vox - KU Leuven...broederschappen richting zal geven. In die zin is de broederschap van...

40

Transcript of vox - KU Leuven...broederschappen richting zal geven. In die zin is de broederschap van...

  • voxMINORUM

    ORDERS jh

    / AQ^ %

    m

    ; srVREDE EN ALLE GOEDS

    h

    INFORMATIEBLAD VAN DE VLAAMSE MINDERBROEDERS KAPUCIJNEN

    TWEEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT

    Jaargang 70 Nr. 1 Januari - Maart 2016

  • InhoudstafelInhoudstafel.......................................................................................................................................................... 2

    Editoriaal................................................................................................................................................................3

    Uit het generalaat................................................................................................................................................ 4

    Curia Generalis - Fratrum Minorum - Capuccinorum................................................................................4

    Een gezamenlijke franciscaanse universiteit te Rome................................................................................7

    Uit het provincialaat.............................................................................................................................................8

    Verwelkomingwoord van br. Gust op de provinciedag..............................................................................8

    NIEUWJAARSWENSEN 2016. Provincie-dag te Antwerpen op 12 januari 2016.......9

    Bestuursvergadering van 22 februari 2016 in Antwerpen........................................................................... 11

    Benoemingsbrieven....................................................................................................................................... 14

    Constant Teuns...........................................................................................................................................14

    Uit de provincie.................................................................................................................................................. 16

    Ontspannen bezinnen...................................................................................................................................16

    Tentoonstelling..............................................................................................................................................17

    Uit vervlogen tijden............................................................................................................................................18

    De kapucijnen en de Vlaamse beweging: geschiedkundige bouwstenen en toekomstige

    onderzoekspistes............................................................................................................................................18

    Vlaamse beweging: ontstaan en w ezen.................................................................................................19

    De kapucijnen in België vanaf de stichting van de Hollands-Belgische Provincie (1857).............. 19

    Kapucijnen en de Vlaamse beweging vóór Wereldoorlog 1................................................................ 21

    De Eerste Wereldoorlog...........................................................................................................................25

    Het interbellum......................................................................................................................................... 28

    Tweede Wereldoorlog en nasleep......................................................................................................... 32

    Na 1950: uiteenlopende w egen..............................................................................................................34

    Conclusie en kanttekeningen.................................................................................................................. 36

    Een boek een vriend...........................................................................................................................................37

    Wij gedenken..................................................................................................................................................... 39

    Onze fam ilieleden..........................................................................................................................................39

    Erlinda Janssens......................................................................................................................................... 39

  • r

    EditoriaalDe Vox die je nu in je handen hebt ziet er wel een beetje anders uit. Het bestuur heeft namelijk beslist dat wij onze Vox beter kunnen uitgeven en mooier. Daarom hebben ook beslist om samen te werken om deze uitgaven telkens mooi en verzorgd te geven. Broeder Jan de vleeshouwer blijft alles verzamelen en ordenen plaatsen. Broeder Adri Geerts neemt de taak op zich van alles eens rustig opnieuw na te lezen en te verbeteren. Luc Vansina kijkt dan nog eens de lay-out na en stuurt het door naar de drukker die het drukken en verspreiden op zich neemt. Wij vormen dus weer een equipe, en dat is fijn.

    Natuurlijk blijven wij beroep doen op onze medebroeders om informatie vanuit hun gemeenschap en vanuit de provincie door te spelen aan broeder secretaris. Graag zouden wij opnieuw de rubriek 'onze zieke medebroeders' invoeren, maar dit vraagt dat de verantwoordelijke van de fraterniteit br. secretaris op de hoogte houden van wie in de kliniek werd opgenomen en wanneer hij de kliniek verlaat. Ook willen wij onze oproep hernieuwen om bij het overlijden van een familielid een gedachtenisprentje te bezorgen aan broeder secretaris. Op die manier kan de foto van de overledene in ons informatieblad opgenomen worden.

    Wij zijn echter met deze nieuwe werkwijze wel verplicht ons te beperken tot de 40 bladzijden voor een nummer. Dat betekent concreet dat wij ongeveer 36 bladzijden ter beschikking hebben voor teksten. Daarom ook de vraag om zo vlug mogelijk de nodige kopieën door te sturen naar broeder secretaris. Op die manier kunnen wij de nummers op tijd laten verschijnen.

    In dit nummer hernemen wij een rubriek die onze medebroeder Adri Geerts eertijds begonnen is, namelijk het vermelden van boeken die onze interesse verdienen. Zeker, wij zullen dit niet in ieder nummer kunnen doen, maar als wij, dank zij onze medebroeders, kennis krijgen van een boek zullen wij het graag vermelden. Daarom vragen wij aan iedere broeder om een pas verschenen interessant boek te melden aan het secretariaat, zodat wij het kunnen opnemen in onze Vox.

    3

  • T Curia Generalis - Fratrum Minorum - Capuccinorum

    Uit het generalaat

    Vertaling van een brief van de generale curie: Prot. N. 00711/15

    Aan de Provinciale Ministers van de vier Europese Conferenties

    Broeders,

    Met een brief van 24 april 2015 stelt Br. Mauro Jöhri een Commissie samen, die bestaat uit: Br. Eric Bidot ( Minister Provinciaal van Frankrijk), Br. Gaetano La Speme (Minister Provinciaal van Syracuse), Br. Tomasz Zak ( Minister Provinciaal van Krakau), Br. Eduard Rey (Provinciaal Raadslid van Catalonië) en Br. Pio Murat, Generaal Raadslid, die de Voorzitter is. De Commissie kwam een eerste keer samen in Rome, op dinsdag 21 en woensdag 22 juli 2015 in de Generale Curie.

    De broeders herlazen samen het mandaat dat hen werd toevertrouwd door de Minister Generaal. De Minister Generaal was een groot deel van de vergadering aanwezig en hij benadrukte dat '"het doel niet is onze instellingen te redden". Het gaat om de wens te kunnen realiseren van broeders die willen leven in een broederschap, waar het charisma van het franciscaanse kapucijnerleven in alle eenvoud wordt beleefd. Wij hopen dat deze broederschappen open staan voor alle broeders van alle circumscripties van de Orde en dat ze een intercultureel karakter hebben."

    In nauwe samenwerking met de Minister Generaal en zijn Raad, kreeg deze Commissie het volgende mandaat:

    • Het project "broederschap voor Europa" begeleiden en dit samen met de provinciale ministers die geïnteresseerd zijn in het ontvangen en zenden van broeders.

    • Nieuwe initiatieven nemen.• "De meest geschikte juridische vorm uitzoeken, zodat de realisatie zich op een

    efficiënte manier kan ontwikkelen" (zoais aangegeven door de Minister Generaal);• Een dialoog open houden met de provinciale ministers van elke Europese conferentie.

  • T

    De broeders van de Commissie stelden dan een document op. De inleiding vat hun intenties samen: "Beginnende bij de uitnodiging van de Minister Generaal - uit wat naar voren kwam uit de vergadering van de Provinciale Ministers en Custoden van Europa en de Voorzitters van de Conferenties van de Orde in Fatima - en om te beantwoorden aan de wens van de vele broeders van de Orde, willen we het volgende voorstel en plan aanbieden en bekend maken, om de vlam van ons charisma aan te wakkeren en om zo onze bijdrage te leveren tot de evangelisatie in de Kerk.

    In tijden van secularisatie en evangelisatie krijgen de religieuze symbolen meer waarde en betekenis. Daarnaast is het echter ook belangrijk dat de levenswijze van de Orde meer zichtbaar wordt. Daarom kiezen wij voor een proces van voortdurende bekering in broederschap; voor het zoeken van inspiratie in onze oorsprong, zoals die opnieuw is voorgesteld in de Constituties; en voor het bieden van antwoorden aangepast aan de omgeving en de tijden waarin we leven. Het gaat niet in de eerste plaats over het redden van onze Kapucijner aanwezigheid, maar om het vernieuwen van onze levenswijze. We hebben nood aan een goede plaats, waar elke individuele broeder kan voorbereid worden voor deze taak."

    Daarna beschrijft het document een soort intentieverklaring voor deze broederschappen die een plan willen volgen dat is goedgekeurd door de Minister Generaal en dat rechtstreeks afhangt van hem en van de plaatselijke minister provinciaal. De essentiële elementen inzake het gebedsleven, het broederschapsleven, het leven in armoede en de opdracht zullen worden verduidelijkt in een handboek. Deze elementen zullen worden voorgesteld, doch steeds rekening houdend met de plaatsen en met de context in het achterhoofd, en dit in samenspraak met de plaatselijke ordinarius. Het betreft dus geen planning van een eenvormig model, maar wel het verduidelijken van essentiële elementen die het leven van deze broederschappen richting zal geven. In die zin is de broederschap van Clermont-Ferrand, die reeds bestaat, geen model, maar een manier om deze essentiële elementen te beleven, zoals er nog vele andere manieren zijn.

    Op dit ogenblik hebben wij verschillende plaatsen als mogelijkheden in gedachte : het reeds bestaande Clermont-Ferrand in Frankrijk; Kilkenny in Ierland; een plaats in Vlaanderen; een plaats in Spanje op de Camino de Santiago de Compostella; een plaats in Italië. Deze lijst is niet volledig en de broeders van de Commissie hopen dat er in de toekomst nog andere initiatieven worden genomen binnen de geïnteresseerde circumscripties. Om de broeders, die deze ervaring willen beleven, voor te bereiden, lijkt het opportuun om een plaats te hebben, een huis van de Orde, waar de broeders kunnen wonen tijdens de opleiding en waar zij een beter inzicht kunnen verwerven.

    5

  • Tegen het Algemeen Kapittel van 2018 voorzien de broeders van de Commissie het volgende:

    • Ten minste één vergadering van broeders die zich engageren en van broeders die geïnteresseerd zijn in deze broederschappen in Europa. De volgende datum wordt voorgesteld: van 11 tot 16 juli 2016 in Italië. Meer informatie hierover komt later.

    • De begeleiding van initiatieven en het onderhouden van contacten met de broeders die reeds in dergelijke broederschappen werken;

    • De provinciale ministers van de Europese Conferenties informeren tijdens de vergadering van elke Conferentie;

    • Aandacht hebben voor nieuwe projecten die naar boven komen.

    In dit Jaar van het Godgewijde Leven, vertrouwen wij dit project, om de vlam van ons charisma in Europa aan te wakkeren, nederig maar met enthousiasme toe aan de barmhartigheid van de Heer.

    Rome 15 oktober 2015

    Br. Pio Murat, Generaal Raadslid en de broeders van de Commissie

    Br. Eric Bidot, Br. Gaetano La Speme, Br. Tomasz Zak, Br. Eduard Rey

    L

    6

  • Een gezamenlijke franciscaanse universiteit te Rome.

