ANALYSE / SYNTHESE. A: complex probleem meerdere delen

S: verschillende elementen samenvoegen DIVERGENT / CONVERGENT: D: zoveel mogelijk OPLOSSINGSALTERNATIEVEN C: convergeren op de beste strategie.wiskundig probleem: ALGORITME formule toepassenalgoritme = serie computaties, die keer na keer worden uitgevoerd. Menselijk brein niet gespecialiseerd oplossing: HEURISTIEKENHEURISTIEKEN = vuistregels om een probleem op te lossenorganiseren, budgetteren en superviseren: rekening houden met TIJD en MIDDELEN.evaluatie: voldoet de oplossing? deze stapsgewijze oplossing enkel bij DEFINIEERBAAR probleemTot nieuwe inzichten komen:Vage problemen oplossing via ‘ingevingen’. Zonder voorbereiding

Aanraders voor het oplossen van vage en complexe problemen:Werkgeheugen: sterk ontwikkeld. (vb. fig. p. 143)creativiteit: = proces waarbij men iets produceert dat zowel origineel is als de moeite loontniet in mentale set vastroesten, nieuwe inzichten!

33

expertise: = vergaren van superieure vaardigheden als gevolg van een goede basis van kennisvb. schaakspelers p. 144. Experten vs. Beginners gaan beide anders om met info.Management en beslissingen nemen:Uit de economie klassieke RATIONELE THEORIE: besluitvorming = rationeel proces.stappen besluitvormingsproces = deze in probleemoplossend denken.besluitvormer: ALLE informatie verzamelen, Alle uitkomsten van beslissingsmogelijkheden afwegen beste selecteren besluitvormer: NUTSMAXIMALISATIESIMON: “bounded rationality” theorie: ons denken is BEPERKT.

Cognitie kan NIET puur SYSTEMATISCH analyseren Nooit puur RATIONEEL denken Denkvermogen aangepast om in bepaalde situaties: HEURISTIEK toe te passen Vooroordelen (vbn. p. 146)

KAHNEMAN en TVERSKI: “framing”: menselijke besluitvorming onderhevig aan KADER waarin vraag gesteld wordt.mensen zullen meestal risico avers reageren, als het gaat om winstbij verlies wordt men risico zoekend (vb. p. 146-147)

Hoofdstuk 8. EMOTIES

1. Kenmerken van een emotionele reactie

Reactie op iets uitzonderlijks. Subjectief gevoel We beseffen dat we ons emotioneel voelen. Lichamelijke opwinding Kan ook innerlijk zijn. Sympathisch zenuwstelsel en

limbisch systeem spelen een rol. Reactie is expressief en valt uiterlijk op te merken.

1.1 Waarom subjectief?

34

Emoties overkomen ons. Vaak automatische reacties Minder controle over emoties dan over cognitieve

processen. Bewust ervaren van een emotionele reactie Berust op subjectieve evaluatie van de

situatie.

1.2 Hoe veroorzaken emoties lichamelijke opwinding (een fysiologische reactie)?

Biologische basis van emoties:- Complex- Steunt op verschillende hersencentra. Het is een samenspel van:

Neurotransmitters. Hormonaal stelsel. Autonoom zenuwstelsel. (WEITEN fig 10.19 p. 407)

Lichamelijke opwinding. Vb.: “fight or flight”

Sympathisch deel v.h. autonoom zenuwstelsel vooral gemoduleerd door hormonen vrijgelaten door bijnier.

Hormonen verspreiden zich over het hele lichaam . Spelen rol in emotionele stressrespons.

Verhoogde werking zweetklieren. Verandering in geleidbaarheid huid. = Galvanische respons Zeer gevoelige index

voor emotionele arousal (autonomische opwinding)

Basis leugendetector verband tss emotie en autonomische opwinding (emotionele arousal).

- Meten van miniscule emotionele reacties.- Meten van kleine veranderingen in de activatie van het autonoom zenuwstelsel.- Gevaar: Psychopaten kunnen liegen zonder zich emotioneel te voelen en

onschuldige mensen zullen zich emotioneel voelen door de angst die optreedt bij ondervraging.

(WEITEN fig. 10.20 p. 407)

1.3 Neurologische onderbouw (WEITEN fig 10.21 p. 408)

Arousal uiteindelijk gecontroleerd door de hersenen. - Limbisch systeem beschouwd als hoofdzetel van emoties.

= De amygdala. De hypothalamus. De hippocampus. Septum.

Joseph LeDoux Onderzoek van de rol van de amygdala bij het conditioneren van angstreacties van ratten.:

- Amygdala voldoende beschadigd/weggenomen Dier kan geen angstreacties meer aanleren.

- Amygdala + prefrontale cortex actief tijdens verwerking van emotionele stimuli bij mensen (PET studies).

35

- Amygdala centraal in neuronale circuit van emoties + hier wordt link gelegd met hormonaal stelsel.

Sensorische input met emotionele informatie twee routes via thalamus:

1ste route naar (visuele) cortex voor normale verwerking. 2de route naar amygdala voor snellere verwerking.

Als amygdala gevaar opmerkt bij deze informatie Prikkel onmiddellijk verder naar hypothalamus.

Activeert hormonaal en autonoom stelsel. Zet fysische opwinding op gang.

De verwerking van de 2e route is veel sneller de verwerking in de cortex:

Emotionele reactie van start voor de rest van de hersenen beseffen waar het om gaat.

Adaptief: vroeger was snel reageren van levensbelang. In de cortex verwerkte, gedetailleerde informatie wordt teruggezonden

naar de amygdala: Geactiveerde circuit voortzetten of verminderen.

1.4 Expressie zonder woorden (WEITEN fig. 10.23 p. 411 + fig. 10.25 p. 413)

Emoties uitgedrukt in lichaamstaal. Ekman en Friesen:

- Foto’s van gelaatsuitdrukkingen laten zien.- Mensen kunnen een zestal fundamentele emoties onderscheiden.- Op zoek naar culturele gelijkenissen en verschillen bestuderen.

Ondanks cultuurverschillen in normen sommige uitdrukkingen van emoties toch overal herkenbaar. (Universele emoties)Vbn. geluk, droefheid, angst, woede, verrassing en verontwaardiging.

Fysiologische arousal gekoppeld aan een emotie eveneens terug te vinden in alle culturen.

Blinde kinderen kunnen ook op dezelfde manier hun emoties uitdrukken. Besluit:

Er bestaat een biologisch ingebouwd mechanisme dat verantwoordelijk is voor de basisemoties. (Afgeleid uit voorgaande voorbeelden).

1.5 Evolutionaire theorieën

Darwin: Emotie is gelijk aan de expressie ervan, omdat waarde van emotie eruit bestaat om belangrijk informatie aan de omgeving over te brengen. (communicatie)

Secundaire emoties: Combinatie van verschillende primaire emoties. (WEITEN fig. 10.26 p. 414)

Cognitieve (denk)processen hebben weinig belang wat betreft basisemoties. Deze worden gestuurd door subcorticale processen die al bestonden voor de evolutie van de neocortex (= evolutie van het denken).

Schema:EMOTIE

Zajoc Lazarus

36

= Emotie beïnvloedt cognitie. = Men kan emotie bedwingen

met cognitie.

