waterloopkundig laboratorium delft hydraulics laboratory
Embed Size (px)
Transcript of waterloopkundig laboratorium delft hydraulics laboratory

-!JS
waterloopkundig laboratorium delft hydraulics laboratory
Rapport in opdracht van

r
B I B L I O T H E E K Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044, 2600 GA DELFT
Tel. 015-56 93 07
2 0 ($T. 1985

aantasting van dwarsprofielen in vaarwegen
voorspelling van waterspiegeldaling, inzinking en vertrimming bij schepen op beperkt water
verslag modelonderzoek
M 1115 V - A
januari 1985

Proefopstelling

INHOUD
blz.
1. Inleiding 1
1.1 Opdracht en probleemstelling 1
1.2 Doelstellingen 2
1.3 Het onderzoek 3
1.4 Samenvatting en belangrijkste konklusies. 3
2. Be r ekening sme t hod en 5
2.1 Algemeen 5
2.2 Voorspelling van waterspiegeldaling 5
2.2.1 Behoud van energie 5
2.2.2 Behoud van impuls 9
2.3 Voorspelling van inzinking en ver trimming 10
2.3.1 Potentiaaltheorie voor slanke lichamen 11
2.3.2 Energietheorie 12
2.3.3 Enkele experimentele methoden........ 14
3. Metingen. 16
3.1 Algemeen 16
3.2 Systematische serie 16
3.3 Overzicht van overige meetsituaties 17
3.4 Modelresultaten i 18
3.4.1 Waterspiegeldaling 19
3.4.2 Verhouding tussen waterspiegeldaling en inzinking 20
3.4.3 Relatie tussen maximale inzinking en waterdiepte/diepgang
verhouding 21
3.4.4 Invloed van de schroef werking op de inzinking..... 21
4. Vergelijking van berekeningen met metingen. 22
4.1 Algemeen 22
4.2 Waterspiegeldaling 24
4.2.1 Waterspiegeldalingsmethoden 24
4 .2 .2 Inzinkingsmethoden 25
4.2.3 Resultaten voor duweenheden 26
4.3 Inzinking 27
4.3.1 Waterspiegeldalingsmethoden. 27

INHOUD (vervolg)
4.3.2 Inzinkingsmethoden 28
4.3.3 Resultaten voor duweenheden 29
4.4 Maximale inzinking 29
4.4.1 Slanke schepen 30
4.4.2 Energie 30
4.4.3 Experimentele methoden 31
5. Konklusies en aanbevelingen 33
LITERATUUR
TABELLEN
FIGUREN

TABELLEN
1 Samenvatting van de geanalyseerde rekenmethoden
2 Enige gegevens van de gebruikte scheepstypen
3 Overzicht van toepasbaarheidsgebieden
4 Overzicht van toepasbaarheidsgebieden (voorspelde waarden ca. 50% te groot)
5 Korrelatie tussen berekeningen en metingen

FIGUREN
1 Waterspiegeldaling bij de oever als fraktie van de waterspiegeldaling
naast het schip
2 Gemiddelde inzinking/spiegeldaling verhouding als funktie van de
kanaalbreedte
3 Invloed van h/T op de inzinking bij het hek
4 Berekende inzinkingen volgens Soukhomel
5 Berekende waterspiegeldalingen volgens Bouwmeester
6 Voorspelling van spiegeldaling methode Bouwmeester midden varend
7 Voorspelling van spiegeldaling methode Schijf+alfa midden varend
8 Voorspelling van spiegeldaling methode Führer midden varend
9 Voorspelling van spiegeldaling methode Barras midden varend
10 Voorspelling van spiegeldaling methode Eryuzlu midden varend
11 Berekende waterspiegeldalingen bij duweenheden
12 Voorspelling van spiegeldaling methode Bouwmeester midden varend
13 Voorspelling van spiegeldaling methode Sharp midden varend
14 Berekende inzinkingen volgens Tuck
15 Berekende inzinkingen volgens Dand
16 Berekende inzinkingen volgens Führer en Römisch
17 Berekende inzinkingen van duweenheden
18 Voorspelling van gemiddelde inzinking methode Schijf+alfa midden varend
19 Berekende maximale inzinkingen volgens Tuck
20 Voorspelling van maximale inzinking methode Tuck midden varend
21 Voorspelling van maximale inzinking methode Dand midden varend
22 Voorspelling van maximale inzinking methode Führer midden varend
23 Voorspelling van maximale inzinking methode Soukhomel midden varend
24 Voorspelling van maximale inzinking methode Eryuzlu midden varend
25 Voorspelling van maximale inzinking methode Barras midden varend
26 Voorspelling van maximale inzinking methode Barras midden varend
FOTO
1 Proefopstelling

SYMBOLEN
A oppervlak natte kanaaldoorsnede m2
AJJJ ondergedompelde grootspantoppervlak m 2
A w oppervlak natte kanaaldoorsnede ter plaatse van A m 2
A(x) oppervlak van een scheepsdoorsnede m 2
b kanaalbreedte op de waterspiegel m
bf, bodembreedte van het kanaal m
B scheepsbreedte m
Cg blockkoëfficiënt van schip -
c prismatische koëfficiënt -
c inzinkingskoëfficiënt -
cw koëfficiënt voor horizontale scheepsdoorsnede -
c vertimmingskoëfficiënt -T v F^ Froudegetal (= ) -
/gh g versnelling van de zwaartekracht m s-2
h waterdiepte m
hf opstuwing voor de boeg m
Ah waterspiegeldaling m
ip zwaartepuntsafstand van onderwaterschip vanaf het midden in
verhouding tot scheepslengte -
iw zwaartepuntsafstand van horizontale scheepsdoorsnede op de
waterlijn in verhouding tot scheepslengte -
kw traagheidstraal van horizontale scheepsdoorsnede op de
waterlijn
Lpp scheepslengte tussen loodlijnen m
m helling van het talud -
Rx Reynoldsgetal -
S inzinking m
S^ inzinking van boeg m
S„ inzinking van hek m
T diepgang van het schip m
u retourstroomsnelheid m s~l r
v scheepsnelheid m s
x afstand ten opzichte van boeg m
V ondergedompeld scheepsvolume m^

SYMBOLEN (vervolg)
Sb~S
i vertrimming (= — —) -
6 grenslaagdikte P P m
p dichtheid van water kg m"~3

AANTASTING VAN DWARSPROFIELEN IN VAARWEGEN
V o o r s p e l l i n g van w a t e r s p i e g e l d a l i n g , i n z i n k i n g en v e r t r l m m l n g b i j schepen op
b e p e r k t w a t e r
1 . I n l e i d i n g
1.1 Opdracht en probleemstelling
Voor een verantwoorde berekening van de stabiliteit van oever- en bodemverde
digingen ontbreekt een voldoende kennis van de waterbeweging opgewekt door
scheepvaart en de daaraan gekoppelde eroderende werking van die waterbeweging.
Mede in verband met deze gekonstateerde leemte in de vereiste kennis werd door
de Waterloopkundige Afdeling van de Deltadienst, Rijkswaterstaat, besloten het
Waterloopkundig Laboratorium een systematisch onderzoek naar de aantasting van
dwarsprofielen in vaarwegen op te dragen.
Voor de motivering van de opdracht tot het systematische onderzoek wordt ver
wezen naar verslag M 1115, deel I [1]. In dat verslag is tevens het onderzoek
naar de oeververdediging in de Schelde-Rijnverbinding beschreven. De opdracht
tot het uitvoeren van een systematisch onderzoek is nader uitgewerkt tijdens
een bespreking op 13 juli 1972 in het Laboratorium de Voorst, naar aanleiding
van een door het Waterloopkundig Laboratorium op 14 februari 1972 toegezonden
programma. Dat programma is sindsdien regelmatig in overleg met de opdracht
gever geaktualiseerd.
Het onderzoek kan globaal in de volgende onderwerpen worden onderverdeeld:
- Algemene beschrijving van de primaire waterbeweging, die door een schip op
beperkt vaarwater wordt veroorzaakt, met êên, twee en wellicht met drie
dimensionale mathematische modellen. Deze modellen worden getoetst aan uit
voerige metingen, die in fysisch modelonderzoek worden verricht.
- Afzonderlijke aspekten van deze waterbeweging, die in detail worden bestu
deerd, zoals haalgolf en volgstroom, schroefstraal, retourstroom en sekun-
daire scheepsgolven.
- Erosie en stabiliteit van oever en bodem in het algemeen en van verschil
lende typen oeververdedigingskonstrukties.
- Diversen, zoals bijvoorbeeld vermogen-snelheidsrelaties, verschijnselen
verband houdend met ontmoeten en oplopen van schepen.

-2-
Tenslotte worden op grond van het inzicht in bovengenoemde onderwerpen aanbe
velingen gedaan voor ontwerpregels van oever- en bodemverdedigingskonstruk-
ties.
In het onderhavige verslag wordt het literatuuronderzoek naar bestaande voor
spellingsmethoden voor zowel de waterspiegeldaling als de inzinking en ver-
trimming van schepen varend op beperkt water behandeld. Dit onderzoek valt qua
onderwerp in de vermelde kategorie "Algemene beschrijving van de primaire
waterbeweging" en is uitgevoerd door de irs. H.G. Blaauw, en F.C.M, van der
Knaap.
1.2 Doelstellingen
De inzinking van een schip wordt gedefinieerd als de gemiddelde, vertikaal
naar beneden gerichte verplaatsing van een varend schip. Door de vertrimming
(de hoekverdraaiing van een varend schip om een horizontale as door het zwaar
tepunt) hieraan toe te voegen kan de maximale inzinking van een schip worden
bepaald. De samengestelde verplaatsing door gemiddelde inzinking en vertrim
ming wordt in het Engels gedefinieerd als "squat". Voorspelling van de maxi
male inzinking van het kritieke punt van het schip (b.v. boeg of hek) is van
belang voor ontwerpers om de vereiste diepte van toegangskanalen en binnen-
vaarwegen te bepalen. Een tweede toepassing ligt in het ontwerp van een
oeverbescherming, waarbij kennis van de te verwachten waterspiegeldalingen en
retourstroomsnelheden van essentieel belang is. Op basis van de veronderstel
ling, dat inzinking en waterspiegeldaling gelijk zijn, zijn diverse modellen
ontwikkeld ter berekening van de waterspiegeldaling en de retourstroomsnel
heid. Deze modellen kunnen tevens gebruikt worden voor de voorspelling van de
inzinking. Op grond van dezelfde veronderstelling (inzinking = waterspiegel
daling) kunnen methoden, met welke rechtstreeks de inzinking kan worden be
paald, toegepast worden om de geïnduceerde waterspiegeldaling te berekenen.
In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de geïnventariseerde methoden. Voor
elk van deze methoden zijn in de tabel achtereenvolgens opgenomen: de theore
tische achtergrond, het doel van de berekening, en de toepasbaarheid. De doel
stelling van dit onderzoek is het globaal toetsen van de in tabel 1 opgesomde
methoden door rekenresultaten te vergelijken met meetgegevens van modelproeven
en enkele OEBES '81 prototypeproeven.

- 3 -
1.3 Het onderzoek
Van de in de literatuur beschreven methoden zijn computerprogramma's gemaakt.
Een groot aantal op tape verzamelde meetgegevens is vervolgens gebruikt om de
rekenmethoden met behulp van "plots" te verifiëren.
In hoofdstuk 2 wordt voor elke methode (zie tabel 1) op beknopte wijze de
mathematische achtergrond behandeld. In hoofdstuk 3 wordt voor zowel de model-
als de prototypeproeven ingegaan op het meetprogramma en enkele karakteris
tieke grootheden betreffende de kanaaldwarsdoorsnede en het scheepstype. Op
grond van de meetgegevens wordt tevens in hoofdstuk 3 een aantal konklusies
getrokken ten aanzien van: de invloed van de schroefwerking op de maximale in
zinking, de beperkte knaalbreedte, en de relatie tussen de gemeten gemiddelde
waterspiegeldaling en inzinking. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de
metingen en berekeningen onderling vergeleken. Tenslotte worden in hoofdstuk 5
konklusies getrokken en enkele aanbevelingen gedaan.
1.4 Samenvatting en belangrijkste konklusies
In de literatuur komen verscheidene methoden voor, waarmee de inzinking en
vertrimming van schepen op beperkt water kunnen worden berekend. Twee soorten
methoden worden onderscheiden: methoden, die de ontwerper in staat stellen de
waterspiegeldaling te berekenen, en methoden om de inzinking te berekenen.
In de eerste soort wordt normaliter verondersteld, dat waterspiegeldaling en
inzinking gelijk zijn. In dit verslag worden de rekenresultaten van 12 metho
den vergeleken met meetresultaten van model- en prototypeproeven. Konklusies
worden getrokken met betrekking tot de bruikbaarheid van de methoden ten op
zichte van de kanaalbreedte/scheepsbreedte verhouding. Met betrekking tot de
belangrijkste konklusies wordt het volgende opgemerkt.
Voor de beoordeling van de rekenmethoden is een onderscheid gemaakt in twee
kategoriëen, te weten:
1. Methoden, die geen systematisch verschil ten opzichte van de metingen op
leveren.
2. Methoden, die een systematisch te hoge waarden (ca. 50%) ten opzichte van
de metingen opleveren.

