Voorwoord - Erasmus University Thesis Repository · Web viewDe balanced scorecard is dus in...
-
Upload
hoangquynh -
Category
Documents
-
view
214 -
download
0
Transcript of Voorwoord - Erasmus University Thesis Repository · Web viewDe balanced scorecard is dus in...
Bachelorscriptie
Onderwerp:
Performance management in de bankensector
Juli 2015
Heidi Ravestijn, 377510
Erasmus Universiteit Rotterdam
Economie en bedrijfseconomie
Scriptiebegeleider: Dhr. T.P.M. Welten
VoorwoordTer afsluiting van de bachelor Economie en Bedrijfseconomie heb ik deze bachelor scriptie
met veel plezier geschreven voor de sectie Accounting. Mijn aandacht ging uit naar het
onderwerp performance management, omdat de voorbeelden die ik de afgelopen jaren
tijdens de colleges op de Erasmus Universiteit heb gezien, vaak te maken hadden met of
bedrijven die juist een goede performance hebben, of juist een slechte performance hebben.
Dit maakt het interessant om te kijken of de bedrijven iets kunnen doen om net zo’n goede
performance te laten zien als de ‘goede’ voorbeelden die in de afgelopen jaren naar voren
zijn gekomen. Om het onderwerp specifieker te maken heb ik de bankensector gekozen,
omdat deze sector sinds de economische crisis veelal slecht in het nieuws is geweest en dus
wel een beter performance management systeem zou kunnen gebruiken.
Graag wil ik de heer Welten bedanken voor de prettige begeleiding bij het schrijven van deze
scriptie. Met behulp van zijn feedback, is het mij gelukt om de juiste structuur te vinden in dit
werk. Vaak wist ik wel waar ik naar toe wilde, maar had ik net even die bevestiging nodig dat
het ook de juiste richting was.
Heidi Ravestijn
Numansdorp, juli 2015
2
InhoudVoorwoord...............................................................................................................................21. Inleiding...............................................................................................................................5
1.1. Probleemstelling.......................................................................................................................5
1.2. Doelstelling en relevantie........................................................................................................6
1.3. Verantwoording van de methode van onderzoek................................................................6
2. Performance management.................................................................................................92.1. Algemeen..................................................................................................................................9
2.1.1. KPI’s.................................................................................................................................11
2.2. Performance management systemen.................................................................................11
2.2.1. Balanced Scorecard.......................................................................................................12
2.2.2. Value-based management systeem.............................................................................13
2.2.3. Budget gebaseerd management..................................................................................13
2.2.4. Activity-based management..........................................................................................14
2.2.5. European foundation for quality management (EFQM).............................................15
2.2.6. Business process management (BPM)........................................................................16
2.2.7. Lean Six Sigma...............................................................................................................17
2.3. De bankensector....................................................................................................................17
2.4. Waarom balanced scorecard en value-based management?.........................................18
2.5. Criteria.....................................................................................................................................21
2.6. Conclusie.................................................................................................................................21
3. Balanced scorecard versus value-based management................................................233.1. Balanced scorecard algemeen.............................................................................................23
3.1.1. Criteria balanced scorecard...........................................................................................25
3.1.2. Samenvatting balanced scorecard...............................................................................27
3.2. Value-based management algemeen.................................................................................27
3.2.1. Criteria value-based management...............................................................................29
3.2.2. Samenvatting value-based management....................................................................30
3.3. Conclusie.................................................................................................................................31
4. Levers of Control..............................................................................................................324.1. Algemeen................................................................................................................................32
4.2. Het verband tussen performance management en ‘levers of control’.............................34
4.3. Balanced scorecard als ‘lever of control’............................................................................36
4.4. Value-based management als ‘lever of control’.................................................................38
4.5. Conclusie.................................................................................................................................39
5. Toepassing bankensector................................................................................................41
3
5.1. Balanced scorecard in de bankensector.............................................................................41
5.2. Value-based management in de bankensector.................................................................43
5.3. Conclusie.................................................................................................................................45
6. Eindconclusie....................................................................................................................476.1. Beantwoording hoofdvraag...................................................................................................47
6.2. Beperkingen............................................................................................................................49
6.3. Aanbevelingen........................................................................................................................49
Bibliografie............................................................................................................................51
4
1. Inleiding1.1. ProbleemstellingDe strategie die een onderneming voert, is van groot belang voor de prestaties die de
onderneming kan leveren. Omdat ondernemingen te maken hebben met continue
veranderingen van marktomstandigheden, is het noodzakelijk om steeds te toetsen of de
gehanteerde strategie wel voldoende is om goed te presteren in de huidige marktsituatie. In
Nederland heeft er recent een economische crisis plaatsgevonden wat een grote invloed
heeft gehad op de omstandigheden in de markt. Heiko Jessayan stelde op 3 maart 2015 in
een artikel in het Financieel Dagblad dat vier op de vijf Nederlandse bedrijven van plan zijn
of al begonnen om van strategie te wijzigen (Jessayan, 2015). Dit geeft aan dat veel
bedrijven daadwerkelijk getoetst hebben of de gehanteerde strategie na de economische
crisis nog wel paste in de huidige situatie, daarnaast toont het aan hoe belangrijk het is om
als onderneming een performance management systeem te hebben. Peet Vogels schreef op
14 maart 2015 in het Algemeen Dagblad dat sparen bij een bank nauwelijks beter is dan geld
in een oude sok te stoppen (Vogels, 2015). Hier wordt duidelijk dat de economische crisis
ook van invloed is geweest op de bankensector. Ook in deze sector is het hebben van een
performance management systeem dus van belang om op de langere termijn doelstellingen
te kunnen behalen. Dit suggereert niet dat er nog geen performance management systemen
bij de banken geïmplementeerd waren voordat de crisis begon. Wel is er door de banken
weinig nadruk gelegd op de performance management systemen (PWC, 2015). De
bankensector omvatte eind 2006, voor aanvang van de crisis, vijf en een half maal de
Nederlandse economie en in 2011 was dit afgenomen tot slechts 4,7 keer de Nederlandse
economie (DNB, 2012). De grote omvang van de bankensector geeft aan hoe belangrijk het
is dat er positieve geluiden klinken uit deze sector.
Een onderdeel van performance management om naar werkelijke prestaties te kijken, is de
balanced scorecard. De balanced scorecard biedt de mogelijkheid om met korte termijn
activiteiten de lange termijn doelstellingen van een onderneming te behalen (Kaplan &
Norton, 1996). Een ander onderdeel van performance management is het toepassen van het
value-based management systeem. Dit systeem linkt namelijk de strategische doelen aan
verschillende performance maatstaven, waardoor alle processen in een onderneming
worden geanalyseerd. Op basis van de analyse kunnen doelen en acties worden gezet om
op die manier de oude strategie te verbeteren (Burkert & Lueg, 2013). De vraag die hieruit
rijst en centraal zal staan in dit onderzoek is als volgt:
“In welke opzichten is de balanced scorecard, in vergelijking met het value-based
management systeem, waardevol voor een onderneming in de bankensector?”
5
1.2. Doelstelling en relevantieMarktomstandigheden veranderen continu, waardoor het moeilijk kan zijn bepaalde keuzes
te maken met betrekking tot de strategie van een onderneming. Het doel van dit onderzoek
is om ondernemingen in de bankensector hulp te bieden bij het kiezen van een performance
management systeem om dit vervolgens in de betreffende onderneming te implementeren.
Naast het bieden van een handvat bij het kiezen van een performance management
systeem, kan dit onderzoek waardevolle informatie opleveren voor ondernemingen in de
bankensector betreft de implementatie van zowel de balanced scorecard als het value-based
management systeem. De balanced scorecard is een onderwerp waar al veel over gezegd
en gediscussieerd is. Zo heeft onderzoek van NØrreklit uitgewezen dat gebruik van de
balanced scorecard niet per definitie zorgt voor winst, maar dat daar meer inzet van het
management van een onderneming voor nodig is (NØrreklit, 2000). Daarnaast heeft
onderzoek van Hussain en Hoque uitgewezen dat er performance meting in de bankensector
in Japan kan worden gedaan, echter zijn er bij de implementatie van een performance
meting systeem verschillende factoren van invloed, zoals accounting standaarden, de
grootte van de bank en de regulering van de Centrale Bank (Hussain & Hoque, 2002). Ook
het value-based management systeem is meer dan eens besproken. Onderzoek van Ittner
en Larcker heeft bijvoorbeeld aangetoond dat value-based management niet alleen keuzes
kan beïnvloeden bij het uitvoeren van bepaalde acties, maar ook effect heeft op de
verwachtingen van externe partijen (Ittner & Larcker, 2001). Uit onderzoek van Burkert en
Lueg is gebleken dat Chief Financial Officers, die verantwoording af dienen te leggen aan de
Chief Executive Officers, meer invloed hebben op verfijning van het value-based
management systeem (Burkert & Lueg, 2013).