    De ministers generaal van de eerste orde (Conventuelen, Kapucijnen en Franciscanen) en de minister generaal van de reguliere derde orde (TOR) hebben een brief geschreven over hun plannen om een gemeenschappelijke pauselijke, franciscaanse universiteit te stichten. Wij willen, zo schrijven zij, in een tijd van verdeeldheid en fragmentatie, aan de buitenwereld duidelijk maken, dat wij, als zonen van de heilige Franciscus meer gemeen hebben met elkaar dan datgene wat ons door historische ontwikkelingen en verschillende inzichten en interpretaties, van elkaar scheidt. De huidige tijd vraagt ook van ons dat de energie en de middelen die wij nodig hebben, niet verstrooid ingezet zullen worden maar in een gemeenschappelijke onderneming op basis van ons gedeelte inspiratie. Een andere stimulans hiervoor is de aansporing van paus Franciscus, in Assisi, op de 4e oktober 2013, om een teken van eenheid is zijn door onze gemeenschappelijke franciscaanse identiteit. Dit alles heeft ons, gedurende onze jaarlijkse bijeenkomst op de 2e oktober 2015, uiteindelijk doen besluiten om te gaan werken aan de oprichting van een pauselijke, franciscaanse universiteit in Rome. Wij denken dat de tijd rijp is voor zo'n verenigde aanwezigheid in de academische wereld. Wij gaan onze krachten bundelen om daarmee een eenduidig gezicht te laten zien in studie en onderwijs. Als uitdrukking van de academische eenheid binnen de franciscaanse familie, zullen wij samen nadruk leggen op 'liefde in de franciscaanse school7. Zo willen wij een nieuwe impuls geven aan 'de weg van de affectiviteit', een weg die in onze franciscaanse geschiedenis al meerdere malen bewandeld is. We hebben al contact gehad met diegenen die doceren aan onze academische centra in Rome, en wij zullen intensief gebruik maken van hun bijdragen op de weg naar dit uitzonderlijk en uitdagend project. Wij weten ook dat ons initiatief een warm welkom gevonden heeft in de allerhoogste kringen binnen het Vaticaan. We hebben daarom onze verschillende secretariaten voor vorming en studie gevraagd om een stuurgroep te vormen die als opdracht heeft om deze nieuwe universiteit gerealiseerd te krijgen rond Pasen 2018.

    Met de nodige samenwerking van iedereen wordt deze nieuwe loot aan de franciscaanse stam een uiting van onze vitaliteit en ons verlangen naar eenheid, verzoening en creativiteit. Gaven van God waaraan de huidige wereld dringend behoefte heeft.

    Was getekend:

    Br. Marco Tasco ofmconv; br. Mauro Jöhri ofmcap, br. Micheal Perry ofm; br. Nicholas Polichnovski tor.

    7

  • Uit het provincialaat

    Verwelkomingwoord van br. Gust op de provinciedag van 12 januari 201 6 in Antwerpen

    PROVINCIEDAG. 12 januari 2016 te Antwerpen. INLEIDING.

    Dierbare broeders,

    Nogmaals: Hartelijk welkom voor deze provinciedag. Als hoofdthema kozen wij: "De Internationale - Interculturele - Europese broederschap". Ik noem deze drie termen, omdat door de jaren heen de idee van Internationale Broederschap is geëvolueerd. Einde vorige eeuw startte Broeder Generaal, John Corriveau, met de idee van de "Broederlijke Solidariteit". Wanneer er in een bepaald deel van de wereld tekort is aan jonge medebroeders, terwijl er in andere werelddelen een overschot is, vraagt dan de solidariteit niet dat wij met elkaar "broeders delen" ? De gedachte was toen: de rijke provincies - rijk aan roepingen en aan jonge broeders - zenden broeders naar arme provincies. Het zou hier gaan om een overeenkomst tussen twee provincies.

    Uit deze gedachte ontstond later het idee van de "Internationale fraterniteit". Het gaat nu niet langer om een uitwisseling of een contract tussen twee provincies. De maatschappij in Europa is zo internationaal samengesteld, dat een internationale broederschap hier best in zou passen. In de grote steden van Europa wonen mensen samen van zoveel verschillende landen en culturen, dat het een mooi teken zou zijn, indien broeders uit verschillende landen en culturen zouden samen leven, dat zij in alle vrede en liefde samen één fraterniteit zouden vormen. Zo komen wij tot een samenwerking tussen verschillende provincies. Uit dit streven ontstond de naam: "Internationale of Interculturele Broederschap".

    Vanuit het generaal bestuur denkt men op dit moment reeds verder. Het zal moeilijk zijn om in Europa alle bestaande fraterniteiten of zelfs provincies te behouden. Men wil er naar streven dat binnen Europa, in bepaalde grote steden, toch nog broederschappen blijven bestaan. Deze broederschappen zullen samengesteld worden met broeders vanuit verschillende landen en culturen. De Europese provincies zullen wellicht in de huidige vorm verdwijnen. Al deze internationale huizen, deze Europese broederschappen, verspreid over gans West Europa, zullen wellicht één gemeenschap vormen, onder de jurisdictie van Rome.

    Dat zijn de grote toekomstplannen. Over deze plannen en die ideeën willen wij vandaag spreken. Deze provinciedag houden wij in Antwerpen, omdat wij hier een dergelijke gemeenschap willen uitbouwen. Ook Rome ziet in Antwerpen een kans voor een dergelijke broederschap. Met onze Poolse medebroeders zijn wij reeds aan de uitbouw van een interculturele broederschap begonnen. Dit alles is niet enkel een kwestie van broeders zo maar samen te plaatsen. Ook de doelstellingen, de inburgering op allerlei vlakken en de huisvesting moeten grondig bekeken worden.

  • Maar voor dit alles geef ik graag het woord aan broeder Luc. Hij zal ons begeleiden in onze zoektocht naar een gezonde broederschap te Antwerpen, en mogelijks ook op andere plaatsen binnen onze provincie.

    Broeder Luc,

    Dank voor uw inzet bij deze provinciedag. Voor het vele werk dat u verricht hebt om deze dag goed voor te bereiden. Ik hoop dat ik uw geduld niet te lang op de proef heb gesteld. Aan u nu het woord.

    C S

    NIEUWÏAARSWENSEN 2016 van broeder provinciaal op de provinciedag te Antwerpen op 12 januari 2016.

    Dierbare Medebroeders,

    Januari is de maand met de vele wensen voor elkaar. Kinderen schrijven en lezen hun nieuwjaarsbrief voor ouders, peter en meter. Mensen sturen naar elkaar kaartjes, e-mails of sms'jes, om elkaar het allerbeste toe te wensen. Ik schreef voor deze bijzondere provinciedag mijn nieuwjaarsbrief voor jullie. Ik wens je allen een "Zalig en Gelukkig Nieuwjaar" toe.

    Als ik het woord "zalig" hoor, denk ik automatisch aan een gevoel van welbehagen. Het mooie weer kan mij een zalig gevoel geven. Uitrusten op het strand, met een frisse zeebries: "zalig". Een lekker etentje met vrienden: wat een zalig moment. Het kan zo zalig zijn met vrienden een goed gesprek te voeren.

    Maar "zalig" gaat dieper dan een "gevoel". Bij mij gaat het om iets dat "ziel-ig" is. Ziel-ig, met een verbindingsteken tussen ziel en ig. Zalig heeft immers met de ziel, met onze spirit te maken. Ik wens jullie toe dat je, met Gods genade, er in moge lukken in je woorden en je daden, in je doen en laten een stukje van je ziel te steken. Moge de Heer ons allen geven dat wij bezielde mensen blijven; dat onze spirit, onze franciscaanse geest van ons gezicht afstrale en dat door onze levensvreugde andere mensen mogen bezield geraken.

    Ik wens je een "Gelukkig Nieuwjaar" toe. Datje mag lukken in je ondernemingen. Datje in je werk een gevoel van geluk en tevredenheid mag ervaren. Alleen gelukkige, tevreden mensen slagen er in geluk en vrede te brengen bij anderen. En daarom is het ons te doen: andere mensen laten delen in ons geluk; andere mensen dichter brengen bij de vrede, vrede in het eigen hart en vrede in de relaties met medemensen. In Antwerpen zijn wij, met Pax Christi, in het Huis van de Vrede". Laten wij die geest opsnuiven en mee dragen naar de plaats waar wij wonen en werken.

    Het nieuwe jaar wordt vaak gezien als het moment van goede voornemens. In verband hiermee zei onlangs iemand: "Ik maak geen goede voornemens. Op het einde van het jaar moet ik toch vaststellen dat er niets van in huis is gekomen. En dat werkt frustrerend". Op de radio hoorde ik een programma, waar het ging over dit onderwerp. Men stelde vast dat vele goede voornemens niet volgehouden worden. Aan een psycholoog vroeg men hoe dat komt, en of het maken van goede voornemens wel

    zinvol is.

    9

  • Zijn antwoord was: Mensen maken vaak te veel voornemens. Zeer dikwijls is er een gebrek aan motivatie. Zonder motivatie houden wij het niet vol. Het moet een voornemen zijn dat niet haaks staat op andere belangrijke waarden in het leven. Men wil meer sporten, bijvoorbeeld, meer beweging hebben. Dit kan tot gevolg hebben nog meer uithuizig te zijn. Het gezinsleven, het leven als broeders samen, is echter ook belangrijk. Hoe kunnen wij bepaalde waarden combineren, zodat een voornemen toch wordt gerealiseerd ? Wat de motivatie kan vergroten is een voornemen maken waaraan meerdere mensen deelnemen: samen sporten, samen de gezelligheid in huis vergroten, de momenten van samenzijn trachten aangenaam te maken. Er zijn zoveel mogelijkheden om het leven gezelliger te maken. Het vraagt alleen een beetje creativiteit.

    Zou het niet mooi zijn dat wij samen eens één voornemen makten ? Wij zijn in het jaar van de barmhartigheid. Barmhartig zijn betekent: elkaar kunnen verdragen en dragen; voor elkaar een groot hart hebben; elkaar graag zien en kunnen vergeten wat er allemaal verkeerd is gelopen; durven beginnen met een propere lei en trachten in elkaar het goede te zien. Zo kunnen wij stap voor stap leren nog betere medebroeders te worden. Ik besef wel: dit voornemen is niet zo eenvoudig. Op het einde van het jaar zullen wij misschien moeten toegeven dat er weinig van in huis is gekomen. Toch is het de moeite waard om het te proberen. Als wij het samen doen zal dit onze motivatie sterker maken. Wees hierin nooit ontmoedigd: dit voornemen is immers een levensopdracht; een opdracht die nooit zal voltooid zijn. Het zal betekenen: steeds herbeginnen. Ik wens je moed en doorzettingsvermogen toe om de barmhartigheid telkens weer een kans te bieden.

    Tijdens de eucharistieviering van 1 januari word ik telkens getroffen door de Eerste lezing, uit het boek Numeri, hoofdstuk 6, verzen 22 tot 27. Met deze zegen wil ik eindigen: "Jahwe sprak tot Mozes: Zeg aan Aaron en zijn zonen: Als gij de Israëlieten zegent, doe het dan met deze woorden: "Moge Jahwe u zegenen en u behoeden ! Moge Jahwe de glans van zijn gelaat over u spreiden en u genadig zijn ! Moge Jahwe zijn gelaat naar u keren en u vrede schenken !" Als zij zo mijn naam over de Israëlieten uitspreken, zal Ik hen zegenen." Einde citaat.

    Beste medebroeders,

    Ik wens je allen een Zalig en Gelukkig Nieuwjaar toe.

    10

  • Bestuursvergadering van 22 februari 2016 in Antwerpen.

    SP/2016/KG/05

    Zoals gewoonlijk begonnen wij deze vergadering met een korte bezinning. Uit het boekje van Sylvester Lamberigts "Wees Altijd blij", lazen wij het gebed op pagina 33. Het is een oproep tot eensgezindheid en tot nederigheid.

    Enkele verslagen van de voorbije activiteiten werden overlopen. Het betrof de verslagen van de gardiaansvergadering van 26 januari; van de economische raad van 17 februari en van de vorige bestuursvergadering van 22 januari. Na een korte commentaar werden deze verslagen goedgekeurd. Wij evalueerden de voorbije regionale dagen te Brugge en te Herentals. Beide samenkomsten werden als zeer goed en waardevol bestempeld. Zowel in Brugge als in Herentals was er een goede opkomst om deze bezinning te volgen en mee gestalte te geven. Wij danken onze medebroeder Klaas voor de goede begeleiding, voor zijn duidelijke en grondige conferentie over de Barmhartigheid.