-4-
Een voorspelling met een methode uit kategorie 1 zal binnen het geldigheids-
gebied een waarde opleveren, die dicht in de buurt van de in werkelijkheid op
tredende waarde ligt. Echter de mogelijkheid van een te kleine voorspelde
waarde blijft aanwezig. Voor dimensioneringsdoeleinden in de praktijk kan dit
ontoelaatbaar zijn. In deze gevallen kan een veilige waarde worden berekend
met een methode uit kategorie 2. Hierbij wordt opgemerkt, dat voor kategorie 2
alleen de waterspiegeldaling (van belang voor de dimensionering van de oever
bescherming) en de maximale inzinking (van belang voor de vereiste diepte van
de vaarweg) in beschouwing zijn genomen.
In de tabellen 3 en 4 zijn de resultaten van de analyse samengevat voor res-
pektievelijk kategorie 1 en kategorie 2.
Ten aanzien van kategorie 1 wordt gekonkludeerd, dat in het algemeen de im
pulstheorie het best kan worden gebruikt om de waterspiegeldaling en bijgevolg
de retourstroomsnelheid te voorspellen. Met uitzondering van de duweenheden
wordt de methode van Bouwmeester, die de opstuwing voor de boeg in rekening
brengt, aanbevolen. Voor de duweenheden geven zowel de energiemethode als de
methode van Sharp en Fenton goede resultaten. Voor het berekenen van gemiddel
de inzinking en vertrimming is de methode van Tuck de meest geschikte. Voor
VLCC's kunnen ook andere methoden worden toegepast. Voor duweenheden kan een
goede voorspelling van de gemiddelde inzinking worden gemaakt met de methode
Schijf met korrektiefaktor a.
Ten aanzien van kategorie 2 wordt het volgende gekonkludeerd. Voor een veilige
(te hoge!) voorspelling van de waterspiegeldaling en bijgevolg de retour-
stroomsnelheden is de methode van Schijf met korrektiefaktor a het meest alge
meen toepasbaar. Deze methode is toepasbaar voor alle scheepstypen. De methode
van Bouwmeester is alleen toepasbaar voor de duweenheden. Met uitzondering van
de duweenheden is de methode van Führer en Römisch voor alle scheepstypen goed
te gebruiken. Voor een veilige (te hoge!) voorspelling van de maximale inzin
king (samenstelling van gemiddelde inzinking en vertrimming) is de methode van
Führer en Römisch goed bruikbaar voor alle scheepstypen met uitzondering van
de duweenheden en de LNG-carrier.
Voor de LNG-carrier kan gebruik worden gemaakt van de methode Soukhomel. Voor
duweenheden kan een te hoge voorspelling van de gemiddelde inzinking worden
gemaakt met de methode van Bouwmeester.

- 5 -
2 . Berekeningsmethoden
2.1 Algemeen
In tabel 1 worden de berekeningsmethoden in twee groepen verdeeld. De eerste
is ontwikkeld om de waterspiegeldaling op beperkt vaarwater te voorspellen. In
deze groep wordt verondersteld, dat de waterspiegeldaling gelijk is aan de
inzinking van het schip. De tweede groep bestaat uit methoden, die een direkte
voorspelling geven van de inzinking en/of vertrimming van schepen. In beide
groepen wordt gebruik gemaakt van theorie en empirisch bepaalde wetmatigheden.
Voor alle methoden zijn computerprogramma's gemaakt. Voor zover mogelijk is
elk programma getoetst aan door de auteur gepubliceerde gegevens. In het
navolgende wordt een beknopte beschrijving van elke methode gegeven.
2.2 Voorspelling van waterspiegeldaling
In deze groep worden methoden onderscheiden, die uitgaan van:
1. behoud van energie
2. behoud van impuls.
2.2.1 Behoud van energie
•fefril̂ Ll.1-?].». .^g^g^gg^^Sg-IJl.»-!"^3:^ JlZ,Lgg_McNow5_f 12) hebben methoden ont
wikkeld om de waterspiegeldaling in smalle kanalen te voorspellen op basis van
de aanpak volgens Thiele [16], Deze aanpak is samengesteld uit een êén-dimen-
sionale beschouwing van behoud van energie (vergelijking van Bernoulli) en de
kontinuïteits-vergelijking. Het verschil tussen de geanalyseerde methodes ligt
in de schematisatie van de kanaaldoorsnede.
Schijf [13] en Constantine [5] gebruikten een rechthoekige dwarsdoorsnede,
Tothill [17] een trapeziumvormige dwarsdoorsnede, terwijl McNown [12] een
"machtsprofiel" dwarsdoorsnede gebruikte. Echter in de praktijk is gebleken
dat de resultaten van McNown overeenkomen met die van Tothill indien de hel
ling van het talud op de waterlijn in beide methoden hetzelfde is. Om deze
reden en vanwege het feit dat een rechthoekige dwarsdoorsnede beschouwd kan
worden als een limiet geval van de trapezoïdale dwarsdoorsnede, zal de ener
giemethode worden toegelicht aan de hand van de methode van Tothill [17],

- 6 -
- » B
b b
Uitgaande van een scheepssnelheid (Vg) en een retourstroomsnelheid (u r ) lu id t
de kont inu ' i te i tsvergel i jking:
A v = A (v + u ) e s w s r (1)
Volgens Bernoulli geldt:
|p v2 + pgh = lp(v +u ) 2 + pg(h-Ah) s s r
(2)
Substitutie van (1) in (2) levert:
v^ A 2 (3)
Hierin kunnen Aw en Ac respektievelijk geschreven worden als:
A = b, (h-Ah) + m(h-AH)2 - A w b m
A = b h + m h2
c b
(4)
(5)
De waterspiegeldaling (Ah) en de retourstroomsnelheid (ur) kunnen iteratief
worden berekend.
De afvoer ter weerszijde van het schip (retourstroom) bereikt een maximale
waarde als het water over gaat van stromen in "schieten". De bijbehorende
scheepssnelheid wordt de grenssnelheid volgens Schijf genoemd.

-7-
Deze snelheid kan worden berekend door de vergelijkingen (3) en (4) naar Ah te
differentiëren. Er volgt dan een uitdrukking van de volgende vorm welke de ge
wenste maximale waarden oplevert indien de differentiaal gelijk aan nul wordt
gesteld.
d A Ah. ,fc 2 A2 b ^ k ,. . A
k r l t + A2 - A . . - 0 (6) c vd(Ah)-'krit A , . c w.krit w,krit '
Hierin is:
t i k r i t " "bb " 2n<b-Ahkrlt) ( 7 )
en
A - bv(h-Ah, ) + m(h-Ah, ) 2 - A (8) w,krit b krit krit m
Door A1L in vergelijking (3) te substitueren volgt de kritieke snelheid
<vkrit)-
£êiSSiS_SS_§Z^2Y_iIl presenteerden een goede benadering van de energiemethode.
Hun methode is gebaseerd op metingen van Soukhomel [15]. Zij stellen dat:
Vkrit = d-O.^lf^VSghcos 3 [l/Slu+arccosCl--^)] (9) w c
De waterspiegeldaling kan (benaderend) rechtstreeks worden berekend met de
formule:. A
v* A
m
Verdere verfijning kan worden verkregen door iteratief de volgende twee verge
lijkingen op te lossen:
A+Ah.b
r s A -A -Ah.b c m
Ah = _ (v +05 u ) u ( 1 2 )
g s ' r r
Gates en Herbich [10J_ hebben een methode gepresenteerd, die gelijk is aan de
in het voorgaande besproken aanpak met dien verstande, dat rekening wordt

-8-
gehouden met de optredende grenslagen langs scheepshuid en kanaalbegrenzingen.
Het gevolg hiervan is, dat het vrije doorstroomoppervlak wordt verkleind,
waardoor Uj. en Ah iets groter zullen worden. Bij de uitwerking wordt uitgegaan
van een machtsprofiel voor de snelheidsverdeling binnen de grenslagen.
De verdringingsdikte langs de scheepshuid is
6* = x . 0,046 . Re"0*2 (13)
Hierin is:
Re = (v +u ) £ (14) x s r v
waarin x de afstand tot de boeg is.
Bij het berekenen van de verdringingsdikte langs de bodem en de taluds van het
kanaal dient eerst de loopweg van een waterdeeltje nabij de wand te worden
bepaald:
L = , . x (15) v +u s r
Nu is:
Rex = ur . t (16)
Voor de bepaling van de verdringingsdikte stellen zij voor vergelijking (13)
te gebruiken.
Op iedere gewenste doorsnede kan met bovenstaande formules de korrekties op A
worden bepaald zodat Ah en u bepaald kunnen worden.
Schijf__U3]_ introduceerde, ter korrektie van ongelijkmatigheden in het snel
heidsveld, een korrektiefaktor a zodanig dat Ah en u toenemen. Vergelijking
(3) wordt hiermee:
v2 A 2 ,
w
w

-9-
met
a = 1,4 - 0,4 (zie V.d. Kaa [20]) (18) krit
2.2.2 Behoud van impuls
Bouwmeester [4] en Sharp en Fenton [14] ontwikkelden een methode ter bepaling
van de spiegeldaling en de retourstroom op basis van één-dimensionale beschou
wingen gebaseerd op de impulsbehoudswet.
Bouwmeester betrok trapeziumvormige profielen bij zijn aanpak en hield reke
ning met stuwdruk van het water tegen de boeg. Sharp en Fenton beschouwen uit
sluitend rechthoekige profielen en gaan voorbij aan de opstuwing voor de boeg.
Hieruit blijkt, dat de methode van Sharp en Fenton als een bijzonder geval van
Bouwmeester opgevat kan worden. Daarom wordt nu eerst de methode Bouwmeester
uitgewerkt waarbij wordt aangegeven hoe die van Sharp en Fenton hierin past.
-W
vs+ur *-
JLJ?f
f\ i v**-
i i i 3
!
2 1
De krachten welke werken op het watervolume tussen de doorsnede 1 en 3 worden
bepaald door integratie van de hydrostatische drukken in de vertikalen 1, 2 en
3.
F, = |pgb h2 . 2/3pgmh3
F2 = IpgB (hf+Ah+T)2
(19)
(20)

-10-
F„ = Ipgb (h-Ah)2 + pgm(h2-Ah2) Ah-2/3 pgm(h3-Ah3) - ipgB T2 (21)
De hoeveelheid impuls in de vertikalen 1 en 3 is achtereenvolgens:
M. = pA v2 (22)
1 e s
M3 = pA w (v g +u r )2 (23)
Vanwege he t behoud van impuls g e l d t :
F l - F 2 - F 3 - M3"M1 ( 2 4 )
De kont inuï te i tsvergel i jk ing l u i d t :
A v = A (v +u ) (25) c s w s r
Indien de opstuwing voor de boeg (hf) bekend is, kunnen de waterspiegeldaling
en de retourstroomsnelheid worden berekend met behulp van vergelijkingen (4),
(5) en (19)...(25).
De opstuwing hf is experimenteel bepaald en gesteld op:
c
Op overeenkomstige wijze als bij de energiemethode kan met de methode Bouw
meester een grenssnelheid worden berekend. Deze grenssnelheid is lager dan die
volgens de energiemethode. Met name bij de Kempenaar heeft dit in enkele ge
vallen geleid tot berekende grenssnelheden, die lager zijn dan de gemeten
vaarsnelheden.
Door in de vergelijkingen (4), (5) en (19)...(25) h = 0 en m = 0 te stellen
volgt direkt de werkwijze van Sharp en Fenton.
2.3 Voorspelling van inzinking en vertrimming
In deze groep worden methoden onderscheiden, die uitgaan van:
1. potentiaaltheorie voor slanke lichamen,

-11-
2. energietheorie,
3. experimenten.
2.3.1 Potentiaaltheorie voor slanke lichamen
Tuck_[18] heeft op basis van potentiaaltheorie voor slanke schepen uitdruk
kingen afgeleid voor de inzinking en vertrimming van schepen varend op onbe
perkt breed, ondiep water. Deze uitdrukkingen luiden:
F2
S = c -¥- h • (inzinking) (27) S L2 /SPET PP h
F2
T = c • -——, (vertrimmingshoek) (28) T L3 / T F ^ pp h
Hierin zijn cg en c ingewikkelde koëfficiënten, die afhankelijk zijn van de
geometrie van het schip. Door redelijk nauwkeurige analytische uitdrukkingen
voor de scheepsvorm te gebruiken heeft Vermeer [19] de volgende benaderingen
afgeleid:
c - -ê-r (32-40c -40c +75c c -980k i c c ) (29) s OIÏC c w p w p w p w p
w p
c - (20i c +24i c +45i c c -39i c2) (30) 18k2c c P P W W P P W w w
w w p
In tabel 2 zijn voor de verschillende scheepstypen de waarden van cg en c
opgenomen.
Huuska [11] heeft met behulp van metingen op beperkt breed, ondiep water be
paald, dat de inzinking en vertrimming volgens de vergelijkingen (27) en (28)
vermenigvuldigd moeten worden met de korrektiefaktor:
A e = 7,45 ~ + 0,76 (31)
c
De korrektiefaktor e geldt voor
A 0,032 < T^- < °»15
' A c