In dit literatuuronderzoek worden de balanced scorecard en het value-based management
systeem naast elkaar gehouden om een goede vergelijking mogelijk te maken, dit ten
behoeve van de bankensector.
1.3. Verantwoording van de methode van onderzoekHet onderzoek zal in de vorm van een literatuuronderzoek worden gedaan. De reden dat dit
onderzoek gedaan wordt door middel van een literatuuronderzoek, is dat de
onderzoeksvraag niet gekoppeld is aan een bedrijf of aan cijfers. De vraag zal dan ook niet
door middel van het toetsen van hypothesen worden beantwoord, maar met behulp van
reeds gedane onderzoeken.
De centrale vraag zal naast de theorie van performance management worden beantwoord
met behulp van de volgende deelvragen:
6
1. Wat is performance management en welke systemen zijn er? Deze deelvraag is
opgesteld om een compleet beeld te kunnen geven van de verschillende
performance management systemen. Aan de hand hiervan kan worden afgeleid wat
de toegevoegde waarde voor een onderneming kan zijn bij de keuze voor het
implementeren van één systeem.
2. Wat is de balanced scorecard en voldoet dit systeem aan de criteria voor een goed
performance management systeem? Deze deelvraag is opgesteld om de lezer een
goed beeld te geven van wat de balanced scorecard precies inhoudt. Hierbij zal
besproken worden of dit systeem voldoet aan de criteria voor een performance
management systeem, om op die manier aan te kunnen geven of de balanced
scorecard waardevol kan zijn voor een onderneming.
3. Wat is het value-based management systeem en voldoet dit systeem aan de criteria
oor een goed performance management systeem? Deze deelvraag is opgesteld om
de lezer uit te leggen hoe het value-based management systeem werkt. Daarnaast
zal worden gekeken of het systeem voldoet aan de criteria voor een performance
management systeem, zodat er kan worden aangetoond of dit systeem waardevol
kan zijn voor een onderneming.
4. Hoe houden de performance management systemen verband met ‘levers of control’?
‘Levers of control’ zijn vier punten die het management kan gebruiken om de
onderneming onder controle te houden. Bij deze deelvraag zal worden besproken
waarom ‘levers of control’ succesvol zijn voor het onder controle houden van de
onderneming. Dit zal vervolgens in verband worden gebracht met de twee besproken
performance management systemen. Deze deelvraag komt aan bod voordat er een
toespitsing wordt gemaakt op de bankensector, omdat het belangrijk is dat het
duidelijk is of beide systemen in het algemeen goed passen in een management
systeem alvorens deze worden toegespitst op de bankensector en achteraf blijkt dat
de performance management systemen niet binnen een algemeen management
systeem passen.
5. Hoe kunnen de balanced scorecard en value-based management worden toegepast
in de bankensector? Deze vraag is opgesteld om een conclusie te vormen richting de
hoofdvraag.
In het tweede hoofdstuk zal uitleg gegeven worden over performance management. Daarbij
zal direct een antwoord worden gevormd op de eerste deelvraag. Ook zal in dit hoofdstuk
blijken waardoor de keuze is gevallen op de balanced scorecard en het value-based
management systeem als onderdelen van performance management die specifiek zullen
worden behandeld. Tevens zal de bankensector worden omschreven in dit hoofdstuk. In het
7
derde hoofdstuk zal dieper worden in gegaan op de balanced scorecard, waarmee een
antwoord kan worden gegeven op de tweede deelvraag. Ook zullen de specifieke
kenmerken van het value-based management systeem in dit hoofdstuk worden besproken,
zodat deelvraag drie kan worden beantwoord. In hoofdstuk vier zal er een verband worden
gelegd tussen de twee systemen en ‘levers of control’, waarmee een antwoord kan worden
gegeven op de vierde deelvraag. In het vijfde hoofdstuk zullen alle antwoorden worden
toegespitst op de bankensector om zo een antwoord te kunnen formuleren op de laatste
deelvraag. Tot slot zal er een conclusie volgen met daarin het antwoord op de hoofdvraag.
Ook zullen er beperkingen worden genoemd en aanbevelingen worden gedaan in de
conclusie.
8
2. Performance managementIn dit hoofdstuk zal worden uitgelegd wat performance management is en wat daarbij van
belang is. Vervolgens zullen de verschillende performance management systemen worden
besproken, waarna een uitleg zal volgen over de inhoud van de banken sector. Tot slot zal
worden toegelicht waarom de balanced scorecard en value-based management zijn gekozen
om verder onderzoek naar te doen in de bankensector. In de conclusie van dit hoofdstuk zal
een antwoord worden gevormd op de eerste deelvraag.
2.1. AlgemeenBedrijven beschikken over een manager of diverse managers die samen het management
vormen. Het management dient ervoor te zorgen dat de zaken binnen een onderneming op
rolletjes draaien. Om dit te kunnen bewerkstellingen heeft het management een
controlerende functie en daarnaast verantwoordelijkheden omtrent planning, budgettering,
prestaties, evaluaties, beloningen en resultaten. Deze termen kunnen worden samengevat
als het management control systeem (van Veen, 2007). Traditioneel gezien bestaat het
systeem uit twee onderdelen, namelijk het verbreden van het informatiebereik en het gedrag
en de motivatie van managers onder de loep nemen. Dit was naar het idee van Anthony in
1965. Wanneer er namelijk naar de performance van een onderneming werd gekeken, dan
werden slechts de financiële zaken beoordeeld. Daar moest verandering in komen volgens
Anthony. Managers zijn verantwoordelijk voor de financiële resultaten, dus is het ook van
belang dat managers bijvoorbeeld gemotiveerd zijn (Anthony, 1965). Tegenwoordig maakt
performance management onderdeel uit van het management control systeem, om op deze
manier de performance van de organisatie te kunnen beoordelen (Otley, 1999).
De definitie van performance management kan worden gegeven als het systematisch
koppelen van de strategie van een onderneming met de bedrijfsprocessen die er spelen. Het
opstellen van doelen is daarbij noodzakelijk. Daarnaast moeten de processen worden
gemonitord en geëvalueerd, om op deze manier de strategie te kunnen verbeteren. Met
andere woorden gaat het om het bepalen van het doel van de onderneming, meten,
analyseren en bijsturen van de processen in de onderneming om op die manier te
verbeteren. Door het hanteren van deze cyclus, is het mogelijk om direct op veranderingen
binnen een bedrijf en in de omgeving van het bedrijf te reageren. Doelen dienen te worden
opgesteld volgens het SMART-principe. Doelen moeten namelijk Specifiek, Meetbaar,
Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden zijn (Cross & Lynch, 1988). Monitoren gebeurt met
behulp van prestatie indicatoren, ook wel key performance indicators (KPI’s) genoemd. Deze
indicatoren zorgen ervoor dat prestaties meetbaar worden. Aan de hand van deze
prestatiemetingen is het vervolgens mogelijk om een planning te maken voor de
onderneming die verband houdt met de strategie van de onderneming. Evalueren gaat aan
9
de hand van de gevonden waarden voor de indicatoren. Tijdens de evaluatie worden
doelstellingen beoordeeld en indien nodig bijgesteld (Otley, 1999).
Performance management draait niet alleen om de financiële prestaties van een
onderneming, maar vooral ook om de niet-financiële zaken die een rol spelen bij een
onderneming. Het belangrijkste kenmerk van een performance management systeem is
namelijk het kijken of de strategische doelen van de onderneming zijn behaald. Daarnaast
spelen bijvoorbeeld klanten en medewerkers ook een belangrijke rol binnen performance
management. Om van performance management te kunnen spreken zijn een aantal regels
opgesteld:
1. Het betreft niet alleen harde factoren maar ook zachte factoren. Hiermee wordt
bedoeld dat niet alleen gaat om operationele en financiële doelen van de
onderneming maar ook om klanten, leveranciers en medewerkers.