COGNITIE

1.6 Facial feedback hypothese

De spieren geactiveerd door bepaalde emoties dragen bij tot bewuste ervaring van die emotie.

- Signalen die spieren naar hersenen sturen helpen hersenen bij interpreteren en bewustwording of naamgeving van een emotie.

- Men zou dus bij een verplichte gelaatsuitdrukking de overeenkomstige emotie moeten gewaarworden experimentele studies tonen aan dat dit vaak zo is !!

Penstudie. Kauwgum-studie.

2. Emotietheorieën (WEITEN fig. 10.24 p. 412)

“Common sense” theorie- Ik tril want ik ben bang.- Stimulus Bewust gevoel Autonomische opwinding.- Probleem: Emoties vaak niet controleerbaar.

Vb.: spinnenangst -> kan geconditioneerd zijn -> ook reactie controleerbaar? NEEN !

James-Lange theorie- Ik ben bang want ik tril.- Stimulus Autonomische opwinding Bewust gevoel.- Dezelfde situaties en omgevingen lokken steeds dezelfde reacties uit bij

verschillende personen. Meestal primitieve stimuli.

Vb.: pandabeer aangenaam. Voor de meeste stimuli grote variaties in reacties.

- Men kan ook autonomische opwinding ervaren zonder emotie. Vb.: Na sport.

Cannon-Bard theorie- De stimulus maakt me bang en doet me trillen..

Bewust gevoel.- Stimulus subcorticale activiteit

Autonomische opwinding.- Opwinding en gevoel treden samen op.

Beiden gevolg van hersenactiviteit. Moeilijk onderscheid te maken tussen fysiologische opwinding

gekoppeld aan verschillende emoties.Vb.: hond kwispelstaart of hij nu blij of razend is.

- Subcorticale en corticale structuren zijn van cruciaal belang in het ontketenen van een woedereactie (aan staart trekken) katten opereren op 3 niveau’s van de hersenen:

Hersenstam (controle levensfuncties).+

37

Middenhersenen (controle limbisch systeem). Woede onvoorspelbaar van kat tot kat. Middenhersenen zorgen voor een coherente reactie die dienst

doen in de communicatie. Bovenhersenen (controle cortex).

Woede stopt na wegnemen van de stimulus (staart trekken). Woede in het wilde weg. Cortex speelt rol in de zin geven aan emotie.

Schachter’s 2 factoren theorie - Mijn trillen is doordat ik angstig ben omdat ik me in een gevaarlijke situatie

bevind.

- Stimulus evaluatie bewust gevoel

Autonomische opwinding - Men zoekt naar externe factoren om zenuwen te prikkelen.- Er is slechts een emotionele reactie als de persoon verband ziet tussen

opwinding en het subjectief gevoel. Slechts emotie als we voor het inwendige gevoel (arousal) een

uitwendige reden vinden om het te verklaren. In de omgeving zoeken naar oorzaak voor de opwinding en vervolgens

de congruentie van gevoel en verklaring evalueren. Vb.: Ik ben opgewonden, jij bent arrogant Ik ben kwaad.

3. Transfert van excitatie

= Een gevoelde emotie aan de verkeerde oorzaak toeschrijven. Bepaalde emotie die we voelen (excitatie), wordt overgebracht (transfert) naar een andere emotie.

Vb.: Loopbrug experiment van Dutton en Aron.- Aantrekkelijke vrouw vraagt voorbijwandelende mannen of ze hun wandeling

willen staken om deel te nemen aan een enquête.- Vervolgens gaf de vrouw haar telefoonnummer en zei dat de man haar mocht

opbellen als hij in de resultaten geïnteresseerd was.- 2 soorten bruggen:

Normale, niet gevaarlijke brug Minder mannen bellen de vrouw op. Bengelende hangbrug boven klif Meer mannen bellen de vrow op.

- Interpretatie: Op de hangbrug voelden mannen meer arousal dan op de normale brug. Dit gevoel werd fout aangeschreven op de aantrekking naar de vrouw

i.p.v. tot de angst om te vallen. Niet noodzakelijk emotie als originele excitatie Ook lichamelijke opwinding te

wijten aan een artificiële oorzaak kan overgedragen worden naar emoties. Vb.: pepmiddel-experiment van Schachter en Singer.

- 3 groepen krijgen pepmiddel en moeten vervolgens wachten in een kamer met een vervelende medewerker.

- Juiste informatie omtrent pepmiddel: Wijten hun opwinding correct aan het pepmiddel.

- Geen informatie omtrent pepmiddel: Wijten hun opwinding aan de vervelende persoon in de wachtkamer.

- Foute informatie omtrent pepmiddel (jeuk en stijf voelen):

38

Wijten hun opwinding aan de vervelende persoon in de wachtkamer. Opmerking:

Intense emotionele reacties zijn moeilijk uit te leggen met de Schachter-Singer theorie.Vb.: Een nachtmerrie kan ook het gevolg zijn van pure excitatie van het sympathisch zenuwstelsel door bvb. Teveel gegeten of gedronken te hebben.

Toepassing: het Ross Buck systeem

Drie basistendensen bepalen graad van emotionaliteit(PRIMES = PRImary Motivational Emotional Systems):

- Biologische aanpassing.- Sociale aanpassing.- Instrumentele aanpassing.

aard en intensiteit bepaald door drempel en drijfkrachtmix van die tendensen in een gegeven toestand.

Schema van Ross Buck:

- Emotieproces I Hoofdzakelijk gestuurd door centrale neuronvegetatieve centra in de middenhersenen en hersenstam. Hoofdzakelijk gericht op biologische aanpassing.

- Emotieproces II Voornamelijk door limbische centra gestuurd. Organiseert de in de hersenstam gelegen spontane emotionele expressies van belang bij primaire sociale aanpassing.

- Emotieproces III Communicatie tussen corticale centra en limbische centra. Amygdala, septum, hippocampus en gyrus cingulatus spelen belangrijke rol. Mediale voorhersenbundel belang in genotbelevenis. Instrumenteel aanpassingsgedrag.

Hoofdstuk 9.INTELLIGENTIE:= capaciteit om te leren uit ERVARINGEN (1), mogelijkheid om aan te passen aan OMGEVING.(2)Nog 1 extra aspect: METACOGNITIE, bewuste controle van denken (3)Historisch overzicht van de intelligentietesten.Francis Galton: intelligentie = uiting van psychofysische capaciteiten. niet kunnen bewijzenSimon & Binet: IQ testen! Rangschikking volgens vaardigheden.IQ test= schatting van prestaties kind i.v.m. leeftijdsgenoten. IQ=(ML/CL) . 100 ML=mentale leeftijd. CL=chronologische leeftijd. intelligentie uitgedrukt in mentale leeftijdDavid Wechsler: IQ testen voor alle leeftijden: resultaten vgl. meet heel grote groepen.uitbreiding test: VERBALE SCORE, PRESTATIE SCORE TOTAAL SCORE.Raymond Cattell: intelligentie beter begrijpen: ANALYSE! Intelligentie in verschillende

