Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde...

80
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de hand van de systemische benadering Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door 01101699 Kindt Elisa Academiejaar 2014-2015 Promotor : Commissaris : Prof. Dr. L. Pauwels Prof. Dr. K. Audenaert

Transcript of Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde...

Page 1: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

FACULTEIT

RECHTSGELEERDHEID

Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de hand van de

systemische benadering

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de criminologische wetenschappen

door 01101699 Kindt Elisa

Academiejaar 2014-2015

Promotor : Commissaris : Prof. Dr. L. Pauwels Prof. Dr. K. Audenaert

Page 2: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

II

Verklaring inzake toegankelijkheid van de

masterproef criminologische wetenschappen

Ondergetekende,

Kindt Elisa (01101699)

geeft hierbij aan derden,

zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van

de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,

[de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past)

om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een

elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar

verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.

Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de

masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na

het titelblad.

Datum: 18/05/15

Handtekening: ……………………………

Page 3: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

III

Woord vooraf

De masterproef gaf me de mogelijkheid en de opportuniteit me te concentreren op een

welbepaald thema in de criminologie. Deze thesis was naast een wetenschappelijk onderzoek

ook een persoonlijke zoektocht naar een antwoord op een vraag die me reeds lange tijd heeft

geboeid. Door zowel biologische als psychologische, sociologische en criminologische

denkwijzen in de thesis te integreren, wordt criminologie bovendien op een gepaste,

interdisciplinaire manier weergegeven.

Naar aanleiding van het schrijven van mijn thesis wil ik vooral mijn promotor, Prof. Dr.

Lieven Pauwels, bedanken omdat hij de tijd nam om mij in dit onderzoek te begeleiden en

relevante literatuur aan te reiken. Vervolgens ook een woord van dank aan Prof. Dr. Kurt

Audenaert om zijn bereidheid tot kritische nalezing van mijn scriptie.

Deze masterproef kon niet geschreven worden zonder de hulp en mentale steun van mijn

ouders, broer en zus. Ik wil ook mijn vrienden bedanken voor het bieden van een frisse kijk

op dit onderzoek en de talloze, leerrijke gesprekken die we hebben gehad.

Page 4: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

III

Inhoud

1. Inleiding .............................................................................................................................. 5

2.Theoretische achtergrond .................................................................................................... 8

2.1 Inleiding ........................................................................................................................ 8

2.2 Begrippen ...................................................................................................................... 8

2.2.1 Psychopathie .......................................................................................................... 8

2.2.2 Antisociale persoonlijkheidsstoornis en sociopathie ........................................... 12

2.2.3 Normoverschrijdende gedragsstoornis en oppositioneel-opstandige

gedragsstoornis ............................................................................................................. 13

2.2.4 Agressie en geweld .............................................................................................. 13

2.2.5 Correlatie, interactie en causaliteit ...................................................................... 14

2.3 De systemische benadering ......................................................................................... 15

2.4 Biopsychosociale theorieën ........................................................................................ 17

2.4.1 De klassieke theorieën: het determinisme en positivisme ................................... 17

2.4.2 Startpunt van de hernieuwde benadering ............................................................ 18

2.4.3 De hedendaagse biopsychosociale theorieën ...................................................... 20

2.4.4 Persoonlijkheidstheorieën ................................................................................... 24

2.4.5 Cognitie ............................................................................................................... 25

2.4.6 Ontwikkelings – en levenslooptheorieën ............................................................ 27

2.5 Tussenbesluit ............................................................................................................... 32

3. Methodologie .................................................................................................................... 33

3.1 Inleiding ...................................................................................................................... 33

3.2 Systematische review .................................................................................................. 33

3.3 De praktische voorbereiding en uitvoering ................................................................. 35

3.4 Voor –en nadelen van een systematische review ........................................................ 38

3.5 Tussenbesluit ............................................................................................................... 39

Page 5: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

IV

4. Onderzoeksresultaten ........................................................................................................ 40

4.1. Inleiding ..................................................................................................................... 40

4.2 Artikels ........................................................................................................................ 40

4.2.1 Algemeen ............................................................................................................ 40

4.2.2 Niveau genen, hormonen, neurotransmitters ....................................................... 42

4.2.3 Niveau brein ........................................................................................................ 42

4.2.4 Psychofysiologisch niveau .................................................................................. 46

4.2.5 Omgevingsniveau ................................................................................................ 47

4.3. Additionele artikels .................................................................................................... 48

4.3.1 Algemeen ............................................................................................................ 48

4.3.2 Niveau genen ....................................................................................................... 49

4.3.3 Niveau hormonen en neurotransmitters .............................................................. 50

4.3.4 Niveau brein ........................................................................................................ 50

4.3.5 Psychofysiologisch niveau .................................................................................. 51

4.3.6 Omgevingsniveau ................................................................................................ 51

4.4 Tussenbesluit ............................................................................................................... 52

5. Algemeen besluit en discussie .......................................................................................... 53

5.1 Algemeen besluit ........................................................................................................ 53

5.2 Discussie ..................................................................................................................... 56

6. Bibliografie ....................................................................................................................... 58

6.1 Bronnen ....................................................................................................................... 58

6.2 Literatuur ..................................................................................................................... 60

7. Bijlagen ............................................................................................................................. 67

Page 6: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

5

1. Inleiding

My name is Dexter, Dexter Morgan. I don’t know what made me the way I am. But

whatever it was, left a hollow place inside. People fake a lot of human interactions, but

I feel like I fake them all; and I fake them very well. And that’s my burden, I guess

(Manos & Cuesta, 2006).

De quote komt uit de populaire reeks ‘Dexter’, waarin het hoofdpersonage overdag een

geniaal forensisch expert is en ‘s avonds een koele seriemoordenaar. De serie voedt aan de

ene kant het stereotiep beeld dat rond psychopaten hangt. Deze specifieke quote toont wel op

treffende wijze het gebrek aan empathie en expressie van diepgaande emoties dat

psychopathie typeert.

Psychopathie is een intrigerend, spraakmakend onderwerp dat werd behandeld in enkele

vakken in de criminologische wetenschappen vanuit etiologisch, evolutionair en neurologisch

oogpunt. Eens voorbij dat bloeddorstig imago, vooral gecreëerd door de media en

filmindustrie, wordt duidelijk dat er weinig met zekerheid kan gezegd worden over

psychopathie. Er is nog geen vastomlijnde definitie, geen vaststaand meetinstrument, noch

efficiënte behandeling. Een groot deel van de hersenen en de werking ervan is eveneens nog

onbekend. Dit maakt het des te interessanter om diepgaander te onderzoeken.

Het doel van deze masterproef is een overzicht en een evaluatie te maken, aan de hand van

een systematische review, over de stand van het onderzoek rond oorzaken van psychopathie

in het laatste decennium. Meer specifiek worden studies verzameld die de factoren bestuderen

die psychopathie kunnen uitlokken en hun samenhang ertussen analyseren. De hoofdvraag

stelt zich daarom als volgt: wat is er in de academische wereld geweten over de samenhang

tussen genetische, biologische, neurologische en sociologische determinanten bij

psychopathie? Om tot een omvattend antwoord te komen, worden volgende deelvragen

gesteld: welke factoren komen steeds terug en op welke niveaus? Is er interactie? En zo ja,

tussen welke factoren? Waar zijn er nog lacunes in onderzoek en welke onderzoeken zijn in

de toekomst nog wenselijk?

De relevantie van dit onderzoek is de globale evaluatie die kan gemaakt worden van

verschillende determinanten bij psychopathie en hoe deze interageren met elkaar. Er is in de

laatste jaren – dankzij de komst van moderne technologieën – toenemende aandacht voor

onderzoek naar psychopathie. De instrumenten zoals de fMRI zijn zelf nog in volle

ontwikkeling maar het is zeker aan de orde op te lijsten wat er al onderzocht is, waar er nog

Page 7: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

6

lacunes zijn, welke factoren een grote of beperkte rol lijken te spelen. Het onderzoek naar de

oorzaak van psychopathie is ook nuttig omdat er nog steeds onduidelijkheid en discussie

bestaat over die interacties van de betrokken determinanten. Bovendien is het een zeer

complexe materie om uitspraken te doen over correlaties en causaliteit.

De criminologische relevantie van dit werkstuk is direct en indirect. ‘De psychopaat’ bestaat

eigenlijk niet. Niet alle psychopaten plegen ook misdrijven, sommigen kunnen een vrij

normaal, delictloos leven leiden en succesvol worden op het werk. Desalniettemin vertonen ze

emotieloos, manipulatief, misleidend gedrag en maken ze risicovolle beslissingen (Gao, Raine

& Phil, 2010). Psychopathie kenmerkt zich door verschillende eigenschappen die asociaal,

impulsief of predatorisch gedrag kunnen veroorzaken, waardoor de persoon agressief kan

worden en gewelddadige feiten gaat plegen. Hierdoor zijn ze verantwoordelijk voor een groot

aandeel van misdrijven (Durrant, 2012; Tollenaar & van der Laan, 2013).

Het indirecte belang van deze thesis slaat op de mogelijke gevolgen van kennisvermeerdering

omtrent psychopathie. Hoe meer er geweten is over psychopathologische stoornissen en

psychopathie in het bijzonder, hoe meer er gewerkt kan worden aan preventie en therapie.

Momenteel wordt algemeen aangenomen dat psychopaten niet geneesbaar zijn of dat een

behandeling de symptomen zelfs zou verergeren (Declercq, 2008). Een gevangenisstraf of

internering van onbepaalde duur – in betwistbare omstandigheden – zoals nu het geval is, is

echter geen afdoend antwoord. Het Belgisch strafrecht is niet verfijnd genoeg op dit vlak. De

dichotomie tussen toerekeningsvatbaar en niet-toerekeningsvatbaar is niet afgestemd op de

graduele visie van psychiaters en psychologen omtrent pathologieën. Vandaar dat er geen

eenduidige strafrechtelijke reactie bestaat op psychopaten (De Clercq & Vander Laenen,

2013; Vandevelde, De Smet, Vanderplasschen & To, 2013).

De structuur van de thesis ziet er uit als volgt. In het theoretisch deel worden als eerste de

gebruikte begrippen en concepten gedefinieerd en afgebakend. Als algemeen denkkader wordt

de systemische benadering gebruikt. Er werd voor deze visie in dit onderzoek gekozen omdat

het de mens ziet als een systeem, bestaand uit verschillende niveaus. Op alle niveaus kunnen

risicofactoren en oorzaken (van verdere oorzaken) gevonden worden. Dit is niet anders voor

de psychopaat en psychopaat in wording. Vervolgens worden de biologische,

biopsychosociale, persoonlijkheids– en ontwikkelingstheorieën besproken waarbinnen deze

masterproef gesitueerd kan worden. In het methodologisch deel worden de richtlijnen van de

systematische review uiteengezet en concreet ingevuld. Deze methode is passend om te kijken

Page 8: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

7

wat er al onderzocht is, wat er nog geanalyseerd dient te worden en welke resultaten steeds

terugkomen. Deel drie bestaat uit de bespreking van de resultaten van de gevonden bronnen

en enkele additionele studies. Er wordt afgesloten met een algemeen besluit en een

discussiegedeelte.

Page 9: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

8

2.Theoretische achtergrond

2.1 Inleiding

In dit onderdeel wordt stilgestaan bij enkele belangrijke begrippen in onderzoek naar

psychopathie en biopsychosociaal onderzoek in het algemeen. Het begrip ‘psychopathie’

wordt uiteraard uitgebreid behandeld. De historische evolutie van het begrip, de mogelijke

definities en de verschillende meetinstrumenten die in gebruik zijn, worden kort uitgelegd. In

de media en helaas ook in sommige onderzoeken wordt psychopathie soms verward met de

antisociale persoonlijkheidsstoornis of sociopathie. De gelijkenissen en verschillen worden

daarom opgelijst in 2.2.2. Hoewel de diagnose van psychopathie pas bij meerderjarigen wordt

gegeven, is het gedrag in de kindertijd en jeugd heel belangrijk. Dit wordt duidelijk gemaakt

in 2.2.3 en in verschillende biopsychosociale theorieën. Vervolgens worden enkele

veelgebruikte termen in dit onderzoek verklaard en het gedachtegoed van het systemisme

weergegeven.

De theorieën waarin dit onderzoek kadert, beginnen bij de klassieke theorieën in de

criminologie. Ondanks de gemaakte denkfouten en misbruik van deze onderzoeken wekte het

de aandacht van andere wetenschappers in de tweede helft van de twintigste eeuw. Er wordt

stilgestaan bij deze hernieuwde benadering in de (biosociale) theorievorming. Om een

volledig beeld te scheppen worden nog enkele persoonlijkheids-, cognitieve, ontwikkelings –

en levenslooptheorieën besproken.

2.2 Begrippen

2.2.1 Psychopathie

a. Algemeen

Psychopathie is een persoonlijkheidsstoornis waarbij afwijkend en antisociaal gedrag wordt

vertoond. Op interpersoonlijk vlak is er sprake van een grote oppervlakkigheid, dominantie en

manipulatie van derden. Belangrijke affectieve elementen zijn bovendien het gemis aan

gevoelens van angst, empathie en spijt, zelfs als men net betrapt wordt op een leugen of

bedrog. Emoties zoals woede, geluk en verdriet kunnen worden benoemd, maar ze voelen

deze echter zeer oppervlakkig. Men is arrogant en eigenwijs; toch kan het overkomen als vlot

en charmant. Het interpersoonlijk en affectief facet wordt door Hare, vermaard onderzoeker

omtrent psychopathie, als factor één op de PCL-R test beschreven. Factor twee slaat op het

antisociaal gedrag en de levensstijl. Typische karaktereigenschappen hierbij zijn impulsiviteit,

Page 10: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

9

opvliegendheid, agressie, seksueel geweld, het opzoeken van spanning en het ontlopen van

verantwoordelijkheden. Psychopaten kennen bovendien twee types agressie. Reactieve

agressie is als een reactie op een voorgaande handeling en is meestal emotioneel geladen.

Instrumentale agressie is gecontroleerd en enigszins gepland maar komt ‘als uit het niets’

voor derden. Er is een sterke relatie tussen psychopathie en crimineel, gewelddadig gedrag

(Glenn, 2011; Declercq, 2008; Hare, 2003).

b. Concept psychopathie doorheen de tijd

Pinel bestempelde psychopathie in de 19e eeuw als eerste als een specifieke mentale stoornis.

Hij constateerde een grote aanwezigheid van agressie die leidde tot geweld, zonder sprake van

een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds

aanwezig in de persoon. Pritchard gaf vorm aan het concept ‘moral insanity’, verwijzend naar

de aangetaste moraal en het gebrek aan empathie. Hij maakte de opdeling tussen het intellect

en de emoties, waarvan één deel aangetast kon zijn. Aan de term, die algemeen was bedoeld,

werd toch doorheen de jaren een beeld van criminaliteit en wreedheid toegevoegd. Cleckley

nam als eerste de term ‘psychopaat’ in de mond om de specifieke mentale stoornis te

benoemen en niet als een verzamelterm zoals voorheen. In zijn zoektocht naar de oorzaken

formuleerde hij bovendien een aantal criteria die de psychopaat bezat. Hij constateerde in zijn

boek ‘The mask of sanity’ (1941) dat de psychopaat doet alsof hij volledig op dezelfde

golflengte zit, maar achter dit masker geen emoties kan herkennen en uitdrukken. De persoon

is zeer onverschillig en oppervlakkig (Patrick, 2006).

Cleckley maakte ook melding van de nog steeds vaak voorkomende concepten van niet-

succesvolle en succesvolle psychopaten. De term niet-succesvolle psychopaten verwijst naar

psychopaten die wel degelijk gevat werden en in de gevangenis of een instelling terecht

komen. Succesvolle psychopaten verwijzen naar diegenen die zich antisociaal gedragen of

delicten plegen en zich daar nooit voor hoeven te verantwoorden. Ze kunnen met andere

woorden uit de handen van justitie blijven. Er zijn aanwijzingen voor onderlinge verschillen

bij de psychopaten ter hoogte van het brein, zoals een asymmetrie in de hersenen in de

hippocampus bij onsuccesvolle psychopaten. Dit zou bijvoorbeeld hun angstgevoel doen

verminderen. De tweede betekenis van het begrip ‘succesvolle psychopaten’ kan verwijzen

naar psychopaten die hun eigenschappen zo goed beheersen en in hun voordeel laten spelen

dat ze het heel ver schoppen op de werkvloer. Als manager van een bedrijf of hoogstaand

advocaat bijvoorbeeld. In de thesis wordt gebruik gemaakt van de eerste betekenis. Naast

Raine voerde Hare onderzoek naar psychopaten in het werkveld, de zogenaamde ‘snakes in

Page 11: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

10

suits’ maar dit reikt verder dan het opzet van deze thesis (Babiak & Hare, 2007; Raine et al.,

2004; Gao et al., 2010).

Karpman deelde in 1941 psychopathie op in twee types, namelijk primaire en secundaire

psychopathie. Primaire psychopathie wordt gekenmerkt door verbale dominantie,

manipulatie, een laag angstniveau en een gebrek aan empathie. De tweede variant wordt soms

ook pseudopsychopathie genoemd. Daarbij is er meer sprake van (fysieke) agressie en kunnen

psychosen en depressies vaker optreden. Er wegen meer emoties door, waaronder angst, dan

bij primaire psychopathie. Er wordt ook vaak een link gelegd met neuroticisme. In deze

opdeling is de latere factor 1 (gebrek aan emotie) en factor 2 (uitoefenen van geweld,

antisociaal gedrag) te herkennen van de Psychopathy Checklist – Revised test. Toen werd er

gesteld dat secundaire psychopaten genezen konden worden, in tegenstelling tot primaire

psychopaten. De laatsten zouden niet in staat zijn nieuwe morele waarden op te nemen

(Patrick, 2006).

Een hedendaagse visie op psychopathie vinden we bij Adrian Raine, psycholoog en

grondlegger in de huidige biosociale theorievorming. De kenmerken van een psychopaat

volgens Raine zijn gewetenloosheid, het hebben van oppervlakkige charme en promiscue

gedrag. Psychopaten zijn verbaal sterk maar hebben moeite om relaties te onderhouden,

seksueel, vriendschappelijk of werk-gerelateerd (Raine, 2013). De prevalentie wordt geschat

op 0.6% tot 1% in de algemene populatie, 3,5% in de zakenwereld en in de forensische

context tussen de 15 en 30% (McLaughlin & Muncie, 2013; Gao et al., 2010).

c. Meetinstrumenten

De Psychopathy Checklist-Revised van Hare is het meest gebruikte instrument voornamelijk

in een klinische en forensische onderzoeksetting om psychopathie vast te stellen. De PCL-R

test bevat volgende items:

-gladheid, oppervlakkige charme, oppervlakkige affectie

-grandioos gevoel van eigenwaarde

-behoefte aan stimulatie, geneigdheid tot verveling

-pathologisch liegen, manipulerend, oplichten, parasitaire levensstijl

-gebrek aan spijt en schuld

-gebrek aan empathie

-gebrekkige gedragscontrole

-promiscue seksueel gedrag, kortstondige relaties

Page 12: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

11

-vroege gedragsproblemen, jeugddelinquentie, herroeping voorwaardelijke vrijlating,

criminele veelzijdigheid

-gebrek aan langetermijnvisie, impulsiviteit, onverantwoordelijkheid

De items zijn gebaseerd op de lijst karakteristieken van Cleckley in ‘The mask of sanity’. De

PCL-R test bestaat uit een semigestructureerd interview met de persoon zelf en belangrijke

personen uit zijn omgeving. Dit wordt samengelegd met mogelijks reeds bestaande rapporten,

veroordelingen, e.d. Aan elk item wordt een score van nul tot twee toegekend, met dertig als

cutoff score en veertig als maximum (Declercq, 2008). In dit onderzoek wordt verder gewerkt

met dit meetinstrument en deze traditionele cutoff score. Hoewel deze meetschaal als de

‘gouden standaard’ wordt beschouwd, kreeg het ook kritiek. Vooral de vragen rond het

asociaal gedrag werden betwist omdat het als een gevolg van psychopathie kan gezien worden

(Skeem & Cooke, 2010). In de gewone samenleving is het bovendien moeilijker om

psychopaten met dergelijk hoge score te vinden. Aan de bemerking dat het zich enkel richtte

op volwassenen werd tegemoetgekomen door het opstellen van de PCL-Youth Version (Hare

& Neumann, 2006).

Er wordt nog even ingegaan op de verschillende meetinstrumenten. Het geeft een indruk van

het enigszins verspreid en moeilijk vergelijkbaar onderzoek naar psychopathie. Hare

ontwikkelde nog verschillende updates en varianten, zoals hierboven werd vermeld.

Bovendien inspireerde hij anderen om nieuwe meetinstrumenten te creëren. De PCL-SV staat

voor Screening Version en is een kortere versie van de PCL-R. Het kent dezelfde structuur en

factoren, wordt in dezelfde setting als de PCL-R gebruikt en wordt als zeer betrouwbaar

aanzien (Seguin, 2004; Patrick, 2006).

Er zijn drie vaak voorkomende zelfrapportage meetschalen. De Self-Report Psychopathy

Scale II werd opgesteld door Hare. Het kent 29 items en bestaat opnieuw uit twee factoren en

is vrij betrouwbaar in het algemeen. The Levenson Primary and Secondary Psychopathy

Scales werd door Levenson gecreëerd om zelf-gerapporteerde psychopathie te onderzoeken in

niet-geïnstitutionaliseerde samples. Het bestaat uit een Likert-schaal met vier punten en volgt

de structuur van het twee-factor model in de PCL-R test. Vooral het kenmerk ‘angst’ wordt

gedifferentieerd tussen de primaire en secundaire psychopathie. Ook deze schaal kreeg

kritiek, omdat de primaire psychopathie niet exact genoeg gemeten zou worden. De

Psychopathy Personality Inventory-Revised gecreëerd door Lilienfield wordt gebruikt om via

zelfrapportage psychopathie vast te stellen bij niet-gedetineerden; het bestaat ook uit een

Page 13: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

12

Likert-schaal met vier punten en een twee-factor model. De validiteit is vrij sterk en de

factoren correleren met de subschalen van de PCL-R. Toch krijgt ook dit zelfrapportage

meetinstrument kritiek. Bij alle meetinstrumenten zijn de correlaties sterker bij mannen dan

bij vrouwen. Uitspraken baseren op één enkele zelfrapportage test is echter onvoldoende. Een

typisch kenmerk van de psychopaten is nu eenmaal de manipulatie, liegen en dominantie,

bijvoorbeeld in een gesprek. Voor psychopaten is het bovendien moeilijk zelf inzicht te

hebben in hun stoornis en uit te drukken wat ze voelen of net niet voelen (Manson, Gervais,

Fessler & Kline, 2014; Patrick, 2006).