2. Het is onderwerp voor het topmanagement. Hiermee wil men zeggen dat het
topmanagement de strategische doelstellingen in operationele doelstellingen kan
vertalen.
3. Het helpt om te kijken hoe de vlag erbij hangt. Hiermee wordt bedoeld dat het
systeem kan achterhalen wat de zwakke punten zijn en kan aangeven waar de
prioriteiten liggen.
4. Terugkijken kan, maar vooruitkijken moet. Dit geeft aan dat de prestaties die worden
gemeten aangeven wat resultaten nu of in het verleden zijn, maar het is bedoeld om
naar de toekomst te kijken door middel van het vinden van trends in de resultaten.
5. Het mag creativiteit niet belemmeren. Vaagheid uit de missies en strategieën van een
onderneming moet verdwijnen, maar er moet wel plaats blijven voor vrijheid binnen
missies en strategieën.
6. Het is niet tegennatuurlijk. Hiermee wordt bedoeld dat mensen binnen de
onderneming gemotiveerd moeten worden door middel van gerichte feedback.
7. Prestatie-indicatoren dienen robuust en herleidbaar te zijn. Dit is bedoeld om het voor
iedereen binnen de onderneming mogelijk te maken om ermee te kunnen werken
(Macke, 2007).
Tot slot is het nog van belang om te weten wat de doelen zijn van performance
management, want een onderneming moet wel weten wat ermee bereikt kan worden.
Daarom volgt hier een opsomming van de doelen van performance management:
Ontwikkelingen in de markt en bij concurrenten zullen in een eerder stadium
zichtbaar zijn, waardoor het mogelijk is om daar op in te spelen.
10
De kwaliteit van informatie verbeterd door tijdigheid, volledigheid, relevantie en
juistheid.
Efficiëntere inzet van ondersteunende staf.
Tijdsbesparing door snellere communicatie.
Verbetering van de strategische planning.
Verbeterde ondersteuning van het management.
Al deze doelen, die als voordelen kunnen worden gezien, tonen aan waarom een
onderneming baat heeft bij performance management (Otley, 1999). Het kan voor een
onderneming dus duidelijk tot meer succes leiden wanneer er een performance management
systeem is geïmplementeerd. Onmisbaar voor de werking van het systeem zijn de prestatie-
indicatoren. In de volgende paragraaf worden deze nader toegelicht.
2.1.1. KPI’s Om performance te kunnen meten zijn kritieke succes factoren (KSF’s) en kritieke prestatie-
indicatoren (KPI’s) van belang. KSF’s zijn de belangrijkste activiteiten binnen de
onderneming die moeten worden uitgevoerd, omdat anders de doelstellingen niet kunnen
worden behaald. KSF’s worden dan ook gekenmerkt door onderscheidend vermogen ten
opzichte van concurrenten, het is bepalend voor de continuïteit van de onderneming en het
is bepalend voor een duurzame relatie met de markt. Het meten van de KSF’s gebeurd door
middel van KPI’s. Kritieke prestatie-indicatoren worden ook wel kern prestatie-indicatoren en
in het Engels key performance indicators genoemd. Deze KPI’s vormen belangrijke
informatie voor het management, omdat het aangeeft of de KSF’s worden gerealiseerd
(Hoogenboom & Jansen, 2002). Voorbeelden van KPI’s zijn omzet, naamsbekendheid, klant-
en personeelstevredenheidscijfer en verzuimcijfer. De KPI’s kunnen worden verdeeld in
harde en zachte indicatoren. Men spreekt van harde indicatoren indien het gaat om echte
cijfers als omzet en kosten. Zachte indicatoren zijn de indicatoren waarbij men bij benadering
een cijfer aan zal proberen te koppelen, zoals kwaliteit (Macke, 2007).
2.2. Performance management systemenPerformance management kan op verschillende manieren in de onderneming worden
geïmplementeerd. Door de jaren heen zijn er dan ook verschillende systemen tot stand
gekomen, welke een goede toepassing van performance management binnen een
onderneming mogelijk maken. In het vervolg van deze paragraaf worden de verschillende
systemen besproken. Om aan het eind van deze paragraaf te kunnen kiezen voor twee
systemen die verder zullen worden bekeken, zijn twee criteria opgesteld:
11
1. Onderdeel van de systemen die worden gekozen, moet zijn dat er gedurende het
proces doelstellingen en succesfactoren worden opgesteld. De reden hiervoor is dat
een strategie van groot belang is bij performance management. Om een strategie
goed uit te werken zijn doelen en succesfactoren onmisbaar (Stichting FNV Pers,
2010).
2. Het systeem mag niet te veel stappen omvatten. Iedere stap in een systeem brengt
kosten met zich mee, dus een systeem met veel stappen is erg kostbaar en daardoor
niet aantrekkelijk voor een bedrijf (Goddard & Mannion, 2004).
2.2.1. Balanced ScorecardDe balanced scorecard is bedacht door Kaplan en Norton met de bedoeling ondernemingen
minder te laten focussen op slechts korte termijn financiële maatstaven en meer op niet-
financiële maatstaven. Kaplan en Norton zeggen dat er vier management processen zijn die
gescheiden van elkaar en in combinatie met elkaar bijdragen aan het linken van lange
termijn strategische doelstellingen en korte termijn acties. Het gaat om de volgende
processen:
1. Vertalen van de visie. De visie moet namelijk voor iedereen binnen de organisatie
duidelijk zijn.
2. Communiceren en linken. Belangrijke onderdelen van dit proces zijn scholing, doelen
zetten en linken van beloningen aan performance maatstaven.
3. Business planning. Hierbij gaat het om het opzetten van de doelstellingen en de
allocatie van de resources.
4. Feedback en leren. In dit proces wordt feedback verkregen waar de onderneming van
kan leren (Kaplan & Norton, 1996).
Deze vier processen zorgen ervoor dat managers niet slechts naar de korte termijn financiën
dienen te kijken. Om het vertalen van de visie tot een succes te maken met behulp van het
balanced scorecard idee zijn er vier perspectieven; financieel, klant, leren en groei en tot slot
intern bedrijfsproces. Vanuit ieder perspectief dienen de doelen en doelstellingen te worden
gegeven, daarnaast moet worden nagedacht over welke succesfactoren ervoor kunnen
zorgen dat de doelstellingen worden behaald, maar ook over welke maatstaven gebruikt
kunnen worden om te meten of de doelstellingen zijn behaald. En tot slot zullen er bij alle
perspectieven initiatieven moeten worden gegeven. Door dit te volgen zorgt de balanced
scorecard dat het mogelijk is voor organisaties om een strategie te bepalen die kan reageren
op veranderingen in de markt, bij concurrenten en in de technologie (Agostino & Arnaboldi,
2012).
12
2.2.2. Value-based management systeemDeze benadering heeft als doel het creëren van superieure waarde voor aandeelhouders op
lange termijn door middel van toepassing van een raamwerk voor het meten en managen
van de organisatie. Deze methode kent zes algemene stappen die de onderneming moet
doorlopen:
1. Identificeer de doelstellingen van de onderneming.
2. Ontwikkel een strategie en selecteer een design voor de organisatie dat past bij de
doelstellingen.
3. Identificeer de ‘value drivers’. Dit zijn de factoren die de waarde van de onderneming
bepalen. Dit zijn zowel financiële als niet-financiële factoren.
4. Ontwikkel plannen voor acties, selecteer performance maatstaven en stel targets op
basis van de value drivers op.
5. Evalueer de performance
6. Stel de validiteit vast van de doelstellingen, strategie en plannen. Modificeer indien
nodig en de waarde voor de aandeelhouder neemt toe (Ittner & Larcker, 2001).
