VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan...

14
VUZ (vzw) VLAAMS INSTITUUT VOOR DE ZEf FLANDERS MARINE INSTITUTE 6 1 0 2 2 Oostende - Belgium Verspreiding, syntaxonomie en ecologie van Catapodium marinum (L.) C.E. Hubbard en Sagina maritima G. Don aan de Belgische kust Amout Zwaenepoel ('), Mare Leten (2) & Guido Rappé (3) Résumé. Catapodium marinum a été retrouvé pour le territoire de la Belgique. Sagina maritima, a été trouvé également dans plusieurs nouvelles localités le long de la côte Belge. La dernière espèce semble être négligée pendant longtemps dans tes recherches des botanistes Belges. La rareté de Catapodium ma rinum est probablement dite à une mauvaise reproduction pendant des années à hiver sévère ou à gel tardif. Abstract. Catapodium marinum has been mentioned for the third (and collected for the second time) in Belgium. Sagina maritima also was found on numerous new sites at the Belgian coast and seems to have been overlooked for a long period by Belgian botanists. The rarity of Catapodium marinum is probably due to its bad reproductive capacities in years with severe winters or late night frost. Inleiding Catapodium marinum (Laksíeeitje) en Sagina maritima (Zeevetmuur) staan bei de- te boek ais zeer zeldzame taxa in ons land. Door Van Rompaey &• Del vosalle (1979) wordt Catapodium marinum voor geen enkel, hok in België aangegeven, Sagi na maritima voor drie. Ook Stteperaere & Fransen (1982) nemen Catapodium marinum niet op in hun Standaardlijst. Sagina maritima krijgt de ecologische groep 3c (hoge schorren en contactsituaties tussen zout en zoet milieu) toegewezen. Runhaar et al. (1987) kennen beide soorten ecologische groep bP40 toe, wat staat voor pjtoniervegetati.es op brakke vochtige bodem. Hoewel beide soorten in België in erg verwante of dezelfde plantengemeenschappen, in een. relatief zeldzaam milieu, thuishoren blijkt de reden voor hun zeldzaamheid toch enigszins verschillend. Basisgegevens en verspreiding Catapodium marinum (Fig. 1) Catapodium marinum werd in ons land voor bet eerst gesignaleerd te Middel- kerke door Goetghebeur (1977). In de volgende jaren werd de soort niet meer te ruggevonden op deze vindplaats. Dit gegeven werd overigens niet overgenomen door Van Rompaey & D e l vosalle (1979), die alleen een Zeeuwse vindplaats aandui- den (B2.25: de ’Verdronken Zwarte Polder’ te Cadzand). Jansen (1979) vond Cata podium marinum in het Zwin te Knokke. Ondanks gericht zoeken werd de soort hier later niet meer gevonden. Ook Parent & Burny (1981) vermelden haar niet. Pas op 5-6-1991, tijdens een inventarisatie van wegberm vegetaties, werd Catapodium, mari num opnieuw aangetroffen aan de Belgische kust, in de berm van de N34 ter hoogte van kilometerpaal 19 in Wenduine. De populatie bestond uit ettelijke honderden plantjes. In de zomer van 1992 bleef daar nog een beperkt aantal van over. In juli 1993 viel er geen Catapodium meer te bespeuren. Waarschijnlijk was dit echter (‘) Vakgroep Morfologie, Systematiek en Ecologie, Laboratorium Plantkunde, Ledeganckstraat 35,9000 Gent. (2) Instituut voor Natuurbehoud, Kiewitdreef 5, 3500 Hasselt. (3) Kapelstraat. 3, 9910 Ursel. 28 DUMORTIERI. 58-59 — 15-1W9W

Transcript of VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan...

Page 1: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

V U Z (vzw)VLAAMS INSTITUUT VOOR DE ZEfFLANDERS MARINE INSTITUTE 6 1 0 2 2Oostende - Belgium

Verspreiding, syntaxonomie en ecologie van Catapodium marinum (L.) C.E. Hubbard en Sagina maritima G. Don aan de Belgische kust

A m o u t Z w a e n e p o e l ( ') , Mare L e t e n (2) & Guido R a p p é (3)

Résumé. — Catapodium marinum a été retrouvé pour le territoire de la Belgique. Sagina maritima, a été trouvé également dans plusieurs nouvelles localités le long de la côte Belge. La dernière espèce semble être négligée pendant longtemps dans tes recherches des botanistes Belges. La rareté de Catapodium ma­rinum est probablement dite à une mauvaise reproduction pendant des années à hiver sévère ou à gel tardif.

Abstract. — Catapodium marinum has been mentioned for the third (and collected for the second time) in Belgium. Sagina maritima also was found on numerous new sites at the Belgian coast and seems to have been overlooked for a long period by Belgian botanists. The rarity of Catapodium marinum is probably due to its bad reproductive capacities in years with severe winters or late night frost.

Inleiding

Catapodium marinum (Laksíeeitje) en Sagina maritima (Zeevetmuur) staan bei­de- te boek ais zeer zeldzame taxa in ons land. Door Van Rompaey &• Del vosalle (1979) wordt Catapodium marinum voor geen enkel, hok in België aangegeven, Sagi­na maritima voor drie. Ook S t t e p e r a e r e & F r a n s e n (1982) nemen Catapodium marinum niet op in hun Standaardlijst. Sagina maritima krijgt de ecologische groep 3c (hoge schorren en contactsituaties tussen zout en zoet milieu) toegewezen. Runhaar et al. (1987) kennen beide soorten ecologische groep bP40 toe, wat staat voor pjtoniervegetati.es op brakke vochtige bodem. Hoewel beide soorten in België in erg verwante of dezelfde plantengemeenschappen, in een. relatief zeldzaam milieu, thuishoren blijkt de reden voor hun zeldzaamheid toch enigszins verschillend.

Basisgegevens en verspreiding

Catapodium marinum (Fig. 1)

Catapodium marinum werd in ons land voor bet eerst gesignaleerd te Middel- kerke door G o e t g h e b e u r (1977). In de volgende jaren werd de soort niet meer te­ruggevonden op deze vindplaats. Dit gegeven werd overigens niet overgenomen door V a n R o m p a e y & D e l v o s a l l e (1979), die alleen een Zeeuwse vindplaats aandui- den (B2.25: de ’Verdronken Zwarte Polder’ te Cadzand). J a n s e n (1979) vond Cata­podium marinum in het Zwin te Knokke. Ondanks gericht zoeken werd de soort hier later niet meer gevonden. Ook P a r e n t & B u r n y (1981) vermelden haar niet. Pas op 5-6-1991, tijdens een inventarisatie van wegberm vegetaties, werd Catapodium, mari­num opnieuw aangetroffen aan de Belgische kust, in de berm van de N34 ter hoogte van kilometerpaal 19 in Wenduine. De populatie bestond uit ettelijke honderden plantjes. In de zomer van 1992 bleef daar nog een beperkt aantal van over. In juli 1993 viel er geen Catapodium meer te bespeuren. Waarschijnlijk was dit echter

(‘) Vakgroep Morfologie, Systematiek en Ecologie, Laboratorium Plantkunde, Ledeganckstraat 35,9000 Gent.

(2) Instituut voor Natuurbehoud, Kiewitdreef 5, 3500 Hasselt.(3) Kapelstraat. 3, 9910 Ursel.