    Bij de vergaderingen komen vaak dezelfde thema's terug. Steeds spreken wij over de zorgstructuur die wij willen opzetten in Herentals. Wat is er tot nu toe gerealiseerd ? De Landelijke Thuiszorg zorgt dat wij alle dagen van 7 uur tot 20 uur bejaardenhelpsters hebben. Wij stellen vast dat dit zeer goed draait. Verpleegsters van het Wit-Geel-Kruis zijn elke morgen aanwezig voor het geven van de nodige zorgen. Ook 's avonds zijn zij er voor de nachtverzorging. Zij verdelen de medicamenten, zodat iedere medebroeder de juiste middelen toegediend krijgt. Tweemaal per week is er een dame van de Kempense Nachtdienst die tijdens de nacht de wacht optrekt in het klooster. Wij trachten een dienst te organiseren voor elke nacht van de week. Dit lijkt een zeer moeilijke klus.

    Verder zijn er te Herentals veel materiële zaken in orde te brengen. De zitbaden in de kamers zullen omgebouwd worden tot douches; wij denken aan het installeren van een goed oproepen alarmsysteem, zodat de medebroeders in geval van nood dadelijk hulp kunnen bekomen, hetzij van een bejaardenhelpster, hetzij van een verpleegster van het Wit- Geel- Kruis; de voordeur van het huis staat steeds open, maar wij willen alles toch meer beveiligen, zodat niet iedereen zomaar in en uit kan lopen; wij onderzoeken wat er kan gedaan worden aan de "hoge prijs aan elektriciteit" (het huis lijkt nogal wat plaatsen te hebben waar er warmte-energie verloren gaat.).

    Bij dit alles zijn wij zeer blij met het werk van Heidi Krieckemans, de coördinator van de broederschap. Niettegenstaande de vele voorzieningen lijkt de taak voor broeder gardiaan, Jan Wouters, toch soms wat zwaar. Voorlopig zullen wij trachten zijn taak te verlichten met het inschakelen van een weekdienst door medebroeders,.

    0ï.°r,« /f.

    I 'f* !V r e d e e n a lle G o e d s

    11

  • Bij het onderwerp "Interculturele Broederschap" vragen wij ons telkens af waar wij staan. Zijn er reeds vooruitzichten op de komst van nieuwe broeders? Er zijn inderdaad vooruitzichten, maar dit alles moet nog gefinaliseerd worden door afspraken met de desbetreffende provinciaals en met het generaal bestuur. Verder moet er gewerkt worden aan de infrastructuur in Antwerpen, zodat wij nieuwe medebroeders goed kunnen huisvesten.

    Verder heeft het bestuur zich akkoord verklaard om de kerk, samen met de grond, te Izegem te verkopen aan 't Pandje, 't Pandje zal er ons € 200.000,00 voor betalen. Het slopen van de kerk zal dan ook door 't Pandje gebeuren. Tevens waren wij akkoord om een stuk tuin te verkopen aan de VZW De Lochting. Het betreft een stuk tuin dat nu reeds door De Lochting bewerkt wordt. Voor deze grond vragen wij € 100.000,00.

    Zoals je weet uit een voorgaand bericht zal er van 10 tot 16 juli een vergadering doorgaan in ons klooster in Venetië. Deze samenkomst zal spreken over het uitbouwen van "Broederschappen voor Europa". Alle medebroeders mogen eraan deelnemen, maar dit met de goedkeuring van broeder Provinciaal. Vanuit onze provincie zijn er vijf broeders die willen deelnemen aan deze samenkomst. Wij willen nog vragen in Rome of het de bedoeling is dat er zoveel broeders van één provincie komen.

    Kort bespraken wij enkele losse punten. De bisschop van Lahore in Pakistan zou graag zien dat wij in Vlaanderen een commissie samenstellen die de gelden vanuit Vlaanderen voor Pakistan beheert. Bij het zenden van steun dient deze commissie nauwkeurig te zeggen waarvoor die gelden dienen. Het gaat vooral om steun aan scholen voor arme kinderen, voor kinderen die zelf geen kostgeld kunnen betalen. De bisschop had graag dat broeder Luc Vansina en ikzelf in dat orgaan zetelen, samen met broeder Pol Evens, en enkelen van zijn familieleden en vrienden. De vraag werd gesteld welke facturen het economaat normaal doorstuurt naar de afzonderlijke kloosters. Hier werd het princiep gehuldigd: alle kosten voor onderhoud en de normale kosten (zoals lonen en facturen voor energie e.a.) van een huis mogen aan dat huis doorgerekend worden. Hierbij horen tevens de eventuele "onderhoudscontracten" ( voor liften, brandblusapparaten e.d.) die een klooster best zelf afsluit.

    Broeder Adri heeft ons kort gesproken over "Tau" en zijn werking. Dit met de vraag of wij opmerkingen hebben over deze werking. Het is immers aan ons om hun inbreng te beoordelen.

    In de varia maakten wij nieuwe afspraken voor het uitgeven van Vox Minorum. Broeder Jan De Vleeshouwer blijft de hoofdredacteur. Broeder Adri Geerts zal de tekst doornemen en verbeteren. Broeder Luc Vansina zal deze tekst in "PDF" zetten, om dit alles te laten drukken en verzenden door de drukkerij "Room" in Sint Niklaas. Zo hopen wij u een mooie en goede uitgave te kunnen bezorgen. Wij hebben vernomen dat Broeder Generaal en broeder Pio Murat van plan zijn een bezoek te brengen aan Pakistan.

    12

  • Ook broeder Luc Vansina en ikzelf zullen naar Pakistan trekken. Dit gebeurt bij gelegenheid van enkele priesterwijdingen en bij een plechtige professie. Wij zullen er deel nemen aan hun "mid-term-chapter". Daarna wens ik door te vliegen naar Sri Lanka, om er een canonieke visitatie te houden. Wij spraken ten slotte over de verdere vorming van de broeders Benoît en Thomasz.

    Bij het einde van de vergadering spreken wij onze zorgen uit aangaande sommige medebroeders: hun gezondheid, hun problemen of hun situatie in de provincie of in de orde. Tot besluit spreken wij een volgende datum van vergadering af. Dit zal zijn op 28 maart, vanaf 10 uur te Antwerpen.

    Hartelijke groeten. Moge de Heer jullie allen zegenen ... Vrede en alle Goeds !!!Broeder Gust,Minister Provinciaal.

  • BenoemingsbrievenConstant Teuns

    Benoemingsbrief

    in zijn geschriften en in de regel vraagt de heilige Franciscus, dat we zorg zouden dragen voor onze oude en zieke medebroeders: "zalig voor hen, zoals je zelf zou willen verzorgd worden, indien jij je in dezelfde omstandigheden zal bevinden".

    Na lang wachten en uitkijken is er een kamer vrij gekomen in het woon- en zorgcentrum "Sint Camillus", in het extra nummer 10.

    Bij deze geven wij aan onze medebroeder:

    Constant Teuns

    de toelating om zich daar te huisvesten.

    Wij wensen hem het allerbeste toe in zijn nieuwe woonst. Tevens willen wij hem nog eens extra danken voor de zorg die hij aan zijn broeder Kamiel Teuns geeft.

    Gegeven te Antwerpen, 2 maart 2000 2016.

    Broeder Gust Koyen, OFMCap

    Minister Provinciaal

    f f ! V R tD t ÏN /ULt C O IU S

    14

  • V r e d e e n a l l e g o e d sEN ALLE

    Provincialaat Minderbroeders Kapucijnen

    Ossenmarkt 14 2000 Antwerpen

    SP/2016/KG:06

    BENOEMINGSBRIEF

    In de geschriften van Sint Franciscus lezen wij:

    "Als een broeder ziek is, waar dan ook, mogen de broeders hem niet achterlaten, zonder één of, zo nodig, meer broeders aan te wijzen die hem dienen, zoals zijzelf gediend zouden willen worden../'

    Om de nodige zorg aan hem te kunnen geven hebben wij aan onze medebroeder

    gevraagd zich naar onze broederschap van Herentals te begeven. Vanaf 10 maart 2016 zal hij lid zijn van deze broederschap.

    Bij deze willen wij Arnold van harte bedanken voor zijn inzet binnen de broederschap van Meersel-Dreef. Tevens wensen wij hem het allerbeste toe in zijn nieuwe gemeenschap van Herentals.

    Gegeven te Antwerpen,

    1 maart 2016.

    ARNOLD VAN GEMERT

    Broeder Gust Koyen, OFM.Cap.

    Provinciale Minister.

    15

  • Uit de provincie

    Ontspannen bezinnenVonwege de franciscaanse lekenorde kregen wij een aankondiging van de jaarlijkse franciscaanse retraite. Wij delen dit nieuws graag met jullie:

    Ook dit jaar gaan de Franciscaanse - Bijbelse bezinningsdagen door te Bellem.

    Wanneer? Van zondag 28 augustus 18:00 uur tot vrijdag 2 september 2000 1614 en dat voor een democratische prijs van € 285 voor een kamer met bedlinnen en lavabo douches en toiletten op de gang, of € 325 voor een kamer met bedlinnen en toilet op de kamer. In de prijs inbegrepen: de vergoeding voor de sprekers en volpension met verzorgde een lekkere keuken.

    Thema: "Naar wie zouden wij gaan?" Woorden van Franciscus en Clara. Het bijbelse gedeelte wordt gebracht door Sylvester Lamberigs, exegeet en het franciscaanse gedeelte door Walter Verhelst minderbroeder-franciscaan.

    Wij verblijven in een familiale sfeer, als zusters en broeders, naar het voorbeeld van Franciscus, te midden van het groen.

    Velen komen ieder jaar terug. Nieuwkomers zijn van harte welkom en worden met open armen ontvangen.

    Waarom het ook niet eens proberen? Voor alle verdere inlichtingen en ontvangen van het volledig programma kan je terecht te:

    Mariahove Mariahovelaan, 2 9881 Bellem Tel.09374 12 34;Email: [email protected]

    De inschrijving is definitief na storting van € 25 op rekening van Mariahove BE40 44265081 5163

    Wegens de Franciscaanse Lekenorde

    Louise DeGreef Brusselsesteenweg 130 1500 Halle

    16

    mailto:[email protected]

  • Tentoonstelling

    Dankzij de boekencollectie geschonken door de kapucijnen (Vlaamse en Nederlandse Provincies) en Münster, de minderbroeders van Sint-Truiden en de Vlaamse conventuelen, bezit de Theologische Bibliotheek van de KU Leuven (Ch. Deberiotstraat, 26, 3000 Leuven) een omvangrijke verzameling boeken over het Franciscanisme. Het is de bedoeling om deze collectie nog verder uit te breiden.

    Van 12 augustus a.s. tot 14 oktober organiseert het Centrum een eerste documentaire tentoonstelling over een Franciscaans onderwerp in de Bibliotheek van de Theologische faculteit: de H. Maximiliaan Kolbe (1894 - 14 aug 1941, Auschwitz), in herinnering van zijn moedige, zelfopofferende dood, nu 75 jaar geleden. Getoond worden enerzijds honderden foto's over zijn leven, zalig- en heiligverklaring, zijn invloed, enz., (foto's ons ter beschikking gesteld door de Conventuelen te Rome, Lourdes en Niepokolanów) en anderzijds de publicaties over dit thema aanwezig in de Theologische Bibliotheek. De bedoeling van deze soort tentoonstellingen is studenten te tonen dat er talrijke onderwerpen in verband met het Franciscanisme kunnen onderzocht worden en dat hiervoor reeds de documentatie aanwezig is in de Theologische Bibliotheek.

    De toegang tot deze tentoonstelling is gratis.

    De openingsuren zijn deze van de Theologische bibliotheek ("Maurits Sabbebibliotheek"):

    ma - vrij : 8u30 - 22u en op zaterdag : 9u.-13u.

    Behalve tijdens de zomervakantie (4 juli - 21 aug) : ma-vrij : 8u30-18u., zaterdag : 9u.-13u,

    en tussen 22 aug en 25 sep. : ma-vrij : 8u30 - 20 u., zaterdag : 9u.-13u.