-12-
2.3.2 Energietheorie
Dand [6] ontwikkelde een semi-empirische methode om inzinking en vertrimming
te voorspellen op basis van de êén-dimensionale energietheorie (zie par.
2.2.1). Hij ging uit van een kanaal met rechthoekige dwarsdoorsnede A,, en een
schip met een plaatsafhankelijke dwarsdoorsnede A(x). Met gebruik van de ener
gietheorie uit par. 2.2.1 is het mogelijk om de waterspiegeldaling te bereke
nen voor elke x-koördinaat. Indien inzinking en vertrimming worden beschouwd
als het resultaat van vertikale kracht en moment, kunnen zij als volgt worden
uitgedrukt:
= /Ah(x).B(x)dx f32^ /B(x)dx V
_ /x.Ah(x).B(x)dx ,-,o\
/x2.B(x)dx
Hierin is B(x) de scheepsbreedte op de plaats x ter hoogte van de waterlijn.
De momenten worden bepaald ten opzichte van het zwaartepunt van de horizontale
scheepsdoorsnede op de waterlijn.
Voor een schip varend op onbeperkt breed, ondiep water nam Dand een effektieve
kanaalbreedte van 0,975 Lpp aan. Op grond van zowel deze aanname als model-
proeven heeft hij voor de inzinking en vertrimming korrektiefaktoren opge
steld, afhankelijk van het Froudegetal F^. Evenzo heeft hij korrektiefaktoren
bepaald om de schroefwerking in rekening te brengen. Gevonden werd, dat een
toename van de inzinking met 10% voldoende was om het schroefeffekt in reke
ning te brengen voor alle waarden van Fh en h/T. Voor de vertrimming werd een
korrektiefaktor afhankelijk van F^ en h/T gevonden.
Führer_en_Römisch_[92 ontwikkelden een rekenmethode voor de inzinking op basis
van uitgebreid modelonderzoek. De berekening wordt in twee stappen uitgevoerd:
1. Bepaling van de inzinking bij de grenssnelheid van het schip.
2. Bepaling van een scheepssnelheid afhankelijke koëfficiënt, waarmee de in
zinking bij elke snelheid kan worden berekend.
ad 1) Gevonden werd dat:
'10 c„B\ 2
5b,krit = °'2 l"T g = 0 2 I ———5—I T ( i n z i n k i n g b i j de boeg) (34)
PP

-13-
S k . = 0,2 T (inzinking bij hek) (35)
In vergelijking (34) stelt cB de block-koëfficiënt van het schip voor. In
tabel 2 is de waarde van Cg voor de verschillende scheepstypen opgenomen.
ad 2) Met behulp van de meetgegevens werd een relatie bepaald om de inzinking
bij elke scheepssnelheid te kunnen berekenen. Deze relatie luidt:
S = 8 ( ^ - ) 2 { ( ^ - - 0,5)* + 0,625} Skrit (36) krit krit
Ten aanzien van de kritieke scheepssnelheid werden drie gebieden onderschei
den:
A 1. L < 3b en -r2- > -i-
pp A 6 c
vkrit wordt berekend met gebruik van de energietheorie (zie par. 2.2.1).
A , 2. L < 3b en -jS. < *.
pp A 6 c
vkrit = <BB- $ ' ¥ » " ' ̂ <37>
met p = 0,24 l - ^ ) 0 ' 5 5 (38)
3. L > 3b PP
De invloed van de schroef op de kritieke vaarsnelheid werd bepaald door middel
van vergelijkende proeven met gesleepte en zelf voortgedreven scheepsmodellen.
Er werd gevonden:
vkrit,p = °>92 vkrit biJ TT > I (40)
c
r> oc v . . l . m . l (41) v k r i t , p = °>8 5 v k r i t b l J T 5 < — <-6
c v k r i t , p = 1.00 - k r i t ^ F ^ ( 4 2 )
c

-14-
2.3.3 Enkele experimentele methoden
Barras_[3]_ stelt op grond van model- en prototypemetingen op beperkt diep
water (1,1 < •=; < 1,5) de volgende formule voor ter berekening van de maximale
inzinking (bij boeg of hek wordt niet aangegeven):
c m
waarbij y = 0,133 in prototype
Y = 0,121 in model
Voor schepen op onbeperkt breed water (wel dieptebeperking!) leidde Barras een
uitdrukking af voor de effektieve breedte met behulp van elektrisch analoge
experimenten.
b „ = {7,7+45(l-c )2}B (44) eff w '
Soukhomel en Zass [15] onderscheiden twee gebieden voor de waterdiepte/diepgang
verhouding op basis van metingen met schepen op onbeperkt breed water. Voor de
berekening van de inzinking stelden zij de volgende formules op:
1. S = 12,96 k / ? v 2 voor-£> 1,4 (45) h s 1
2. S = 12,96 k v2g voor -£ < 1,4 (46)
waarin k kan worden benaderd met:
k = 0,0143 (-Jp) 'X voor 3,5 < -|2 < 9 (47)
Voor de maximale inzinking bij het hek geven Soukhomel en Zass de volgende
relaties:
L S = 1,10 S voor 9 > - P > 7 max ' B
L PP > s S = 1,25 S voor 7 > -=- * D max ' B
L S = 1,50 S voor 5 > - ^ > 3,5 <48) max * B

-15-
Eryuzlu en Hausser [8] hebben modelproeven met drie schepen (VLCC's met eigen
voortstuwing) uitgevoerd. De goot was zodanig breed, dat alle proeven gelden
voor toestanden van onbeperkte breedte ( de b/B-verhouding lag tussen 31 en
42). De waterdiepte/diepgang verhouding (h/T) varieerde tussen 1,08 en 2,78.
Bij al hun experimenten vonden zij een maximale inzinking bij de boeg. Voor
deze maximale inzinking hebben zij de volgende relatie afgeleid:
,T.0t27 v 1,8
Smax = °'113B (p H U (bij de boeg) (49)
/gh

-16-
3. Metingen
3.1 Algemeen
Een uitgebreide serie meetgegevens was nodig voor een geschikte kontrole en
vergelijking van de in het vorige hoofdstuk besproken methoden. Deze gegevens
konden gedeeltelijk worden verkregen uit modelonderzoeken, welke reeds waren
uitgevoerd bij het Waterloopkundig Laboratorium (WL) in opdracht van Rijks
waterstaat. Enige gegevens werden ook verkregen van het Maritiem Research In
stituut (MARIN), '(zie par. 3.3).
Echter het aantal gegevens was niet voldoende om een verband te leggen tussen
de inzinking enerzijds en de waterdiepte/diepgang- en kanaalbreedte/scheeps
breedte verhoudingen anderzijds. Daarom werd in het WL een goot ingericht met
verplaatsbare vertikale wanden en een instelbare waterdiepte. In een aantal
gevallen bestonden de oevers uit taluds met helling 1:4. Een systematische
serie proeven is beschreven in de volgende paragraaf.
3.2 Systematische serie
Metingen werden verricht met modellen van een VLCC (schaal 1:100) en een LNG-
carrier (schaal 1:125). De gegevens van deze modelschepen staan in tabel 2.
De proeven zijn uitgevoerd in een goot van 0,55 m lang en 6,0 m breed en met
een maximale waterdiepte van 0,273 m. De schepen hadden een eigen voortstuwing
en werden gestuurd door een kabel-volgsysteem om de reproduceerbaarheid te
garanderen. De inzinking bij de boeg en het hek werd gemeten met profielvol
gers: de sensoren bevinden zich op een vaste, korte afstand van de kanaalbodem
en registreren de inzinking bij boeg en hek tijdens de vaart (zie foto).
De Froudegetallen (F,) varieerden tijdens de proeven tussen 0,2 en 0,6, het
geen voor de praktijk representatief is. Met de schepen werd alleen langs de
as van het kanaal gevaren.
De volgende kanaalbreedte/scheepsbreedte verhoudingen (b/B) kwamen voor bij de
proeven met de tanker: 5,13; 6,16; 7,19; 8,21; 9,24; 10,27; 11,29; 13,32.
Slechts drie waterdiepte/diepgang verhoudingen (h/T) konden worden beproefd:
1,35; 1*30; 1,15 per kanaalbreedte.

-17-
Voor de LNG-carrier werden de metingen verricht bij:
b/B = 5,84; 7,01; 8,17; 9,34; 10,51; 11,68; 12,84
h/T = 1,15; 1,30; 1,50; 1,70 per kanaalbreedte.
De verschillende kombinaties van b/B en h/T resulteerden in zóveel gegevens,
dat besloten werd bij de opslag en de uitwerking van de gegevens de computer
te gebruiken.
De waterspiegeldaling werd op drie plaatsen met golfhoogtemeters gemeten:
naast het schip, dichtbij de (vertikale) oever, en in het midden van deze twee
plaatsen.
3.3 Overzicht van overige meetsituaties
LPG-carrier
Enkele resultaten voor een LPG-carrier met eigen voortstuwing, schaal 1:100,
zijn toegevoegd (voor gegevens, zie tabel 2). Deze proeven werden verricht in
een hydraulisch model van een vaarweg met een bodembreedte van 350 m (b/B =
9,87) en een waterdiepte van 13,2 m (h/T = 1,04).
Ruwe olietanker
Enkele proeven met een tanker werden uitgevoerd op schaal 1:82,5 om de resul
taten van de VLCC-proeven (schaal 1:100) te toetsen en om de invloed van de
schroef op de inzinking te meten. Deze proeven vonden plaats in een sleeptank.
Hierin werden verplaatsbare vertikale oevers aangebracht om verschillende
kanaalbreedten te kunnen beproeven. Twee kanaalbreedte/scheepsbreedte verhou
dingen werden toegepast: 5,30 en 7,42; en drie waterdiepte/diepgang verhou
dingen: 1,15; 1,30 en 1,35. Tijdens de vaarten werden ook de waterspiegelver
anderingen geregistreerd.
Mjn^Hernekanaal^chip
De resultaten van reeds eerder verrichte proeven met een Rijn-Hernekanaalschip
(schaal 1:25, afmetingen zie tabel 2) met eigen voortstuwing zijn toegevoegd
aan het bestand. Deze proeven werden verricht in een hydraulisch model van een
duwvaartkanaal met vertikale oevers (bodembreedte 125 m, waterdiepte 5 en 6 m)
en met oevers onder een helling 1:4 (bodembreedte 120 m, waterdiepte 6 m). De

-18-
tijdens deze proeven gemeten waterspiegeldalingen zijn eveneens aan het be
stand toegevoegd.
Kempenaar
Enkele proefresultaten voor een Kempenaar (schaal 1:12,5) konden worden ge
bruikt voor de analyse. Deze gegevens zijn afkomstig van MARIN. Bij de proef
opstelling werden de volgende verhoudingen toegepast:
b/B - 2,58; 4,06; 5,59; 8,24
h/T = 1,28; 1,49; 1,57.
Duweenheid
Zowel modelproeven (schaal 1:25) als prototypeproeven (OEBES '81) met duween-
heden van verschillende smaenstelling zijn verricht. In tabel 2 zijn de afme
tingen van êén duwbak opgenomen. De modelproeven werden verricht in een hy
draulisch model van een duwvaartkanaal met vertikale oevers (bodembreedte
125 m, waterdiepte 5 en 6 m) en met oevers onder een helling 1:4 (bodembreedte
118 m, waterdiepte 6 m). De prototypeproeven zijn verricht in het Hartelkanaal
(helling talud ~ 1:4; waterdiepte ca. 7 m; waterspiegelbreedte ca. 120 m). De
bij deze proeven geregistreerde waterspiegeldalingen en inzinkingen zijn
tevens aan het bestand toegevoegd.
3.4 Modelresultaten
De waargenomen inzinkingen bij boeg en hek werden omgewerkt tot de gemiddelde
inzinking en vertrimming (zie definitieschets). De vertrimming wordt gedefini
eerd als:
x = S,-S b s L PP
(50)
y b H

-19-
3.4.1 Waterspiegeldaling
Om het inzicht te vergroten in de waterspiegeldaling in relatie tot de kanaal
breedte zijn er proeven uitgevoerd bij verschillende b/B verhoudingen. De
waterspiegeldalingen naast het schip en dichtbij de oever werden gemeten. De
daling bij de oever is als een fraktie van de daling naast het schip weergege
ven in figuur 1. De gepresenteerde frakties zijn gemiddelden over een reeks
h/T waarden en vaarsnelheden (0,2 < F^ < 0,6). De standaardafwijkingen zijn
eveneens opgenomen. Gekonstateerd wordt, dat in de kanalen met de grootst in
gestelde breedte de spiegeldaling vlakbij de oever ongeveer een derde bedraagt
van de spiegeldaling naast het schip. Hieruit kan worden gekonkludeerd, dat de
heersende waterspiegeldaling (en evenzo de inzinking) nog in lichte mate wordt
beïnvloed door de aanwezigheid van de oevers. De invloed van de oevers op de
inzinking in smallere kanalen is duidelijk.
Op basis van een goede voorspelling van de gemiddelde waterspiegeldaling is
het mogelijk om de waterspiegeldaling nabij het schip te berekenen met behulp
van figuur 1. Voor kleine waarden van b/B kan de gemiddelde waterspiegeldaling
gelijk worden gesteld aan het gemiddelde van de waterspiegeldalingen naast het
schip en de oever. Echter bij grotere waarden van b/B moet de kromming van de
waterspiegeldaling in dwarsrichting in rekening worden gebracht. Van de in
paragraaf 3.3 beschreven proeven zijn de halverwege het schip en oever gemeten
waterspiegeldalingen vergeleken met de gemiddelden van de dalingen nabij de 2Ahmidden
oever en het schip. Hieruit volgde, dat de verhouding jrr —j-r- afneemt schip oever
bij een toenemende waarde van b/B volgens de empirische relatie:
2Ah .,, , , midden , i_JLfl_i) (5n
Ah t. +Ah l 90 lB J U 1 ;
schxp oever Dit betekent bijvoorbeeld, dat Ah .,, ca. 15% kleiner is dan i(Ah , . +
midden schip Ah ) bij b/B = 13. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij de bere-oever ö
kening van de gemiddelde waterspiegeldaling.
De praktische waarde van figuur 2 en vergelijking (51) kan als volgt worden
toegelicht. Indien een goede voorspelling van de gemiddelde waterspiegeldaling
"Ah voorhanden is, kan op basis van figuur 2 en vergelijking (51) het verloop
van de waterspiegel in dwarsrichting worden afgeschat. Immers voor de 3 onbe
kende waterspiegeldalingen Ahscn^p, Ah^^den» AhQever geldt met behulp van de