2.2.3. Budget gebaseerd managementBudget gebaseerd management, ook wel beyond budgeting genoemd. De achterliggende
gedachte van deze methode is beter presteren dan de concurrent. Het idee is om flexibel om
te gaan met de te behalen doelstellingen in een decentrale organisatie. Het is door de
decentrale organisatie mogelijk om op lager niveau beslissingen te nemen, zonder daarbij
een budgetteringsproces in ogenschouw te nemen. Het budget gebaseerd management
systeem gaat volgens de Waal (2005) uit van twaalf principes:
1. Zelfsturende eenheid
2. Werknemers hebben
handelingsvrijheid
3. Verantwoordelijkheden toekennen
4. Netwerkorganisatie
5. Marktgerichte coördinatie
6. Coachend leiderschap
7. Relatieve normen
8. Continue strategie ontwikkeling
9. Forward-looking systemen
10. Vraag gestuurde toewijzing van
middelen
11. Snelle voorziening van informatie
12. Competitie gerelateerde
teambeloning
De eerste zes principes hebben betrekking op een flexibele organisatie structuur, dit om het
voor managers mogelijk te maken om op lager niveau beslissingen te nemen. De
achterliggende gedachte bij beslissingen op lager niveau, is dat de managers dichter bij de
markt staan en daardoor beter kunnen anticiperen op veranderingen in de markt. De laatste
zes principes hebben betrekking op het adaptief prestatie managementproces. Deze
principes zijn ter vervanging van het budgetteringsproces en om beter op
13
marktveranderingen te kunnen reageren. De principes zijn meer richtlijn dan regel (de Waal,
2005). Wel heeft beyond budgeting acht stappen die moeten worden doorlopen.
1. Stel maximale doelen. Deze doelen dienen te worden gesteld voor een beperkt
aantal gekozen kpi’s met het idee concurrenten te overtreffen op de lange termijn.
2. Ontwikkel innovatieve strategieën. Het proces omtrent strategie ontwikkeling dient
een continu en open proces te zijn. De bovenste management laag mag slechts
de normen en waarden vaststellen waarbinnen de andere managementlagen
mogen opereren.
3. Onderbouw de inzet van middelen. Indien omstandigheden veranderen, moet het
mogelijk zijn om inzet van middelen te herzien. Echter is er wel een onderbouwing
nodig om dit verantwoord te doen.
4. Coördineer over grenzen heen. Het is van belang om oorzaak-gevolg relaties in
ogenschouw te nemen tijdens processen, dan is het mogelijk om niet te
coördineren via afdelingsbudgetten.
5. Stel alle kosten ter discussie. Hierbij gaat het niet alleen wat de verandering van
de kosten is in vergelijking met het vorige jaar. Er moet ook gekeken worden naar
de toegevoegde waarde die de kosten met zich mee zouden moeten brengen.
6. Stel een eenduidige prognose vast. Dit is nodig voor het maken van strategische
beslissingen, vooral omdat het gaat om een decentrale organisatie.
7. Gebruik ‘leading’ indicatoren. Dit is nodig om onderliggende oorzaken van
problemen binnen de organisatie te kunnen begrijpen.
8. Motiveer door het toepassen van ‘peer pressure’. Beloningen worden hierdoor
gebaseerd op de onderneming als geheel in plaats van prestaties van individuen.
Om de individuele prestaties hoog te houden worden minimale doelen gesteld die
als individu behaald moeten worden (de Waal, Hope, & Fraser, 1999)
2.2.4. Activity-based managementDeze methode houdt in dat het management te werk gaat op basis van activity-based
costing. Hierbij worden kosten en output geanalyseerd. De analyse wordt met name gedaan
om de achterhalen wat de oorsprong van alle kosten is. Er wordt dan ook een onderscheid
gemaakt tussen directe en indirecte kosten. Directe kosten zijn direct aan het product
gerelateerd en indirecte kosten houden niet direct verband met de productie van het goed.
Naast de analyse van de kosten, is ook analyse van de winst belangrijk bij deze methode om
zo te constateren of de winstmarges voldoen aan de doelstellingen. Het model bestaat
volgens Tillema, van Helden en Waszink (2003) uit dertien stappen.
1. Definiëren van de missie en creëren van de visie van de onderneming.
2. Beschrijving geven van de strategische doelstellingen.
14
3. Beschrijving geven van de hoofdprocessen en operationele doelstellingen.
4. Analyse maken van de huidige bijdrage van de hoofdprocessen aan de
verwezenlijking van de doelen. Daarnaast moeten de processen worden bepaald
voor verbetering.
5. Nulmeting van de activiteiten binnen de processen, van de leveranciers en klanten,
cost drivers en qualitity drivers en tot slot van het kosten- en kwaliteitsniveau.
6. Analyse maken van de cost en quality drivers en van de onderlinge relatie tussen
deze twee termen.
7. Definieer voorlopig verbeteringsvoorstel in samenwerking met de betrokken
medewerkers, het management en klanten.
8. Werk het voorlopige voorstel uit, waarbij dit wordt uitgesplitst in
verbeteringsactiviteiten.
9. Analyse maken van de activiteiten en nodige investeringen van het voorlopige
voorstel.
10. Definieer dan het definitieve voorstel.
11. Uitvoering van de verbeteringsactiviteiten en doen van de nodige investeringen.
12. Opstellen van het periodiek management rapport op basis van cost drivers en quality
drivers.
13. Evaluatie op alle fronten. Hierna start de cyclus weer opnieuw vanaf het vierde punt.
Het systeem zorgt voor vergroting van de mogelijkheid tot gebruik van kwantitatieve
informatie, wat zorgt voor eenduidigere voorstellen en kwaliteitsverbetering. Daarnaast zorgt
het systeem voor betere betrokkenheid van medewerkers, wat de medewerkers motiveert
(Tillema, van Helden, & Waszink, 2003).
2.2.5. European foundation for quality management (EFQM)Dit is een model dat is gebaseerd op Total Quality Management, wat inhoudt dat de
aandacht uitgaat naar integrale kwaliteit. Het is dan ook van belang dat er continu wordt
getracht de kwaliteit van zowel de producten als de diensten van de organisatie te
verbeteren op basis van feedback die wordt gegeven. Naast kwaliteit staan ook efficiëntie en
duurzaamheid hoog in het vaandel bij EFQM. Het model bestaat uit negen
aandachtsgebieden: leiderschap, strategie en beleid, personeelsmanagement,
middelenmanagement, klanten, personeel, maatschappij, ondernemingsresultaten en tot slot
verbeteren en vernieuwen (Eskildsen, 1998).
Wanneer een bedrijf gebruik maakt van het EFQM model dan kan het vijf fases doorlopen op
weg naar hoogwaardige kwaliteit.
15
1. Activiteit georiënteerd, hierbij worden regels opgesteld voor alle afzonderlijke
activiteiten binnen een onderneming.
2. Proces georiënteerd, hierbij ligt de nadruk op verantwoordelijkheden en
bevoegdheden bij de verschillende processen binnen een onderneming.
3. Systeem georiënteerd, hierbij wordt er naar trends en ontwikkelingen gezocht om
daar vervolgens als organisatie op in te spelen.
4. Keten georiënteerd, dit gaat om beheersing van de gehele organisatie. Dit is dus
intern, maar ook de relatie met partners of leveranciers en de klanten.
5. Zorg voor kwaliteit. In deze laatste fase is het model geïmplementeerd tot een
herhaaldelijk proces van verbetering dat plaatsvindt door de hele onderneming
heen. Door steeds de prestaties te meten en daarop in te spelen is het mogelijk
de kwaliteit hoog te houden.