    Geert Van Reyn

    17

  • Uit vervlogen tijden

    De kapucijnen en de Vlaamse beweging: geschiedkundige bouwstenen en toekomstige onderzoekspistes

    InleidingDe religieuze ordes en congregaties in ons land die prat kunnen gaan op een historiografische traditie zoals die van de kapucijnen, zijn maar dun gezaaid. De vorser die zich verdiept in de geschiedenis van de Belgische kapucijnen kan immers beroep doen op een corpus aan literatuur dat zowel qua omvang als qua inhoudelijke kwaliteit werkelijk indrukwekkend is. Dit wil echter niet zeggen dat het volledige verhaal van de Belgische kapucijnen reeds geschreven is. Zo kreeg ik vorig academiejaar de kans mij te verdiepen in een aspect van hun geschiedenis dat tot dan als ‘braakliggend terrein’ kon worden beschouwd, nl. de kapucijnse betrokkenheid in de Vlaamse

    Dat vele zgn. petits vicaires een rol hebben gespeeld in die beweging, net als heel wat dominicanen en jezuïeten, is algemeen bekend. Maar de kapucijnen en de Vlaamse beweging? Hoewel ik mij toch al enkele jaren mag bezighouden met de studie van de complexe verhouding tussen Kerk en nationalisme, moet ik in alle eerlijkheid bekennen dat ik me er aanvankelijk niet veel bij kon voorstellen (op de naam van Max Wildiers na, die een notoir flamingant was). Dat was september 2014.

    In juni 2015, zo’n tien maanden later dus, verdedigde ik aan de Leuvense Faculteit Theologie en Religiewetenschappen het eindresultaat van mijn onderzoek onder de titel Met kap en koord voor Vlaanderen. Een onderhoek naar de rol van de kapucijnen in de Vlaamse beweging tot ca. 1950. Deze thesis vormde het sluitstuk van mijn theologische studies. De omvang van mijn verhandeling — zo’n 160 pagina’s — toont aan dat er wel degelijk heel wat te zeggen valt over dit onderwerp. Hierbij wil ik meteen ook aangeven dat ik niet claim het onderzoeksveld op exhaustieve wijze te hebben uitgespit; wel integendeel. Vandaar dat ik het in de titel van deze bijdrage ook heb over ‘geschiedkundige bouwstenen’, eerder dan over een volledige ‘geschiedschrijving’.

    In wat volgt presenteer ik graag het onderzoek waarvan mijn thesis de geschreven neerslag vormt.1 Tevens zal ik een aantal mogelijke pistes aanstippen die hopelijk verkend zullen worden in het toekomstige onderzoek naar deze boeiende thematiek. Tenslotte zal ik enkele kritische kanttekeningen maken bij mijn eigen werk. Het betreft hier voornamelijk opmerkingen van mijn promotor (M. Lamberigts) en correctoren (L. Gevers en L. Kenis), maar ook gedachten die mezelf te binnen zijn geschoten bij het herlezen van mijn thesis.

    1 Ik heb dit artikel ‘voetnootvrij’ willen houden. De lezer die graag dieper wil ingaan op de zaak (bronnen, bewijsvoering...), kan hiervoor mijn thesis raadplegen (hiervan berusten er exemplaren in het provincialaat van de kapucijnen in Antwerpen en in het Studie- en Documentatiecentrum ‘Kapucijnen in de Lage Landen’ te Leuven). Dit artikel wil een soort ‘samenvatting’ van mijn thesis zijn en volgt dan ook nauwgezet de inhoud ervan.

    18

  • Vlaamse beweging: ontstaan en wezen

    De zoektocht naar de aanvang van het kapucijns engagement in de Vlaamse beweging doet onvermijdelijk de vraag rijzen naar het ontstaan van deze beweging en naar wat die beweging is of inhoudt. De algemene wetenschappelijke consensus hierover luidt dat het ontstaan van een zeker nationalistisch sentiment in onze streken kan geplaatst worden in de laatste decennia van de 18de eeuw. Historisch kan dit gekaderd worden binnen het ontstaan van de nationale bewegingen over heel Europa, die volop aan kracht wonnen doorheen de 19dc eeuw. Hier dient beklemtoond te worden dat dit sentiment in onze contreien in de eerste plaats Belgisch was, en niet Vlaams.

    De ontstaansperiode van de Vlaamse beweging moet gelokaliseerd worden in de eerste decennia na de Belgische onafhankelijkheid, als reactie op het Franstalige bewind. Langzaamaan kreeg deze beweging een echte politieke vleugel, die het subjectieve nationaliteitsgevoel geobjectiveerd wilde zien in (de aanpassing van) structuren en instellingen. Het Vlaams-nationalisme (het ijveren voor een aparte Vlaamse staat) ontstond eigenlijk pas tijdens de Eerste Wereldoorlog en won vooral in het interbellum aan kracht.

    Er is een duidelijke tendens geweest in de geschiedschrijving over de Vlaamse beweging om die te beperken tot een taalbeweging. Dat was (en is) ze zeker, maar steeds ook meer dan dat. Doorheen de jaren ging de Vlaamse beweging ook staan voor een politieke, culturele, socio-economische en ideologische strijd. Als we de eerste sporen van kapucijnse inzet in of sympathie voor de Vlaamse beweging willen opmerken, dan is het belangrijk onze lens op zo’n manier in te stellen dat we de Vlaamse beweging in haar volledige diepte en breedte kunnen bevatten, en haar dus niet louter verengen tot een taalbeweging.

    De kapucijnen in België vanaf de stichting van de Hollands-Belgische Provincie (1857)

    We pikken de draad van de kapucijnengeschiedenis in de Lage Landen op in de eerste periode die echt betekenisvol is voor ons onderzoek, nl. de 19dc eeuw. Als begindatum nemen we 1857, het jaar waarin de Belgisch-Hollandse kapucijnenprovincie werd opgericht. Wat betreft de voorafgaande periode volstaat het om mee te geven dat het Franse revolutionaire bewind een einde maakte aan de groei en de bloei van het kapucijnenleven in de Nederlanden. Van een georganiseerd kloosterleven was en kon geen sprake meer zijn. Zo mocht men ook geen novicen meer aanvaarden, waardoor op termijn het voortbestaan werd bedreigd. Na de val van Napoleon werd deze nijpende situatie aangehouden door de strikte Keligionspolitik in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De Belgische onafhankelijkheid in 1830 en de versoepeling van bepaalde wetten in (Noord-)Nederland in 1840 creëerden echter opnieuw ademruimte voor de kapucijnen in onze streken. Van op twee plaatsen — Brugge en Velp (Noord-Brabant) — kreeg het kapucijnenleven in de Lage Landen een nieuwe impuls. Vanaf de tweede helft van de jaren 1830 zochten de twee voornoemde kloosters toenadering tot elkaar en vormden de basis voor de Hollands-Belgische custodie, die werd opgericht in 1845. Twaalf jaar later werd deze omgevormd tot een provincie.

  • Numeriek ging het de nieuwe ordesprovincie voor de wind: aan het begin van de jaren 1880 telde ze meer dan 220 leden, verspreid over tien kloosters. Toch was niet alles peis en vree. Aan het einde van de jaren 1870 was er een grote groep Belgen die een zelfstandige Belgische provincie wilde oprichten. Hiertoe werd in 1879 zelfs een verzoekschrift ingediend te Rome. Hoewel de meeste ‘separatisten’ Belgen waren, werd een splitsing in 1882 door een overweldigende meerderheid van Belgen én Nederlanders goedgekeurd. Het lijkt erop dat de Nederlanders aanvoelden dat het geen zin had om verder te protesteren tegen de splitsing, en dat zij nu vooral een zo voordelig mogelijke boedelscheiding wilden.

    De concrete aanleidingen voor de splitsing zijn onduidelijk. Pater-archivaris Hildebrand Raes van Hooglede (1884-1961), die een vrij irenisch beeld heeft geschetst van deze episode uit de kapucijnengeschiedenis, heeft gesteld dat de splitsing een normale gang van zaken was: de grenzen van één provincie vielen — uit praktische overwegingen — beter samen met de grenzen van één land; immers, “politieke verdeeldheid geeft veelal aanleiding tot onaangenaamheden, die men liever vermijden wil”. Volgens andere kapucijnen-historici was er echter meer aan de hand. Er leefde bij de Nederlanders een zekere afgunst tegenover de Belgen omdat zij binnen de éne provincie meer toebedeeld kregen dan hen, terwijl de Belgen niet langer de bemoeienissen van de Nederlanders wilden. Een taalbarrière speelde blijkbaar ook mee: bij (het merendeel van?) de Belgen was de voertaal Frans, bij de Nederlanders het Nederlands. De Nederlandse oversten konden dikwijls geen Frans en waren dus niet in staat om met sommige Belgische medebroeders te converseren. Het is opmerkelijk dat de Belgen zo op het Frans stonden, want voor de splitsing in 1882 bevonden zich slechts twee kloosters in wat wij nu kennen als Wallonië, nl. Mons (Bergen) en Enghien (Edingen). Edingen was op dat moment echter overwegend Nederlandstalig en zou bij de latere splitsing van de Belgische provincie (in 1958) zelfs nog ingedeeld worden bij de Vlaamse provincie.

    Na de splitsing ging de jonge Belgische kapucijnenprovincie in elk geval verder op het elan van de vroegere Hollands-Belgische provincie: van net geen 100 leden in 1882 ging het naar 150 in 1890 tot 350 in 1910. Er werd in deze periode ook duchtig bijgebouwd: naast de bestaande vestigingen te Antwerpen, Brussel, Bergen, Edingen en Brugge waren er nieuwe stichtingen te Verviers, Herentals, Leuven, Izegem, Ciney en Aalst.

    Een belangrijke figuur in de decennia rond de eeuwwisseling was pater Bernardus Christen van Andermatt (1837-1909), een Zwitser die van 1884 tot 1908 generaal van de kapucijnen was. Enkele speerpunten van zijn generalaat waren de hervorming van de studies binnen de orde (door het oprichten van serafijnse colleges en door het aansporen van de intelligentste confraters om hun studies verder te zetten aan de universiteit), de promotie van een ‘evenwichtig’ religieus leven (“contemplatio et actio”) en de intensifïëring en versteviging van de missiearbeid (o.a. door het toewijzen van vaste missiegebieden aan de verschillende Europese provincies). De lijnen die door Bernardus werden uitgezet zouden in grote mate de structuur, het beleid en het gezicht van de Belgische kapucijnenprovincie doorheen de eerste helft van de 20'te eeuw bepalen.

    20

  • Kapucijnen en de Vlaamse beweging vóór Wereldoorlog I

    De eerste figuur die ik hier wil behandelen, is wellicht meteen een van de meest tot de verbeelding sprekende, nl. Jules Devos. Devos (°1854) werd als jonge knaap opgemerkt omwille van zijn intelligentie en om die reden naar het prestigieuze Klein Seminarie van Roeselare gestuurd voor zijn humaniorastudies. Aan het Klein Seminarie behoorde Devos tot dezelfde lichting als Albrecht Rodenbach en Constant Lievens; een lichting die de geschiedenisboeken zou ingaan als de “mnderklassé'”. De sfeer aan het Klein Seminarie werd in de jaren 1860 en 1870 gekenmerkt door romantisch flamingantisme en ultramontaans katholicisme. Geïnspireerd door Vlaamsgezinde priester-leraars als Hugo Verriest, werd het flamingantisme onder de leerlingen steeds militanter. In 1875 leidde dit tot de “Groote Stooringe”, een daad van publiek verzet tegen het eentalig Franse schoolregime. De directie greep hard in: Devos werd van school gestuurd, omdat hij een van de aanstokers was geweest. Zijn kompaan Albrecht Rodenbach bleef echter geheel buiten schot; dat Devos de zoon was van een eenvoudige klerk terwijl Rodenbach een telg was uit een invloedrijk Roeselaars geslacht, was hier wellicht niet vreemd aan.