39

vaardigheden verdelen. IDEE: als 2 resultaten van 2 verschillende testen sterk correleren wrs. hetzelfde meten.op basis hiervan: 2 soorten intelligentie: VLOEIBARE en GEKRISTALLISEERDE intelligentie.Spearman: intelligentie: 2 factoren: G-FACTOR (general abilities) en S-FACTOR (specific abilities)G-factor = erfelijk? Bestaat hij wel?:

Psychometrische versus cognitieve theorieën over intelligentie:Psychometrische benadering: toepassing van intelligentietoetsen. Int. = meetbaar, ind. verschillen belangrijkcognitieve benadering: intelligentie=meervoudig concept: verschillende processen. Intelligentie belangrijk om te overleven.emotionele intelligentie: GOLEMAN. Hoe intelligent reageren we op verandering ~ emo. reacties = determinerend component van ons gedrag. Belangrijk voor AANPASSING van persoonmeten van EQ: (1) EMPATHIE, (2) SOCIALE VAARDIGHEDEN, (3) ZELFKENNIS, (4) ZELFCONTROLE.Gardner’s meervoudige intelligentietheorie: nut van intelligentie ~ domein waarbinnen int. werkt. Intelligentie=multifactorieel construct:

1. Linguïstische intelligentie2. Logisch-mathematische intelligentie: wiskunde3. Ruimtelijke intelligentie: verplaatsing, kaart lezen, …4. Muzikale intelligentie5. Lichamelijk-kinetische intelligentie: sport,…6. Inter-persoonlijke intelligentie: omgaan met anderen7. Intra-persoonlijke intelligentie: onszelf te leren kennen,…8. Naturalistische intelligentie:weerkerende patronen in de natuur

8 criteria voor bestaan van intelligentiemodule(IM):1. Hersenbeschadiging IM geïsoleerd mogelijk.2. Buitengewone talenten: vb. idiot savant3. Mechanisme dat IM mogelijk maakt is gekend4. Stapsgewijze ontwikkeling5. Evolutionaire geschiedenis (adaptief)6. Bewijsmateriaal uit experimenteel / neurologisch onderzoek vaardigheden 7. Bewijsmat. uit psychometrisch onderzoek.8. Ind. gevoeligheid voor waarnemen/coderen in symbolen systeem,...

40

HOOFDSTUK 10: PERSOONLIJKHEIDSTHEORIEËN Definitie van Persoonlijkheid

Persoonlijkheid verwijst naar gedragstendensen die consistent zijn over de tijd en typesituaties, en eveneens distinctief zijn voor de persoon.

1. Persoonlijkheidstrekken en het big five model

Eigenschappen die geacht worden verantwoordelijk te zijn voor consistente en distinctieve gedragstendensen:

- Basismethode om ze te achterhalen: statistische analyse (factor-analyse) van scores op zelfbeschrijvingsschalen die die gedragstendensen omschrijven.

- Onderlinge samenhang tussen scores Afleiden welke gedragstendensen samengaan en het gevolg zijn van een gemeenschappelijke onderliggende dimensie of eigenschap (factor).

Catell:

41

- 16 trekken.- 5-factoren model: Beschrijft de persoonlijkheid aan de hand van 5 basistrekken

(‘the big five’ – WEITEN fig. 12.1 p. 479) Voordeel: eenvoudig, voldoende algemeen, ruim empirisch gestaafd. Nadeel: Zegt weinig over hoe de persoonlijkheid ontstaat en

ontwikkelt.2. Persoonlijkheidstheorieën

Geeft wel een verklaring voor persoonlijkheidstrekken 4 types:

- Psychodynamische: Freud, Jung, Adler. Persoonlijkheid groeit uit de interactie tussen onbewuste tendensen en

de bewuste verwerking daarvan.- Gedragstheorieën: Skinner, Bandura, Mischel en Rotter.

Persoonlijkheid is de duurzame resultante van leerpropcessen.- Humanistische: Rogers, Maslow.

Persoonlijkheid: Is het resultaat van de wijze waarop mensen hun omgeving en

de omgang met anderen bewust verwerken. Is nauw verbonden met het zelfbeeld dat men verwerft.

- Biologische: Eysenck (genetische temperamentstheorie), specifieke genen-theorie, evolutionaire benadering.

Persoonlijkheid en persoonlijkheidstypes hebben belangrijke determinanten:

Erfelijkheid. Aangeboren constitutie en daarbijhorend temperament. Specifieke genen-bagage. Evolutionaire verworvenheden.

2.1. De psychoanalytische theorie van Freud

Gegroeid uit zijn psycho therapeutische methode De psychoanalyse met voornaamste middelen:

- Interpretatieve anamnetischegesprekken.- Interpretatie van vrije associaties en droomduiding. Hiermee achterhalen en

tot het bewustzijn laten doordringen van: Verdrukte onbewuste drangen (eros en thantanos). Traumata. Frustraties. Conflicten.

Gevolg Er wordt een soort bevrijding (catharsis) tot stand gebracht. Theorie berust op 3 axioma’s:

- Gedrag wordt gedetermineerd door onbewusre drijfveren.- Persoonlijkheid wordt gevorm door ervaringen en psychobiologische

ontwikkelingen in de vroegste kinderjaren.- De basisdrijfveren die achter alle gedrag schuilen zijn sex-drang (eros) en

doodsdrang (thantanos fundamenteel afgeleid uit eros).Opmerking Veel weerstand in Freud’s tijd.

Theorie veronderstelt dat: - Persoonlijkheid is samengesteld uit:

42

Het ‘id’ dat onmiddellijk genot zoekt (lustprincipe). Het ‘ego’ dat via secundair proces denken tracht uit te vissen hoe dat in

de realiteit (vnl. sociale) te verwezelijken valt of toegelaten wordt. Het ‘superego’

Dat een moreel kader schept waaruit de regels van het toelaatbare kunnen worden afgeleid.

Dat grotendeels door de cultuur en opvoedingsregels wordt opgedrongen.

- Uiteindelijk gedrag wordt bepaald door 3 niveaus: De onbewuste:

Rechtstreeks niet te constateren (verdrukt). Herkenbaar aan onrechtstreekse uitingen.

De voorbewuste: Niet onmiddellijk te constateren. Gemakkelijk herkenbaar en kan bewust worden met enige

duiding. De bewuste:

Aangewend als rationalisaties van wat men doet. Weerspiegelen niet steeds de volledige waarheid omtrent de

ware oorzaken van het gedrag.- Pychologische en psychopathologische probleme ontstaan wanneer de

componenten van de persoonlijkheid en de drie niveaus van krachten in onoplosbare conflictsituaties terecht komen die gekenmerkt zijn door:

Fundamentele frustraties van de elementaire sexuele behoeften. Fundamentele frustraties van de elementaire agressie behoeften.

Gevolg is dat men de onverdraagbare angst en schuldgevoelens wil reduceren of wegwerken door beroep tedoen op verdedigingsmechanismen (WEITEN Tabel 12.1 p. 483)

Normale persoonlijkheid:- Wat?

Wenig ingrijpende conflictsituaties en frustraties. Weinig beroep moeten doen op verdedigingsmechanismen

- Afhankelijk van normale psychobiologische (sexuele) ontwikkeling in de vroege kinderjaren:

Lust –en agressie-drang voldoende aan bod gekomen. Normale overgang van het ene naar het andere lust- of agressie-objeect

verloopt goed.- Anders?