-20-
trapeziumregel:
KAh .. + 2Ah ... + Ah ) = "Sh ( 5 2 )
schip midden oever
Als voorbeeld kan bij b/B = 10 uit figuur 2 en vergelijking (51) worden afge
leid:
Ah = 0,4 . Ah , . (53) oever schip
en
2Ah ... = 0,9 (Ah . . +Ah ) (54) midden schip oever
Met de vergelijkingen (52)...(54) zijn 3 vergelijkingen voor handen om de 3
onbekende dalingen Ah , . , Ah .,, en Ah te bepalen. schip midden oever
3.4.2 Verhouding tussen waterspiegeldaling en inzinking
Nabij het schip hebben de over de scheepslengte gemiddelde waterspiegeldaling
en inzinking van het schip dezelfde waarde. Verwacht kan worden dat in rela
tief smalle kanalen het verschil tussen de gemiddelde waterspiegeldaling en de
inzinking klein zal zijn.
Echter, in bredere kanalen zal dit niet het geval zijn: indien het kanaal een
onbeperkte breedte heeft zal de gemiddelde daling naar nul naderen, terwijl de
inzinking een aanzienlijke waarde kan hebben.
De inzinking/gemiddelde waterspiegeldaling zijn over het bereik 0,2 < F < 0,6
gemiddeld. In figuur 2 zijn deze verhoudingen met de berekende standaardafwij
kingen gegeven als een funktie van kanaalbreedte voor de VLCC en de LNG-
carrier.
Gekonstateerd wordt, dat tot een waarde van b/B = 7 het verschil tussen inzin
king en waterspiegeldaling relatief klein is. Zoals verwacht neemt het ver
schil tussen S en Ah toe bij groter wordende b/B waarde.

-21-
3.4.3 Relatie tussen maximale inzinking en waterdiepte/diepgang verhouding
De invloed van de waterdiepte/diepgang verhouding op de maximale inzinking kan
in feite alleen worden bepaald op onbeperkt breed water. Deze situatie echter
is helaas niet onderzocht (zie par. 3.2 en 3.3).
In figuur 3 is voor de LNG-carrier de gemeten (maximale) inzinking van het hek
uitgezet tegen de scheepssnelheid. De invloed van de verschillende h/T waarden
op de inzinking van het hek wordt duidelijk aangetoond. Echter men dient zich
te realiseren, dat deze invloed waarschijnlijk versterkt wordt door de
breed tebeperking.
Bij een h/T waarde van 1,7 wordt de inzinking van het hek nog duidelijk beïn
vloed door de kanaalbodem.
3.4.4 Invloed van de schroefwerking op de inzinking
Met de modeltanker zijn proeven uitgevoerd zonder en met eigen voortstuwing.
Uit de analyse van de resultaten kan enige Invloed van de schroefwerking wor
den afgeleid:
• de gemiddelde inzinking neemt toe tot in orde grootte (hoogstens) 5 a 10
procent, maar
• de toename van de boeginzinking is gering, tot (uiterst) 5 procent.
Door de schroefwerking (in feite excentrisch voorstuwende kracht) en de opwek
king van een gebied met lagere drukken vöór de schroef wordt een relatief
klein moment op het schip uitgeoefend, dat in richting tegengesteld is aan de
vertrimming. Daarom wordt de inzinking van de boeg slechts weinig beïnvloed
door de schroefwerking, terwijl de gemiddelde inzinking toeneemt.

-22-
4. Vergelijking van berekeningen met metingen
4.1 Algemeen
Voor alle in hoofdstuk 2 beschreven methoden zijn computerprogramma's geschre
ven. Door de meetgegevens op tape te verzamelen konden zij gemakkelijk met de
rekenresultaten worden vergeleken. Voor alle scheepstypen met uitzondering van
de duweenheden (zie tabel 2) zijn achtereenvolgens onderling vergeleken:
- de berekende en gemeten waterspiegeldaling,
- de berekende én gemeten inzinking, en
- de berekende en gemeten maximale inzinking (boeg of hek).
Waterspiegeldalingen kunnen feitelijk alleen worden berekend met specifieke
methoden voor dit doel. Echter, door te veronderstellen dat de waterspiegel
daling en inzinking gelijk zijn kan de eerste ook berekend worden met een
methode voor het berekenen van de inzinking. Zo kan ook de inzinking, op basis
van dezelfde veronderstelling, worden bepaald met een waterspiegeldalingsbere-
keningsme thode.
Ondanks het feit dat de geldigheid van de veronderstelling zeer beperkt is in
zijn toepasbaarheid (zie par. 3.4.2) is de toetsing uitgevoerd met deze ver
onderstelling.
Voor de genoemde drie aspekten (waterspiegeldaling, gemiddelde en maximale in
zinking) werden "basis plots" gemaakt (zie figuur 4). Hierin staan de verhou
dingen van berekende en gemeten waterspiegeldaling (of gemiddelde inzinking,
of maximale inzinking) uitgezet tegen het Froudegetal (Fn). Bovendien is
onderscheid aangebracht in de verschillende b/B en h/T verhoudingen.
De informatie uit deze "basis plots" is vervolgens samengevat in "totaalgra
fieken" door per h/T en b/B waarde het gemiddelde en de standaardafwijking te
bepalen. In deze totaalgrafieken (zie figuur 5) wordt de gemiddelde waarde van
de verhouding tussen berekende en gemeten waterspiegeldaling (of gemiddelde
inzinking of maximale inzinking) gepresenteerd als funktie van b/B. Onder
scheid wordt gemaakt voor de verschillende scheepstypen en h/T waarden, ter
wijl bovendien de spreiding ook is aangegeven.

-23-
Uit de genoemde totaalgrafieken worden konklusies getrokken met betrekking tot
de nauwkeurigheid en de geldigheid van de beschouwde methoden. Ten aanzien van
de geldigheid wordt een onderscheid gemaakt in methoden, die:
1. geen systematisch verschil ten opzichte van de metingen opleveren. Een
voorspelling met een methode uit deze kategorie zal binnen het geldig-
heidsgebied een waarde opleveren, die dicht in de buurt van de in werke
lijkheid optredende waarde ligt. Echter de mogelijkheid van een te kleine
voorspelde waarde blijft aanwezig. Voor dimensioneringsdoeleinden in de
praktijk kan dit ontoelaatbaar zijn met name voor de aspekten van maximale
inzinking (belangrijk voor diepte van de vaarweg) en de waterspiegeldaling
(belangrijk voor de dimensionering van de oeverberscherming).
2. een systematisch te hoge waarde ten opzichte van de metingen opleveren.
Een voorspelling met een methode uit deze kategorie zal dus voor de prak
tijk een veilige waarde opleveren.
Ter ondersteuning van de getrokken konklusies zullen voor de verschillende
methoden uit beide kategorieen grafieken worden gepresenteerd, waarin de bere
kende waarde van de waterspiegeldaling (of maximale inzinking) is uitgezet
tegen de korresponderende, gemeten waarde. Als voorbeeld wordt verwezen naar
figuur 6. Met behulp van het programma LINREG (Lineraire Regressie) is een
lineaire relatie (Y = A + BX) door de punten bepaald. In deze grafieken zijn
de volgende belangrijke parameters opgenomen:
- A is de verschuiving van de regressielijn ten opzichte van de oorsprong,
- B is de richtingskoëfficiënt van de regressielijn,
- R is de korrelatie-faktor. Deze geeft een indruk van de spreiding van de
puntenwolk. De waarde van R ligt tussen 0 en 1. Als R = 0 is er totaal geen
sprake van korrelatie; in dit geval liggen de punten verspreid in het
gehele veld van de grafiek. Als R = 1 is er volledige korrelatie; in dit
geval liggen alle punten op de regressielijn.
Met behulp van de "Student-t verdeling" is een 95% betrouwbaarheidsinterval
bepaald. De begrenzingen van dit 95% betrouwbaarheidsinterval zijn tevens op
genomen (zie figuur 6).
Ten aanzien van een duweenheid wordt opgemerkt, dat deze niet als een star
lichaam kan worden beschouwd. In lengterichting zijn de bakken onderling min
of meer vrij verdraaibaar, waardoor de vertrimming een uiterst complexe zaak
wordt. Dit is bevestigd door de modelmetingen. Vanwege deze komplexiteit en de

-24-
grote onbetrouwbaarheid van de trimmetingen bij de prototypeproeven (OEBES
'81, zie verslag M 1115 deel XI B) is door de auteurs besloten de rekenmetho
den met slechts het grootspantoppervlak (dus geen spantenplan!) als verstoren
de bron te toetsen op de waterspiegeldaling en de gemiddelde inzinking. De
beschouwde methoden zijn: de energiemethoden, de impulstmethoden en êin expe
rimentele methode (Soukhomel). Aan het eind van de paragrafen 4.2 en 4.3
worden de resultaten van respektievelijk waterspiegeldaling en gemiddelde
inzinking voor duweenheden behandeld.
4.2 Waterspiegeldaling
4.2.1 Waterspiegeldalingsmethoden
Energie
Een overzicht van de gebruikte methoden wordt in par. 2.2.1 gegeven. Rekenre
sultaten zijn met de meetgegevens vergeleken volgens in par. 4.1 beschreven
werkwijze.
Uit de "totaalgrafieken" blijkt, dat Thiele, Tothill, Schijf, McNown, Con-
stantine, Balanin en Bykov, Gates en Herbich overeenkomstige resultaten geven.
De rekenresultaten zijn voor alle b/B waarden kleiner dan de meetresultaten.
Echter de afwijkingen (orde grootte 10%) worden geringer naarmate de b/B ver
houding afneemt. Door extrapolatie kan worden afgeleid, dat de overeenkomst
redelijk goed is voor kanalen met b/B < 5.
De berekende waarden zijn systematisch te hoog bij gebruik van de korrektie-
faktor a in de methode van Schijf. In figuur 7 wordt dit duidelijk geïllu
streerd. De afwijkingen tussen rekenresultaten en meetresultaten nemen toe bij
een groter wordende b/B verhouding en kunnen oplopen tot ca. 80%.
Impuls
Op overeenkomstige wijze als bij de energiemethoden zijn totaalgrafieken voor
de impulsmethoden samengesteld. De beschouwde methoden zijn die van Bouwmees
ter [4] en Sharp en Fenton [14].

-25-
De resultaten met de methode van Sharp en Fenton liggen dichtbij de resultaten
van de energiemethoden. De afwijkingen tussen berekeningen en metingen zijn
iets minder en bedragen ongeveer 5%.
Bouwmeester introduceerde het opstuwingseffekt (h^; zie par. 2.2.2), waardoor
een goede overeenstemming tussen berekeningen en metingen wordt verkegen (zie
figuur 6). Dit geldt voor alle onderzochte b/B verhoudingen. Echter de sprei
ding neemt toe bij afnemende b/B waarde (zie figuur 5).
4.2.2 Inzinkingsmethoden
Nogmaals wordt erop gewezen, dat de hierna volgende methoden zijn opgesteld om
de inzinking en niet de waterspiegeldaling te berekenen.
Slanke schepen
De methode van Tuck geeft alleen een redelijk resultaat voor b/B waarden van
6,5 tot 8. Voor grotere b/B waarden zijn de rekenresultaten tot 40% te groot.
Energie
Dand en Führer en Römisch berekenen de inzinking met behulp van een op de
energiemethode gebaseerde, semi-empirische methode (zie par. 2.3.2).
De methode van Dand is beperkt tot schepen met een blockkoëfficiënt tussen 0,8
en 0,9. Dit betekent, dat de resultaten voor de LNG-carrier niet in beschou
wing kunnen worden genomen. Uit de overige berekeningen is gebleken, dat de
voorspelling goed is voor b/B waarden van 7 tot 10. Voor b/B waarden kleiner
dan 7 levert de methode van Dand dezelfde resultaten als de methode van
Schijf, hoewel de gehele scheepsvorm in rekening wordt gebracht. Voor de b/B
waarden tussen 7 en 10 worden de rekenresultaten van de methode Schijf ver
groot door de invloed van de effektieve breedte, waardoor een goede overeen
komst met de meetresultaten wordt verkregen. Voor grotere b/B waarden wordt de
invloed van de effektieve breedte te sterk, waardoor de voorspelde waterspie
geldaling tot ca. 60% groter kan zijn dan de gemeten daling. De spreiding
bedraagt ca. 10% voor de grotere b/B waarden.
De resultaten van Führer en Römisch zijn voor alle onderzochte situaties veel
te hoog (20 tot 100%) in vergelijking met de gemeten waarden. In figuur 8

-26-
wordt dit geïllustreerd met behulp van een grafiek, waarin berekende waarden
zijn uitgezet tegen gemeten waarden. De regressielijn ligt duidelijk boven de
lijn van "perfect agreement".
Ü52S2Ïimentele methode
De methode van Soukhomel geeft redelijke resultaten voor de b/B verhoudingen
van 6 tot 7. Bij lagere verhoudingen is de voorspelling te laag, en bij hogere
verhoudingen tot ca. 80% te hoog in vergelijking met de gemeten waarden.
De methode van Barras geeft te hoge resultaten voor b/B verhoudingen groter
dan 6. Bij groter wordende b/B verhoudingen neemt de afwijking tussen bereke
ningen en meting toe tot ca. 100%. In figuur 9 is duidelijk te zien,dat de
berekeningen over het algemeen groter zijn dan de metingen.
De methode van Eryuzlu geeft over het algemeen te hoge waarden. De spreiding
is echter dermate hoog, dat er afwijkingen tussen berekeningen en metingen van
meer dan 100% kunnen optreden. In figuur 10 is deze lage graad van korrelatie
(korrelatie-faktor bedraagt 0,44) duidelijk waar te nemen. Gekonkludeerd wordt
dan ook, dat de methode van Eryuzlu niet bruikbaar is voor de voorspelling van
de waterspiegeldaling.
4.2.3 Resultaten voor duweenheden
In figuur 11 zijn de resultaten van model- en prototypeproeven weergegeven voor
de methoden volgens Schijf, Bouwmeester, Soukhomel, Sharp en Schijf met cc.
De vorm van de kanaaldoorsnede (rechthoekig of trapeziumvorm) blijkt niet van
signifikante invloed te zijn op de nauwkeurigheid van de rekenmethode. Uit een
vergelijking van de modelresultaten met de prototyperesultaten blijkt tevens,
dat ten aanzien van de waterspiegeldaling geen signifikante schaaleffekten
optreden,
Ten aanzien van de rekenmethoden worden uit figuur 11 de volgende konklusies
getrokken:
• de methode van Schijf voldoet goed voor de 1-baks brede en de 2-baks brede
formaties (dus tot b/B waarden van ca. 13). De afwijkingen van de bereke
ningen ten opzichte van de metingen liggen in een range van ca. -10% tot
+20%.