2 8 DUMORTIERI. 58-59 — 15-1W 9W

Page 2: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

ai na 1970

6 7 8 9

Fig. 1 Verspreiding van Catapodium marinum (L„) C.E. Hubbard.

slechts aan de late bemonstering te wijten, want in juni 1994 werden hier opnieuw meer dan 500 planten waargenomen. Bovendien werd een nieuwe populatie van meerdere honderden planten ontdekt in dezelfde berm, ca. 1 km dichter naar Wen- duine toe. In juli 1994 ecliter waren de plantjes omwille van de zomerdroogte op­nieuw nog nauwelijks terug te vinden.

Gegevens (van west naar oost):C l.32.21: ’’Middelkerke, V]aanderenstraat, 20 ra van het strand weg, ruderaal plekje op een stenig

substraat niei: stuivend zand, parkeerterrein, abundant. O pin.: o o k aan te treffen tussen kasseistenen en in meer typische stuifzandvegetatie in hok C l.32.23”, 1977, P. Goetghebeur 2685 (GENT), cf. G o et - g h e b e u r (1977).

B 1.57.13: ’’Wenduine, berm van de N34”, 1991, ,4. Zwaenepoel 464 (GENT); B 1.57.12: id., 1994, G, Rappé (ca. 100 m van het strand).

B2.34.23: K nokke, het Zwin, o ostelijk e b egren zingszon e; natuurlijke overgang tussen sch o ren duin, op konijnepaadjes, 1979, Ja n s e n (1979).

Catapodium marinum is een mediterraan-atlan.ti.sche soort die ook wordt aange­troffen in Makaronesië (D e L a n g h e et ai, 1988). ín Groot-Brittannië is de soort niet echt zeldzaam (P e r r in g & W a l t e r s 1962: kaart 674), hoewel de oostkust en noordoostkust reeds veel spaarzamer bedeeld zijn. B o n n ie r (1934) noemt de soort

DUMOR.T1ERA 58-59 — 15-11-1994 29

Page 3: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

Fig. 2 - Verspreiding van Sagina maritima G. Don io België.

in Frankrijk tamelijk algemeen aan de mediterrane kust, nog vrij algemeen in Bretag­ne, maar reeds zeldzaam in Normandie, V ignon (1981) geeft een iets ander beeld: de soort lijkt: op zijn minst v rij regelmatig aanwezig langs de kust noordwaarts vanaf Normandie tot en met Cap Blanc-Nez. Hoewel dit werk net zo min ais de Belgische Atlas melding maakt van groeiplaatsen tussen Calais en de Belgisch-Nederlandse grens, bevindt zich in BR toch materiaal van de soort uit de omgeving van Duinker- ke: 6.6.1926, ’’Dunkerque, digue Tixier, côté du canai des fortifications, dans les in­terstices des briques", R. de Litardière. Catapodium marinum bereikt haar noord­oostelijke areaalgrens in Nederland. Zij werd er in 1937 voor het eerst aangetroffen en na 1950 gevonden in 9 uurhokken (W eeda 1980).

Sagina maritima

Sagina maritima leek tot voorkort nauwelijks algemener dan Catapodium mari­num, V a n R o m p a e y & D e l v o s a l l e (1 9 7 9 ) vermelden 3 vindplaatsen aan de oost­kust (waarvan één niet gesteund is op een verifieerbaar gegeven in de IFBL-ar­chieven) en meerdere net over de grens in Zeeuws-Vlaanderen (Nederland), met na­me in het voormalige Braakmangebied. Van vóór 1930 worden geen opgaven ver­meid. Oude herbarium- en literatuurgegevens maken nochtans duidelijk dat de soort in vorige eeuw verspreid langs de gehele Belgische kust en op een enkele binnen-

30 DUMORT1ERA 58-59— 15-11-1994

Page 4: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

landse groeiplaats werd gevonden, zíj het blijkbaar zelden constant op haar groei­plaatsen, In totaal werd de soort vóór 1970 in 9 uurhokken aangetroften. De oudste waarneming is van de hand van Dumortier ("Nieuport”) en dateert reeds van ca. 1.827. De schorren en strandvlakten aan weerszijden van de Uzermonding vormden, lange tijd de meest constante, zoniet toch de meest gefrequenteerde groeiplaatsen van deze soort. De ecologische neergang van dit habitat wordt treffend gedocumen­teerd door de meldingsfrequentie van Sagina maritima. De soort werd er het laatst waargenomen in 1929. Sindsdien stond zij bij Aoristen te boek ais zeer zeldzaam binnen de Belgische grenzen en vrijwel beperkt tot het Zwinreservaat in Knokke.

Vanaf de tachtiger jaren werd de soort door meerdere mensen, onafhankelijk van elkaar, waargenomen op een hele reeks nieuwe vindplaatsen: omgeving Blanken­berge (L. Vanhecke); Middeikerke en Knokke (Nationale Werkgroep Botanie van De Wielewaal); meerdere jonge duinvalleien aan de midden- en westkust (M. Le­ien); diverse zeereephabitats aan de middenkust (G. Rappe), Ook vond A. Zwaene- poel in 1991 een aantal níeuwe groeiplaatsen in Wenduine, in de buurt en in het habi­tat van Catapodium, marinum. Tenslotte werd zij in dit eigenste jaar 1994 nog mas­saal. aangetroffen te Heist (M. Leten). In totaal werd de soort sinds 1970 in 10 Belgi­sche uurhokken gevonden, een aantal dat, gezien de ervaringen van de afgelopen ja ­ren, zeker nog kan aangevuld worden.

Gegevens (van west naar oost)CO.56.34: ”De Panne, Westhoekreservaat, jonge matig vochtige duinpanne in een paraboolduin, vrij

stabiel en niet ruderaal, met Sagina nodosa en Centunculus minimus, net vóór de mossenfase”, 5.8.1992, M. Leten 1810 (GENT) (625 m van het strand); in 1994 was hier nog een kleine populatie aanwezig.

€0.48: ’’pelouses sablonneuses à Oostduynkerke”, 21.7.1869, A. De Prins (BR) (eventueel in CO.58). CO.48.14: Oostduinkerke, terrein Home George Theunis, jonge, secundair uitgestovën panne gebruikt als voetbalveld, op een vochtige, gestoorde, open, compacte bodem, 1.987, M. Leien, (750 m van het strand). CO.48.24: ’’Oostduinkerke, Ter Yde, jonge vochtige panne gebruikt ais speelduin en motorcrossterrein, inet o.a. Sedum acre, Sagina procumbens, Cerastium diffusum, Juncus articulatus, Centaurium littorale, Chenopodium rubrum,...”, 25.5.1993, M. Leten s.a. (GENT) (625 m van het strand). Io de tachtiger jaren vond ook F, De Raeve (mond. rned.) de soort io deze omgeving in een vergelijkbaar habitat.

€1.41.(12/21/23): een groot aantal gegevens overeen vrij lange periode. Eerste waarneming: ”N.i.eu- port", s.d. (< 1827), Dumortier in herb. J. Kickx (GENT) en D u m o r t ie r ( 1827); Nieuwpoort/Lombartsij- de, duin-schoire-overgang op de rechteroever van de IJzer, vanaf 1862 regelmatige waarnemingen: o.a. ’"Lombartsyde... embouchure du chenal... entre les dunes et l ’estacade... vaste plaine couverte par les sa­bles maritimes”, 6.7.1862, P ir é (1862) enk. Piré (BR); ’’retrouvé en quantité... dans les prés maritimes de Lombartzijde”, 1883, B a q u e t (1863); ’’rapproché de la crique de Lombartsyde... une petite portion... où ia marée pénètre encore jusqu’aux dunes”, 23.6.1912, M a s s a r t (1912); laatste waarnemingen: "Nieu- pori, limite supérieure des alluvions marines”, 23.6.1923, A. Isaäcson (BR) & A. Visé (BR); "Lombartzy- de... à la limite des alluvions marines et des sables des dunes... quelques exemplaires”, 1929, I s a ä c s o n & M a g n e i . (1930).