In iedere fase dient de onderneming rekening te houden met de negen genoemde
aandachtsgebieden. Niet alle punten hebben in iedere fase evenveel nadruk, maar dienen
niet te worden vergeten (Eskildsen, 1998)
2.2.6. Business process management (BPM)Dit systeem heeft als achterliggende gedachte om de onderneming te laten innoveren en
verbeteren door middel van het automatiseren en efficiënter maken van de processen van de
onderneming. Het is van belang dat er transparantie is binnen de onderneming om dit
systeem goed te kunnen gebruiken. Bij BPM worden communicatie, personeel, financiën,
informatie, technologie, huisvesting en juridische aspecten mee genomen om een goed
inzicht te verkrijgen en de processen uiteindelijk te automatiseren. Het uiteindelijke doel is
dan ook om door middel van de verbeterde processen de doelstellingen van de onderneming
te kunnen behalen. Dit is slechts mogelijk als de processen continue verbetering
ondervinden, waarbij de klant centraal staat (Trkman, 2010). De business process
management lifecycle geeft de cyclus aan die een onderneming steeds opnieuw moet
doorlopen. De cyclus start op design en gaat dan verder met modelleren gevolgd door
uitvoering en analyse. Dan begint de cyclus weer opnieuw. Om de doelstellingen te kunnen
halen kent BPM een aantal standaarden:
1. Grafische standaarden
2. Uitvoerende standaarden
3. Uitwisselingsstandaarden
4. Diagnostische standaarden.
De eerste drie soorten standaarden zijn voor een goed verloop van de eerste drie fases in de
cyclus. In alle drie de fases dient dan ook met alle drie de soorten standaarden rekening te
16
worden gehouden. De laatste groep standaarden is opgesteld om de analyserende fase in
de cyclus goed te kunnen doorlopen (Ko, Lee, & Lee, 2009).
2.2.7. Lean Six SigmaLean Six Sigma bestaat in feite uit twee methoden; lean management en Six Sigma. Lean
management is een methode waarbij men er vanuit gaat dat een product vier processen
doorstaat; het product ontwikkelingsproces, het leveranciersmanagement proces, het
klantenmanagement proces en het beleidsfocus proces van de gehele onderneming. Bij de
verschillende processen wordt gekeken of er binnen dat proces wel of geen waarde aan het
product wordt toegevoegd. Six Sigma is een statistische maatstaf voor gebreken, waardoor
het een benadering vormt voor procesverbetering. Door Six Sigma aan lean management
toe te voegen is het mogelijk om de processen te verbeteren en zo doelstellingen te kunnen
behalen. Wanneer de twee benaderingen samen worden gebruikt binnen een onderneming,
wordt het dus lean Six Sigma genoemd (Lean Six Sigma.nl, 2015). Belangrijk binnen het
concept is de focus op klanttevredenheid, het reduceren van kosten en een zo kort mogelijke
doorlooptijd van de processen in de onderneming. De strategie dient dan ook zo vertaald te
worden dat een onderneming concurrenten voorbij kan streven (Pepper & Spedding, 2015).
Lean Six Sigma is een populaire methode en wordt door bekende bedrijven als KPN, DHL en
ING toegepast. Met name bij banken is deze methode interessant bij het reduceren van de
doorlooptijd van hypotheekaanvragen. In de telecombranche is het een interessante
methode voor het reduceren van gemelde problemen. De methode focust zich dus op
specifieke processen in een onderneming (Lean Six Sigma.nl, 2015).
2.3. De bankensectorIedere sector in de economie bestaat uit verschillende soorten bedrijven, echter bestaat de
bankensector alleen uit banken. Een bank vraagt mensen om spaargeld, wat de bank kan
gebruiken voor investeringen en het verstrekken van leningen. In ruil voor het lenen van
spaargeld aan de bank, ontvangt men rente. Indien men geld leent bij de bank dient rente te
worden betaald over het geleende geld.
Eind 2013 waren er in de eurozone ruim 7100 banken actief. In 2001 was dit nog bijna 9200.
De afgelopen jaren is het aantal banken in de unie dus flink gedaald. Afgelopen jaar, 2014, is
het aantal banken zelfs nog met 4,3 procent afgenomen (Banken.nl, 2015 a). Op de
Nederlandse markt werken meer dan 100.000 mensen in de bankensector bij een kleine 300
binnen- en buitenlandse banken. De sector omvat ruim vier maal het Bruto Nationaal
Inkomen van Nederland. Het is dan ook relatief één van de grootste banken sectoren over
de wereld. Tussen 2000 en 2010 is de omvang van de Nederlandse bankensector meer dan
verdubbeld, terwijl het aantal banken sterk is gedaald. In Nederland wordt de bankensector
dan ook gedomineerd door drie banken; ING, Rabobank en ABN Amro. Deze drie samen
17
omvatten al ruim 90% van het marktaandeel in de bankensector en vormen daardoor een
representatief beeld van de bankensector. Daarnaast zijn er veel kleinere banken die het
overige marktaandeel bezitten. De omvang van de bankensector wordt over het algemeen
berekend door de totale assets van banken te nemen ten opzichte van het Bruto
Binnenlands Product (Banken.nl, 2015 b).
2.4. Waarom balanced scorecard en value-based management?Als naar de twee opgestelde criteria wordt gekeken is direct duidelijk waarom de twee
systemen zijn gekozen. De criteria zijn namelijk:
1. Onderdeel van de systemen die worden gekozen, moet zijn dat er gedurende het
proces doelstellingen en succesfactoren worden opgesteld.
2. Het systeem mag niet te veel stappen omvatten.
Zoals in hoofdstuk 2.2. blijkt zijn er vier systemen die aan het eerste criterium voldoen,
namelijk de balanced scorecard, value-based management, budget gebaseerd management
en activity-based management. Kaplan en Norton (1996) stellen duidelijk in hun theorie over
de balanced scorecard dat er doelen moeten worden opgesteld. Daarnaast blijkt ook
duidelijk dat er KSF’s moeten worden opgesteld die vervolgens worden gemeten met behulp
van KPI’s. Het is van belang dat deze stap niet wordt overgeslagen bij de balanced
scorecard, omdat anders het systeem niet kan werken (Kaplan & Norton, 1996).
Volgens Ittner en Larcker (2001) worden er inderdaad doelen en succesfactoren opgesteld
bij value-based management. De eerste stap van het systeem is het identificeren van de
doelen van de onderneming, waardoor dus al aan het eerste gedeelte wordt voldaan.
Daarnaast worden de ‘value drivers’ bij een volgende stap geïdentificeerd. De ‘value drivers’
zijn de krachten achter de onderneming en kunnen dus worden gezien als de succesfactoren
van de onderneming (Ittner & Larcker, 2001). Dit wordt ondersteund door onderzoek van
Koller (1994) die met name de ‘value drivers’ van groot belang acht voor een goede werking
van het systeem.
Betreft budget gebaseerd management worden in de eerste stap van het systeem maximale
doelen opgesteld. In de zevende stap worden ‘leading indicatoren’ vastgesteld. (de Waal,
Hope, & Fraser, 1999). Hiermee voldoet het systeem aan het eerste criterium. Wel zegt
Otley (1999) dat een budget gebaseerd systeem slechts financiële ‘leading indicatoren’
vaststelt en geen rekening houdt met de niet-financiële indicatoren.
In de tweede en de derde stap van activity-based management staan zowel strategische als
operationele doelstellingen centraal. De vijfde stap hecht waarde aan ‘quality drivers’ welke
als succesfactoren kunnen worden gezien, omdat het een zinvol beeld geeft van relevante
18
activiteiten en kenmerken van een onderneming (Tillema, van Helden, & Waszink, 2003).
Hiermee voldoet ook dit systeem aan het eerste criterium.
Aan het tweede criterium voldoen echter niet alle vier de systemen. Zowel budget gebaseerd
management en activity-based management omvatten veel stappen om het systeem goed
uit te werken. Veranderingen binnen een bedrijf kunnen namelijk ook erg kostbaar zijn. De
stappen voor de implementatie van een nieuw proces zullen allemaal kosten met zich
meebrengen, wat het erg duur maakt om één van deze twee systemen te implementeren in
een bedrijf. De balanced scorecard en value-based management voldoen wel aan het
tweede criterium. Beide systemen hebben een aantal duidelijke stappen voor de
implementatie van het systeem. Dat is dan ook de reden dat deze twee systemen in het
vervolg van dit onderzoek verder zullen worden besproken. Naast het voldoen aan de criteria
zijn en nog een aantal andere redenen voor de bedrijven binnen de bankensector om te
kiezen voor deze twee systemen. Deze redenen zijn te vinden in het vervolg van deze
paragraaf.
Volgens Lean Six Sixma.nl (2015) zou ING gebruik maken van het lean Six Sigma idee als
performance management systeem. In het jaarverslag en op de website van ING is dit niet
terug te vinden. Wel blijkt duidelijk dat performance management een rol speelt bij ING.