-27-
• Bouwmeester geeft voor de onderzochte situaties te hoge waarden (20 tot
80%). In figuur 12 wordt deze konklusie duidelijk bevestigd.
• De methode van Soukhomel geeft te lage waarden; het verschil met de me
tingen bedraagt ca. 40%.
• De methode van Sharp en Fenton geeft over het algemeen iets te hoge waarden
(tussen 0 en 30%). Er treden geen signifikante verschillen op tussen de 1-
baks brede en 2-baks brede formaties. Dit houdt in, dat deze methode goed
toepasbaar is tot b/B waarden van ca. 13. Ter verifikatie van deze konklu
sie wordt tevens verwezen naar figuur 13.
• De methode van Schijf met a geeft voor de onderzochte situaties te grote
waarden (10 tot 50%).
4.3 Inzinking
Voor de inzinking is dezelfde werkwijze toegepast als voor de waterspiegelda
ling. Per methode zijn vergelijkbare totaalgrafieken samengesteld. Bij de
berekeningen van de inzinking dient men zich te realiseren, dat de waterspie-
geldalingsmethoden niet bedoeld zijn om inzinkingen te berekenen. Door de
inzinking gelijk te stellen aan de waterspiegeldaling kunnen de waterspiegel-
dalingsmethoden toch op hun bruikbaarheid worden getoetst ter voorspelling van
de inzinking.
4.3.1 Waterspiegeldalingsmethoden
Energie
Thiele, Tothill, Schijf, McNown, Constantine, Balanin en Bykov, Gates en Her-
bich geven resulten, die vergelijkbaar zijn met de resultaten van de water-
spiegeldalingsberekening (zie par. 4.2.1). De voorspelling van de inzinking is
redelijk voor relatief smalle kanalen (b/B < 5) en te laag voor b/B > 5. Bij
toenemende b/B waarde wordt het verschil tussen berekening en meting groter.
Bij toepassing van de methode Schijf met a worden voor alle b/B verhoudingen
te grote waarden berekend. De verschillen tussen berekeningen en metingen lig
gen tussen 0 en 100%.

-28-
Imp ui s
De methode van Bouwmeester geeft voor b/B waarden tussen 5 en 8 een redelijke
voorspelling van de inzinking. Dit resultaat is niet verwonderlijk gezien de
opmerkingen in par. 3.4.2. De spreiding in de resultaten voor de genoemde b/B
waarden is echter aanzienlijk. Voor b/B waarden groter dan 8 worden te kleine
inzinkingen berekend.
De methode van Sharp en Fenton geeft iets hogere resultaten dan die van de
energiemethoden. Echter de resultaten zijn ongeveer 20% lager dan die van
Bouwmeester, waardoor de invloed van de door Bouwmeester in rekening gebrachte
opstuwing duidelijk wordt aangetoond.
4.3.2 Inzinkingsmethoden
jSlanke_ schepen
De resultaten met de methode Tuck zijn goed voor b/B waarden groter dan 5.
Voor relatief smallere kanalen zijn de voorspelde waarden te laag, maar hier
is de methode in feite niet toepasbaar (zie tabel 1). De relatief grote sprei
ding voor b/B = 5...7 neemt af bij groter wordende b/B verhouding (zie figuur
14).
Energie
De rekenresultaten volgens de methode van Dand stemmen goed overeen met me
tingen voor relatief smalle kanalen (b/B < 5) en voor b/B waarden groter dan
7. De spreiding (zie figuur 15) is gering. Voor b/B waarden tussen 5 en 7 zijn
de rekenresultaten te laag (zie Energiemethode, par. 4.2.2).
De resultaten van Führer en Römisch zijn in het algemeen hoog vergeleken met
de gemeten waarden. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat de overeenkomst bij
hogere Froudegetallen toeneemt. Dit wordt duidelijk geïllustreerd in figuur
16.
Experimentele methode
Soukhomel geeft voor volle schepen (c > 0,8) varend in relatief brede kanalen B
(b/B > 6) goede resultaten. De spreiding in de resultaten is 10 tot 20% voor
de genoemde situaties.

-29-
4.3.3 Resultaten voor duweenheden
In figuur 17 zijn de resultaten van model- prototypeproeven weergegeven voor
de methoden volgens Schijf, Bouwmeester, Soukhomel, Sharp en Schijf met a.
Evenals bij de waterspiegeldaling (zie par. 4.2.3) is de vorm van de kanaal-
doorsnede (rechthoekig of trapeziumvorm) niet van invloed op de rekenresulta
ten. Onderlinge vergelijkingen van model- met prototyperesultaten toont aan,
dat er ten aanzien van de inzinking geen signifikante schaaleffekten optreden.
Ten aanzien van de rekenmethoden worden de volgende konklusies getrokken:
• De methode van Schijf geeft in alle onderzochte situaties te lage inzin
kingswaarden (10 tot 40%).
• De methode van Bouwmeester geeft over het algemeen goede (iets te hoge)
resultaten; het verschil kan oplopen tot 50%.
• De methode van Sharp en Fenton voldoet goed voor de smalle (2x1) formatie;
voor de overige brede formaties zijn de voorspelde waarden over het alge
meen lager dan de gemeten waarden tot maximaal 30%.
• De methode van Schijf met a heeft resultaten opgeleverd, waarbij het ver
schil met de metingen opliep tot maximaal + of -20%. Tussen de verschil
lende duweenheden traden geen signifikante verschillen op, waardoor deze
methode goed toepasbaar is tot b/B waarden van ca. 13. In figuur 18 wordt
een grafiek gepresenteerd, waarin de modelmetingen zijn uitgezet tegen de
berekeningen. Duidelijk is te zien,, dat het merendeel van de punten rondom
de lijn van "perfect agreement" ligt. De regressielijn wordt vanwege het
kleine aantal punten sterk bepaald door de punten met de grootste afwijking
ten opzichte van de lijn van "perfect agreement".
4.4 Maximale inzinking
Slechts een beperkt aantal methoden brengt de vertrimming is rekening. Zuiver
êén-dimensionale methoden (energie, impuls) zijn natuurlijk uitgesloten.
De richting van de vertrimming hangt in het algemeen af van de plaats van het
zwaartepunt ten opzichte van het midden van het schip. Als dit punt zich ver
genoeg v66r het midden bevindt, overheerst de inzinking van de boeg. Echter
als deze afstand relatief klein is (zie LNG-carrier, tabel 2) is de situatie
ingewikkelder.

-30-
Uit de metingen blijkt, dat voor alle beschouwde scheepstypen (met uitzonde
ring van de duweenheden; zie par. 4.1) de inzinking van de boeg overheerst.
Slechts in het geval van de LNG-carrier overheerst in het algemeen de inzin
king van het hek voor de relatief brede kanalen (b/B > 6); in de relatief
smalle kanalen (b/B < 6) overheerst de inzinking van de boeg.
4.4.1 Slanke schepen
Volgens de voor de LNG-carrier uitgevoerde berkeningen overheerst de inzinking
van het hek. Dit -betekent, dat de inzinking van de boeg, die overheerst bij
b/B = 5 volgens de metingen, niet in beschouwing kan worden genomen. Voor de
andere scheepstypen stemmen de berekende en gemeten vertrimmingsrichtingen met
elkaar overeen.
Op de in par. 4.2.1 beschreven wijze zijn ook hier totaalgrafieken gemaakt met
behulp van de informatie uit de basis plots.
De voorspelling, dat voor de LNG-carrier de inzinking van het hek maximaal is,
is goed voor alle onderzochte b/B waarden (met uitzondering van b/B = 5). De
spreiding is ongeveer 20% bij b/B = 7 en neemt af tot 10% bij de relatief
breedste kanalen (figuur 19).
De voorspelde waarden voor de maximale inzinking van de boeg zijn in het geval
van de VLCC relatief hoog in vergelijking met de gemeten waarden. Het verschil
neemt af van 40% bij b/b = 6 tot 20% bij de relatief breedste kanalen (b/B =
13). Voor de spreiding geldt dezelfde tendens (zie figuur 19).
In figuur 20 is de mate van oevereenkomst tussen berekeningen volgens de
methode Tuck en de metingen nogmaals waar te nemen. In de gepresenteerde gra
fiek zijn de berekeningen rechtstreeks uitgezet tegen de metingen.
4.4.2 Energie
De methode van Dand (beperkt tot de VLCC) geeft goede resultaten voor b/B
waarden groter dan 7, terwijl de spreiding betrekkelijk klein is (ca. 10%).
Bij lagere b/B waarden zijn de berekende maximale inzinkingswaarden te laag
met uitzondering van b/B waarden lager dan 5. In figuur 21 zijn de rekenresul
taten voor de VLCC uitgezet tegen de meetresultaten voor b/B waarden groter
dan 7.

-31-
Volgens de methode van Fiihrer is voor de LNG-carrier de inzinking van de boeg
altijd maximaal. Dit is volgens de metingen niet juist. Deze berekeningen wor
den dan ook weggelaten. Bij beschouwing van de rekenresultaten voor de vollere
schepen bleken de voorspelde waarden over het algemeen te hoog. Bij een toe
nemende kanaalbreedte ten opzichte van de scheepsbreedte neemt het verschil
tussen berekeningen en metingen af tot ongeveer 10% bij b/B =13. Voor een
rechtstreekse vergelijking tussen berekeningen en metingen wordt verwezen naar
figuur 2 2.
4.4.3 Experimentele methoden
De methode van Soukhomel gaat alleen op in gevallen, waarbij de maximale in
zinking bij het hek optreedt. Bijgevolg kunnen alleen de voorspellingen voor
de LNG-carrier voor b/B waarden groter dan 6 worden getoetst. De analyse heeft
aangetoond, dat de berekeningen voor alle b/B waarden 20 tot 80% hoger lagen
dan de metingen. In figuur 23 zijn de berekende maximale inzinkingen recht
streeks uitgezet tegen de gemeten maximale inzinkingen.
Eryuzlu heeft alleen metingen verricht aan volle schepen. De hieruit afgeleide
experimentele methode voldoet redelijk voor dergelijk schepen in relatief
brede kanalen (b/B > 9). De spreiding bedraagt ongeveer 10%. In de relatief
smalle kanalen (b/B < 9) komen berekende waarden voor tot ca. 50% kleiner dan
de gemeten waarden. In figuur 24 zijn voor de VLCC de rekenresultaten uitgezet
tegen de meetresultaten. De besproken verschillen zijn duidelijk waarneembaar.
De door Barras opgesteld methode geeft de maximale inzinking zonder de positie
aan te geven (boeg of hek). Deze voorspellingsmethode is gebaseerd op een
groot aantal metingen voor verschillende, hoofdzakelijk volle schepen. Uit de
analyse bleek, dat goede resultaten met een spreiding van 10 tot 15% worden
verkregen voor de VLCC bij alle b/B waarden. Hierbij wordt opgemerkt, dat bij
de VLCC de inzinking van de boeg overheerste in tegenstelling tot de LNG-
carrier met een relatief kleine vertrimmingshoek. In het laatste geval waren
de berekende waarden 20 tot 30% groter dan de gemeten waarden, terwijl de
spreiding ook in orde grootte 20 tot 50% bedroeg. Op basis van de analyse wordt
gekonstateerd, dat de methode van Barras waarschijnlijk alleen kan worden toe
gepast voor scheepstypen, waarbij de inzinking van de boeg het grootst is.

-32-
De besproken mate van overeenkomst tussen de berekeningen volgens de methode
Barras en de metingen is op globale wijze waarneembaar in de figuren 25 en 26.
In deze figuren zijn de berekende maximale inzinkingen uitgezet tegen de geme
ten maximale inzinkingen voor respektievelijk de VLCC en de LNG-carrier.