2.2.2 Antisociale persoonlijkheidsstoornis en sociopathie

Beide termen worden soms verward met psychopathie. Het verschil tussen psychopathie en de

antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPD) is dat laatstgenoemde zich kenmerkt door het

hebben van minder controle over het gedrag, impulsiviteit en weinig langetermijnvisie. Dit

kan als een overlap worden gezien met factor twee bij psychopathie. Vooral het aspect

‘behavior’ staat hier dus centraal. Psychopathie gaat verder dan dat, met factor één en reikt tot

de interpersoonlijke (‘interpersonal’) en gevoelsmatige (‘affective’) kant van de persoon

(Durrant, 2012; Mc Laughlin & Muncie, 2013; Tollenaar & van der Laan, 2013; van Honk &

Schutter, 2005; Viding, 2004; Yildirim & Derksen, 2013).

De antisociale persoonlijkheidsstoornis staat, in tegenstelling tot psychopathie, vermeld in de

Diagnostic Statistical Manual 5 (DSM-V). De cluster B van de persoonlijkheidsstoornissen

bevat naast de ASPD ook borderline, de histrionische en narcistische persoonlijkheid. De

diagnose wordt pas op de leeftijd van achttien gesteld, maar men kijkt naar het gedrag vanaf

vijftien jaar. De hoofdkenmerken zijn impulsiviteit en agressief gedrag. Men toont geen

respect voor medemensen door hun rechten en algemene waarden te schenden. Er kan sprake

zijn van weinig empathie en oppervlakkige charme. De prevalentie in de samenleving

bedraagt 0.2 tot 3.3%, in afkickklinieken en gevangenissen is dit veel hoger, met 50 tot 80%

(American Psychiatric Association, 2013; Declercq, 2008).

Sociopathie wordt als een synoniem gezien van ASPD en ook zo opgenomen in de DSM-V.

Terwijl psychopaten geen geweten, empathie of moraliteit kennen, is dit wel het geval bij

sociopaten. Dit wil echter niet zeggen dat dit conform de normale opvatting van goed en

kwaad is. Anders Breivik, die een eigen manifest schreef en op basis daarvan de moord op

tientallen mensen rechtvaardigde, wordt beschouwd als een sociopaat. De term ‘verworven

Page 14: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

13

sociopathie’ wordt dan weer vaker gebruikt. Dit is in het geval van een letsel, vooral ter

hoogte van de prefrontale kwab, die antisociaal gedrag tot gevolg heeft (Pemment, 2013).

2.2.3 Normoverschrijdende gedragsstoornis en oppositioneel-opstandige gedragsstoornis

Vroegtijdig en persisterend asociaal of crimineel gedrag is een kenmerk van psychopathie.

Vandaar dat een normoverschrijdende gedragsstoornis een voorspeller kan zijn (Declercq,

2008). Omwille van de labelingtheorie en de ‘selffulfilling prophecy’ is er voorzichtigheid

geboden bij het diagnosticeren van minderjarigen (Lynam et al., 2009). Dit komt later in de

thesis terug aan bod.

De diagnose van normoverschrijdende gedragsstoornis wordt gegeven aan minderjarigen die

persistent bedriegen, stelen, vernielen en geweld tegen mensen en dieren plegen. De

conflicten met autoriteit en het schenden van grondrechten van anderen kan onder andere op

school voor moeilijkheden zorgen. Karaktereigenschappen zijn onverschilligheid en een

gebrek aan berouw en empathie. Deze stoornis kan op volwassen leeftijd verdwijnen of zich

ontwikkelen tot de antisociale persoonlijkheidsstoornis of psychopathie. De algemene

prevalentie wordt geschat op 2 tot 10% (American Psychiatric Association, 2013).

Een oppositioneel –opstandige gedragsstoornis houdt in dat de minderjarige voor minstens

zes maanden ongehoorzaam gedrag vertoont, samen met ruzie maken, wraakzuchtig of boos

zijn. Er is een hoge comorbiditeit met normoverschrijdend gedrag en depressie. De

prevalentie gaat van 1 tot 10% (American Psychiatric Association, 2013).

2.2.4 Agressie en geweld

Dit zijn termen die zeer dicht bij elkaar liggen. Agressie wordt meestal gezien als een emotie;

als men iemand fysiek leed wil toebrengen (Walsh & Beaver, 2009). Het begrip wordt ontleed

in directe en indirecte agressie; en verbale en fysieke agressie. Mannen en vrouwen grijpen

meestal naar verschillende soorten agressie terug; bij mannen gebeurt het bijvoorbeeld direct

en op een fysieke manier (Lawrence & Hutchinson, 2013).

Geweld draait rond het overtreden van vastgelegde sociale constructies. Het is agressief

gedrag met de bedoeling om fysiek of emotioneel letsel toe te brengen aan een ander. Dit kan

resulteren in bedreigen, manipuleren, vernederen, slaan, het gebruiken van een wapen, …

(Kiminis, Skeem, Cauffman & Dmitrieva, 2011). Geweld kan plaatsvinden als een reactie op

iets provocerend of uit frustratie, maar ook als een middel om iets te bekomen, het zogenaamd

instrumenteel geweld. Meestal is het echter een combinatie van beiden (Patrick, 2006).

Page 15: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

14

Psychopaten die delicten plegen, gebruiken vaak predatorisch geweld. Dit is intentioneel

(daarom niet lang op voorhand gepland), beredeneerd en met weinig gevoel. Typisch voor

predatorisch geweld is het (op)zoeken van slachtoffers. Er bestaat een grote fixatie op een

slachtoffer en men geeft het slachtoffer niet snel op. Er is weinig opwinding voor of tijdens

geweld plegen. Doel van dit geweld is controle te hebben of om een bepaald doel te bereiken

(Declercq, 2008).

2.2.5 Correlatie, interactie en causaliteit

Correlatie wordt in de statistiek binair weergegeven met een getal tussen -1 en 1, met nul als

geen verband tussen de twee factoren, negatieve getallen tonen een negatief verband en

positieve factoren een positief verband. Door het bepalen van de p-waarde (de mate waarin

een resultaat aan toevalligheid kan geweten worden) moet wel nog blijken of dit een

significant verband is. Een belangrijk concept in biosociale theorieën is (rGE), ofte de

correlatie tussen genen en de omgeving. Het toont dat er een duidelijk en niet toevallig

verband is. Er zijn passieve, suggestieve (of evocatieve) en actieve correlaties. Passieve

correlatie is wanneer men blootgesteld wordt aan het milieu. De suggestieve correlatie

verwijst naar de reactie en sturing van personen die dicht bij het individu staan. De actieve

correlatie verwijst naar het individu dat zijn eigen (sociale) omgeving selecteert (Walsh &

Beaver, 2009; Walsh, 2009; Tervoort, 2012).

Interactie vind plaats bij twee onafhankelijke factoren die een effect geven op een

afhankelijke variabele. De interactie tussen genen en de omgeving wordt meestal als (G x E)

weergegeven, G staat voor gene en E voor environment. Het bewijs voor deze stelling stelde

een einde aan het nature – nurture debat. De omgeving bepaalt namelijk de reacties in het

lichaam, de zintuigen nemen dit waar, het centraal zenuwstelsel beslist wat er moet gebeuren

en het brengt die boodschap over naar de desbetreffende plaats in het lichaam. Dit kan een

opdracht inhouden voor het DNA. Het genotype, de verzameling geërfde eigenschappen, kan

natuurlijk dit proces beïnvloeden. De perceptie van de situatie of de reactie daarop kan

genetisch, biologisch, neurologisch, … verstoord zijn. Dit beïnvloedt op zijn beurt de

omgeving. Ouders geven deze genen door, waardoor er een cyclische beweging ontstaat. Toch

reageert geen enkel persoon op dezelfde manier in een zelfde situatie. Het fenotype, de

verzameling van waarneembare kenmerken, verandert ook doorheen de tijd en kan op die

manier ook de omgeving wijzigen. Een voorbeeld om dit te verduidelijken is het MAO-A gen.

Lage activiteit in dit gen in combinatie met mishandeling in de kinderjaren wordt gelinkt met

agressie (Walsh & Beaver, 2009; Walsh, 2009; Rutter, 2007). Een ander voorbeeld is

Page 16: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

15

epigenetica; dit is een beloftevolle weg voor onderzoek naar psychopathie. Er is namelijk

ontdekt dat de sequentie van het DNA wel gelijk blijft maar de functie en expressie ervan kan

wijzigen door stressvolle ervaringen in de (vroege) ontwikkeling (Kumsta, Hummel, Chen &

Heinrichs, 2013).

Er is sprake van causaliteit wanneer een bepaald feit (de oorzaak) een proces in gang zet en

iets anders (het gevolg) veroorzaakt. Oorzaken van de oorzaak zijn ook mogelijk. Een

duidelijke oorzaak vinden in dit soort onderzoek is heel moeilijk, zoniet onmogelijk. De

interactie tussen genen en de omgeving is onderling zeer verstrengeld. De verhouding wordt

eerder bekeken als een erfelijke aanleg tot een stoornis waarop andere factoren inwerken.

Genetische aandoeningen zijn bovendien meestal polygenetisch. Er is sprake van een

probabilistische visie in plaats van een deterministische (Walsh & Beaver, 2009; Walsh,

2009; Van Reekum & Schmeets, 2008).

2.3 De systemische benadering

De systemische benadering is een paradigma of algemeen denkkader in de

wetenschapsfilosofie. Het systemisme houdt rekening met de twee traditionele sociale

filosofieën, namelijk de individualisten en holisten. Volgens de eerste groep zijn alle sociale

feiten en creaties het resultaat van individuele acties. Voor de holisten bepaalt de sociale

realiteit de wezenlijke persoonlijkheid en acties van een persoon. Volgens het systemisme

behoort iedereen op elk moment tot verschillende soorten sociale systemen (familie, vrienden,

school, werk, hobby’s, politieke partij, religie, nationaliteit, …). Het handelingsvermogen van

een individu mag echter niet geminimaliseerd worden. Elke persoon blijft uniek en kan

beslissingen nemen. Bij de beschrijving van een systeem wordt stilgestaan bij de compositie,

de omgeving, de structuur en het mechanisme. Bij de preventie, behandeling en bestraffing

moet op alle elementen ingewerkt worden (Bunge, 2000).

In het systemisme is de wereld als een systeem, bestaand uit andere systemen of elementen

die onderdeel zijn van een systeem. Bovendien werken alle elementen in op elkaar; dit wordt

visueel voorgesteld in afbeelding 1. Op methodologisch vlak wordt multilevel gewerkt; men

werkt top-down bij de analyse van grote gehelen, bottom-up voor individuen (Bunge, 2000;

Bunge, 2006).

Dit is ook de manier hoe deze masterproef werd opgebouwd. De mens wordt als een systeem

gezien met de genen, hormonen, neurotransmitters, hersenen en fysiologische werking als

kleinere systemen. De mens kan op zijn beurt in een groter systeem gesitueerd worden,

Page 17: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

16

namelijk de samenleving. Op elk niveau is er de mogelijkheid om naar oorzaken van

psychopathie te kijken. De verschillende factoren – die hun noodzakelijkheid al hebben

aangetoond of die veelbelovend lijken – worden op verschillende niveaus onderzocht.

Aangezien psychopathie oorzaken en effecten vindt in al deze bovenstaande systemen is dit

een adequate zienswijze van het probleem. Zoals figuur f op afbeelding 1 toont, benadrukt het

systemisme de interactie tussen systemen zoals de mens en de omgeving. Op die manier

wordt de essentie van de biopsychosociale theorieën weergegeven. Het staat toe om de

individuele persoon en de omgeving met elkaar te betrekken. Dit geldt ook voor de

verschillende wetenschappen zoals biologie, sociologie, criminologie, psychologie, … Dit

zorgt voor coherentie en een integratie van kennis (Robinson & Beaver, 2009).

Afbeelding 1 - Overgenomen van The explanation of crime – Context, Mechanisms and

Development (p.13) door Wikström, P. & Sampson, R. [eds] 2006: Cambridge University

Press.

Dit paradigma kadert in het neopositivisme; het streeft objectieve kennis na en onderzoekers

werken deductief. Vanuit de empirie wil men feiten kunnen veralgemenen en toetsen. In de

praktijk is er bij het voeren van onderzoek vaak sprake van een cyclische beweging. Het

Page 18: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

17

verzamelen van resultaten, hypothesevorming, theorievorming en falsificatie wisselen elkaar

af. Hierin kunnen kwantitatieve en kwalitatieve methoden als complementair gezien worden

(Robinson & Beaver, 2009).

De inzichten van het kritisch rationalisme worden eveneens in acht genomen. Hierbij wordt

de stelling gevolgd dat waarnemingen altijd gestuurd worden door een verwachting of emotie

en dus nooit neutraal zijn. De waarheid is te complex om het helemaal te vatten. Uitspraken

zijn daarom probabilistisch, men zal zich uitlaten in termen van ‘waarschijnlijkheid’ en ‘kans

op’ in plaats van ‘de waarheid’ en ‘zekerheid’ (Van Reekum & Schmeets, 2008). Popper kan

als de grondlegger van dit gedachtegoed genoemd worden. Kennis is feilbaar volgens hem.

De gehanteerde oplossing bestaat uit het voortdurend testen van de data en proberen eerdere

stellingen te weerleggen (falsificatie). Er wordt getracht de theorie niet te herbevestigen maar

eerder de zwakke plekken ervan te zoeken. Wanneer het verschillende testen goed doorstaat,

kan men dit als een voorlopig bevredigend antwoord beschouwen of de corroboratie

(Kleemans, Weerman & Enhus, 2007).

2.4 Biopsychosociale theorieën

2.4.1 De klassieke theorieën: het determinisme en positivisme

a. Lombroso, Garifalo, Ferri

Waarom begaat een persoon een misdrijf en een ander in een gelijkaardige situatie niet? Een

vraag die reeds vele wetenschappers bezig hield. In de 19e eeuw gebruikte Lombroso,

grondlegger voor de criminologie en lid van de Italiaanse Antropologische School, als eerste

een wetenschappelijke methode bij het onderzoeken van schedels van criminelen. Zijn

resultaten zoals ‘men wordt als crimineel geboren’ en ‘een crimineel kan herkend worden

door uiterlijke kenmerken’ bevatten echter weinig juistheid. Volgens Garofalo, eveneens een

lid van de Italiaanse Antropologische School, leidde een psychische of morele anomalie met

een biologische basis tot het plegen van delicten. Ferri zag de oorzaak van criminaliteit als

een combinatie van biologische en sociale factoren. Hij kan als een grondlegger gezien

worden in het sociaal verweer, deze stroming negeert vrije wil en het schuldbegrip van

delinquenten en benadrukt daarentegen de voorbestemdheid en gevaar van de individuen

(Thienpont, 2006).

De gehanteerde positivistische visie was heel populair in exacte wetenschappen maar werd

ook gebruikt in de zogenaamde sociale wetenschappen. In deze stroming beschouwt men de

Page 19: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

18

werkelijkheid als objectief en exact waarneembaar. De toen heersende visie was bovendien

deterministisch. Overgewaaid vanuit de natuurkunde werd aangenomen dat er geen vrije wil

was en causale processen ondergaan werden zonder dat verandering mogelijk was. Op die

manier is het mogelijk de rest van de levensloop te voorspellen. Lijnrecht daartegenover staat

het principe van vrije wil, waarbij de persoon volledige autonomie over de handelingen bezit.

Volgens biosociale criminologen ligt de waarheid in het midden en kunnen er autonoom

beslissingen genomen worden maar zowel de biologische als omgevingsfactoren zullen die

keuze beïnvloeden (McLaughlin & Muncie, 2013).

In het begin van de twintigste eeuw zijn de biologische principes in de criminologie misbruikt

door ‘politieke bewegingen’, met uitwassen in eugenetica. Men stelde namelijk dat slechte

kenmerken via erfelijkheid werden doorgegeven. De beweging met racistische motieven

ontstond daardoor om ervoor te zorgen dat bepaalde mensen geen kinderen konden krijgen.

Het idee lijkt ook de staat vrij te pleiten van aanwezige criminaliteit, aangezien volgens de

ideologie de personen zo geboren zijn en hun gedrag niet meer veranderd kan worden. Dit

gedachtegoed wordt veelvuldig gebruikt in dictaturen (McLaughlin & Muncie, 2013; Walsh

& Beaver, 2009).

2.4.2 Startpunt van de hernieuwde benadering

De principes in de biologie zijn enorm geëvolueerd. Er zijn betere instrumenten, er kwamen

cruciale ontwikkelingen in DNA-en MRI onderzoek. Pas in de jaren 80 kwam er terug

belangstelling voor biopsychosociaal onderzoek. Toch moeten onderzoekers in de biosociale

stroming zich tot de dag van vandaag verantwoorden en vooroordelen rechtzetten tegenover

wetenschappers van de louter sociologische theorieën. Ze benadrukken de cruciale interactie

met de omgeving en maken nuanceringen om de ideeën van predestinatie af te wijzen. Het

determinisme is geëvolueerd naar een probabilistische houding. Resultaten worden nu in het

‘percentage kans dat iets (niet) gebeurt’ uitgedrukt (Van Reekum & Schmeets, 2008;

Blokland, Thienpont & Donker, 2005). Het moet bovendien duidelijk zijn dat er nooit één gen

verantwoordelijk kan zijn voor het plegen van een misdrijf. Het kan hoogstens een genetische

kwetsbaarheid of risicofactor betekenen voor de persoon. Dit mag niet leiden tot het excuus

dat een persoon verheven is van vrije wil en misdrijven mag plegen (Walsh, 2009;

McLaughlin & Muncie, 2013).

Page 20: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

19

a. De constitutionele leertheorie van James Wilson en Richard Herrnstein

De leertheorie, ook ‘Net Advantage Theory’ genoemd, combineert biologische en

psychologische inzichten. Deze theorie focust op (cognitieve) beslissingsprocessen en gaat uit

van een rationeel mensbeeld. Mensen plegen misdrijven omdat dit hen bepaalde directe

voordelen oplevert, zoals indruk maken op vrouwen of goedkeuring van vriendengroepen.

Het IQ speelt in deze theorie een vrij grote rol. De link tussen IQ en psychopathie is helaas

nog niet eenduidig. Intelligentie is normaal verdeeld in de populatie en wordt gedeeltelijk

geërfd van de ouders en is voor de andere helft afhankelijk van stimulatie uit de omgeving.

Dit beïnvloedt uiteraard ook het leerproces. Een geweten, gecreëerd door een goede

opvoeding in een beschermde omgeving, kan het plegen van misdrijven verhinderen. Iedereen

reageert echter verschillend in dezelfde situatie door de verschillende constitutionele factoren

of persoonlijkheidskenmerken, zoals impulsiviteit en extraversie. De aanwezigheid van een

geweten en zelfcontrole is dus cruciaal. Het onderzoek van Wilson en Herrnstein kreeg kritiek

vanuit de kritische criminologie door IQ scores te bekijken per etniciteit (Walsh & Ellis,

2007; Walklate, 2007). De concepten omtrent intelligentie en emotionele intelligentie worden

later in deze thesis verder uitgewerkt.

b. De ‘arousal theory’ van Sarnoff Mednick

Vanaf de jaren 70 en 80 kwam er zoals vermeld terug interesse in de biologische factoren die

kunnen meespelen in antisociaal gedrag. De opvallende resultaten van tweelingen – en

adoptieonderzoek hebben daar zeker mee te maken. Bij gescheiden tweelingen en

adoptiekinderen werd namelijk geconcludeerd dat de biologische factoren sterker doorwogen

dan de omgeving op hun gedrag (Baker, Tuvblad & Raine, 2010). Mednick leidde een

adoptieonderzoek waarbij gekeken werd naar de criminele achtergrond van de biologische

ouders en de adoptanten. Toegepast op asociaal gedrag werd duidelijk dat kinderen van

biologische ouders met een strafblad meer kans hadden om zelf ook een strafblad te hebben

(20%). Het strafblad van adoptieouders had minder effect (15%). De grootste kans op een

strafblad was wel wanneer zowel biologische als adoptieve ouders een strafblad hadden

(25%) (Moffit & Caspi, 2006). Bij monozygote tweelingen werden meer onderlinge

gelijkenissen gevonden dan bij bizygote tweelingen; de eerste categorie deelt 100% het zelfde

DNA, de tweede slechts 50% (McLaughlin & Muncie, 2013; Raine, 2013).

Bepaalde elementen of dysfuncties in het menselijk lichaam kunnen wel degelijk gelinkt

worden met bepaalde gedragingen en emoties en mogen dus niet zomaar genegeerd worden.

In genetisch onderzoek tracht men de specifieke factoren te bepalen die tot deviant gedrag

Page 21: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

20

kunnen leiden, de zogenaamde moleculaire genetica. In gedragsgenetica wordt onderzocht

onder welke omstandigheden deze een groter of beperkt effect hebben. De biosociale theorie

van Mednick draait rond het gebrek aan vrees bij psychopaten. Door het gebrek aan gevoelens

van opwinding gaan de personen risicovolle activiteiten opzoeken. Ze reageren traag op

negatieve prikkels bij zichzelf of van anderen. Ook Hare heeft hier meer onderzoek naar

gevoerd waarbij fysiologische reacties gemeten werden via galvanische huidgeleiding. Het

moet benadrukt worden dat de sociale omgeving en de interactie van biologische kenmerken

met de omgeving de uiteindelijke doorslag geven. Onderzoek toont aan dat men veelal op

correlaties botst en er moeilijk uitspraak kan gedaan worden over de causaliteit (Baker,

Tuvblad & Raine, 2010; Gao et al., 2012).

2.4.3 De hedendaagse biopsychosociale theorieën

Een algemeen kenmerk van deze theorieën is het samenbrengen van verschillende

wetenschappen en het gelijkwaardig integreren van de inzichten. De uiteenlopende risico’s

zijn van een verschillende aard en bevinden zich nu eenmaal op verschillende niveaus

(Walsch, 2009). In de huidige tijd zijn bepaalde meetinstrumenten zoals de fMRI en EEG al

niet meer weg te denken. Daarom wordt er eerst even stilgestaan bij deze instrumenten. Het is

namelijk belangrijk de werking, voor – en nadelen hiervan te begrijpen om hersenonderzoek

gepast te kunnen interpreteren. De instrumenten evolueren nog steeds en hebben functies die

waarschijnlijk nog niet eens volledig uitgeput zijn. De twee vermelde instrumenten zijn vrij

accuraat, niet schadelijk en niet-invasief, wat hen iets goedkoper en populairder maakt. Ze

zijn aan de andere kant nogal tijdsintensief en zeggen niets over een oorzaak maar enkel

welke regio bijvoorbeeld actief is (Villringer, Mulert & Lemieux, 2010).