Stortenbeek (2015) heeft een vergelijking gemaakt tussen ABN Amro en ING. Hieruit blijkt
dat ING kosten efficiënter is dan ABN Amro, maar dat ABN Amro meer groei laat zien dan
ING. Ook is bijvoorbeeld de Solvabiliteit van ABN Amro beter beoordeeld (Stortenbeek,
2015). ABN Amro komt per saldo beter uit de verf dan ING, terwijl in het jaarverslag van ABN
Amro minder focus is op performance management dan bij ING, waardoor het lijkt dat ABN
Amro hier minder waarde aan hecht. Ook van Lonkhuyzen schrijft in een artikel voor MT over
een onderzoek van MWM2, die jaarlijks het MT Finance onderzoek doet, dat ABN Amro het
na de economische crisis goed doet in de peilingen en dat ING nog hard moet werken aan
een comeback (van Lonkhuyzen, 2014). Omdat ING bijvoorbeeld wel kosten efficiënt is, wat
één van de achterliggende gedachtes is van lean Six Sigma, maar toch achterblijft op ABN
Amro terwijl deze bank minder aan performance management doet, kan worden gesteld dat
lean Six Sigma wellicht een verkeerde focus heeft voor een bank, omdat dit systeem zich
richt op één proces in het bedrijf in plaats van op meerdere processen. Om goede service te
leveren is het namelijk voor een bank van belang dat aan alle processen aandacht wordt
besteed.
Uit het onderzoek van Van Lonkhuyzen (2014) bleek ook dat Rabobank gedaald is in de
peilingen. Alleen op gebied van Cash management en Leasing scoorde Rabobank hoog. Dat
het de Rabobank na de economische crisis nog niet gelukt is om op te krabbelen na de crisis
kan te maken hebben met het performance management systeem dat de bank hanteert. Uit
19
het jaarverslag van deze bank blijkt dat er wel sprake is van performance management,
maar het wordt niet duidelijk welk systeem van toepassing is (van Lonkhuyzen, 2014).
Omdat Rabobank op twee gebieden wel hoog scoort, omvat het systeem dat Rabobank
hanteert wellicht niet voldoende processen om als geheel bedrijf goed te scoren in de
peilingen. Rabobank zal dus op zoek moeten naar een performance management systeem
dat alle processen omvat.
Omdat ING niet de beste performance heeft, maar wel veel aandacht besteed aan
performance management, zal lean Six Sigma niet de beste optie zijn als performance
management systeem in de bankensector. Veranderen van performance management
systeem zal voor een bedrijf, in dit geval een bank, niet eenvoudig zijn. Activitiy-based
management en Budget gebaseerd management hebben beide vele stappen die een bedrijf
moet volgen om de systemen goed te implementeren. Omdat ING, Rabobank en ABN Amro
al aan performance management doen, zullen deze banken niet zomaar over stappen naar
een ingewikkeld systeem met vele stappen. Daarnaast is er bij budget gebaseerd
management sprake van een decentrale omgeving. In het geval van een bank is het niet
verstandig om een decentrale leiding te hebben. Er moeten namelijk beslissingen worden
genomen omtrent grote geldbedragen en andere zaken waar goed over na gedacht moet zijn
(Goddard & Mannion, 2004). Als het mogelijk is om op ieder niveau in de onderneming
beslissingen over deze activiteiten te nemen, dan zal er een grote kans zijn op misbruik van
de positie binnen het bedrijf. Daarnaast stellen Kloosterboer en Sterk (1996) dat een centrale
leiding het mogelijk maakt om een systeem te implementeren en vervolgens te monitoren.
Een decentrale leiding is beter is het uitvoeren van de taken (Kloosterboer & Sterk, 1996).
BPM en EQFM omvatten vele gebieden uit het bedrijfsproces en hebben duidelijke stappen
naar het uiteindelijke doel, maar zijn minder populair dan de balanced scorecard en value-
based management, wellicht kan dit te maken hebben met het missen van het opstellen van
doelen en succesfactoren. Daarnaast heeft feedback bij BPM geen belangrijke positie, terwijl
dit wel een belangrijke stap is op de weg naar verbetering. EFQM is een systeem dat wel
waarde hecht aan feedback, maar dit systeem vindt niet alle activiteiten binnen een bedrijf
van even groot belang, terwijl het wel belangrijk is dat alle activiteiten binnen een bedrijf
goed verlopen. Dit zorgt er wellicht op dat de systemen ook minder goed werken dan de
balanced scorecard en value-based management en daarom dus minder populair zijn. De
balanced scorecard is populair omdat dit hét systeem is voor de combinatie tussen financiële
en niet-financiële maatstaven. Andere systemen richten zich vaak of meer op het financiële
gedeelte, of meer op het niet-financiële gedeelte. De balanced scorecard voldoet met deze
benadering precies aan de omschrijving van performance management (Claes, 2008).
20
Value-based management is populair omdat toegevoegde waarde voor iedere onderneming
van groot belang is (Brandenburger & Stuart, 1996).
2.5. CriteriaOm een vergelijking tussen de balanced scorecard en value-based management te kunnen
maken zijn ook een aantal criteria opgesteld:
1. Het systeem is valide. Valide houdt in dat dat het systeem meet wat het wil meten
(Field, 2013).
2. Het systeem is betrouwbaar. Dit betekent dat het systeem een stabiele uitkomst heeft
(Field, 2013). Dus wanneer alle stappen nog eens worden gedaan, dan komen
bijvoorbeeld dezelfde aandachtspunten of feedback naar voren.
3. Het systeem is aanvaardbaar en uitvoerbaar. Dit houdt in dat het geschikt is voor de
mensen die ermee moeten werken. De stappen in het systeem moeten daarom
duidelijk en relevant zijn (Lussier & Hendon, 2012).
De punten één tot en met drie zijn algemene punten die een systeem tot een goed systeem
maken (Lussier & Hendon, 2012). Wanneer de systemen niet aan alle criteria voldoen, zal
een afweging moeten worden gemaakt welke criteria het meest van belang zijn om te
bepalen welk systeem beter zou kunnen zijn als performance management systeem.
2.6. ConclusieIn dit hoofdstuk is een antwoord gevormd op de eerste deelvraag ‘Wat is performance
management en welke systemen zijn er?’ Samengevat kan performance management
namelijk worden omschreven als het bepalen van het doel van de onderneming, meten,
analyseren en bijsturen van de processen in de onderneming om op die manier te
verbeteren. Het gaat hierbij om alle processen in de onderneming en niet of alleen financiële
processen of alleen niet-financiële processen. Zo is het mogelijk om direct op veranderingen
binnen een bedrijf en in de omgeving van het bedrijf te reageren. Het doel van de
onderneming dient hierbij te worden opgesteld volgens het SMART-principe. Door middel
van het gebruik van KPI’s is het mogelijk om de prestaties van de onderneming te meten.
Om performance management toe te passen in een onderneming bestaan er verschillende
systemen. Er zijn er hier zeven kort besproken, namelijk de balanced scorecard, value-based
management, budget gebaseerd management, activity-based management, EFQM, BPM en
lean Six Sigma. Deze systemen zijn naast twee criteria en naast de bankensector gehouden,
waardoor de keuze gevallen is op verder onderzoek naar de balanced scorecard en value-
based management in de bankensector. Deze twee systemen zijn de enige twee die voldoen
aan de criteria dat het systeem doelen en succesfactoren opstelt en dat het systeem niet te
veel stappen omvat.
21
In hoofdstuk drie zal worden gekeken of de balanced scorecard en value-based
management aan de in paragraaf 2.5. opgestelde criteria voldoen om op deze manier te
kijken of het wel mogelijk is deze systemen te implementeren in de bankensector. Indien de
systemen aan deze criteria voldoen, is het een mogelijk om één van de twee systemen te
implementeren. Indien beide systemen niet volledig voldoen aan de gestelde criteria, dan zal
er een afweging moeten worden gemaakt welke punten het meest van belang zijn. Aan de
hand daarvan kan dan worden vastgesteld welk systeem het beste kan werken in de
bankensector.