-33-
5. Konklusies en aanbevelingen
Voor de beoordeling van de rekenmethoden is een onderscheid gemaakt in twee
kategorieën, te weten:
1 Methoden, die geen systematisch verschil ten opzichte van de metingen op
leveren.
2 Methoden, die een systematisch te lage waarde (ca. 50%) ten opzichte van de
metingen opleveren.
Een voorspelling met een methode uit kategorie 1 zal binnen het geldigheids-
gebied een waarde opleveren, die dicht in de buurt van de in werkelijkheid op
tredende waarde ligt. Echter de mogelijkheid van een te kleine voorspelde
waarde blijft aanwezig. Voor dimensioneringsdoeleinden in de praktijk kan dit
ontoelaatbaar zijn. In deze gevallen kan een veilige waarde worden berekend
met een methode uit kategorie 2. Hierbij wordt opgemerkt, dat voor kategorie 2
alleen de waterspiegeldaling (van belang voor de dimensionering van de oever
bescherming) en de maximale inzinking (van belang voor de vereiste diepte van
de vaarweg) in beschouwing zijn genomen.
In de tabellen 3 en 4 zijn de resultaten van hoofdstuk 4 samengevat voor res-
pektievelijk kategorie 1 en kategorie 2.
Ten aanzien van kategorie 1 wordt gekonkludeerd, dat in het algemeen de
impulstheorie het best kan worden gebruikt om de waterspiegeldaling en bij
gevolg de retourstroomsnelheid te voorspellen. Met uitzondering van de duween
heden wordt de methode van Bouwmeester, die de opstuwing voor de boeg in reke
ning brengt, aanbevolen. Voor de duweenheden geven zowel de energiemethode als
de methode van Sharp en Fenton goede resultaten. Voor het berekenen van ge
middelde inzinking en vertrimming is de methode van Tuck de meest geschikte.
Voor VLCC's kunnen ook andere methoden worden toegepast. Voor duweenheden kan
een goede voorspelling van de gemiddelde inzinking worden gemaakt met de
methode van Schijf met korrektiefaktor a.
Ten aanzien van kategorie 2 wordt het volgende gekonkludeerd. Voor een veilige
(te hoge!) voorspelling van de waterspiegeldaling en bijgevolg de retour
stroomsnelheid is de methode van Schijf met korrektiefaktor ot het meest alge
meen toepasbaar. Deze methode is toepasbaar voor alle scheepstypen. De methode

-34-
van Bouwmeester is alleen toepasbaar voor de duweenheden. Met uitzondering van
de duweenheden is de methode van Führer en Römisch voor alle scheepstypen goed
te gebruiken. Voor een veilige (te hoge!) voorspelling van de maximale inzin
king (samenstelling van gemiddelde inzinking en vertrimming) is de methode van
Führer en Römisch goed bruikbaar voor alle scheepstypen met uitzondering van
de duweenheden en de LNG-carrier.
Voor de LNG-carrier kan gebruik worden gemaakt van de methode Soukhomel. Voor
duweenheden kan een te hoge voorspelling van de gemiddelde inzinking worden
gemaakt met de methode van Bouwmeester.
Op basis van de uitgevoerde analyse zijn in tabel 5 voor een aantal relevante
rekenmethoden koëfficiënten opgenomen, die de mate van overeenkomst tussen
berekening en meting bepalen. Met behulp van het programma LINREG zijn de
koëfficiënten A en B van de regressielijn (Y = A+BX) en de korrektiefaktor R
berekend en opgenomen in tabel 5. De parameters Y en X vertegenwoordigen res-
pektievelijk de berekende waarden en de gemeten waarden. Volkomen overeenkomst
tussen berekeningen en metingen bestaat, indien A = 0 , B = 1 en R = 1. Waarden
van A > 0 en B > 1 geven een indikatie, dat de berekeningen systematisch hoger
zijn dan de metingen. De waarde van R geeft een indruk van de spreiding van de
"puntenwolk" en ligt tussen 0 en 1. Hoe dichter de waarde van R ligt bij 1,
des te minder de spreiding wordt.
De reeds eerder getrokken konklusies worden ondersteund door de berekende
koëfficiënten in tabel 5.
In zeer smalle kanalen (b/B kleiner dan 5) blijken de waterspiegeldaling en
inzinking praktisch even groot te zijn: de geïnduceerde waterbeweging heeft
een overwegend êên-dimensionaal karakter.
Op basis van de uitgevoerde analyse wordt gekonkludeerd, dat een b/B verhou
ding van ongeveer 13 niet als onbeperkt breed kan worden beschouwd. Ofschoon
bij lage Froudegetallen de invloed van een dergelijke breedtebeperking niet
signifikant is, kan bij hoge Froudegetallen zonder twijfel enige invloed
worden verwacht. Dit leidt tot de aanbeveling om de rekenmethoden te toetsen
aan meetresultaten voor schepen, die in brede kanalen (tot b/B waarden van 30)
varen. In dit verband wordt ook aanbevolen het aantal watediepte/diepgang ver
houdingen (h/T) uit te breiden om een beter inzicht te krijgen in de beperking
van de waterdiepte.

-35-
Vanwege het komplexe karakter van de vertrimmingsresultaten voor de duween-
heden was het niet mogelijk de rekenmethoden, die alleen ontwikkeld zijn voor
starre lichamen, hierop te toetsen. Aanbevolen wordt hierin nader onderzoek te
verrichten.
Om de waterspiegeldaling naast het schip te berekenen met als gegeven een
voorspelling van de gemiddelde waterspiegeldaling (bijv. Bouwmeester) kan ge
bruik worden gemaakt van:
1 Figuur 2 met meetresultaten van de Ah /Ah , . verhouding, en oever schip '
2 Vergelijking (51), waarmee de kromming van de waterspiegeldaling in dwars-
richting kan worden afgeschat.
Alhoewel de gepresenteerde methoden niet erg ingewikkeld zijn, zijn handbere-
keningen in het algemeen niet mogelijk en in het bijzonder vereisen de itera
tieve berekeningsmethoden van Dand [6] en Tuck [17] het gebruik van een com
puter. Deze methoden vereisen als invoer bovendien veel gegevens van het
schip. Bijgevolg zal in vele gevallen een ontwerper deze methoden niet kunnen
toepassen. Dit leidt tot de aanbeveling een serie koëfficiënten als funktie
van de scheepstypen en hun omgeving te ontwikkelen om dergelijke methoden
handzamer te maken.
De methoden van Eryuzlu en Hausser [8] en Barras [3] om de maximale inzinking
van een VLCC te berekenen zijn betrekkelijk eenvoudig te gebruiken.
Er zijn veel gegevens met betrekking tot VLCC schepen beschikbaar in de lite
ratuur, maar gegevens van andere typen zijn schaars. Aanbevolen wordt om meer
scheepstypen op te nemen in de systematische analyse. In dit opzicht zijn re
sultaten van betrouwbare prototypemetingen van groot belang.
Tenslotte moet worden opgemerkt, dat elke voorspellingmethode zijn eigen be
perkte toepasbaarheid heeft vanwege de veronderstellingen in de theorie en/of
de experimenten. Daarom wordt aanbevolen een 3-dimensionaal rekenmodel te ont
wikkelen om de waterbeweging rondom een varend schip te berekenen. Met zo'n
model is het mogelijk de juiste drukverdeling op de scheepshuid te berekenen.
Met deze drukverdeling kan de inzinking en vertrimming nauwkeurig worden be
paald.

LITERATUUR
1 BALANIN, V.V. en BYKOV, L.S.,
Selection of leading dimensions of navigation canal sections and modern
methods of bank protection,
PIANC XXI, Stockholm 1965, SI-4, pp. 151-169
2 BARRAS, C.B.,
An unified approach to "squat" calculations for ships,
PIANC-bulletin, Vol. 1, 1979, no. 32, pp. 3-10
3 BARRAS, C.B.,
The phenomena of ship squat,
International Ship building Progress, no. 26, 1979, pp. 44-47
4 BOUWMEESTER, J. ,
Calculation return flow and water level depressions; new method,
PIANC XXIV, Leningrad 1977, SI-3, pp. 148-151
5 CONSTANTINE, T.,
On the movement of ships in restricted waterways,
Journal of Fluid Mechanics, no. 9, Oct. 1960, pp. 247-256
6 DAND, I.W.,
Full form ships in shallow water: some methods for the prediction of squat
in subcritical flows,
Teddington (U.K.), National Physical Laboratory, Rep. no. 160, Jan. 1972
7 DAND, I.W. en FERGUSON, A.M.,
The squat of full ships in shallow water,
The Royal Institution of Naval Architects, April 197 3, no. 4, pp. 237-247
8 ERYUZLU, N.E. en HAUSSER, R.,
Experimental investigation into some aspects of large vessel navigation in
restricted waterways,
Symposium on aspects of navigability, Delft, 1978, Vol. 2, pp. 1-15

LITERATUUR (vervolg)
9 Führer, M. en Römisch, K.,
Effects of modern ship traffic on inland and ocean waterways and their
structures,
PIANC XXIV, Leningrad 1977, SI-3, pp. 79-93
10 GATES, E.T. en HERBICH, J.B.,
The squat phenomenon and related effects of channel geometry,
Hydraulics in the Coastal zone, Proceedings 25th Ann. Hydraulics Division
Speciality Conference, New York, 1977, pp. 236-244
11 HUUSKA, O.,
On the evaluation of underkeel clearance in Finnish Waterways,
Otaniemi, Helsinki University of Technology, Rep. no. 9, 1976
12 McNOWN, J.S.,
Sinkage and resistance for ships in channels,
Journal of the Waterways, Harbours and Coastal Engineering Division, Aug.
1976, pp. 287-298
13 SCHIJF, J.B.,
PIANC XVII, Lisbon 1949, SI-2, pp* 61-78
14 SHARP, B.B. en FENTON, J.D.,
A model investigation of squat,
Doek and Harbor Authority no. S 77, Nov. 1968, pp. 242-244
15 SOUKHOMEL, G.I. en ZASS, V.M.,
Abaissement du navire en marche,
Navires, Ports et Chantiers, Jan. 1958, pp. 18-23
16 THIELE, A.,
Schiffswiderstand auf Kanalen,
Centralblatt der Bauverwaltung, no. 56, 1901, pp. 345-347

LITERATUUR (vervolg)
17 TOTHILL, J.T.,
Ships in restricted channels - a correlation of model tests, field mea-
surements and theory,
The Society of Naval Architects and Marine Engineers, Febr. 1966, pp.
11-128
18 TUCK, E.O.,
Shallow water flows past slender bodies,
Journal of Fluid Mechanics, Vol. 26, part 1, 1966, pp. 81-95
19 VERMEER, H.,
The behaviour of a ship in restricted waters,
Int. Shipbuild. Prog., Vol. 24, nr. 280, Dec. 1977, pp. 323-336
20 VAN DE KAA, E.J.,
Waterloopkundige aantasting van oeververdedigingen in: Kust - en oever-
werken in praktijk en theorie,
Ned. Kust- en Oeverwerken, Rotterdam, 1979, pp. 23-57

a u t e u r
T h i e l e
S c h i j f
C o n s t a n t i n e
T o t h i l l
McNown
S c h i j f ( m e t a )
G a t e s
B a l a n i n
Bouwmeester
S h a r p
Tuck
Dand
F ü h r e r
Soukhomel
E r y u z l u
B a r r a s
l i t .
[ 1 6 ]
[13]
[5 ]
[17]
[12]
[13]
[ 1 0 ]
[11
[4 ]
[14]
[17]
[6]
[9]
[15]
[8 ]
[3]
t h e o r e t i s c h e
a c h t e r g r o n d
EN
EN
EN
EN
EN
EN+EMP
EN
EN
IMP+EMP
IMP
PSL
EN+EMP
EN+EMP
EMP
EMP
EMP
d o e l van
r e k e n m e t h o d e
Ah
Ah
Ah
Ah
Ah
Ah
Ah
Ah
Ah
Ah
S+-C
S+t
S+-C
S+T ( h e k )
S m a x < b o e 8 >
c max
k a n a a l t y p e
b r e e d t e , A ^ A , .
B
B
B
B
B
B
B
B
B
B
£ < 0 . 1 3
0 A
0 , 0 3 2 < ^ m < 0 , 4 3 c
0
0
0
d i e p t e
B
B
B
B
B
B
B
B
B
B
h / T < 2 , 0
h / T < 1,5
1 , 1 9 < | < 2 , 2 9
0
1 ,08<£<2,8
l . K - ^ 1 , 5
s c h e e p s
t y p e n
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
A
0 , 8 < C B < 0 , 9
A
A
VLCC
A
Verklaring:
A : alle scheepstypen
B : beperkt
EN : behoud van energie
EMP : empirisch
IMP : behoud van impuls
0 : onbeperkt
PSL : potentiaal theorie voor slanke lichamen
S : inzinking
T : ver t r training
VLCC : Very Large Crude Car r ie r •
Tabel 1 Samenvatting van geanalyseerde rekenmethoden
p r o e f
n r .
1
2
3
4
5
6
7
8
s c h i p
VLCC
LNG
LPG
TANKER
R i j n - H e r n e -
k a n a a l s c h i p
Kempenaar
Duweenheden
( g e g e v e n m a t e n
v o o r 1 duwbak)
s c h a a l
1:100
1:125
1:100
1 :82 ,5
1:25
1 :12 ,5
1:25
1:1
(OEBES ' 8 1 )
L P P
(m)
3 1 6 , 0 0
2 7 0 , 3 6
2 2 6 , 2 0
3 1 0 , 0 0
7 7 , 4 2
4 9 , 0 0
7 5 , 0 0
7 5 , 0 0
B
(m)
4 8 , 7 0
4 2 , 8 2
3 5 , 4 7
3 7 , 1 7
9 , 5 0
6 , 5 0
11 ,40
1 1 , 4 0
T
(m)
2 0 , 3 0
1 0 , 9 7
1 2 , 7 5
1 8 , 9 0
2 , 5 0
2 ,35
3 , 3 0
3 ,00
CB
(m)
0 , 8 5 0
0 , 7 4 0
0 , 7 9 5
0 , 8 5 0
0 , 8 7 2
0 , 8 4 7
-
"
CS
1,341
1,311
1 ,330
1,348
1 ,361
1 ,352
-
"
c
1 ,556
- 0 , 6 2 8
0 , 4 6 0
0 , 8 1 1
0 , 6 7 4
0 , 6 2 3
-
"
zwaartepunt ( v o o r h e t midden)
(m)
+ 1 1 , 0
+ 0 , 3
+ 3 , 2
+ 6 , 3
+ 1 ,4
+ 0 , 9
-
"
Tabel 2 Enige gegevens van de gebruikte scheepstypen