De soort was ook aanwezig op de linkeroever van de IJzer: €1.41.11: ’’plaine sablonneuse, entre le chenal ei la mer, à Nieuport-Bains”, 22.8.1878, N. Vandenbroeck (BR); ’’schorre sablonneux, Nieuport- Bains”, 19.5.1914, L. Magnei (BR),

€1.32.14: Middeikerke, De Warandeduinen, 1985, M. Leten (125 m van het strand); 15.6.1985, Nat- .Werkgr.Bot. van De Wielewaal (streeplijst, IFBL-archieven); Westende-Bad, 2 ex. op het hoogstrand met Euphorbia paralias en 6 planten hoog op de loefzijde van de zeereep in helmdum, 18.6.1990, G. Rap­pé.

Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder Cochlearia danica en Plantago corono­pus, 21.6.1990, G. Rappé (15 m van het strand).

C1.14Í.44): ’’Ostende”, 7.1862, ,4. Thielens (BR); ’’digue de mer près le nouveau phare, Ostende",

DUMORTIER A 58-59 — 15-11 -1994 3.1

Page 5: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

7.1869, A. De Prins (BR): ’’digues, entre les pierres, Ostende”, 5.7.1908, M. Haiin (BR).

B1.57: ’’sables, Wenduyne”, 17.7.1898. J. Hennen (BR); BÍ.57.12: Wenduine, zeedijk, met Sagina procumbens, 30.6.1991, G. Rappé. B 1.57.12/13/14: Wenduine, wegbermen van de N34, 1991, A. Zwae- nepoel. (100 m van her strand).

B 1.48.33: ’’Blankenberge, oyster-pit, between the flagstones of a flogged floor, bordering on the oys- terpit”, 16.6.1982, L. Vanhecke 6637 (BR): ’’Blankenberge, vlak bij de ¡ram tenui nus”, 5.7.1989, L. Van- hecke 8681 & F. Billiet (BR). (beide ca. 250 m van het strand)

B2.4i.13; ’’Zeebrugge, Fonteintjes, duinmoeras, periodiek overstroomd met kaikrijk water”, 23.6.1977, L. Vanhecke 5793 (BR) (ca. 125 m van het strand).

B2.42.il : Heist, zeedijk, in beperkt aantal tussen boordstenen, met Cochlearia danica, Plantago co­ronopus, Cerastium diffusum. Sagina procumbens,..,, daarnaast ook tussen straatstenen langs de kustbaan, 22.6.1994, M. Leten; ’’Heist, massaal op opgespoten terrein in de Zeebrugse haven, droog tot wisselend vochtig kalkrijk zand”, 22.6.1994, M. Leten (GENT) (tussen 500 en 800 m van het voormalige strand).

B2.32.43: 1937-1939, J.E. De Langhe (streeplijst, IFBL-archief).

B2.33: "dans les dunes du littoral, à Knocke”, Baguei (1876). In deze periode waren de ’Kleine Vlak­te’ en de ’Paardemarktkreek’ pas recent van de zee afgesloten (1872; C'l a e y s et al. 1981) en de duin­vorming in de Zwinmonding nog veel minder ver doorgedreven, wat een locaiisatie in B2.33 (de huidige ’Zwinbosjes’) waarschijnlijk maakt. B2.33.42: ”Knokke-Hei Zoute, Zwinbosjes”, 5.8.1989, NatWerkgr- .Bot. De Wielewaal (streeplijst, IFBL-archief).

B2.34: Knokke, Zwin, meerdere gegevens ín herbaria en IFBL-archief, o.a.: ”Le Zwijn”, 1938, Mos- seray (BR); Zwin, 1970-1973, P a r e n t & B u r n y (1981); 1979, Zwin, Ja n se n (1979) (zie opnametabel), B2.34.13: ’’Knokke, het Zwin”, 1993, A.Zwaenepoel 528 (GENT). B2.34.14: 3.6.1939, J.E. De Langhe (streeplijst, IFBL-archief); ’’Knokke, Zwin, duinkopjes aan de rand van de Puccineitia-schom, met Para ­photis strigosa, Pottia heimii. Plantago coronopus,...”, 1975, P. Goetghebeur 2049 (GENT).

B2.51: Van Rompaey & Del vosalle (1979); geen gegevens in IFBL-archieven. Hoogstwaarschijnlijk ten onrechte in Atlas opgenomen.

02.18: s.d. (tussen 1830 en I860), "polders de S Jean in Bremo près de Watervliet”, s.aucL (herb. J. Kickx, GENT) (eventueel B2.57, B2.58 of C2.J7).

Aanvullende gegevens langs de Noordfranse duinkust zijn er van Bray-Dunes (CÖ.55, siuftermilieu in Dunes du Perroquet, 1994, M. Leten) en Oye-Plage (Ju l v e 1989).

De mondiale verspreiding van Sagina maritima is een stuk ruimer dan deze van Catapodium marinum. De soort komt voor aan de kusten van Noord-Áírika, Klein- Azië en het grootste deel van Europa, noordwaarts tot op de Lofoten, en langs de Oostzee ( M e u s e l et al. 1965; J a l a s & S u o m in e n .1983). Langs de kusten van de Atlantische Oceaan en de Noordzee vormt zij een vrijwel gesloten areaal. Iii N~ Frankrijk zou zij echter minder verspreid zijn dan Catapodium marinum en relatief meer gebonden aan estuariale milieus ( V ig n o n & V ig n o n 1 9 8 5 ). Dit is nochtans niet helemaal in. overeenstemming met eigen waarnemingen in Bray-Dunes en ten N van Ambicíense en met deze van Oye-Plage. Ten dele wordt/werd de soort ver­moedelijk ook hier dus regelmatig over bet hoofd gezien, deels kan de minder sterke verstedelijking van de Noordfranse kusten hieraan debet zijn (zie de aard van vele Belgische standplaatsen). Opmerkelijk is wel dat zij ook in Nederland (W e e d a 1985; V a n d e r M e l d e n 1 9 9 0 ) vrij algemeen is in de meer gedifferentieerde delen van de kust (Delta, Waddengebied), maar vanouds vrijwel ontbreekt in het met de Belgische kust meer vergelijkbare (maar niet verstedelijkte), gesloten duinkust- gebied van Holland. De soort komt er soms ook binnendijks voor, zij het steeds in de nabijheid van de (voormalige) kust. In tegenstelling tot o.a. Cochlearia danica (Z w a e n e p o e l . .1.993 & 1 9 9 4 ) is zij. voor zover bekend, nooit tot de strooizouthabitats van het binnenland doorgedrongen.

DUMORT1ERA 58-59 Í5-U-19S4

Page 6: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

Syntaxonomie en ecologie

Tabel 1 geeft een overzicht van 23 vegetati.ekun.dige opnamen uit België en Noord-Frankrijk. De heterogeniteit van. het ophame-materiaal, slechts in beperkte mate veroorzaakt door verschillen in proefvlakgrootte, maar in dergelijke ’inslag vegetaties steeds zeer afhankelijk van het gebruikte homogeniteitscriterium, springt. ais eerste in het oog. Ais we de tabellen van T ü x e n & W e s t h o f f (1963) ais referen­tie gebruiken, dan zijn in onze opnamen elementen terug te vinden van het Sagina maritimae-Cochlearietum danicae Tx. et Gillner 1957 en het Sagino maritimae- Catapodietum marinae Tx. 1963. Deze overgangssituatie is niet onlogisch ais we het areaal van beide associaties bekijken. Het Sagino-Cochlearietum is bekend van Zuid-Scandinavië tot Bretagne (Frankrijk). Het Sagino-Catapodietum werd beschre­ven ais een vicariërende associatie van. de klifkusten van Bretagne, maar het areaal is nog niet goed bekend (T ü x e n & W e s t h o f f 1963).

