VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie...

36
Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MA TTERS TTERS december 2006/januari 2007 PROMOTIES Er is weer druk gepromoveerd in bewegingswetenschappelijk Ne- derland. PRIJZEN Daniëlle, Helma, Janneke, Marcia, Marije, Roald, Thijs en Wolter vielen in de prijzen.

Transcript of VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie...

Page 1: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

Vereniging voor Bewegings-wetenschappen Nederland

MAMATTERSTTERSTTERS

dece

mbe

r 200

6/ja

nuar

i 200

7PROMOTIESEr is weer druk gepromoveerd in bewegingswetenschappelijk Ne-derland.

PRIJZENDaniëlle, Helma, Janneke, Marcia, Marije, Roald, Thijs en Wolter vielen in de prijzen.

Page 2: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

2 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Moving Matters is een periodiek van de Vereniging voor Beweginswetenschappen Nederland. Oplage: 600 exemplaren.

Redactie-adresBrenda van KeekenFaculteit der BewegingswetenschappenVrije UniversiteitVan der Boechorststraat 91081 BT Amsterdam

tel. 020-5988515email: [email protected]

RedactieBrenda van KeekenPaul KuijerHans Savelberg

VormgevingLeon Schutte

ReproductieReprohouse, Amsterdam

Contactpersonen Interessegroepen:Interessegroep Arbeid: Elsbeth de Korte, [email protected]

Interessegroep Revalidatie: Luc van der Woude, [email protected]

Interessegroep Sport: Barbara Huijgen, [email protected]

Secretariaat VvBNMelvin KantebeenMaassluisstraat 462-21062 GV Amsterdam

18 januari 2007Debat tussen Midas Dekkers en Peter Hollander over Dekkers boek ‘Lichamelijke Oefening’. VU, Amsterdam(info: www.vupodium.nl)

18 en 19 januari First Dutch Conference on Bio-Medical Engineering, Egmond aan Zee(info: www.bme2007.nl)

19 januariConferentie ‘Ballet is ook(top)sport’, Koninklijk Conservatorium, Den Haag(info: verderop in dit blad)

1 februariDeadline inleveren proefschriften VvBN Proefschriftprijs(info: verderop in dit blad)

8 februariTwee lezingen ‘Groningen Lectures in Movement Sciences’(info: verderop in dit blad)

15 februari ‘Optimalisering van training’, bijeenkomst van de Interessegroep Sport, Meeting Plaza Utrecht(info: verderop in dit blad)

16 maartMini-symposium ‘Skeletal Muscle Function: length dependent and metabolic aspects’ VU, Amsterdam(info: verderop in dit blad)

22 maartlezing ‘Groningen Lectures in Movement Sciences’(info: verderop in dit blad)

23 maart VvBN-symposium ‘Bewegingsregistratie’(info: verderop in dit blad)

24 meiLezing ‘Groningen Lectures in Movement Sciences’(info: verderop in dit blad)

31 mei t/m 2 juniEuropean Workshop On Movement Science, VU, Amsterdam(info: www.ewoms.eu)

Het is zover.........’we’ hebben een naam: Moving Matters. Uit de door vijf leden ingestuurde suggesties werd deze naam door de redactie en de bestuurleden als beste beoordeeld. Een naam met meerdere, toepasselijke, betekenissen en ook nog eens een die lekker bekt. Nu we ons geen zorgen meer hoeven te maken om een nieuwe naam, kunnen we ons dus weer volledig op de inhoud storten. We verwachten daarom in 2007 weer twee goed gevulde nummers (een zomer- en een winternummer) uit te brengen. De eerstvolgende deadline is 14 mei.

Colofon

tel 020-6430916

email: [email protected]

website: www.bewegingswetenschappen.org

R e

d a

c t

i o

n e

e

A g

e n

d a

A g

e n

d a

Page 3: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

3Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Op dinsdag 21 november j.l. heeft Janneke Annegarn de Catherina Pijls Aanmoedigingsprijs voor haar afstudeerwerk ‘Scaling in human simulation models; developing an isometric strength scaling model from easy accessible data’ in ont-vangst mogen nemen. Janneke Annegarn is in september 2006 afgestudeerd als master Physical Activity and Health aan de Universiteit Maastricht. In haar afstudeerstage heeft ze gewerkt aan een model om skeletspieren te schalen. In biomechanische modellen wordt vaak gebruik gemaakt van spiermodellen om bewegingen te simuleren en belastingen af te schatten. De spiermodellen die hiervoor gebruikt worden zijn veelal gebaseerd op gemiddelde waarden voor de totale bevolking. Hierdoor is toepassing van modellen op individuen maar zeer beperkt mogelijk. In haar onderzoek heeft Janneke onderzocht welke parameters (leeftijd, geslacht, segment-massa (arm of been) en lichaamssamenstelling) noodzakelijk zijn om tot een goede schaling van spierkracht voor dergelijke modellen te komen. De afstudeeronderzoeken worden beoordeeld op hun praktische en maatschappelijke relevantie, creativiteit en vernieuwende inzichten. De jury was van mening dat Jan-neke zich heeft laten gelden als een gedreven, productieve en intelligente onderzoekster die lastige uitdagingen niet uit de weg gaat.Hier volgt de samenvatting van het stageverslag.

Catharina Pijls Aanmoedigingsprijs voor Janneke Annegarn

Introductie: Simulaties van het menselijk bewegen maken het mogelijk om virtuele experimenten uit te voeren die in de werkelijkheid te moeilijk, kostbaar of gevaarlijk zijn. Wanneer simulatiemodellen gebruikt worden voor persoonsspecifi eke doeleinden, zoals het plannen van een revalidatie voor één patiënt, dan is het belangrijk dat de simulatie gebaseerd is op specifi eke data die deze patiënt kenmerkt. Daarom is een nauwkeurige krachtschalingsmethode die rekening houdt met persoonsspecifi eke verschillen onmisbaar. Huidige krachtschalingsmethoden zijn helaas nauwelijks gevalideerd. Het doel van deze studie was het ontwikkelen van verschil-lende krachtschalingsmethoden met toenemende mate van complexiteit en deze te valideren met experimentele data van de arm- en beenkracht.

Methode: Met behulp van de software AnyBody [1] is er een been- en armmodel ontwikkeld waarin drie krachtscha-lingsmethoden met toenemende mate van complexiteit zijn geïmplementeerd. De meest simpele methode was geometri-sche schaling voor segmentmassa (kracht~massa² ³). De meest complexe methode was benaderd met zowel multiple linear regression als cumulative approximatie [2] en hield rekening met persoonsspecifi eke verschillen in lichaamssamenstelling, leeftijd en geslacht. Alle krachtschalingsmethoden werden gevalideerd met isometrische krachtmetingen van armfl exie- (N=26) en beenextensiespieren (N=63) van een heterogene populatie (leeftijd; 19-84 jr, man & vrouw, BMI; 18-35).

Resultaten: De correlaties tussen de gemeten en voorspelde kracht varieerden bij het been van 0.39 tot 0.88 en bij de arm van 0.64 tot 0.99. De laagste correlaties werden behaald met de geometrische schaling en de hoogste correlaties met de cumulative approximatie. De arm kon het beste voorspeld worden met alle methoden (zie fi guur 1 en 2).

De Catharina Pijls Aanmoedigingsprijs wordt jaarlijks

uitgereikt voor excellente werkstukken op het terrein van

de Gezondheidswetenschappen. De Stichting Catharina Pijls

is vernoemd naar de Geleense farmaceute/apothekeres Ca-

tharina Pijls (1901-1993). Als maatschappelijk zeer bewogen

vrouw was zij ervan overtuigd dat voor het oplossen van

gezondheidsproblemen meer nodig is dan alleen artsen en

medicijnen. In 1984 is de Stichting opgericht met als doel-

stelling het bevorderen van de gezondheidswetenschappen

in de meest ruime zin.

Krachtschaling in menselijke simulatiemodellenAnnegarn J ¹, Rasmussen J ¹, Rasmussen J ¹ ², Savelberg HHCM ², Savelberg HHCM ² ¹, Verdijk LB ¹, Verdijk LB ¹ ¹, Meijer K ¹, Meijer K ¹ ¹¹Dept. of Health Sciences, Maastricht University, The Netherlands²Dept. of Mechanical Engineering, Aalborg University, Denmark ²Dept. of Mechanical Engineering, Aalborg University, Denmark ²

Beenmodel

fi guur 1 correlaties tussen de voorspelde en gemeten kracht

/³). De meest /³). De meest

Page 4: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

4 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Conclusies: Deze studie is een eerste stap naar een gevalideer-de krachtschalingsmethode in menselijke simulatiemodellen. Onze resultaten laten zien dat simpele geometrische schaling niet voldoende is voor een adequate krachtvoorspelling. In plaats daarvan zijn leeftijd en geslacht belangrijke factoren die meegenomen dienen te worden. Toekomstige stappen zijn het valideren van de nieuw ontwikkelde schalingsmethoden op verschillende populaties en het toepassen van de methoden op complexere dynamische bewegingen.

Referenties:[1] www.anybodytech.com[2] Rasmussen, J. Nonlinear programming by cumulative approximation refi nement. Structural Optimization. 1998;15:1-7.

Bips en Tips

Promising Young Scientist Awards

Ook dit jaar zijn aan de VU in Amsterdam de Promising Young Scientist Awards uitgereikt aan veelbelovende stu-denten Bewegingswetenschappen.Aan iedere Promising Young Scientist Award, die vernoemd is naar de in 1998 overleden Bewegingswetenschapper Ger-rit Jan van Ingen Schenau, is een beurs gekoppeld die een stage in het buitenland mogelijk moet maken. Het bedrag verbonden aan de Award is bedoeld om de extra kosten van een buitenlandse stage te dekken.

De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek, Helma de Morree en Wolter van den Hoorn.

Daniëlle gaat stage lopen aan de University of Sydney. De begeleiding in Sydney is in handen van Martin Thompson en vanuit de VU wordt zij begeleid door Karin Gerrits. Zij gaat onderzoek doen bij type II diabetes patienten. “We gaan kijken naar het effect van het verlagen van de hoeveelheid plasma vrije vetzuren, aërobe inspanning en een combinatie van beiden op de hoeveelheid triglyceriden in de lever.”

Helma gaat in januari 2007 voor 6 maanden naar The School of Sport, Health and Exercise Sciences aan de University van Wales in Bangor (UK). Zij gaat onder begeleiding van Samue-le Marcora (en vanuit Nederland Peter Hollander) onderzoek doen naar de invloed van het central motor command op tachypneu tijdens langdurige intensieve inspanning.

Wolter gaat een stage van 6 maanden lopen in Brisbane Australie onder begeleiding van Paul W. Hodges en Jaap van Dieen. Hij gaat onderzoeken of de lage rug beter gestabi-liseerd wordt (stijf gemaakt wordt) door de oppervlakkige of door de diepliggende rugspieren. Hij is op 1 november vertrokken.

Armmodel

fi guur 2 correlaties tussen de voorspelde en gemeten kracht

Page 5: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

5Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Allard van der Beek

De datum voor het jaarlijkse VvBN Symposium is vastgelegd: vrijdag 23 maart 2007. Er wordt nog gezocht naar een locatie ergens centraal in het land, naar alle waarschijnlijkheid wordt dit Utrecht of Amersfoort. Als thema voor dit VvBN Symposium is gekozen voor ‘Bewegingsregistratie’, wat een onderwerp is waar veel bewegingswetenschappelijke vakgebieden in meer of mindere mate mee te maken hebben. Volgens mij kan het heel interessant worden. Dit omdat het onderwerp ‘Bewegingsregistratie’ mij een beetje een dubbel gevoel geeft. Enerzijds is er de afgelopen decennia veel verbeterd in de wijze waarop houdingen en bewegingen kunnen worden geregistreerd en geanalyseerd. Anderzijds had ik gedacht dat we op dit moment al veel verder zouden zijn dan we nu zijn. Ik zal het toelichten.

Enerzijds weet ik nog maar al te goed hoe eind jaren ’80 bewegingen werden geobserveerd, geregistreerd en geana-lyseerd. In die tijd deed ik mijn onderzoekstage, samen met mijn maatje Ferry Koper. Ons onderzoek maakte deel uit van een serie van stageprojecten die de effecten bestudeerden van een nieuw systeem bij de bagageafhandeling van KLM. De arbeidsbelasting in het oude systeem en die in het nieuwe systeem moesten goed in kaart worden gebracht. De houdin-gen tijdens het werk van de bagageafhandelaars waren een belangrijk onderdeel van die arbeidsbelasting. We maakten video-opnames van een groot aantal bagageafhandelaars en toen moesten die natuurlijk systematisch geobserveerd worden. Dat duurde heeeel erg lang. Vele, vele uren van observeren en met pen & papier registreren. Vervolgens die vele, vele opgeschreven gegevens op een houtje-touwtje ma-nier analyseren. Tegenwoordig gaan die gegevens in elk geval direct de (hand)computer in. Dat scheelt al heel veel tijdrovend gedoe. En daarnaast is er prachtige software op de markt die helpt bij het analyseren. So far, so good.

Anderzijds vind ik het echter teleurstellend dat er niet veel meer vorderingen zijn gemaakt. Natuurlijk, er zijn allerlei prachtige en geavanceerde systemen voor in een laboratorium setting. Bijvoorbeeld onderzoek op het terrein van de reva-lidatiegeneeskunde en ook gecontroleerde experimenten in de Amsterdamse loopzaal lenen zich prima voor het gebruik van die systemen. Maar ik had gedacht dat er inmiddels ook betrouwbare, valide en op grote schaal toepasbare methoden zouden zijn om bewegingen ‘in het veld’ te registreren. Op het terrein van de dagelijkse lichamelijke activiteit is er van alles en nog wat op de markt, maar veel daarvan is nog on-voldoende valide in termen van het bijbehorende energiever-bruik. Ook op het terrein van de arbeid en fysieke ergonomie

is de voortgang tegenvallend geweest. Er is van alles, maar een registratiesysteem dat goede input voor biomechanische modellering oplevert is in de literatuur nog niet beschreven. Vaak beloofd, dat wel. Op het terrein van de topsport zijn ze misschien nog wel het verst. Zo kennen we sinds kort de bewegingsregistratie die onder meer bij de voetballers van PSV wordt toegepast. Gewoon op het hele voetbalveld. Dat begint er op te lijken. Ik ben wel benieuwd wat ze met al die verkregen gegevens doen.

Goed. Een lang verhaal om aan te geven dat het op 23 maart 2007 een heel leuk en boeiend VvBN Symposium kan gaan worden. Daarnaast zal, net als vorig jaar, de Algemene Leden Vergadering (ALV) op die dag gehouden worden. En wordt de VvBN Proefschriftprijs weer uitgereikt. Extra redenen om te komen. Tot dan!

Van de voorzitter............

Page 6: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

6 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Doelmatigheidsonderzoek: meten met twee maten

Samenvatting van de inaugurele rede ter aanvaarding van de leerstoel Doelmatigheidsonderzoek op het terrein van de volks-

gezondheid te Amsterdam op maandag 25 september 2006. Volledige rede en presentatie zijn te vinden op www.emgo.nl

Dat doelmatigheid te-genwoordig een uiter-mate belangrijk aspect is van onze gezond-heidszorg behoeft geen betoog. Daar is de afge-lopen jaren in de me-dia veel aandacht aan besteed. En met een econoom als minister van Volksgezondheid is doelmatigheid ook een belangrijk punt op de politieke agenda. De

kosten van onze gezondheidszorg zijn enorm hoog en blijven toenemen. Door die hoge kosten kan niet alle zorg nog vergoed worden. Er moeten dus keuzes gemaakt worden, en resultaten van doelmatigheidsonderzoek worden (hopelijk) meegenomen door beleidsmakers in het beslissingsproces. De titel van mijn rede is ‘meten met twee maten’. Dat gebeurt namelijk letterlijk binnen doelmatigheidsonderzoek door zowel kosten als effecten mee te nemen. Maar er wordt ook fi guurlijk met twee maten gemeten, en dat hoop ik in mijn rede te illustreren.

Recent heeft de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) in het rapport ‘Zinnige en duurzame zorg’ een advies uitge-bracht aan de minister over de vraag “Hoe moeten prioriteiten worden gesteld voor de inzet van collectieve middelen voor gezondheidszorg?” Anders gezegd: hoe beslissen we of een interventie in het basispakket wordt opgenomen of niet? De RVZ stelde dat deze beslissingen moeten geschieden op basis van vier criteria:

- noodzakelijkheid- werkzaamheid- doelmatigheid - rechtvaardigheid

Duidelijk is dat het criterium van doelmatigheid een belangrijke rol speelt bij beleidsbeslissingen in de Nederlandse gezondheids-zorg. Het is belangrijk dat de informatie die aangeleverd wordt valide en betrouwbaar is. Het is daarom zinvol dat er richtlij-nen zijn voor het uitvoeren van doelmatigheidsonderzoek. Dit verhoogt de kwaliteit van het onderzoek en maakt het meer transparant en vergelijkbaar.

Het College voor Zorgverzekeringen heeft richtlijnen gepu-bliceerd voor zogeheten farmaco-economische evaluaties. De

laatste jaren is er in Nederland door allerlei wetswijzigingen gepoogd om het medicijngebruik beter te reguleren en de kosten van medicatie te reduceren. Sinds 1 januari 2005 is de farmaceutische industrie verplicht naast een farmaco-thera-peutisch rapport ook een farmaco-economisch rapport in te dienen als onderdeel van het vergoedingsdossier voor nieuwe geneesmiddelen. Naast werkzaamheid moet nu ook doelmatig-heid worden aangetoond. Een recent gepubliceerde evaluatie van de eerste 10 farmaco-economische rapporten laat zien dat zelfs aan een aantal belangrijke richtlijnen niet werd voldaan. Kortom er is nog volop ruimte voor verbetering.

Naast het bewaken van de kwaliteit van het onderzoek is het zinvol om te waken voor belangenverstrengelingen. De belangen zijn natuurlijk groot voor patiënten, zorgverleners, fabrikanten, zorgverzekeraars en de overheid.

De laatste jaren is er veel aandacht besteed aan fi nanciële be-langenverstrengeling van onderzoekers. Een saillant voorbeeld van het effect van sponsoring van onderzoek door de industrie op de resultaten van onderzoek is passief roken. Barnes en Bero bekeken 106 wetenschappelijk publicaties over passief roken. Van de 31 artikelen die geschreven waren door auteurs die gefi nancierd werden door de tabak industrie concludeerden 29 dat passief roken niet gevaarlijk is voor de gezondheid. Terwijl van de 75 artikelen geschreven door onafhankelijke onderzoe-kers slechts 10 die conclusie trokken. Als auteurs gesponsord worden door de industrie is de kans groot dat de conclusies te positief zijn. Dit is maar één voorbeeld. Waarschijnlijk zijn er vele andere voorbeelden te vinden van onderzoekers die gezwicht zijn voor het geld van de industrie.

Belangenverstrengeling geldt voor de farmaceutische indu-strie als het gaat om geneesmiddelen, maar bijvoorbeeld ook voor de orthopedische industrie als het gaat om nieuwe or-thopedische technieken. Maar uiteraard heeft niet alleen de industrie een duidelijk belang bij een positieve uitkomst. Een fysiotherapeut is gebaat bij een positief effect van oefenthe-rapie, een chiropractor bij een positief effect van manipulatie van de wervelkolom, een psycholoog bij een positief effect van een gedragsmatige behandeling, en een diëtist bij een positief effect van dieetadviezen.

Ik vind het dan ook vreemd dat opname in het vergoedingen-pakket van geneesmiddelen zo goed gereguleerd is, terwijl

Maurits W. van Tulder

Oraties

Page 7: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

7Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

dit niet of veel minder geldt voor niet-farmaceutische inter-venties. Mijns inziens zouden dezelfde strikte voorwaarden gebruikt kunnen en moeten worden voor niet-farmaceu-tische interventies. Het lijkt nu wel of er met twee maten wordt gemeten.