    Ter ere van zijn vriend Devos schreef Rodenbach later een gedicht met de veelzeggende titel De Eerste Martelaar. Onder die eretitel, “eerste martelaar van de Vlaamse studentenbeweging”, gaf de West-Vlaamse priester-historicus Jozef Geldhof in 1955 ook een biografietje over Devos uit. Na zijn wegzending uit het Klein Seminarie voltooide Devos zijn humaniora te leper. Daarna werd hij journalist en verwierf snel bekendheid omwille van zijn polemische stukken in de context van de eerste schoolstrijd. Tevens was hij redactielid van De X/laamsche Vlagge, een invloedrijk flamingant studentenblad. In deze jaren kreeg Devos’ ideologische visie vaste vorm. De volksaard van de Vlamingen was volgens hem ‘Vlaams’ en katholiek. Deze twee elementen waren onlosmakelijk met elkaar verbonden, als twee kanten van eenzelfde munt. Vooruitgang boeken in de Vlaamse emancipatiestrijd betekende dan ook vooruitgang boeken in het winnen van de samenleving voor Christus en Kerk, en vice versa.

    In 1880 verbaasde de bekende journalist vriend en vijand: hij trad in bij de kapucijnen, bij wie hij de kloosternaam Renatus (van Oostrozebeke) kreeg. Ter ere van zijn priesterwijding in 1886 schreef zijn vriend, de bekende priester-dichter Guido Gezelle, het gedicht I\enatus, in Francisci namen. In 1888 werd pater Renatus naar Bergen gestuurd, waar hij zich ontpopte tot een sociaal voorvechter. Zo stichtte hij een heel aantal arbeidersverenigingen. De pater werd hiertoe geïnspireerd door twee bevriende West-Vlaamse priesters: Hendrik Vandendriessche en Edward De Gryse. Zij waren beide sterk bezig met de sociale kwestie. De Gryses reflectie hierover resulteerde in 1881 in het boek Vaderlandsch recht en revolutie, waarin hij een lans brak voor het corporatisme — een decennium (!) voordat dit met de encycliek Rerum novarum tot officiële sociale leer van de Kerk geadopteerd werd.

    In 1897 werd pater Renatus overgeplaatst van Bergen naar Brussel, waar hij zijn sociale werk onverdroten verderzette. In het historisch onderzoek is er m.b.t. deze periode in het leven van de pater een interessante hypothese geformuleerd. Renatus zou de vertrouwensman en biechtvader zijn geweest van priester Adolf Daens, de grote voortrekker van de christelijke sociale beweging, toen deze werkzaam was als volksvertegenwoordiger in de hoofdstad.

  • Dit zou betekenen dat Renatus de link vormt tussen het netwerk van West-Vlaamse vrienden- clerici die zich bezighielden met de sociale kwestie en de grote Daens. Door een gebrek aan bronnen kan deze hypothese echter niet worden hardgemaakt.

    Renatus’ inzet in de sociale beweging moet volgens mij geïnterpreteerd worden als een apostolisch engagement dat voortvloeide uit een welbepaalde visie op volksemancipatie. Deze emancipatie moest zich voltrekken op alle domeinen (socio-economisch, talig-cultureel, moreel- godsdienstig). Voor de pater was “de Vlaamse Beweging (...) geen taalstrijd, maar [deze] wil ons Vlaanderen opbeuren, redden van zijn val, hoge zetten, en dat door verchristelijking. De taal is enkel een middel”. De taal was dus een hulpmiddel in dit proces, maar het uiteindelijke doel was de volledige ontwikkeling van het Vlaamse volk (met de ontplooiing van de geestelijke waarden als summum). In de hoger vermelde biografie van pater Renatus heeft Jozef Geldhof geprobeerd de grondideeën van het Vlaams-nationalisme in Renatus’ denken te detecteren. Pater Hildebrand heeft in een recensie van het boek echter — terecht — gesteld dat dit een geschiedkundige fout is: men mag het later ontstane Vlaams-nationalisme niet projecteren op het romantisch geïnspireerde flamingantisme van iemand als Renatus. Deze wilde immers een geëmancipeerd Vlaams volk binnen België. Getuige hiervan zijn duidelijke afwijzing van het activisme tijdens en na de Eerste Wereldoorlog.

    De “eerste martelaar” van de Vlaamse studentenbeweging zou als kapucijn geen voortrekkersrol (meer) innemen in de Vlaamse beweging. Wel werd hij regelmatig gevraagd als gelegenheids spreker op bijeenkomsten van die beweging. De separatistische tendens die zich manifesteerde tijdens en na Wereldoorlog I ging aan hem voorbij. Doorheen zijn sociale werk heeft Renatus waarschijnlijk meer gedaan voor de daadwerkelijke Vlaamse emancipatie dan op dat ene, weliswaar tot de verbeelding sprekende moment in 1875, de “Groote Stooringe”. Hij overleed in 1925.

    Cover van Geldhofs boek De YLerste Martelaar van de Vlaamse Studentenbeweging (1955). Hugo Verriest (1.) zit naast zijnvroegere leerling p. Renatus.

    22

  • De aandacht voor de sociale kwestie en het groot sociaal engagement, zoals we die hierboven bij pater Renatus hebben gezien, kwamen onmiskenbaar voort uit het charisma van de kapucijnen: arm zijn met de armen; aandacht voor ieder die uitgesloten of verdrukt is; “leven als broeders met en voor de mensen”. De encycliek Rerum novarum betekende voor de kapucijnen, net zoals voor vele andere ordes en congregaties, het officiële startschot om zich actief te gaan bezighouden met de sociale kwestie. Bernardus van Andermatt had de provincies reeds gevraagd om hun intelligentste jongeren naar de universiteit te sturen, en de Belgische kapucijnen hadden daartoe een studiehuis opgericht te Leuven. In het licht van de encycliek werd nu vanuit het generaal bestuur van de orde gevraagd om in de studies bijzondere aandacht te besteden aan de sociale kwestie. Ook dit werd door de Belgische provincie ter harte genomen. Zo behaalde Gratianus De Schepper van Sluis (1875-1965) in 1901 zijn doctoraat met een proefschrift getiteld Essai théorique et pratique sur la juste répartition des impôts. In 1910 werd hij gevolgd door Valerius Claes van Geel (1884-1958), met het werk Le contrat collectif de travail. Sa viejuridique en Allemagne. Het jaar daarop kreeg ook hun confrater Bertholdus Missiaen van Westkapelle (1884-1932) de doctorstitel voor zijn werk U appauvrissement des masses. Essai de critique sociale. Het waren overigens niet enkel de kapucijnen die vrijgesteld waren voor de studie van de sociale kwesde, die zich erdoor geboeid wisten. Zo publiceerde Fredegandus Callaey van Antwerpen (1885-1967), die geschiedenis studeerde te Leuven, tussen 1906 en 1908 in het geheim artikeltjes over de sociale kwestie. De Derde Orde van Sint-Franciscus omschreef hij in een manuscript zelfs als een corporatistische modelorganisatie. In zijn in 1926 gepubliceerde standaardwerk over de geschiedenis van de Derde Orde, 'Leven eeuwen geschiedenis derFranciscaansche Derde Orde (1221-1921), vinden we hierover echter niets meer terug.

    De interesse in de sociale kwestie bleef zeker niet steken op het academische of theoretische niveau. Zo werd doctor Valerius van Geel in 1910 voorzitter van de Sociale Studiekring te Leuven. Twee jaar later werd hij gepromoveerd tot bestuurder van de christelijke maatschappelijke werken voor het hele arrondissement. De paters Paulus Opsomer van Parijs (1872-1951) en Ignatius Keersmaekers van Bouwel (1869-1945) richtten in 1910 te Herentals een afdeling op van het Christen Vlaams Verbond (CW ). Dit Verbond had tot doel “het instandhouden van de christene Vlaamse zeden en gebruiken, in en door de Vlaamse taal, alsmede het bestrijden van ongodsdienstigheid, zedeloosheid en volks ontaarding”. Het Verbond had haar naam dus zeker niet gestolen: het profileerde zich als uitgesproken katholiek en Vlaamsgezind. De Herentalse afdeling legde vooral nadruk op de godsdienstige werking, maar dit wilde zeker niet zeggen dat de sociale en Vlaamse doelen van het Verbond uit het oog werden verloren. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog telde CW-Herentals maar liefst 1500 leden.

    Andere sociale werken die hier vermeld dienen te worden zijn het werk voor schippers en dokwerkers, dat in 1896 werd opgericht en waarvan de paters Lucianus Veris van Bouwel (°1872, uitgetr. 1920) en Eugenius De Munter van Bollebeek (1883-1916) de grote animatoren waren; en het werk der foorkramers, zwervers en leurders dat al in 1868 was gesticht door pater Celestinus Daubresse van Wervik (1833-1896) en dat na hem verder werd opgenomen door o.a. pater Serafinus Van Damme van Brugge (1820-1887) en pater Venantius De Neire van Roeselare (1869-1941).

    Wat betreft de betrokkenheid van de kapucijnen op de sociale kwestie kunnen we dus spreken van een intellectuele en een praktische component.

    23

  • Ongetwijfeld was de pastorale zorg (of ruimer: de godsdienstige, morele en zedelijke opvoeding en verheffing) de eerste bekommernis van de kapucijnen die in deze werken actief waren. Maar de emanciperende kracht die hiervan uitging — en die een veel bredere doorwerking had op sociaal, cultureel en intellectueel gebied — mag zeker niet onderschat worden. We bespeuren bij de kapucijnen die actief waren in dit apostolaat een gematigde Vlaamsgezindheid, die vooral betrekking had op de wens om het Vlaamse volk op te voeden en te verheffen. In mijn thesis heb ik deze personen en initiatieven samengebracht onder de noemer van een “Vlaamse sociale kapucijnenschool”.

    Iemand die zich wel militanter uitliet over de Vlaamse kwestie, was pater Gustavus Van Acker van Brugge (1878-1951). Deze was vrij snel na zijn wijding in 1901 naar het klooster te Verviers gestuurd. Daar leefde immers een aanzienlijke groep Vlamingen, die er werkzaam waren in de industrie. Voor hen richtte Gustavus te Verviers een Davidsfondsafdeling op, alsook een vakvereniging en een ziekenkas. Uit zijn correspondentie blijkt dat hij zeer gevoelig was voor het niet naleven van de taalwetten door sommige Franstaligen. In 1910 publiceerde Gustavus een artikel in twee delen in het maandschrift Études Franciscaines, getiteld L 'Émancipation du Peuple Flamand. Hij deed dit onder de naam ‘Gustave de Verviers’, wat toch betekent dat hij zich goed voelde in Wallonië. In L ’Émancipation kaartte de pater de onderdrukking van het Vlaamse volk aan. De Vlaamse beweging was dan die groep van mensen die de strijd aanbond om de Vlamingen uit de onderdrukking te halen. Hiertoe was het noodzakelijk dat de Nederlandse taal op gelijke voet zou behandeld worden als het Frans. Door de taal zou het Vlaamse volk zich ten volle kunnen ontwikkelen en opnieuw groot worden, zoals het dat eens in de middeleeuwen was geweest (hier bespeuren we dus ook de invloed van het 19dc-eeuwse romantisch flamingantisme).