Een Electro-encefalogram of EEG werkt via elektrische stroompjes en elektroden. Het heeft

een hoge temporele resolutie; dit wil zeggen dat het het tijdsverloop van bepaalde processen

kan weergeven. Hier is een inversieprobleem mogelijk; een signaal opgenomen op de

occipitale lob kan bijvoorbeeld een 'uitstraling' zijn van een ander gebied, de schedel kan het

signaal verstoren, enzovoort. Een Event-Related Potential of ERP is een verandering in de

hersengolven door een stimulus. Dit wordt meestal gemeten via een EEG. De N2 bijvoorbeeld

verwijst naar een door een stimulus uitgelokte negatieve piek 200 microseconden na de

stimulusaanvang. Zo krijgt men een algemeen beeld van de normale activiteit en de specifieke

respons op prikkels. Er worden gemiddeld verschillende trials uitgevoerd om de foutenmarge

te verkleinen. De aanvang, amplitude en polariteit hangt af van de plaats van de electrode op

het hoofd, stimulus type (visueel of auditief), antwoord modus (manueel of mondeling),

Page 22: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

21

enzovoort. Een voordeel is dat de techniek mogelijk is bij kinderen of mensen met

neurologische problemen. Bovendien is het gepast om biomarkeerders te onderzoeken. Het

‘superposition problem’ houdt in dat heel veel info op dezelfde golf terecht komt. Dit maakt

de interpretatie moeilijk. Dit onderzoek zegt bovendien in se niet heel veel over de werking

van de hersenen maar het is handig bij snelle taken en kan als explorerend gezien worden en

de start betekenen van ander, specifieker onderzoek (Luck, 2014).

De functional Magnetic Resonance Imaging of fMRI kent een goede spatiale resolutie en

toont dus de actieve zones in het brein. De gewone MRI werd pas ontwikkeld in de jaren 70

en is gebaseerd op het principe dat magneetvelden waterstofatomen kunnen doen bewegen.

Hierdoor is het hersenweefsel zichtbaar. Dit is niet echt het geval bij de fMRI waarbij enkel

de zuurstofrijke gebieden worden getoond. Deze techniek waarbij deze zones gemanipuleerd

worden, heet Blood-Oxygen-Level Dependent (BOLD) contrast imaging. De verschillende

resultaten van één persoon zijn vergelijkbaar, maar ook met derden (Mulert & Lemieux,

2010; Verplaetse, 2011).

a. De biosociale theorie van Robert Hare

Hare benadrukt het persisterend gedrag bij psychopaten. Al van zeer jonge leeftijd lijkt het

kind ‘anders’. Het kind liegt, manipuleert, steelt, doet de huisdieren, broers of zussen pijn. De

DSM-V maakt melding van enkele gedragsstoornissen in de adolescentie, zoals ADHD, de

normoverschrijdende gedragsstoornis en oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, die

‘voorbodes’ kunnen zijn van psychopathie. De twee laatste werden in 2.2.3 reeds besproken.

ADHD wordt gekenmerkt door aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit. De oorzaak

van psychopathie moet volgens Hare zeker gezocht worden in de combinatie van

sociologische, psychologische en biologische factoren. Hij haalt aan dat er enkele interessante

biologische pistes zijn, zoals een trage rijping of gebrekkige vorming van de hersenen bij

psychopaten of een beschadiging in de frontale hersenkwab (American Psychiatric

Association, 2013; Hare, 2003).

Maar ook de verwaarlozing en/of mishandeling van kinderen kunnen enorme schade

veroorzaken. Het werd al verschillende keren aangetoond dat het leidt tot het hebben van een

lager IQ, een hogere kans op depressie en zelfmoord. Ze zijn impulsiever, reageren sneller

met agressie en hebben een kortere aandachtspanne. Er is ook de gedachtegang dat jongeren

met psychopathische neigingen zich niet kunnen hechten aan de ouders en dit de

vervreemding en afstandelijke houding van de ouders veroorzaakt. De biologische en

Page 23: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

22

sociologische factoren apart lijken echter niet voldoende om psychopathie te veroorzaken

(Lansford et al., 2002; Caspi et al., 2010).

De algemene theorie verwijst daarom naar erfelijke factoren die voor een biologische uiting

zorgen, met een groot effect in de hersenen. Dit bepaalt vervolgens het ageren in de sociale

werkelijkheid. De angst – en empathische gevoelens zijn aangetast waardoor dit zorgt voor

een interactief proces (Hare, 2003).

b. De algemene biosociale theorie van Adrian Raine

De theorie van Raine is enigszins vergelijkbaar met de bovenstaande inzichten van Hare. Hier

wordt gefocust op de wisselwerking tussen risico’s en positieve factoren in de genetica,

hersenwerking (met nadruk op hersenbeschadiging in de prefrontale cortex), biologische

factoren en de omgeving. Beschermende factoren kunnen de kans op een asociale levensweg

verminderen. De risicofactoren bevinden zich op allerlei levensdomeinen. Namelijk bij

prenatale complicaties (stuitligging, navelstreng prolaps, zuurstoftekort, e.d.), roken of

alcohol drinken tijdens de zwangerschap; persoonlijkheidskenmerken, zoals impulsiviteit en

het zoeken naar opwinding, familie (strafblad ouders, misbruik of het verwaarlozen van de

kinderen), school (leerproblemen, spijbelen, geen respect), verstoten worden door vrienden,

… (Baker, Tuvblad & Raine, 2010).

Raine voerde samen met Mednick een onderzoek naar de relatie van complicaties bij de

geboorte en afwijzing van de moeder, zoals bij ongewenste zwangerschappen bijvoorbeeld.

Wanneer deze twee voorwaarden vervuld waren, was de kans om delicten te plegen reeds veel

hoger dan wanneer geen of slechts een voorwaarde vervuld was. De verstoorde opvoeding of

het missen van een aanwezige ouder wordt ook vaak teruggezien bij psychopaten (Raine,

2013).

Enkele cruciale elementen uit het onderzoek naar psychopathie van Raine worden hieronder

opgelijst. Het MAO-A gen produceert het enzym monoamine oxidase A. Een mutatie kan

ervoor zorgen dat dit niet meer gebeurt. Dan raakt het metabolisatie-proces in de war voor

dopamine, serotonine en andere neurotransmitters. Lage activiteit van het gen wordt in

verband gebracht met geweld, agressie en ander antisociaal gedrag. Aangezien mannen

oververtegenwoordigd zijn als het over geweld gaat, is er een grote interesse naar het

hormoon testosteron. Het onderzoek is nog volop in ontwikkeling maar het toont voorlopig

dat het een wil tot dominantie veroorzaakt. Cortisol komt vrij bij stress en brengt het lichaam

na een adrenalinepiek terug in zijn vroegere staat door het terug van energie te voorzien. Een

Page 24: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

23

lage aanwezigheid van cortisol kan wijzen op ongevoeligheid en daarmee samenhangend

minder empathie. Dopamine zorgt ervoor dat mensen een ‘goede’ beslissing kunnen nemen

en geeft een belonend gevoel. Om dit gevoel te verkrijgen is het mogelijk dat de persoon

steeds extremere handelingen gaat stellen. Het opbouwen van een verslaving is hier een

voorbeeld van. Naast het hormoon heeft ook de neurotransmitter die dopamine vervoert (de

dopamine transporter en bijhorend DAT1-gen) een belangrijke rol hierin. Serotonine is een

hormoon met een remmende functie en het zorgt voor een stabiel humeur. Enkele

neurotransmitters en genen (zoals 5HTT, DRD2- gen en DRD4 gen) worden hier ook in

verband mee gebracht. (Patrick, 2006; Raine, 2013).

De prefrontale cortex wordt beschouwd als de regio in ons brein dat instaat voor onze

persoonlijkheid. Het reguleert het limbische brein, dit is een zone diep in de hersenen die voor

de basisbehoeften instaat. Wanneer er een letsel of verminderde activiteit plaatsvindt in de

prefrontale cortex, kan de persoonlijkheid (en daarmee ook de geaardheid of het gevoel van

verantwoordelijkheid) veranderen, kan men de emoties en driften minder beheersen en kan

ook de intelligentie worden aangetast. Het moet worden benadrukt dat een bepaald beeld in de

MRI daarom nog geen diagnose is of een voorspellende waarde is om effectief misdrijven te

plegen.

De temporele kwab is actief bij auditieve prikkels, het herkennen en benoemen van personen

en het opslaan van herinneringen. Het herbergt ook het limbisch brein dat voor de primaire

instincten van de mens zorgt. De amygdalae, twee gebieden in de temporele kwab, zijn actief

bij morele beslissingen en proberen een vecht-vlucht situatie te beoordelen. Bij een lage

werking wordt er minder angst gevoeld, geen angst gepercipieerd bij een ander persoon,

minder remmingen gevoeld en worden de mogelijke keuzes minder afgewogen. Naast lagere

activiteit zijn de amygdalea ook anders gevormd bij psychopaten. De pariëtale kwab is actief

bij zintuigverwerking en de occipitale kwab tenslotte is actief bij visuele stimuli (Patcrick,

2006; Raine, 2013; Clark, Boutros & Mendez, 2010).

Raine heeft een meta-analyse uitgevoerd naar de hartslag bij jongeren met probleemgedrag.

Daarbij viel op dat deze in rust veel lager is dan in de controlegroep. Dit zou een gevoel van

verveling kunnen veroorzaken waardoor ze de sensatie zelf gaan zoeken. Deze resultaten

passen in de Arousal Theory van Mednick (Gao et al., 2012).

Om dit onderdeel af te ronden, wordt nog kort een derde stroming aangekaart. Naast het

genetisch en neurologisch perspectief wordt namelijk ook vaak naar het evolutionair aspect

Page 25: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

24

gekeken. In onze samenleving wordt psychopathie als iets deviant en niet-aangepast

beschouwd. Vanuit de evolutionaire visie is dit echter niet het geval, psychopathie heeft

namelijk enkele kenmerken waardoor genen gemakkelijker kunnen worden doorgegeven.

Door het impulsieve gedrag en het gebrek aan vrees was het in de prehistorie gemakkelijker

de stam te verdedigen en anderen aan te vallen. Het stoere gedrag kon als aantrekkelijk

worden gezien door vrouwen. De drang naar macht en controle over de ander kon zo

reproductief succes opleveren (Raine, 2013; Walsh & Beaver, 2009).

2.4.4 Persoonlijkheidstheorieën

De persoonlijkheid is wat iemand een uniek persoon maakt. Het is een combinatie van

eigenschappen zoals de aanleg, humeur, temperament en karakter. Het eerste verwijst naar de

gebruikelijke attitude, vervolgens de aangeleerde manier om met moeilijke situaties om te

gaan. Het derde verwijst naar de aangeboren, constante trekken van iemand, het laatste naar

de wisselende eigenschappen, afhankelijk van moment tot moment en de omgeving. Dit speelt

een rol in hoe een individu zal ageren (Robinson & Beaver, 2009).

Sheldon trachtte in 1940 de lichaamsbouw van een persoon (endomorf, mesomorf, ectomorf)

te linken aan persoonlijkheidskenmerken (viserotoom, somatotoom, cerebrotone). De

aanwezigheid van spier –of vetweefsel zou dus bepalen of de persoon bijvoorbeeld socialer,

avontuurlijker of introverter is. De theorie is verouderd maar startte wel een reeks

onderzoeken en theorieën rond persoonlijkheid. Hans Eysenck maakte eveneens een theorie

rond de persoonlijkheidskenmerken, gelinkt aan psychiatrische concepten. De theorie bestaat

uit een dimensie introversie - extraversie en de tweede uit neuroticisme - emotionele

stabiliteit. Oorspronkelijk werd ook psychoticisme nog opgenomen, later werd dit geschrapt

omdat deze dimensie geen betrouwbare resultaten gaf. Een hevig temperament zorgt voor een

slechte remming van emoties en daden. Dit kan opnieuw wijzen op een slecht werkend

centraal zenuwstelsel (Ruyckman, 2013).

Een andere belangrijke grondlegger is Gordon Allport. Hij baseerde zich op emotioneel

gezonde mensen en erkende het belang van zowel geërfde factoren als de bijdrage van de

omgeving. Hij vond elke mens uniek door de specifieke persoonlijkheidstrekken. Dit

resulteerde in de huidige visie dat persoonlijkheid gezien wordt als een combinatie van vijf

kenmerken waarop elke persoon meer of minder op ‘scoort’. De vijf labels zijn openheid voor

nieuwe ervaringen, emotionele stabiliteit, extraversie, vriendelijkheid en zorgvuldigheid. Elke

dimensie bevat zes facetten. Dit wordt voorgesteld via het ‘vijf factor model’ met een

Page 26: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

25

bijhorende ‘ground theory’. De vijf factor theorie ziet de kenmerken als consistent en robuust.

De kenmerken kennen een biologische basis maar verfijnen zich tijdens het leven. Wanneer

de persoon ouder wordt, heeft dit namelijk ook invloed op deze kenmerken en kunnen deze

nog evolueren.

In verschillende onderzoeken wordt het vijf-factor model samengelegd met een psychopathie-

meetinstrument, hierbij vertrekt men meestal vanuit de twee-factor benadering, zoals in de

PCL-R test. Men vond voor beide factoren lage waarden van vriendelijkheid; en vooral voor

de tweede factor (de antisociale levensstijl) lage waarden van zorgvuldigheid en ook, minder

sterk gecorreleerd, lage extraversie en hoog neuroticisme. (Decuyper, De Pauw, De Fruyt, De

Bolle & De Clercq, 2009; Roose et al., 2012; Schultz & Schultz, 2013).

Sommige andere persoonlijkheidskenmerken lijken ook gerelateerd aan delinquentie. Het gaat

voornamelijk om een traag werkend algemeen nerveus systeem, hoge promiscuïteit,

impulsiviteit en weinig empathie (Robinson & Beaver, 2009).

2.4.5 Cognitie

a. Intelligentie

In het onderzoek naar psychopathie wordt er vanuit neuropsychologische hoek gezocht naar

de rol van intelligentie, geheugen en aandacht. Het eerste verwijst naar de mogelijkheid te

leren, kennis toe te passen, redeneren, abstract en probleemoplossend te denken. Deze

denkprocessen zijn geworteld in de prefrontale kwab in de hersenen. De meeste resultaten

tonen dat een laag IQ en een hoge score op de PCL-R test het meeste risico inhoudt op het

plegen van ernstige delicten en recidivisme. Een laag IQ verhindert hen de taken en

verplichtingen in hun leven te plannen en de mogelijke nadelen op lange termijn in te zien.

Een mogelijk meetinstrument is Wechsler Adult Intelligence Scale – Revised (WAIS-R) en

naast de algemene intelligentie meet het verschillende subtypes. Vooral verbale intelligentie is

zwakker bij psychopaten. Dit wijst op slecht abstract denken, redeneren, weinig empathie,

slechte beoordeling van situaties, … De overige gevonden correlaties in studies zijn niet zo

sterk. Intelligentie wordt vaak gelinkt aan het kortetermijngeheugen, hoewel het om twee

verschillende concepten gaat, zijn beide goede voorspellers voor de cognitieve capaciteiten in

het latere leven (Spironelli, Segre, Stegagno & Angrilli, 2014; Hampton, Drabick &

Steinberg, 2014, Robinson & Beaver, 2009).

Page 27: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

26

Onderzoek naar emotionele intelligentie bij psychopaten is vrij beperkt. Het concept is

geruime tijd nogal controversieel geweest en werd niet meteen erkend door de

wetenschappelijke wereld. Er komt dezelfde inconsistentie naar voor als hierboven

beschreven. Het gebrek aan empathie is een duidelijk kenmerk bij psychopaten en zou daarom

ook een laag EQ vermoeden. Dat psychopathie samenhangt met een globaal laag EQ lijkt

voorlopig echter niet te kloppen. Wanneer de resultaten op de EQ testen worden opgedeeld

volgens bepaalde subtypes of via verschillende meetinstrumenten worden afgenomen, kunnen

er sterkere verbanden gevonden worden. De verschillende categorieën toetsen naast het

begrijpen en beheersen van emoties (het strategisch aspect) ook of de persoon emoties kan

herkennen en vergelijken (experiëntaal aspect). Een veelgebruikt meetinstrument is Mayer-

Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT) dat vier takken bevat en peilt naar het

identificeren, bevatten, beheersen van emoties en het gebruiken van emoties bij beslissingen.

De metingen moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, aangezien de

validiteit of het instrument nog niet volledig op punt staat. Emotionele intelligentie neemt toe

met de leeftijd (Copestake, Gray & Snowden, 2013).

b. Aandacht

De werking van aandacht kan gezien worden als een proces en als een sturende energiebron.

Aandacht is een soort beperkte energiebron om de rest van de cognitie te ondersteunen. Op

een procesmatige manier wordt de aandacht op een stimulus gericht en geconcentreerd. Er is

een ‘iconic memory’ waarbij men nadenkt over een idee en het in verband brengt met het

geheugen. Zo wordt er betekenis aan gegeven. ‘Spatial visual attention’ helpt vervolgens een

situatie of een patroon te identificeren. Het vindt beide plaats in de frontale en pariëtale kwab.

Het proces start met een input van gegevens door alert te zijn. De prikkels worden

opgevangen door het centraal zenuwstelsel. Daarna volgt een oriënterende reflex waarbij men

kijkt vanwaar de prikkel komt. De zogeheten ‘spotlight attention’ maakt heel snel een

opdeling en verplaatst de aandacht. Deze activiteit vindt plaats in de frontale kwab.

Uiteindelijk kan er aandacht uitgaan naar één bepaalde stimulus. Naast deze input-fase is het

voor de mens ook mogelijk bewust de aandacht op iets te vestigen en info van de omgeving

op te nemen. Dit is de selectieve aandacht (Ashcraft & Radvansky, 2010).

Wanneer de persoon hoog scoort op de PCL-R test is er zo goed als geen verschil met een

controlegroep met betrekking tot een bedreigende stimulus. Bij een niet-bedreigende prikkel

is de aandacht bijna afwezig bij psychopaten (Newman & Baskin-Sommers, 2011).

Page 28: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

27

c. Geheugen

Door een handeling verschillende keren uit te voeren, wordt het opgeslagen in het geheugen

en zorgt het voor een betere concentratie. Het kortetermijngeheugen of werkgeheugen werkt

gedeeltelijk bewust en automatisch. De info kan worden opgeslagen, doorzocht en terug

opgeroepen.

Volgens het model van Baddeley bestaat het uit vier delen; namelijk één hoofdsysteem en drie

hulpgebieden, die voornamelijk actief zijn in de linker pariëtale hemisfeer. Het centrale

controlesysteem integreert info, helpt in het richten van aandacht, het beslissingsproces en

voorziet toekomstige acties. Cognitieve en linguïstische componenten worden hier

gecombineerd. De fonologische lus houdt verbale gegevens vast tot ze terug opgevraagd

worden; het visuo-spatieel kladblok is een speciaal systeem om visuele info vast te houden en

een episodische buffer houdt informatie vast over recente gebeurtenissen. De spanne van dit

geheugen is afhankelijk van persoon tot persoon en onder invloed van omgevingseffecten.

Wanneer de aandacht niet goed werkt, beslist de persoon minder consistent in morele

dillema’s door een minder gecontroleerd denkproces. Vooral secundaire psychopathie lijkt

gecorreleerd met een slecht functionerend kortetermijngeheugen (Gregg, 2009).

Het langetermijngeheugen wordt beïnvloedt door het kortetermijngeheugen en bevat eveneens

verschillende onderdelen. Er is nog onduidelijkheid over het aantal, maar er zijn aanwijzingen

voor een expliciet en impliciet geheugen. Bij het eerste gaat men bewust info verkrijgen en er

bewust over reflecteren. Het impliciet proces gebeurt onbewust. Hoe langer het geleden is dat

de info werd opgeslagen, hoe moeilijker het is het terug te herinneren (Ashcraft & Radvansky,

2010).

2.4.6 Ontwikkelings – en levenslooptheorieën

In de ontwikkelingscriminologie wordt onderzocht of gebeurtenissen in de ontwikkeling van

een persoon hem ertoe kan aanzetten om misdrijven te plegen. Vooral de puberteit wordt vaak

onder de loep genomen in onderzoek naar antisociaal gedrag. De levenslooptheorieën

onderzoeken de (historische) gebeurtenissen, netwerken met andere mensen, de push en pull

factoren en kantelmomenten in het leven, zoals een huwelijk. Deze relatief jonge stroming

heeft reeds belangrijke inzichten opgeleverd (Donker, Kleemans, van der Laan &

Nieuwbeerta, 2004; McLaughlin & Muncie, 2013).

Page 29: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

28

a. De hechtingstheorie van Bowlby en Ainsworth

Bowlby bestudeerde de mechanismen hoe de hechting tussen ouder en kind kan ontstaan. Een

kind richt zich van bij de geboorte naar de gezichtsuitdrukkingen van andere mensen. Na een

paar maand heeft het kind een voorkeur en angst voor bepaalde mensen. Dit leidt tot

scheidingsangst. De afstemming tussen het gedrag van de ouders en het kind is een

voortdurend proces. Ze stimuleren de kinderen, geven de aandacht waar het kind om vraagt en

voorzien in de behoeften. Hechting is cruciaal om een goede cognitieve ontwikkeling in het

kind voort te brengen. De invloed van de hechting loopt door tot de volwassenheid.

In een beroemd experiment werden de verschillen in de sterkte van de hechting onderzocht.

Kinderen met een sterke band met de moeder werden alleen gelaten. Dit kan voor stress en

huilbuien zorgen maar het kind wordt snel kalm wanneer de moeder terug komt. Bij een

slechte band is er vermijdend of een combinatie van afstotend en angstig, aandacht zoekend

gedrag wanneer de moeder terugkomt. Het is een soort protest omdat het kind alleen was. Het

stadium daartussen zorgt voor gedesorganiseerd gedrag. Dit is de categorie die vatbaar is voor

latere gedragsstoornissen (Verhofstadt-Denève, Van Geert & Vyt, 2003).

b. De twee-paden theorie van Terrie Moffit

Moffit voerde verscheidene longitudinale en cohort studies, maar ze is vooral bekend voor

haar ‘twee-paden model’. De eerste weg is de ‘adolescence limited offender’, waarbij het

plegen van delicten begint bij het begin van de puberteit en eindigt rond het twintigste

levensjaar. De misdrijven kunnen meestal als rebels aanzien worden want ze gaan in tegen

autoriteit. De tweede weg is het ‘life-course persistent behavior’, dit begint nog voor de

puberteit en gaat door na de twintigste verjaardag. De misdrijven situeren zich in de

gewelddadige sfeer en worden meestal voorafgaan door vroegere inbreuken, zoals asociaal

gedrag, brandstichting, dierenmishandeling, pesten en spijbelen. Dit kan wijzen op een

pathologie, zoals psychopathie (Farrington, 2010).