Zoals u niet zal zijn ontgaan is fysiotherapie met ingang van 1 januari 2005 uit het Ziekenfondspakket, het huidige basispak-ket, verwijderd. Veel gehoord argument is dat fysiotherapie weinig wetenschappelijk is onderbouwd. Dat misverstand wil ik graag de wereld uit helpen. Fysiotherapie is in veel gevallen voldoende of goed wetenschappelijk onderbouwd en bijvoorbeeld op mijn eigen expertise gebied van lage rug-klachten veel beter dan orthopedische chirurgie. Recent heb ik samen met mijn collega’s Bart Koes en Antti Malmivaara twee overzichtsartikelen gepubliceerd naar de effectiviteit van conservatieve (niet-operatieve) interventies en invasieve interventies (chirurgie en injecties) bij lage rugklachten. Daaruit bleek dat interventies die binnen de fysiotherapie veelvuldig gebruikt worden bij lage rugklachten, zoals oefentherapie en manuele therapie, effectief zijn bij lage rugklachten. Dit was gebaseerd op 61 gerandomiseerde studies naar oefenthera-pie en 42 gerandomiseerde studies naar manuele therapie. Van geen van de invasieve interventies, bleek de effectiviteit afdoende aangetoond. Het aantal gerandomiseerde studies naar epiduraal injecties (15 studies) en fusie, dat wil zeggen het fi xeren van wervels (17 studies) was ook aanzienlijk minder. Van deze laatste studies waren er 14 die twee verschillende fusie technieken met elkaar vergeleken. Drie studies vonden geen verschil in effecten tussen operatieve behandeling en fysiotherapie. De resultaten van de economische evaluatie bij een van die studies laten ook nog eens zien dat de chirurgie bij aspecifi eke chronische rugklachten niet doelmatig is ten opzichte van fysiotherapie. Toch zal niemand voorstellen om operatieve behandelingen voor rugklachten uit het vergoe-dingenpakket te verwijderen, terwijl dat met fysiotherapie wel het geval was.

Zoals eerder gezegd moet valide en betrouwbare informatie beschikbaar zijn om beleidsbeslissingen te kunnen nemen op basis van doelmatigheid. De geneesmiddelen industrie is zich daar terdege van bewust en voert zelf doelmatigheidsonder-zoek uit of fi nanciert dit onderzoek. Doelmatigheidsonderzoek naar niet-farmaceutische interventies wordt voornamelijk door de overheid zelf gefi nancierd. De belangrijkste bron is het ZONMW programma Doelmatigheidsonderzoek. De afgelopen zeven jaren zijn 172 projecten gefi nancierd voor een totaal bedrag van 57,9 miljoen Euro; gemiddeld 337.000 Euro per project.

Het programma Doelmatigheidsonderzoek van ZONMW is een enorme stimulans voor het wetenschappelijk onderzoek op dit terrein. Maar ook andere ZONMW programma’s, zoals Preventie en Chronisch Zieken, bieden de mogelijkheid voor fi nanciering van doelmatigheidsstudies. Kanttekening die bij deze ZONMW-programma’s geplaatst kan worden is het feit dat studies binnen drie jaar afgerond dienen te zijn. Dit komt de kwaliteit van de studies niet ten goede. Voorbeeld hiervan is dat de omvang van de studiepopulatie in projecten vaak

berekend wordt om een klinisch relevant verschil in effect aan te kunnen tonen. Het kan dus zijn dat studies niet groot genoeg zijn om de vraag over doelmatigheid op een valide manier te beantwoorden.

Maar hoe belangrijk en omvangrijk het ZONMW programma doelmatigheid ook is, de middelen zijn uiteindelijk beperkt. Slechts een klein deel van de ingediende voorstellen wordt gehonoreerd. Dat betekent dat van een heleboel nieuwe en bestaande interventies de doelmatigheid niet onderzocht wordt. Wil de overheid naar een situatie waarin ook alle niet-farmaceutische interventies moeten voldoen aan het criterium van doelmatigheid, dan moet het budget voor doelmatig-heidsonderzoek fors omhoog of moeten andere bronnen voor doelmatigheidsonderzoek beschikbaar komen. Anders blijven we met twee maten meten. Wel doelmatigheid aantonen voor-dat een nieuw geneesmiddel vergoedt kan worden, maar niet dezelfde eis stellen voor niet farmaceutische interventies.

Binnen doelmatigheidsonderzoek draait het om kosteneffecti-viteit van interventies. Bewijs over effectiviteit komt doorgaans van gerandomiseerde interventiestudies. Zogeheten rando-mized controlled trials. Dat is een studie waar mensen door loting aan een van de behandelgroepen worden toegewezen. Er worden heel veel trials uitgevoerd en gepubliceerd. Maar er is voldoende bewijs dat één trial geen pasklaar antwoord geeft op de vraag naar effectiviteit. De studie populatie kan te klein zijn om een relevant effect te vinden, maar er kun-nen ook methodologische tekortkomingen zijn die leiden tot vertekening van de resultaten. In een systematisch literatuur-onderzoek worden alle trials over de effectiviteit van een bepaalde interventie kritisch beoordeeld en de resultaten van die studies samengevoegd.

Samen met collega’s uit Toronto, Andrea Furlan en Sherra Solway, heb ik een meta-analyse uitgevoerd binnen een Cochrane review naar spierverslappers bij lage rugklachten. Daarbij bleek dat niet alle studies in deze zogeheten meta-analyse dezelfde resultaten laten zien. Het effect is uitgedrukt in een relatief risico. Dat is een breuk. Als het effect in de twee groepen hetzelfde zou zijn, dan zijn de teller en de noemer gelijk en is de breuk ofwel het relatief risico 1. Dat is de verticale lijn. Alles links van de lijn laat zien dat spierver-slappers effectiever zijn. Het puntje geeft het effect weer, de streep het betrouwbaarheidsinterval. Zit de verticale lijn niet in het betrouwbaardheidsinterval, dan is er een statistisch signifi cant verschil. U ziet hier vier trials en het resultaat van de meta-analyse waarin deze vier trials zijn samengevat. De

Page 8: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

8 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

conclusie op basis van deze resultaten was dat spierverslap-pers effectiever zijn dan placebo wat betreft korte-termijn pijnvermindering. Kijken we echter naar de resultaten van de individuele studies, dan zien we dat slechts op basis van de resultaten van de studie van Baratta tot dezelfde conclusie zouden zijn gekomen. Als we alleen de informatie uit een van de andere drie studies tot onze beschikking zouden hebben, dan hadden we ten onrechte geconcludeerd dat spierverslap-pers niet effectiever zijn dan placebo. Kortom, het is evident dat beleid maken op basis van slechts één gerandomiseerde trial misleidend kan zijn.

Systematische literatuuronderzoeken zijn dus veel beter ge-schikt om beslissingen op te baseren dan individuele studies als het gaat om effectiviteit. Het is mijns inziens naïef te ver-onderstellen dat een individuele kosteneffectiviteitstudie wel geschikt is om vergaande beleidsbeslissingen op te nemen. Ze-ker gezien het feit dat de meeste studies een kleine studie po-pulatie hebben. En de evaluatie van die farmacoeconomische rapporten liet zien dat de kwaliteit vaak te wensen over laat. Het lijkt wel weer of er met twee maten gemeten wordt. Voor effectiviteit willen we een systematisch literatuuronderzoek van een aantal gerandomiseerde trials. Voor doelmatigheid lijken we te vertrouwen op de resultaten van 1 studie.

Gerandomiseerde trials onderzoeken effectiviteit van inter-venties. Economische evaluaties de kosteneffectiviteit. Eco-nomische evaluaties kijken naar de verhouding tussen kosten en effecten van twee of meer interventies. Een economische evaluatie beantwoordt de vraag wat de extra kosten zijn van de ene behandeling ten opzichte van de andere behandeling om een extra effect te behalen. Zoals al eerder gesteld, gaat het daarbij niet om het vinden van de goedkoopste interventie. Een interventie mag best gepaard gaan met hogere kosten dan een andere interventie, zolang de extra kosten niet te hoog zijn en zolang de effecten aanzienlijk groter zijn.

De effecten van een economische evaluatie worden uitgedrukt in een getal, de zogeheten kosteneffectiviteit ratio. Die geeft de extra kosten van de ene behandeling ten opzichte van de

andere behandeling per eenheid gezondheidswinst. Deze ratio kan grafi sch worden weergegeven in een zogeheten kosten-effectiviteit grafi ek. Dat ziet u in onderstaande grafi ek. Het verschil in kosten op de verticale as wordt afgezet tegen het

verschil in effecten op de horizontale as. De ratio kan in vier kwadranten van de grafi ek gelegen zijn. Stel dat de doelma-tigheid van een nieuwe behandeling wordt vergeleken met die van een bestaande behandeling. Als de ratio rechtsboven ligt, dan zijn de kosten van de nieuwe behandeling hoger en de effecten groter. Ligt de ratio rechtsonder, dan is de behan-deling effectiever maar zijn de kosten tevens lager dan het alternatief. De overige twee kwadranten zijn complementair aan deze twee.

De oplettende toehoorder heeft mogelijk opgemerkt dat het lastig kan zijn om het effect in een kosteneffectiviteit ratio te interpreteren. Een nacht minder wakker liggen vanwege klachten, moeten we daar nu wakker van liggen? En 2500 Euro extra per punt verschil op een pijnschaal? Of 5000 Euro per punt verbetering op een depressie schaal? Interpretatie van deze ratio’s hangt samen met hoe vaak de aandoening voorkomt. Uiteraard kunnen lage kosten extra per patiënt op macro niveau voor de maatschappij hoge kosten betekenen bij een aandoening die vaak voorkomt, zoals rugklachten of depressie. Maar ook is het lastig om te interpreteren of 1 punt verbetering op een bepaalde uitkomstmaat klinisch relevant is of niet. Ik pleit er dan ook voor om ratio’s bij gebruik van ziektespecifi eke uitkomstmaten uit te drukken in kosten per herstelde patiënt. Herstel wordt dan gedefi nieerd als klinisch relevante verbetering op die uitkomstmaat. Maar op dit mo-ment is voor veel aandoeningen op veel uitkomstmaten niet zonder meer duidelijk wat een klinisch relevante verbetering is. Meer onderzoek naar zogeheten minimaal klinisch relevante verbetering (‘minimal clinically important change’) is daarvoor noodzakelijk.

Kosteneffectiviteitanalyse zoals hierboven geschetst is één manier om doelmatigheid te meten. Dit is mogelijk vanuit het perspectief van patiënten en zorgverleners het meest relevant, omdat die primair ziektespecifi eke effecten willen bereiken. Zoals herstel, minder pijn, een lager cholesterol gehalte, of minder depressieve klachten. Vanuit het maatschappelijk perspectief is de kostenutiliteitanalyse momenteel de meest gangbare methode ter ondersteuning van beleidsbeslis-singen op macroniveau. Het verschil in kosten tussen twee alternatieven wordt hierbij afgezet tegen het verschil in gezondheidswinst uitgedrukt in ‘quality adjusted life years’ (QALYs). Dit zijn voor kwaliteit gecorrigeerde levensjaren. Dus een combinatie van levensduur en kwaliteit van leven; 1 jaar in volledige gezondheid levert dus een QALY van 1. Maar 2 jaar een gezondheid van 0,5 levert ook een QALY van 1. De vraag is of die aanname wel terecht is. Het zou kunnen dat mensen toch de voorkeur geven aan een langer leven in minder goede gezondheidstoestand. Maar het gebruik van dezelfde uitkomstmaat maakt vergelijking van verschillende interventies voor verschillende aandoeningen mogelijk. Dit vergemakkelijkt beleidsbeslissingen.

De RVZ heeft in het al eerder genoemde rapport ‘Zinnige en duurzame zorg’ recent voorgesteld dat beslissingen om een interventie wel of niet uit collectieve middelen te vergoeden gebaseerd moet worden op basis van ziektelast en de kosten van de interventie per QALY. De RVZ stelt dat een drempel

Page 9: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

9Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

van 80.000 Euro per QALY acceptabel is bij een ziektelast van 1,0. Ziektelast wordt uitgedrukt op een schaal van 0 tot 1. De RVZ stelt ook voor dat bij een ziektelast minder dan 0,1 interventies niet in het basispakket opgenomen worden. De RVZ geeft ook voorbeelden. Kalknagels hebben bijvoorbeeld een ziektelast van 0,02 en behandeling van kalknagels zal dus niet vergoed worden. Hoe hoger de ziektelast, des te hoger de kosten per QALY mogen zijn. HIV heeft een ziektelast van 0,93. Antivirale therapie bij HIV kost 11.000 Euro per QALY en komt derhalve wel in aanmerking voor vergoeding.

De RVZ stelt nadrukkelijk dat de grenzen democratisch bepaald moeten worden en dit voorstel dient om de discussie te starten. De poging van de RVZ om besluitvorming transparant en kwan-tifi ceerbaar te maken is prijzenswaardig. Maar er zitten nog wel wat haken en ogen aan dit voorstel. Van veel bestaande interventies zijn werkzaamheid en doelmatigheid nog niet vastgesteld. De ziektelast van veel aandoeningen is nog niet bepaald. De kostenutiliteitsratio hangt af van het gekozen alternatief, de studiepopulatie, en de kosten die meegenomen zijn. En weer weten we uit de evaluatie van die farmacoeco-nomische rapporten dat veel economische evaluaties dat nog niet goed doen. Zolang deze methodologische onzekerheden bestaan, moeten mijns inziens beleidsmakers terughoudend omgaan met resultaten van doelmatigheidsstudies. Deze leve-ren wel relevante informatie voor beleidsmakers, maar andere aspecten, zoals ethische aspecten, solidariteit en rechtvaardig-heid, spelen in het beslissingsproces ook een belangrijke rol.

De titel van mijn rede is ‘Meten met twee maten’. Ik hoop u duidelijk gemaakt te hebben dat doelmatigheidsonderzoek bestaat uit meten met twee maten: kosten en effecten. Maar ook wordt er mijns inziens fi guurlijk soms met twee maten gemeten.

Er zijn strikte regels voor toelating en vergoeding van genees-middelen, maar veel minder strikte regels voor niet-farmacolo-gische interventies. Omdat de belangen groot zijn, is de kans op vertekening van resultaten van economische evaluaties vanwege een potentiële belangenverstrengeling altijd aanwe-zig. En dat geldt niet alleen voor de farmaceutische industrie. Ik pleit er dan ook voor dat economische evaluaties uitgevoerd moeten worden door onafhankelijke onderzoeksinstituten. Dat komt de validiteit en betrouwbaarheid ten goede.

Maar er wordt ook op een andere manier met twee maten gemeten. Er is weinig vertrouwen in de resultaten van één individuele effectiviteitstudie, maar schijnbaar veel vertrouwen in één individuele economische evaluatie. Mijn collega’s Nicole van der Roer en Judith Bosmans hebben beide een systematisch literatuuroverzicht geschreven van economische evaluaties op het gebied van respectievelijk rugklachten en depressie. Wat deze studies laten zien is dat er momenteel nog relatief weinig economische evaluaties zijn gepubliceerd. Dus van veel behan-delingen is de kosteneffectiviteit niet bekend. En de kwaliteit van de economische evaluaties laat te wensen over. Dat zal op veel andere terreinen dan rugklachten en depressie niet anders zijn. De vraag is dan ook gerechtvaardigd of een enkele economische evaluatie tot vergaande beleidsmaatregelen kan en moet leiden. Idealiter zouden ook de resultaten van een en-kele economische evaluatie gereproduceerd moeten worden, bij voorkeur door een andere onderzoeksgroep.

Doelmatigheidsonderzoek voegt in mijn ogen veel toe aan het gezondheidswetenschappelijk en epidemiologisch onderzoek. Het is goed dat er naast effectiviteit ook gekeken wordt naar kosteneffectiviteit als er beleidsbeslissingen genomen moeten worden. Maar de resultaten van economische evaluaties naar doelmatigheid van interventies moeten met eenzelfde kritische houding worden bekeken als de resultaten van gerandomi-seerde studies naar werkzaamheid van deze interventies.

Bips en Tips

European Workshop on Movement Science

Op 31 mei, 1 en 2 juni 2007 vindt bij de FBW aan de VU in Amsterdam de European Workshop on Movement Science plaats. De workshop is nadrukkelijk multidisciplinair en re-fl ecteert de signatuur van zowel de FBW als het tijdschrift Human Movement Science. De workshop staat mede in het kader van de 25ste verjaardag van dit tijdschrift. De verschil-lende disciplines van de Bewegingswetenschappen zijn onder meer vertegenwoordigd in de key-note speakers, te weten Art Kuo (biomechanica), Jeffrey Hausdorff (fysica, neurofysi-ologie), Daniel Wolpert (cognitieve neuropsychologie), David Rosenbaum en Michael Turvey (experimentele psychologie). Nadere informatie –inclusief de voorwaarden voor deelname en de mogelijkheden voor presentaties- staat op de website voor de conferentie www.ewoms.eu.

Page 10: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

10 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Just in TimeDe invloed van de tijdsaspecten van het werk op prestatie en gezondheid

Samenvatting van de inaugurele rede uitgesproken ter aan-vaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Ergonomie

van productie en productiemiddelen vanwege de Stichting Het Vrije Universiteitsfonds bij de faculteit der Bewegings-

wetenschappen van de VU Amsterdam op 13 oktober 2005. De leerstoel is tot stand gekomen op initiatief en met steun

van de Stichting Lorentz – van Iterson Fonds TNO.

Hoe lang mag je per dag werken? Wat is een acceptabel werktem-po? Bij welk pauzeschema wordt optimaal gepresteerd en blijft men gezond? Wat is een optimale cyclustijd vanuit het oogpunt van prestatie en gezondheid?Ergonomen in de praktijk krijgen deze vragen over ‘de tijdsaspec-ten van het werk’ steeds vaker. Beantwoording ervan is niet een-voudig.

Tijdsaspecten en gezondheidVeel mensen hebben in toenemende mate te maken met re-peterende arbeid, waarbij nauwelijks kracht wordt geleverd. Op kantoor, in de productie, in transport en distributie, bij inpakwerk, enzovoort. Dit werk is lichamelijk niet zwaar, maar toch is het niet zonder gezondheidsrisico. ‘Repeterende arbeid zonder noemenswaardige krachtuitoefening’ leidt tot een verdubbeling van de kans op klachten aan nek, schou-ders, armen of handen volgens het Amerikaanse National Research Council en Institute of Medicine.

Over het ontstaan van nek- en schouderklachten bij repete-rende arbeid op lage niveaus van belasting bestaan verschil-

lende hypothesen: o.a. Ca2+-opeenhoping in spiervezels bij langdurige inspanning, obstructie van de bloedvoorziening en selectieve belasting van kleine motorische eenheden (As-sepoesterhypothese). De verschillende hypothesen sluiten el-kaar niet uit. De werkelijke verklaring zit hem waarschijnlijk in een combinatie.

Waar het bij preventie om moet gaan, wordt ingegeven door de etiologie. Omdat bovenstaande mechanismen al optreden bij (zeer) lage niveaus van spierinspanning, heeft het streven naar een verdere verlaging niet veel zin. Veel klachten vinden hun oorsprong in de lange werkduur in combinatie met het ontbreken van herstelmogelijkheden. Daarom is het zinvoller in te grijpen in het tijdspatroon van belasting, bijvoorbeeld door het aanbieden van extra pauzes, werktempoverlaging en taakroulatie. Dat deze maatregen zin hebben wordt aangetoond in een aantal studies. Kennis over de kwantitatieve invulling (pauze-duur en frequentie, frequentie van taakroulatie, acceptabele werktempo’s) is echter beperkt.

Tijdsaspecten en prestatieTijdsaspecten als werktempo, werkduur, pauzeschema’s en taakroulatie beïnvloeden natuurlijk de prestatie (bijvoor-beeld de productiviteit). De wijze waarop deze aspecten doorwerken in de prestatie is echter vaak minder voor de hand liggend dan men zou denken. Laten we de pauzesche-ma’s eruit lichten. Het management van een organisatie staat doorgaans niet meteen te juichen wanneer we extra pauzes voorstellen. En dat is jammer: in de meeste studies naar effecten van extra pauzes op de productiviteit, wordt geen enkel nadelig effect gevonden (ondanks de afgenomen werktijd). In enkele studies wordt zelfs een hogere output bij meer pauzetijd gevonden (Thompson 1990). Kennelijk is het zo dat meer fi theid dankzij meer pauzeren de verloren werktijd compenseert (of meer dan dat).In de praktijk is het zo dat het de uitdaging is om voor speci-fi eke arbeidssituaties het optimale werktempo, pauzeschema, taakroulatieschema, enzovoort, te bepalen, vanuit prestatie en gezondheidoogpunt. Het gaat daarbij niet om het achter-eenvolgens instellen van de afzonderlijke tijdsaspecten, maar veel meer om het ‘ontwerp’ van het gehele tijdspatroon.

Michiel de Looze

Page 11: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

11Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

LeerstoelIn het kader van de leerstoel wordt experimenteel onderzoek uitgevoerd naar de relaties tussen het tijdspatroon van belas-ting en prestatie en gezondheid. De capaciteit van de mens staat daarin centraal: de capaciteit om prestaties te leveren en om de belasting te weerstaan.