Qua milieu wordt het Sagino-Cochlearietum beschreven ais kenmerkend voor in­stabiele grensmilieus tussen halo- en xeroserie langs zandige kusten. Het komt er voor op mierenhopen van Lasius niger en L. flavus en aan de voet van duintjes en strandwallen, gelegen op achterduinse strandvlakten en schorren. Kenmerkende mi­lieufactoren zijn een wisselend zoutgehalte, een sterk fluctuerend vochtgehalte en een oppervlakkige sedimentatie van slib en organisch materiaal. Naast een sub- associatie typicum R. Tx. et Westhoff 1963, worden de subassociati.es sedetosum acris R.Tx. et Westhoff 1.963 (in relatief droog milieu) en juncetosum gerardii R.Tx. et Westhoff (in relatief natte situaties) beschreven (B e e f t in k 1.965, W e s t h o f f & D e n H e l d 1975). Het milieu van het Sagino maritimae-Catapodietum marinae wordt daarentegen omschreven ais een pioniergemeenschap van kleine open plekjes in overblijvende klifkustvegetati.es op ondiepe lemig-zandige bodem. Een aantal be­geleidende soorten zijn duidelijk zuidelijke elementen waarvan de noordgrens niet of nauwelijks tot onze streken reikt. Ons inziens is het verschil tussen beide associaties helemaal niet scherp en is er eerder sprake van een continuüm. Zoals ook reeds door T ü x e n & W e s t h o f f (1963) wordt gesteld en zoals bij wel meer ’inslag’-gemeen­schappen het geval is, uiten de onderlinge verschillen zich meer in de begeleidende soorten van de overblijvende ’schering’-begroeiing en in algemene habitat-aspecten, dan in de variatie van de kenmerkende groep van kortlevende ’opportunisten’. Daar­naast is echter duidelijk dat beide soorten in België en Noord-Frankrijk, ten dele om­wille van het soms zeer anthropogene karakter van de standplaatsen, in een duidelijk veel breder spectrum van begroeiingen optreden dan uit de klassieke beschrijvingen van de Saginetea maritimae tot uiting komt.

Op basis van de Belgische en Noordfranse waarnemingen kunnen de stand­plaatsen van Catapodium maritimum en Sagina maritima worden opgedeeld in min- stens een zestal, deels overlappende, ’types’.

(1) Goetghebeur (herbariummateriaal GENT, 1975) citeert Sagina maritima van het Zwin ”op duinkopjes aan de rand van de Puccinellia-schoneC samen met andere kortlevende soorten van zilte en zandige standplaatsen en het hal.ofi.ele mos Pottia heimii; J a n s e n (1979) vermeldt de soort, met Catapodium marinum, van een ver­gelijkbare situatie en ook van ’brakke duinvalleitjes’. Zwaenepoel trof de soort er in 1993 op een analoge standplaats aan (opn. 8, 17-18). De groeiplaats in het Noord­franse Brav-Dunes, in een. zee-inbraak in de duinen, is enigszins vergelijkbaar, al tre­den zeereepsoorten (Cakiletea maritimae en Ammophiletea) hier meer op de voor-

DüMORTIERA 58-59 1S-11-1994

Page 7: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

Tabel 1 TWINSPÁN-tabel van Belgische en Noordfranse opnamen roet Catapodium marinum ofSag ina mar itima

Opname ex

bedekking (vé)

Euphorbia paraliasSagina maritimaCochlearia danicaParaphotis strigosaCentaurium minusSagina nodosaEupatorium cannabuiumSonchus oleráceasCatapodium marinumLeontodon saxatilisCarex arenariaPhleum arenariumPottia heimiiOnonis repensLotus corniculatusFestuca filiformisArmeria maritima'Trifolium dubiumTrifolium campestreTortula ruralis ssp. r'uraiiformisRosa rugosaKoeleria albescensHypockoeris radicataElymus athericusConvolvulus arvensisCerastium semidecandrantBromus hordeaceum,4 renaria serpyllifoliaPoa pratensis s.l.Plantago coronopus Anagallis arvensis Sedum acreTaraxacum sectie Taraxacum Taraxacum sectie Erythrosperma Senecio vulgaris Sagina procumbens Ranunculus sardous Sonchus asper Galium verum Cerastium diffusum Ammophila arenaria Barbilla convoluta Rumex crispus Folium perenne Hemiaria glabra Elymus repens Conyza canadensis Bryum sp.Agrostis stolonifera Trifolium repens Hippophae rhamnoides

1.U1 1 1 11112222 Í 2 3 4 5 6 7 8 9 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0 I 23

4 2 5 3 6 5 8 2 12139777 7817 05 0 00 0 0 5 3 5 0 5 5 0 5 00 ? 00 5 5 ?

- 1- - 2—

1-1 i i 11111 il 1 3 77441- 3 - 1 1 11- - — — 5 t ....

- ............ 1.... ......1 -4 -3 2 1 ------ 61

1 - 1 1- -1 ~ ~ .5 2 2 3 21— — ............2—4 - 1 1 1 - ........ ..,2— 2 ..2 — 1-------4 - 2 1 1 -- 2 2 ......................... -4 -2 2 1 I I ...................

2 2 7 -3

1122

- 1 2 2 - 1 - - 1 2 1 -

11 i 55545 122— 1 Í 142 m— .----------1 2 — i 1 - -

-2211 — 1 — l i ­

l i - 11

U II - ....

1 6 2 - 1 2 4 - 5 3 2 4

34 DUMORTKRA 58-59 — i 5 -ti '994

Page 8: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

Opname nr L !1 I 1111112222 12 3 4 5 6 7 8 9 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0 123

——-1 1 -1 ---------12

----------- l i i ---------------------- ----------- 141----- -----------------

---------------1 2 4 2 4 1 1 1 --------------1----------- '4 - 1 ------ 2 4 ---------

I 1 1 -1 - -...... 1- 1-1-1 — —... 1 1 ........1 -3 1 3 2 -................

— 1— 1--------- 12 1 3 ------------- .......3......... 3 - 7 5 ------------- - 2 1 2 --------------------------- _ 4 i ----

2 2 _______----------------- --1 i h ------------ 1_1------------ .......1 1 1 2 -3 3 .......... .......

12— 1— — 2 % - -

H .....