De risicofactoren, zoals bij Raine besproken, zijn min of meer bekend maar uitspraken over

causaliteit zijn moeilijk. Er wordt geschat dat de genen 50% van het gedrag bepalen, 30%

bepaald wordt door omgang met niet-familieleden en 20% door de omgang met familie.

Moffit en Caspi hebben ook de link onderzocht tussen de opvoeding en het antisociaal gedrag

van de kinderen. Ouders met een antisociaal gedrag in hun kindertijd zijn minder goed in het

opvoeden van hun kinderen. Nieuw samengestelde gezinnen of gescheiden ouders hebben het

ook moeilijker bij een consistente opvoeding. Net zoals in de theorie van Hare worden er ook

Page 30: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

29

meer aanwijzingen gevonden dat het genotype van het kind leidt tot antisociaal gedrag en dat

dit de opvoedende houding van de ouders beïnvloedt. Wat dit gedrag specifiek inhoudt, is nog

niet echt onderzocht (Moffit & Caspi, 2006; Loeber, Capaldi & Costello, 2013). Moffit

voerde ook onderzoek naar het effect van mishandeling bij jongens op hun later gedrag. Dit

heeft namelijk verschillende gevolgen voor elke persoon. Voornamelijk wanneer dit gepaard

ging met een lage MAO-A activiteit was er een zeer hoge kans op delinquent gedrag (Caspi et

al., 2010).

c. De ‘integrated cognitive antisocial potential’ theorie van David Farrington

Farrington leidde, samen met Rolf Loeber, vele studies omtrent het beginnen en stoppen met

het plegen van delicten, met de focus op minderjarige delictplegers. Zij erkennen het belang

van de biologische factoren en bekijken ook de sociale factoren zoals gezinssituaties, school

en de sociale economische status.

De theorie van Farrington combineert inzichten van de strain-, labeling-, leer –en rationele

keuzetheorie. Men vertrekt van een mogelijk antisociaal potentieel dat zich kan ontwikkelen

tot effectief antisociaal gedrag. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een lange en korte

termijn van antisociaal potentieel. Manifestatie van gedrag op lange termijn wordt bepaald

door impulsiviteit, levensgebeurtenissen, socialisatieprocessen, e.d. Situationele factoren en

cognitieve beslissingsprocessen beïnvloeden gedrag op korte termijn. Er zijn vrij weinig

mensen met een hoge vorm van antisociaal potentieel, maar dit is wel consistent doorheen de

tijd. Andere risicofactoren worden in onderstaande longitudinale studies uiteengezet

(Farrington, 2005).

Uit de longitudinale Cambridge studie naar de ontwikkeling van delinquent gedrag blijkt dat

er verschillende risicofactoren zijn, zoals het hebben van ADHD, een laag IQ, het niet

vertonen van empathie, weinig belang voor school, … Het is moeilijk om op die manier de

gevolgen van de daden in te schatten (Jolliffe & Farrington, 2010). Op familiaal niveau is de

mentale en fysieke gezondheid van de ouders belangrijk (IQ, maturiteit, druggebruik), net

zoals de gezinssituatie wat de hechting en ouderlijke controle over de kinderen beïnvloedt

(één-oudergezin, tienerouders, crimineel gedrag van ouders, verschil in opvoeding, te weinig

toezicht, armoede, een groot gezin). Vrienden spelen een rol wanneer ze zelf antisociaal

gedrag plegen of het individu de rug toekeren (Loeber & Farrington, 2000).

Voorlopig is het nog onduidelijk wat de oorzaken zijn en wat ermee correleert. Na een

longitudinale studie van stadsjongens (ingedeeld in drie cohorten) in Pittsburgh is duidelijk

Page 31: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

30

dat ouderlijk toezicht een rol speelt bij het al dan niet plegen van misdrijven (Farrington,

2010). Onafhankelijk van de andere factoren vertoonden de lage hartslag en korte

aandachtspanne een sterke relatie met delinquentie (Raine, 2013).

De Pittsburgh Youth Study leverde drie mogelijke trajecten op voor antisociale jongeren, wat

een uitbreiding betekende voor de theorie van Moffit. Ten eerste, een ‘conflict weg’ vóór het

twaalfde levensjaar waarin geprotesteerd wordt tegen autoriteit. De tweede weg heeft met

‘verborgen schade’ te maken, dit zijn het plegen van vernielingen, liegen, e.d. vanaf twaalf tot

vijftien jaar. En ten laatste, ‘schade plegen in openbaar’ zoals pesten, tonen van agressie en

fysiek geweld (Loeber et al., 2013). De paden kunnen elkaar opvolgen of apart van elkaar

lopen. Kinderen of tieners die heel vroeg delicten plegen vertonen asociaal gedrag, volgen

niet goed op school, kunnen moeilijk volwassenen gehoorzamen of relaties onderhouden met

vrienden (Loeber & Farrington, 2000).

De psychopathische trekken van de vroege tiener, gediagnosticeerd door de Childhood

Psychopathy Scale, zijn ook constant tot in het volwassen leven. Er is nog meer onderzoek

nodig maar het lijkt erop dat de hormonale veranderingen of het veranderen van omgeving

niet zo veel verschil maakt. Vanuit de labelingtheorie wordt er voorzichtigheid gevraagd

dergelijke diagnoses aan de persoon in kwestie mee te delen. Wanneer de persoon weet dat hij

door de maatschappij als een psychopaat wordt gezien, kan hij dat enigszins als een excuus

gebruiken en zich gaan gedragen zoals hij denkt dat andere psychopaten zich gedragen

(Lynam et al., 2009).

d. De biosociale theorie van Anthony Walsch en Kevin Beaver

Ze hebben verschillende basiswerken geschreven over de biosociale criminologie met

aandacht voor genetica en neurowetenschap. Ze benadrukken dat de invloed van de sociale

omgeving niet te minimaliseren is. Twee individuen reageren namelijk nooit op dezelfde

manier op een bepaalde sociale situatie (Walsh, 2009). Tijdens de eerste levensjaren

ontwikkelt het brein zich volledig en de omgeving kan hier veel verschil maken. Ze

bestuderen verschillende hormonen en neurotransmitters, zoals testosteron en de samenhang

tussen dopamine en serotonine. Dit wordt gelinkt aan de impulsiviteit, waaghalzerij en gebrek

aan angst dat psychopaten kenmerkt. Empathie ervaren, het inleven in wat een andere persoon

ondergaat, is moeilijk voor psychopaten net zoals het herkennen van bepaalde

gezichtsuitdrukkingen. Hiervoor zou een beschadiging of verminderde werking van de

amygdala verantwoordelijk kunnen zijn (Walsh & Beaver, 2009).

Page 32: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

31

Het is reeds bewezen dat seksueel misbruik kan leiden tot middelenmisbruik, depressies en

andere psychische problemen. Nadat de link met het MAO-A gen onderzocht werd door

Caspi et al. (2010), kwam er ook meer aandacht voor de neurotransmitters, vooral naar de rol

van dopamine. Wanneer er interactie plaatsvindt tussen te lage waarden van dopamine en

misbruik, is er een hogere kans voor jongens om vanaf de adolescentie delinquent gedrag te

plegen, maar dit gaat niet op voor meisjes (Beaver, 2010).

e. De geïntegreerde systeem theorie van antisociaal gedrag van Matthew Robinson en Kevin

Beaver

De geïntegreerde systeemtheorie van Robinson en Beaver heeft een gelijkaardig opzet als in

deze masterproef. Dit maakt van deze theorie een zeer mooi kader voor dit onderzoek. Het

bekijkt het probleem, namelijk delinquentie, vanuit verschillende niveaus of systemen om te

onderzoeken. Het individu wordt ontleed op cellulair en organisch niveau, zoals genen en de

hersenen. De samenleving wordt opgedeeld in het niveau van een groep, een organisatie en

een gemeenschap. De systemen staan in contact met elkaar; en een verandering in het ene

heeft gevolgen voor het volgende systeem (Barak, 2009).

De theorie onderzoekt de risicofactoren op elk niveau en in welke mate iemand asociaal

gedrag zou kunnen plegen. De onderzoekers duiden dus niet één of twee oorzaken aan maar

willen met hun theorie eerder aantonen hoeveel elementen een rol hebben en interageren. Dit

gebeurt niet in één richting maar eerder in cyclische bewegingen. Keuzes van het individu

worden beïnvloed door interne factoren zoals genen en deze zijn belangrijk voor de

hersenwerking. Deze stimuleren op hun beurt de hormonen en neurotransmitters. Te hoge of

lage waarden van cortisol zal de hersenen verder onder druk zetten. De theorie beklemtoont

de invloed van de ouders die al begint bij de bevruchting en zwangerschap. Roken of

middelengebruik laat dan al sporen na in het kind, net zoals de voeding cruciaal kan zijn bij

de ontwikkeling. De opvoeding en familiedynamiek bepaalt in een zekere mate ook de

persoonlijkheid en het intelligentieniveau. Mogelijke risicofactoren zijn gezinsproblemen,

opvoedingsproblemen, invloed van vrienden, relationele en financiële problemen. Deze

laatste kunnen stress bezorgen aan de familie, het kopen van gevarieerde voeding

bemoeilijken en dergelijke meer. De theorie pleit voor een interdisciplinaire benadering; in

casu werden biologische, sociologische, psychologische, antropologische en economische

inzichten gebruikt (Robinson & Beaver, 2009).

Page 33: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

32

2.5 Tussenbesluit

De destructieve eigenschappen van psychopathie wekken al lang de interesse van

verschillende onderzoekers vanuit uiteenlopende studierichtingen. Toch blijft psychopathie

nog voor veel deining zorgen en wordt het niet door iedereen als een aparte stoornis aanvaard.

Ondanks de kritieken of ontkenning van bepaalde wetenschapstakken toont onderzoek keer

op keer de belangrijke combinatie aan van biologische en sociologische factoren en de

cruciale interactie ertussen. Wetenschappers raken het in het algemeen eens over de mogelijke

risicofactoren maar de interpretatie ervan is moeilijk. Longitudinale onderzoeken bevestigen

dit en tonen aan hoe dit zichtbaar is vanaf de geboorte, doorheen de adolescentie, tot het

volwassen leven.

Page 34: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

33

3. Methodologie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk legt de werking en het nut uit van een systematische review en duidt het

verschil met een narratieve literatuurstudie en een meta-analyse. De methode wordt daarna

geconcretiseerd en toegepast op dit onderzoek. Met het systemisme in het achterhoofd wordt

ook bij het zoeken naar databronnen aandacht besteed aan verschillende niveaus. Er wordt

afgerond met een kritische bespreking van de methode met de voor-en nadelen.

In de inleiding werden de doelstelling en de hoofd –en bijvragen reeds vermeld. Voor de

duidelijkheid worden deze hier opnieuw opgenomen. Er wordt een evaluatie gemaakt over de

stand van het onderzoek omtrent oorzaken van psychopathie in het laatste decennium. De

hoofdvraag stelt zich als volgt:

“Wat is er in de academische wereld geweten over de samenhang tussen genetische,

biologische, neurologische en sociologische determinanten bij psychopathie?”

Om tot een omvattend antwoord te komen, worden volgende deelvragen gesteld:

a) Welke factoren komen steeds terug en op welke niveaus?

b) Is er interactie? En zo ja, tussen welke factoren?

c) Waar zijn er nog lacunes in onderzoek en welke onderzoeken zijn in de toekomst nog

wenselijk?

Om deze vragen te beantwoorden, werd geopteerd om de systemische review als

onderzoeksmethode te gebruiken.

3.2 Systematische review

Een systematische review analyseert, becommentarieert en evalueert reeds gevoerde studies

op een omstandige en representatieve manier. Het is de bedoeling dat op een systematische

manier en aan de hand van specifieke, vooraf bepaalde criteria een groot aantal studies

geïnventariseerd en nadien gestructureerd worden. De resultaten van de geselecteerde studies

worden vergeleken en in hun context geplaatst. Hierbij worden tekortkomingen

geïdentificeerd bij de aanwezige onderzoeken en aanbevelingen gemaakt voor toekomstig

onderzoek. Een kenmerk van deze onderzoeksmethode is dat het zoeken exhaustief gebeurt in

online databanken, tijdschriften, e.d. Een andere eigenschap van de systematische review is

het feit dat er niet alleen naar verschillende studies apart wordt gekeken, maar dat er ook een

combinatie van de resultaten wordt gemaakt. Dit zorgt voor beter gefundeerde conclusies.

Page 35: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

34

Vandaar dat systematische reviews vaak worden gebruikt voor ‘evidence-based’

programma’s, om de effectiviteit te testen van medicijnen bijvoorbeeld (Torgerson, 2003;

Hammersley, 2013). Enkele organisaties zorgden voor de bereikbaarheid van de

systematische reviews en vaardigden richtlijnen uit om de systematische reviews enigszins

eenvormig op te stellen. De Cochrane Collaboration verzamelt en publiceert reviews omtrent

medische behandelingen. De zusterorganisatie Campbell Collaboration richt zich vooral op

criminaliteit, justitie, educatie en sociale interventies (Borenstein, Hedges, Higgins &

Rothstein; 2009; Rosenfield & Penrod, 2011; Schmücher & Lösel, 2012).

Een mogelijk vervolg op een systematische review is het voeren van een meta-analyse.

Hierbij worden de gevonden studies in de review op een statistische manier geanalyseerd,

waardoor er statistisch gezien sterkere uitspraken mogelijk zijn over, onder andere, de

effectgrootte. Er is dus meer kans om bepaalde patronen of interessante effecten te detecteren.

Vanwege de heterogene bronnen en praktische redenen, zoals beperking in tijd, worden de

resultaten in deze masterproef louter verhalend weergegeven en niet in een meta-analyse

(Centre for Cognitive Ageing and Cognitive Epidemiology, 2013; Torgerson, 2003;

Konstantopoulos, 2013).

Een systematische review mag niet verward worden met een narratieve review. Hierbij

ontbreekt de systematische manier van opzoeken. Daardoor verliest deze vorm van

literatuuronderzoek transparantie en dus validiteit en betrouwbaarheid. Er is ook meer kans

dat er subjectiviteit in de review sluipt bij het selecteren van de bronnen. Dit zorgt voor

tegenstijdige resultaten tussen verschillende narratieve reviews, wat het niet handig maakt er

gebruik van te maken en er eventueel beleidsbeslissingen op te baseren. Het bespreken van de

resultaten blijft ook meestal beperkt tot een afzonderlijke bespreking van de studies.

Interactie-effecten worden niet opgepikt tussen programmadesigns, kenmerken van

participanten en dergelijke meer (Centre for Cognitive Ageing and Cognitive Epidemiology,

2013; Torgerson, 2003; Konstantopoulos, 2013; Borenstein et al., 2009; Schmücher & Lösel,

2012).

Een systematische review is een geschikte keuze om een evaluatie van onderzoek te maken en

dus een goed instrument om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen. Een

onderzoeksvraag leidt meestal tot het kiezen van een onderzoeksstrategie, maar onderzoek

naar psychopathie is met de opleiding criminologische wetenschappen toch enigszins beperkt.

Het is quasi onmogelijk zelf medische onderzoeken te voeren en experimenten volgens de

Page 36: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

35

regels van de psychologie op te zetten. Het voeren van interviews met psychopaten kunnen

geen afdoend antwoord bieden op de besproken onderzoeksvraag. Interviews kunnen

bovendien onderhevig zijn aan verschillende vertekeningen; domineren, manipuleren en

liegen zijn ook net eigenschappen van psychopaten. Daarenboven vertrekt de methode ook

vanuit een andere visie op de werkelijkheid dan het systemisme dat hier gehanteerd wordt

(Patrick, 2006).

Er worden vrij regelmatig systematische reviews en meta-analyses gemaakt, maar deze

beperken zich meestal tot de link tussen psychopathie en hormonale, of neurologische of

sociologische factoren. Om een voorbeeld te geven is er de review over de relatie testosteron

en psychopathie, meer bepaald de interpersoonlijke en affectieve aspecten ervan (zoals

agressie en empathie) vanuit een klinisch psychologisch perspectief (Yildirim & Derksen,

2012). Bij een andere review ligt de focus op gedragsgenetica; hier wordt de samenhang

tussen dopamine, serotonine, 5 HTT of het serotonine transport gen, het MAO-A gen en

psychopathie besproken (Gunter, Vaughn & Philibert, 2010). In deze masterproef wordt dit

ruimer onderzocht en worden verschillende niveaus betrokken.

3.3 De praktische voorbereiding en uitvoering

Een belangrijke eerste stap bij een systematische review is het bepalen van de

onderzoeksvraag. In het theoretisch deel werd het systemisme reeds besproken, daarbij werd

duidelijk dat de werkelijkheid wordt bekeken alsof het bestaat uit verschillende systemen. De

volgende micro-systemen worden daarom in de masterproef behandeld: genetica, hormonen,

neurotransmitters, neurologie, fysiologie en het microniveau in de sociologie. Concreet

worden volgende factoren en hun samenhang onderzocht: het MAO-A gen, testosteron,

cortisol, dopamine, serotonine, prefrontale cortex, hypothalamus, amygdala, hartslag; op

sociologisch vlak het kerngezin en de vriendengroep. De keuze voor deze factoren is gestuurd

door basiswerken van Mednick, Raine, Walsh, Hare, Robinson en Beaver, Moffit, Caspi en

Farrington. Hun inzichten kunnen worden teruggevonden in het theoretisch gedeelte. Er zijn

nog meer gedetailleerde zones in de hersenen waarvan gebleken is dat ze de persoonlijkheid

of het gedrag kunnen beïnvloeden. Voorbeelden hiervan zijn de hippocampus, de angular

gyrus en de posterior cingulate (Raine, 2013). Er moet nu eenmaal afgebakend worden en er

werd geopteerd om het vrij breed aan te pakken en verschillende niveaus te bespreken met

slechts enkele elementen per niveau.

Page 37: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

36

Het onderzoek van de laatste tien jaar wordt systematisch gezocht, in casu van 1 januari 2004

tot en met 31 december 2014. Het bepalen van de startdatum voor deze systematische review

was moeilijk, maar werd geleid door enkele belangrijke voorafgaande ontdekkingen en

uitvindingen. Zoals de eerste publicaties van het Human Genome Project in 2000 (Raine,

2013). Het neurologisch en biologisch onderzoek is vanaf 2000 op een vrij hoog niveau;

meetinstrumenten zoals MRI, PET en SPECT werden steeds beter op punt gesteld, hoewel

hiermee nog steeds niet alle mogelijkheden gekend zijn. In 2001 werd voor de eerste keer een

fMRI gebruikt bij onderzoek naar psychopaten. Hare publiceerde een tweede editie van de

PCL-R test. Vanaf 2003, 2004 ongeveer is er sprake van een online publicatietrend, met

daaropvolgend de ‘Open Access-beweging’ (Savoy, 2001; Harnad & Brody, 2004; Kiehl et

al., 2001).

De gebruikte databanken zijn de volgende: Web of Science, Elsevier ScienceDirect, Pubmed

en PsychArticles. De lijst met mogelijke databanken en zoekwoorden was oorspronkelijk

langer en trachtte meer aspecten van psychopathie te omvatten. Oorspronkelijk was er ook de

intentie enkele tijdschriften door te nemen en zoektermen zowel in het Engels als het

Nederlands te gebruiken. Door tijdsgebrek (o.a. door niet goed afgestelde zoekmachines, een

overlapping van verschillende artikelen bij de databanken) werd dit noodgedwongen beperkt.

De uiteindelijke, primaire sleutelwoorden gebruikt bij het zoeken in de databanken zijn:

manipulative, psychopath en psychopathy. De secundaire trefwoorden zijn: MAO-A gene,

testosterone, 2D:4D-ratio, cortisol, serotonin, 5-HTT, dopamine, DAT1-gene, DRD2-gene,

prefrontal cortex, hypothalamus, amygdala, heart rate, fearless, maltreatment, neglect, peers

en rejection. Het gebruik van bepaalde zoektermen en databanken is gebaseerd op vorig

gevoerde systematische reviews en meta-analyses (Torgerson, 2003; Yildirim & Derksen,

2013; Yildirim & Derksen, 2012; Yang & Raine, 2009; Wahlund & Kristiansson, 2009;

Schmücher & Lösel, 2012).

Na de dataverzameling wordt een eerste screening gehouden op basis van de titel en het

abstract. Op deze manier wordt er al een selectie gemaakt tussen relevante en irrelevante

studies. Bij elke zoekopgave wordt het aantal hits vermeld (zie tabel 1 in de bijlagen)

(Torgerson, 2003). Een tweede screening gebeurt door het volledige artikel te bekijken en te

oordelen of het aan de hiernavolgende criteria voldoet om opgenomen te worden. De studies

worden voor dit onderzoek weerhouden wanneer de participanten minstens achttien jaar zijn.

Bij minderjarigen kunnen persoonlijkheidstrekken namelijk nog steeds evolueren. Veel

psychopaten hadden verstoord gedrag in hun jeugd maar niet iedereen met deviant gedrag is

Page 38: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

37

een psychopaat. Er kunnen hiervoor veel andere oorzaken zijn. Het kadert eveneens in de

labelling-theorie en de ‘selffulfilling prophecy’-gedachte, zoals hiervoor uitgelegd (Hare,

2003).

De publicaties dienden tussen 1 januari 2004 en 31 december 2014 verschenen te zijn, de

studies niet tot grijze literatuur te behoren (zoals rapporten, dissertaties, kranten, e.d.), de

studies ‘peer reviewed’ te zijn, het sample minstens twintig psychopaten te tellen, onderzoek

naar hormonen meer dan één meting te bevatten, de studies in het Engels geschreven te zijn

en als psychopaat beschouwd te worden bij een cutoff score van 30 of hoger op de PCL-R

test. Om enkel de effecten en de mogelijke oorzaken van psychopathie te ontdekken, werd

comorbiditeit zoveel mogelijk vermeden. Sommige studies beschrijven hun samples niet

steeds tot in detail, maar wanneer er sprake was van andere mentale stoornissen, hersenletsel,

druggebruik op het moment van het onderzoek, … werd de studie niet opgenomen.