Fixatie ine een bepaald stadium. (Verschillende stadia: WEITEN tabel 12.2 p. 485)

Ontwikkeling van een persoonlijkheid die hoofdzakelijk gericht is op het oplossen van die frustraties uit dat bepaalde stadium.

Jung’s analystisch psychologie - Onderscheidt 2 niveaus van het onbewuste:

Het persoonlijke. Het collectieve.

Bestaat uit archetypscie overblijfsels van de geaccumuleerde menselijke cultuur (Vb.: Mandala).

- Uitvinder van ‘introversie-extraversie’:

43

= Een eigenschap die aangeeft in welke mate een persoon eerder op zijn eigen innerlijk versus de buitenwereld is ingesteld.

Adler’s individualistische psychologie (WEITEN p.488 Case Marilyn Monroe) - Iedereen streeft naar superioriteit:

Op onbewutse wijze. Verschilt van persoonlijkheid tot persoonlijkheid:

Individuele inferioriteitscomplexen Wijze waarop de individuën compensaties zoeken voor dat

onbewuste gevoel van inferioriteit (Vb. overcompensatie).- Adler hecht groot belang aan sociole context:

Verklaren waaro individuën aan inferioriteitsgevoelens komen. Wijze waarop deze gecompenseerd worden. Vb.: Geboortevolgorde.

Wetenschappelijke waarde van de psychodynamische theorieën - Ontoetsbaar door de vaagheid en het speculatieve karakter van de concepten en

het tautologische van de redeneringen.- Schaarsheid van wetenschappelijke mpirische evidentie.

2.2. Gedragstheorieën

Skinner’s operant cinditioneringstheorie - Persoonlijkheid is het geheel van haar of zijn responstendensen in

verschillende types van situaties als gevol van systematische versterking van bepaalde types van reacties.(WEITEN fig. 12.6 p. 491)

Bandura’s social learning theorie - Persoonlijkheid ontstaat uit de interacties beschreven in WEITEN fig. 12.7 p.

492. - Belangrijkste leerproces voor gedragsvorming: Leren door obeservatie.- Uittesten van geïmiteerde gedragswijzen:

Leidt tot persoons –en situatie- gebonden verwachtingen van self-efficacy.

Personen verschillen onderling in de domeinen waarin ze zich competent voelen.

Mischel - Benadrukt het feit dat personen door ervaring leren wat ze kunnen verwachten

van bepaalde reacties in bepaalde situaties en hierdoor hun gedrag aanpassen.- Persoonlijkheid kan best beschreven worden aan de hand van zijn persoonlijke

verwachtingspatronen.Vb. Verlegen in ruim publiek, maar toch assertief in grote groep vrienden.

- Julian Rotter: Ook aangeleerde gedragstendensen:

Niet situatie-gebonden. Gevolg van veralgemeende verwachtingen.

Vb. Locus van controle

44

Een fundamentele kritiek op de gedragstheoriën - Onderzoek m.b.t. erfelijke bepaaldheid van persoonlijkheidskenmerken toont

aan dan erfelijke gelijkenis, onafhankelijk van de ervaring of het milieu waarin men opgroeit, toch voor een groot deel (> 50%) de overeenstemming que persoonlijkheid tussen individuën bepaalt! (apart opgevoede eeneïge tweelingen vs. Samenopgevoede adoptiekinderen)Vb. Locus van controle.

2.3. Humanistische theorieën

Basisveronderstellingen van de humanistische benadering - Ieder mens heeft zijn unieke kwaliteiten en mogelijkheden tot zelfontplooing.- De unieke individuele persoonlijkheid wordt bepaalt door de wijze waarop het

ndividu zijn persoonlijke situatie en belevenissen interpreteert.

De persoonsgeorienteerde theorie van Carl Rogers - Fundamentele persoonlijkheidsprobleem waar ieder individu mee kampt.

(WEITEN fig. 12.9 p. 496): Congruentie = Zelfbeeld klopt met eigenlijk ervaring. (Deels

incongruentie niet uit te sluiten !) Incongruentie = Zelfbeeld klopt niet met eigenlijke ervaring.

Incongruentie is hoofdzakelijk het gevolg van evaluerende reacties van anderen.

Voortdurende incongruentie leidt tot: Een scheefgegroeid zelfbeeld. Angsten. Complexen.

- Persoon WEL tot een evenwichtige, unieke zelfontplooiing? Sociale context aanwezig met:

Tolerantie. Aanvaarding van de persoon zoals hij is.

De zelfactualiatie theorie van Maslow - Kern van de persoonlijkheidsontwikkeling: Het kunnen realiseren van de

hiërarchie van behoeften leidt tot een gezonde persoonlijkheid. (WEITEN fig. 12.11, 12.12 p. 498)

Zwakten van de humanistische theorieën - Moeilijk te toetsen door het subjectief karakter van de

persoonlijkheidsaspecten die men bestudeert.- Onrealistische kijk op de menselijke aard.- Er is weinig of geen objectieve, systematische en gecontroleerde evidentie.

2.4. Biologische theorieën

Hans eysenck’s theorie van de constitutioneel (erfelijk) bepaalde hiërarchie van persoonlijkheistrekken (WEITEN fig. 12.13 p. 500)

- Hogere orde trekken bepaken uiteindelijk het gedrag. 3 hoger orde trekken:

45

extraversie neuroticisme psychotisme

leiden tot reeks tweede orde trekken leiden op hun beurt tot gedragsgewoonten

observeerbaar in concrete gedragingen.- Tracht via fysiologische en neurologische processen te verklaren hoe de

persoonlijkheidstrekken tot gedragstendensen leiden.Vb.: arousal systeem met hoge prikkelbaarheidsdrempel sensatiezoeker.

De genetische persoonlijkheidstheorie - Veralgemeende opvatting dat de fundamentele persoonlijkheidstrekken

uiteindelijk ergelijk bepaald zijn en tracht dit empirisch door erfelijkheidsonderzoek aan te tonen.

WEITEN fig. 12.14 p. 501 soorten beviningen. WEITEN fig. 12.15 p. 502 soorten conclusies.

- Men tracht ook genen te vindendie de fysiologische processen bepalen, die samenhangen met de erfelijk bepaalde trekken.

- Vb.: dopaminergisch activatiesystreem belangrijke rol in de actieve aandacht en wijze waarop men prikkels verwerkt.

Mensen die sensatie en nieuwheid zoeken: ALS men kan bewijzen dat een bepaald gen, dat de expressie

van een bepaalde dopamine receptor bepaalt, minder aanwezig is …

DAN heeft men een mechanisme om te verklaren hoe genetische structuur kan leiden tot bepaalde gedragstendensen.

De evolutionaire persoonijkheidstheorie - Steunt op de basisveronderstelling dat de fundamentele

persoonlijkheidstrekken waarop mensen verschillen steeds worden terug gevonden omdat ze samenhangen met door de evolutie geselecteerde aanpassingsvoordelen.

Vb. coöperatief ingesteld zijn jager-plukkers-groepen moesten vroeger zo overleven.