.......................... 43„_2.............. . - - I 1.......2 4 ..... - ------------------2.1144 ---------

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 i 111 0000000011 1 11.1111 10001 ï 001111110001 i I I 11100101

eigen opnamen en opnamen van Goetghebeur 1977 (opname 2), Jansen 1979 (opnamen 17 en 18) en J ulve 1989 (opnamen 22-23), De oorspronkelijke Londo- of Braun-Blanquetschaal werd getransfor­meerd: I = «1% , 2 = 2%, 3 = 3-5%, 4 = 6-15%, 5 = 16-25%, 6 = 26-35%, 7 = >35%. Opname 1 : Am- bleteuse 26/7/1994, opname 2: Middeikerke 2/7/1977, opname 3: Wenduine 30/7/1994, opnamen 4 en 5: Wenduine 5/6/1991, opnamen 6 en 7: Wimereux 22/9/1993, opname 8: Knokke 14/9/1993, opnamen 9, 10 en 11: Brav-Dunes 26/7/1994, opname 12: De Panne 26/7/1994, opnamen 1 3 ,1 4 ,15 en 16: Helst 31/ 7/1994, opnamen 17 eri 18: Knokke 1979, opnamen 19 en 20: Raversijde 21/6/1990, opname 21: Am- bleteuse 26/7/1994, opnamen 22 en 23: Oye 1989.

Overige soorten: Barbilla hornschuchiana 14(1), Barbilla unguiculata 15(1), Bellis perennis 6(1), Beta maritima 7(1), Brachythecium albicans 3(1), Calystegia soldanella 1(1), Carex flacca 12(1), Carex tri­nervis 12(1), Centunculus minimus 12(2), Cerastium fontanum 1.3(1), Cirsium vulgare 7(1), Cladonia py­xidata 8(1), Dactylis glomerata 5(1), Diplotaxis tenuifolia 2(3), Epilobium hirsutum 13(1), Epilobium sp. 15(1), Equisetum arvense 15(1), Erodium cicutarium ssp. dunense 4(1), Erodium lebelii 4(1), Euphrasia cf. "tetraquetra” 12(1), Hypericum perforatum 13(1), Hypnum depressiforme 13(1), Limonium vulgare 7(1), Myosotis ramosissima 1(1), Nostoc sphaericum 8(1), Oenothera biennis 5(1), Oenothera parviflora 16(1), Parapholis incurva 9(1), Picris echioides 16(1), Plantago lanceolata 5(1), Potentilla anserina 13 (1), Potentilla reptans 5(1), Prunella vulgaris 15(1), Sagina apetala 14(1), Salicornia sp. 11(1), Silene vulgaris ssp. maritima 6(2), Solarium dulcamara 10(1), Tragopogón pratensis 4(1), Trifolium pratense 6(1), Trifolium striatum 4(1), Veronica arvensis 4(1).

Glaux maritima Atriplex prostrata Solanum triflorum Salsola kali Elymus farctus Chenopodium rubrum Rumex sp.Juncus bufonius s.l. Festuca rubra s.l.Linum catharticum Matricaria maritima s.l. Senecio jacobaea Plantago maior Matricaria discoidea Cirsium arvense Medicago hrpulina Vulpia myuros Trifoliun i frag ¿ferum Salix repens Ranunculus repens Pulicaria dysenterica Polygonum aviculare Poa annua Phleum bertolonii Juncus articulatus Holcus lanatusGnaphalium luteo album.Epilobium ciliatum Crepis capillaris Calamagrostis epigeios Juncus gerardii Centaurium pulchellum

DUMORTJERA 58-59— 15-U-I9W 35

Page 9: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

grond (opn. 9-i 1). Ook op hei Heistse opspuitingsterrem vertonen sommige begroet­ingen met Sagina maritima kenmerken van de hoge-schor-vegetatie (Juncus gerar­dii, Juncus ambiguus, Trifolium fragiferum,..,) (opn. 13). Al deze begroeiingen slui­ten nog het best aan bij het klassieke Sagino maritimae-Cochlearietum Janieae.

(2) De standplaatsen op de Noordfran.se klifkusten kunnen dan weer worden op­gevat ais verarmde vertegenwoordigers van het Sagino maritimae-Catapodietum ma­rinum (opn. 5-6). Catapodium marinum werd hier overigens ook op keienstranden (mei: Crambe maritima. Glaucium flavum, e.a.) waargenomen (M, Leten).

(3) Rappé vond Sagina maritima in Westende in typische (soortenarme) zee- reepvegetaties. Ook de opnamen uit Anibleteuse, waar de soort samen met Catapo­dium marinum voorkomt, zijn afkomstig uii een dergelijke habitat (een ijl begroeide tijdelijke kwelzone in een zeereepduin met ondiep ondoorlatend substraat), maar vertonen verder nogal overeenkomsten met deze van Bray-Dunes. Specifieke bege­leidende soorten in. deze habitat zijn o.a. Ammophila arenaria, Elymus farctus, Sal­sola kali, Euphorbia paralias, enz. (opn. 1, 21). Ook de standplaatsen in Raversijde betreffen in feite (kunstmatige en daardoor enigszins gestabiliseerde) zeereephabi- tats. (opnamen 19 en 20).

(4) Door Leten werd Sagina maritima diverse malen waargenomen in recent uit­gestoven vochtige, volledig zoete en relatief voedselanne duinpannen. Het betrof steeds zeer open vegetaties opgebouwd uit een Ios of vlekkerig stramien van over­blijvende, veelal rhizomen of stoïonen vormende soorten ais Salix repens. Juncus ar­ticulatus, Carex arenaria en Agrestis stolonifera, met inslag van kortlevende soorten ais Centaurium minus, Sagina nodosa, Cerastium diffusum, Centunculus minimus,.., (opn. 12) Dergelijke pioniervegetaties (Centaurio-Saginetum moniliformis, Nanocy- perionflavescentis) vormen het jongste stadium in de ontwikkeling van een mesofiel kruipwilgstruweel (Salicion arenariae) of, op nattere standplaaatsen, van een duin- kalkmoeras (Caricion davallianae) ( D ’H o n d t 1981). In. sommige gevallen ver­toonde de vegetatie een ruderale inslag te wijten aan betreding en lichte eutrofiëring (Sagina procumbens, Poa amina, Chenopodium rubrum,...). Ook Catapodium mari­num werd overigens in Noord-Frankrijk waargenomen in het overgangsritilieu van een vochtige duinvallei en een helmduin (duinen van Hardeiot-Plage, 1982, M. Le­ten). Een deel van de groeiplaatsen op opgespoten terrein in Heist sluit qua soorten­samenstelling en abiotisch milieu aan op deze vochtige zoete duinvalleien (opn. 14, 16). Sagina maritima werd er zelfs aangetroffen tor in uitgesproken vochtige vegeta­ties met Phragmites australis, Calamagrostis epigeios, Salix repens, Samolus vale­randi, Sagina nodosa, enz. (geen opname). De ruderale component is in deze opspui- tingsterreinen echter vrijwel steeds meer uitgesproken. Van enige zilte invloed lijkt in dit type nergens sprake, dit in tegenstelling tot de Sagina maritima-groeiplaatsen van Oye-Plage waar zij voorkomt in een. vegetatie met enerzijds Sagina nodosa en Centaurium minus en anderzijds Parapholis strigosa en.P. incurva (opn. 22-23). Al­hoewel ons verder geen vermeldingen van Sagina maritima of Catapodium marinum in een dergelijke vegetatie bekend zijn, wordt ook door W e s t h o f f & D e n H e l d (1975) reeds gewezen op de mogelijke transitie van het Centaurio-Saginetum en het Saginion maritimae.

(5) In Wenduine komen beide soorten voor in een wegberm van de N34 en ook de Catapodium-\mdpla.ats van. G o e t g h e e e u r (1.977) betreft een zeer antropogene

36 D U M O R TÏER A 58-59 — ! 5- i l - ! 994

Page 10: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

standplaatsen, (parkeerplaats). De oppervlakkige sedimentatie van slib is hier zeker niet aanwezig. Het wisselende vochtgehalte wordt op heide plaatsen op meer kunst­matige wijze veroorzaakt, namelijk door bodemverdichting ten gevolge van gepar­keerde wagens. Het relatief groot aantal planten uit. de Ganzevoet- en de Weegbree- klasse (Chenopodietea & Plantaginetea majoris) is indicatief voor deze antropogene invloed. Ook sommige begroeiingen van het opgespoten terrein te Heist vertonen de­ze kenmerken. In hoeverre hier nog sprake is van enige zoutinvloed is onduidelijk (opnamen. 2-5, 15).