In een eerste serie experimenten uitgevoerd in de productie-lijnen bij Philips en Cordis onderzoeken we hoe de ontwik-keling van spiervermoeidheid over de werkdag verloopt en hoe dit samenhangt met de productiviteit en kwaliteit van het werk. In laboratoriumexperimenten bestuderen we hoe verschillende tijdspatronen van repeterende, laag-intensieve belasting en hoe het statisch vs. dynamische karakter van het werk de vermoeidheidsontwikkeling beïnvloeden. Het eind-doel is om tot meer gefundeerde adviezen te komen ten aan-zien van de tijdsaspecten van het werk.

([email protected])

NKS BOYMANSPRIJZEN 2006

Jaarlijks stelt het NKS (Nederlandse Katholieke Sportfederatie) Boymansfonds (vernoemd naar Monseigneur P.J. Boymans, 1914-1984), indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, de volgende prijzen ter beschikking:

*de NKS Boymansprijs ter waarde van � €1.250,- voor een met goed of zeer goed beoordeelde dissertatie of een daarmee gelijk te stellen manuscript;*de Aanmoedigingsprijs ter waarde van � €400,- voor een met goed of zeer goed beoordeelde scriptie.

Voor inzending komen in aanmerking dissertaties of scripties die handelen over een aspect van de sport, de lichamelijke opvoeding, de bewegings- c.q. sportieve recreatie of de daar-mee samenhangende maatschappelijke achtergronden van de sportbeoefening in het algemeen en meer in het bijzonder vanuit een christelijke levensopvatting.

Marije Elferink-Gemser heeft dit jaar de NKS Boymansprijs gewonnen voor haar proefschrift ‘Todays’s talented youth fi eld hockey players, the stars of tomorrow?’. De aanmoe-digingsprijs ging dit jaar naar Roald. van der Vliet voor zijn scriptie rond het thema ‘De zin en onzin van krachttraining voor zwemmers’.Voor nadere informatie over de werkwijze van de beoorde-lingscommissie en de inzendingstermijn voor 2007.

NKS BoymansfondsTel.: 073 613 88 84

Bips en Tips

Waar gaat dat heen?

Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Psycholo-

gie met beterkking tot het menselijk be-wegen aan de faculteit der Bewegings-

wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam op 12 september 2006.

De volledige rede staat op www.fbw.vu.nl/~JSmeets.

In deze rede zal ik mijn ideeën uiteenzetten over hoe mensen visuele informatie gebruiken om hun bewegingen te sturen.Waarheen je moet bewegen lijkt erg simpel: dat zie je gewoon. Maar dat zien gaat soms ook bij gezonden mis, dat noemen we visuele illusies. Zulke fouten in de waarneming worden soms veroorzaakt doordat we aannames maken over wat waar-schijnlijk is in de buitenwereld, die in de illusie gelogenstraft

Jeroen B.J. Smeets

worden. Andere illusies leiden tot waarnemingen die nooit in de fysische realiteit kunnen bestaan. Deze zijn onder andere te vinden in de tekeningen van Escher, waarbij water continue dalend via een aantal goten weer op het startpunt uitkomt. Het meest interessant zijn illusies waar de waarneming met zichzelf in strijd is: iets wat lijkt te bewegen, maar tegelijk niet van positie lijkt te veranderen. Of twee punten lijken te blijven staan, maar de afstand er tus-sen lijkt groter te worden.Hoe beweeg je daar naar toe?De redeneringen die ik gebruik zijn niet specifi ek voor de waar-neming voor de sturing van bewegingen, maar gelden ook voor andere situaties waarin men uitroept “waar gaat dat heen?” Ik zal dan ook starten met de vraag: “waar moet dat heen met het niveau van de studenten?”

Page 12: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

12 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Bips en Tips

Publiekslezingen ’35 jaar Bewegingswetenschappen’

Bewegingswetenschappen in Amsterdam bestaat 35 jaar. In het kader daarvan organiseert de FBW een serie publieksle-zingen. Hieronder het programma en, voor zover bekend, een samenvatting van de inhoud van de lezingen.De lezingen vinden telkens plaats op een dinsdagavond en de aanvang is ongeveer 19.30.Voor meer info: www.fbw.vu.nl/actueel/index.html Voor aanmelden: [email protected]

Programma

27 februari Jeroen Smeets ‘Gegrepen door illusies’

13 maart Peter Hollander ‘De Fitness-industrie: hele en veel halve waarheden’

27 maart Joost Dessing ‘Oog-handcoördinatie gevangen’

10 april Mirjam Pijnappels ‘Struikelen en vallen bij ouderen’

24 april ’Luc van der Woude ‘In een rolstoel door het leven, wat betekent dat nu?’

8 mei Karin Gerrits ‘Spierfunctie in relatie tot motorische vaardigheden in de revalidatie’

22 mei Martin Truijens ‘Performance at a higher level: science meets practice!’

5 juni Frank Bakker ‘Over nut en noodzaak van mentale training’

Inhoud lezingen:

Gegrepen door illusies Prof. Dr. Jeroen SmeetsVisuele illusies zijn leuk om naar te kijken. Het lijkt erop dat je dingen verkeerd ziet. Wat gebeurt er als je die dingen probeert op te pakken? Ga je dan ook fouten maken? Of zijn illusies een cognitief feneomeen en weet je onbewust wel hoe de wereld in elkaar zit? Het blijkt dat ook bewegingen als grijpen zich laten bedriegen, maar anders dan je zou verwachten.

De Fitness-industrie: hele en veel halve waarhedenProf. Dr. Peter HollanderDe fi tness-industrie is in opmars. De folders beloven wonderen van een reglematig bezoek aan de centra: de gezondheid ver-

betert binnen enkele maanden, de conditie zelfs binnen enkele weken. Afvallen komt binnen handbereik en vet kan worden ingeruild voor spierweefsel. Bij nadere beschouwing blijken die beloften nogal eens te berusten op halve waarheden, waardoor ze slechts in beperkte mate waargemaakt zullen worden. Welke waarheden kunnen de toets van gedegen onderzoek doorstaan en welke beloften berusten op halve waarheden, waardoor ze eigenlijk ‘misleidend’ genoemd moeten worden?

Oog-handcoördinatie gevangen Dr. Joost C. DessingHet wegslaan of vangen van een bal vereisen nauwkeurige oog-handcoördinatie, omdat de bewegingen moeten worden afgestemd op de visueel waargenomen balbeweging. Een belangrijk aspect van de sturing van zulke bewegingen is het zorgen dat de hand (of knuppel, of racket) zich op het juiste tijdstip op de juiste plaats bevindt. Hoe mensen dit precies doen is nog onduidelijk, maar het wordt steeds duidelijker dat het niet noodzakelijk is dit tijdstip en deze plaats te voorspellen voordat de beweging wordt ingezet.

Struikelen en vallen bij ouderen Dr. Mirjam PijnappelsVallen en valletsels zijn een groot probleem bij ouderen. In een onderzoek hebben we jongeren en ouderen laten struikelen en gekeken wat de vereisten zijn voor een succesvol herstel van de balans. Wat zijn beperkingen in het balansherstel bij ouderen en wat zijn mogelijkheden om vallen te voorkomen?

In een rolstoel door het leven, wat betekent dat nu?Dr. Luc van der WoudeNaar schatting 150.000 mensen zijn in Nederland afhankelijk van een rolstoel, waarvan de meeste mensen een hand-aange-dreven rolstoel gebruiken. Wat dit betekent voor de fysiologie en biomechanica, maar ook voor de revalidatie en het maat-schappelijk functioneren zal worden besproken aan de hand van onderzoeksmateriaal dat onder andere in Amsterdam bij FBW is en wordt verzameld.

Over nut en noodzaak van mentale training Dr. Frank BakkerSporters die tot de absolute top behoren, beschikken vaak over mentale vaardigheden die hen in staat stellen juist op cruciale momenten op hun best te presteren. Veel van die vaardigheden zijn trainbaar. Aan de hand van enkele voorbeelden zal worden geïllustreerd waarom die mentale vaardigheden belangrijk zijn en op welke manier ze getraind kunnen worden.

Page 13: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

13Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Moving Matters kent een nieuwe rubriek: ‘De foto’. De bedoeling is dat lezers van Moving Matters hun favoriete ‘beweeg’foto

inzenden, vergezeld van een korte tekst. Hieronder een foto gemaakt door Joost Dessing, post-doc bij Bewegingswetenschap-

pen aan de VU (Amsterdam).

"De foto"

Yves Meyer (België) gooit een cascade met vijf ballen op de 28ste Europese Jongleerconventie in 2005 in Ptuj, Slovenië.

Page 14: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

14 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Elsbeth de Korte

Caissonwerk in Nederland; begeleiding van extreme arbeidsomstandigheden.Tjeerd Rees-Vellinga, Coronel Instituut AMC/UvA Bouwen onder de grond in Nederland is lastig in verband met grondwater en slappe grond. Om bouwwerkzaamheden toch mogelijk te maken wordt een ondergrondse werkruimte gecreëerd met overdruk: het caisson. Het werken onder overdruk is belastend: fysiek zwaar werk in combinatie met een verhoogde ademweerstand door perslucht. Het werken onder overdruk is ook gevaarlijk door kans op barotrauma (in bijvoorbeeld longen of sinussen), risico op decompressieziekte en toxiciteit van gassen. De risico’s van het werken onder over-druk worden bewaakt door het jaarlijks Arbeidsgeneeskundig onderzoek door gecertifi ceerde duikerartsen, supervisie op de werkplek en door preventief aanwezigheid van bellen in de bloedsomloop te meten. Bij de bouw van het Westerschelde tunnelproject (tot een diepte van 69 m) is geëvalueerd wat de effecten zijn van twee verschillende decompressietechnieken op de vorming van gasbellen in de bloedsomloop. Bij de bounce techniek worden de caissonwerkers direct naar grote diepte gebracht, waar ze korte tijd werken, om daarna weer terug te keren naar 0 bar. Bij de saturatie-excursie techniek verblij-ven de caissonwerkers langdurig op een verblijfdiepte van 4 bar, om van daar uit uistapjes te maken naar de werkdiepte. Het voordeel daarvan is dat langere werktijden en kortere decompressietijden mogelijk zijn, omdat de caissonwerkers tussen de werkzaamheden door niet terugkeren naar 0 bar. Bij geen van de technieken traden decompressie incidenten op. De saturatie-techniek bleek tot minder gasbellen in de bloedsomloop te leiden. Deze laatste techniek wordt dan ook aanbevolen.

Lopen met bepakking: de vijand zit op de rug. Bas van der Doelen, Arbodienst Koninklijke LandmachtDe fysieke inzetbaarheid, fi theid en daaraan gerelateerde gezondheid, zijn onmisbaar voor de operationele inzet van militairen. De inzetbaarheid van de militairen tijdens operaties

De themabijeenkomst van de Interessegroep Arbeid van 24

april 2006 vond plaats bij KLM Health Services.

Het thema was ‘extreme beroepen’. Met ongeveer 30

deelnemers was de bijeenkomst een succes. Zoals gebruike-

lijk was er tussendoor gelegenheid om onder het genot van

door KLM Health Services verzorgde broodjes en drankjes

bij te praten met vakgenoten.

is van vele factoren afhankelijk. Zo spelen eigenschappen van het individu (zoals fi theid, voeding, hydratie, leeftijd, acclimatisatie), omgevingsfactoren (temperatuur, wind, vochtigheid, hoogte, terrein) en factoren van de missie (aard van de missie, taken, intensiteit, duur) een belangrijke rol. Dit bepaalt en stelt ook eisen aan de uitrusting van de militair. Voorbeelden van onderdelen van de uitrusting van de militair zijn: gevechtsvest (10 kg), camelbag (3 kg), rugzak en slaap-artikelen (15 kg). Wapen, helm en veldmasker wegen zo’n 10 kg. De uitrusting van een verkenner weegt tussen de 35 en 65 kg. Het gewicht van een uitrusting kan oplopen tot wel 78% van het lichaamsgewicht. Het dragen van bepakking tijdens militaire inzet kan dan ook soms ‘een (extra) vijand op de rug’ betekenen en leiden tot blaren, lage rugklachten, stress fracturen en presatie verlies (snelheid, precisie). Om deze ‘vijand’ aan te pakken, worden richtlijnen ontwikkeld voor de militaire uitrusting met behulp van kennis uit de sportgenees-kunde en trainingsfysiologie: welke uitrusting past bij welke taken. Bovendien wordt onderzocht hoe de uitrusting zo goed mogelijk kan worden aangepast op de operationele inzet van de militairen. Belangrijke aspecten daarbij zijn metabolische en biomechanische aspecten zoals loopsnelheid, verdeling van de last, draagwijze, huidbelasting, anthropometrie en bewegingsvrijheid. Het onderzoek richt zich onder andere op de wijze waarop het gewicht van de uitrusting kan worden beperkt, of er hulpmiddelen kunnen worden ingezet, wat de beste lastverdeling is, of militairen specifi ek getraind kunnen worden en wat verschillen zijn in de capaciteit van mannen en vrouwen. Overigens wordt ook tíjdens missies, bijvoorbeeld in Afghanistan, onderzoek verricht naar de prestaties van militairen met hun uitrusting.

Lage rugklachten tijdens een ruimtevlucht.Chris Snijders, Erasmus Medical Centre Rotterdam. De precieze mechanismen die een rol spelen bij het ontwik-kelen van lage rugklachten zijn nog steeds niet helemaal helder. Deze presentatie gaat in op het modelleren van het mechanisme voor de stabiliteit in het bekken. Het uitgangspunt is van het mechanisme is dat spieren in de bekkenregio een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen en de bescher-ming van de sacro-iliacale gewrichten onder de werking van de zwaartekracht. Voorbeelden van deze spieren zijn de M. Internus abdominis obliques, M. Piriformis en vooral de M. Transversus abdominis. Uit MRI scans blijkt bijvoorbeeld dat de activatie van de M. Transversus abdominis verschilt tussen gezonde mensen en mensen met lage rugklachten, dat er op duidt dat bij de laatste groep de beschermende werking van het corset afwezig is. Ook blijkt uit onderzoek met EMG me-tingen dat de activiteit van de M. Internus abdominis obliques afneemt bij het zitten met de benen over elkaar in combinatie met verlenging van de M. Piriformis bilateraal. Dit kan er op wijzen dat het met de benen over elkaar zitten, wat vaak

Extreme beroepenVerslag themabijeenkomst Arbeid

Page 15: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

15Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

voorkomt, een functioneel mechanisme is, dat bijdraagt aan de stabiliteit van het sacro-iliacale gewricht. De curvatuur van de lumbale wervelkolom speelt ook een belangrijke rol bij de activiteit van de spieren in het bekken. Afwezigheid van de curvatuur leidt er toe dat de beschermende en ondersteunende werking van de spieren afneemt, waardoor de belasting op de ligamenten vergroot. De reden dat astronauten last hebben van lage rugpijn kan dan ook te maken hebben met de afwe-zigheid van de lumbale curvatuur, terwijl in omstandigheden van gewichtsloosheid ook de corsetfunctie van de spieren afneemt als gevolg van atrofi e.

Beladen van vliegtuigen. Onoplosbaar probleem?Rob Koelewijn. KLM Health Services. In de luchtvaart wordt bij korte afstandsvluchten steeds vaker gebruik gemaakt van ‘narrow body’ vliegtuigen. Deze vliegtui-gen kenmerken zich door een laadruim waarin rechtop staan niet mogelijk is. De narrow body vliegtuigen worden bovendien steeds langer. Bij de traditionele beladingmethode van deze narrow-body vliegtuigen worden de koffers door een belader van een bagagekar op een bewegende bagageband geplaatst die de koffers het vliegtuig in leidt. In het vliegtuig worden de koffers door een andere belader van de band afgehaald en gestapeld in het ruim. Deze traditionele beladingmethode leidt tot grote knelpunten op het gebied van de fysieke belasting. Bij het veelvuldig tillen wordt bijvoorbeeld de NIOSH tilnorm substantieel overschreden. Door KLM Health Services is onder-zocht of een in Denemarken ontwikkeld beladinghulpmiddel, de Ramp Snake, leidt tot verbeteringen in de fysieke belasting bij het beladen van narrow body vliegtuigen. Gedurende zes weken zijn bij beladers metingen verricht van werkhoudingen, trekkrachten en hartfrequentie. Ook is de ervaren werkbelas-ting gemeten en zijn de handelingen in kaart gebracht. Uit de resultaten kwam naar voren dat het werken met de Ramp Snake leidde tot signifi cant minder tillen vergeleken met de traditionele methode. De noodzaak voor tillen werd zelfs bijna geëlimineerd. Bovendien nam laterofl exie van de romp af en werd minder met de armen boven schouderhoogte gewerkt bij het gebruik van de Ramp Snake. De Ramp Snake is dan ook een geschikt hulpmiddel om de fysieke belasting bij het beladen van de narrow body vliegtuigen terug te dringen.

Tot slotDe avond was zeer informatief. Ideeën voor volgende bijeenkom-sten zijn altijd welkom: mail ze naar: [email protected].

Oproep.

Door een administratief foutje is de naam van het VvBn-lid dat de nieuwe naam van het periodiek van de VvBN heeft aangedragen kwijtgeraakt. Wil deze persoon zich svp melden bij de redactie?

Groningen Lectures in Movement Sciences

Vijf maal per jaar organiseert het Interfacultair Centrum voor Bewegingswetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen, in samenwerking met de onderzoeksschool BCN de ‘Groningen Lectures in Movement Sciences’ (GLMS). In deze serie geven onderzoekers uit binnen– en buitenland een lezing over een bewegingswetenschappelijk onderwerp. De voertaal tijdens de lezingen is engels en de lezingen zijn voor iedereen toe-gankelijk.

De eerste twee lezingen in dit academisch jaar zijn verzorgd door Jaap van Dieën (Faculteit der Bewegingswetenschap-pen, Vrije Universiteit, Amsterdam) en door Marc Jeannerod (Institute for Cognitive Sciences, University of Lyon, Lyon, France).

De volgende lezingen in dit academisch jaar zijn:

Op 8 februari zijn er twee lezingen‘Talent recognition and development in soccer’Renaat Philippaerts, Faculty of Medicine and Health Sciences, Department of Movement and Sports Sciences, Ghent Univer-sity, Ghent, Belgium.

Decision making skills in youth soccer players. Roel Vaeyens, Faculty of Medicine and Health Sciences, De-partment of Movement and Sports Sciences, Ghent University, Ghent, Belgium.

22 maart 2007‘What do people learn when they learn to catch a ball?’Peter McLeod, Department of Experimental Psychology, Ox-ford University, Oxford, United Kingdom.

24 mei 2007‘Action observation, social cognition and action imagery.’Sarah-Jayne Blakemore, Institute of Cognitive Neuroscience, University College London, London, United Kingdom.

Meer informatie is beschikbaar op:

http://www.rug.nl/bewegingswetenschappen/nieuws/Gro-ningen_Lectures_in_Movement_Sciences

Bips en Tips

Page 16: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

16 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Promoties

‘Muscle strength testing in children: development and evalua-tion of a Motor Performance Test for myopathy’

Kinderen die op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek verdacht worden van een neuromusculaire aandoening, on-dergaan verschillende onderzoeken, zoals klinisch chemisch, biochemisch, neurofysiologisch onderzoek en beeldvormende technieken. In het geval van spinale spieratrofi e, polyneu-ropathie en myasthenie zijn de resultaten meestal positief (afwijkende uitslag). Echter, in het geval van myopathie (spier-ziekte) zijn de onderzoeken insuffi ciënt, omdat de resultaten vaak negatief zijn (normale uitslag). Om zeker te weten of er wel of geen sprake is van een myopathie is een spierbiopsie noodzakelijk. Een spierbiopsie (meestal naaldbiopsie) is be-lastend en pijnlijk, terwijl een groot deel van de kinderen die een spierbiopsie ondergaan achteraf geen myopathie blijkt te hebben. Een betere selectie vooraf kan hen een spierbiopsie besparen. Daarnaast bestaat er behoefte aan een gevoelige objectieve maatstaf voor het monitoren van de motorische beperkingen van kinderen met een myopathie, bijvoorbeeld voor de evaluatie van therapieën en als uitkomstmaat in we-tenschappelijk onderzoek.