    De werking die pater Gustavus in Verviers uitbouwde, komt sterk overeen met wat ook vanuit het klooster van Bergen werd georganiseerd. De werking daar droeg evenwel de naam het Werk der Vlamingen’. Dit concept was gelanceerd door de franciscanen om Vlaamse émigrés en seizoensarbeiders in Frankrijk te ondersteunen, maar aan het begin van de 20stc eeuw werden er ook verschillende Werken in Wallonië opgericht. Ook daar zaten immers vele Vlamingen, meestal om economische redenen. Het Werk van Bergen werd in 1908 opgestart door pater Serafïnus Parmentier van Havelange (1896-1938). Naast de traditionele zielzorg omvatte het een Vlaamse bibliotheek, een Davidsfondsafdeling, een toneelgroep, een koor en een vrouwenvereniging. Er werd ook een hele sociale werking uitgebouwd, met o.a. een ziekenkas en een pensioenkas. Bergen was het enige Werk der Vlamingen dat bestuurd werd door de kapucijnen (in 1914 stichtte Renatus van Oostrozebeke er ook wel een te Tamines, maar door de oorlog raakte dat nooit echt van de grond). Het Werk stelde de Vlamingen voor ogen dat ze hun eigen taal moesten onderhouden om het godsdienstig en zedelijk verval tegen te gaan, en dat katholiek zijn in hun ‘Vlaamse aard’ zat. Het gebied waarin de Vlamingen nu verbleven — het zij Frankrijk, het zij Wallonië — werd voorgesteld als een gebied waar volstrekte ongodsdienstigheid en zedeloosheid heerste. Er werd dus een soort ‘Vlaamse subcultuur’ gecreëerd die de culturele en godsdienstige ‘verbastering’ van de migranten trachtte tegen te gaan. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog ging het Werk van Bergen o.l.v. de jonge pater Reginaldus Nyssen van Antwerpen (1882-1917) zelfs een echt strijdend flamingante koers varen.

    24

  • ■ p-j«Z3* a * r * 3 K. j r . W . n— . m :m . m n « a j r :a r ^ j£ t

    Vlag van het Werk der Vlamingen te Bergen, naar een ontwerp van Joe English (afb. overgenomen uit de N ieuwsbriefJo e English, Kunstschilder).

    De Eerste WereldoorlogHet verhaal van de Belgische kapucijnen tijdens de Eerste Wereldoorlog kan het best verteld worden a.d.h.v. de geschiedenis van De Belgische Standaard, de enige krant die tijdens de oorlog op onbezet Belgisch grondgebied werd uitgegeven (nl. in De Panne). Drijvende kracht achter deze krant was de kapucijn Ildefons Peeters van Roeselare (1886-1929). Volgens pater Hildebrand, die een monografie heeft geschreven getiteld Het Vlaamsgezinde dagblad De Belgische Standaard van de Kapucijn Ildefons Peeters (1957), vatte Ildefons het idee voor deze krant op toen het hem duidelijk werd dat de Vlaamse soldaten geen persorgaan hadden dat hen in hun eigen taal nieuws verstrekte, moed insprak en militaire, patriottische en godsdienstige idealen voorhield. Ildefons’ broer die ook kapucijn was, pater Hildebert Peetets van Roeselate (1888-1941), heeft daarentegen geschreven dat tot de oprichting van zo’n krant werd besloten op een vergadering van legeraalmoezeniers, maar dat nadien niemand hiertoe enig concreet initiatief nam. Uiteindelijk heeft pater Ildefons dit werk dan maar op zich genomen. Hij slaagde erin o.a. de Vlaamsgezinde volksvertegenwoordiger Alfons Van de Perre en de schrijfster Marie Elisabeth Belpaire, die door pater Renatus van Oostrozebeke nog “de moeder van de Vlaamse beweging” was genoemd, te overtuigen hun medewerking te verlenen.

    Het eerste nummer van De Belgische Standaard verscheen op 10 januari 1915. In het editoriaal werd het programma van de nieuwe krant voorgesteld: deze zou vaderlandslievend, Vlaams en katholiek zijn. Dit leverde de krant de steun op van de kerkelijke overheid, alsook de goedkeuring van koning Albert (iets waar ook de monarchistische houding van het blad niet weinig toe zal hebben bijgedragen). Het blad kende om verschillende redenen groot succes (de oplage ging van 4000 ex. in 1915 tot 15 000 ex. in 1918). Zo had men een uitgebreid netwerk van informanten aan het front waardoor redelijk accuraat oorlogsnieuws gebracht kon worden; en men droeg een gematigd Vlaamsgezind programma uit. Dit laatste zou de krant echter al snel in de problemen brengen.

    25

  • n r B E L G IS C Hi n «—■ p * - jy 'J&STAnOAARO *

    T~~9*S A ^ I " M A

    Hoofding van De Belgische Standaard: links staan de symbolen van België, rechts die van Vlaanderen. Ze worden samengebracht onder de spreuken “Eendracht baart macht” en “Voor God, Haard en Land”.

    In zijn boek over De Belgische Standaard heeft pater Hildebrand gesteld dat er in de krant “geen sprake [was] van Vlaamsgezindheid, hoewel P. Ildefons zelf strijdlustig genoeg was. Hij vond de tijd daartoe niet gunstig. Ook wilde hij alles vermijden wat de goede betrekkingen tussen Vlamingen en Walen aan het front had kunnen schaden; bij hem thuis waren alle soldaten van beide taalgroepen even welkom. De Belgische Standaard deed noch aan politiek, noch aan polemiek; eerst wilde men een vrij België en daarna zou men zelf, zonder hulp van de vijand, zorgen om ook Vlaanderen in Belgisch staatsverband vrij te krijgen”. Dit beeld stemt echter niet overeen met wat we in een brief uit augustus 1917 van de hand van de Waalse pater Damianus Reumont van Bergen (1892-1965) lezen. De villa in De Panne waar de redactie van De Belgische Standaard was ondergebracht, vormde ook de ‘thuis’ voor de vele kapucijnen die als aalmoezenier of brancardier werkzaam waren in het Belgische leger. Pater Ildefons was zelfs officieel aangesteld tot hun overste. Damianus voelde zich echter allesbehalve welkom in de villa: hij schreef dat hij scheef werd bekeken door sommige Vlaamse confraters en dat hij de inhoud van de gesprekken die soms werden gevoerd over Vlamingen en Walen niet op prijs kon stellen. Hij bestempelde de villa/de redactie van de krant als “un bureau flamingant”, waar hij voortaan niet meer zou komen.

    In verschillende dagboeken en brieven uit deze periode die ik heb teruggevonden in het archief van de Vlaamse kapucijnen, valt inderdaad een flamingante (onder)toon op te merken. Dit is o.m. het geval in de geschriften van de toenmalige fraters Ladislas Seghers van Zondereigen (1890- 1961) en Matthias Vetmang van Gent (1893-1975). Tezamen met hun confraters Tharcisius Kyndt van Oostende (1892-1918), Diëgo Bultiauw van Lissewege (1894-1928) en Joachim De Klerck van Brugge (1893-1957) waren zij ook betrokken in Vlaamsgezinde studiekringen (en aldus in de kernen waaruit later de Frontbeweging zou voortkomen). Maar niet enkel aan het front waren er Vlaamsgezinde kapucijnen. Vanuit Rome schreef Fredegandus van Antwerpen, de doctor in de geschiedenis die we hierboven reeds zijn tegengekomen, brieven en traktaten waarin hij de positie van de Vlamingen in België aan de kaak stelde.

    De politieke (en dus ook Vlaamsgezinde koers) van De Belgische Standaard werd voornamelijk bepaald door de bijdragen van pater Bertrandus Van der Schelden van Rumbeke (1884-1964), die samen met Hildebert het dichtst bij Ildefons stond. Het was door zijn artikels dat de krant de wind van voren kreeg in de Franstalige, belgicistische pers (vooral in de XX Siècle, het persorgaan waarvoor de beruchte journalist en polemist Fernand Neuray werkte). Ook de militaire censoren gingen met de botte bijl door het blad.

    26

  • Aanvankelijk liet pater Ildefons de geschrapte stukken gewoon blanco, maar later vulde hij deze op met zwarte stroken. In zijn beroemde roman Eer Vlaanderen vergaat (1927) heeft Jozef Simons de reactie van de Vlaamse soldaten op de gecensureerde plekken in De Belgische Standaard als volgt beschreven: “’Daar heeft de waarheid gestaan’, zeiden dan de mannen, op witte plekken wijzend”. Op een bepaald moment leek het zelfs alsof het blad gewoonweg werd geboycot: sommige venters weigerden het te verkopen aan soldaten en het was een tijdlang verboden om exemplaren ervan “onder band” te versturen. Dat De Belgische Standaard desalniettemin bleef bestaan, was vooral te danken aan de steun die deze genoot van vele aalmoezeniers en gewone Vlaamse soldaten.

    De Belgische Standaard kreeg het niet enkel te verduren vanuit ‘Belgische’ hoek. De toenemende radicalisering van vele Vlaamse soldaten zorgde ervoor dat zij zich niet langer konden vinden in de gematigde Vlaamsgezinde toon van De Belgische Standaard. Zij verkozen de meer strijdend flamingante koers van de krant Ons Vaderland. In 1916-1917 vonden er verschillende onderhandelingsrondes plaats om een fusie tussen de twee kranten te bewerkstelligen. Deze liepen echter op niks uit, omdat het gematigd Vlaamsgezinde comité achter De Belgische Standaard (gegroepeerd rond de figuur van Belpaire) uiteindelijk de boot afhield. Belpaire zou immers steeds blijven pleiten voor een Vlaanderen binnen België, terwijl de kring rond Ons Vaderland al opschoof richting het Vlaams-nationalisme. In dit opzicht zijn de moeilijkheden rond de eventuele versmelting van de twee kranten tekenend voor de breuk die zich in het interbellum zou gaan aftekenen in de Vlaamse beweging.

    Opvallend is ook dat waar velen die neigden richting het Vlaams-nadonalisme de nadruk legden op de Vlaamse strijd als taalstrijd, de kapucijnen de gehele emancipatie van het Vlaamse volk op de agenda bleven zetten. De Vlaams-nationalistische vleugel binnen de Vlaamse beweging zou na de oorlog ook de activistische erfenis incorporeren, terwijl de kapucijnen — zelfs diegenen voor wie het allemaal gerust wat radicaler mocht — het activisme nadrukkelijk afwezen. Zo schreef pater Bertrandus van Rumbeke na de oorlog een boek getiteld Duitschland en Vlaanderen. Wat Duitschland met Vlaanderen voorhad (1919), waarin hij stelde dat de Duitsers nooit aan de Vlaamse streefdoelen hadden willen tegemoet komen maar slechts hun eigenbelang hadden gediend, en dat de Vlamingen alle mogelijkheden in handen hadden om binnen het Belgische kader een gelijkwaardige positie te bekomen — “eerlang is Vlaanderen [dan] groot in ’t vrije en roemrijke België”.

    Na de oorlog bleef De Belgische Standaard nog een tijdlang voortbestaan, totdat het doek viel met een laatste nummer op 31 december 1919. Tien jaar later bezweek pater Ildefons aan een hartkwaal, amper 42 jaar oud. In 1957 vond een grote herdenking te zijner ere plaats in het kapucijnenklooster te leper, dat nog onder zijn leiding in 1923-1924 was gebouwd. Tijdens de feestrede werd gesteld dat het “de rechtmatige fierheid van P. Ildefons” was “dat hij tegen (...) alles standhield en zichzelf bleef’. Ondanks de aanvallen in de Franstalig-belgicistische pers, de censuur, de boycot en de tegenstand vanuit radicaal flamingante middens wist Ildefons inderdaad een eigen, gematigde koers te varen met zijn blad. Misschien wilden sommige van zijn medebroeders een meer radicale koers varen, maar zij bleven allen loyaal aan hun overste. De duidelijke afwijzing van het activisme in kapucijnse kringen heeft er wellicht ook voor gezorgd dat zij grotendeels buiten het Vlaams- nationalistische vaarwater bleven in het interbellum.

    27

  • Gedenkplaat voor pater Ildefons in het kapucijnenklooster van leper.