toepasbaarheidsgebied (b/B)
10 11 12
Voorspelling van:
Thiele, Schijf, Constantine,
Tothill, McNown, Gates en
Herbich, Balanin en Bykov
Sharp en Fenton
Bouwmeester
Tuck, Huuska, Vermeer
Dand
\ \ \
Soukhomel
sjrir
\
\ \
Ah
Thiele, Schijf, Constantine,
Tothill, McNown, Gates en
Herbich, Balanin en Bykov
Schijf met a
Sharp en Fenton
Bouwmeester
Tuck, Huuska, Vermeer
Dand
Soukhomel
\
\ \ \ \ \ \
\ \ \ \ \ \ \
C\
\
Tuck, Huuska, Vermeer
Dand
Eryuzlu en Hausser
Barras
\ \ \
S
\
ö&
S+T
S+T
* Smax ( b ° e g )
Verklaring: — — alle scheepstypen, uitgezonderd
duweenheden en VLCC
F duwe enheden
>VLCC S niet toepasbaar
Tabel 3 Overzicht van toepasbaarheidsgebieden

auteur
_
Tuck,Huuska,Vermeer
Dand
Führer en Romisch
Soukhomel
Barras
Führer en Romisch
Soukhomel
toepasbaarheidsgebied (b/B)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
/
/
/
71
/ /
1 3
voorspe l l ing van:
Ah
CXXXX KXXXX XXXX: 3CXXX CXXX> XXXXJ X X X X CXXXX CXXX2 XXXX: 3CX S + T
>oooc ooooc oooo )oooo IOOOC ooooooo S+T (hek)
Verk la r ing :
——^— a l l e scheepstypen, uitgezonderd duweenheden en VLCC
xxxxxx a l l e scheepstypen, ui tgezonderd duweenheden en LNG
_ _ _ _ _ duweenheden _Z_ n i e t toepasbaar
VLCC (Very Large Crude Car r i e r )
ooooooo LNG
Tabel 4 Overzicht van toepasbaarheidsgebieden
(voorspelde waarden ca. 50% te groot)
a u t e u r
S c h i j f me t a
S h a r p e n F e n t o n
Bouwmeester
Bouwmees te r
F ü h r e r
F ü h r e r
B a r r a s
E r y u z l u en H a u s s e r
S c h i j f met <%
T u c k , H u u s k a , V e r m e e r
Dand
F ü h r e r
Soukhomel
E r y u z l u en H a u s s e r
B a r r a s
B a r r a s
r e g r e s s i e l i j n
Y = A+-BX
A
0 , 2 6
0 , 0 3
0 , 0 2
0 , 0 3
0 ,10
- 0 , 0 9
0 ,19
0 ,64
0 ,40
0 , 0 0
0 , 1 4
0 , 2 9
0 ,17
0 ,34
0 ,32
0 , 1 4
B
1,10
1,05
1,39
1,02
1,40
1,90
1,17
0 , 4 0
0 , 4 7
1,14
0 , 9 1
1 ,02
0 , 9 6
0 , 5 5
0 , 6 9
0 , 8 1
k o r r e l a t i e -
f a k t o r
R
0 , 9 1
0 , 9 6
0 , 9 7
0 , 9 7
0 , 9 2
0 , 7 6
0 , 8 7
0 , 4 4
0 , 8 2
0 , 9 6
0 , 9 2
0 , 9 5
0 , 8 4
0 , 9 2
0 , 9 2
0 , 8 2
s c h e e p s t y p e
AS+DE+VLCC
DE
DE
AS+VLCC
AS+VLCC
DE
ASfVLCC
ASfVLCC
AS+VLCC
AS+VLCC
VLCC
VLCC+AS ( u i t g . LNG)
LNG
VLCC
VLCC
LNC
r e s t r i c t i e s
t . a . v . b /B
--------
-LNG:5<b/B<13
7<b/B<13
-
6<b/B<13
6<b/B<13
-~
v o o r s p e l l i n g
v a n :
Ah
S max
S+T
S+T
S+T
S+T ( h e k )
Smax ( b o e 8 >
S max
max
Verklaring:
AS
DE
VLCC
alle scheepstypen, uitgezonderd DE en VLCC
duweenheid
Very Large Crude Carrier
Tabel 5 Korrelatie tussen berekeningen en metingen

<D O V
> fc ( O )
. II J
Ix V CM
• O
U U >
•
i —
er UJ
O z 52 o *
• -
! - - • 1
1 • 1
• 1
• o-- * - H —1
-
1
t - o -
H
b-i--1
• - I
1 O 1
1 — • - <
i—O—1
1 — • — 1
o —• • —1
-
(O
CM
00
(O
CM
CO
o 2 o
<
CO
o o CM
O o o
WATERSPIEGELDALING BU DE OEVER ALS FRAKTIE
VAN DE WATERSPIEGELDALING NAAST HET SCHIP
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-3C FïG. 1

h/T
•
=1.1
5
0 =
1.3
0
• =
1.3
5
7 =
1.5
0
• =1.7
0
schce
pst
ypc
1 V
LC
C
2 LN
G
CM 1
_ .„ r» „ j
CVj—1
1
C\l
^ CM
CVJ
CM
-
.—0 ffi —
JA t. t- ^ i > -KJ 9 - —l
1-#-0'-*—•
i « >
• <
' -—o—• —
Et>-# 1-
A, «.n -i - • ^ P B U -
• a » -
fc^V A
»\^ w
> • I *
^ 1
(O
o <0 CM
E O)
to
CO O* o
0 ^.
CM
CO
(O
CM
o
GEMIDDELDE. INZINKING/SPIEGELDALING
VERHOUDING ALS FUNKTIE VAN DE KANAALBREEDTE
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1115-2: FIG. 2

b/B
=
12.
84
^
o
• -
•
m O 9 o *-. <*>. «o N r - r- « - « -
• + O • II
t -
sz
0
o
• o
o + • o +
• LN
G
00
co ö
(O o' ^ o' O*
(O
m
-HL E
>
tn
CM
Q O
INVLOED VAN h/T OP DE INZINKING B'J HET HEK
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-3Z: FIG. 3

2,00
1,50-
C9 JQ
CO
E ö O) co
1.00
Q50
+ *
A.
~ m O •
b / B
b /B
b/B
b/B
b/B
b/B
X
TANKER
ii ii
ii
5.30
5.30
5.30
= 7.42
= 7 4 2
= 7 4 2
*
8 ^ A A
1
1 h/T
h/T
h/T
h/T
h/T h/T
+ 1
= 1.15
= 1.30
= 1.35
= 1.15
= 1.30
= 1.35
1 • • •
. *
1
2.00 2.75
* Fh
3,50
* 10"1
4,25 5O0
BEREKENDE INZINKINGEN VOLGENS SOUKHOMEL
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1115-ZE FIG. 4

i n o m o o o t- oo mm N ^ ^-' *-" ^ ^ - ^ CM
B • O • O • X
10 CM
CM-
CM
J\L
* CM
CM
CM
q CM'
es o.
u 2. o o * -I Z I
_̂ > _i o: "§ - «M m §
- • - • - o - e * - "
t«= 20^=1=5^=5
I « O • • - -O -"
>0 -B - i -
-l 0» —
•O-
• - • 00 •^
-i O l l - *
-£- •»-<>"«
• O (
•tm--*-
-t-m-t—H — O* 1
(O CM 00 O o'
E
er Ld-K
co Lü LU
O co
O
CM
CD
GO
(O
CM
O Ö
BEREKENDE WATERSPIEGELDALINGEN VOLGENS
BOUWMEESTER
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-3ZT FIG. 5

g VLCC fl= 0.0287
+ LNG B= 1.0193
x RHK SCHIP R= 0.9651 (CORRELATIE-FACTOR)
___ LIJN VflN "PERFECT AGREEMENT"
REGRESSIELIJN CY=A+BX)
BEGRENZING BETROUWBAARHEIDSINTERVAL
GEMETEN CM)
VOORSPELLING VAN SPIEGELDALING
METHODE BOUWMEESTER MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM Ml 115-1 FIG.6

* VLCC
+ LNG
x TANKER
Q DE 2*2
© DE 3*2 A= 0.2549
A DE 2*1 B= 1.0953
^ DE 1*2 R= 0-9123 (CORRELATIE-FACTORJ
LIJN VAN "PERFECT AGREEMENT"
£ «UU —
1 . 6 0 -
1 . 2 0 -
O
z Ui SC UJ
o: UI <D Q . 8 0 -
0.40 J
RFfiRFSRTFI T.IN f Y=fl+RX 1
BEGRENZING BETROUWBAARHEIDSINTERVAL
1 1 l .' / I
/ / /" /
/
x> x A * / m>' £ ' * x x jk / /
* s' x V *** / ' /
7WT *//
' V'' ** — —
•
/ i i i i 0 .00 0 .40 0 .80 1.20 1.60
GEMETEN (M)
VOORSPELLING VAN SPIEGELDALING
METHODE SCHIJF+ALFA MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-¥
• • * *
* * * *
-
2 .00
F I G - 7

* VLCC
+ LNG A= 0.0976
x RHK SCHIP B= 1.3985
H TANKER R= 0.9185 f CORRELATIE-FACTOR)
LIJN VAN "PERFECT AGREEMENT"
£ «UU ~"
1 . 6 0 -
1 . 2 0 -
z
EREK
END
<n 0 . 8 0 -
0 . 4 0 -
0 00 —
RFRRFRRTFI T.IN f Y = 0 + R X l
BEGRENZING BETROUWBAARHEIDSINTERVAL
l I / i / 1
' / '
*aV' ** / * / * ar x / x / x '
/* * / B /
* ,*1 *jL** */ B-' * 7 •'
x ¥ JjV* ° /
y ̂ *Y** /H_H <§JT x
/ xB x / * / /
Wjg / ' X
4 # t ' ' ' • f x + ' '
/ * % ,* .' x
* t
/ 1 1 1 1
0.00 0 .40 0 .80 1.20 1.60
GEMETEN CM)
VOORSPELLING VflN SPIEGELDflLING
METHODE FÜHRER MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115 -Y.
* * * * * *
• • y
•
-
2 .00
F I G . 8

* VLCC
+ LNG fl= 0.1900
x RHK SCHIP B= 1.1720
H TRNKER R= 0.8739 (CORRELRTIE-FRCTOR)
LIJN VHN "PERFECT RGREEMENT"
£. « U U "™
1 . 6 0 -
1 . 2 0 -
z:
O
ÜJ
EREK
00 0 . 8 0 -
0 . 4 0 -
0 00 —
RFfiRFRRTFI T.IN fY=fl+RXl
BEGRENZING BETROUWBRRRHEIDSINTERVRL
1 i i .' / \
/ / / /
* / / /
/
* * / / '' * / / •' /
/ 'm * ' * / / ''
* */ m A ** / / * % « T* * / '' / B * •* / **£ / /
.' B B / / /
! / 'mmyj^mm//
/ * rffePff f * ** _.. / * * * £ / *x**A* f
''' dB *& u^wrAf/
/ vv / /
/ ' i i i i 0 .00 0.40 0 .80 1.20 1.60
GEMETEN CM)
VOORSPELLING VAN SPIEGELDALING
METHODE BARRAS MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-1T
* * * *
s *
f
2.00
F I G . 9

* V L C C
+ LNG fl= 0.6436
x RHK SCHIP B= 0.4022
a TANKER R= 0.4406 (CORRELATIE-FACTOR)
__ LIJN VfiN "PERFECT AGREEMENT"
REGRESSIELIJN (Y=fl+BX)
BEGRENZING BETROUWBAARHEIDSINTERVAL
2 .00
1 . 6 0 -
1 . 2 0 -
UJ SC Ml en 00 0 . 8 0 -
0 . 4 0 -
0 .00 0 .00
.W:".̂ , 4 * , , T * ajjf m *
•H- . +
X J_ I
0.40 0 .80 1.20 X
1.60 2 .00
GEMETEN CM)
VOORSPELLING VflN SPIEGELDflLING
METHODE ERYUZLU MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-3C FIG.10

/ A h bcr \ \ Aha<2nJ gcnrv
A
2.0
1.8
1.6
1.4
1,2
1,0
0.8
Q6
0,4
0,2
^
1 <
G<
'
Q
l
^
/ *
>
f ]
V
Sb X
n O
o
< •
schijf 0C=1
bouwm. soukh sharp schijf o«=van
trapezium dwarsprofiel
model • 2 x 2 formatie model o 1 x 2 formatie model • 2 x 1 formatie model v 3 x 2 formatie model x 2 x 2 formatie , rechthoekig dwarsprofiel
prototype O 2 x 2 formatie (Hartelkanaal)
BEREKENDE WATERSPIEGELDALINGEN B'J DUWEENHEDEN
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1115-IT FIG. 11