22
3. Balanced scorecard versus value-based managementIn dit hoofdstuk zal eerst dieper worden ingegaan op de balanced scorecard. Hierbij zal
worden onderzocht of dit systeem voldoet aan de criteria die in het vorige hoofdstuk zijn
opgesteld. Zo kan worden beoordeeld of het systeem geschikt is als performance
management systeem. Eerst volgt een algemeen verhaal omtrent de balanced scorecard,
waarna wordt gekeken of het systeem dus voldoet aan de criteria. Vervolgens gaat dit
hoofdstuk dieper in op value-based management. Ook omtrent dit systeem wordt eerst een
algemeen verhaal gehouden, waarna gekeken wordt of het systeem voldoet aan de in
hoofdstuk twee opgestelde criteria. Tot slot zal in de conclusie worden besloten welke van de
twee systemen het meest geschikt is als performance management systeem in het
algemeen.
3.1. Balanced scorecard algemeen In het tweede hoofdstuk is al genoemd dat de balanced scorecard vier processen en vier
perspectieven kent. De processen bestonden uit:
1. Vertalen van de visie.
2. Communiceren en linken.
3. Business planning.
4. Feedback en leren.
De vier samen vormen het kernidee van de balanced scorecard om doelstellingen van de
onderneming te kunnen behalen (Kaplan & Norton, 1996).
Het eerste proces is het vertalen van de visie, dit is belangrijk, omdat de mensen in een
organisatie vaak wel weten wat de visie is, maar niet weten welke stappen moeten worden
gezet om dat te bereiken. Om de visie goed te kunnen vertalen, moeten daarom KSF’s en
KPI’s worden opgesteld. Het opstellen van deze indicatoren gebeurd aan de hand van de
doelstellingen van de onderneming, want deze moeten immers worden behaald (Agostino &
Arnaboldi, 2012). Er moet bij het opstellen van de KSF’s niet alleen gekeken worden naar
hoe deze bijdragen aan het behalen van de doelstellingen, maar er moet ook gekeken
worden naar hoe deze elkaar beïnvloeden. Dit is een onmisbare stap in het proces, omdat
deze stap oorzaken voor bepaalde inefficiënties of afwijkingen binnen de onderneming of
daarbuiten, aan het licht kan brengen. Dit gebeurd vanuit de vier perspectieven, die ook
genoemd zijn in het tweede hoofdstuk. Deze perspectieven zijn samengevat in figuur 1.
23
Figuur 1: de perspectieven in de balanced scorecard (Hoogenboom & Jansen, 2002).
Zoals duidelijk uit figuur 1 blijkt, is er aandacht voor zowel financiële als niet-financiële
indicatoren. Daarnaast is er aandacht voor het verleden, maar ook voor het heden en de
toekomst. Tot slot is er aandacht voor zowel externe als interne indicatoren. Al deze
indicatoren dienen volgens de balanced scorecard in balans te zijn. Dat is dan ook waar de
naam van dit systeem vandaan komt (Hoogenboom & Jansen, 2002).
Het financiële perspectief heeft betrekking op doelstellingen die zijn gesteld om de financiële
positie van de onderneming te ondersteunen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om verkoopcijfers.
Belangrijke KPI’s binnen dit perspectief zijn solvabiliteit en de current ratio. Solvabiliteit laat
zien in welke mate een onderneming aan de verplichtingen kan voldoen en de current ratio
geeft dat weer voor de korte termijn (Kieso, Weygant, & Warfield, 2011). Het perspectief van
de klant draait het om de segmentatie op de markt. Het bedrijf kiest een bepaalt segment
waarin het wil werken en bepaald doelstellingen voor die markt. KPI’s op dit gebied kunnen
marktaandeel zijn, maar ook klanttevredenheid of loyaliteit. Loyaliteit betekent dat klanten
steeds naar dezelfde onderneming terugkomen. Het leren en groeiperspectief, of ook wel
leren en innovatieperspectief is een lange termijn perspectief, waarin het belangrijk is om
groei te realiseren. Een bedrijf kan bijvoorbeeld groeien door middel van innovatie binnen het
bedrijf of samenwerking met een ander bedrijf, daarvoor is het wel van belang dat
medewerkers scholing krijgen. Een belangrijke KPI op dit gebied kan medewerker
tevredenheid zijn of het aantal samenwerkingsovereenkomsten (Hoogenboom & Jansen,
2002). Tot slot het perspectief vanuit het interne bedrijfsproces. Hierbij gaat het om het
verbeteren of vernieuwen van interne bedrijfsprocessen. Duurzaamheid en efficiëntie kunnen
hierbij belangrijke termen zijn. KPI’s hierbij zijn bijvoorbeeld gemiddelde kosten per product
of per medewerker. Ook kan gemiddelde tijd voor het maken van beslissingen hier een
belangrijke KPI zijn (Kaplan & Norton, 1996).
Wanneer de visie is vertaald dan gaat de onderneming over op het proces van
communiceren en linken. Hierbij wordt de strategie door het management naar de rest van
de onderneming gecommuniceerd en wordt koppelingen gemaakt met afdelingen of
24
individuen binnen het bedrijf. Zo is het voor alle niveaus binnen de onderneming mogelijk om
de lange termijn strategie en visie te begrijpen en weten hoe daar mee om te gaan.
Vervolgens zal de onderneming overgaan op het proces van business planning. Tijdens dit
proces worden de bedrijfsplannen en financiële plannen in de onderneming geïntegreerd.
Deze plannen zijn er op gericht te streven naar de doelstellingen die een onderneming wil
behalen, dat kunnen dus plannen zijn voor bijvoorbeeld kostenbesparing of plannen om zo
duurzaam mogelijk te werk te gaan. Tot slot zal de onderneming het proces van feedback en
leren doorlopen. Feedback kan worden verkregen door middel van bijvoorbeeld
klantenquêtes of medewerkers onderzoek. Door middel van deze feedback kan de
onderneming leren waar de zwakke punten liggen volgens andere belanghebbenden dan het
management zelf. Op die manier is het mogelijk om met die kennis een weg naar verbetering
in de slaan. Soms zal een gevolg hiervan zijn dat de strategie moet worden aangepast
(Kaplan & Norton, 1996).
3.1.1. Criteria balanced scorecard In deze paragraaf wordt de balanced scorecard beoordeeld op de criteria die zijn opgesteld
in het tweede hoofdstuk. Om de beginnen met het eerste criterium: het systeem is valide.
Het idee van de balanced scorecard is om de doelstellingen van de onderneming te behalen,
door middel van het linken van lange termijn doelstellingen met korte termijn acties. Om te
bepalen wat de korte termijn acties nodig zijn moeten de prestaties van de onderneming
bekend zijn, dat is dan ook wat gemeten moet worden in dit systeem. De balanced scorecard
tracht dit te doen door KPI’s op te stellen. Volgens Lipe en Salterio (2000) wordt door middel
van KPI’s inderdaad gemeten wat er gemeten moet worden, omdat de balanced scorecard
voor iedere afdeling in een onderneming aparte KPI’s kan opstellen en op die manier gericht
kan meten (Lipe & Salterio, 2000). Volgens Ittner, Larcker en Meyer (2003) komt er enige
vorm van subjectiviteit kijken bij het meten van de prestaties. Dit omdat managers de KPI’s
zelf kunnen kiezen en daarom bepaalde maatstaven zullen negeren om op die manier alleen
de prestaties te tonen waarbij de onderneming goed uit de verf komt. In dit geval is het
bewust om bepaalde prestaties niet mee te nemen, maar dat kan wel invloed hebben op de
acties die worden opgezet om de lange termijn doelstellingen te behalen (Ittner, Larcker, &
Meyer, 2003). Hoogenboom en Jansen spreken niet over het bewust weglaten van bepaalde
prestatie-indicatoren, maar volgens deze twee is het ingewikkeld om de juiste indicatoren te
kiezen. Het systeem kan namelijk perfect worden opgezet en toch niet het gewenste
resultaat hebben. Dat is het geval wanneer niet de juiste indicatoren zijn gekozen. Wanneer
niet de juiste indicatoren gekozen zijn, is het systeem niet valide. Wat wel de juiste
indicatoren zouden moeten zijn is natuurlijk afhankelijk van vele factoren binnen de
onderneming (Hoogenboom & Jansen, 2002). Tot slot noemt NØrreklit (2000) het systeem
niet valide, omdat de oorzaak-gevolg relaties binnen het systeem omdat er geen vaste
25
maatstaven en of acties bestaan. Zo is het mogelijk dat uitkomsten subjectief zijn. Daarnaast
is bijvoorbeeld klanttevredenheid belangrijk voor een onderneming, echter zorgt
klanttevredenheid niet per definitie voor goede financiële resultaten. NØrreklit (2000) noemt
hierbij dat bijvoorbeeld het inzetten van acties op klanttevredenheid kunnen zorgen voor
verslechtering van de financiële resultaten (NØrreklit, 2000).