    Het interbellumDe betrokkenheid op de wereld en de maatschappij die we hebben zien opkomen bij de kapucijnen in het licht van het sociale vraagstuk, nam nog verder toe doorheen de Eerste Wereldoorlog en onmiddellijk nadien. Een leven in het klooster ‘los van de wereld’ was niet (meer) mogelijk, zeker niet nu de maatschappij buiten dat klooster steeds meer in een crisis leek te verzeilen, die zich niet enkel beperkte tot het spirituele domein. De kapucijnen waren geroepen om hun naam van volksverbonden broeders opnieuw waar te maken in een nieuwe tijd.

    In het vorige kapitteltje hebben we reeds gezien dat pater Valerius van Geel, die promoveerde op een studie over de sociale kwestie, voor de oorlog bestuurder werd van de christelijke maatschappelijke werken in het arrondissement Leuven. In die functie ontpopte hij zich tot een verwoed verdediger van de rechten van de arbeiders, en werd zo een steen des aanstoots voor zowel de socialisten — die vonden dat de pater hun traditionele thema’s inpikte — als voor conservatieve katholieken — die van mening waren dat de pater door zijn inzet teveel opschoof naar het socialistische kamp. Omwille van strubbelingen in de Leuvense werking legde de pater in 1920 zijn functie aldaar neer.

    Na Wereldoorlog I was Valerius ook al zijn medewerking gaan verlenen aan De Standaard, een krant die was opgericht door o.m. de Vlaamsgezinde katholieke politici Frans Van Cauwelaert en Alfons Van de Perre (de krant die vandaag de dag nog steeds bestaat, niet te verwarren met De Belgische Standaard van pater Ildefons). Valerius wilde de Vlaamsgezinde Standaard benutten om de christelijke visie op de sociale kwestie te propageren. Ook zijn confrater Bertholdus van Westkapelle schreef soms artikels voor De Standaard., waarin hij de link legde tussen de sociale kwestie en de Vlaamse zaak. Eind 1922 werd het Valerius toegestaan om raadgever te worden van Van Cauwelaert en in 1923 werd hij secretaris van de Katholieke Vlaamsche Landsbond (KVL). Dit was een federatie die alle katholieke Vlaamsgezinden wilde groeperen om zo een drukkingsgroep voor de Vlaamse zaak binnen de katholieke partij te vormen. De pater zag zijn taak als secretaris van de KVL duidelijk niet alleen als een administratieve functie: hij profileerde zich als een uitgesproken democraat, reikte de hand naar de Vlaams-nationalisten en pleitte voor amnestie voor de activisten.

    28

  • Toch verweten radicale elementen binnen de Vlaamse beweging de pater een halfzachte houding inzake de Vlaamse kwestie; terwijl hij tegelijk omwille van zijn kritiek op de katholieke minister Jaspar, die volgens hem systemadsch tegen de Vlaamse eisen in handelde, ook kritiek kreeg van sommige groepen binnen de katholieke partij. De kerkelijke en kloosterlijke overheden vonden dat Valerius een te uitgesproken politiek engagement op zich nam, dus ook van deze kant werd hij onder druk gezet. Dit leidde ertoe dat Valerius in 1930 zijn ontslag gaf. Dat zijn kloosterlijke overheid hem aan het einde van de jaren ’20 klemzette, terwijl ze hem enkele jaren voordien nog de toelating had gegeven om zijn functie bij de KVL en zijn werk voor Van Cauwelaert op te nemen, had alles te maken met de wissels in het Belgische kapucijnenbestuur in deze periode. Het beleid werd nu immers gevoerd door de zgn. ‘donatisten’ (zo genoemd naar Donatus Wynant van Welle (1890-1972), provinciaal van 1925 tot 1931, generaal van 1938 tot 1946). Hun ideaal was een sterke verinnerlijking van het kapucijnenleven, maar in feite ontaardde dit al snel in een bekrompen en star vasthouden aan regeltjes, die het onmogelijk maakten voor de kapucijnen om de grootse pastorale en sociale werken verder te laten groeien en bloeien. Uit de politieke wereld moest men zich zelfs helemaal terugtrekken, zoals Valerius moest ondervinden.

    Portret van pater Valerius Claes.

    De volledige emancipatie waarvoor de kapucijnen ijverden betrof ook werkelijk heel het volk. Zo engageerden ze zich in initiatieven die de vrouwenemancipatie moesten bevorderen. In dit verband gaf pater Valerius in 1913 een fel opgemerkte toespraak voor de Vrouwenbond ‘Constance Teichmann’ (Teichmann was de in 1896 overleden tante van Belpaire en was bij leven mecenas en fïlantrope; ze stond bekend als de ‘engel van Antwerpen’, o.a. omdat ze zich samen met pater Celestinus van Wervik engageerde in het werk voor woonwagenbewoners en foorkramers). Valerius had het in zijn toespraak over het “Hooger Onderwijs voor Vrouwen” (“gevaarlijk onderwerp!”). Hij was de mening toegedaan dat zowel mannen als vrouwen het recht hadden op de ontwikkeling tot een “volledige menschelijke persoonlijkheid”.

    29

  • Het onderwijs speelde hierin een belangrijke rol. Indien een keur van meisjes en vrouwen hoger onderwijs zou mogen volgen, dan zou de (vernieuwing van de) maatschappij hier absoluut mee gediend zijn: “In de ontwikkeling der verstandelijke vermogens van de vrouw, die eilaas! nu nog zoo dikwijls braak liggen, sluimeren frissche heerlijkheden voor de verstandelijke en zedelijke en sociale beweging van onzen tijd”.

    In deze lijn besloot een groepje vooraanstaande Vlamingen na de wereldoorlog tot de oprichting van een Hoogeschool voor Vrouwen. Zij gingen langs bij Belpaire, die onmiddellijk haar steun toezegde voor dit project. Vanaf de oprichting van de Hoogeschool leverden de kapucijnen twee professoren: Valerianus Van Beek van Zondereigen (1881-1945), die metafysica doceerde, en Bertholdus van Westkapelle, die een cursus huishoudkunde gaf. In 1942 zou ook Nofbertus (Max) Wildiers van Antwerpen (1904-1996) hier les gaan geven.

    Pater Bertholdus schreef dat in het onderwijs aan vrouwen de hele maatschappij in al haar facetten diende behandeld te worden, als men wilde dat de studentes de maatschappij an sich zouden kunnen doorgronden. Het politieke aspect mocht hierbij niet uit de weg worden gegaan. Dit bracht Bertoldus ertoe de nationaliteitsproblematiek te behandelen. God had in het mensenras verschillende volkeren met onderscheiden eigenschappen geschapen, en het was nu de taak van de mensen die tot die volkeren behoorden om zich te ontwikkelen volgens die bepaalde eigenschappen. De vrouwen hadden hierin hun eigen rol te vervullen: zij hadden nl. “het recht en den plicht mede te werken tot de verheffing van haar bloedeigen volk, hare Vaderlandsche liefde te versterken en te zorgen, dat zij, als Vlamingen niet verstoken blijven van de rechten, die alleen de eenheid en de grootheid van een land kunnen versterken”. De vrouwen beschikten hiervoor over een eigen “zedelijke kracht”, die erin bestond dat zij van nature vasthielden “aan christen haard en eigen taal”, en dat zij deze waarden ook meegaven aan hun kinderen.

    Betreffende de kapucijnen die werkzaam waren in de missie in Congo in het interbellum, dient vermeld te worden dat bij hen een grote taalgevoeligheid te bespeuren is. In de brieven die ze opstuurden naar het thuisfront merken we soms een kritische noot op bij het heersende taalregime in de missies. Dit is o.a. het geval bij pater Basilius Tanghe van Brugge (1879-1947), die in 1910 met de eerste groep kapucijnen-missionarissen afreisde naar Congo en later apostolisch vicaris van het kapucijns missiegebied aldaar zou worden. Op hun tocht naar het missiegebied bezochten de kapucijnen een school van de Broeders der Christelijke Scholen. Basilius prees hen om hun goede infrastructuur en de vooruitgang die de Broeders reeds met de kinderen hadden geboekt, maar merkte hierbij op: “Jammer dat het àl Fransch is”. Deze gevoeligheid was ongetwijfeld een relict uit zijn tijd aan het Brugse Sint-Lodewijkscollege, waar hij actief was in de romantisch flamingante studentenbeweging. Ook pater Monulfus Schrijvers van Wortel (1913-1965), die naar Congo vertrok in 1946, stelde zich in een van zijn brieven naar huis de volgende retorische vraag: “Ons land coloniseert in ’t Fransch?” De kapucijnen zouden in elk geval niet meegaan in deze trend: wanneer men de talrijke publicaties ziet in en over de inheemse talen door kapucijnen- missionarissen, dan kan men alleen maar constateren dat er onder hen een groot respect leefde voor de eigenheid van het volk onder wie ze werkzaam waren.

    Vanaf 1927 tot aan het begin van de jaren ’80 waren er ook Vlaamse kapucijnen in Canada, die naar daar waren gestuurd om er de pastoraal onder de Nederlandstalige migranten op zich te nemen.

    30

  • Een van de meest markante figuren in deze kleine kapucijnengemeenschap was ongetwijfeld pater Ladislas van Zondereigen. Deze was brancardier geweest tijdens Wereldoorlog I en als overtuigd flamingant en democraat uit de loopgraven gekomen. In Noord-Amerika verleende hij zijn steun aan een kleine groep Vlaams-nationalisten, die d.m.v. persorganen en spreekbeurten de Vlaamse migranten trachtten te overtuigen van hun zaak. Naarmate de banden tussen de migranten en hun vaderland echter zwakker werden, deemsterde ook de interesse weg voor deze problematiek. Ladislas geldt als een van de radicaalste figuren onder de kapucijnen op het vlak van de Vlaamse kwestie. In 1956 vestigde hij zich op een eilandje in een van de grote meren, waar hij tot aan zijn dood als kluizenaar zou leven.

    De laatste ‘bouwstenen’ voor de geschiedschrijving van de kapucijnen in/en de Vlaamse beweging in het interbellum die ik hier wil aandragen, hebben betrekking op twee figuren die zich allebei op hun eigen wijze hebben beziggehouden met ‘taal’.

    Over de eerste, Simeon Seynaeve van Oostende (1895-1974), werd reeds een artikel geschreven in Vox minorum. Simeon werd in 1931 als priester opgeroepen door het leger als reserveaalmoezenier. De benoemingsbrief was echter volledig opgesteld in het Frans, waarop hij prompt een aanvraag indiende om voortaan op z’n minst tweetalige papieren toegestuurd te krijgen. Omwille van deze vraag werd Simeon in 1932 uit zijn aalmoezeniers functie ontheven en dus gedegradeerd. Enige tijd later ontving de pater-provinciaal een brief van de aalmoezeniersdienst van het leger waarin werd geklaagd over de houding van pater Simeon. Deze verdedigde zich bij hem door te stellen dat hij niet eens om eentalig Nederlandse papieren had gevraagd, maar om tweetalige. Hij vervolgde zijn betoog: “Waarom moet een Vlaming altijd eerst zijn recht opeisen? Waarom geven ze het hem niet zonder meer? (...) [De legeroversten] weten dat de belanghebbende een West-Vlaming is die hoogstwaarschijnlijk (...) Vlaamsch zal denken, voelen, spreken en schrijven. En toch worden uitsluitend Fransche papieren toegezonden. Liever gevaar loopen 9 Vlamingen te kwetsen dan 1 Franschgezinde. Dat is voorzichtiger en beleefder! (...) Willen ze mij (...) doen doorgaan als een gevaarlijke Vlaamschgezinde, een nationalist misschien of iets dergelijks? In alle geval hou ik eraan hier te verklaren dat ik volstrekt geen nationalist ben (en ik weet waarom) zelfs geen hevig-vooruitstrevende Vlaams chgezinde. Toch ben ik Vlaamschgezind, matig, maar rotsvast en, zoo nodig, daadwerkelijk”. Uiteindelijk bleef de zaak binnen de orde zonder verdere gevolgen voor Simeon. Eind 1932 werd de pater administratief ontslagen uit het leger. Dit is de enige keer dat zijn naam voor de Tweede Wereldoorlog opduikt m.b.t. de Vlaamse kwestie. Na de oorlog zou Simeon, die zich veel bezighield met muziek, een ÏJgerçantate componeren, waarvoor zijn confrater Renatus Vandewalle van Izegem (1907-1994) de teksten schreef. Deze IJ^ercantate bulkt van de klassieke flamingante formules in het genre van ‘A W -W K ’. De “gematigde, maar rotsvaste” Vlaamsgezinde pater Simeon was dus samen met zijn confrater Renatus goed thuis in de naoorlogse Vlaamse beweging, hoewel zij omwille van deze overtuiging niet echt op de voorgrond wilden treden.