* DE 2-2
+ DE 3*2 R= 0.0158
x DE 2*1 B= 1.3925
H DE 1*2 R= 0.9670 (CORRELATIE-FACTOR)
LIJN VflN "PERFECT AGREEMENT"
i nn — 1 «UU ~
0 . 8 0 -
0 . 6 0 -
s w
o z ÜJ 5C ÜJ 0£ ÜJ
« 0 . 4 0 -
0 . 2 0 -
0 00 —
RFfiRFRRTFI T.IN f Y-O+RY 1
BEGRENZING BETROUWBAARHEIDSINTERVAL
1 l / i / 1
/ /
/ * / / > / '
/ t ' / ' ' / f
/ B /
A / / / /
.' / / /
• * / > /
/ / /' S •' / ' ' ' V t s / W ' t
' / t' . ' •' / ' '
' / l' ' t X / t
ƒ / / /
/ / t l
+ / <'''''
f * * / /* ' '
/ t t'
/ '' / ' '
/ t ' ft I .' / 1 1 1 1
0.00 0 .20 0 .40 0 .60 0.80
GEMETEN (M)
VOORSPELLING VAN SPIEGELDALING
METHODE BOUWMEESTER MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115 -3L
•
* * *
• x
-
1.00
FIG.12

* DE 2*2
+ DE 3*2 R= 0.0256
x DE 2*1 B= 1.0538
H DE 1*2 R= 0.9568 (C0RRELRTIE-FRCT0R)
_ LIJN VHN "PERFECT RGREEMENT"
1 -UU —
0 . 8 0 -
0 . 6 0 -
x:
o z l ü
UJ 0£ UJ 00 0 . 4 0 -
0 . 2 0 -
0 00
RFfiRFRRTFI T.IN f Y=0+RX 1
BEGRENZING BETROUWBRRRHEIDSINTERVRL
i l l / 1
/ f / /
* / f
/ <-' f / *
/ / / •-'
/ / . / f f
f / f*u f X • ' / f ' * '
•' / ' y f / ' '
•' * X / ' f / f . ' f / f f
' / f ' • '
f f f . f / f f
/ / / y'
' X / * ' y / f' •'
• ' / ' /
+ / / / / / /
' / T*.' '
/ P .' /Uk ' /
f / m f .' f / . f •
y / / / f / f f
/ K' S ' *
m ' '
+ X'' / f '
/ f '
/ * /
/ / * / * y
/ • / 's s / \ i i i
0.00 0 .20 0 .40 0 .60 0.80
GEMETEN (M)
VOORSPELLING VflN SPIEGELDflLING
METHODE SHARP MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-X
/ / f • * /
s
s
1.00
FIG.13

^ i n o m o o o o o-r -coooiocor^^r
I - r *- <r- T- r- *- r- Osi
x: * « 0 * o D B X
co-
CM—
c\j-
CM
^-f*
-CM-CO
CM
CM-( 0 -
C9 Q. >
-t->
o. U
L. O
c* U O O * F f j > _J _l CC * In ^ CM co IO ©
i • O O - B - i -
-pcB-nc^=L
- > • • • • £ •
-•- fe>-«-- » < > - • — '
- l - C K > -
— I « M —
•••O-»-
-rilt,
- * o — • -
- • - • « O - i -
-h-X-i
> — I -
- . - - D —
(O
CM
(fi
00
(O
BEREKENDE INZINKINGEN VOLGENS TUCK
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1115-lZ: FIG. 14

I O O I O O O O *- co co io «o N
* • • *
sz • o • t> D
CM
CM
C\J
CSJ-
,—csj-<0-
CM-
Q. >> t) O *
o o c o» CL
& U ö E r: > _j *: u in r - CM <o
i
m o o. 2 co 5 d • 2 O XI cx> <j
- I — — | 0 >
-#oo-
• C*D —
i > - • • D - 0 » - * -
0 - « - H -
S~-- • f l * -
• i «D-< -
± 1 3 ^
—•—o>«— 1-
- I — » •
> — I -
- - c j » — —
<0
CM
13
CO
<D CM
<o-
<D-
(0-
-i - t - D
• • f O 1-
-I—O H -
- O - D - H
CM
z: 3
o CM"
(O CM
n
GO
o" o" o o'
BEREKENDE INZINKINGEN VOLGENS DAND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1115-3ZT FIG. 15

2,00
1,50
10
E O)
1,00
Q50
+ 4-
J. -&-±
LNG M
2,00
b / B
b / B
b/B
b/B
= 8.17
= 8.17
= 8.17
= 8.17
i
2,75
h/T
h/T
h/T
h/T
w W
= 1.15
= 1.30
= 1.50
= 1.70
i
3,50
p-xlO - 1
rh
425 5,00
BEREKENDE INZINKINGEN VOLGENS FUHRER EN ROMISCH
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1115 -3E FIG. 16

o o ^ j V /
1.8
1.6
/ s bcr . \ 1.4 \ Sgcm./
1 O t k
1.0
\J,O
0,6
0 4 \j,*+
0.2
0
V
] [ <> 3!
'\i ) l (
i
schi
J >
Ï >
]
Dl
•
i
<
> :: irv
k i k i
i
< r <
; i t
:>
i . i
i > •
)
k
jf bouwm. soukh sharp schijf oc=1 oa=VOT
model • 2 x 2 formatie 1 model o 1 x 2 formatie ( +„„—,:, i r „ ^ „ ^ « r ^ ^ i . . _ . . .. > trapezium dwarsprofiel model v 2 x 1 formatie \ model v 3 x 2 formatie J model x 2 x 2 formatie , rechthoekig dwarsprofiel
prototype o 2 x 2 formatie (Hartelkanaal)
BEREKENDE INZINKINGEN VAN DUWEENHEDEN
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1115 - 3 FIG. 17

* DE 2*2
+ DE 3*2 fl= 0.2517
x DE 2*1 B= 0.5652
Q DE 1*2 R= 0.8926 tCORRELATIE-FACTOR)
LIJN VRN "PERFECT AGREEMENT"
1 •Uu -
0 . 8 0 -
0 . 6 0 -
*-» x: ^̂
END
Ü
0£ UJ 00 0 . 4 0 -
0 . 2 0 -
0 00 —
RFRRFSRTFI T.IN f Y=0+RX 1
BEGRENZING BETROUWBAARHEIDSINTERVAL
l i i 1
* +
+ ' f
, • • ' " /
- • - " ' " . - ' / • " X * . ' >r
s^'' + s^S
^*' ^^ ' -
^ y s'm /
/^**
s'7' * • *
•
• •
•
i i i i
0.00 0 .20 0 .40 0 .60 0 .80
GEMETEN (M)
VOORSPELLING VAN GEMIDDELDE INZINKING
METHODE SCHIJF+ALFA MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-I
• •
•
*•/ f *
m ^>
»- -
1.00
FIG.18

i f i O i f l O O T- <n n m i^
t - ,_• ,_- ,_- ,_•
JO • O • >
o-
CM-
CM-
rg-
^ _ c v t
-rvi-
OJ-
O. >> U tj U O O §• -I Z Q_ § > -I -I
^ - <M fO
O • 1-
-i « O - t
«o —•-
*lff:--^=
-i « O -
i O » —- +
O • <
^ ^ ^ ^ ^
• 1-
f | - t > « O H -
—K>mm-t-
ao»
—H.
i » # - Q 1-
^ ^ ^
<0
<\l
£fl
00
(O
^ ^ \
BEREKENDE MAXIMALE INZINKINGEN VOLGENS TUCK
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M 1115 -3T FIG. 19

X VLCC fl= 0.0010
+ LND B= 1.1386
X LPO R= 0.9620 (CORRELATIE-FACTOR)
___ LIJN VAN "PERFECT AGREEMENT" RFfïRFRRTFI T.IN fY=B+RXl
c. -OU
2 . 0 0 -
1 . 5 0 -
j ,_
O
z UI
UI BC UI 00 1 . 0 0 -
0 . 5 0 -
0 00 —
BEGRENZING BETR0UWBARRHEID8INTERVAL
1 l l / 1 /
f 7
f 7
•
*
/ / y / / "
/ / / 7 7 *** / / .«Sr* //
* M ^^ 'S f ML f '
/ *7SK* * '' *
•<*J*/** 7 / f.'Tk m Y*. / f
3" m*ar*/ f' f
•''*** At 7 /
f / ' f
+ 7^ 7
s / i i i i 0.00 0 .50 1.00 1.50 2 .00
GEMETEN (M)
VOORSPELLING VAN MAXIMALE INZINKING
METHODE TUCK MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM Ml 1 1 5 - 1
m -
2-50
F I G . 2 0

fl= 0.1434
B= 0.9144
* VLCC R= 0.9241 (CORRELRTIE-FHCTOR)
LIJN VflN "PERFECT RGREEMENT"
C. •OU
2 . 0 0 -
1 . 5 0 -
z:
o z UI se
UI
UI 00 1 .00 -
0 . 5 0 -
RFRRFSRTFI T.IN fY=Q+RXl
BEGRENZING BETROUWBRRRHEIDSINTERVRL
1 1 1 1
' ' S ' ' S
-'S * * x
* * X
'Y ' Ss
x ,' /X x y 's •'
/ / /
.' x y* „' / X X / /
'' Jr * / * m X> x '
*s% y' • s' '
y x / / *
s s%t y • / f X '
/ $4 'V s ^ r f
' .M^^' -JK y X K ) * X * * ^ , '
M JÊÊL * *
xïfVx* >¥''' •>'' Xm f *
X ' •' S ' ' — S ' ' / < ' ' • ' ' '
x * *
/ '' X •
X / X t X * X * x x *
' i i i i
0.00 -» ' ' ' ' ' 0 .00 0 .50 1.00 1.50 2 .00 2 .50
GEMETEN (M)
VOORSPELLING VAN MAXIMALE INZINKING
METHODE DAND MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115 -3T F I G . 21

g KEMPENRRR RECHTH- fl= 0.2916
+ VLCC B= 1.0182
x LPG R= 0.9499 CCORRELRTIE-FflCTOR)
LIJN VflN "PERFECT HDREEMENT"
c. «oü —
2 . 0 0 -
1 . 5 0 -
a z ÜJ SC UJ OU lil
°» 1 . 0 0 -
0 . 5 0 -
0 00 —
RFWFfiSTFi T-IN fY=P+RVl
BEGRENZING BETROUNBflflRHEIDSINTERVflL
l l i / l X y /
y /
y s y S y f x s
y s /
/ +\+y >y' ,' + +7+
X + + A / • * * • / + + / / ' '
X + M+
+ X 4»- + X + + • , '
X + / x+ v f + + / ' / + y+
+x + + //
x' * H?^ + ** ' + X V L * *
X * X * ' " / yt X w .** *
X * ~'+
x^ . •"*'' X ** x
/ / y
y y
y
y y
y
1 1 1 1
0.00 0 .50 1.00 1.50 2 .00
BEMETEN (M)
VOORSPELLING VfiN MAXIMALE INZINKING
METHODE FÜHRER MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-3T
y y
y y
y y
y y
* y
+
- -
2 .50
F I G . 2 2

* LNG
R= 0.1694
B= 0.9617
R= 0.8366 (CORRELATIE-FACTOR)
LIJN VflN "PERFECT AGREEMENT"
REGRESSIELIJN (Y=A+BX)
BEGRENZING BETROUNBAARHEIOSINTERVAL
1.25
1.00-
0.75-
0£ ÜJ CD 0.50-
0.25-
0.00 0.50 0.75 1.00 1.25
GEMETEN (M)
VOORSPELLING VflN MAXIMALE INZINKING
METHODE SOUKHOMEL MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM Ml 115-31 F I G . 2 3

A= 0.3347
B= 0.5457
^ VLCC R= 0.9221 (CORRELATIE-FACTOR)
_ LIJN VflN "PERFECT HOREEMENT"
REGRESSIELIJN (Y=A+BX)
BEGRENZING BETROUWBAARHEIDSINTERVAL
2.50
2 .00
1 . 5 0 -
UJ SC lli ÜJ 00 1.00
0 . 5 0 -
0 . 0 0 -0, 0.50 1.00 1.50
GEMETEN fd)
2 .00 2 .50
VOORSPELLING VAN MAXIMALE INZINKING
METHODE ERYUZLU MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M1115-3T FIG.24

fl= 0.3205
B= 0.6892
* VLCC R= 0.9189 (CORRELATIE-FACTOR)
_ _ LIJN VflN "PERFECT AGREEMENT"
REGRESSIELIJN (Y=A+BX)
BEGRENZING BETROUHBAARHEIDSINTERVAL
2.50
2.00
1.50-
LU 0£ Ml CD 1.00-
0.50-
0.00-0 0.50 1.00 1.50 2.00 2.50
GEMETEN (M)
VOORSPELLING VAN MAXIMALE INZINKING
METHODE BARRAS MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM Ml 115-2! FIG.25

LNG
fl= 0.1425
B= 0.8057
R= 0.8191 (CORRELATIE-FACTOR)
LIJN VflN "PERFECT AGREEMENT"
REGRESSIELIJN CY=A+BX)
BEGRENZING BETROUWBAARHEIDSINTERVAL
1.25
1.00-
0.75-
z:
o z UI se ui
UI 00 0.50
0.25-
0.00 0.25 0.50 0.75 1.00 1.25
GEMETEN CM)
VOORSPELLING VAN MAXIMALE INZINKING
METHODE BARRAS MIDDEN VAREND
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM Ml 115-2: FIG.26