Het criterium voor het wel of niet uitvoeren van een spierbiop-sie bij kinderen dient objectief, niet-invasief en kindvriendelijk te zijn. Een nieuwe functionele Motoriektest werd ontwikkeld, gericht op het meten van spierkracht en spieruithoudingsver-mogen. Coöperatie en motivatie zijn erg belangrijk voor het betrouwbaar meten van maximale spierkracht bij kinderen. Door het inbouwen van spelelementen in de Motoriektest worden kinderen aangezet tot het leveren van een maximale prestatie. De Motoriektest is – in combinatie met twee andere bestaande testinstrumenten voor spierkrachtmeting: hand-held dynamometry en de Jamar dynamometer – eerst toegepast op 64 gezonde basisschool kinderen van 4 tot en met 11 jaar om de praktische uitvoerbaarheid van de test te optimaliseren en om referentiewaarden te verkrijgen. Vervolgens zijn in een dwarsdoorsnede onderzoek en in een prospectief onderzoek totaal 90 patiënten getest bij wie een spierbiopsie (‘gouden standaard’) werd uitgevoerd omdat ze verdacht werden van een myopathie.

Spierkracht is bij kinderen in grote mate afhankelijk van andere factoren, zoals leeftijd, lengte en geslacht. Externe referentiewaarden van de gezonde basisschool kinderen (multipele regressiemodellen) zijn gebruikt om bij de patiënten voor deze factoren te corrigeren. De Motoriektest en de twee instrumenten zijn geëvalueerd op basis van uitvoerbaarheid, validiteit en reproduceerbaarheid. Vooral bij kinderen is de uitvoerbaarheid van een test erg belangrijk. Validiteit van een

test wordt vaak onderzocht door twee ‘extreme’ groepen van enerzijds kinderen met myopathie in een ver gevorderd sta-dium en anderzijds gezonde kinderen met elkaar te vergelijken. Dit geeft vaak mooie resultaten, omdat het gemakkelijk is om onderscheid te maken tussen twee extreme groepen. Omdat de Motoriektest bedoeld is om in de kliniek onderscheid te kunnen maken tussen kinderen met en zonder myopathie, is een populatie kinderen verdacht van een myopathie on-derzocht. Validiteit is onderzocht met behulp van logistische regressie analyse door te bepalen in hoeverre de test binnen deze populatie kinderen verdacht van een myopathie onder-scheid kan maken tussen kinderen met en zonder myopathie (diagnostisch vermogen). Reproduceerbaarheid is onderzocht door bepaling van de test-hertest betrouwbaarheid bij een gestratifi ceerde a-selecte steekproef van 40 kinderen die na 2 weken terugkwamen voor een tweede testafname. De hand-held dynamometer en de Jamar dynamometer blijken niet geschikt als diagnostische test voor myopathie bij kinde-ren van 4 tot en met 11 jaar. Vijf items van de Motoriektest blijken zeer geschikt voor kinderen: Trap, Hak, Kikker, Ligsta en Parcours. Deze items zijn goed uitvoerbaar en hebben een hoge validiteit en reproduceerbaarheid. ICCs (intraclass correlation coeffi cient, maat voor reproduceerbaarheid) van deze items variëren van 0,94 tot 0,97. De combinatie van deze 5 items vormt de uiteindelijke Motoriektest. Met deze items is een diagnostisch predictie model van de Motoriektest geconstrueerd en gevalideerd. De ROC-AUC (area under the receiver operating characteristic curve, maat voor diagnostisch vermogen) van het predictie model is 0,92 (95% BI 0,87-0,98) en 0,89 (95% BI 0,87-0,92) na bootstrap correctie. Dit wijst op een hoog diagnostisch vermogen van de Motoriektest dat eveneens kan worden verwacht bij toekomstige vergelijkbare patiënten. Hierdoor kunnen kinderen zonder myopathie wor-den bespaard van een spierbiopsie.

De objectieve, niet-invasieve en kindvriendelijke Motoriektest kan de diagnostiek van kinderen verdacht van een myopathie verbeteren en meer kinderen zonder myopathie een spierbiop-sie besparen. Gezien de hoge validiteit en reproduceerbaarheid bij kinderen verdacht van een myopathie (en niet in extreme groepen van kinderen met myopathie in een ver gevorderd stadium vs. gezonde kinderen), kan de Motoriektest daarnaast worden gebruikt om kinderen met een myopathie beter te volgen.

Radboud Universiteit Nijmegen16 juni 2006promotoren: prof. dr. F.J.M. Gabreëls, prof. dr. R.C.A. Sengers† en prof. dr. A.L.M. [email protected]

Willeke van den Beld

Page 17: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

17Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Wendela Hooftman-Schimmel

‘Gender differences in work-related risk factors for musculo-skeletal symptoms and absenteeism’

Vrouwen hebben over het algemeen meer gezondheidsklach-ten en een hogere medische consumptie dan mannen. Eén van de klachten die vaker voorkoment bij vrouwen zijn klachten aan het bewegingsapparaat. Vrouwen rapporteren meer symp-tomen, vooral voor de nek en de bovenste extremiteiten, en verzuimen vaker vanwege deze klachten. Hoewel klachten aan het bewegingsapparaat door (een combinatie van) meerdere oorzaken kunnen ontstaan is een grote rol weggelegd voor de blootstelling aan risicofactoren op het werk. Het doel van het proefschrift was om uit te zoeken in hoeverre man-vrouw verschillen in de prevalentie van (ziekteverzuim vanwege) klachten aan het bewegingsapparaat worden veroorzaakt door verschillen in blootstelling aan (werkgerelateerde) risi-cofactoren.

In hoofdstukken 2 en 3 is gekeken of mannen en vrouwen in gelijke mate worden blootgesteld aan risicofactoren op het werk. Voor hoofdstuk 2 werden vragenlijst gegevens van mannen en vrouwen in dezelfde baan, geanalyseerd om te kijken zij ook dezelfde blootstelling rapporteerden. Voor blootstelling aan fysieke risicofactoren bleek dit niet het geval te zijn, hoewel de richting van het verschil afhankelijk was van het soort werk (kantoor of assemblage). Ten aanzien van de psychosociale risicofactoren gaven mannen aan meer regelmogelijkheden te hebben, terwijl vrouwelijke assemblage-medewerkers meer taakeisen rapporteerden. Vrouwen gaven ook aan vaker tevreden te zijn met hun werk. Al met al leek dit te betekenen dat mannen en vrouwen met dezelfde baan niet in gelijke mate worden blootgesteld aan werkgerelateerde risicofactoren, maar het was het niet duidelijk wie er nu precies een hogere blootstelling had.

In hoofdstuk 3 werden op basis van video observaties blootstel-lingsverschillen tussen mannen en vrouwen die dezelfde taak uitvoerden bekeken. Mannen en vrouwen verschilden niet signifi cant in duur of frequentie van blootstelling, maar als duur, frequentie en intensiteit van de blootstelling gelijktijdig werden geanalyseerd, leken zij wel iets verschillende blootstel-lingspatronen te hebben. Ook rapporteerden zowel mannen als vrouwen een hogere blootstelling dan werd gemeten. Dit verschil leek groter te zijn bij mannen. De conclusie was dat is dat deze uiterst kleine verschillen in blootstelling nauwelijks van invloed zijn op het verschil in klachten.

De invloed van man-vrouw verschillen in zowel sociaal demo-grafi sche variabelen, werkgerelateerde blootstelling als privé blootstelling op het ontstaan van (ziekteverzuim wegens) klachten aan het bewegingsapparaat werd bekeken in hoofd-stuk 4. Vrouwen bleken een signifi cant hogere kans te hebben (om te verzuimen vanwege) klachten van de nek, schouder en hand-arm. Voor (verzuim wegens) rugklachten werd geen verschil gevonden. Deze resultaten bleken over het algemeen niet te veranderen na correctie voor sociaaldemografi sche

kenmerken of blootstelling aan risicofactoren. De conclusie was dan ook dat in ieder geval een deel van het man-vrouw verschil in deze populatie aan andere factoren dan verschillen in blootstelling tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers te wijten moet zijn.

In de hoofdstukken 5 en 6 werd onderzocht of het effect van werkgerelateerde risicofactoren verschillend is voor mannen en vrouwen. In hoofdstuk 5 werd aan de hand van de bestaande literatuur bekeken hoeveel bewijs er was voor een man-vrouw verschil in het effect van blootstelling aan een selectie van risicofactoren op het ontstaan van klachten. Uit de resultaten bleek dat mannen vaker dan vrouwen rugklachten kregen door te tillen, en vaker hand-arm klachten vanwege blootsteling aan hand-arm trillingen. Vrouwen hadden een grotere kans dan mannen op het krijgen van nek-schouder klachten als gevolg van blootstelling aan oncomfortabele armhoudingen. Er werd geen bewijs gevonden voor een verschil in het effect van steun uit de sociale omgeving op het ontstaan van rug- en nek-schouder klachten, terwijl voor alle overige risicofactoren de resultaten niet eensluidend genoeg waren om te kunnen concluderen of er een man-vrouw verschil is. In hoofdstuk 6 werden, op basis van vragenlijst gegevens, man-vrouw verschillen in het effect van blootstelling bekeken. Meestal werd geen relevant man-vrouw verschil gevonden. Als er wel een verschil werd gevonden was de kans op klachten meestal hoger voor mannen. Als de resultaten van de hoofd-stukken 5 en 6 worden gecombineerd blijft er alleen voor de relatie tussen tillen en rugklachten bewijs dat mannen een grotere kans hebben op het ontstaan van rugklachten als gevolg van tillen. Er lijkt dan ook nauwelijks bewijs te zijn voor een man-vrouw verschil in het effect van blootstelling aan werkgerelateerde risicofactoren.

De stap van werken met klachten naar verzuimen vanwege die klachten werd in hoofdstuk 7 onderzocht. Hiervoor werden 16 mannen en 14 vrouwen geïnterviewd. De resultaten lieten zien dat er twee groepen werknemers, waren te onderscheiden. (1) werknemers die verzuimden vanwege een gediagnosticeerde klacht, zoals een botbreuk (2) werknemers die verzuimden vanwege aspecifi eke klachten, zoals lage rugpijn. Werknemers uit de eerste groep verzuimden óf omdat zij in het ziekenhuis lagen, óf omdat ze hun klacht te ernstig vonden om mee te werken. Werknemers in de tweede groep voelden zich onze-ker, twijfelden vaak, en vonden het moeilijk om te beoordelen of verzuim gerechtvaardigd was. Zij besloten daarom óf om op zeker te spelen, en zich ziek te melden om erger te voorkomen, óf om medisch advies in te roepen. Dit advies bevatte zelden een specifi eke instructie om te verzuimen, maar werd wel vaak zo geïnterpreteerd. Tenslotte werd bij vrouwen, maar niet bij mannen, gevonden dat zij zich ziek meldden als ze het gevoel hadden dat hun thuissituatie negatief beïnvloed werd wanneer zij ondanks hun klachten probeerden te blijven werken.

In hoofdstuk 8 worden de resultaten samengevat en bedis-cussieerd. De conclusie is dat het onwaarschijnlijk is dat man-vrouw verschillen in het risico op (ziekteverzuim vanwege) klachten aan het bewegingsapparaat, volledig verklaard kunnen worden door man-vrouw verschillen in blootstelling

Page 18: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

18 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Sietske Aalbersberg

aan werkgerelateerde risicofactoren of het effect van deze risicofactoren. Op basis van de literatuur lijken biologische verschillen tussen mannen en vrouwen mogelijk te kunnen verklaren waarom vrouwen meer pijnervaren. Ook kunnen man-vrouw verschillen in sociale waarden mogelijk verklaren waarom vrouwen vaker pijn rapporteren, en op een andere manier met de pijn om gaan. Tenslotte lijkt het mogelijk om de manier waarop iemand met pijn omgaat te beïnvloeden, hetgeen een positief effect zou kunnen hebben op de pijn ervaring van vrouwen. Toekomstig onderzoek zou daarom gericht moeten zijn op de relatie tussen sociale waarden en coping gedrag ten aanzien van pijn, en de mogelijkheden om dit te beïnvloeden. Hierbij wordt wel opgemerkt dat verschil-len in sociale waarden tussen mannen en vrouwen al aan het veranderen zijn. Het zou kunnen dat man-vrouw verschillen in klachten aan het bewegingsapparaat hierdoor op termijn vanzelf verminderen.

afdeling Sociale geneeskunde Emgo InstituutVU medisch centrum, Amsterdam19 december 2006promotoren: prof. dr. ir. Paulien M. Bongers en prof. dr. Wil-lem van [email protected]

‘Knikkende Knieën’

De voorste kruisband (VKB) in de knie is de belangrijkste struc-tuur die voorwaartse afschuiving in de knie tegengaat. In dit proefschrift werden aanpassingen die VKB-patiënten maken met betrekking tot coördinatie patronen en de schuifkrachten in de knie bestudeerd.

VKB-patiënten hebben meerdere opties om met de toegeno-

men laxiteit in de knie om te gaan. Zij kunnen zowel de knie-extensoren als de fl exoren activatie verhogen, of (ten koste van het knie moment) kunnen zij de extensoren minder hard aanspannen of de fl exoren harder aanspannen.

Tijdens geïsoleerde kniestrekkingen kunnen mensen alleen co-activatie (= gelijktijdig aanspannen van extensoren en fl exoren) gebruiken om schuifkrachten tegen te gaan. Spiersignalen (electromyografi e; EMG) werden gemeten van de kniefl exoren en -extensoren tijdens kniestrekkingen met en zonder afschuif-belasting. Er was een sterke toename van de co-activatie dicht bij volledige kniestrekking, maar de patiënten gebruikten dus, vergeleken met gezonden, niet meer co-activatie in situaties met meer afschuifbelasting.

In een tweede studie werd gekeken welke strategie door patiënten wordt gebruikt tijdens strekkingen van het hele been. De deelnemers werd gevraagd een bepaalde verticale kracht te leveren. Vergeleken met gezonde deelnemers hadden patiënten een lager genormaliseerd kniemoment in houdingen met de knie voor de enkel en meer co-activatie in condities met kleinere kniehoeken waarin hogere momenten werden gegenereerd. Deze aanpassing kon niet worden toegeschreven tot een verandering in kniefl exoren of in extensoren activatie. De resultaten suggereren dat verschillende strategieën door VKB-patiënten worden gebruikt met een gezamenlijk effect van een toename in co-activatie.

Om de krachten in de knie te kunnen schatten is een EMG-gestuurd model nodig. In zo’n model is informatie over de peesrichtingen zeer belangrijk voor het juist schatten van krachten. Er werd een MRI-studie verricht om de richtingen van de pezen rond de knie te bepalen. Knieën gescand in drie kniehoeken (0°, 15° en 30°) en tijdens belaste en onbelaste metingen. De 3-dimensionale oriëntatie van zes pezen werd bepaald. Spieractivatie leidde tot een minder voorwaarts gerichte oriëntatie van de patellapees en meer achterwaarts gerichte pezen van de semitendinosus en sartorius. Ook de kniehoek was van invloed op de oriëntatie van de pezen. Uit de hoeken bleek dat, tussen 0° en 30°, de biceps femoris geen ach-terwaarts gericht kracht kan leveren en de voorwaartse hoek

Page 19: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

19Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

van de patellapees is altijd groter dan de achterwaartse hoek van de hamstringspezen. Daarom is het onwaarschijnlijk dat co-contractie direct leidt tot een afname van de voorwaartse afschuifkracht in kniehoeken tussen 0° en 30°. Opvallend was verder dat er een grote inter-individuele variatie was in pees-hoeken. Dit suggereert dat de hoeveelheid schuifkracht die wordt geproduceerd en de potentie om schuifkrachten tegen te gaan met behulp van co-contractie erg persoonsafhankelijk is. De peesrichtingen werden gebruikt in een EMG-gestuurd model. Met het model werden 3-dimensionale krachten en momenten in de knie berekend. De deelnemers voerden een strekking van het hele been uit in verschillende houdingen en op verschillende krachtniveaus. Patiënten hadden in de meer uitdagende houdingen (= met de knie voor de enkel) een lage-re voor/achterwaartse kracht en een lagere compressiekracht. Er werden geen verschillen meer gevonden tussen de groepen wanneer de krachten werden genormaliseerd naar de grootte van de totale kracht gemeten onder de voet. Dus produceren VKB-patiënten niet selectief een lagere voor/achterwaartse of compressiekracht, maar een lagere totale kracht.

VKB-patiënten, vergeleken met gezonden, lieten een verge-lijkbaar niveau van co-contractie zien als reactie op schuifbe-lasting tijdens kniestrekkingen. De gemeten peesrichtingen lieten zien dat de voorwaartse hoek van de patellapees altijd groter is dan de achterwaartse hoek van de hamstrings pezen in kniehoeken tot 30°. Dit leidde tot de conclusie dat co-contractie van de hamstrings niet door VKB-patiënten wordt gebruikt tijdens isometrische knie extensies om schuifkrachten tegen te gaan en dat het onwaarschijnlijk is dat voorwaartse afschuifkrachten rechtstreeks kan worden tegengegaan door middel van co-contractie in kniehoeken tot 30°. In het proefschrift worden enkele argumenten gepresenteerd om het belang van inter-individuele verschillen in peeshoeken op de resulterende schuifkrachten in de knie te benadrukken. De helling van het tibiaplateau kan mogelijk een klein deel van de variatie in peeshoeken verklaren. Andere factoren zoals aanhechtingslocatie, peeslengte, dikte van de patella en andere botstructuren, locatie van het femur ten opzichte van de tibia en meetfouten bepalen mede de peeshoeken. Het is verleidelijk om de verschillen in functioneringsniveau van VKB-patiënten toe te schrijven aan hun anatomische bouw. Aanvullende studies zijn nodig om het effect van verschillende combinaties van peeshoeken op het risico om een kruisband te scheuren en op de kans op het krijgen van klachten van instabiliteit na een kruisbandruptuur te bepalen. Bovendien ligt er een uitdagende taak tot het ontwikkelen van een individueel aangepast kniemodel waarmee de interne krach-ten in de knie tijdens dynamische taken nauwkeurig kunnen worden geschat en verdere bestudering van het effect van coördinatiepatronen op de resulterende krachten in de knie. Dit model zou ook kunnen worden gebruikt om het effect van bijvoorbeeld tibia osteotomie op de resulteren krachten in de knie te berekenen.

faculteit der BewegingswetenschappenVrije Universiteit Amsterdam9 juni 2006promotor: prof.dr. Jaap H. van Dieëncopromotor: dr. Idsart Kingma

‘Short and long term recovery after Total hip replacement; Physiological, pathophysiological, outcomes and clinical im-plications’

Artrose van het heupgewricht is een belangrijke oorzaak van pijn en beperkingen bij de oudere mens. Het aantal mensen met artrose neemt toe door de huidige vergrijzing. Tevens is het aantal patiënten dat een totale heupvervanging heeft ondergaan fors toegenomen door de eerder genoemde vergrij-zing en omdat door de verbeterde resultaten bij steeds jongere patiënten wordt overgegaan tot implantatie van een totale heupprothese. Daarnaast zijn hoge leeftijd, slechte algemene conditie of ernstige bijkomende aandoeningen niet langer een reden om een patiënt een heupoperatie te weigeren.Naast de toename van het geplaatste aantal totale heuppro-thesen is het proces rond de operatie veranderd. Lag twintig jaar geleden de patiënt nog twee tot zes weken in het zieken-huis, vandaag de dag gaan de meest patiënten binnen een week naar huis. Deze verandering is tot stand gekomen door de introductie van zogenaamde klinische paden. Zorgpaden zijn afgeleid van het Business process redesigning. Dit is in de jaren 60 ontstaan in de Toyota fabrieken in Japan. Het analyseren van alle processen die nodig zijn om een auto te produceren zijn, na analyse, optimaal op elkaar afgestemd langs een tijdslijn. Hierdoor trad zowel een effi ciëntie- als kwaliteitsslag plaats. Dit principe is begin jaren 80 door de verpleging in de zorg geïntroduceerd en al snel uitgegroeid tot multidisciplinaire zorgpaden.Artrose van heup- of kniegewricht is een diagnose die vaak voorkomt, relatief veel geld kost en gevoelig is voor inef-fi ciëntie van het zorgproces omdat dit niet protocollair is vastgelegd. Dit maakt dat deze zorgprocessen zeer geschikt zijn voor klinische paden. De nadruk in deze klinische paden ligt voornamelijk op organisatorische aspecten en minder op medische. In dit proefschrift zijn de principes van het gebruikte zorgpad, Joint Care®, beschreven en de uitkomsten van dit programma geëvalueerd.De uitkomst na een operatie is van veel factoren afhankelijk, middels een uitgebreid literatuuroverzicht ingegaan op de vele aspecten die van invloed kunnen zijn op het herstel en de klinische uitkomst na de operatie. Voor de operatie blijkt angstreductie de belangrijkste factor te zijn. Preoperatieve training helpt vooral om deze angst te reduceren. Naast angstreductie waren er geen andere positief te beïnvloeden factoren voor de operatie. Het toedienen van vocht tijdens en na de operatie, alsmede opioïdsparende verdoving en regio-nale pijnstillende technieken bleken de belangrijkste aspecten rond de operatie te zijn die het herstelna de operatie positief konden beïnvloeden. Tijdens een korte opnameperiode kun-nen relatief kleine problemen als misselijkheid en braken de opnameduur verlengen. Deze aspecten zijn de laatste jaren steeds belangrijker geworden.In Nederland was in 2003 de gemiddelde opnameduur van een totale heupvervanging nog elf dagen. Sinds 1997 werken