    Een tweede kapucijn die ik hier wil bespreken is pater Adhemaf(us) (Maes) van Antwerpen (1897-1973). Adhemar onderwees Grieks en Latijn op het Serafijns Seminarie, maar hij beperkte zich niet tot deze twee talen: op eigen houtje bestudeerde hij ook het Nederlands en het Duits.

    In het archiefbestand van deze “humanistische” autodidact heb ik enkele documenten teruggevonden waarin Adhemar het over de Vlaamse kwestie en/of over taal heeft.

    31

  • Het oudste document is een manuscript van een toespraak (of preek?) die hij hield in 1928, vermoedelijk n.a.v. een 11 juli-viering. Een archivaris heeft dit manuscript later de titel Vlamingen, gedenkt den Guldensporenslag meegegeven. De Guldensporenslag was een “strijd voor het Recht”, aldus Adhemar, net zoals de strijd van de Vlaamse soldaten in Wereldoorlog I dit was geweest. De Vlamingen nu zijn de erfgenamen van deze strijd voor het onvervreemdbare recht op de ontwikkeling van hun eigen cultuur, op onderwijs in de moedertaal en om Vlaanderens eigen wezen te doen groeien en bloeien zoals weleer. Adhemar observeerde dat de rechten van de Vlamingen in België de iure in de grondwet opgenomen waren, maar hen de facto werden onthouden. Daarom moest men mee strijden met de Vlaamse beweging om deze rechten verwerkelijkt te zien. Bij Adhemar horen we, net zoals bij zijn confraters, echter geen pleidooi voor een afscheuring van Vlaanderen of een omverwerping van België.

    Een tweede archiefstuk draagt de verrassende naam De acht talen van ons volk. Onder deze titel beschrijft Adhemar achtereenvolgens het Nederlands, het Latijn, het Frans, gebarentaal, muziek, de taal van vertoningen, opvoeringen en uitbeeldingen, de beeldende kunsten en de architectuur. Met zijn “acht talen” wil Adhemar duidelijk maken dat het Nederlands als taal nergens staat als deze niet constant in wisselwerking staat met de zeven andere talen. Volgens Adhemar is niemand ééntalig en zou niemand dit mogen zijn; kinderen moeten worden opgevoed zodat ze zoveel mogelijk talen aanvoelen en ‘spreken’. Om tot een volle cultuurbloei te komen is het noodzakelijk dat Vlamingen dus zoveel mogelijk hun “acht talen” oefenen.

    Een laatste tekst van de hand van Adhemar is getiteld St.-Francisais in de Nederlanden en dateert van onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog. In dit document pleit de letterkundige-kapucijn voor een verenigd Europa, waarbinnen de verschillende volkeren hun eigen aard bewaren. Aangezien Adhemar pater Karei Verleye (Antonius van Mechelen, 1920-2002) na de oorlog hielp bij de uitbouw van het Centrum Ryckevelde te Sijsele bij Brugge, waar vorming over Europa werd gegeven, is het goed mogelijk dat hij deze tekst schreef voor een conferentie aldaar.

    Als we Adhemars teksten zo naast elkaar leggen, dan kunnen we de hypothese formuleren dat hij evolueerde van een duidelijk Vlaamsgezinde naar een meer gematigde opvatting. In Vlamingen, gedenkt komt de taalkwestie uitgebreid aan bod, waarbij sterk op het onrecht dat de Vlamingen wordt aangedaan wordt gewezen. In De acht talen horen we een pater die zijn volk oproept taal vooral niet te eng te definiëren en %elf te streven naar een volledige culturele ontplooiing. In 57.- Franciscus is de taalkwestie eigenlijk afwezig en horen we een pleidooi voor Europa.

    Tweede Wereldoorlog en nasleepIn de Tweede Wereldoorlog waren er een aantal kapucijnen die verzetsdaden pleegden. Zij vormden echter de uitzondering; de meeste broeders hielden zich ver van dit soort riskante ondernemingen. Er was zeker een patriottisch sentiment bij een aantal kapucijnen aanwezig, maar ook het radicaal tegenovergestelde bestond. In dit licht wil ik hier de ‘zaak’ van pater Ansbertus Luyten van Zwijndrecht (1909-1995) bespreken.

    In 1942 schreef Ansbertus naar de provinciaal dat hij zich onheus behandeld voelde door zijn confraters, en dat hij naar de wereldlijke autoriteiten zou stappen indien de provinciaal niet op krachtdadige wijze tussenkwam in dit conflict.

    32

  • Toenmalig provinciaal Gommarus Michiels van Booischot (1890-1965) antwoordde hem dat zijn confraters hem inderdaad op gepaste wijze dienden te behandelen, maar Ansbertus moest zich volgens hem eerst afvragen of hij zelf geen aanleiding had gegeven tot zulk gedrag tegenover hem,

    door uw uitdagende manier van spreken en doen, meer in ’t bijzonder door uw brutale en tergende uitlatingen, waarmee U %e aanhoudend krenkt en kwetst in hun rechtmatige vaderlandsche gevoelens" ’.

    Blijkbaar gedroeg Ansbertus zich dus allesbehalve als een goede patriot, tot ergernis van zijn confraters. Wellicht was hij Vlaams-nadonalist met enige sympathie voor de collaboratie. De provinciaal schreef verder dat Ansbertus al verschillende keren was overgeplaatst omdat er met hem geen land te bezeilen viel en dat hij, indien hij naar de wereldlijke autoriteiten zou durven stappen, de nodige straf- en tuchtmaatregelen vanuit de orde kon verwachten. In een omzendbrief enkele maanden later maande de provinciaal de provincieleden aan om voorzichtig te zijn met uitspraken over politieke zaken, en hij benadrukte dat politieke meningsverschillen nooit de vrede die onder kloosterlingen hoorde te heersen, mochten doorbreken.

    Omdat Ansbertus’ gedrag in de daaropvolgende periode niet beterde, werd eind ’44 besloten hem onder bepaalde voorwaarden naar huis te sturen, tot de oorlog helemaal voorbij was. Langs verschillende kanten moest de provinciaal echter vernemen dat Ansbertus zich niet hield aan de restricties die hem waren opgelegd. Zo zou hij op eigen houtje op verschillende plaatsen aalmoezenierswerk verrichten onder gevangen genomen collaborateurs. Iemand klaagde zelfs bij de provinciaal dat Ansbertus in de rechtbank leugens ging vertellen om geïnterneerde collaborateurs vrij te krijgen. In september ’45 was er daarom een kerkelijk proces, waarop Ansbertus veroordeeld werd tot een verblijf van zes maanden in de Abdij van Westvleteren. De pater werd in ’47 ook nog eens opgepakt door de politie omdat men hem ervan verdacht betrokken te zijn bij de ontsnapping van een collaborateur uit een interneringskamp, maar men moest hem uiteindelijk vrijuit laten gaan.

    Pater Ansbertus was niet de enige die zich actief inzette voor de slachtoffers van de repressie. Zo zou pater Gervasius Monbaillu van Zedelgem (1912-1966), in die tijd aalmoezenier van de foorkramers en woonwagenbewoners, ‘zwarten’ hebben helpen onderduiken. Zijn confrater Heribert Breemersch van Roeselare (1897-1971) stichtte in 1948 te Brugge het Renaat Veremanskoor om families die getroffen waren door de repressie een ontspanningsmogelijkheid aan te bieden. Andere kapucijnen die hier moeten vermeld worden zijn de paters Eymard Daem van Sint-Lievens-Esse (1914-1998) en Max Wildiers, die bekendheid verwierf als aalmoezenier van de Zilvermeeuwtjes (een jeugdbeweging binnen het collaboratiemilieu in Brussel die liefdadigheidsacties t.v.v. repressieslachtoffers organiseerde). Wildiers werd na de oorlog ook bekend als ‘amnestiepredikant’.

    Naast deze eerder persoonlijke initiatieven verleenden de kapucijnen ook op een meer geïnstitutionaliseerd niveau hulp aan de repressieslachtoffers, meer bepaald door het opnemen van aalmoezeniersfuncties in de interneringskampen van Sint-Kruis (bij Brugge) en van Beverlo- Leopoldsburg.

    Voor het eerste kamp verdient pater Monaldus Gailliaert van Brugge (1912-1973) een speciale vermelding, voor het tweede de paters Florentinus Bertels van Geel (1883-1953) en Juvenalis Van Elsacker van Zoersel (1917-2002).

  • Wat opvalt is dat de inzet van deze kapucijnen voor de repressieslachtoffers gemotiveerd werd door de oprechte bekommernis om mensen in nood bij te staan, maar ook door de flamingante overtuiging die ze zelf huldigden (dit gold zeker voor Heribert van Roeselare, Eymard van Sint- Lievens-Esse, Max Wildiers, Florentinus van Geel en Juvenalis van Zoersel).

    Na 1950: uiteenlopende wegen

    Ook na de Tweede Wereldoorlog zijn er enkele kapucijnen geweest die door hun persoonlijkheid en levensloop of door de initiatieven die ze hebben gelanceerd, het verdienen om in dit artikel te worden opgenomen. In mijn onderzoek naar deze broeders ben ik echter tot de conclusie gekomen dat het hier om heel verschillende figuren gaat, waarvan het gedachtegoed en de daden niet zomaar op één lijn kan gebracht worden. We worden hier dus geconfronteerd met ‘uiteenlopende wegen’, die voor een groot deel het kloosterleven na de Tweede Wereldoorlog en zeker na het Tweede Vaticaanse Concilie lijken te kenmerken. Er kwam in deze tijd meer ruimte voor persoonlijke initiatieven van kloosterlingen en in het algemeen meer vrijheid van spreken en doen. Zeker bij de kapucijnen kunnen we hier gewag maken van een verademing na de periode van het ‘donatisme’. De ‘uiteenlopende wegen’ die ik hieronder kort schets, gelden ook als mogelijke toekomstige onderzoekspistes, daar ik ze zelf nog niet ten gronde heb kunnen onderzoeken.

    Iemand die in dit artikel reeds vermeld werd, is pater Karei Verleye. Deze lag in 1950 mee aan de basis van het Europacollege te Brugge en stichtte in 1956 in het kasteel van Ryckevelde het Centrum Ryckevelde. Dit centrum wilde zoals gezegd vormingssessies over Europa aanbieden, waarbij er ook aandacht werd besteed aan spiritualiteit en aan de christelijk-katholieke wortels van Europa. In dit vormingswerk werd Verleye o.a. bijgestaan door zijn confraters Adhemar van Antwerpen, Osmundus Vermeeren van Loenhout (1915-1993) en Hugo Gérard (Otto van Roeselare, °1937). Verleye zelf was een uitgesproken voorstander van een federalistische staatsstructuur voor België.

    Pater Karei Verleye, voorstander van de Europese gedachte en een federalistisch België (afb. overgenomen van dewebsite van het Centrum Ryckevelde).

    Een a