Fundamentele persoonlijkheidstrekken = Gedragseigenschappen die cruciaal zijn voor het natuurlijk selectieproces.

Theoretisch: Enkel mensen met dezelfde eigenschappen overleven.

Praktijk: Natuur wil voldoende reserve behouden om de soort voldoende aanpassingscapaciteit te geven voor wisselende omstandigheden.

Kritiek op de biologische theorieën - Erfelijkiheid en evolutie kunnen niet alles verklaren.- Het is wisselwerking tussen nature en nurture die uiteindelijk de

persoonlijkheid bepaalt.- Er is wel wat fragmentarische evidentie maar nog geen coherentie theorie.

46

HOOFDSTUK 11 : SOCIALE PSYCHOLOGIE

Studie hoe gedrag (gevoelens, gedachten en handelingen) beïnvloed worden door anderen.

Onderdelen:- Perceptie- Attitudes- Attributie- Aantrekking- Gehoorzaamheid- Conformisme- Groepsgedrag

1. Perceptie

= Het waarnemen, in combinatie met de vorming van een mening over anderen. Sociale psychologie: Waarop steunen deze meningen? In welke mate zijn ze correct? Heeft uiterlijk een effect op perceptie van anderen?

47

- Ja Mensen associëren bepaalde uiterlijke trekken met persoonlijkheidstrekken.

Aantrekkelijk uiterlijk: Vriendelijk, sociaal, intelligent. Verhoogde kans op promoties, hogere wedde.

Minder aantrekkelijk uiterlijk: Minder vriendelijk, sociaal, intelligent. Er bestaat echter GEEN correlatie tussen uiterlijk trekken en

persoonlijkheid. Rond, gaaf gezicht (babyface):

Eerlijker, betrouwbaarder.- Ook manier van stappen, spreken en andere niet-verbale uitdrukkingen spelen

rol in vorming van de eerste indruk. Personen imiteren soms onwetend de bewegingen van een ander

persoon. Sociale schema’s (WEITEN fig. 16.1 p. 649)

- Bevorderen de categorisatie van personen en situaties aan de hand van vooroordelen.

- We maken er gebruik van om ons gedrag aan te passen in bepaalde omstandigheden:

Pic-nic. Begrafenis. Fuif. …

- Vereenvoudigen de ingroep/uitgroep classificatie Evolutionair voordeel waarborgen.

- We vormen een vooroordeel of perceptie aan de hand van gedrag van anderen in die bepaalde omstandigheden.

Stereotypes.- = Cultuurgebonden sociale schema’s.- Meest voorkomende voorkomende stereotypes steunen op:

Geslacht. Leeftijd. Etniciteit.

Basis voor moppen. Zich een bepaalde persoon inbeelden: Britse kok, Duitse

minnaar, Franse politieman, …- Door gebruik te maken van stereotypes Energie en tijd sparen want

classificatie van mensen die we niet kennen gebeurt automatisch!- Perceptie subjectief Gevaar:

Stereotypes leiden vaak tot een foute perceptie. Mensen zien wat ze verwachten te zien. (Een veralgemening) Vb.: Alle homo’s zijn verwijfd.

Persoonlijke perceptie is subjectief.- Stereotypes steunen vaak op illusoire correlaties.- Mensen nemen vaak bevestigende associaties waar, terwijl ze tegenstrijdige

evidentie negeren.- Vb.: Het wordt altijd rood als ik aan een verkeerslicht kom Per maand rij je

waarschijnlijk veel meer door een groen licht i.p.v. dat het rood wordt, maar toch negeert men dit gegeven.

48

Evolutionaire verklaringen.- Vooroordelen mogelijk gevolg van evolutionair adaptief voordeel.

Schoonheid geassocieerd met jongheid, gezondheid en een verhoogde capaciteit voor de reproductie.

Babyface geassocieerd met een boreling, hulpeloosheid, betrouwbaarheid.

- Iemand typeren als horende bij “ingroep” of “uitgroep”: Initieert bij iedereen (los van cultuur of leeftijd) 2 totaal verschillende

gedragspatronen. Deze gedragspatronen zijn moeilijk te verklaren zonder gebruik te

maken van een mechanisme gevormd door natuurlijke selectie.- Evolutionaire verklaringen voor perceptievorming zijn echter moeilijk

empirisch te testen.

2. Attributietheorie

= Deducties over de oorzaak v.h. gedrag. Manier om ons eigen gedrag en dat van anderen beter te verstaan. Helpen ons orde vinden in een chaotische, onvoorspelbare wereld.

Interne vs. Externe attributies- Interne attributie Men legt de oorzaak van situatie bij de persoon zelf.- Externe attributie Men legt de oorzaak bij situatie.- Vb.: Bedrijf failliet:

Intern: oorzaak = Gebrek aan leiderschap. Extern: oorzaak = Laagconjunctuur.

Kelly’s “covariation” model.- Factoren die bepalen of attributie intern of extern wordt:

Consistentie : Is gedrag gelijkaardig over de tijd heen? Kenmerkendheid : Is gedrag alleen in bepaalde situaties geldig? Consensus : Hoe gedragen anderen zich in bepaalde situaties?

- Lage consistentie externe attributie.- Hoge consistentie Interne of externe attributie afhankelijk van

kenmerkendheid en consensus. Intern als kenmerkendheid en consensus laag zijn. Extern als kenmerkendheid en consensus hoog zijn.

- Onderzoek: attributies vaak automatischer dan dit model voorstelt! Weiner’s stabiliteitsdimensie (WEITEN fig 16.3 p. 653)

- Attributies kunnen ook stabiel of onstabiel zijn.- Vb.: bedrijf failliet:

Stabiele interne attributie Falen te wijten aan gebrek aan leiderschap ten alle tijden.

Onstabiele interne attributie Falen te wijten aan gebrek aan leiderschap van tijdelijke aard (langdurige ziekte).

Attributiefouten:- Fundamentele attributiefout

Actor-observer effect: Gemakkelijk iemand anders’ gedrag te verklaren door interne

attributie. Observator vaak andere en minder informatie dan actor.

49

Gemakkelijker om oorzaak van een situatie bij actor te plaatsen.

Gilbert: Observator zal eerst interne attributie aan de

situatie van de actor toeschrijven. Later misschien na inspanning en herevaluering

externe attributie aan situatie toeschrijven. Actor zal zelf eerder automatisch een externe attributie

toeschrijven aan de situatie.- Defensieve attributie

Aantrekkelijker om slachtoffer van situatie verantwoordelijk te stellen voor ongeluk dat hem/haar is overkomen.

Kans verkleinen dat we door een gelijkaardige situatie zouden getroffen worden.

Vb.: Inbraak door slechte bewaking van het huis Geeft de indruk dat we niet hetzelfde lot riskeren.

Kunnen negatief neveneffect uitlokken als men een negatieve indruk creëert van slachtoffers.

- Onrealistisch optimisme Vb.: Indruk hebben lotto te winnen ondanks statistieken.

- Self-serving bias (attributie-egoïsme) Interne attributie voor succes, externe attributie voor mislukkingen. Effect vergroot naarmate tijd tussen situatie en attributie langer is.

- Stereotypering Gevolg van foutieve attributie steunend op illusoire correlaties.