Peter Pilot

Page 20: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

20 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

steeds meer ziekenhuizen met verkorte opnameprogramma’s zoals Joint Care®. Dit programma scoorde hoog indien ge-toetst aan de huidige kwaliteitsindicatoren welke momenteel in Nederland gebruikt worden. Of dit programma ook hoog scoorde met de klinische uitkomsten was niet bekend. Deze vraag werd gesteld omdat de patiënten reeds op de vijfde ochtend na de operatie werden ontslagen. Hierdoor moesten de patiënten een intensiever revalidatieprogramma volgen en gingen ze naar huis met een relatief verse wond. Onder-zoek laat zien dat het gebruikte klinische zorgpad minimaal gelijk is aan de resultaten in de internationale literatuur. De meeste patiënten (92%) werden inderdaad op de geplande vijfde postoperatieve ochtend ontslagen. Het aantal serieuze complicaties was laag. Het aantal heropgenomen patiënten was 6,4%. De helft van deze heropnames was vanwege het uit de kom schieten van de prothese. Verder ging het om wond-problemen waarvan slechts 1,2 procent opnieuw geopereerd moest worden. Het aantal hartklachten in deze serie was laag (0,8%). Deze resultaten waren dusdanig bevredigend dat het programma werd gecontinueerd.Om het succes van veranderingen in de chirurgische procedure alsmede het revalidatieprogramma te kunnen bepalen is een betere kennis van de fysiologische veranderingen noodzakelijk. Het was reeds bewezen dat het uitvoeren van een maximaal-test op een fi etsergometer bij patiënten met artrose mogelijk is. Deze tests werden echter enkele maanden na de operatie verricht, terwijl wij juist geïnteresseerd waren naar de resul-taten kort na de operatie. Na aangetoond te hebben dat het al mogelijk is deze patiënten vanaf dag 2 na de operatie sub-maximaal en vanaf dag vier na de operatie maximaal te belasten is de invloed van bloedarmoede op het postopera-tieve prestatievermogen onderzocht. In de literatuur was er geen inspanningsgerelateerd onderzoek bekend dat deze relatie postoperatief bekeken heeft. Er werden tweehonderd patiënten getest op de fi etsergometer en de correlatie tussen de mate van anaemie en het verval in VO2,max en Wmax werd bepaald. Zeer verrassend was de bevinding dat geen enkele correlatie tussen de mate van bloedarmoede (binnen de al-gemeen gebruikelijke marges) en het prestatievermogen kon worden aangetoond. Het multifactoriële aspect van de stress reactie (surgical-stress) na een operatie is de meest waarschijn-lijke verklaring voor het afwezig zijn van deze correlaties. Op grond van deze bevindingen lijkt een restrictief transfusiebeleid geen problemen op te leveren voor het versnelde revalidatie traject. Maatregelen om het hemoglobinegehalte te verhogen, om andere reden dan een bloedtransfusie te voorkomen, lijken dan ook niet zinnig.Vervolgens is bij deze groep van 200 patienten het fysiek herstel gedurende het eerste jaar vervolgd middels inspan-ningstesten. Er werd vast gesteld dat enkele dagen na de operatie de patiënten gemiddeld een afname in inspannings-capaciteit hadden van 23%. De fysiek fi tste patiënten hadden de grootste afname (28%) in prestatievermogen vergeleken met de patiënten in slechte preoperatieve conditie (11%). Dit verschil was zelfs nog groter indien werd gekeken naar de maximale zuurstofopnamecapaciteit (28% vs. 3%). De patiën-ten met een gemiddeld tot goede conditie hadden de fysieke conditie na drie maanden weer op het preoperatieve niveau. Dit in tegenstelling tot de patiënten die een preoperatief een

matig tot slechte algemene conditie hadden. Deze patiënten toonden geen signifi cante afname van de algemene conditie na de operatie en lieten zelfs een signifi cante verbetering in conditie zien drie maanden na de operatie. Er werd geen invloed van geslacht gezien of van het feit dat de patiënt niet in staat was zich maximaal in te spannen.Eén van de mogelijke verbeteringen tijdens de operatie is het minimaal invasief uitvoeren van de operatie (MIS). In navolging van andere vakgebieden, is MIS ook binnen de orthopedie geïntroduceerd. Een pilot-studie werd gepresenteerd waaruit bleek dat de hoeveelheid spierschade en de ontstekingsreactie na een minimaal invasief uitgevoerde THP operatie niet ver-schilde van de conventioneel uitgevoerde operatie. Deze be-vindingen waren in overeenstemming met klinische uitkomsten eerder gepubliceerd in een gerandomiseerde serie waarin één ervaren orthopedisch chirurg geen verschil zag in functioneel herstel tussen MIS geopereerde patiënten in vergelijking met een standaard benadering.

faculteit der Gezondheidswetenschappen Universiteit Maastricht6 oktober 2006promotoren: prof. dr. Harm Kuipers en prof. dr. Ruud Geesinkcopromotoren: dr. A.D. Verburg en dr. J.J. [email protected]

‘From prevalence to predictors of fatigue in neuromuscular disorders. The building of a model’

Vermoeidheid is een veel voorkomend symptoom in een groot aantal (chronische) neurologische aandoeningen zoals multiple sclerose, ziekte van Parkinson en cerebrovasculaire aandoenin-gen. Het is opmerkelijk dat vermoeidheid in neuromusculaire aandoeningen nauwelijks aandacht heeft gekregen.Dit proefschrift betreft een samenwerking tussen het Nijmeegs Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid en het Neuromuscu-laire Centrum Nijmegen van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in Nijmegen.In dit proefschrift worden patiënten uit drie homogene ge-netisch neuromusculaire aandoeningen onderzocht, te weten facioscapulohumerale dystrofi e (FSHD), een spieraandoening; myotone dystrofi e (MD), een multisysteem aandoening, en hereditaire motore en sensore neuropathie type I (HMSN), een zenuwaandoening.Vermoeidheid is een multidimensioneel symptoom en daarom is het belangrijk om instandhoudende factoren van vermoeidheid in neuromusculaire aandoeningen te vinden. Een conceptueel model van vermoeidheid in neuromusculaire aandoeningen is nodig om te komen tot een raamwerk dat gebruikt kan worden voor onderzoek en beloopstudies. De longitudinale studieopzet maakt het mogelijk om predictoren van vermoeid-heid in deze aandoeningen te bestuderen. Hoofdstuk 1 behelst

Joke Kalkman

Page 21: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

21Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

een algemene introductie op de verschillende studies.Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van de literatuur die ernstige ervaren vermoeidheid bij uiteenlopende aandoe-ningen bespreekt. Bij neuromusculaire aandoeningen wordt vermoeidheid zelden als symptoom herkent.In Hoofdstuk 3 wordt de prevalentie van ervaren vermoeid-heid in neuromusculaire aandoeningen beschreven. Extreme ervaren vermoeidheid komt voor bij meer dan 60% van de patiënten met FSHD, MD en HMSN. De vermoeidheid gaat gepaard met functionele beperkingen, zoals meer problemen op het gebied van fysiek functioneren, sociaal functioneren, mentaal welzijn, pijn en perceptie van gezondheid, in het dagelijks leven en is daarom een klinisch en sociaal relevant probleem.In verschillende chronische neurologische aandoeningen wordt gevonden dat psychiatrische stoornissen en ervaren vermoeidheid samen hangen. In hoofdstuk 4 wordt gevonden dat psychiatrische stoornissen niet verschillen tussen de drie neuromusculaire aandoeningen en de prevalentie vergelijkbaar is met de prevalentie in de algemene Nederlandse bevolking. De psychiatrische stoornissen die het meest voorkomen zijn depressie en fobische angsten. Dit hoofdstuk laat zien dat huidige en levensloop psychiatrische comorbiditeit niet sa-menhangen met ervaren vermoeidheid en/of spierzwakte in de onderzochte neuromusculaire aandoeningen.Hoofdstuk 5 laat zien dat beperkingen op het gebied van lopen frequent voorkomen bij een grote groep patiënten met HMSN type I. Loophulpmiddelen worden door 49% van de patiënten gebruikt. Beperkingen op het gebied van lopen zijn gerelateerd aan leeftijd, spierkracht, ervaren vermoeidheid, feitelijk beweeggedrag, en aan ervaren gezondheidsbeleving. Loophulpmiddelen worden in het algemeen meer voorgeschre-ven bij patiënten die meer zijn aangedaan. Echter, het gebruik van deze hulpmiddelen is niet geheel in overeenstemming met de ervaren beperkingen.Met name in patiënten met neuromusculaire aandoeningen, waarbij de spieren en/of de zenuwen zijn aangedaan, is het interessant om de bijdrage van fysiologische aspecten van erva-ren vermoeidheid te bestuderen. Fysiologische vermoeidheid is gedefi nieerd als een vermindering van de maximale vrijwillige kracht als gevolg van inspanning. Zowel perifere (spier-) als centrale (zenuwstelsel-) aspecten kunnen aan fysiologische vermoeidheid bijdragen. Hoofdstuk 6 beschrijft dat bij patiënten met verschillende neu-romusculaire aandoeningen de centrale aansturing van de spie-ren sterk is verminderd. Dit verschil bestaat zelfs op individueel niveau: de centrale activatie is bij iedere onderzochte patiënt kleiner dan bij elke persoon uit de controle groep. Tijdens de meting treedt bij de patiënten minder perifere vermoeidheid op dan bij de controle personen. Dit komt waarschijnlijk door-dat de spiercapaciteit door de verslechterde aansturing tijdens de meting in mindere mate aangesproken wordt.Hoofdstuk 7 toont dat ervaren vermoeidheid gerelateerd is aan het gebrek aan centrale aansturing, maar niet aan perifere vermoeidheid. Echter, het gebrek aan centrale aansturing verklaart slechts een klein gedeelte van de ervaren vermoeid-heid. Hieruit concluderen we dat ervaren vermoeidheid, gebrek aan centrale aansturing en perifere vermoeidheid drie verschillende vormen van vermoeidheid zijn. Er werden geen

verschillen gevonden tussen ernstig vermoeide patiënten en niet vermoeide patiënten in gebrek aan centrale aansturing, perifere vermoeidheid of in spierkracht. De verschillende determinanten van ervaren vermoeidheid komen overeen tussen de drie verschillende neuromusculaire aandoeningen, maar de verklaarde variantie verschilt sterk tussen de drie aandoeningen.Driekwart van de patiënten met FSHD en HMSN en bijna de helft van patiënten met MD rapporteren frequent pijn (hoofd-stuk 8). Pijnklachten worden met name in die lichaamsdelen aangegeven die gedurende het beloop van de betreffende neuromusculaire aandoening aangedaan raken. Dit zorgt ervoor dat de pijnlokaties verschillend zijn tussen de drie onderzochte aandoeningen. De meest gerapporteerde pijn is spierpijn. Er werd geen relatie gevonden tussen pijn en leeftijd, tussen pijn en sexe, tussen pijn en functionele beperkingen in het dagelijks leven, tussen pijn en actuele fysieke activiteit, en tussen pijn en spierzwakte in alle drie de aandoeningen. Er werd een zwakke relatie gevonden tussen pijn en ervaren ver-moeidheid. We concluderen dat pijn en vermoeidheid verschil-lende factoren zijn in deze neuromusculaire aandoeningen.Hoofdstuk 9 beschrijft dat partners of andere naaste familie-leden met name meevoelend reageren op de vermoeidheids-klachten en de neuromusculaire aandoening van de patiënt. Er is sprake van een lage overeenstemming over de vermoeidheid van de patiënt door de partner en de patiënt zelf in koppels van MD patiënten. Er werd overeenstemming gevonden in kop-pels van FSHD en HMSN patiënten over de vermoeidheid van de patiënt. Levenspartners van patiënten met MD rapporteren lage huwelijkssatisfactie in tegenstelling tot levenspartners van FSHD en HMSN patiënten. Meevoelende responsen van partners van FSHD en HMSN patiënten hebben invloed op de ernst van de ervaren vermoeidheid van de patiënt, maar dit wordt niet gevonden in MD koppels.Hoofdstuk 10 beschrijft het vervolg op de cross-sectionele studie naar vermoeidheid bij patiënten met neuromusculaire aandoeningen, waarvan de resultaten in de vorenstaande hoofdstukken worden beschreven. De longitudinale studie van dit onderzoek maakt het mogelijk om instandhoudende factoren van vermoeidheid te onderzoeken. In alle drie de neuromusculaire aandoeningen vinden we dat spierzwakte, zelf gerapporteerde fysieke activiteit, slaapproblemen en pijn op baseline direct of indirect bijdragen aan ervaren vermoeid-heid en beperkingen op follow-up. Toename van spierzwakte draagt bij aan verminderde fysieke activiteit, wat leidt tot toename van de ervaren vermoeidheid. In patiënten met FSHD levert ook pijn een bijdrage aan fysieke activiteit. Een model met de actometer als meetinstrument voor de feitelijke fysieke activiteit in plaats van zelf gerapporteerde fysieke activiteit, toont een goede fi t voor patiënten met FSHD en HMSN, maar niet in patiënten met MD. In patiënten met MD vinden we geen samenhang tussen feitelijke fysieke activiteit op baseline en ervaren vermoeidheid bij follow-up in tegen-stelling tot patiënten met FSHD en HMSN. Deze bevindingen zijn erg belangrijk voor de ontwikkeling van interventies om vermoeidheid te verminderen in patiënten met een neuromus-culaire aandoening.De algemene discussie in hoofdstuk 11 gaat vooral over de ontwikkeling van het model voor vermoeidheid in patiën-

Page 22: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

22 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

ten met een neuromusculaire aandoening. Een model voor vermoeidheid is de basis voor de ontwikkeling van behande-lingsmogelijkheden om vermoeidheid in deze aandoeningen te verminderen. De verschillen tussen de drie neuromusculaire aandoeningen zijn daarbij zeer belangrijk om een passende behandeling te ontwikkelen. Toekomstig onderzoek zal moe-ten uitwijzen of behandelingsmogelijkheden vermoeidheid kunnen reduceren in deze aandoeningen.

afdeling Medische psychologie Universitair Medische Centrum St. RadboudRadboud Universiteit Nijmegen31 oktober 2006promotoren: prof.dr.G.Bleijenberg, prof.dr. B.G.M. van Enge-len en prof.dr. M.J. [email protected]

‘Immune response to exercise in patients with COPD’

“Chronic Obstructive Pulmonary Disease”, ofwel COPD, is de Engelstalige benaming voor chronisch obstructief longlijden. COPD is een chronische aandoening van de longen met roken als de belangrijkste risicofactor. Chronische ontstekingsproces-sen in de longen spelen een belangrijke rol bij de vermindering van de longfunctie en in het ontstaan van de klachten (be-nauwdheid, hoesten, moeheid, steeds terugkerende infecties) bij patiënten met COPD. In de afgelopen jaren is ook ontdekt dat deze ontstekingsreacties zich niet beperken tot de lon-gen, maar ook aanwezig zijn in de bloedbaan (systemische ontsteking). De oorzaken en precieze gevolgen van deze ontstekingsreacties in de bloedbaan van COPD-patiënten zijn echter nog niet duidelijk. De studies in dit proefschrift zijn gericht op systemische ontste-king en oxidatieve stress (disbalans tussen oxidanten – ofwel vrije radicalen, en antioxidanten) in COPD. Overeenkomstig met andere auteurs, beschrijft dit proefschrift de aanwezig-heid van chronische ontsteking en oxidatieve stress in stabiele patiënten met COPD. Vergeleken met gezonde controlepa-tiënten, werden verhoogde plasma- en serumconcentraties ontstekingscellen en hun mediatoren (CRP, IL-6, IL-8) gevonden in patiënten met COPD, als ook verminderde antioxidantcapa-citeit en verhoogde oxidatie van eiwitten. Zowel systemische ontsteking als oxidatieve stress worden meer en meer geassoci-eerd met verlies van spiermassa en spierdysfunctie in patiënten met COPD. Een van belangrijke aspecten uit dit proefschrift is het verschil in systemische ontsteking tussen COPD-patiënten met en zonder spiermassaverlies. De systemische effecten zoals ze gevonden werden in COPD-patiënten met een nor-male spiermassa, waren nog verder verhoogd in patiënten met spiermassaverlies. Correlaties werden gevonden tussen spiermassaverlies, spierdysfunctie en verschillende markers van systemische ontsteking en oxidatieve stress, duidend op een mogelijk causaal effect van ontsteking en oxidatieve stress op spiermassaverlies en dysfunctie of vice versa.

Inspanningsonderzoek bij gezonde personen heeft laten zien dat inspanning niet alleen een beroep doet op het hart (bijv. snellere hartslag), de longen (bijv. diepere ademhaling), circulatie (bijv. toename van bloeddruk) en de spieren, maar dat ook het afweersysteem hierbij betrokken is. In gezonde personen is aangetoond dat zware inspanning gepaard gaat met o.a. een toename van de systemische ontstekingsreac-ties. In dit proefschrift werd onderzocht of inspanning bij COPD-patiënten met spiermassaverlies leidt tot verhoogde blootstelling aan systemische ontsteking. Een maximale en submaximale (50% van maximaal) fi etstest werden gedaan bij COPD-patiënten met en zonder spiermassaverlies en gezonde controles. Beide inspanningen veroorzaakten een verhoogde systemische ontstekingsreactie en toegenomen oxidatieve stress in patiënten met spiermassaverlies, maar niet in gezon-den en COPD-patiënten zonder spiermassaverlies. Dit proefschrift beschrijft ook een studie met het doel te onderzoeken of een minder zware en vaker uitgevoerde lichamelijke activiteit dan fi etsen, namelijk 6 minuten lopen, ook een effect op de systemische ontstekingsreactie heeft in patiënten met COPD. Hoewel lopen fysiologisch gezien een submaximale inspanning bleek, weren de systemische respons van de ontstekingsmediatoren en de oxidatieve respons ver-gelijkbaar na een looptest en een maximale fi etstest. Deze bevindingen ondersteunen het idee dat COPD-patiënten, vooral de subgroep met een verminderde spiermassa, regel-matig blootstaan aan toegenomen systemische ontsteking en oxidatieve stress tijdens hun dagelijks leven.

Bovenstaande resultaten leidt vaak tot de terechte vraag of we inspanning voor patiënten met COPD dan zouden moe-ten afraden? Ten eerste laat dit proefschrift duidelijk zien dat er speciale aandacht zou moeten zijn voor subgroepen patiënten met COPD. Ten tweede is er geen direct bewijs van spiermassaverlies door inspanning. Integendeel, in het licht van inactiviteit en deconditie, verbetert inspanning juist de gezondheidsstatus van patiënten met COPD. Daarom zouden we geen inactiviteit willen aanbevelen ter voorkoming van systemische ontsteking, maar lijkt een andere manier van preventie van deze effecten nodig.

Zuurstoftherapie is een van de weinige behandelingen met duidelijke voordelen voor COPD-patiënten. Het verbetert de kans op overleving, vermindert het aantal ziekenhuisopnamen en verbetert de inspanningscapaciteit en kwaliteit van leven. In de longen, echter, werden verhoogde ontstekingsreacties en oxidatieve stress gevonden na kortdurende behandeling met extra zuurstof. Het doel van de interventiestudie beschreven in dit proefschrift was om te onderzoeken of zuurstof ook effect heeft op systemische ontsteking en oxidatieve stress. Eén uur toediening van zuurstof in rust had geen effect op de systemische effecten in COPD-patiënten met een verminderde spiermassa. Toediening van zuurstof tijdens een fi etstest met constante belasting, echter, verminderde de inspanningsgeïn-duceerde respons van de systemische ontstekingsmediatoren en voorkwam systemische oxidatieve stress. Twee mechanis-men bleken hier een rol in te spelen. Allereerst werden de ontstekingscellen minder gestimuleerd om vrije radicalen te produceren. Ten tweede werd er, waarschijnlijk als gevolg

Hanneke van Helvoort

Page 23: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

23Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

van minder “stress” in de weefsels, minder ATP (substraat voor de vorming van purines welke weer omgezet kunnen worden tot vrije radicalen) gedegradeerd bij de behandeling met zuurstof.