Het is belangrijk om duidelijk te omschrijven waarom bepaalde onderzoeken aanvaard of

afgewezen worden (zie tabel 2 in de bijlagen) (Torgerson, 2003; Centre for Cognitive Ageing

and Cognitive Epidemiology, 2013). De uiteindelijk geselecteerde artikelen worden

samengebracht in tabel 3 en verder. Hierin worden de volgende elementen vergeleken: auteur,

land van de publicatie, jaar, meetinstrument of taak van de studie, leeftijd, geslacht, type van

participanten, sample grootte, plaats waar sample gezocht werd, IQ en resultaten.

Zoals blijkt uit de selectievoorwaarden wordt een artikel op twee vlakken beoordeeld,

namelijk op inhoud en methodologie. Ten eerste worden de verschillende variabelen en

resultaten geëvalueerd. Op methodologisch vlak is het belangrijk de mogelijke bias op te

sporen en de samenstelling van het sample te ontleden. De validiteit en betrouwbaarheid moet

bijvoorbeeld bekeken worden. In dit verband is het zeer belangrijk dat een onderzoek

gedetailleerd beschreven wordt in het artikel, bijvoorbeeld of er gebruik gemaakt werd van

randomisatie of follow-up (Torgerson, 2003; Schmücher & Lösel, 2012). De selectie wordt

dus niet gebaseerd op bepaalde niveaus van de Maryland Scale, hetgeen niet haalbaar is in dit

soort onderzoek. De schaal, opgesteld om preventietechnieken te evalueren, bestaat uit vijf

niveaus. Elk niveau staat voor bepaalde criteria van het onderzoekdesign die gegarandeerd

kunnen worden.

Niveau 1: een eenmalige meting

Niveau 2: een onderzoek met een voor-en nameting

Niveau 3: een onderzoek met voor-en nameting met een controlegroep

Page 39: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

38

Niveau 4: meervoudige metingen met voor-en nameting en een controlegroep

Niveau 5: een gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep

Een toetsing aan de schaal zou wel de deelvraag omtrent lacunes in bestaand onderzoek

kunnen helpen beantwoorden. Er kan bijvoorbeeld worden gekeken hoeveel studies aan het

niveau drie en hoger beantwoorden (Sherman, Farrington, Welsh & MacKenzie, 2002).

In een tweede luik worden additionele artikelen, systematische reviews en meta-analyses

gezocht. Dit kan helpen om mogelijke lacunes of inconsistente resultaten aan te vullen, te

versterken of te nuanceren. De artikelen worden verkregen in dezelfde databanken met

gebruik van dezelfde zoekwoorden.

De studies moeten uiteraard de risicofactoren of mogelijke oorzaken van psychopathie

onderzoeken. Ze moeten ‘peer-reviewed’ zijn, met Engels als voertaal en de publicatie die in

dezelfde periode (2004-2014) valt. De resultaten omtrent dieren worden opnieuw geweerd.

Aangezien er bij psychopathie nu eenmaal een hoge comorbiditeit aanwezig is, kon dit hier

niet altijd uitgesloten worden. Er werden ook geen restricties op het meetinstrument inzake

psychopathie gelegd. Door minder restricties op te leggen, kan het onderzoek vanuit nog een

ander perspectief bekeken worden en andere populaties bereiken. De reviews worden in tabel

6 weergegeven en tonen de publicatiedatum, de locatie, een beschrijving van het sample, de

uiteindelijke bevindingen en opmerkingen.

3.4 Voor –en nadelen van een systematische review

Een voordeel van een systematische review is het principe dat resultaten kunnen afgeleid

worden zonder zich te baseren op één studie. Het resultaat is meer dan enkel de som van de

aparte delen; het zorgt voor een sterke externe validiteit en dus minder bias. Er kan

geargumenteerd worden dat de primaire studies zelf al enkele bias kennen en gevoerd werden

met een bepaald doel of met één bepaalde kijk. Door de vooropgestelde selectiecriteria blijft

er een transparant overzicht op de kwaliteit van de opgenomen studies. In de masterproef

worden zeer gevarieerde zoektermen gebruikt, waardoor het openstaat voor multidisciplinaire

studies. Een systematische review kan in hoge mate waardenvrij worden gevoerd, het

vastleggen van inclusie en exclusiecriteria is vrij subjectief maar deze worden vooraf

duidelijk opgelijst. Door de bezochte databanken en zoekcriteria vast te leggen, is het

onderzoek bovendien volledig controleerbaar. Een laatste voordeel is het feit dat op korte tijd

relatief veel studies kunnen verzameld worden (Torgerson, 2003).

Page 40: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

39

Zoals hierboven werd aangehaald, brengt het werken met secundair materiaal enkele

restricties met zich mee. De variabelen zijn bijvoorbeeld niet meer vrij te kiezen, noch de

operationalisering. Wat ook voortdurend aanwezig is bij de analyse van secundair onderzoek

is, is de onzekerheid welke studies met elkaar vergeleken kunnen worden. Dit is het

zogeheten ‘incommensurability problem’ in de wetenschapsfilosofie. De studies bevatten

meestal hetzelfde thema, maar de variabelen kennen kleine nuances tot grote verschillen.

Door heterogene bronnen te gebruiken bestaat de kans dat het onderzoek te breed wordt,

hoewel het ook net tot gedetailleerde resultaten kan leiden (Schmücher & Lösel, 2012).

In experimenten, gerandomiseerd of niet, bestaat ook het risico dat systematisch dezelfde

groep uit het onderzoek stapt, dit is de ‘attrition bias’. Duidelijkheid over het sample en de

sample grootte is daarom noodzakelijk. Wanneer niet-gerandomiseerd onderzoek gebruikt

wordt in de systematische review bestaat het gevaar dat een ‘selectiebias’ in het onderzoek

sluipt; bepaalde mensen of onderzoekdesigns worden vaker geselecteerd voor studies naar

psychopathie. Om zoveel mogelijk selectiebias te vermijden, wordt in handboeken

aangeraden om met twee onderzoekers studies te selecteren. Daarnaast is er ook de ‘publicatie

bias’, dit houdt in dat niet alles wordt gepubliceerd. Er is een neiging door de auteur of

uitgever om enkel onderzoek te publiceren dat positieve uitkomsten kent en niet de

onderzoeken die niet slaagden of die een vorig gevoerd onderzoek slechts bevestigen. Een

groot risico en nadeel van deze methode is het niet detecteren van bepaalde onderzoeken, door

bepaalde databanken niet te doorzoeken, omdat ze niet toegankelijk zijn of te beperkte

trefwoorden gebruiken. Wanneer er enkel naar Engelstalige publicaties wordt gezocht, kan dit

ook ‘taalbias’ veroorzaken. Engels wordt echter al geruime tijd als de gangbare taal in de

wetenschap beschouwd (Ammon, 2001; Torgerson, 2003; Centre for Cognitive Ageing and

Cognitive Epidemiology, 2013; Littel, Corcoran & Pillai, 2008; Schmücher & Lösel, 2012).

3.5 Tussenbesluit

Er worden vier databanken doorzocht met telkens een primaire en een secundaire zoekterm.

Via de methode is het mogelijk de risicofactoren op de verschillende niveaus te onderzoeken.

Ondanks de mogelijke nadelen en bias is dit bovendien een gepaste methode om deze

evaluatie van het onderzoek te maken en een sterker, samengebald resultaat voor te stellen.

Page 41: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

40

4. Onderzoeksresultaten

4.1. Inleiding

Na het doorzoeken van de databanken werden vijftien artikels gevonden die volledig

voldeden aan de inclusiecriteria. Om te recapituleren, de studies behandelen dus enkel

volwassenen, maar geen comorbiditeit. Psychopathie werd bepaald door de cutoff score van

30 op de PCL-R test. De artikelen zijn ‘peer-reviewed’, Engelstalig en gepubliceerd tussen

2004 en 2014. Het denkkader van dit onderzoek is de systemische benadering, dus worden de

resultaten hieronder besproken per niveau. Eerst worden enkele algemene feiten over de

samples voorgesteld. Daarna volgt het merendeel van de studies omtrent het brein. Er is

slechts één studie op psychofysiologisch niveau en twee op het niveau van de omgeving.

Geen enkel artikel voldeed aan de inclusiecriteria op vlak van genen, hormonen of

neurotransmitters.

Om de lacunes op te vangen, werd naar enkele additionele studies gezocht. Deze zijn te

vinden in 4.3. De studies zijn onder andere systematische reviews of meta-analyses die op hun

beurt een enorm groot aantal onderzoeken bevatten. De extra studies voldoen echter niet

volledig aan de vooraf bepaalde inclusiecriteria. Toch kan deze toevoeging, geanalyseerd met

de nodige voorzichtigheid, een algemener beeld geven.

De basisgegevens, de methode en het resultaat van elk afzonderlijk onderzoek kunnen worden

teruggevonden in de analyseschema’s in de bijlagen. Dit is respectievelijk tabel 3 (niveau

brein), tabel 4 (niveau psychofysiologie), tabel 5 (niveau omgeving) en tabel 6 (analyse van

de additionele artikelen).

4.2 Artikels

4.2.1 Algemeen

De basisgegevens van de samples van alle studies zitten op dezelfde lijn en kennen weinig

variatie. Op vlak van publicatiedatum kan worden opgemerkt dat, hoewel de marge van 2004

tot 2014 liep, het merendeel van de studies in de tweede helft van dit decennium werden

gepubliceerd. Bij het vergelijken van de locaties is het overduidelijk dat Noord-Amerika nog

steeds het voortouw neemt in onderzoek naar psychopathie. Er werd nu eenmaal enkel naar

Engelstalige literatuur gezocht, wat de exclusie betekende van enkele Spaanstalige en Japanse

artikelen. Dit was echter zeer beperkt en het overgrote merendeel van de artikelen was wel

Page 42: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

41

degelijk beschikbaar in het Engels. De auteurs van de opgenomen artikels zijn niet heel

divers. Het werk van Decety, Kiehl, Newman en Glass komt verschillende keren terug.

Door samples van minstens twintig psychopaten te eisen bij de inclusiecriteria bestaan de

artikels in het algemeen uit een groot aantal participanten. Daardoor kwam explorerend

onderzoek minder aan bod. Ook kwalitatief onderzoek, dat meestal kleine samples diepgaand

onderzoekt, viel op deze manier vaak uit de boot. Hoewel van deze tweede categorie sowieso

al minder onderzoek bestaat en minder wordt gepubliceerd.

De gemiddelde leeftijd is ongeveer dertig jaar, opmerkelijk is dat naast een ondergrens –

achttien jaar – ook vaak een bovengrens wordt opgelegd. Deze lag meestal op vijfenveertig of

vijftig jaar. De reden hiervoor is het vinden van sterke negatieve correlatietussen leeftijd en de

score op de PCL-R test. De kenmerken van psychopathie kunnen zich dus anders gaan

manifesteren op latere leeftijd. De studies bevatten enkel mannelijke participanten. Dus naast

50-plussers ontbreken ook vrouwen in dit onderzoek.

Alsook de omgeving waar participanten werden gezocht, biedt weinig afwisseling. Met

uitzondering van één controlegroep komen alle samples uit de gevangenis; dit zijn dus louter

de zogenaamd niet-succesvolle psychopaten. Dit zou een vertekening kunnen geven

bijvoorbeeld inzake intelligentie. In de meeste breinonderzoeken werd meestal wel een

minimum IQ score van 70 vastgelegd. Een lagere score wijst op zwakbegaafdheid, hierdoor

zouden de typische testen bij het breinonderzoek niet correct uitgevoerd kunnen worden. Dit

was van iets minder belang bij de andere artikelen.

In een groot aantal studies werden de participanten betaald. In de gevangenis was dit meestal

één dollar per uur. Aangezien dat samenvalt met een normaal uurloon in de gevangenis

verwacht men geen bias hierdoor. Toch is het belangrijk om te vermelden, vermits er een

grote beloningsdrang is bij psychopaten.

Zoals vastgelegd in de inclusiecriteria werd de traditionele cutoff score van dertig op veertig

op de PCL-R test als de drempel beschouwd om iemand psychopaat te noemen. De meeste

studies delen de participanten bij 20 en lager op in de controlegroep. De scores daartussen

worden geïnterpreteerd als matige psychopathie. De opdeling primaire en secundaire

psychopathie komt geregeld terug in de bespreking van de afzonderlijke resultaten.

De studies werden niet geselecteerd via de Maryland Scale. Toch kan het een beeld geven van

de opbouw van de meeste onderzoeken omtrent psychopathie. Slechts één (longitudinaal)

Page 43: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

42

onderzoek had geen controlegroep en behoort daardoor tot niveau één. De overige studies

hebben steeds een controlegroep wat een criterium is om tot niveau drie te behoren. Vijf

studies hadden zelfs een controlegroep, een groep met zware psychopathie (PCL-R score 30

en hoger) en een groep met matige psychopathie (PCL-R score 20-29). Er werd beperkt

studiemateriaal gevonden met betrekking tot voor –en nametingen, zijnde het criterium van

niveau twee. Er is één studie met een voormeting , één met een nameting.

4.2.2 Niveau genen, hormonen, neurotransmitters

Er werden geen studies gevonden die voldoen aan de opgelegde criteria. Dit omwille van tal

van redenen, onder andere de vrij strenge inclusiecriteria. Een bevinding daarbij is dat bij

onderzoek naar genen, hormonen of neurotransmitters vaak wel wordt gezocht naar de relatie

met agressief gedrag. Wanneer er toch onderzoek naar een bepaalde stoornis gebeurt, is deze

meestal vastgelegd in de DSM-V, zoals de antisociale persoonlijkheidsstoornis. De expliciete

link met psychopathie wordt echter niet vaak gelegd. Onderzoek naar hormonen wordt ook

vaak op dieren uitgevoerd, wat opnieuw een reden was om studies uit te sluiten. Om deze

lacune op te vangen, worden in topic 4.3 enkele artikelen en systematische reviews bekeken

die hierover wel uitspraken trachten te bieden.

4.2.3 Niveau brein

Er werden twaalf passende studies gevonden. De meest gebruikte onderzoeksmethode is de

fMRI. Dit is niet zo verwonderlijk vanwege de vele voordelen die het instrument biedt. Er

wordt veelal gebruik gemaakt van visuele stimuli. Het breinonderzoek bij psychopaten richt

zich in casu op vier thema’s: het herkennen en/of benoemen van emoties, de aandacht van

psychopaten, de hoeveelheid witte en grijze materie en het intelligentie quotiënt.

a. Emotieherkenning

De participanten keken op een passieve manier naar visuele stimuli in de fMRI. Bij het

bekijken van pijnlijke interacties tussen derden is er bij de gezonde controlegroep activiteit in

het supplementaire motorgebied, de inferieure frontale gyrus (IFG), de posterieure superieure

temporele sulcus (pSTS), de postcentrale gyrus en supramarginale gyrus, de amygdala, de

dorsolaterale en mediale prefrontale cortex. Bij de psychopaten is er lagere activiteit in

affectief-gerelateerde gebieden zoals, het parioqueductaal grijs, de ventromediale prefrontale

cortex (vmPFC), laterale orbito-frontale cortex (OFC), de anterieure insula (aINS) en

posterieure cingulate cortex.

Page 44: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

43

Verschillende studies komen tot het besluit dat er weinig tot geen verschil is tussen

psychopaten en controlegroepen om emoties in het gezicht te herkennen. Blijdschap wordt het

snelst en meest accuraat geïdentificeerd, daarna volgt woede, angst en droefheid.

Afbeelding2 – Overgenomen uit Catani, M., & de Schotten, M. T. (2012). Atlas of Human

Brain Connections. NY: Oxford University Press.

Wanneer er naar de breinactiviteit gekeken wordt, is er wel degelijk een verschil te zien. Bij

een controlegroep zijn de fusiform gyrus, occipitale cortex en pSTS actief. Verder zijn ook de

IFG, amygdala, OFC en aINS betrokken. Ongeacht het type emotie tonen psychopaten minder

hersenactiviteit, vooral in de IFG, de dorsomediale prefrontale cortex, de orbito-frontale

cortex en de pSTS.

Bij droefheid, angst en blijheid is er lagere activiteit bij psychopaten in de fusiform gyrus,

vmPFC, amygdala en supplementaire motorgebied; en hogere activiteit in de anterieure

insula. Opmerkelijk is dat de rechter amygdala een hogere activiteit kende bij blijde en

pijnlijke stimuli. Er zijn nuanceverschillen per factor op de PCL-R test. De correlaties tussen

bepaalde hersengebieden en de PCL-R score (ongeacht negatief of positief) zijn vaak sterker

met factor 1. Deze zijn echter niet eenduidig over de verschillende emoties heen.

De reactie op pijnlijke gezichtsuitdrukkingen is het meest onderzocht bij psychopaten

aangezien grote beperkingen hierbij de meedogenloosheid bij psychopaten kan verklaren. Bij

het bekijken van pijnlijke gezichtsuitdrukkingen is er bij psychopaten meer activiteit in de

Page 45: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

44

inferieure pariëtale kwab en pre –en postcentrale gyrus. Er is minder activiteit in de IFG,

pSTS, dmPMF, midcingulate cortex, angular gyrus, putamen, supramarginal gyrus, globus

pallidus en dACC. Er zijn nuanceverschillen naargelang getest werd op de aparte factoren van

de PCL-R test.

De reactie op eigen pijn is gelijkaardig bij psychopaten en de gezonde controlegroep. Er is

activiteit in empathie-gerelateerde zones, zoals de rechter anterieure insula, de anterieure

midcingulate cortex, het supplementaire motorgebied, de IFG, de somatosensorische cortex,

de rechter amygdala, de (dorso)mediale PFC en het links striatum. Er is een verbinding tussen

de insula en de rechter pSTS. Deze gebieden, waaronder de amygdala, functioneren hier

opmerkelijk genoeg dus wel. Dit is een belangrijke bevinding omdat het vroeger onderzoek

tegenspreekt, namelijk dat de amygdala bij psychopaten permanent een beperking kent.

Kortom, er zijn gelijkenissen tussen psychopaten en de controlegroep wanneer ze zelf pijn

ervaren. Het zien van pijn bij anderen zorgt voor verschillende reacties in de hersenen. Het is

duidelijk dat de werking van het brein nog veel geheimen met zich meedraagt. In een poging

de resultaten toch concreter voor te stellen: er is een verminderde werking van de frontale

cortex en een hogere activiteit in de anterieure insula en somatosensorische cortex te zien. De

resultaten in de pariëtale en temporele kwab zijn niet zo eenduidig.

b. Aandacht

In dit onderzoeksveld wordt een veelheid aan methoden gebruikt; zoals interviews,

casestudies, EEG, Event-Related Potentials, Walsch Anxiety Scale, auditieve oddball test,

Go/No-Go testen, Stroop taak en emotie-geheugen testen1. Door de uiteenlopende

onderzoeksmethoden is het moeilijker de resultaten te vergelijken.

Aansluitend op het vorige topic tonen verschillende onderzoeken dat psychopaten met een

laag angstniveau wel de emoties opmerken, maar een verschillende reactie hebben dan de

controlegroep. Dit is vooral bij primaire psychopathie op te merken. Ze blijven namelijk

gefixeerd op het eerste, centrale aspect maar leggen geen verbanden of plaatsen dit niet in een

1Bij Event-Related Potentials wordt de fysiologische reactie van de hersenen op een prikkel

gemeten. In een auditieve oddball test reageert men op een bepaalde klank en moeten

algemene achtergrondgeluiden genegeerd worden. Bij go/no-go testen wordt er een opdracht

gegeven om enkel een reactie te geven als een teken op een bepaalde plaats staat. In een

Stroop taak moet men namen van kleuren voorlezen terwijl deze in een andere kleur gedrukt

staan. De emotie-geheugentesten onderzoeken het effect van een emotie op het geheugen

(Rumsey & Ernst, 2009; Navarretea, Sessaab, Perressottia & Dell’Acquaab, 2015).

Page 46: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

45

grotere context. Hierdoor herinneren ze de centrale informatie iets beter dan de controlegroep.

Emotionele woorden worden zelfs beter onthouden dan neutrale woorden. Dit is helemaal niet

het geval bij de achtergrondinformatie, vooral als deze contextuele boodschap tegenstrijdig is

met de info op de voorgrond.

De reactiesnelheden op auditieve stimuli werden via ERP’s gemeten omdat dit iets kan

zeggen over de werking van de neurale circuits. Het onderzoek toonde wel degelijk een

onderscheid tussen psychopaten en niet-psychopaten. In beide samples was er een grotere

piek voor de plotse stimulus op N2 en N550 bij psychopaten. Op P3 zijn er tegenstijdige

bevindingen tussen de samples; de piek was nu eens groter in de rechter hemisfeer dan bij de

controlegroep, in een ander sample dan weer kleiner. De interpretatie van deze resultaten is

moeilijk. Het zou wijzen op een defect in de temporele kwab.

Via de Stroop test onderzocht men de activiteit in de anterieure cingulate, deze is actief bij

‘conflict monitoring’ of het controleren en beheersen van prikkels. Dit werd eveneens gelinkt

met het gebrek aan aandacht bij psychopaten. Er werden geen significante verschillen

gevonden tussen de psychopaten en de controlegroep. Het betrekken van een verfijnder

meetinstrument zoals een fMRI zou hier betere resultaten kunnen bieden.

Een studie bevestigde een zwak ‘Behavioral Inhibition System’ (BIS) bij de tweede factor op

de PCL-R test, maar het was niet significant bij primaire psychopathie. De betrokken factoren

blijven nog steeds onduidelijk. Er werd bovendien getest naar de capaciteit van het

kortetermijngeheugen, waarbij aandacht een belangrijk aspect is. Wanneer veel gevraagd

wordt van dit geheugen – dat een beperkte opslagcapaciteit heeft – wordt het BIS nog

zwakker. Dit is opnieuw sterker bij secundaire psychopathie.

Kortom, de piste dat psychopaten beperkte aandacht hebben, is interessant en veelbelovend

omdat het een grote invloed zou hebben op het geheugen en het gedrag. Helaas kunnen er nog

niet veel significante relaties aangetoond worden.

c. Hoeveelheid witte en grijze materie

Naast de Welsh Anxiety Scale, de Interhemisferische Transfer Tijd en een Diffusion Tensor

Imaging (DTI) werd de rest-fMRI gebruikt. Dit laatste is echter een indirecte manier om de

transfertijd te meten.