- Cultuurverschillen in attributietendensen Soort attributiefouten afhankelijk van cultuur waarin met opgroeit:

Bovenstaande attributiefouten van toepassing in individualistische culturen waar nadruk ligt op persoonlijke doeleinden en succes.

In collectivistische cultuur: Groepsdoeleinden belangrijker dan persoonlijke. Meer inspanning voor succes van groep vergeleken met

persoonlijk succes. WEITEN, fig 16.5 p. 655: Hofstede’s rangschikking van

individualistische en collectivistische culturen. N-Amerikaanse en West-europese culturen Individualistisch. Oosterse, Afrikaanse en Z-Amerikaanse Meer

collectivistisch. Fundamentele attributiefout en self-serving bias minder

uitgesproken. Japan: self-effacing bias = Persoonlijk succes

toegeschreven aan inspanning van een groep in plaats van aan een persoonlijke eigenschappen of inspanning.

3. Aantrekking

Wanneer zijn 2 mensen aangetrokken door elkaar?- “Matching” hypothese:

Grote kans dat mannen en vrouwen met gelijkaardige schoonheid elkaar kiezen als partner.

50

Vriendschap en liefde komen vooral voor bij mensen die op elkaar lijken wat betreft uiterlijk, opvoeding, status en attitudes.

We zijn vaak aangetrokken tot mensen die ons graag hebben of een hoge indruk van ons hebben.

Liefde en gehechtheid.- Hazan en Shaver:

Romantische liefde = hechtingsproces. Type verbondenheid tussen moeder en baby heeft invloed op

ontwikkeling romantische liefde later. WEITEN fig 16.7 p. 660

Veilig gehechte kinderen Groeien op tot volwassenen met gelijkaardige, geborgen relaties. Hebben vertrouwen in hun relaties.

Afstandige kinderen Groeien op tot volwassenen die moeilijk geborgenheid vinden in hun relaties. Intimiteit en vertrouwen ontbreken hen.

Kinderen met angstige of weerbarstige relatie t.o.v. hun moeder Worden later uiterst bezorgd betreffende hun liefdesrelatie. ZE verwachten om afgestoten te worden en zijn jaloers en weerbarstig.

Evolutionair perspectief voor aantrekking.- Evolutionaire psychologen:

Bepaalde determinanten voor aantrekking tot stand gekomen door natuurlijke selectie.

Vb.: Schoonheid Wordt aantrekkelijk geacht (in alle culturen). Teken van gezondheid, jongheid, hogere

voortplantingsmogelijkheid. Symmetrie is aspect schoonheid Voorkeur terug te vinden in

alle culturen. Asymmetrie tijdens de ontwikkeling Teken van genetische

afwijking en/of besmettingen door parasieten.- Hoe mannen en vrouwen verschillen in hun zoektocht en verwachtingen

omtrent langtermijn relaties wordt in vele evolutionaire studies onderzocht.

4. Attitudes

= Predispositie om op een bepaalde situatie, op een bepaalde manier te reageren. (emotioneel, cognitie, actief) = Positieve of negatieve evaluatie van een bepaald object of idee.Vb.:

- Sociale of politieke aangelegenheden. (partij, doodstraf, godsdienst, …)- Consument. (merk van yoghurt, computers, …)- Bepaalde personen. (koning, president, buurvrouw, …)

Attitude kan verschillende factoren bevatten waardoor het niet noodzakelijk een goede voorspeller van gedrag is:

- Cognitieve component Wat men denkt.- Affectieve component Wat men voelt.- Gedragscomponent Wat men doet.

Attitudes verschillen in sterkte, toegankelijkheid en zekerheid.

51

- Sterke attitudes hebben grotere invloed op gedrag.- Toegankelijkheid

= Hoe dikwijls men aan het onderwerp denkt, hoe dikwijls de attitude een rol speelt in het gedrag.

- Ambivalente attitudes hebben tegenstrijdige componenten (deels positieve en deels negatieve componenten.)

- Attitudes worden sterker naarmate Een persoon er voordeel uit kan putten. Een persoon beter geïnformeerd is.

Attitudes als voorspellers v.h. gedrag.- Algemeen: attitudes geen goede weergave van gedrag.

Studie van LaPierre. Verschillende restauranten bezoeken met chinees koppel tussen

2 WO’en (Aziaten sterk gediscrimineerd) en vervolgens elk restaurant een vragenlijst opsturen met de vraag of ze ook Chinezen zouden serveren.

De meeste antwoorden dat ze geen Aziaten wensten alhoewel LaPierre en het koppel toch nergens geweigerd waren!

- Sterkere attitudes voorspellen gedrag beter.- Handelen volgens attitude hangt ook af van de situatie.

Vb.: Persoon tegen cannabis: Niet uiten tijdens een feestje waar cannabis gebruikt wordt. Wel uiten tijdens een klasdiscussie.

Hoe worden attitudes gevormd en veranderd?- Attitudes kunnen aangeleerd of geconditioneerd zijn.

Observerend leren: We nemen een standpunt aan als we door cultuur of familie

steeds met dit standpunt geconfronteerd worden. Vb.: imitatie van attitudes van beroemde TV sterren

Klassieke conditionering Advertentiemaatschappijen: Koppelen vaak een product aan een

aantrekkelijke stimulus om zo de attitude van een consument t.o.v. dat product te beïnvloeden.

Operante conditionering Attitudes kunnen versterkt worden als andere personen je

mening delen. De theorie van de cognitieve dissonantie.

- Om conflict tussen gedrag en attitude op te lossen Attitude wordt aangepast om congruentie tussen denken en handelen te herstellen.

- Experiment van Festinger en Carlsmith (1959) (WEITEN fig. 16.13 p. 669) Jonge universiteitsstudenten spelen een saai spel. Onderzoeker wordt weggeroepen en vraagt om het spel aantrekkelijk

aan een nieuweling uit te leggen. Onafhankelijk variabele: Eerste groep kreeg hiervoor 1$, tweede groep

kreeg 20$. Afhankelijk variabele: De proefpersonen moesten op het einde het spel

evalueren. Besluit:

52

De eerste groep ervaart het spel als minder saai. Hier treedt immers cognitieve dissonantie op! Er heerst immers spanning door het liegen en om de dissonantie te verminderen past men zijn attitude aan.

Bij de tweede groep is dissonantie veel minder belangrijk. Door de 20$ denken ze dat de leugen wel echt belangrijk is, dus kunnen ze hun mening betreffende het spel normaal uiten.

- Experiment van Zimbardo Middagmaal bestaande uit sprinkhanen. Eerste groep heel arrogant behandeld, tweede groep extreem beleefd

behandeld. Besluit:

De eerste groep vind de sprinkhanen lekkerder omdat ze de dissonantie willen verminderen. Daardoor passen ze hun attitude aan.

Bij de tweede groep is dit niet het geval omdat de dissonantie veel minder belangrijk is.

- Experiment van Arson en Mills Cognitieve dissonantie kan leiden tot verantwoording van verloren

moeite. Vrouwen moesten voor ze aan een debat over seksuele

aangelegenheden zware proeven doorstaan: Uiteindelijk werd het een saai en lange uiteenzetting over het

voortplantingsysteem bij primitieve diersoorten. Hoe intenser de voorbereiding, hoe minder saai de deelnemers

de discussie evalueerden (cognitieve dissonantie).- Onbetrouwbaarheid van theorie van cognitieve dissonantie

Reden: De nood aan harmonie of cognitieve consistentie verschilt sterk van persoon tot persoon.