(6) Wat we ons tenslotte bij de negentiende eeuwse poiderlocatie van Sagina maritima ín Sint-Jan-in-Eremo moeten voorstellen is niet duidelijk. In de vermelde gemeente komen zilte kreken met zandige oeverzones voor. Het is niet onwaarschijn­lijk dat de vindplaats van Sagina maritima in een dergelijke omgeving moet gesi­tueerd worden.

Samengevat blijkt dat beide soorten, maar vooral Sagina maritima, ais 'inslag' in een zeer breed gamma van maritiem beïnvloede begroeiingen kunnen voorkomen. Langs de Belgische kust blijken de klassieke habitats en soortencombinaties van het Saginion maritimae daarbij slechts een beperkt deel. van de populaties íe herbergen. 'Nieuwe’, deels anthropogene, habitats lijken steeds belangrijker te worden.

Discussie

Ondanks het .feit dat Catapodium marinum slechts sporadisch in ons land aange­troffen wordt en de groeiplaatsen een. nogal efemeer karakter vertonen, verschijnt de soort toch in een bijzonder typisch milieu. Dat milieu doei in België weliswaar wat. antropogeen aan op twee van de drie standplaatsen, maar leunt qua soortensamen­stelling toch vrij dicht aan bij de meer natuurlijke groeiplaatsen in Nederland. W e s t - h o f f et a i (1970.) wijzen op de eerder uitzonderlijke vestiging van nieuwe soorten in natuurlijke, niei: door de mens beïnvloede milieu’s. Zij halen Catapodium marinum aan ais een van de weinige tegenvoorbeelden. Op twee van de Belgische vind­plaatsen is de beïnvloeding door de mens echter vrij uitgesproken (parkeerplaaats, wegberm). Zelfs ongewilde aanvoer van zaden vanuit Spanje o f Frankrijk met toeris­tenwagens lijkt niet ónmogelijk. Nochtans blijft het feit dat ook heel wat soorten van het meer natuurlijke Catapodium-biotoop aanwezig zijn.

W e s t h o f f et al. (1 9 7 0 ) wijten het snelle verdwijnen van Catapodium marinum aan een verminderde reproduk.tiecapacite.it aan de areaalgrens. Op grond van D e V is ­s e r (1 9 5 8 ) moet deze stelling nochtans genuanceerd worden. Volgens zijn waarne­mingen kent de soort een dubbele kiemingstrategie: het merendeel van de zaden kiemt direct na de zaadvai vanaf augustus, terwi jl een kleiner deel de kieming uitstelt tot in het voorjaar. Verliezen van de nazomerlichting door winterse vorstperiodes kunnen, dus in zekere mate opgevangen worden door de voorjaarslichting. Strenge winters op zich zijn dus waarschijnlijk een onvoldoende verklaring voor het on­regelmatige voorkomen van Catapodium marinum . Het is echter een nog te controle­ren hypothese dat late nachtvorst ook de voorjaars'kiemplanten fataal kan zijn.

Aan de huidige noordgrens van zijn areaal werd Catapodium marinum pas vrij recent voor het eerst waargenomen: in Frankrijk noordelijk van Calais klaarblijkelijk pas in 1926, in Nederland sinds 1937 en aan de Belgische kust pas vanaf 1977. W e e - d a (1980) wijt de gestage toename van het aantal bekende Nederlandse vindplaatsen

DUMORTÏERA <=« . - 1‘ i i J A 37

Page 11: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

veeleer aan betere kennís van de standplaats, dan aan een recente areaaluitbreiding. Betere prospectie heeft, ongetwijfeld een rol gespeeld bij het toenemend aantal waar­nemingen, maar een. kanttekening is híer toch op haar plaats. Aan de Belgische kust bestaan vanouds twee ’natuurlijke’ potentiële groeiplaatsen voor deze soort (de zan­dige schorre van Nieuwpoori/Lombartsijde en het Zwin in Knokke), Hoewel beide sites vanaf de t weede helft van vorige eeuw zeer regelmatig en vermoedeiijk ook zeer intensief werden onderzocht (cf. de vele opgaven van Sagina maritima, maar ook van b.v. Bupleurum tenuissimum., Parapholis strigosa, enz.), is het opmerkelijk dat de soort ervóór 1979 nooit werd gevonden. Van de groeiplaatsen in antropogeen beïn­vloede milieu’s aan de Belgische Middenkust is het al helemaal onwaarschijnlijk dat zij teruggaan op oudere, nooit waargenomen populaties. Een relatief recente uit­breiding van het areaal of, waarschijnlijker, fluctuaties in de marge van een ’vast’ verspreidingsgebied, zijn dus zeker niet ónmogelijk.

Vergelijkbare fenomenen konden recent worden waargenomen bij de eveneens thaliasochore soorten Crambe maritima (R a p p é .1984) en Glaucium flavum. (M e n n e - m a et a l 1985), en reeds eerder bij een soort ais Himantoglossum hircinum (L et e n 1989). Behalve het feit dat: Catapodium marinum (meestal) in een nog net iets zilte sfeer gedijt:, zijn er ín feite een groot aantal andere (semi-)eenjarige grasjes, zoals Apera interrupta, Bromus diandrus, B. rigidus, B. tectorum, Catapodium rigidum, Lagurus ovatus, Poa bulbosa, Vulpia ciliata ssp. ambigua, V. fasciculata, V, myuros, V, pyramidata, ... en in zekere mate ook kruiden (Medicago minima, Sagina apetala, Silene conica, Trifolium striatum, Valerianella locusta,..,) die eenzelfde, enigszins antropogeen beïnvloede duinbiotoop in toenemende mate koloniseren. De meesten onder hen verover(d)en de duinen van. zuidwest naar noordoost. Hun uitbreiding kan in verband gebracht worden met een drietal factoren. Enerzijds krui het zijn dat vele soorten profiteren van een periode met zachtere winters om noordwaarts uit te brei­den (is er misschien ook sprake van een adaptief gedrag t.a.v. het koelere klimaat?). Daarenboven profiteren vele soorten ongetwijfeld van de toegenomen urbanisatie en de globale toename van de nutriëntenrijkdom in onze duinen, gekoppeld aan de crea­tie van een nieuwe, relatief instabiele maar niei sterk dynamische habitat, nl. weg­bermen en parkeerzones in de droge duinen. Tenslotte hebben vele soorten ook baat bij de grotere mobiliteit van de kustbezoekers. Antropochorie is waarschijnlijk een kwantitatief nog steeds sterk onderschatte verbreidingsstrategie, zelfs in de globaal gezien relatief natuurlijke duinen.