Tot slot is COPD dus een complexe, multicomponent ziekte, die diverse pathofysiologische processen omvat met onderlinge interactie. Systemische ontsteking en oxidatieve stress zijn twee van die processen die vooral in een specifi eke subgroep van patiënten met COPD belangrijk lijken. Verder onderzoek is nodig om de kip en het ei binnen de systemische effecten aan te kunnen wijzen. Dit zal er toe leiden dat nieuwe the-rapeutische opties, gebaseerd op mechanistische inzichten, ontwikkeld kunnen worden en uiteindelijk resulteren in een verbeterde behandeling, uitkomst en prognose voor patiënten met COPD.

afdeling LongziektenRadboud Universiteit Nijmegen Medical Centre, 1 nov. 2006promotor: prof. dr. P.N.Richard Dekhuijzencopromotor: dr. Y.F. Heijdra

‘Fatty acid metabolism, impaired glucose tolerance and the effects of lifestyle’

Type-2 diabetes, ook wel ouderdomssuikerziekte genoemd, komt steeds meer voor. Gelukkig neemt de aandacht voor het probleem ‘diabetes’ ook toe. De resultaten van een screening bij 2715 mensen met een verhoogd risico op diabetes, d.w.z. leeftijd > 40 jaar en/of een familiegeschiedenis van diabetes en/of een BMI > 25 kg/m2, laten zien dat drie op de tien men-sen met een verhoogd risico op type 2 diabetes een verstoring in het glucose metabolisme heeft en dat één op de twaalf mensen diabetes heeft. De resultaten van de SLIM (Study on Lifestyle intervention and Impaired glucose tolerance Maastricht) laten zien dat gezondere keuzes in vetinname, meer lichamelijke activiteit en een afname van lichaamsgewicht in belangrijke mate konden bijdragen aan het verlagen van het risico op type-2 diabetes. Verbeteringen in de vetstofwisseling van de skeletspier worden verondersteld een belangrijke rol te spelen in deze gunstige effecten van veranderingen in leefwijze. De balans tussen opname en verbranding van vetten is verstoord, waardoor er veel vetten in de spier worden opgeslagen. Dit zorgt ervoor dat de spier niet meer goed reageert op insuline, en na de maaltijd niet meer goed de suikers uit het bloed haalt. Voordat mensen echt diabetes hebben, zijn er al verstoringen in de verwerking van de koolhydraten/suikers na een maaltijd. We zeggen dat deze mensen een gestoorde glucosetolerantie hebben, en dit kan gezien worden als een prediabete fase.

In dit proefschrift is gekeken naar de mechanismen die ver-antwoordelijk zijn voor het gunstige effect van een gezonde

Eva Corpeleijn

levensstijl op het voorkómen van type-2 diabetes. Omdat de meeste mensen in de Westerse gemeenschap overdag doorgaans in de gevoede toestand zijn, is er extra aandacht besteed aan verstoringen in de vetstofwisseling van de spier na het eten.

In het kort toont het onderzoek in dit proefschrift aan dat:- prediabete mannen minder goed de verbranding van vet-ten kunnen reguleren. Gewichtsverlies kan de regulering van de vetverbranding verbeteren, zowel tijdens vasten (betere stimulering vetverbranding) als na een maaltijd (betere om-schakeling van vet- naar koolhydraatverbranding). Dit ging samen met een afname van vetstapeling in de spier en een verbetering in insulinegevoeligheid.- een eiwit dat zorgt voor de opname van vetten in de spier (de vetzuurtransporter CD36) mogelijk betrokken is bij een verstoorde balans tussen vetopname en vetverbranding in de insulineresistente spier. - de spier van prediabete mannen na de maaltijd een onstste-kingsstof (interleukine-6) afgeeft. Dit kan erop wijzen dat de verstoorde regulering van de vetverbranding zorgt voor stress in de spier. Na aanzienlijk gewichtsverlies (-10% lichaamsge-wicht) was deze interleukine-6 afgifte na de maaltijd verdwe-nen. Dit is mogelijk het gevolg van een verbeterde regulering van de substraatoxidatie in de spier.- dat er een verband is tussen de gevoeligheid van het lichaam voor insuline en veranderingen in eiwitten (desaturase enzy-men) die het type vet in het lichaam (dus verzadigd / ‘slecht’, of onverzadigd / ‘goed’) kunnen beïnvloeden.

Nutrition and Toxicology Institute Maastricht (NUTRIM)Humane Biologie, Universiteit Maastricht10 november 2006Promotoren: prof. dr. ir. Wim H. M. Saris en prof. dr. Tjerk W. A. de BruinCopromotor: dr. ir. Ellen E. BlaakE. [email protected]

Page 24: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

24 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

‘Rhythmic bimanual coordination: Interlimb interactions and effector dynamics’

Het centrale thema van dit proefschrift is de moeilijkheid om beide handen volledig onafhankelijk van elkaar te bewegen. De hiertoe bestudeerde taak is van een bedrieglijke eenvoud: beide handen bewegen met dezelfde frequentie (fl exie-ex-tensie van de pols). Het bimanuele bewegingspatroon kan dan beschreven worden in termen van de relatieve timing (of: relatieve fase) van de handbewegingen. Ondanks de ‘eenvoud’ van de taak kunnen alleen in-fase- (gelijktijdige fl exie van de ledematen, gevolgd door gelijktijdige extensie) en tegenfasecoördinatie (fl exie van de ene ledemaat tijdens extensie van de andere ledemaat) zonder training stabiel worden uitgevoerd, zij het de laatste minder stabiel dan de eerste. Dit kleine aantal mogelijke bewegingspatronen geeft aan dat de uitvoering van deze taak in hoge mate wordt beïnvloed door wederzijdse interacties tussen de handen. Het omgekeerde geldt ook en vormt het uitgangspunt voor het werk in dit proefschrift: die interacties laten zich goed bestuderen aan de hand van deze taak.

Bronnen van tussenledemaatinteractieDe nadruk ligt op de bijdrage van drie bronnen van tussen-ledemaatinteractie aan de stabiliteit van ritmische bimanuele coördinatie: 1. Geïntegreerde timing van het stuursignaal naar beide handen: een interactie die niet berust op afferente informatie.2. Correcties in timing gebaseerd op waargenomen fouten in de uitgevoerde relatieve fase: een hogere orde inter actie op basis van afferente informatie. 3. Fase-entrainering (entraineren = meevoeren) door afferente signalen van de contralaterale arm: de neurale signalen die door de beweging van de ene hand worden opgewekt beïnvloeden direct de timing van de beweging van de andere hand. Deze interacties worden onderscheiden op basis van aannames over de mate waarin ze afhankelijk zijn van afferentie (1 vs. 2 en 3) en hun intentionele karakter (of bimanuele coördinatie wordt beoogd of niet: 1 en 2 vs. 3). Ze werden bestudeerd door een systematische vergelijking tussen verschillende taken ¬– zowel bimanueel (in-fase- en tegenfasecoördinatie) als unimanueel (geen coördinatie tussen de handen). Verder werd in een aantal taken één van de handen door een motor bewogen om de rol van afferente signalen ten gevolge van de opgelegde beweging te bepalen.

Refl ex-achtige fase-entraineringBij de unimanuele taken diende de beweging gesynchroniseerd te worden met een auditieve metronoom. Door daarnaast de fasering van de motorgestuurde beweging van de andere hand te verschuiven ten opzichte van de metronoom kon de mate van fase-entrainering door contralaterale afferentie worden vastgesteld. Het bleek dat de fase van de actief bewegende

‘Work-related complaints in the upper extremity: prevention and treatment’

In Nederland hebben veel kantoorme-dewerkers klachten aan nek, schouder, arm of hand die niet gediagnosticeerd kunnen worden als een specifieke aandoening. Deze klachten, die ook wel aspecifi eke RSI-klachten genoemd worden, gaan vaak vanzelf weer weg. Soms blijven de klachten echter bestaan en leiden dan tot beperkingen in het dagelijks leven en participatieproblemen, zoals ziekteverzuim. In dit proefschrift wordt gerapporteerd over onderzoek naar factoren die een bijdrage leveren aan het ontstaan en het aanhouden van aspecifi eke RSI-klachten onder kantoormedewerkers die beeldschermwerk uitvoeren.

In het proefschrift is onderzoek beschreven naar de meest effectieve behandeling voor werknemers met langdurige aspecifi eke klachten aan de nek, schouder, arm of hand. De resultaten laten zien dat zowel de korte als op de langere termijn de multidisciplinaire behandeling de voorkeur heeft boven reguliere arbodienstzorg als werknemers lange tijd ziek zijn als gevolg van aspecifi eke RSI-klachten. Multidisci-plinaire behandeling vermindert klachten en beperkingen en verbetert het lichamelijk functioneren van werknemers meer dan de reguliere arbodienstzorg. Bij het verbeteren van de participatie, zoals terugkeer naar werk, is het verschil op korte en op lange termijn in effectiviteit tussen deze behandelingen niet signifi cant, maar is een duidelijke trend te zien in het voordeel van de multidisciplinaire behandeling. Patiënten die de multidisciplinaire behandeling hebben gevolgd, ervaren de cognitief-gedragsmatige behandelcomponent als het meest waardevol, namelijk het leren omgaan met de klachten en het vergroten van zelfkennis.

Verder is in het kader van RSI-preventie onderzocht of er een relatie bestaat tussen arm- en handtemperatuur van beeldschermwerkers en het ontstaan van RSI-klachten. Uit het proefschrift blijkt dat de (kantoor)omgevingstemperatuur van invloed is op veranderingen in arm- en handtemperatuur van beeldschermwerkers waardoor arm- en handtemperatuur mogelijk een factor is voor de preventie van RSI-klachten bij beeldschermwerkers. Het gebruik van een warmte-isolerende muismat toonde in dit kader een gunstig effect op de armtem-peratuur tijdens muistaken.

Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid faculteit GeneeskundeUniversiteit van Amsterdam 23 mei 2006promotor: prof. dr. Monique H.W. Frings-Dresencopromotor: dr. Judith K. [email protected]

Arne RidderikhoffEline Meijer

Page 25: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

25Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

hand werd aangetrokken door de opgelegde beweging in de richting van een relatieve fase van 0o (in-fasecoördinatie) en 180o (tegenfasecoördinatie). De sterkte van deze entrainering nam toe met de amplitude van de motorgestuurde bewe-ging, maar was hetzelfde voor beide handen en voor beide faserelaties. Fase-entrainering door contralaterale afferentie vergroot dus de stabiliteit van in-fase- en tegenfasecoördinatie ten opzichte van andere faserelaties tussen de handen. De amplitude-afhankelijkheid en de afwezigheid van een effect van handvoorkeur suggereren een onderliggend refl ex-achtig mechanisme.

Correcties van waargenomen foutenBij kinesthetische volgtaken werd de actieve beweging van de voorkeurshand gecoördineerd met de motorgestuurde beweging van de contralaterale hand. De analyse van deze taken richtte zich vooral op de relatie tussen fouten in de relatieve fasering en de daarop volgende correcties in timing. De foutcorrecties waren effectiever tijdens in-fase- dan tijdens tegenfasecoördinatie. Verder was het opvallend dat bij deze taken de spieren in de motorgestuurde arm op een normale wijze werden geactiveerd. In een vervolgexperiment werd on-derzocht of deze activiteit een effect had op de foutcorrecties. Proefpersonen moesten de spieren in de motorgestuurde arm ofwel activeren alsof ze meebewogen met de motor, ofwel zoveel mogelijk ontspannen. De correcties waren sterker in de actieve dan in de ontspannen conditie. Het bilaterale neu-rale stuursignaal leidt mogelijk tot een betere waarneming van fouten doordat de verwachte sensorische gevolgen van de beweging worden voorspeld. Dit impliceert tevens een relatie tussen twee bronnen van tussenledemaatinteractie: de geïntegreerde timing van het open-loop-stuursignaal (als bron van het referentiesignaal) en de op afferentie gebaseerde foutcorrecties.

Geïntegreerde timing van het open-loop stuursignaalHoewel de twee andere bronnen van tussenledemaatinteractie duidelijk een rol spelen bij ritmische bimanuele coördinatie, bleek dat de hoge stabiliteit en het systematische verschil daarin tussen in-fase- en tegenfasecoördinatie vooral aan het open-loop stuursignaal moeten worden toegeschreven. De onderliggende neurale organisatie werd verder onderzocht door middel van een studie naar ‘mirror movements’ (MMs): niet-vrijwillige bewegingen ten gevloge van een vrijwillige beweging van de contralaterale ledemaat. Het optreden van MMs werd bij gezonde proefpersonen bestudeerd tijdens het uitvoeren van een unimanuele taak door analyse van het EMG. De gevonden onvrijwillige spieractiviteit wijst op neurale overspraak die van invloed kan zijn op de stabiliteitskenmerken van bimanuele coördinatie ten gevolge van het open-loop-stuursignaal. De relatieve fasering van het EMG tijdens MMs liet zien dat deze overspraak in-fasecoördinatie faciliteert. Het proefschrift levert inzicht in de stabiliteitseigenschappen van in-fase- en tegenfasecoördinatie in termen van verschil-lende bronnen van tussenledemaatinteractie. Daarnaast laat het zien hoe de bijdragen van deze interacties aan de stabiliteit van tussenledemaatcoördinatie kunnen worden bepaald door een analyse van kinematica en EMG tijdens de uitvoering van

verschillende taken. De nieuwe experimentele aanpak, waar-bij combinaties van actieve en motorgestuurde bewegingen werden gebruikt, biedt aanknopingspunten voor toekomstig onderzoek naar de neurale processen die aan bewegingsco-ordinatie ten grondslag liggen.

faculteit der BewegingswetenschappenVrije Universiteit Amsterdam15 september 2006promotor: prof.dr.Peter.J.Beekcopromotor: dr.C.E. (Lieke) [email protected]

‘Structure from randomness. A window into coordination’

Hoe gecoördineerd bewegen tot stand komt is een van de fundamentele vragen binnen de bewegingswetenschappen. Ogenschijnlijk simpele bewegingen zoals wijzen of lopen worden in feite gegenereerd door een uiterst complex systeem bestaande uit verschillende componenten als neuronen, spie-ren, gewrichten enzovoort. Coördinatie heeft betrekking op de wijze waarop subsystemen met elkaar samenwerken in het genereren van functionele, coherente gedragspatronen. Door deze gedragspatronen te bestuderen kan inzicht worden verkregen in de achtergronden van coördinatie. In dit proef-schrift wordt de menselijke beweging beschouwd als een dy-namisch, zelforganiserend fenomeen met zowel voorspelbare als onvoorspelbare kenmerken. Voor het analyseren van de menselijke beweging is daarom een kader vereist waarbinnen deze vier kenmerken begrepen kunnen worden. Al meer dan twee decennia lang worden de voorspelbare, deterministische aspecten van bewegingen bestudeerd in termen van autonome oscillatoren en puntaantrekkers. Sinds kort is er ook aandacht aan het ontstaan voor de onvoorspelbare, stochastische kant van bewegingen. Aangezien adequate analysetechnieken om de menselijke beweging als stochastisch dynamisch systeem empirisch te onderzoeken schaars zijn, presenteert het huidige proefschrift een methode om bewegingsdata te analyseren op basis van stochastische dynamica. Deze methode wordt vervolgens gebruikt om inzicht te krijgen in de coördinatie van ritmische bewegingen. In Hoofdstuk 1 van dit proefschrift wordt het gerapporteerde werk ingeleid aan de hand van een kort historisch overzicht van de wijze waarop de opkomst van de theorie over dynamische systemen studies naar coördinatie heeft beïnvloed. Poincaré, pionier van de hedendaagse dynamica, realiseerde zich als één van de eersten dat bij de coördinatie van systemen bestaande uit meerdere deeltjes (zoals een stelsel van hemellichamen), het vinden van eenduidige oplossingen niet altijd mogelijk zal zijn. Met andere woorden, puur deterministische benaderingen zullen per defi nitie sommige vragen onbeantwoord laten. Een soortgelijk probleem bestaat binnen de bewegingswetenschap-pen: strikt mechanische kaders kunnen geen recht doen aan het intrinsiek variabele karakter van de menselijke beweging.

Anke van Mourik

Page 26: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

26 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Poincaré’s ideeën met betrekking tot globale stabiliteit hebben een explosie van concepten en analysetechnieken tot gevolg gehad, die nu vaak worden aangeduid met de overkoepe-lende term dynamische-systeem-theorie. Met behulp van deze nieuwe technieken kunnen nu veel meer coördinatievraag-stukken in de fysica en andere disciplines worden aangepakt (zoals het drie-deeltjes-probleem). Het gebruik van technieken uit de dynamische-systeem-theorie kreeg structureel invloed op de analyse van beweging rond de tijd dat er verschillende pogingen gedaan werden om een samenhangende, interdis-ciplinaire theorie te vormen over dynamische systemen in het algemeen (rond 1970). Hakens synergetica, een theorie over het ontstaan van orde en patronen in complexe systemen, is een voorbeeld van een dergelijk omvattend werk. Uiteindelijk hebben de versmelting van de vooruitstrevende ideeën van Bernstein met fundamentele concepten uit de synergetica ertoe geleid dat het verschijnsel bewegingscoördinatie vanuit het perspectief van de dynamische-systeem-theorie onderzocht zou gaan worden.Uitgaand van een deterministisch kader worden in Hoofdstuk 2 discrete en cyclische bewegingen met elkaar vergeleken op basis van specifi eke kinematische eigenschappen. Het beoogde doel was vast te stellen of discrete en cyclische bewegingen dezelfde, dan wel verschillende, onderliggende dynamische structuren bezitten. Dit zou inzicht moeten geven in de dyna-mische signatuur van verschillende bewegingstypen. Hoewel de concatenatietheorie¹ gemakkelijk te verwerpen was, bleek het onmogelijk onderscheid te maken tussen de oscillatortheorie²en de twee-primitieven-theorie³. Verder bleek dat de eerste en laatste cycli van een serie cyclische bewegingen meer gelijkenis vertoonden met discrete bewegingen dan doorlopende cycli. Dit resultaat suggereerde dat een tweedeling in discrete en cy-clische bewegingen mogelijk geen geschikte keuze is. Ondanks deze interessante bevindingen was het onmogelijk om de hoofdvraag van de studie uitputtend te beantwoorden louter op basis van vergelijkingen van uitgemiddelde kinematische kenmerken. Dit onderstreepte de noodzaak het begrip van de menselijke beweging in termen van de dynamische-systeem-theorie en de daaruit voortkomende vragen te verdiepen met daartoe geëigende analysetechnieken. Vandaar dat in Hoofdstukken 3-5 een andere, betere methode voor data-analyse naar voren werd gebracht. De methode in kwestie geeft rekenschap van zowel deterministische als stochastische eigenschappen van systemen en is derhalve geschikt voor het bestuderen van de menselijke beweging in termen van de stochastische dynamica. De oorsprong van de methode ligt in fundamenteel onderzoek naar de stochastische dyna-mica en meer aan de fysica gerelateerde toepassingen zoals turbulentie. De methode komt neer op de berekening van overgangswaarschijnlijkheidsverdelingen van empirische data, die vervolgens worden geconverteerd naar drift- en diffusieco-effi ciënten. Deze drift- en diffusiecoëffi ciënten corresponderen met respectievelijk de deterministische en stochastische compo-nenten van de beweging. Om betrouwbare waarschijnlijkheids-

¹ cyclische beweging wordt hierin beschouwd als een serie aaneengeschakelde discrete elementen

² cyclische beweging wordt als basis beschouwd en discrete beweging als daarvan afgeleid