Sommige psychologen menen dat dissonantie pas optreedt als men zich persoonlijk verantwoordelijk voelt voor een ongewilde situatie die men had kunnen voorzien.

Anderen menen dat dissonantie zelf het gevolg is van inconsistentie tussen het zelfbeeld en het gedrag, of als het zelfbeeld door bepaalde handelingen op spel staat.

Zelfperceptietheorie- Ontkent belang van cognitieve dissonantie.- Attitude = Normaal gevolg v.h. gedrag, zonder dat er dissonantie bij komt

kijken.- Experiment van Carlsmith en Festinger

1$ is niet voldoende om mij te doen liegen, dus zal ik het wel prettig vinden.

- Belang van zelfperceptie wordt groter naarmate een attitude sterker gevormd is.

Hoe verandert men de attitude van iemand?- Belangrijk eerst attitudes te kennen voor men mensen tracht te overtuigen.- Attitudes veranderen is vaak een moeizaam proces. - Overtuigingsproces kent 4 factoren (WEITEN fig. 16.10 p. 665)

de bron: Credibiliteit (in de vorm van expertise)

53

Heeft meer overtuigingskracht. Verhoogbaar door betrouwbaarheid, eerlijkheid en

vriendelijkheid. We hechten ook meer belang aan een boodschap als de bron

gelijkaardig is aan onszelf. de boodschap:

Effectiever wanneer ze wordt verdedigd met tweezijdige argumenten.

Positieve en negatieve kanten laten zien Credibiliteit stijgt. Argumenteren:

Nadruk leggen op sterke argumenten. Zwakke argumenten kunnen nefast effect hebben

(WEITEN fig. 16.11 p. 666) Argument herhalen geeft de indruk dat het echt is. Angst aanjagen met een argument werkt als de angst

gegrond is. Het kanaal of medium. De ontvanger :

Overtuigingskracht ook afhankelijk van aard van ontvanger. Disconfirmation bias

Verwijst naar het feit dat iemand negatiever staat tov een argument dat tegenstrijdig is met persoonlijke attitudes.

Hoe meer informatie hij al bezit, hoe moeilijker te overtuigen of attitude te veranderen.

Het is ook moeilijk als je hem wilt overtuigen v.h. tegengestelde van wat hij of zij reeds gelooft.

Elaboration likelihood model (WEITEN fig. 16.16 p. 671)- Attitudeverandering t.g.v. centrale verwerking (= aandacht aan kwaliteit en

logica van de argumenten) i.p.v. perifere verwerking (= aandacht aan minder belangrijke kwesties) zal meer en langer invloed blijven hebben.

5. Conformisme / gehoorzaamheid

Conformisme is het gevolg van sociale druk. Neemt toe naarmate de groep groter wordt en naarmate iedereen in de groep

conformeert. Gehoorzaamheid

= Extreme vorm van inschikkelijkheid die plaats heeft als personen directe orders volgen, gewoontelijk afkomstig van een autoritair figuur.

Experimenten van Solomon Ash (WEITEN fig 16.16 p. 671)- Universiteitsstudenten nemen deel aan studie over visuele perceptie, terwijl het

eigenlijk een studie was om de graad van conformisme te testen.- 7 “spelers” kregen een grote kaart met een verticale lijn te zien, en vervolgens

een tweede kaart met 3 lijnen van verschillende lengtes waarvan 1 overeenstemde met de vorige. De taak bestond erin de overeenkomstige lijn aan te duiden

- Er waren 6 “spelers” in het complot en dus maar 1 eigenlijke proefpersoon die helemaal op het laatste van de rij zat.

54

- Tijdens de 2 eerste rondes gaf elke speler steeds het correcte antwoord. Tijdens de 3de ronde en de 12 daarop volgende gaven de 6 eerste telkens hetzelfde foute antwoord.

- Resultaat: 37% van de proefpersonen werd tijdens de ronde geconformeerd (= ook dat foute antwoord geven, tegen beter weten in); Echter wel met grote variatie in conformisme tussen de proefpersonen. 13 van de 50 nooit geconformeerd, 14 conformeerden meer dan de helft van de tijd.

- Variatie: verschillende groottes van groepen (2 spelers, 3 spelers, …) Resultaat: Hoe groter de groep wordt, hoe groter de tendens om te

conformeren (WEITEN fig 16.17 p. 672)

Besluiten:- Een grote groep heeft weinig invloed op de graad van conformisme als er zelfs

al 1 speler niet dezelfde mening heeft als alle anderen.- Conformisme wordt sterker naarmate de druk afkomstig is van personen met

een hoog statussymbool en als druk van iemand van een ‘ingroep’ komt ipv van iemand uit een ‘uitgroep’

Experimenten van Milgram: studie naar de tendens die men heeft om autoritaire figuren te gehoorzamen. (WEITEN fig 16.18 p. 673)

- Gehoorzaam ontstaat in een situatie waar de ene persoon zich beschouwt als het instrument van de andere, en vervolgens alle wensen van die ander uitvoert. Uitvoerende persoon acht zich niet meer verantwoordelijk voor zijn daden.

Doel: verklaring vinden waarom normale burgers in staat waren geweest om mee de Joden uit te roeien naar opdracht van Adolf Hitler.

Proefpersoon werd verteld dat hij het effect van fysische straffen zou nagaan. De proefpersoon is de leraar en de medeplichtige in het experiment de leerling.

De leerling zit in een andere kamer waar hij vastgemaakt wordt in een stoel waar de leraar elektrische schokken kan toedienen vanuit de andere kamer bij een verkeerd antwoord.

Eerste verkeerde antwoord 15 volt, bij elk volgend verkeerd antwoord vermeerdert de schok tot aan 450 Volt. (afhankelijk variabele)

Er staat ook een beschrijving van wat elk voltage doet. Bvb. Bij 450 staat: “Dead”+De leraar hoort de leerling bij elke schok brullen van pijn. In realiteit krijgt de leerling echter geen schokken en doet hij dus alsof.

- Besluiten: 65% gaat door met schokken geven tot het einde! Al begonnen de

meeste proefpersonen wel te bibberen en te zweten. Vaak keken ze ook naar de experimentleider om hulp te vragen als e leerling brulde of geen antwoord meer gaf. Deze repliceerde twee maal dat het experiment vereiste dat de leraar zou doorgaan met schokken geven als de leerling een fout of geen antwoord gaf. Als de leraar voor een derde maal om hulp vroeg stopte het experiment.

Op voorhand voorspelden 40 psychiaters dat slechts 1% zou doorgaan met uitvoeren.

55

Variaties: andere locaties, meer leraren, … maar de resultaten bleven onveranderd.

Culturele verschillen in conformisme en gehoorzaamheid- Ook in West Europese landen beïndigde een hoog percentage het experiment

van Milgram.- Collectivistische landen vertonen hogere graad van conformisme dan

individualistische landen.