Hoewel de milieuvereisten van Sagina maritima en Catapodium marinum gelij­kenissen vertonen, moeten we voor de zeldzaamheid van de eerste soort een andere verklaring zoeken. Duidelijk ís dat hier geen rep.roductiebeperkin.geo ten gevolge van strenge winters of late nachtvorst kunnen optreden: de soort doei het immers ook veel noordelijker nog goed. Het blijkt echter dat dit onooglijk plantje jarenlang on- derbemonsterd werd en dat de hele kustlijn in feite een potentiële vindplaats biedt voor deze slecht gekende soort. Alleen, al de hier gepresenteerde nieuwe vind­plaatsen veranderen het door de Atlas weergegeven verspreidingspatroon van een en­kel aan de oostkust voorkomende soort: (een zeldzaam verspreidingspatroon, het om­gekeerde is eerder de regel) naar een langs de hele kust verspreide soort. Opmerkelijk is toch de onverwachte aanwezigheid van de soort in pioniervegetati.es van primair zoete, vochtige duinvalleien. Mogelijk werd zij hier vroeger over het hoofd gezien, al lijkt ook de toename van andere pioniers ais Centunculus minimus en Scirpus seta­ceus wel degeli jk van relatief recente aard. Ook híer kunnen menselijke factoren (be~

38 DUMORTÏERA 8*-58 — W-4M994

Page 12: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

trading en aanvoer van diasporen» lichte eutrofiëring) misschien een ról spelen en de zo goed ais ontbrekende zout-invloed (deze habitats liggen op honderden m van de Vioedlijri) misschien compenseren.

Natuurbehoud

Het pleidooi voor de bescherming van overgangsgebieden aan de kust heeft zích de laatste decennia vooral toegespitst op de overgang duin-pofder (zíe o.a. D e R a e v e 1980 en de perikelen rond het Duinendecreet). Maritieme grensmilieu’s behoren nochtans tot de meest kenmerkende natuurlijke ecosystemen van dit Maagland-bij- de-zee’. Waar het overgrote deel reeds lang door inpolderingen is verloren gegaan, werden de resterende relicten gedurende de laatste eeuw nogmaals gedecimeerd door diverse ingrepen en toeristische activiteiten. De resten van wat restte verloren daarenboven nog dikwijls veel van hun natuurlijk karakter en moeten vaak worden gezocht tussen (infrastructuren teri behoeve van) recreërende mensen. Dit alles, de inmiddels vergeten verliezen en ongekende ecologische potenties en vooral de ais onoverkomelijk ervaren druk vanuit sterke sectoren ais toerisme en kustverdediging, hebben de belangstelling voor deze zone bij vele botanisten wat naar de achtergrond verdrongen. De pas recente ’herontdekking’ van Sagina maritima illustreert d it Dat dit alles ooit anders was getuigen M a s s a r t (1907) en de lijst van vroegere herbori- saties door de Koninklijke Botanische Vereniging.

De nood aan aandacht voor dit milieu is er echter niet minder dringend om. De soorten van de overgang duin-schorre en andere maritieme grensmilieu’s scoren im­mers níet enkel zeer hoog in de lijst van uit Vlaanderen verdwenen vaatplanten {Bu­pleurum tenuissimurn, Hordeum marinum, Carex divisa, Lactuca saligna,...} maar ook in de Rode Lijst, van sterk bedreigde soorten (Armeria maritima, Halimione pe­dunculata, Catapodium marinum, Carex extensa, Glaucium flavum, Atriplex laci­niata, Á. glabriuscula,,..) (C o s y n s et al. 1994). Eén enkele beslissing inzake water- peilsverandering ín het Zwin, bijvoorbeeld ten behoeve van avifauna of kustbe- scherming, kan bovendien het allergrootste deel van het nog resterende natuurlijke duin/scborre-overgangsmilieu in België vernietigen.

Het groeiende besef van de waarde en de bedreiging van het maritieme zout/zoet- overgangsgebied leidde recent, tot enige voorstellen voor een betere bescherming. In het ontwerp van Groene Hoofdstructuur worden een aantal delen van het (hoog-) strand ingetekend ais ’Natuurontwikkelingsgebied’. Daarnaast pleit ook R a p p é (1.993) voor de oprichting van een strandreservaat ter hoogte van Heist. Mogelijk­heden voor natuurherstel zijn er verder vooral in Nieuwpoort, waar via natuurtech- nische milieubouw het voormalige zandige schor en de overgang naar de duinen ze­ker nog te herstellen zijn (K ü ijk e n et al. 1993; D e c l e e r 1986; D e c l e e r & M eere 1992), en in het Westhoekreservaat (De Panne), waar de in 1978 afgesloten inbraak- geulen dringend weer in open verbinding met de zee moeten worden gesteld. Ook binnen de strekdammen van het Zeebrugse havengebied zijn er waarschijnlijk nog mogelijkheden voor natuurontwikkeling. De recente waarnemingen van Catapodium marinum, Sagina maritima en andere kustsoorten (R a p p é 1984), zij het níet zelden in enigszins antropogeen beïnvloede milieu’s, laten in elk geval het beste verhopen voor de herstelcapaeiteiten van het natuurlijke zou t-zoet-overgangsgebied aan de Belgische kust.

DUMORTÏERA 5S-5S Í 5-I I -19v4 39

Page 13: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

Dankwoord

Met dank aan Leo Vanhecke voor het omzetten van de IFBL-eoördiaaten tot kaartjes.

Bibliografie

B a g u e i' Ca, (1876) — Annotations nouvelles à la floré de la province de Brabant. Bull Soc. roy. Bot. Belg. 15: 118-143.

B a g u e t Ch. (1883) — Nouvelles acquisitions pour la flore beige et notes sur les espèces d ’introduction récente, particulièrement le long des voies ferrées. Bull. Soc. roy. Bot. Belg. 22: 44-97.

B eefh n k W.G. (1965) — De zoutvegetaties van ZW-Nederland beschouwd in Europees verband. Mede­delingen Lanbouwhogeschool Wageningen 65: 1-167.

B o n n ier G. (1.934) - Flore complète, illustrée en couleurs, de France, Suisse et Belgique. Paris, 12 to­mes.

C laey s J.. D esoet F., Maks F., N a i r i P. & P ru u o s t, D. (eindredactie) (1981) Ontstaansge­schiedenis vao de Zwinstreek. Kaartenmap met verklarende teksten. Jaycees Knokke-Heist, IO p. + 7 kaaiten.

Co s y n s E., L eten M., H er m y M. & T r ie st L. ( 1994) — Een statistiek van de wilde flora van Vlaande­ren. intern rapport, Vrije IMversiteit Brussel en Instituut voor Natuurbehoud, Brussel/Hasselt, 25 p. + bijlagen.

D ecleer K. (1986) •— Het natuurreservaat ”De IJzermonding” te Nieuwpoort. Oecologische aspecten en suggesties voor beheer. B.N.V.R., Brussel, 48 p. + bijlagen.

D ecleer K, & M eire P. ( 1.992) — Mogelijkheden voor natuurontwikkeling en natuurherstel aan de IJzer­monding (Nieuwpoort). Gent, 5 p.

D e La n g h e J.E., D e l v o s a l l e L., D u v ig n e a u d J., La .m bi.n o n J. & V a n d e n B e r g h e n , C. (1988) — Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden, Pteridofyten en Spermatofyten. Tweede druk: CV + 972 p. Meise, Patrimonium van de Nationale Plantentuin van België.

D e lv o sa l le L. (1978). Verspreidingstypen binnen het floragebied. in: V a n R o m p a e y E. & .Del­v o sa lle L. (1978) — Atlas van de Belgische en Luxemburgse flora. Pteridofyten en Spermatofyten. Tekstgedeelte. Ed. 2. Meise, Nationale plantentuin van België, p. 45.

De Raeve F. (1980) — Groenendijk: of haalt Vlaanderen botanisch meest belangwekkend natuurmonu­ment 1981? Natuurreservaten 2: 7-19.