De structurele verbondenheid tussen de ventromediale prefrontale cortex (vmPFC) in rust en

de amygdala werd onderzocht, alsook de zone op de grens van de precuneus in de pariëtale

Page 47: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

46

kwab en de posterieure cingulate cortex in het limbisch brein. De rechter amygdala is minder

verbonden met de vmPFC bij psychopaten. Dit was nog meer het geval voor factor 2 dan

factor 1. Dit geldt niet voor de verbinding tussen linker en rechter amygdala.

Er zijn gelijkaardige resultaten voor de precuneus/PCC. Er is een zwakkere verbinding met de

vmPFC, maar er is geen afwijking tussen de precuneus en de pariëtale kwab noch de

hippocampal gyrus. Dit wijst op een functioneel probleem maar geen fundamentele

belemmering. De recentere studie nuanceert daarmee een ouder onderzoek dat een functioneel

en structureel probleem in de hersengebieden vond (kleiner en trager werkend).

Ten derde werd de verbinding tussen de beide hemisferen bij psychopaten gemeten. Er werd

een vertraagde informatieoverdracht bij de psychopaten vastgesteld. Dit kan wijzen op minder

witte massa in de hersenen.

d. Intelligentie Quotiënt en Emotionele Intelligentie

Om te eindigen, was er nog één onderzoek naar intelligentie. Vooral emotionele intelligentie

bij psychopaten is slechts beperkt onderzocht. Er werd gebruik gemaakt van de MSCEI Test

met eigen vastgelegde criteria. De resultaten worden vergeleken met een groot aantal niet-

psychopate individuen in een databank. De validiteit van dit meetinstrument is vrij hoog. Het

instrument is echter niet speciaal ontwikkeld voor psychopaten en zegt niets over de intentie

of manipulatie.

Het IQ is normaal verdeeld bij psychopaten en kent geen correlatie, doch het gemiddelde ligt

een beetje lager dan bij de algemene populatie. Emotionele intelligentie wordt opgedeeld in

experiëntele en strategische EI. Enkel op het laatste scoren psychopaten significant lager. Het

correleerde met de algemene score op de PCL-R test en in zeker mate met het facet

‘impulsiviteit’.

4.2.4 Psychofysiologisch niveau

Slechts één onderzoek voldeed aan de inclusiecriteria. De resultaten moeten daarom met enige

voorzichtigheid bekeken worden. Ze bevestigen echter wel eerder gevoerd onderzoek. De

studies hebben steeds een sterk negatief verband getoond tussen de hartslagvariatie en een

score op de PCL-R test. De resultaten zijn vrij robuust en dit kan een reden zijn waarom

dergelijk onderzoek het laatste decennium niet zo vaak meer werd gevoerd of gepubliceerd.

Er werden visuele stimuli met neutrale, aangename en onaangename beelden gegeven aan de

Page 48: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

47

participanten (het International Affective Picture System), terwijl de hartslag en het

angstniveau werd gecontroleerd.

Zoals vermeld, werd er een sterk negatief verband gevonden, vooral met factor 1 op de PCL-

R test. Er werd geen hartslagvariatie bij psychopate moordenaars vastgesteld. De hartslag

versnelde bij de controlegroep het meest, gevolgd door het sample van niet-psychopate

moordenaars. Er werd vooral gereageerd bij niet-aangename afbeeldingen en in mindere mate

bij neutrale en aangename beelden. De controlegroep had over de hele lijn een hogere hartslag

en ervoer het meest angst, zowel bij de plotse stimuli als in hun dagelijkse leven. De hartslag

en het angstniveau was het laagst bij psychopaten.

4.2.5 Omgevingsniveau

De gehanteerde methode bestond uit interviews, de zelfrapportage Early Trauma Inventory

Short Form, casestudies en het gebruik van ANOVA. De laatste twee methoden boden wel

een zekere controle voor bepaalde stellingen van de participanten.

Door minderjarigen te schrappen uit de inclusiecriteria zijn er veel studies weggevallen

omtrent de invloed of de interacties van vrienden. Longitudinale studies of studies die het

belang van kennissen en vrienden op volwassen leeftijd toetsen, lijken dus te ontbreken. Er

voldoen twee artikelen omtrent de invloed van slachtofferschap in de jeugd. Ondanks het

kleine aantal zijn de resultaten onderling vrij eenduidig. De algemene conclusie is dat de score

op de PCL-R test zeer sterk geassocieerd is met het aantal keren slachtofferschap van

traumatische ervaringen. De score stijgt nog meer wanneer er verschillende types van

misbruik aanwezig zijn. In deze onderzoeken worden de volgende concepten gebruikt.

Verwaarlozing wijst op het nalaten om te voorzien in de basisbehoeften. Fysiek misbruik is

het toedienen van slagen met de intentie pijn te veroorzaken. Emotioneel misbruik is het uiten

van beledigingen of bedreigingen. Seksueel misbruik slaat op het ongewild betrokken worden

in seksuele situaties.

Het soort misbruik correleert sterker met bepaalde facetten in de PCL-R test. Dit werd echter

slechts in één onderzoek diepgaand onderzocht. De factor ‘levensstijl en antisociaal gedrag’

was sterk gecorreleerd met verwaarlozing, fysiek en emotioneel misbruik. Er werd enkel met

de ‘levensstijl factor’ een verband tussen seksueel misbruik en de PCL-R score gevonden.

Buiten een verband met verwaarlozing en het affectieve facet, was er in het algemeen een

minder sterk verband met de ‘interpersoonlijke en affectieve factor’.

Page 49: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

48

De invloed van fysiek, emotioneel en seksueel misbruik wordt in beide studies onderzocht.

De ene studie bespreekt bovendien verwaarlozing en de andere de gevaarlijkheid van de

omgeving. Dit wordt gemeten aan de hand van een overlijden in de familie of vriendengroep,

hospitalisatie, slachtofferschap, enz. Hierdoor zijn de studies enigszins vergelijkbaar maar

vullen ze elkaar toch aan. In het algemeen kan worden gesteld dat fysiek geweld heel

bepalend is. Seksueel en emotioneel geweld kennen een wat zwakker verband. In het sample

met veroordeelden voor heel gevarieerde delicten kwam seksueel geweld in kleine mate naar

voor; opnieuw vaker bij psychopaten dan de controlegroep. In het sample met enkel

veroordeelden voor seksuele delicten was seksueel geweld in hun jeugd dan weer

alomtegenwoordig.

De laatste variabele was de aanwezigheid van negatieve ervaringen in het leven. De studie

leidde daaruit af of de persoon in een gewelddadig milieu verbleef. De personen met de

hoogste scores op de PCL-R test bevonden zich op basis van deze gegevens in een

gevaarlijker milieu dan de controlegroep. Hier kan een kanttekening bij gemaakt worden; het

zou ook kunnen dat de personen het gevaar of een delinquent milieu opzoeken. Intentioneel

geweld, vooral fysiek geweld en verwaarlozing, blijven het sterkst gecorreleerd. De omgeving

zal toch ongetwijfeld een invloed hebben op de ontwikkeling en opvoeding van een jongere.

4.3. Additionele artikels

4.3.1 Algemeen

Zoals vermeld, werden nog enkele additionele artikelen en systematische reviews opgezocht

om enkele lacunes weg te kunnen werken of meer inzicht te geven in inconsistente resultaten.

Er waren minder restricties waardoor dit onderzoek openstond voor een gevarieerder sample

en andere onderzoeksmethoden.

De publicaties zijn voornamelijk afkomstig uit de Verenigde Staten en in mindere mate uit

West-Europa. De artikelen zijn voornamelijk gepubliceerd vanaf 2009. In de artikelen ligt de

gemiddelde leeftijd vrij laag (ongeveer 25 jaar) door de aanwezigheid van minderjarigen. Het

sample bevat naast overwegend mannen ook vrouwen. De participanten zijn hoofdzakelijk

studenten of gevangenen. De samplegrootte, het geslacht, de leeftijd en eventueel penitentiair

verleden worden niet gespecifieerd in de reviews. Er wordt een groot aanbod aan

zelfrapportage meetinstrumenten gebruikt, waaronder de Psychopathy Personality Inventory-

Revised, de Self-Report Psychopathy - Short Form en het ‘five factor-model’. Hierdoor is de

populatie ietwat gevarieerder. Ondanks het feit dat de cutoff score meestal lager ligt in

Page 50: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

49

vergelijking met de PCL-R test, is het aantal psychopaten in de artikelen toch nog beperkt. In

deze studies wordt comorbiditeit meestal toegelaten, zoals de antisociale

persoonlijkheidsstoornis, schizofrenie, verslavingen, ADHD of personen die gewelddadig

verdrag vertonen maar geen diagnose hebben. Dit maakt het moeilijker de diverse

onderzoeken te vergelijken. De verschillende studies behandelen meerdere niveaus tegelijk,

maar in het kader van dit onderzoek wordt dit opgesplitst.

4.3.2 Niveau genen

Er werden in voorgaand onderdeel geen studies gevonden omtrent genen en psychopathie.

Ook andere artikelen en systematische reviews zijn vrij beperkt. Er zou hier sprake kunnen

zijn van een publicatie bias, waardoor onderzoek met inconsistente resultaten niet

gepubliceerd raakt en daarom zo zeldzaam is in de databanken. Nochtans kan elk onderzoek

iets zeggen over de eventuele vooruitgang of welke experimenten al geprobeerd zijn. Er

werden twee reviews opgenomen die genetica bespreken. De resultaten zijn echter niet zo

sterk voor psychopathie.

Het MAO-A gen is een voorbeeld van een biologische factor die sterk kan worden beïnvloed

door een gevaarlijk leefmilieu. Het uit zich door impulsief, agressief gedrag en verschillende

gedragsstoornissen. Wanneer er specifiek naar psychopathie wordt gekeken, is er vooral een

verband met factor 1 op de PCL-R test. Deze resultaten worden echter niet steeds

teruggevonden in andere onderzoeken. Welk aspect van de omgeving de doorslag geef voor

deze reactie is nog onbekend.

Er wordt een link gevonden tussen de korte allel van 5-HTT (het serotonine transporter gen)

en gewelddadig gedrag. De lange allel is niet meteen gelinkt met agressie maar wel met

zelfmoordneigingen en gedragsstoornissen zoals ADHD. Er is verder grote interesse voor

DAT1 (dopamine transporter gen), DRD2 (dopamine receptor gen), DRD4 (dopamine

receptor gen) en GABA (receptor) maar er werd geen verband met psychopathie gevonden in

de reviews. In een longitudinale studie met slechts een klein aantal psychopaten werd een

significant verband gevonden met het DRD4-gen. In dezelfde studie werden geadopteerde

kinderen tot in de volwassenheid gevolgd. Een belangrijke bevinding daarbij is dat

psychopathische trekken vooral door de biologische vader worden doorgegeven aan de

kinderen en specifiek de zonen.

Page 51: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

50

4.3.3 Niveau hormonen en neurotransmitters

Twee reviews en een artikel onderzoeken de link met hormonen of neurotransmitters en

psychopathie. De resultaten zijn zeer inconsistent. Met de nodige voorzichtigheid kan worden

gezegd dat psychopaten meer serotonine en minder cortisol aanmaken. Testosteron speelt een

rol in de emotieregeling en mogelijke emotiebeheersing. Het wordt vooral met dominantie en

een beloningsdrang geassocieerd. De rol van testosteron in psychopathie lijkt daarom eerder

indirect. Enkele studies koppelen het toch met zowel instrumentele als reactieve agressie.

Hierdoor kunnen ze gelinkt worden met bepaalde misdrijven die zowel planning als een

emotionele reactie vereisen, zoals bij een verkrachting. Er is sprake van een interactie tussen

testosteron en cortisol. Opmerkelijk genoeg hebben ze afzonderlijk weinig effect met

psychopathie, maar samen wel. Dit is een significant verband bij mannen en factor 2 op de

PCL-R test.

In combinatie met een laag serotoninegehalte kunnen hoge waarden van testosteron agressie

vergemakkelijken. Enkele studies toonden daardoor een gebrek aan bij het herkennen van

emoties in gezichten. Vervolgens werd de relatie tussen testosteron en oxytocine bestudeerd.

Wanneer beiden verstoord zijn, is er een kleinere schrikreactie en minder empathie op te

merken bij de personen. Ten laatste is ook de dopamine verstoord; er worden veel hogere

waarden bij secundaire psychopathie gemeten.

4.3.4 Niveau brein

De studies geven een zelfde beeld als in 4.2. Er is enige gereserveerdheid, maar de

verminderde activiteit en een trager glucose metabolisme in de frontale en temporele kwab

komt vaak naar voor. Net zoals een minder sterke verbinding in de ventromediale prefrontale

cortex en het corpus callosum dat de hemisferen verbindt. Er is namelijk minder grijze

materie maar meer witte materie aanwezig. Dit geldt ook voor de anterieure cingulate cortex

en de prefrontale cortex.

Onderzoek in het limbisch brein zorgt voor tegenstrijdige resultaten. Soms lijkt het een

minder goede verbinding en werking te kennen, in andere studies is het meer geactiveerd dan

bij de gezonde controlegroep. Dit laatste is vooral op te merken bij de amygdala. Een cohort

uit de longitudinale Pittsburgh Youth Study vertoonde meer agressie en chronisch geweld

wanneer er sprake was van een kleiner amygdala volume. De amygdala en bij uitbreiding de

cingulate gyrus en hippocampus verdienen dus zeker nog verdere aandacht in de toekomst.

Page 52: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

51

Een meta-analyse naar P3-onderzoek komt tot een ietwat sterkere conclusie dan het ERP

onderzoek in 4.2.3. De resultaten zijn laag maar significant. Ze tonen een lagere P3 amplitude

en een vertraagde reactie bij een sample dat verschillende persoonlijkheidsstoornissen bevatte.

Het is gelinkt met asociaal gedrag en duidelijk zichtbaar bij de antisociale

persoonlijkheidsstoornis. Wanneer enkel naar het verband met psychopathie wordt gekeken,

is het verband opnieuw zwakker. Er is een iets hogere amplitude dan de controlegroep maar

een vertraagde reactie werd niet gevonden. De resultaten zijn ook sterker bij een auditieve

taak. Een semantische taak toonde aan dat het brein van psychopaten het moeilijker heeft bij

het verwerken van vooral emotionele woorden.

De aanvullende studies bevestigen de beperkte aandacht, de fixatie op een centrale prikkel en

het negeren van de perifere info. Onderzoek omtrent emotieherkenning in gezichten zorgt

voor inconsistente resultaten omtrent het limbisch systeem.

4.3.5 Psychofysiologisch niveau

Er werden opnieuw niet zo veel recente studies gevonden die dit behandelen. De resultaten uit

een review bevestigen wel dat de hartslag in rust en bij angst lager is bij psychopaten dan bij

de controlegroep. Ze hebben bovendien een tragere schrikreactie en huidgeleiding. Dit wordt

geïnterpreteerd als de reden voor gevaarlijk of riskant gedrag dat niet vermeden of onderdrukt

kan worden.

4.3.6 Omgevingsniveau

Opnieuw zijn de sociologische of longitudinale studies specifiek naar psychopathie zeer

beperkt. Wanneer er follow-up onderzoek wordt uitgevoerd, wordt voornamelijk de evolutie

van agressie of antisociaal gedrag in het algemeen onderzocht. In casu was er ook

comorbiditeit met de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Enkelvoudige metingen met kleine

samples bevestigen de eerder besproken resultaten. Ze tonen aan dat psychopaten meer

trauma’s en meerdere types misbruik ervaren dan andere veroordeelden. Dit gebeurt vooral in

hun vroege jeugd en minder tijdens de puberteit. Het betreft voornamelijk emotionele

verwaarlozing, fysiek misbruik en in mindere mate fysieke verwaarlozing, seksueel en

emotioneel misbruik. De sterkte van dit verband verschilt tussen de studies.

De laatste studie combineert onderzoek naar de hormonen en trauma’s in de kindertijd van

psychopaten. Het bevestigt de bevindingen uit de literatuurstudie en reeds besproken studies

dat psychopaten vaker het slachtoffer worden van misbruik. Deze traumatische gebeurtenissen

zijn bovendien gecorreleerd met gedragsstoornissen en agressie. Er is een correlatie tussen

Page 53: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

52

een hoge score op de PCL-R test en de cortisolwaarden. Er werd echter geen mediërende rol

van cortisol tussen agressie en traumatische ervaringen gevonden.

Dit zijn enkel correlaties en geven niet de mogelijkheid om uitspraken over causaliteit te

maken. De vraag kan opnieuw worden gesteld of misbruik door de ouders de ontwikkeling

van emotionele vaardigheden en empathie bij het kind verhindert en impulsiviteit veroorzaakt.

Het is namelijk ook mogelijk dat de ouders op een ontwijkende of agressieve manier reageren

op het gebrek aan emotieregeling van hun kind.

4.4 Tussenbesluit

Het eigenlijke onderzoek bevat niet erg veel artikelen vanwege de strikte criteria.

Verschillende variabelen werden onderzocht met uiteenlopende meetinstrumenten en zijn

daarom moeilijk te vergelijken. Toch liggen de meeste resultaten op één lijn of vullen ze

elkaar aan. Verschillende bevindingen kwamen al naar voor in de literatuurstudie en worden

bevestigd in de additionele studies. Bovendien werden enkele gebreken aangevuld; in andere

gevallen werden de inconsistente resultaten slechts bevestigd.

Page 54: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

53

5. Algemeen besluit en discussie

In dit laatste onderdeel wordt eerst een concluderend antwoord op de hoofdvraag

geformuleerd, vervolgens worden de specifieke antwoorden op de verschillende deelvragen

weergegeven. In het discussiegedeelte staan enkele beperkingen van dit onderzoek opgelijst.

Er wordt geëindigd met een korte bespreking van de implicaties voor de criminologische

wetenschappen.

5.1 Algemeen besluit

De literatuurstudie heeft een overzicht kunnen geven van de interdisciplinaire houding die

meer aanhangers krijgt en haar nut reeds heeft bewezen in de studie naar deviant gedrag. In de

meeste opgenomen artikelen en de additionele studies wordt de visie uitgedrukt dat

biologische factoren inwerken op omgevingsfactoren en omgekeerd. Toch is er nog vaak

sprake van empirisch onderzoek zonder een concreet, hanteerbaar, theoretisch kader.

In dit onderzoek werden een relatief beperkt aantal studies opgenomen, de redenen hiervoor

worden in het discussiegedeelte uiteengezet. De studies die effectief de samenhang

onderzoeken tussen genetische, biologische, neurologische en sociologische factoren zijn

substantieel beperkt en niet aanwezig in de resultaten van de systematische review. Het is nu

eenmaal moeilijk om dergelijk onderzoek uit te voeren. Het vraagt veel tijd en inzet van de

participanten en ook inspanning van de onderzoekers om voldoende en relevante gegevens te

verzamelen op de correcte niveaus. Op basis van deze resultaten kunnen geen conclusies over

verschillende niveaus heen getrokken worden. In de gevoerde onderzoeken wordt namelijk

slechts één bepaald niveau met een beperkt aantal variabelen behandeld.

Noodgedwongen wordt er dus gekeken naar de verworven kennis per niveau. Er was een

grote verscheidenheid in de gebruikte meetinstrumenten, hetgeen voor relatief moeilijk

vergelijkbare resultaten zorgt. Hierdoor is het niet eenvoudig kernachtige resultaten te

formuleren. De resultaten dienen met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd en uitspraken

over causaliteit zijn niet meteen mogelijk. Toch bevinden de verzamelde resultaten zich in het

algemeen op één lijn met de literatuurstudie en de additionele studies. Deze worden hieronder

concreet besproken.

De eerste deelvraag polst naar de steeds wederkerende factoren en de betrokken niveaus.

Verschillende genen, hormonen en neurotransmitters worden vaak onderzocht in relatie met

agressie en asociaal gedrag, zonder onderscheid te maken tussen verschillende

persoonlijkheidsstoornissen. De resultaten zijn zeer inconsistent wanneer specifiek naar

Page 55: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

54

psychopathie wordt gerefereerd. Testosteron lijkt een indirecte rol te spelen en heeft een

effect in combinatie met een verstoorde werking van cortisol, serotonine en oxytocine.

Het niveau van de hersenen kent een groot aanbod aan studies. In het breinonderzoek gaat de

aandacht vooral naar de vertraagde reactie op emotionele acties of gezichtsuitdrukkingen van

derden of de persoon zelf, aandachtsproblemen, de verminderde dikte en corticale verbinding

met de frontale kwab. Het IQ bij psychopaten ligt gemiddeld een beetje lager en er is

inconsistentie bij emotionele intelligentie. De gehele frontale kwab speelt hierin een cruciale

rol en vertoont een verminderde werking. Er wordt een link gelegd met een dysfunctie in de

mediale en laterale zone van de temporele kwab, en bij uitbreiding het paralimbisch systeem.

De additionele studies bevestigen in het algemeen deze bevindingen.

Het niveau van de fysiologie wordt ook vertegenwoordigd in deze studie. Hierbij wordt de

trage hartslag in rust bij psychopaten zowel in de eigen studie, de additionele artikelen als in

de literatuurstudie gevonden. Naast de constant lage hartslag is er ook weinig variatie en een

tragere huidgeleiding bij verschillende emoties.

Ten vierde zijn er ook – hetzij beperkt – enkele studies gericht op de omgeving. Fysiek

misbruik en verwaarlozing correleren met psychopathie. Een gevaarlijke leefomgeving,

emotioneel en seksueel misbruik correleerden in mindere mate. Deze resultaten brengen meer

nuances aan in de theorieën in de literatuurstudie.

Een tweede deelvraag peilt naar een mogelijke interactie tussen deze vaak voorkomende

factoren. Er is niet veel geweten over de interactie tussen verschillende risicofactoren. Het is

bijgevolg voorbarig uitspraken over causaliteit te doen. Zoals vermeld, behandelen de studies

telkens één niveau. Een trage hartslag is sterk verbonden met het kennen van weinig angst. In

de hersenen is er interactie tussen bepaalde zones. De slechte verbinding tussen de frontale en

temporele kwab komt steeds naar voor. In verschillende onderzoeken wordt er ook een

synergie opgemerkt tussen testosteron en serotonine; en testosteron en cortisol. Deze laatste

wordt ook gecorreleerd met ervaren trauma in de kindertijd.