6. Groepspsychologie

Groep (in sociale psychologie)= Twee of meerdere individu’s die interageren of afhankelijk zijn van elkaar. Een groep is vergelijkbaar met een sociaal organisme met unieke karakteristieken en een unieke dynamiek. In groep gedraagt men zich anders dan alleen.

Wat zijn de kenmerken van een groep (ondanks verschillen in aantal en functie)?- Rollen waarbij deelnemers bepaalde verantwoordelijke dragen.- Normen die gepast gedrag voorschrijven.- Communicatiestructuur.- Machtsstructuur.

Bijstaander effect- Paradox van het bijstaander effect:

Mensen zijn minder geneigd om te helpen als ze in groep zijn vergeleken met als ze alleen zijn.

Op een veldbaantje zal je sneller geholpen worden dan op de Meir.- Het idee van in een groep te zijn is belangrijker dan de fysische aanwezigheid

van andere leden in die groep. Experiment van Darley en Latané Studenten moesten een intercomdiscussie houden uit elk een aparte

kamer. De medeplichtige in de discussie melde dat ze soms epilepsie aanvallen kreeg. Na verloop van tijd wordt de proefpersoon gewaar dat de medeplichtige een aanval krijgt.

Resultaat: Het aantal personen die hulp gingen zoeken voor het slachtoffer verminderde naarmate er meer deelnemerswaren aan de discussie.

- Verklaring: Als je alleen bent, draag je de volledige verantwoordelijkheid voor die

andere persoon in groep waarschijnlijk 2 fenomenen:

De verantwoordelijkheid is gedeeld De nood voor hulp wordt gemoduleerd door het niet handelen

van de anderen: Als anderen niets doen denk je dat de situatie minder

ernstig is dan je eerst dacht. Vb.: glazenwasser valt van de ladder tijdens een les

psychologie (opgezet spel). Bij de eerste groep brulde hij als hij viel. In de tweede groep brulde hij en riep hij ook specifiek om hulp. Zoals verwacht boden in de tweede groep meer studenten hulp.

Sociaal lanterfanten- Individuele productiviteit vermindert in groep.

56

- Sociaal lanterfanten = Reductie in inspanning van een bepaald individu als hij/zij in een groep geplaatst wordt.

- Vb.: Geblinddoekte individuele persoon in handen laten klappen. Manipulatie: idee geven dat ze ofwel alleen ofwel in groepjes van 2 of

6 moesten klappen. Resultaat: WEITEN fig 16.19 p. 677

- Sociaal lanterfanten is minder uitgesproken in collectivistische culturen. Groepsbeslissingen

- Een groep garandeert niet dat de beste beslissing zal genomen worden.- Stoner:

Groepsbeslissingen vergelijken met individuele beslissingen. Groepsbeslissingen zijn riskanter

- Andere visie : Een groep kan beslissingen in 2 richtingen duwen (riskanter of

veiliger). Algemeen zijn groepsmeningen extremer dan individuele meningen.

- Groepspolarisatie = Groepsdiscussie beklemtoont overwegend standpunt Individuele standpunten worden veel extremer. (WEITEN fig 16.20 p. 678)

Normaal en ongevaarlijk fenomeen. Wanneer groepsdenken escaleert tot extreme beslissingen die welzijn

van de groep of zijn leden in gevaar brengen Pathologische ‘groupthink’.

- Groupthink Kritisch denkvermogen wordt opgegeven om plaats te maken voor

onbezonnen beslissingen. WEITEN fig. 16.21 p. 679 Groepsdenken ontstaat vooral in sterk aaneenhangende groepen die

geografisch geïsoleerd zijn: Ze hebben een directe leider. Staan vaak onder stress. Hebben weinig hoop. Hebben een gebrek aan kritische evaluatie.

Symptomen van groepsdenken: Gevoel van onoverwinnelijkheid. Naïeve mentaliteit van “wij zijn goed, en zij zijn slecht”. Illusie dat iedereen zich volledig aan de groep overgeeft. Kwaadsprekerij over de leden die opgeven. Inherente moraal in de groep

Symptomen van verkeerde beslissingen: Geen oog voor alternatieven. Doelen van de groep vergeten. Geen oog voor nieuwe binnenkomende informatie. Geen moeite om informatie op te zoeken. Informatie selectief belichten.

Altruïsme: Vanwaar komt dit gevoel?

57

- = Het beschermen, hulp bieden, met samenwerken (coöperatief).- Kin selectie (altruïstische gedrag t.o.v. verwanten)

Verwantschap: Voornamelijk inspannen voor dichte familie. Als verwantschap daalt, daalt ook het altruïsme.

Fitheid Jezelf + Iedereen die uw genen draagt beschermen. Genen zijn dus altuïstisch!

- Normen Altruïsms is cultureel aangeleerd. Goede norm volbrengen:

Je goed voelen. Acceptatie in de maatschappij.

- Reciprociteit ‘Ik doe iets goed voor jou, als jij daarna iets goed doet voor mij!’ Vb.: Vampiervleermuis

Kunnen 2 dagen zonder eten. Kunnen elkaar bloed doorgeven om te overleven. Kennen elkaar individueel:

Weten die ons of anderen al eens geholpen heeft. Enkel helpen als we weten dat de andere ook al

geholpen heeft.- Strong reciprocity

Helpen terwijl je weet dat je die persoon toch nooit meer ziet.- Experimenten

Prisoner’s dilemma (Reciprociteit) 2 verdachten worden ondervraagd. Wie klik wordt

vrijgesproken, wij zwijgt krijgt 20 jaar. Als beide klikken krijgen ze 5 jaar, als niemand klikt krijgen ze 1 jaar.

Probleem: Je weet niet hoe de ander zich gaat gedragen ! SPREEK ZWIJG

SPREEK 5 ; 5 0 ; 10ZWIJG 10 ; 0 1 ; 1

Spreek-Spreek = competitief.Zwijg – zwijg = coöperatief.

Besluit: Coöperatie is goed als je weet dat de andere ook zal

coöpereren! Bij een 1-malige activiteit zou men beter competitief

zijn, maar toch is de mens coöperatief. Wanneer je de persoon nog terug zal zien is de mens

zeer coöperatief, want dan kan die later voor mij nog iets terugdoen.

“Tit for tat-strategie” Herhaling van een experiment Volgende ronde doen wat de tegenstander de vorige ronde deed

= automatische coöperatie! “Reprociteit” vs. “strong reciprocity”

58

10 € splitsen met een vreemde. Die mag beslissen of hij het deel houdt of niet. Als hij het echter niet houdt krijg jij je deel ook niet.

Besluit: 50% zal 5€-5€ doen! Bij 9€/1€ zal de vreemde minder snel aanvaarden!

Vanwaar de ingebakken afkeer voor oneerlijkheid? fMRI scan van de ontvanger tijdens een spel na oneerlijke

splitsing (8e-2€): Personen die aanvaarden: Activatie van cognitiescenters,

ondanks er eerst emotie was (Mentale inspanning!) Personen die niet aanvaarden: Activatie van

emotiecenters. Besluit:

Emotie en cognitie spelen een rol in coöperatie. Elke stimuli is in de omgeving ofwel sociaal en ofwel

emotioneel (automatisch).