³ discrete en cyclische bewegingen worden als twee verschillende dynamische structuren beschouwd

verdelingen te verkrijgen vereist deze methode voldoende data. In Hoofdstuk 3 wordt uitgelegd hoe een eventueel tekort aan data per afzonderlijke trial gecompenseerd kan worden door meerdere korte trials te combineren. De op die manier verkregen, gemiddelde waarschijnlijkheidsverdelingen resulteren in een schatting van de dynamica die qua nauw-keurigheid vergelijkbaar is met de schatting van een enkele lange trial met in totaal evenveel data. Deze uitbreiding van de oorspronkelijke methode is essentieel voor de toepassing ervan op de menselijke beweging. De hoeveelheid data per experimentele trial is in bewegingswetenschappelijk onderzoek namelijk typisch gelimiteerd om bijvoorbeeld effecten van ver-moeidheid of ander niet-stationair gedrag in de dynamica te voorkomen. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 3 nog uiteengezet

hoe de geamendeerde methode ook ingezet kan worden om juist zulke zwak of traag niet-stationaire dynamica te analyse-ren. In Hoofdstuk 4 wordt vervolgens het belang van erkenning van zowel deterministische als stochastische aspecten van de menselijke beweging onderstreept, evenals de noodzaak van hierbij passende analysetechnieken, zoals de in Hoofdstuk 3 beschreven methode. De analyse wordt stap voor stap uitge-legd en er worden verschillende voorbeelden gegeven van toepassingen op bewegingsdata. Expliciet wordt uitgelegd hoe de met de methode geëxtraheerde dynamica gebruikt kan worden om faseportretten, vectorvelden, verschilvelden (ter vergelijking van vectorvelden) en ellipsvelden (ter visualisatie van de stochastische component) te reconstrueren. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden die de analyse van deterministische en stochastische componenten verder nog biedt. Zo kan, door middel van verstoringen tijdens een beweging, het geëxtraheerde vectorveld worden uitgebreid met meer transient gedrag. Verder wordt gesuggereerd dat met de juiste experimentele manipulaties meetruis van dy-namische ruis onderscheiden zou kunnen worden. Eventuele structuren in de stochastische component zouden daarmee ook blootgelegd kunnen worden. De suggestie gebruik te maken van verstoringen wordt opgevolgd in Hoofdstuk 5, waarin dieper ingegaan wordt op de dynamica van ritmische onderarmbewegingen. Na uitgebreide globale en lokale ana-lyse van de geëxtraheerde vectorvelden wordt geconcludeerd dat de wisselwerking tussen de stroomsterkte en de kromming van het vectorveld om aan de opgelegde taakeisen te voldoen afhangt van zowel het type als de combinatie van eisen. Verder onthulden lokale veranderingen in de eigenschappen van deze

Page 27: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

27Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

vectorvelden verschillen tussen fl exie- en extensie- en tussen acceleratie- en deceleratiedelen van de beweging. Deze resulta-ten bevestigden dat de gekozen manier van data-analyse een algemeen dynamisch-systeem-theoretisch perspectief op het menselijk bewegen aan kan vullen door rekenschap te geven van zowel deterministische als stochastische kenmerken en van zowel globale als lokale eigenschappen van de dynamica.Hoofdstuk 6, de epiloog, bestaat uit een kritische beschouwing van de bijdrage van dit proefschrift aan een beter begrip van de menselijke beweging als stochastisch dynamisch systeem. Allereerst wordt beargumenteerd dat een tweedeling van de menselijke motoriek in discrete en cyclische bewegingen en het zoeken naar een onderbouwing hiervan naar alle waarschijn-lijkheid weinig inzichten in de achtergronden van coördinatie zullen opleveren. Deze conclusie is enerzijds gebaseerd op de bevindingen in Hoofdstuk 2 met betrekking tot de overeen-komsten tussen eerste cycli, laatste cycli en discrete bewegin-gen en anderzijds op de intrinsieke moeilijkheid om op empi-rische gronden onderscheid te maken tussen een verandering van bestaande dynamica en overschakeling naar een andere dynamica. Vervolgens wordt benadrukt dat een dynamisch-systeem-perspectief wat betreft theorie en modelvorming van de menselijke beweging dan ook vergezeld moet gaan van een daartoe geëigende data-analyse. De nieuwe methode die wordt bepleit in dit proefschrift vormt zo’n analysetechniek waarmee de onderliggende dynamica van experimentele data op een objectieve manier onderzocht kan worden. Door dit objectieve karakter, ofwel het feit dat het niet nodig is om van tevoren aannamen te doen met betrekking tot de mogelijke analytische beschrijving van het gedrag, zijn veranderingen in de uitkomst van de analyse altijd direct gerelateerd aan veranderingen in het gedrag. Dit betekent dat gedetailleerd onderzoek van dynamische eigenschappen en hun onderlinge wisselwerking essentiële informatie kan opleveren ten aanzien van de principes die aan bewegingscoördinatie ten grondslag liggen. Tenslotte wordt in de epiloog nog ingegaan op de meerwaarde van een stochastisch-dynamisch-perspectief op coördinatie en de verdere ontwikkeling van navenante data-analysetechnieken in de toekomst.

faculteit der BewegingswetenschappenVrije Universiteit Amsterdam2 juni 2006promotor: prof. dr. Peter J. Beekcopromotor: dr. Andreas [email protected]

VvBN-symposium.

Op vrijdag 23 maart vindt, in het midden van het land, het jaarlijkse symposium van de VvBN plaats. Het thema ‘Analyse van Bewegingen’ zal vanuit de invalshoeken ‘arbeid’, ‘sport’ en ‘revalidatie’ benaderd worden. De uitreiking van de VvBN-proefschriftprijs en de Algemene ledenvergadering, vaste onderdelen van het symposium, zullen ook dit jaar niet ontbreken.

Bips en TipsProefschriftprijs

Om de kwaliteit van het onderzoek op het gebied van Bewe-gingswetenschappen te honoreren en te bevorderen heeft het bestuur van de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN) besloten om jaarlijks de VvBN Proefschrift-Prijs uit te reiken. Deze prijs is voor het eerst uitgereikt tijdens het VvBN symposium in 2003. De prijs bestaat uit een (vrij te besteden) geldbedrag van 500 Euro en wordt ter beschikking gesteld aan de auteur van het ‘beste’ bewegingswetenschap-pelijke proefschrift dat in Nederland in het voorafgaande jaar is verschenen. Ingezonden proefschriften worden beoordeeld door een jury bestaande uit hoogleraren actief binnen de Bewegingswetenschappen aan verschillende Nederlandse universiteiten. Beoordeling vindt plaats op vier aspecten:1) originaliteit,2) relevantie voor bewegingswetenschappen,3) kwaliteit van de methode,4) kwaliteit van de resultaten/conclusies.

Bij deze roepen wij in 2006 gepromoveerden en hun begelei-ders op proefschriften in te dienen voor de komende editie van deze prijs. Om mee te dingen naar de prijs moeten vijf exemplaren van het proefschrift voor 1 februari 2007 zijn ontvangen door de juryvoorzitter op het onderstaand adres.

Prof.dr. Jaap van DieënJuryvoorzitter VvBN Proefschrift-Prijs Faculteit der BewegingswetenschappenVrije UniversiteitVan der Boechorststraat 91081 BT Amsterdam

De prijs zal worden uitgereikt op het VvBN symposium dat op 23 maart 2007 zal plaatsvinden

Page 28: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

28 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Annemieke Heijboer

‘Insuline sensitivity: modulation by the gut-brain axis’

Het handhaven van een constante bloedsuikerspiegel is van groot belang voor de normale lichaamsfysiologie en in het bijzonder voor de hersenen, die glucose als noodzakelijke brandstof gebruiken en geen voorraad hebben. Het hormoon insuline, uitgescheiden door de alvleesklier, is belangrijk bij het nauwkeurig reguleren van de glucosestofwisseling. Insuline zorgt ervoor dat, in aansluiting op een maaltijd, glu-cose wordt opgenomen in spier- en vetweefsel, waardoor de bloedsuikerspiegel na een maaltijd op peil wordt gehouden. Hiernaast remt insuline de productie van glucose door de lever. In het geval van insulineresistentie zijn lever, spier- en vetweefsel minder gevoelig voor de werking van insuline. Dit wordt gerefl ecteerd door een verminderde remming van de glucoseproductie van de lever en een verminderde remming van de glucose opname in de periferie bij gelijke insulinecon-centraties. In het begin zal de alvleesklier compenseren voor de insulineresistentie door de insulinesecretie te verhogen. Echter, wanneer dit compensatoire mechanisme faalt, zullen hyperglycemie en type-II diabetes volgen. Insulineresistentie is een dominant kenmerk van mensen met obesitas en type-II diabetes. Zonder behandeling zal de hyperglycemie verergeren in de tijd, wat deze patienten gevoelig maakt voor het ontwik-kelen van secundaire complicaties.Hoe de gevoeligheid van lever-, spier en vetweefsel voor insuline precies gereguleerd wordt is niet goed bekend. Recente studies hebben laten zien dat de hersenen via maagdarmhormonen van informatie voorzien worden over de voedingstoestand, en afhankelijk van deze informatie actief de voedselinname reguleren. Gezien er aanwijzingen waren dat de hersenen niet alleen de voedselinname reguleren maar ook het gluco-semetabolisme kunnen beinvloeden, heb ik (onder andere) onderzoek gedaan naar de effecten van maagdarmhormonen en de hersenen op insulinegevoeligheid. Insulinegevoeligheid in lever, spier- en vetweefsel zijn in alle studies in wildtype muizen gemeten met een hyperinsulinemische euglycemische clamp in combinatie met radioisotopen.PYY3-36 is een darmhormoon dat geproduceerd wordt na een maaltijd en voedselinname vervolgens remt via de hypo-thalamus in de hersenen. Uit ons onderzoek is gebleken dat PYY3-36 acuut ook effecten heeft op insulinegevoeligheid (onafhankelijk van effecten op voedselinname en lichaams-gewicht). PYY3-36 verbetert namelijk de insulinegevoeligheid van spier en vet, zonder effect op de insulinegevoeligheid van de lever. We hebben ook naar de effecten op de langere termijn gekeken, door PYY3-36 7 dagen lang te geven. Ook na langdurige toediening houden bleek het effect, verbetering van de perifere insulinegevoeligheid, aan te houden.Ghrelin is een hormoon dat gemaakt wordt door de maag, juist vóór een maaltijd en het stimuleert voedselinname. Uit ons onderzoek bleek dat ook ghrelin, los van deze effecten op voedselinname, insulinegevoeligheid kan reguleren. Ghre-lintoediening zorgt voor perifere insulinegevoeligheid maar voor insulineresistentie van de lever.

Ook hebben we gekeken naar MTII, een stofje dat bij toedie-ning in de hersenen zorgt voor remming van de voedselinname, en de effecten op insulinegevoeligheid. Onafhankelijk van de effecten op voedselinname kan MTII de perifere insulinege-voeligheid vergroten, terwijl we geen effecten zagen op de insulinegevoeligheid van de lever.De studies die uitgevoerd zijn binnen dit proefschrift laten zien dat samenwerking tussen het maagdarmstelsel en het brein niet alleen de voedselinname reguleert, maar ook de insuli-negevoeligheid van de glucosestofwisseling in lever, spier- en vetweefsel. Aangezien glucose onontbeerlijk is als energiebron voor de hersenen, is de regulatie van voedselinname en insu-linegevoeligheid van het grootst mogelijke belang voor de hersenen. Het is daarom niet verwonderlijk dat de hersenen zelf betrokken zijn bij de uiterst nauwkeurige regulatie van deze processen, om overleving veilig te stellen. Bijna 50% van de nederlandse bevolking heeft overgewicht. Zorgwekkend is dat ook steeds meer kinderen te dik zijn. Obesitas is een grote risicofactor voor het ontwikkelen van chronische ziekten, zoals type-II diabetes. 90% van de mensen met type-II diabetes heeft overgewicht of obesitas. Aangezien de onderliggende mechanismen bij de ontwikkeling van type-II diabetes nog niet opgehelderd zijn, zijn er ook nog steeds geen medicijnen die de diabetes kunnen genezen. De beste therapie op dit moment is afvallen, maar dit blijkt in de praktijk erg moeilijk te zijn. Omdat maagdarmhormonen zowel de voedselinname als de insulineresistentie kunnen beinvloeden, zijn het mogelijk ideale nieuwe farmaceutische aangrijpingspunten voor de behandeling van obesitas en type II diabetes mellitus.

Universiteit Leiden25 april 2006promotor: prof. dr. J.A. Romijncopromotoren: mw. dr. E.P.M. van der Kleij-Corssmit en dr. H. [email protected]

Page 29: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

29Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Ronnie Minnaard

‘Muscle wasting: the role of the ubiquitin-proteasome pathway in muscle atrophy and remodeling’

Spiermassaverlies kan optreden als gevolg van verschillende ziektes, waaronder sepsis en kanker, en leidt tot een slechtere prognose en een hogere mortaliteit als gevolg van deze ziektes. Ook leidt spiermassaverlies tot problemen bij het uitvoeren van de activiteiten van het dagelijks leven en vertraagt het het herstel van de patient.Het is de balans tussen de continue aanmaak en afbraak van spiereiwitten (turnover) die de spiermassa bepaalt. Van spiermassaverlies tijdens sepsis en kanker is bekend dat het voornamelijk veroorzaakt wordt door een toename van spiereiwitafbraak via het ubiquitine-proteasoom (Ub-P) sy-steem. Dit systeem is een cascade van enzymen, dat grofweg opgedeeld kan worden in 2 stappen. In de eerste stap wordt er een keten van ubiquitine-moleculen gebonden aan de spiereiwitten (ubiquitinatie), waardoor dit eiwit gemarkeerd wordt om afgebroken te worden. Vervolgens worden deze gemerkte eiwitten herkend en afgebroken tot peptiden door het proteasoom, een grote eiwitstructuur. Tijdens sepsis en kanker wordt het Ub-P systeem geactiveerd, waardoor de spiereiwitafbraak wordt verhoogd en er spiermassaverlies optreedt. Om dit massaverlies tegen te kunnen gaan, heeft dit proefschrift als doel de exacte mechanismen te ontrafelen die leiden tot een activatie van het Ub-P systeem tijdens sepsis en kanker. In het proefschrift is gebruik gemaakt van een proefdiermodel voor sepsis, nl. het injecteren van ratten met een zymosan-suspensie. Zymosan injectie leidde tot een groot verlies van spiermassa (35-40%) en –functie binnen 6 dagen na injectie, waarna er een langzaam herstel optrad. Vanzelfsprekend ging dit gepaard met een afname van het dwarsdoorsnede-opper-vlak van afzonderlijke spiervezels. Opvallend genoeg bleek dit effect aanzienlijk groter in ‘fast-twitch’ type 2 vezels dan in ‘slow-twitch’ type 1 vezels. We laten zien dat een vezeltype afhankelijke activatie van het proteasoom een waarschijnlijke verklaring voor dit verschil is. Naast dit vezeltype afhankelijke verschil laten we in dit proefschrift ook zien dat zowel het pro-ces van ubiquitinatie van spiereiwitten, als de spiereiwitafbraak door het proteasoom versneld optreden tijdens sepsis. Proefdierstudies laten zien dat het Ub-P systeem ook betrokken is bij het spiermassaverlies dat optreedt als gevolg van kanker. In deze studies wordt gesuggereerd dat de transcriptiefactor NF-�B tijdens kanker geactiveerd wordt in spier, die op zijn beurt het Ub-P systeem activeert en zo spiermassaverlies veroorzaakt. We hebben deze hypothese getest in een groep longkanker-patiënten. We laten zien dat één van de sleutelenzymen in de ubiquitinatie van spiereiwitten, genaamd Muscle Ring-Finger protein 1 (MuRF1), mogelijk in een vroeg stadium betrokken is bij het spiermassaverlies in deze patiënten. Een gering velies van lichaamsgewicht en spiermassa verklaart waarschijnlijk waardoor we geen additionele bewijzen vonden voor een activatie van het Ub-P systeem in de patiënten. Onderzoek heeft aangetoond dat bij kankerpatiënten bepaalde ontste-

kingsstoffen vrijkomen, die een rol spleen bij de ontwikkeling van spiermassaverlies. Interessant in dit opzicht is de aanwe-zigheid van een associatie tussen de plasma niveaus van deze ontstekingsstoffen en de activeit van NF-�B in de spier in de patiëntengroep. Dit verband suggereert dat NF-�B mogelijk ook in kankerpatiënten een centrale rol spelt in het ontwikkelen van spiermassaverlies.Samenvattend kan gesteld worden dat het Ub-P systeem betrokken is bij spiermassaverlies tijdens sepsis en kanker en dat dit systeem geactiveerd wordt op meerdere punten in de cascade van reacties die leidt tot afbraak van spiereiwitten door het proteasoom. Om gerichte interventies te ontwikkelen om dit spiermassa verlies tegen te gaan, is meer kennis nodig over de specifi eke triggers die het Ub-P systeem activeren in verschillende aandoeningen. In dit opzicht is het ook cruciaal dat geïdentifeerd wordt welke spiereiwitten doelwit zijn van het Ub-P systeem tijdens spiermassaverlies.

faculteit der Gezondheidswetenschappen.Universiteit Maastricht 21 september 2006promotoren: prof. dr. Harm Kuipers en prof. dr. A.J.M. (Ton) Wagenmakerscopromotoren: dr. Matthijs K.C. Hesselink en dr. ir. Maarten R. Drost. [email protected]

Bips en Tips

Bijeenkomst Interessegroep Sport

Op 15 februari vindt in Meeting Plaza Utrecht een bijeenkomst plaats van de Interessegroep Sport. Het thema is ‘Optimalise-ring van training’. Sprekers zijn Eline van Es & Hanno van der Loo (‘Hoog-intensieve training’) en Martijn Carol (‘Wedstrijd-tijdenanalyse’)’.Het programma duurt van 19.00 tot 22.30.Toegansprijs: 0 euro voor leden van de VvBN en 15,00 euro voor niet ledenVoor nadere info en aanmelden (voor 1 februari): [email protected]

Page 30: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

30 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

StudentenwerkOp 10 februari 2006 vond in Maastricht de achtste studen-

tendag Bewegingswetenschappen plaats. De eerste prijs

in de categorie mondelinge presentaties ging naar Marcia

Tummers en Thijs Eysvogels voor hun presentatie over het

onderzoek dat zij in de periode april-juni 2005 uitvoerden

op de afdeling Fysiologie, UMC St. Radboud te Nijmegen.

‘De bijdrage van het sympathisch zenuwstelsel aan de verminderde flow-gemedieerde dilatatie bij ouderen’

ABSTRACTIn deze studie is gekeken naar het effect van acute stimulatie of inhibitie van het sympathisch zenuwstelsel op de endo-theelfunctie, gerefl ecteerd door de fl ow mediatied dilatia-tion (FMD), van de arterie femoralis superfi cialis (AFS). Tien gezonde jongeren en acht gezonde ouderen werden op vier onafhankelijke dagen gemeten. Alle dagen werd de fl ow-ge-medieerde dilatatie, maat voor de endotheelfunctie, gemeten met behulp van een echo Doppler. Hierbij werd gekeken naar de veranderingen in de diameter van de AFS. De omstandig-heden waaronder de FMD werd gemeten op de verschillende dagen varieerde. De data van dit onderzoek suggereren dat de verhoogde sympathische activiteit bij ouderen de lagere FMD voor een belangrijk deel kan verklaren.

INLEIDING Het endotheel speelt een essentiële rol in de vasculaire home-ostase en heeft de mogelijkheid om te reageren op fysische en chemische stimuli door de synthese en afgifte van vasoactieve stoffen en groeifactoren. fl ow mediated dilatation (FMD) representeert de mogelijkheid van arteriën om te dilateren als reactie op een verhoogde bloeddoorstroming. Dit refl ecteert de endotheelfunctie. Veroudering leidt tot aanpassingen van het vaatsysteem, met in het algemeen een verlaagde FMD, hetgeen geassocieerd is met het ontstaan van atherosclerose en andere hart- en vaatziekten. Het sympathisch zenuwstelsel reguleert de bloedtoevoer naar

organen door middel van vasoconstrictie en vasodilatatie. Bepaalde condities die samengaan met een verslechterde FMD zijn ook waarneembaar bij een verhoogde activiteit van het sympathisch zenuwstelsel. Zo is bijvoorbeeld hartfalen geas-socieerd met een verslechterde FMD van de arterie brachialis maar ook met een verhoogde activiteit van het sympathisch zenuwstelsel. Dit suggereert dat het sympathisch zenuwstel-sel een effect zou kunnen hebben op de endotheelfunctie gemeten als FMD. Veroudering is geassocieerd met zowel een chronisch ver-hoogde activiteit van het sympathisch zenuwstelsel als een verslechterde endotheelfunctie van de arterie brachialis ge-meten als FMD. Het is mogelijk dat een chronisch verhoogde activiteit van het sympathisch zenuwstelsel resulteert in een verslechterde FMD van de arterie femoralis superfi cialis (AFS) tijdens veroudering. Het doel van deze studie is het bepalen van het effect van acute stimulatie of inhibitie van het sympathisch zenuwstelsel op de endotheelfunctie van de AFS in gezonde jonge en oude mannen. Gebaseerd op de chronische verhoogde activiteit van het sympathisch zenuwstelsel bij ouderen verwachten we dat acute inhibitie van het sympathisch zenuwstelsel de FMD respons verhoogd, terwijl sympathisch stimulatie geen verdere daling van de FMD laat zien in ouderen.