D e V isser A. (1959) — De levenscyclus van Catapodium marinum (L.) Hubbard. Acta Botanica Neer­landica 8: 40-42.

D ’Hondt A. (1981) - De vegetatie van de Westhoek. Ministerie van het Vlaams Gewest, Bestuur vanWaters en Bossen, 142 p. + kaarten.

G oetghebeur P, (1977) — Catapodium marinum (L.) C.E. Hubbard, níeuw voor de Belgische flora. Du- mortiera 7-8: 64.

Is a a c so n A. & M a g n e i. L. (1930) — Cortlpte rendu de l’herborisation générale sur le littoral belge en 1929. Bull. Soc. roy. Bot. Belg. 62: 171-177.

Ja l a s J. & S u q m ín e n j. (1983) — Atlas Florae Europaeae. 6. Caryophyllaceae (Alsinoideae andParony- chioideae). Helsinki, .176 p.

Jansen G.W. (1979) — Natuurreservaat het Zwin. Doctoraal verslag Rijksuniversiteit Utrecht, níet gepu­bliceerd, 102 p,

JrjLVE Ph. (1989) — Etude phytosociologique de ia végétation de la réserve naturelle nationale de Oye- Plage (Département du Pas-de-Calais). Centre Régional de Phytosociologie, Bailleui, 55 p,

K uijken E., Merrier J.-.L., L eten M., D e v o s K. & M a e l f a it J.-P. (1993) — De betekenis voor bet na­tuurbehoud van het militair domein te Nieuwpoort en Middeikerke (Lombardsijde). interne nota In­stituut voor Natuurbehoud A93.25, Hasselt, 25 p.

L eten M. (1989) — Distribution dynamics of orchid species in Belgium: past and present distribution of thirteen species. Mém. Soc, Roy. Bot. Belg. 11: 133-155.

M a ssa r t J. (1907) — Essai de géographie botanique des districts littoraux et alluviaux de la Belgique. Rec. Inst. Bot. Leo Errerai: 167-584.

M ass a r t J. (1912) — 50' herborisation générale de la Société royale de Botanique sur le littoral belge. Bull. Soc. roy. Boi. Belg. 51: 69-185.

M eu sel H., Jä g e r E. & W e in e r t E. (1.965) — Vergleichende Chorologie der Zentraleuropäischen Flora. Gustav Fischer Verlag. Jena, Band L Karten, 258 p.

P a r e n t G.-H. & B u r n y J. (1981) — Esquisse écologique de ia réserve naturelle du Zwin (Knokke-Heist, Belgique): Evolution dynamique du tapis végétal et relations entre l’avifaune et la végétation. Les Na ­turalistes belges 62:49-86 & 62: 201-231.

40 DUMORTÏERA 58-59 — 15-11-19W

Page 14: VUZ (vzw) · Cl .23.41 : Raverszijde, voormalig Home ’Jan van Gent’, bloembakken aan weerszijden van de deur en ook achter het muurtje bij de toegang iii het gezelschap van verder

P e r r in g P.M. & W a l t e r s S.M. {Ed. s ( • 96 2 ) Alias of die British flora. Thomas Nelson and sons ltd..432 p.

P ir e L. ( 1862) — Première herborisation de la Société royale de Botanique de Belgique. Buil. Soc. tm . Bot. Belg. i: ! 10-130.

Rappe G.:(Î984) — The distribution of some lesser known thallasochorous plant species »>< r>g the Bel­gian coast, compared with their distribution in Western Europe. Biol. Jb. Dodonaea 52: 35-56.

Rappé G. (1993) — De verklaring van de rechten van het strand. Naar een eerste strand- en zeereservaat? Natuurreservaten 14: 28-30.

R u n h a a r J., G r o e n C.L.C., v a n d e r M e h o e n R. & S t e v e r s R.Â.M. (1987) - Een nieuwe indeling inoncologische groepen binnen de Nederlandse flora. Gorteria 13: 277-359.

TOMEN R. & W e s t h o f f V, (rn.m.v. B e e f t ïn k W.G. & J a h n s W.) ( 1963) — Sa inetea-maritimae, eine Gesellschaftsgruppe im wechselhalmen Grenzbereich der europäischen Meeresküsten. Mitt. Flor.- soz. Arbeitsgem. N .F.lö: 116-129.

S t îe p e r a e r e H. & F r a n s e n K. (1982) — Standaard!ijst van de Belgische vaatplanten met aanduiding van hun zeldzaamheid en socio-oecologisehe groep. Dumortierii 22: 1-41.

V a n d e r M e ïjd e n R. (1990) - Heukels’ Fiora van. Nederland, Wolters-Noordhoff, Groningen 21stedruk, 662 p.

V a n R om p aey E. & D e l v o s a l l e L. i 1979) — Atlas van de Belgische en Luxemburgse flora. Pteridofy­ten en Spermatofyten. Ed. 2, Meise, 'Nationale plantentuin van België, 1542 kaarten.

V ig n o n F, (1981)-- (Précartes Í.FFB). Documents floristiques II (2-3-4): 7-246.V ig n o n J. & V ig n o n F. (1985) — (Précaries JFFB). Documents floristiques 111(4) : 31-118.W e e d a ë.J, (1980) Catapodium marinum (L.) Hubbard — Laksteeltje. In: M en n em a J., Q u e n é -

B o t e r ë n b r o o d A.J. & P l a t e C. L. (1980) — Atlas van de Nederlandse Flora 1. Uitgestorven en zeer zeldzame planten. Kosmos, Amsterdam, p. 79

W e ed a E.J. (1985 &} - Sagina maritima G. Don — Zeevetmuur. In: M en n e m a J„ Q u e n é -B o te r e n -b r o o d A J. & P l a t e C.L. (1985) Atlas van de Nederlandse Flora 2. Zeldzame en vrij zeldzameplanten. Bohn. Scheltema & Holkema Utrecht, p. 268

W e ed a E.J. (1985 b) — Nederlandse Oecologische Fiora, Wilde planten en hun relaties 1. Í. V.N., VARA & VF,WIN, 304 p

Westhoff V. (1.963) •— Achteruitgang van Catapodium marinum op Goeree na de strenge winter van 1962-1963. De Levende Natuur 66: 216.

W e s t h o f f V.. B a k k e r P.A., V a n L e e u w e n C.G., V a n D e r V o o E.E. & W e s t r a R. (1970) — Wilde Planten, Flora en Vegetatie in onze Natuurgebieden. Vereniging tot behoud van natuurmonumenten in Nederland, 320 p.

W e s t h o f f V. & D en H e ld A J. (1975) — Plantengemeenschappen in Nederland V ed. Thieme & Cie, Zutphen, 3.24 p.

W e s t h o f f V ., V a n L e e u w e n G.G. & A d r ia n i M.J. (met medewerking van E.E. V a n d e r V o o ) (1962) — Enkele aspecten van vegetatie en bodem der duinen van Goeree, in het bijzonder de contactgordels tussen zout en zoet milieu, Jaarh. Wetènsch. Gen. Goeree en Overfl.akk.ee 16: 46-92.

Z w a e n e p o e l A. ( 1993) — Beheer en typologie van wegbermvegetaties in Vlaanderen. Doctoraatsverhan- deling RUG, 2 delen, 1150 p.

Z w a e n e p o e l A. (1994) — Cochlearia danica L. ais bermhaiofyt langs verkeerswegen in het Vlaamse binnenland. Dumortiera 55-57: 43-49.

DUMORTÏERA 58-59 — i> ! M 994 41