Het antwoord op de laatste deelvraag legt de lacunes bloot in het onderzoek naar

psychopathie. Hieruit volgen enkele aanbevelingen voor toekomstig onderzoek. Er zijn veel

onderzoeken die wel degelijk relevante levels en factoren behandelen. Er wordt vaak

geopteerd om verschillende stoornissen samen te onderzoeken, zoals de antisociale

persoonlijkheidsstoornis, schizofrenie, borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD. Dit

Page 56: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

55

heeft uiteraard een grote waarde, maar het mag er niet toe leiden dat onderzoek exclusief naar

psychopathie wordt vermeden. De onderzoekers die de expliciete link met enkel psychopathie

maken zijn namelijk beperkt. Een specifieke lacune in de resultaten van dit onderzoek bevond

zich bij de genen, hormonen en neurotransmitters. Een mogelijke verklaring hiervoor kan

gezocht worden in de weigering van de American Psychiatric Association om psychopathie

op te nemen in de DSM. De resultaten van dit onderzoek zijn moeilijk interpreteerbaar door

het feit dat er geen eensluidende definitie aanwezig is. Daarnaast zijn er meerdere

meetinstrumenten in omloop en een gebrek aan consistente resultaten omtrent psychopathie.

Dit kan onderzoekers belemmeren of afschrikken om aan dit soort onderzoek te beginnen.

Met betrekking tot de samples ontbreken participanten uit de algemene samenleving,

vrouwen, ouderen en psychopaten met een IQ lager dan 70. Het opnemen van deze

categorieën kan voor een gevarieerder sample zorgen en opnieuw meer kennis opleveren. De

lacune kan enigszins verklaard worden door de keuze van het meetinstrument en het opnemen

van een bepaalde cutoff score in de inclusiecriteria. De PCL-R test is voornamelijk ontworpen

voor een populatie in een klinische en penitentiaire omgeving. In de vrije gemeenschap ligt de

cutoff score in de praktijk wat lager, net zoals vrouwen gemiddeld een lagere PCL-R score

hebben dan mannen. Deze lacune is echter niet alleen in dit onderzoek te vinden; het is een

structureel probleem in onderzoek naar psychopathie.

Verschillende meetinstrumenten zijn nog steeds in ontwikkeling en zijn veelbelovend voor de

toekomst. Indien er geen verschil is of in het geval er tegenstrijdige resultaten te zien zijn, is

het nooit volledig zeker of er niets is. De taak of de prikkel kan ontoereikend zijn of het

meetinstrument registreert het niet wegens onvoldoende nauwkeurigheid. De exacte

(hersen)gebieden die onderzocht worden, zijn bovendien meestal op voorhand vastgelegd. Op

die manier kunnen er andere belangrijke elementen ontsnappen aan het oog van de

onderzoekers. Het loont zeker de moeite om op dit vlak te investeren in tijd en middelen.

Psychopathie wordt vaak opgevat als een containerbegrip. Dit maakt het moeilijk om te

diagnosticeren, onderzoek uit te voeren en te vergelijken. Studies trachten dit te verfijnen en

hebben verschillende aanwijzingen voor de aanwezigheid van primaire en secundaire

psychopathie. In de toekomst zal de algemene term waarschijnlijk niet meer volledig de

lading dekken. Er is daarom nog veel onderzoek aan de gang naar wat de verschillende

factoren op de PCL-R test exact meten. De resultaten tonen aan dat bepaalde delicten een

sterkere score hebben op de facetten van de PCL-R. De verschillende soorten misbruik zorgen

Page 57: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

56

eveneens voor hogere of lagere scores op facetten van de PCL-R hetgeen nog meer onderzoek

vereist. Deze vaststelling is een aanbeveling om psychopathie niet als een verzamelbegrip te

zien en de subtypes zeker mee te nemen in toekomstig onderzoek. Dit zou meer nuance en

sterkere resultaten per factor kunnen opleveren.

Ten laatste is er een gebrek aan longitudinaal en omgevingsonderzoek. Dit is niet gemakkelijk

uit te voeren, toch kan het voor nieuwe, cruciale informatie zorgen. Het kan niet worden

uitgesloten dat de effecten van psychopathie zich op een andere manier manifesteren op latere

leeftijd. In verschillende onderzoeken wordt echter een maximumleeftijd opgelegd, hetgeen

nochtans veel waardevolle informatie zou kunnen opleveren. Onderzoek naar de invloed van

vrienden na de adolescentie en bij uitbreiding positieve elementen in het leven worden

praktisch niet onderzocht. Het effect van verwaarlozing en negatieve ervaringen in het leven

verdienen meer aandacht, net zoals bepaalde kantelmomenten in het leven. Bij longitudinaal

omgevingsonderzoek zou het zeker goed zijn de ouders te betrekken. Dit kan een beter inzicht

verschaffen over de richting van de relatie tussen gezinssituatie en psychopathie.

Vrij recent werd ontdekt dat zelfs genen niet standvastig blijven doorheen het leven maar

kunnen veranderen onder invloed van bepaalde omgevingsfactoren. Deze epigenetica is

veelbelovend en ook hier kan longitudinaal onderzoek voor meer kennis zorgen.

5.2 Discussie

Dit onderzoek heeft een gelimiteerde omvang omwille van enkele beperkingen. Hoewel er op

het eerste zicht een grote hoeveelheid onderzoek naar psychopathie lijkt te bestaan, is er ook

zeker sprake van een overlapping over de databanken heen. Dit kan enigszins worden

verklaard door wat door Robinson en Beaver (2009) de myopie van de onderzoekers genoemd

wordt. Professionelen en onderzoekers richten zich noodgedwongen op enkele

gespecialiseerde tijdschriften en databanken omdat er nu eenmaal zeer veel gepubliceerd

wordt omtrent asociaal gedrag.

Ten tweede is een sample zoals gevraagd in de inclusiecriteria niet gemakkelijk samen te

stellen. Het is namelijk niet evident om grote samples te vinden waarvan de scores op een

psychopathiemeetschaal dermate hoog zijn. Bovendien is er is de moeilijkheid om

psychopathie te diagnosticeren. Dit onderzoek beoogde de focus enkel op psychopathie te

houden, maar de stoornis kent nu eenmaal een hoge comorbiditeit. Dit zorgde voor het

elimineren van een groot aantal studies. In de onderzoeken is het niet altijd af te leiden hoe of

welke diagnoses gesteld werden. Het is eveneens moeilijk conclusies te trekken uit studies

Page 58: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

57

met een dergelijk uiteenlopend karakter. Een andere beperking is het feit dat door tijdgebrek

minder databanken werden geconsulteerd dan initieel gepland.

Om af te ronden, wordt stilgestaan bij de implicaties van dit onderzoek voor criminaliteit en

de criminologische wetenschappen. De integratie van denkbeelden zal nog volop toenemen en

kan voor een synergie zorgen tussen de bestaande etiologische theorieën. Specifiek voor

psychopathie zijn er zeker op het vlak van breinonderzoek al cruciale gebieden en functies

ontdekt. Het inzicht in welke mate de ene factor op de ander inwerkt, lijkt nog niet voor

meteen.

Deze factoren maken het moeilijk om een gepaste preventie en een therapie te vinden die

effectief inwerkt waar het moet. In het begin van deze masterproef werd reeds uiteengezet dat

er geen therapie voorhanden is. Recent zijn er op kleine schaal enkele methodieken, zoals

schematherapie, gebruikt met hoopgevende resultaten (Baskin-Sommers, Curtin. & Newman,

(in press); Chakhssi, de Ruiter & Bernstein 2010; Chakhssi, de Ruiter & Bernstein, 2013).

Deze therapieën worden echter niet vaak specifiek ontwikkeld voor psychopaten. Voorlopig

blijft de psychopaat in het algemeen iemand die enorme schade kan aanrichten aan de

maatschappij. Emotionele en financiële schade door mensen te misbruiken en op te lichten,

fysieke schade door hun gewelddadige neigingen, een maatschappelijke kost door hun

losbandig leven en hoge comorbiditeit met middelenmisbruik of andere stoornissen.

In de inleiding werd eveneens aangehaald dat psychopaten in het algemeen als

toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Ze bezitten ‘ratio’, kennen de wet en zijn doorgaans

in staat in te zien dat er een strafrechtelijke reactie kan komen. Toch is hier zeker ruimte voor

debat aangezien (brein)studies meermaals het gebrek aan empathie bij psychopaten aantonen.

Hierdoor kan beargumenteerd worden dat een psychopaat de werkelijkheid op een verstoorde

manier bekijkt.

Vanuit de criminologie kan dus meer worden ingezet op ontwikkelings –en

levenslooponderzoek. Deze wetenschapstak heeft ook de juiste positie om een open

interdisciplinair debat te voeren over de positie van psychopathie op legaal, sociologisch,

psychologisch en biologisch vlak.

Page 59: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

58

6. Bibliografie

6.1 Bronnen

Baskin-Sommers, A., Wallace, J., MacCoon, D., Curtin, J., & Newman, J. (2010). Clarifying

the factors that undermine behavioral inhibition system functioning in psychopathy.

Personality Disorders: Theory, Research and Treatment, 1(4), 203-217.

Beaver, K., Rowland, M., Schwartz, J., & Nedelec, J. (2011). The genetic origins of

psychopathic personality traits in adult males and females: Results from an adoption-based

study. Journal of Criminal Justice, 39, 426-432.

Borja, K., & Ostrosky, F. (2012). Early traumatic events in psychopaths. Journal of Forensic

Science, 58(4), 927-931.

Cima, M., Smeets, T., & Jelicic, M. (2008). Self-reported trauma, cortisol levels, and

aggression in psychopathic and non-psychopathic prison inmates. Biological Psychology, 78,

75-86.

Craparo, G., Schimmenti, A., & Caretti, V. (2013). Traumatic experiences in childhood and

psychopathy: a study on a sample of violent offenders from Italy. European Journal of

Psychotraumatology, 4.

de Pádua Serafim, A., Martins de Barros, D., Valim, A., & Gorenstein, C. (2009). Cardiac

response and anxiety levels in psychopathic murderers. Revista Brasileira de Psiquiatria,

31(3), 214-218.

Decety, J., Chen, C., Harenski, C., & Kiehl, K. (2013). An fMRI study of affective

perspective taking in individuals with psychopathy: imagining another in pain does not evoke

empathy. Frontiers in Human Neuroscience, 7, 1-12.

Decety, J., Skelly, L., & Kiehl, K. (2013). Brain response to empathy-eliciting scenarios

involving pain in incarcerated psychopaths. JAMA Psychiatry, 70(6), 638-645.

Decety, J., Skelly, L., Yoder, K., & Kiehl, K. (2013). Neural processing of dynamic emotional

facial expressions in psychopaths. Social Neuroscience, 9(1), 36-49.

Dvorak-Bertsch, J., Sadeh, N., Glass, S., Thornton, D., & Newman, J. (2007). Stroop tasks

associated with differential activation of anterior cingulate do not differentiate psychopathic

and non-psychopathic offenders. Personality and Individual Differences, 42, 585-595.

Page 60: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

59

Ermer, E., Kahn, R., Salovey, P., & Kiehl, K. (2012). Emotional intelligence in incarcerated

men with psychopathic traits. Journal of Personality and Social Psychology, 103(1), 194-204.

Gao, Y., & Raine, A. (2009). P3 event-related potential impairments in antisocial and

psychopathic individuals: A meta-analysis. Biological Psychology, 82, 199-210.

Glass, S., & Newman, J. (2006). Recognition of Facial Affect in Psychopathic Offenders.

Journal of Abnormal Psychology, 115(4), 815-820.

Glass, S., & Newman, J. (2009). Emotion processing in the criminal psychopaths: the role of

attention in emotion-facilitated memory. Journal of Abnormal Psychology, 118(1), 229-234.

Glenn, A. (2011). The other allele: Exploring the long allele of the serotonin transporter gene

as a potential risk factor for psychopathy: A review of the parallels in findings. Neuroscience

and Biobehavioral Reviews, 35, 612-620.

Graham, N., & Kimonis, E. (2012). Associations among childhood abuse and psychopathy

facets in male sexual offenders. Personality Disorders: Theory, Research and Treatment,

3(1), 66-75.

Gunter, T., Vaughn, M., & Philibert, M. (2010). Behavioral Genetics in Antisocial Spectrum

Disorders and Psychopathy: A Review of the Recent Literature. Behavioral Sciences and the

Law, 28, 148-173.

Hiatt, K., & Newman, J. (2007). Behavioral evidence of prolonged interhemispheric transfer

time among psychopathic offenders. Neuropsychology, 21(3), 313-318.

Hiatt, K., Schmitt, W., & Newman, J. (2004). Stroop Tasks Reveal Abnormal Selective

Attention Among Psychopathic Offenders. Neuropsychology, 18(1), 50-59.

Kiehl, K., Bates, A., Laurens, K., Hare, R., & Liddle, P. (2006). Brain potentials implicate

temporal lobe abnormalities in criminal psychopaths. Journal of Abnormal Psychology,

115(3), 443-453.

Motzkin, J., Newman, J., Kiehl, K., & Koenigs, M. (2011). Reduced prefrontal connectivity

in psychopathy. Journal of Neuroscience, 31(48), 17348-17357.

Pardini, D., Raine, A., Erickson, K., & Loeber, R. (2014). Lower Amygdala Volume in Men

is Associated with Childhood Aggression, Early Psychopathic Traits, and Future Violence.

Journal of Biological Psychiatry, 75, 73-80.

Page 61: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

60

Thompson, D. F., Ramos, C. L., & Willet, J. K. (2014). Psychopathy: Clinical features,

developmental basis and therapeutic challenges. Journal of Clinical Pharmacy and

Therapeutics, 39, 485-495.

Wahlund, K., & Kristiansson, M. (2009). Agression, psychopathy and brain imaging - Review

and future recommendations. International Journal of Law and Psychiatry, 32, 266-271.

Welker, K., Lozoya, E., Campbell, J., Neumann, C., & Carré, J. (2014). Testosterone, cortisol

and psychopathic traits in men and women. Physiology and Behavior, 129, 230-236.

Wu, T., & Barnes, J. (2013). Two dopamine receptor genes (DRD2 and DRD4) predict

psychopathic personality traits in a sample of American adults. Journal of Criminal Justice,

41, 188-195.

Yildirim, B., & Derksen, J. (2012). A review on the relationship between testosterone and the

interpersonal affective facet of psychopathy. Psychiatry Research, 197, 181-198.

6.2 Literatuur

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders: fifth version. United States of America.

Ammon, U. (2001). The Dominance of English as the Language of Science: Effects on Other

Languages and Language Communities: De Gruyter Mouton.

Ashcraft, M., & Radvansky, G. (2010). Cognition - fifth edition: Pearson.

Babiak, P., & Hare, R. (2007). Snakes in Suits: When Psychopaths Go to Work: Harper

Collins.

Baker , L. A., Tuvblad, C., & Raine, A. (2010). Genetics and Crime. In E. McLaughlin & T.

Newburn (Eds.), The Sage Handbook of Criminological Theory (pp. 21-34 ). Los Angelos:

Sage.

Barak, G. (2009). Criminology: an integrated approach. UK: Rowman & Littlefield

Publishers.

Baskin-Sommers, A., Curtin, J., & Newman, J. (in press). Altering the cognitive - affective

dysfunctions of psychopathy and externalizing the offender subtypes with cognitive

remediation. Clinical Psychological Science.

Beaver, K. (2010). The Interactions Between Genetic Risk and Childhood Sexual Abuse in

the prediction of Adolescent Violent Behavior. In K. Beaver & A. Walsh (Eds.), Biosocial

theories of crime (Vol. 4, pp. 235-252): Ashgate.

Blokland, A., Thienpont, K., & Donker, A. (2005). Biosociale perspectieven in de

criminologie Tijdschrift voor Criminologie, 47(2), 103-116.

Page 62: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

61

Borenstein, M., Hedges, L., Higgins, J., & Rothstein, H. (2009). Introduction to meta-

analysis: Wiley.

Bunge, M. (2000). Systemism: the alternative to individualism and holism. Journal of Socio-

Economics, 29, 147-148.

Bunge, M. (2006). A systemic perspective on crime. In P. Wikström & J. Sampson (Eds.),

The Explanation Of Crime - Context, Mechanisms and Development (pp. 8-16): Cambridge

University Press.

Caspi, A., McClay, J., Moffit, T., Mill, J., Martin, J., Craig, I., Taylor, A. & Poulton, R.

(2010). Role of Genotype in the Cyclo of Violence in Maltreated Children. In K. Beaver & A.

Walsh (Eds.), The biosocial theories of crime (Vol. 4, pp. 205-208): Ashgate.

Catani, M., & de Schotten, M. T. (2012). Atlas of Human Brain Connections. NY: Oxford

University Press.

Centre for Cognitive Ageing and Cognitive Epidemiology. (2013). Systematic reviews and

meta-analyses: a step by step guide. from http://www.ccace.ed.ac.uk/research/software-

resources/systematic-reviews-and-meta-

analyses/step7?phpMyAdmin=UlK8xfSbayFQAV7hgjO-sdYkp3

Chakhssi, F., de Ruiter, C., & Bernstein, D. (2010). Change during forensic treatment in

psychopathic versus nonpsychopathic offenders. The journal of Forensic Psychiatry &

Psychology, 21(5), 660-682.

Chakhssi, F., de Ruiter, C., & Bernstein, D. (2013). Early Maladaptive Cognitive Schemas in

Child Sexual Offenders Compared with Sexual Offenders against Adults and Nonsexual

Violent Offenders: An Exploratory Study. Journal of Sexual Medicine, 10(9), 2201-2210.

Clark, D., Boutros, N., & Mendez, M. (2010). The Brain and Behavior: An Introduction in

Behavioral Neuroanatomy - 3rd edition. New York: Cambridge University Press.

Copestake, S., Gray, N., & Snowden, R. (2013). Emotional Intelligence and Psychopathy: a

Comparison between Trait and Ability Measure. Emotion, 13(4), 691-702.

De Clercq, M., & Vander Laenen, F. (2013). Gebruik van testinstrumenten in psychiatrische

deskundigenverslagen bij internering; een exploratief dossieronderzoek in het gerechtelijk

arrondissement Gent. Tijdschrift voor Psychiatrie, 55, 339.

Declercq, F. (2008). Seksuele, geweld –en levensdelicten: psychopathologie van daders.

Leuven: Acco.

Decuyper, M., De Pauw, S., De Fruyt, F., De Bolle, M., & De Clercq, B. (2009). Meta-

analysis of Psychopathy-, Antisocial PD-, and FFM associations. European Journal of

Personality, 23(7), 531-565.

Donker, A., Kleemans, E., van der Laan, P., & Nieuwbeerta, P. (2004). Ontwikkelings- en

levensloopcriminologie in vogelvlucht. Tijdschrift voor Criminologie, 46(4), 322-323.

Page 63: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

62

Durrant, R. (2012). Introduction to criminal psychology: Routledge.

Farrington, D. (2005). Childhood origins of antisocial behavior. Clinical Psychology and

Psychotherapy, 12, 184.

Farrington, D. (2010). Life-course and Developmental Theories in Criminology. In E.

McLaughlin & T. Newburn (Eds.), The Sage Handbook of Criminological Theory (pp. 249-

266). Los Angelos: Sage.

Gao, Y., Glenn, A., Peskin, M., Rud-Hutt, A., Schug, R., Yang, Y., & Raine, A. (2012). New-

criminological approaches. In D. Gadd, S. Karstedt, & S. Messner (Eds.), The Sage Handbook

of Criminological Research Methods (pp. 63, 72): Sage.

Gao, Y., Raine, A., & Phil, D. (2010). Successful and Unsuccessful Psychopaths: a

Neurobiological Model. Behavioral Sciences and the Law, 28(2), 194-210.

Glenn, A. (2011). The other allele: Exploring the long allele of the serotonin transporter gene

as a potential risk factor for psychopathy: A review of the parallels in findings. Neuroscience

and Biobehavioral Reviews, 35(3), 612-620.

Gregg, N. (2009). Adolescents and Adults with Learning Disabilities - assessment and

accommodation . New York: The Guilford Press.

Gunter, T., Vaughn, M., & Philibert, R. (2010). Behavioral Genetics in Antisocial Spectrum

Disorders and Psychopathy. Behavioral Sciences and the Law, 28, 148-173.

Hammersley, M. (2013). The myth of research-based policy and practice: Sage.

Hampton, A., Drabick, D., & Steinberg, L. (2014). Does IQ moderate the relation between

psychopathy and juvenile offending? Law and Human Behavior, 38(1), 23-33.

Hare, R. (2003). Gewetenloos - De wereld van de psychopaat: Uitgeverij Elmar.

Hare, R., & Neumann, C. (2006). The PCL-R assessment of psychopathy. In C. Patrick (Ed.),

The handbook of psychopathy (pp. 58-90). New York: Guilford Press.

Harnad, S., & Brody, T. (2004). Comparing the Impact of Open Access (OA) vs. Non-OA

Articles in the Same Journals. D-Lib Magazine, 10(6).

Jolliffe, D., & Farrington, D. (2010). Individual Differences and Offending. In E. McLaughlin

& T. Newburn (Eds.), The Sage Handbook of Criminological Theory (pp. 40-52 ). Los

Angelos: Sage.

Kiehl, K., Smith, A., Hare, R., Mendrek, A., Forster, B., Brink, J., & Liddle, P. (2001).

Limbic abnormalities in affective processing by criminal psychopaths as revealed by

functional magnetic resonance imaging. Biological Psychiatry, 50(9), 677-684.

Page 64: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

63

Kimonis, E., Skeem, J., Cauffman, E., & Dmitrieva, J. (2011). Are secondary variants of

juvenile psychopathy more reactively violent and less psychosocially mature than primary

variants? Law and Human Behavior, 35, 385.

Kleemans, E., Weerman, F., & Enhus, E. (2007). Theoretische Vernieuwing. Tijdschrift voor

Criminologie, 49(3), 242.

Konstantopoulos, S. (2013). Meta-analysis. In T. Teo (Ed.), Handbook of Quantitative

Methods for Educational Research (pp. 231-246): Sense Publishers.

Kumsta, R., Hummel, E., Chen, F., & Heinrichs, M. (2013). Epigenetic regulation of the

oxytocin receptor gene: implications for behavioral neuroscience. Frontiers in Neuroscience,

7.

Lansford, J., Dodge, K., Pettit, G., Bates, J., Crozier, J., & Kaplow, J. (2002). A 12-year

Prospective Study of the Long-term Effects of Early Child Physical Maltreatment on

Psychological, Behavioral and Academic Problems in Adolescence. Archives of Pediatrics

and Adolescent Medicine, 156(8), 824-830.

Lawrence, C., & Hutchinson, L. (2013). The impact of non-aggressive behaviour early in

aggressive interactions: Sex differences in direct and indirect aggression in response to

provocation. British Journal of Psychology, 105(1), 127-144.

Littell, J., Corcoran, J., & Pillai, V. (2008). Systematic Reviews and Meta-analysis: Oxford

University Press.