METHODEOm antwoord te verkrijgen op onze onderzoeksvraag zijn 10 gezonde jongeren (22 ± 1 jaar) en 8 gezonde ouderen (69 ± 1 jaar) op vier onafhankelijke dagen gemeten. Op de eerste dag werd de FMD gemeten. Met behulp van echo Doppler kon de diameter van de AFS, gelegen in de lies, ge-meten worden. Door middel van een cuff om het bovenbeen, die werd opgeblazen tot 220 mmHg werd de AFS gedurende 10 minuten dichtgedrukt. Na het loslaten van de cuff vond er relaxatie van de spier plaats door de afgifte van stikstofmo-noxide (NO). Dit zorgt voor vasodilatatie van de AFS. Op dag 2 vond er sympathische stimulatie plaats met behulp van de Cold Pressor Test (CPT). Gedurende vijf minuten werd de hand in ijswater (4 ˚C) gebracht. Hierdoor ontstond vaso-constrictie. Vervolgens werd met behulp van de echo Doppler het effect van de stimulatie op de FMD in de AFS gemeten.Sympathische inhibitie vond plaats op dag 3. Hierbij werd gebruik gemaakt van een maximaaltest op een hometrainer. De proefpersonen moesten tegen een toenemende weerstand fi etsen totdat uitputting bereikt werd. Op deze manier ont-stond lokale inhibitie van het sympathisch zenuwstelsel in het been. Ook hier werd weer met behulp van de echo de FMD in de AFS gemeten. Op dag 4 werden de controlemetingen verricht, om er zeker van te zijn dat de sympathische stimulatie en inhibitie geslaagd waren.RESULTATENTijdens sympathische stimulatie, geïnduceerd door de CPT, was er een signifi cante stijging te zien van de vaatweerstand

Marcia Tummers

Page 31: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

31Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

bij zowel de jongeren (p<0.001) als de ouderen (p=0.01). Na het uitvoeren van de maximaaltest op de hometrainer, sym-pathische inhibitie, lieten zowel de jongeren als de ouderen geen veranderingen zien in vaatweerstand tijdens de CPT. Deze twee gegevens wijzen erop dat zowel de sympathische stimulatie als inhibitie geslaagd zijn.Bij de jongeren was de FMD niet verschillend tussen de ba-sismeting, de CPT en de maximaaltest. Ook na correctie voor de teweeggebrachte stimulus (�shear rate) waren er geen veranderingen in FMD waarneembaar. De gecorrigeerde en ongecorrigeerde FMD was in de ouderen signifi cant lager vergeleken met de jongeren. De FMD in de ouderen liet signifi cant verschillende reacties zien tijdens de drie omstan-digheden (basis meting, CPT en maximaaltest). Na analyse bleek de FMD na maximale inspanning signifi cant hoger te zijn in vergelijking met de basismeting en de CPT. Correctie voor de teweeggebrachte stimulus (�shear rate) liet dezelfde signifi cante resultaten zien.

DISCUSSIEDit is de eerste studie die gekeken heeft naar de effecten van acute stimulatie en inhibitie van het sympathisch zenuwstel-sel op de FMD van de AFS in jonge en oude mannen. Onze resultaten wijzen erop dat acute veranderingen van de sympa-thische zenuwactiviteit in gezonde jonge mannen geen invloed hebben op de endotheelfunctie van de AFS gemeten als FMD. Dit in tegenstelling tot de ouderen die signifi cant verschillende reacties laten zien tijdens de drie condities; een hogere FMD bij sympathisch inhibitie in vergelijking met de basistest en de sympathische stimulatie test. Er zou kunnen worden getwijfeld aan het slagen van de sympathische stimulatie. Om hier zeker van te zijn moet een catecholamine bepaling gedaan worden of een Muscle Sympathetic Nerve Activity meting. Hier is echter niet voor gekozen omdat er na stimulatie door de CPT vaso-constrictie en een verhoogde vaatweerstand waarneembaar was. Dit duidt op een geslaagde sympathische stimulatie. De sympathische inhibitie is gecontroleerd door direct na de maximaaltest een CPT uit te voeren. De CPT had geen invloed op de vaattonus en dit duidt op een geslaagde inhibitie.Eerder onderzoek liet zien dat het sympathisch zenuwstelsel wel invloed heeft op de FMD in de arterie brachialis bij jonge mannen. Wij hebben echter geen verschil in de FMD gevon-den in de AFS bij zowel sympathische stimulatie als inhibitie. Daarom is er een extra meting gedaan bij jonge mannen in de arterie brachialis. Hier bleek na CPT wel een verlaging van de FMD waarneembaar. Mogelijk is er dus sprake van een andere aansturing van de arteriën in de benen dan in de armen. De ouderen lieten zowel een daling van de FMD zien in de arterie brachialis als de AFS. Dit stemt overeen met eerdere onderzoeken.

CONCLUSIE De data van dit onderzoek suggereren dat de verhoogde sympathische activiteit bij ouderen de lagere FMD voor een belangrijk deel kan verklaren.

Voor meer informatie kunt u terecht bij dr. Maria Hopman ([email protected])

Bips en Tips

Mini-symposium

‘Skeletal Muscle Function: Length-dependent and metabolic aspects’

Datum: vrijdag 17 maart 2007Locatie: zaal G513 (Vrije Universiteit, Gebouw Medische faculteit en Bewegingswetenschappen, vd Boechorststraat 9, Amsterdam)Toegang: gratisAanmelden: niet nodig.

Voorzitter: Arnold de Haan

Programma

09.30-10.05 uurBrian MacIntosh, University of Calgary, Canada‘The length dependence of fatigue in the rat medial gastroc-nemius muscle’

10.05-10.40 uurPeter Huijing, VU Amsterdam, the Netherlands‘Effects of muscular length: Fully dissected in situ muscle and muscle within a myofascial context’

10.40-11.00 uurKoffi e/theepauze

11.00-11.35 uurVasilios Baltzopoulos, Manchester Metropolitan University, United Kingdom‘The effects of joint angle and muscle length on agonist and antagonist activation and joint function in isometric and dy-namic conditions’

11.35-12.10 uurBruno Grassi, Universita’ degli Studi di Milano, Italy‘Functional evaluation of oxidative metabolism in patients with metabolic myopathies’

13.45-14.45 uurPromotie Ronald Kooistra‘The infl uence of knee angle on human quadriceps femoris performance’

Page 32: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

32 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

In de rubriek ‘dezelfde 5 vragen aan......’ vertelt een Bewe-

ginswetenschapper in het veld over zijn/haar werk. Dit keer

valt de eer te beurt aan Rene van Donkelaar

(www.mate.tue.nl/mate/showemp.php/65)

Welke opleiding heb je gedaan?Als 17-jarige ging ik in 1988 naar de KUN (Radboud Universi-teit) om Gezondheidswetenschappen te studeren. Eind 1993 studeerde ik af in de richting bewegingswetenschappen bij de biomechanicagroep, na een stage bij Jan-Herman Kuijper/Harrie Weinans en een afstudeeropdracht bij Rik Huiskes en Els Burger (ACTA/VU Amsterdam) getiteld: “Biomechancial analysis and simulation of fetal bone growth and development in vitro”. Na afl oop bood Rik Huiskes mij een baan aan als toegevoegd onderzoeker, in afwachting van subsidiegeld voor promotieonderzoek op datzelfde onderwerp. Ik had veel zin om bij die geweldig enthousiaste groep te blijven, maar ik wilde toch ook wel graag eens ergens anders kijken. Daarom koos ik voor een promotieonderzoek (“Skeletal muscle mechanics, a numerical and experimental approach to spatial phenomena”) bij Bewegingswetenschappen in Maastricht (UM) met als bege-leider Maarten Drost. Ik werkte daarbij nauw samen met Jos Vankan, promovendus bij Jacques Huyghe. Mijn promotoren waren Harm Kuipers en Jan Janssen. De laastste was hoog-leraar Werktuigbouwkunde aan de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e). Zijn interesse in de biomedische wereld in combinatie met zijn tomeloze inzet hebben uiteindelijk geleid tot de oprichting van de faculteit Biomedische Technologie (BMT) aan de TU/e in samenwerking met de UM. Van begin af aan was BMT de plaats waar ik graag wilde werken. In 1998, aan het eind van mijn promotieonderzoek, kreeg ik die kans toen Jacques Huyghe, inmiddels docent in Eindhoven, mij een post-doc plaats aanbood. Het ging om het ontwikkelen van een tussenwervelschijf-prothese.

Waar oefen je je huidige functie uit?Aansluitend aan mijn post-doc onderzoek ben ik universitair docent geworden bij BMT, bij de sectie “Biomechanics and Tissue Engineering”. In eerste instantie onder leiding van Frank Baaijens. De faculteit was snel groeiende, en niet veel later wer-den na elkaar Bert van Rietbergen en Rik Huiskes aangesteld. Beide kende ik nog van mijn stages aan de KUN en al snel was de groep “Bone and Orthopaedic Biomechanics” binnen BMT gevormd, waar ik nog steeds deel van uitmaak.

Wat is de omschrijving van jouw huidige functie?Het grootste deel van mijn werk bestaat uit onderwijs en onderzoek. Daarnaast heb ik een aantal organisatorische taken. Onderwijs: verplicht basisonderwijs in de bachelor en keuzevak-ken in masterfase. Verder begeleiding van projecten, stages

en afstudeeropdrachten. Onderzoek: groei en differentiatie van kraakbeen (bv tijdens embryonale skelet-ontwikkeling), kraakbeen tissue engineering en kraakbeen schade (artrose). Dit onderzoek doe ik deels zelf, maar natuurlijk wordt het grootste deel van het werk verricht door AiOs en afstudeerders. Een belangrijk deel van de mijn onderzoekstijd is dan ook het overleggen over het onderzoek met deze mensen. Een ander deel gaat op aan het schrijven van artikelen en subsidieaanvragen en aan het deelnemen aan congressen.Organisatorisch: Ik ben vier jaar lid van de faculteitsraad geweest, zit nu in de wetenschapscommissie van BMT. Ik ben ruimte¬verantwoordelijke voor een deel van ons laboratorium voor cell en tissue engineering en heb periodiek overleg met de laboranten. Daarnaast ben ik in 2003 en 2004 penningmeester geweest bij de organisatie van twee congressen.

Kun je een omschrijving geven van de zaken waarmee jouw werkgever zich bezig houdt?Een universiteit is primair een onderwijsinstelling, maar minstens zo belangrijk is dat er heel veel fundamenteel en toegepast onderzoek wordt gedaan. De beste algemene beschrijving voor het onderzoekswerk in mijn eigen divisie heb ik min of meer gekopieerd van onze internetpagina. Dat is het toepassen van uitgangspunten uit de mechanica en biologie op een variëteit van biomedische problemen en ap-paratuur. De nadruk ligt daarbij op preventie, diagnosestelling en behandeling van medische gesteldheid en ziekten van het cardiovasculair en het skelet-spier systeem”.

Kun je een aantal concrete taken noemen die jouw functie met zich mee brengt?Onderwijs• Colleges maken en geven.• BMT studenten begeleiden in projectgroepen, individu ele stages en stages in het buitenland, en ook buiten landse stagiairs hier begeleiden

Dezelfde 5 vragen......

Page 33: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

33Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Onderzoek• Zowel experimenteel werk uitvoeren als computermo dellen ontwikkelen. Voor beide heb ik echter minder tijd vrij dan ik zou willen. Meer tijd zit in overleg met AiOs en post-docs die het echte werk doen.• Deelnemen aan internationale congressen en lezingen geven.• Overleg voeren over nieuw onderzoek en over inter pretatie van resultaten met collega’s op de TU/e en ook met andere groepen, wereldwijd. • Schrijven van publicaties en onderzoeksvoorstellen. Rest

Bips en Tips

‘Ballet is ook (top)sport’

Waar: Kees van Baarenzaal, Koninklijk Conserva torium, Den HaagWanneer: vrijdag 19 januari 2007Hoe laat: 9.30-18.00 uur (met koffi e en lunch)Toegang: ouders van leerlingen van de Dansvakop leiding: 25 euro anderen: 80 euro (inclusief koffi e en lunch)Aanmelden: schriftelijk bij: Koninlijk Conservatorium t.a.v. Dansvakopleiding Juliana van Stolberglaan 1 2595 CA Den Haag

Wanneer u het vereiste bedrag heeft overgemaakt op banre-kening 887558011 t.n.v. Koninklijk Conservatorium o.v.v. uw achternaam en ‘Dansconferentie’ wordt er een defi nitieve plaats voor u gereserveerd.

Programma

09.30-10.00 Inloop met koffi e

10.05-10.30 Opening: Paul Bronkhorst Introductie: Wim Broeckx

10.30-11.0 Mavis Staines ‘The application of healthcare of dance in an education’

11.00-11.30 Koffi epauze

11.30-12.00 Ted Willemsen ‘Dance is art.........dance is work’

12.00-12.30 Carlo BaguttieVasilios ‘Bones stronger, dance longer’

12.30-13.00 Vragen & discussie o.l.v. Paul Bronkhorst

13.00-14.00 Lunch

14.00-14.30 Julia Buckroyd ‘Adolescence and its Developmental Goals: the Challenge for Dance Training’

14.30-15.00 Michiel Westenberg ‘The development of social evaluation fear in teenagers’

15.00-15.30 Vragen & discussie o.l.v. Paul Bronkhorst

15.30-16.00 Koffi epauze

16.00-16.30 Jacques van Rossum ‘Signifi cant others en jeugdig danstalent: de ouders en de dansdocent’

16.30-17.30 Afsluitend gesprek o.l.v. Paul Bronkhorst

17.30-18.30 Borrel

• Deelname aan verschillende commissies.• Gedeelde verantwoordelijkheid dragen over (het functi oneren van) laboratoria.

Kun je aangeven wat jouw baan tot een leuke/interessante baan maakt?BMT wil iets bereiken. Dat ervaar ik als zeer stimulerend en dat maakt werken leuk. Mijn eigen onderzoeksonderwerp is razend interessant en (internationale) waardering motiveert. Het leukste is toch de diversiteit. Studenten zijn allemaal an-ders. Ons onderzoek varieert van experimenteel tot numeriek, en koppelen van model en experiment is spannend

Page 34: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

34 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

Uniek digitaal schakelprogramma hbo-wo

Vrijdag 10 november zijn tijdens een offi ciële bijeenkomst de overeenkomsten getekend tussen de faculteit der Bewe-gingswetenschappen (FBW) en een vijftal hbo-opleidingen met betrekking tot het schakelprogramma Bewegingsweten-schappen. Met het schakelprogramma wordt studenten van de betreffende hbo-opleidingen de mogelijkheid geboden om tijdens hun hbo-opleiding al een deel van het pre-masterjaar Bewegingswetenschappen te volgen. Dit leidt tot een aanmer-kelijk kortere duur van het totale studietraject. De ontwikkeling van het schakelprogramma is in 2004 van start gegaan in samenwerking met de Academie voor Lichamelijke Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam en de Fontys Sporthogeschool van Tilburg. De Digitale Universiteit susidi-eerde het project. Het resultaat is een leeromgeving waarin digitale content, toetsen en begeleiding zijn geïntegreerd. De omvang van het schakelprograma is 27 EC-studiepunten (756 uur). Deelnemende hbo-studenten kunnen, naast hun hbo-opleiding, grotendeels met afstandsonderwijs de helft van het onderwijs uit het premasterjaar Bewegingswetenschappen volgen. Dit is aantrekkelijk omdat reistijd en roosters op de hbo-instellingen het voor de studenten onmogelijk maken om de cursussen binnen het reguliere onderwijs, via colleges, te volgen.Tijdens de bijeenkomst op 10 november werd de offi ciële ondertekening vooraf gegaan door korte toespraken van Peter Hollander, decaan van de FBW, en Kees Rutten, lid van de Raad van Bestuur van de Vrije Universiteit. Hierin werd het belang van de aanwezigheid van het schakelprogramma voor de ontwikkeling van studenten centraal gesteld.

Kees Rutten (lid van de Raad van Bestuur, VU), Peter Hollander (decaan FBW), Arjan van de Akker (Opleidingsdirecteur, CALO, Windesheim), Simon Gribling (Directeur bedrijfsvoering, ALO, Ho-geschool van Amsterdam), John van den Berg (Opleidingsdirecteur, HALO en Bewegingstechnologie, De Haagse Hogeschool), Laura Hak (Coördinator schakelprogramma Bewegingswetenschappen, FBW) en Maurice Aarts (Vertegenwoordiger Fontys sporthogeschool, Fontys Hogescholen) brengen een toost uit op het schakelprogramma.

Bips en Tips

Heb je opvallend wetenschappelijk nieuws gelezen waarvan je denkt ‘hè, dat is verrassend’ en dat de moeite waard is om aan de grote klok te hangen?Schrijf de boodschap op, vermeld de referentie en stuur het o.v.v. ‘wetenswaardige wetenschap’ aan de redactie van Moving Matters.

Vakantie resulteert in betere prestaties bij balletdansers

Balletdansers lijken structureel overtraind aan het einde van het seizoen. Koutedakis en collega’s vergeleken bij 17 pro-fessionele ballerina’s voor en na zes weken zomervakantie zonder noemenswaardige training op een viertal relevante uitkomstmaten. Na de zomervakantie verbeterde de fl exibili-teit met 15%, het maximale anaerobe vermogen met 14%, de kracht in de benen met 16% en de maximale zuurstofopname met 10%. Helaas ontbrak een controlegroep. Koutedakis en collega’s doen een pleidooi om bij de dansopleiding naast de dansvaardigheden die vooral effect hebben op fl exibiliteit meer aandacht te besteden aan het ontwikkelen van kracht en vermogen. Deze laatste parameters verschillen niet van werknemers met een zittend beroep. De training dient na-tuurlijk niet ten koste te gaan van de esthetische kwaliteiten van de balletdansers.

Koutedakis Y, Myszkewycz L, Soulas D, Papapostolou V, Sul-livan I, Sharp NC. 1999 The effects of rest and subsequent training on selected phys-iological parameters in professional female classical dancers. Int J Sports Med. Aug;20(6):379-83

Koutedakis Y, Jamurtas A. 2004 The dancer as a performing athlete: physiological considera-tions. Sports Med.;34(10):651-61

Paul KuijerCoronel Instituut voor Arbeid & GezondheidNederlands Centrum voor BeroepsziektenAMC, Universiteit van Amsterdam

Meer informatie vindt u op : http://www.fbw.vu.nl/schakel-programma/index.htmlU kunt ook contact opnemen met Laura Hak, coördinator van het Schakelprogramma.T: 020 5988613 E: [email protected]

Wetenswaardige wetenschap

Page 35: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

35Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007

De favoriete websites van Tanja Vrijkotte ([email protected])

Ik werk nu alweer 5 jaar op het AMC als onderzoeker bij de afdeling Sociale geneeskunde/public health epidemiology. Het grootste deel van mijn tijd besteed ik aan de ABCD-studie (Amsterdam Born Children and their Development), een onderzoek naar de leefstijl tijdens de zwangerschap en de invloed daarvan op de geboorte-uitkomst en de ontwikkeling van het kind. Het onderzoek is opgezet door de GGD-amsterdam. Mijn onderzoeksterrein binnen deze studie is de relatie tussen (werk)stress en zwangerschapsuitkomst en de effecten ervan op de lange termijn (Barker-hypothese).

Mijn lijstje van favoriete websites is alsvolgt:

1 www.abcd-study.nl: onze eigen onderzoekswebsite staat natuurlijk op 1

2 www.birthcohorts.net : alles over geboortecohorten

3 www.ncbi.nlm.nih.gov: voor o.a. het zoeken naar literatuur (Pub Med)

4 www.mrc.soton.ac.uk/dohad: International Society for Developmental Origins of Health and Disease Een society waar je zeker lid van moet worden als je ook geinteresseerd bent in fetal programming

5 www.ns.nl: nog steeds erg handig als je veel met de trein reist

6 statpages.org/index.html: handig voor allerlei statistiek zaken

7 www.ah.nl/allerhande/recepten: lekkere recepten; voor ieder wat wils

8 www.natuurmonumenten.nl: om te zoeken naar mooie plekjes in de natuur

9 www.liggins.auckland.ac.nz: erg mooi vormgegeven website over het Liggins institute. Doet onderzoek op het gebied van foetale ontwikkeling en latere gezondheid

10 gids.omroep.nl/custom/documentaire.nl: kun je zien welke documentaires op TV zijn

Page 36: VvBn nw 04 - Bewegingswetenschappen€¦ · Hans Savelberg Vormgeving Leon Schutte Reproductie Reprohouse, Amsterdam ... De winnaars zijn (op de foto vlnr): Danielle van Overbeek,

36 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007 Nieuwsbrief december 2006 / januari 2007������������������������������