Loeber, R., & Farrington, D. (2000). Young Children Who Commit Crime: Epidemiology,

Developmental Origins, Risk Factors, Early Interventions and Policy Implications.

Development and Psychopathology, 12, 744-749.

Loeber, R., Capaldi, D. M., & Costello, E. J. (2013). Gender and the Development of

Aggression, Disruptive Behavior and Delinquency from Childhood to Early Adulthood. In P.

Tolan & B. Leventhal (Eds.), Disruptive Behavior Disorders (pp. 137-160): Springer.

Luck, S. (2014). An introduction to the event-related potentials technique - 2nd edition.

Massachusetts Institute of Technology: The MIT Press.

Lynam, D., Charnigo, R., Moffit, T., Raine, A., Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2009).

The stability of psychopathy across adolescence. Development and Psychopathology, 21,

1135-1148.

Manos, J. Jr. (Writer) & M. Cuesta (Director). (2006). Dexter, Dexter.

Manson, J. H., Gervais, M. M., Fessler, D. M., & Kline, M. A. (2014). Subclinical primary

psychopathy but not physical formidability or attractiveness, predicts conversational

dominance in a zero-acquaintance situation. Plos one, 9(11).

McLaughlin, E., & Muncie, J. (2013). The Sage Dictionary of Criminology - 3rd edition:

Sage.

Page 65: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

64

Moffit, T., & Caspi, A. (2006). Evidence from behavioral genetics for environmental

contributions to antisocial conduct. In P. Wikström & J. Sampson (Eds.), The Explanation of

Crime - Context, Mechanisms and Development (pp. 108-152): Cambridge University Press

Mulert, C., & Lemieux, L. (2010). EEG-fMRI; Physiological Basis, Technique and

Application. Heidelberg: Springer.

Navarretea, E., Sessaab, P., Perressottia, F., & Dell'Acquaab, R. (2015). The distractor

frequency effect in the colournaming Stroop test: An overt naming event-related potential

study. Journal of Cognitive Psychology, 27(3), 277-289.

Newman, J. P., & Baskin-Sommers, A. R. (2011). Early Selective Attention Abnormalities in

Psychopathy - Implications for Self-Regulation. In M. I. Posner (Ed.), Cognitive

Neuroscience of Attention – Second Edition: Guilford Press.

Patrick, C. (2006). Handbook of Psychopathy. USA: The Guilford Press.

Pemment, J. (2013). Psychopathy versus sociopathy: why the distinction has become crucial.

Aggression and violent behavior, 18(5), 458-461.

Raine, A. (2013). The anatomy of violence - The biological roots of crime. UK: Penguin

Books.

Raine, A., Ishikawaa, S., Arcea, E., Lenczc, T., Knuthd, K., Bihrlea, S., LaCassea, L. &

Colletie, P. (2004). Hippocampal structural asymmetry in unsuccessful psychopaths.

Biological Psychiatry, 55(2), 185-191.

Robinson, M., & Beaver, K. (2009). Why Crime?: An Interdisciplinary Approach To

Explaining Criminal Behavior - 2nd edition. North Carolina: Carolina Academic Press.

Roose, A., Bijttebier, R., Claes, L., Lilienfeld, S., De Fruyt, F., & Decuyper, M. (2012).

Psychopathic Traits in Adolescence and the Five Factor Model of Personality. Journal of

Psychopathological and Behavioral Assessment, 34(1), 84-93.

Rosenfield, B., & Penrod, S. (2011). Research Methods in Forensic Psychology. USA: Wiley

and Sons.

Rumsey, J. M., & Ernst, M. (2009). Neuroimaging in developmental clinical neuroscience.

UK: Cambridge Medicine.

Rutter, M. (2007). Gene-environment Interdependence. Developmental Science, 10(1), 12-18.

Ruyckman, R. (2013). Theories of personality - tenth edition. Maine: Cengage Advantage

Books.

Savoy, R. (2001). History and future directions of human brain mapping and functional brain

imaging. Acta Psychologica, 107(1-3), 9-42.

Page 66: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

65

Schmücher, M., & Lösel, F. (2012). Meta-analysis as a method of systematic reviews In D.

Gadd, S. Karstedt, & S. Messner (Eds.), The Sage Handbook of Criminological Research

Methods (pp. 426 - 429): Sage.

Schultz, D., & Schultz, S. (2013). Theories of personality: Wadsworth Cengage Learning.

Seguin, J. R. (2004). Neurocognitive elements of antisocial behavior: relevance of an

orbitofrontal cortex account. Brain and Cognition, 55(1), 185-197.

Sherman, L., Farrington, D., Welsh, B., & MacKenzie, D. (2002). Evidence-Based Crime

Prevention: Routledge.

Skeem, J., & Cooke, D. (2010). Is criminal behavior a central component of psychopathy?

Conceptual directions on resolving the debate. Psychological Assessment, 22(2), 433.

Spironelli, C., Segre, D., Stegagno, L., & Angrilli, A. (2014). Intelligence and psychopathy: a

correlational study on insane female offenders. Psychological Medicine, 44(1), 111-116.

Tervoort, M. (2012). Forensische psychiatrie: tussen dwang en vrijblijvendheid: Gorcum.

Thienpont, K. (2006). Over daders. Een basisstudie in de biosociale criminologie. Gent:

Academia Press.

Tollenaar, N., & van der Laan, A. M. (2013). Veelplegers: specialisten of niet? Een onderzoek

naar patronen in de aard van opeenvolgende misdrijven van zeer actieve veelplegers over hun

criminele carrière (pp. 103): Wetenschappelijk onderzoek en documentatiecentrum.

Torgerson, C. (2003). Systematic reviews. UK: Continuum.

van Honk, J., & Schutter, D. (2005). Research report: Testosterone reduces conscious

detection of signals serving social correction implications for antisocial behavior.

Psychological Science, 18(8), 662-668.

Van Reekum, A., & Schmeets, M. (2008). De gen-omgevingsinteractie en de psychiatrie:

nieuwe visie op de invloed van de vroege omgeving. Tijdschrift voor Psychiatrie, 50(12),

771-780.

Vandevelde, S., De Smet, S., Vanderplasschen, W., & To, W. T. (2013). Oude uitdagingen,

nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden. Gent: Academia Press.

Verhofstadt-Denève, L., Van Geert, P., & Vyt, A. (2003). Handboek

ontwikkelingspsychologie - grondslagen en theorieën. Houten: Bohn -Stafeu Van Loghum.

Verplaetse, J. (2011). Het morele instinct - over de natuurlijke oorsprong van onze moraal.

Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds.

Viding, E. (2004). Annotation: Understanding the development of psychopathy. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 45(8), 1329-1337.

Page 67: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

66

Villringer, A., Mulert, C., & Lemieux, L. (Eds.). (2010). EEG-fMRI - Physiological Basis,

Technique and Applications: Springer.

Wahlund, K., & Kristiansson, M. (2009). Aggression, Psychopathy and Brain Imaging -

Review and future Recommendations. International Journal of Law and Psychiatry, 32(4),

266-271.

Walklate, S. (2007). Understanding criminology: Current Theoretical Debates (Crime and

Justice) - 3rd edition. England: Open University Press.

Walsh, A. (2009). Biology and Criminology: The Biosocial Synthesis. NY, UK: Routledge.

Walsh, A., & Beaver, K. (2009). Biosocial criminology: new directions in theory and

research United Kingdom: Routledge.

Walsh, A., & Ellis, L. (2007). An interdisciplinary approach: Sage.

Yang, Y., & Raine, A. (2009). Prefrontal structural and functional brain imaging findings in

antisocial, violent and psychopathic individuals: a meta-analysis. Psychiatry Research:

Neuroimaging, 174(2), 81-88.

Yildirim, B., & Derksen, J. (2012). A review on the relationship between testosterone and the

interpersonal affective facet of psychopathy. Psychiatry Research, 197, 181.

Yildirim, B., & Derksen, J. (2013). Systematic review, structural analysis, and new theoretical

perspectives on the role of serotonin and associated genes in the etiology of psychopathy and

sociopathy. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 1254 - 1296.

Page 68: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

67

7. Bijlagen

Tabel 1 – aantal hits per opzoeking

Elsevier

Science Direct

Primair zoekwoord Secundair

zoekwoord

Totaal

aantal

hits

Hits

eerste

screening

Hits tweede

screening

manipulative Mao-a gene

Testosterone

2D:4D ratio

Cortisol

Serotonin

5HTT

Dopamin

DAT1-gene

DRD2-gene

Prefrontal cortex

Hypothalamus

Amygdala

Heart rate

Fearless

Maltreatment

Neglect

Peers

Rejection

Page 69: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

68

Tabel 2 – Reden voor exclusie

Reden Exclusie bij eerste screening Exclusie bij tweede screening

Niet in het Engels

Meting is niet strikt genoeg

gebeurd

Minderjarigen

Onderzoekt de relatie met

psychopathie niet

Onderzoek bij dieren

Valt buiten de tijdsspanne

2004-2014

Niet peer-reviewed

Slechts 1 meting van hormoon

Sample psychopaten minder

dan 20

Behorend tot grijze literatuur

(rapporten, dissertaties, kranten,

…)

Wanneer psychopathie niet

werd vastgesteld via de cutoff

score van 30 op de PCL-R test

Reeds opgenomen

Page 70: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

69

Tabel 3 – Niveau brein

P = groep met psychopathie / H = hoog / M = matig / C = controlegroep

Titel/auteur/jaar/

locatie

N Leeftijd

(bereik en/of

gemiddelde)

M/

V

Sample IQ PCL- R

Cutoff

score

Psychopathie

Sample N

Controle

groep N

Taak /

methode

Resultaten

Niveau brein

Brain response to

empathy-eliciting

scenarios involving

pain in incarcerated

psychopaths

Decety et al.

2013

USA

80 18-50 M Gevangenis / 30 = H

21-29 = M

20 = C

27 = H

28 =M

25 fMRI

Visuele taak:

-Pijn interactie

-Pijnlijke

gezichtsuitdrukking

Meer breinactiviteit

bij pijnlijke

interacties dan

pijnlijke gezichten

o.a. in de dmPFC.

Reduced prefrontal

connectivity in

psychopathy

Motzkin et al.

2011

USA

1) 27

2) 40

18-45 M Gevangenis 70 30 = P

20 = C

1) 14

2) 20

1) 13

2) 20

1) DTI

2) Rest- fMRI

Visuele taak

Welsh Anxiety

Scale

ANOVA

vmPFC minder

verbonden met de

rechter amygdala;

vmPFC minder

verbonden met

mediale pariëtale

cortex.

Brain potentials

implicate temporal

lobe abnormalities

in criminal

psychopaths

Kiehl et al.

2006

UK/Canada

1) 44

2) 36

Sample 1:

33.9 = P

35.8 = C

Sample 2:

32.5 = P

31.4 = C

18-55

M Gevangenis / 30 1) 23

2) 18

1) 21

2) 18

EEG

ERP-studie

Auditieve oddball

test

Interview

Bij psychopaten is

N2 en N550 groter

en P3 licht groter

links dan rechts.

Page 71: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

70

An fMRI study of

affective

perspective taking

in individuals with

psychopathy:

imagining another

in pain does not

evoke empathy

Decety et al.

2013

USA

121 32.5 = H

34.1 = M

34.6 = C

18-55

M Gevangenis 80 30 = P

21-29 = M

0-20 = C

37 = H

44 = M

40 fMRI

visuele taak

-Er is geen verschil

bij het voelen van

eigen pijn met

controle

-Er is een

verschillende

reactie op de pijn

van iemand anders;

empathie-

gerelateerde

hersengebieden zijn

niet actief.

Neural processing

of dynamic

emotional facial

expressions in

psychopaths

Decety et al.

2013

USA

80 18-50 M Gevangenis / 30 = H

21-29 = M

0-20 = C

27 = H

25 = M

28 fMRI

visuele taak

Minder goede

neuro-

hemodynamische

reactie op visuele

stimuli van angst,

verdriet, blijdschap

en pijn.

De amygdala

vertoont geen

significant verschil.

Stroop tasks

associated with

differential

activation of

anterior cingulate

do not differentiate

psychopathic and

non-psychopathic

offenders

Dvorak – Bertsch

et al.

2007

USA

97 18-45 M Gevangenis 70 30 = P

20 = C

55

26 = lage angst

29= hoge

angst

42

21 = lage

angst

21= hoge

angst

Stroop test

Welsh Anxiety

Scale

ANOVA

Geen anterieure

cingulate

gerelateerde

gebreken gevonden

in conflict-

monitoring en

aandachtsgebrek

van psychopaten.

Page 72: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

71

Behavioral

evidence of

prolonged

interhemispheric

transfer time

among

psychopathic

offenders

Hiatt & Newman

2007

USA

93 18-45 M Gevangenis 70 30 = P

20 = C

54 39 Interhemispheric

Transfer Task

Welsh Anxiety

Scale

De overdracht van

informatie tussen

de hemisferen

verloopt vertraagd.

Emotion

processing in the

criminal

psychopath: the

role of attention in

emotion- facilitated

memory

Glass & Newman

2009

USA

239 30.49 = P

32.17 = C

18-45

M Gevangenis 70 30 = P

20= C

89

45 = lage angst

44 = hoge

angst

150

75 = lage

angst

75 = hoge

angst

Emotion memory

task

ANOVA

Welsh Anxiety

Scale

Beperkte aandacht

bij de stimulus,

psychopaten kijken

niet naar de context

en leggen er geen

verbanden tussen.

Clarifying the

factors that

undermine

behavioural

inhibition system

functioning in

psychopathy

Baskin-Sommers et

al.

2010

USA

104 18-40 M Gevangenis 70 30 = P

20 = C

28

35 Go/No-Go task

ANOVA

Welsh Anxiety

Scale

Zwakker BIS in

secundaire

psychopathie.

Emotional

intelligence in

incarcerated men

5374 32.2

18-60

M Gevangenis 70 30 374 5000 WAIS-III

MSCEIT 2.0

Lager IQ en EQ.

Score op PCL-R

test is gerelateerd

Page 73: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

72

with psychopathic

traits

Ermer et al.

2012

USA

met strategische EI.

Recognition of

Facial Affect in

Psychopathic

Offenders

Glass & Newman

2006

USA

111 32.58 = P

32.02 = C

18-45

M Gevangenis 70 30 = P

0-20 = C

50

24 = lage angst

26 = hoge

angst

60

34 = lage

angst

27 = hoge

angst

Visuele stimuli

(facial recognition

task)

ANOVA

Welsh Anxiety

Scale

Geen verschil

tussen de groepen.

Stroop Tasks

Reveal Abnormal

Selective Attention

Among

Pschopathic

Offenders

Hiatt, Schmitt &

Newman

2004

USA

207 28.10= P

28.39 = C

18-40

M Gevangenis 70 30 = P

20 = C

1)29

2)27

3)26

33 = lage angst

49 = hoge

angst

1)34

2)48

3)43

60 = lage

angst

54 = hoge

angst

Stroop test

ANOVA

Welsh Anxiety

Scale

Psychopaten

hebben een goede

selectieve aandacht

maar geen ruimer

inzicht, vooral als

deze tegenstrijdige

informatie boden.

Page 74: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

73

Tabel 4 – Niveau psychofysiologie

Titel/auteur/jaar/

locatie

N Leeftijd

(bereik en/of

gemiddelde)

M

/

V

Sample IQ PCL-R

Cutoff

score

Psychopathie

Sample N

Controle groep N Taak /

methode

Resultaten

Psychofysiologisch niveau

Cardiac response

and anxiety levels

in psychopathic

murderers

de Pádua Serafim

et al.

2009

Brazilië

110 31.8 =

psychopate

moordenaars

35.4 = niet-

psychopate

moordenaars

32.9 = C

M Gevangenis

+ vrije

samenleving

/ 30 38 =

psychopate

moordenaars

37 = niet-

psychopate

moordenaars

35 = controle

International

Affective Picture

System

State Trait Anxiety

Inventory

ANOVA

Geen emotionele

respons op visuele

stimuli. Minst

hartslag variatie en

zeer laag niveau

angst.

Page 75: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

74

Tabel 5 – Omgevingsniveau

Titel/auteur/jaar /

locatie

N Leeftijd

(bereik

en/of

gemiddelde)

M/

V

Sample IQ PCL-R

Cutoff score

Psychopathie

Sample N

Controle

groep N

Taak /

methode

Resultaten

Omgevingsniveau

Associations

Among

Childhood Abuse

and Psychopathy

Facets in

Male Sexual

Offenders

Graham et al.

2012

USA

226 42.08 M Veroordeelden / 30 226 geen Casestudy

Interviews

Aantal en types

misbruik geassocieerd

met hoge score PCL-R

(vooral levensstijl

facet).

Early traumatic

events in

psychopaths

Borja & Ostrosky

2012

Mexico

194 32.6 = H

32.2 = M

38.7 = C

M Gevangenis / 30 = P

20-29 = M

0-19 = C

43 = H

57 = M

94 Early Trauma

Inventory

Hoge score PCL-R

wijst op meer

slachtofferschap, meer

intentioneel misbruik,

gevaarlijkere

levensomgeving

Page 76: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

75

Tabel 6 – Additionele studies

Titel/auteur/jaar/locatie Totaal N Taak/methode Resultaat Opmerking

Niveau genen

Behavioural genetics in antisocial

spectrum disorders and

psychopathy: a review of the recent

literature

Gunter, Vaugh & Philibert

2010

USA

81 studies Systematische

review

Er zijn weinig consistente verbanden tussen

GABA, DRD2, DRD4, MAO-A en 5HTT bij

psychopathie.

Het sample bevat psychopathie, CD, ADHD,

ASPD, middelenafhankelijkheid

Niveau hormonen / neurotransmitters

A review on the relationship

between testosterone and the

interpersonal/affective facet of

psychopathy

Yildirim & Derksen

2012

Nederland

Systematische

review

Testosteron was zeer inconsistent verbonden met

het gedrag van factor één op de PCL-R test.

Enkel factor 1 op de PCL-R test werd

onderzocht.

Psychopathy: clinical features,

developmental basis and

therapeutic challenges

Thompson et al.

2014

USA

Systematische

review

Er is een smalle, minder actieve amygdala,

prefrontale cortex en minder grijze massa.

Er is een synergie tussen testosteron en cortisol.

De werking van dopamine en serotonine is

ontregeld.

The other allele: Exploring the long

allele of the serotonin transporter

gene as a potential risk factor for

psychopathy: A review of the

parallels in findings

Glenn

42 studies Review Enige inconsistentie maar mindere cortisol

respons, meer serotonine.

Vertraagde huidgeleiding, trage hartslag.

Verstoring in prefrontale kwab en (hetzij met

inconsistente resultaten) amygdala.

Page 77: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

76

2011

USA

Niveau brein

Aggression, psychopathy and brain

imaging – review and future

recommendations

Wahlund & Kristiansson

2009

Zweden

48 studies Systematische

review

Er is minder weefsel in het brein en een

verminderde werking in het limbisch systeem,

de frontale en temporele kwab.

ASPD, schizofrenie en psychopathie opgenomen

in het sample

P3 event-related potential

impairments in antisocial and

psychopathic individuals: A meta-

analysis

Gao & Raine

2009

USA

38 studies

N = 2616

Meta-analyse Er is een lagere P3 amplitude en een tragere

reactiesnelheid te zien.

Het sample bevat CD, ODD, ASPD,

psychopathie, ADHD en niet gediagnosticeerde

personen met antisociaal, agressief gedrag.

Page 78: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

77

Titel/auteur/jaar/

locatie

N Leeftijd

(bereik en/of

gemiddelde)

M/

V

Sample IQ Psychopath

ie

meetinstru

ment

Psychopathie

Sample N

Controle

groep N

Taak /

methode

Resultaten

Genen

Two dopamine

receptor genes

(DRD2 and DRD4)

predict

psychopathic

personality traits in

a sample of

American adults

Wu & Barnes

2013

USA

2574 24-34 M/

V

Studenten uit

de National

Longitudinal

Study of

Adolescent

Health

/ Five Factor

Model

Self-report survey

Interview

Er is een statistisch

verband tussen het

DRD4-gen en

psychopathie.

Dit geldt niet voor

DAT1 en DRD2.

Genetic origins of

psychopathic

personality traits in

adult males and

females: results

from an adoption

study

Beaver et al.

2011

USA

12-20

16

M/

V

National

Longitudinal

Study of

Adolescent

Health

/ Five Factor

Model

Survey Psychopathische

persoonlijkheids-

trekken worden

vooral doorgegeven

van vader op zoon.

Hormonen

Testosterone,

cortisol, and

psychopathic traits

in men and women

Welker et al.

2014

USA/Canada

237 21.73 M/

V

Studenten / SRP 16 221 Speekselstalen Cortisol en

testosteron zijn

beide positief

gecorreleerd met

psychopathie. Er is

vooral een

mediërende rol

Page 79: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

78

weggelegd voor

cortisol tussen

testosteron en

psychopathie.

Niveau brein

Lower Amygdala

Volume in Men is

Associated with

Childhood

Aggression, Early

Psychopathic

Traits, and

Future Violence

Pardini et al.

2014

USA

56 7.5-11

Follow-up

onderzoek

tot en met de

leeftijd van

29.

M Cohort uit de

Pittsburgh

Youth Study

70 SRP-III 20 = chronisch

geweld

16 =

kortstondig

geweld

20 =

controle

MRI Mannen met een

kleiner amygdala

volume tonen

persistente agressie

van de kindertijd

tot volwassenheid.

Omgevingsniveau

Traumatic

experiences in

childhood and

psychopathy – a

study on a sample

of violent offenders

from Italy

Craparo,

Schimmenti &

Careti

2013

Italië

22 22-60

38

M Gevangenis / PCL-R

Met cutoff

score 25

8 12 Traumatic

Experience

Checklist

Er is een positief

verband tussen een

hoge score op de

PCL-R en misbruik

en verwaarlozing

op heel jonge

leeftijd.

Page 80: Wat maakt iemand psychopaat? Een literatuurstudie aan de ... · een psychose. De zogenaamde krankzinnigheid zonder delirium; de ‘ratio’ was nog steeds aanwezig in de persoon.

79

Self-reported

trauma, cortisol

levels and

aggression in

psychopathic and

non-psychopathic

prison inmates

Cima, Smeets &

Jelicic

2008

Nederland

74 30.4 =

criminelen

24.9 = C

M Gevangenis

Universiteit

/ PPI 24 27 = C

23= niet-

psychopate

criminelen

Childhood

Trauma

Questionnaire

ANCOVA

Bij de psychopaten

is er meer trauma

en agressie en

minder cortisol te

vinden.