Het tweede criterium stelt dat het systeem betrouwbaar is. NØrreklit (2000) zegt hierover dat
niet vast staat welke acties kunnen worden afgeleid uit bepaalde prestaties, wat in verband
staat met de mening van NØrreklit (2000) over validiteit. Er wordt hiermee bedoeld dat
wanneer uit de KPI’s blijkt dat de klanttevredenheid onder de maat is, de ene manager kan
reageren door als actie te stellen dat er meer contactmomenten met de klanten moeten
komen, terwijl een andere manager kan reageren door als actie te stellen dat, in het geval
van een bank, de rente van de spaarrekeningen omhoog moet, omdat dat is wat de klanten
graag willen zien. Dit zijn twee totaal verschillende acties die gevolg zijn van één KPI. Dit
zorgt er niet per definitie voor dat het systeem onbetrouwbaar is, want zolang dezelfde
manager in functie is, zullen dezelfde acties worden gesteld naar aanleiding van gemeten
KPI’s. Volgens Pink et al. (2001) moet men voor de betrouwbaarheid niet naar de uitkomsten
of acties van managers kijken, maar naar de indicatoren op zich (Pink, et al., 2001). Dus
wanneer klanttevredenheid wordt gemeten en blijkt dat dit onder de maat is, dan moet dat
weer blijken als dit met dezelfde gegevens nog eens wordt gemeten. In dit geval is maakt
gebruikt van KPI’s de balanced scorecard inderdaad betrouwbaar.
Het laatste criterium stelt dat het system aanvaardbaar en uitvoerbaar dient te zijn. De
balanced scorecard is volgens Hoogenboom en Jansen (2002) inderdaad aanvaardbaar en
uitvoerbaar. De stappen zijn namelijk duidelijk en gedefinieerd, daarnaast stellen deze twee
dat de balanced scorecard meer relevant is dan gewone rapportages die ook al worden
gemaakt zonder een performance management systeem te implementeren in een
onderneming. De informatie van de balanced scorecard is meer relevant, omdat het systeem
zich specifiek richt op het behalen van doelstellingen en uitvoeren van de strategieën. Ook
levert het toekomst- en actiegerichte rapporten op en bevordert dit systeem de realisatie van
veranderingstrajecten binnen de onderneming. Tot slot zorgt het systeem voor
gebalanceerde managementinformatie, waardoor het mogelijk wordt om op basis daarvan
aan te sturen als management (Hoogenboom & Jansen, 2002). De Geuser, Mooraj en Oyon
(2009) hebben onderzocht dat een succesvolle werking van de balanced scorecard niet
afhankelijk is van het management of ander personeel binnen een organisatie. Volgens deze
onderzoekers is uitvoerbaarheid dan ook van ondergeschikt belang. Natuurlijk is het wel van
belang dat het systeem relevant is (De Geuser, Mooraj, & Oyon, 2009). Weltens (2008) laat
zich positief uit over de uitvoerbaarheid. Wel is er één minpunt, namelijk dat het tijdrovend is
26
voor de betrokken personen om het systeem op te zetten en te implementeren in een
onderneming (Weltens, 2008).
3.1.2. Samenvatting balanced scorecardIn de afgelopen twee paragrafen is dieper ingegaan op de stappen van de balanced
scorecard, waarna is gekeken of het systeem voldoet aan de criteria voor een goed
performance management systeem. Hieronder is de beoordeling van de criteria samengevat:
1. Het systeem is valide. Over dit criterium kan worden gediscussieerd, omdat het
systeem wel kan meten wat men wil meten echter kan er sprake zijn van subjectiviteit
bij het kiezen van maatstaven.
2. Het systeem is betrouwbaar. Ook over dit criterium kan worden gediscussieerd,
omdat de resultaten die worden gegeven door middel van KPI’s betrouwbaar zijn,
echter blijft er ruimte voor een eigen interpretatie van managers voor het opstellen
van acties waardoor de betrouwbaarheid in twijfel kan worden getrokken.
3. Het systeem is aanvaardbaar en uitvoerbaar. Er is inderdaad gebleken dat het
systeem aanvaardbaar en uitvoerbaar is, omdat de stappen duidelijk zijn uitgelegd en
het systeem levert belangrijke informatie voor het management op. Wel heeft het
systeem als nadeel dat de implementatie ervan tijdrovend is voor de betrokkenen.
Er kan dus worden gezegd dat de balanced scorecard gedeeltelijk aan de eerste twee
criteria voldoet en geheel voldoet aan het derde criterium. Daarmee zou de tweede
deelvraag “Wat is de balanced scorecard en voldoet dit systeem aan de criteria voor een
goed performance management systeem?” kunnen worden beantwoord. Het systeem
voldoet namelijk gedeeltelijk aan de criteria en kan daardoor worden bestempeld als redelijk
performance management systeem in het algemeen. Het kan als goed performance
management systeem worden gezien indien de KPI’s goed zijn gekozen. In dat geval worden
namelijk de juiste acties op de juiste gebieden ingesteld om doelstellingen te kunnen
behalen.
3.2. Value-based management algemeenIn het tweede hoofdstuk is al genoemd dat het hoofddoel van value-based management het
creëren van de waarde voor de aandeelhouders is. Het idee hierachter is dat
aandeelhouders alleen kapitaal ter beschikking zullen stellen aan een onderneming indien de
onderneming gezond is en in feite handelt in de belangen van de aandeelhouder. Daarbij
kan men denken aan voldoende uitkering van dividenden en het behalen van koerswinsten,
zodat de aandeelhouders hiervan profiteren (Dommanschet, 2002). Om waarde te kunnen
creëren voor aandeelhouders zijn zes stappen genoemd in het tweede hoofdstuk, welke in
figuur 2 zijn samengevat. Het zesde punt ontbreek in het figuur, echter kan de pijl van het
27
evalueren van de performance naar het identificeren van de doelstellingen worden gezien als
stap zes.
Figuur 2: raamwerk voor het value-based management systeem (Ittner & Larcker, 2001).
De onderneming dient dus te beginnen met het identificeren van de doelstellingen van de
onderneming op basis waarvan de strategie kan worden ontwikkeld. Hierbij is het van belang
dat naast lange termijn doelstellingen ook korte termijn doelstellingen worden opgezet. Dan
volgt het identificeren van de ‘value drivers’, dit is vanuit value-based management een
aspect dat van groot belang is om het uiteindelijke doel te kunnen behalen. Daarbij kan
onderscheid worden gemaakt tussen financiële ‘value drivers’ en operationele of ook wel
niet-financiële ‘value drivers’ (Ittner & Larcker, 2001). Managers dienen op de hoogte te zijn
van wat de onderneming drijft, dus welke krachten daar achter zitten. Er moet een ‘mindset’
worden gevormd over het creëren van waarde, daarom is het vinden van de ‘value drivers’
van belang voor een goed systeem. Iedere variabele die waarde toevoegt aan een
onderneming kan een ‘value driver’ worden genoemd (Koller, 1994). Alle afdelingen of
mensen in de onderneming krijgen eigen ‘value drivers’ toegewezen om mee te sturen in de
onderneming (Claes, 2008).
Na het vinden van de ‘value drivers’ dienen er plannen te worden ontwikkeld voor acties en
zullen de performance maatstaven moeten worden geselecteerd (Ittner & Larcker, 2001).
Performance maatstaven kunnen betrekking hebben op allerlei zaken zoals tijd, efficiëntie,
winst of bijvoorbeeld personeel, maar de belangrijkste maatstaf bij value-based management
is Economic Value Added (EVA). Dit is een veel gebruikte maatstaf voor het meten van de
waarde van de onderneming. EVA wordt ook wel omschreven als het residuele inkomen,
28
omdat het aangeeft wat het verschil is tussen de kosten van kapitaal en de opbrengsten van
kapitaal van een onderneming (Young & O'Byrne, 2000). Een andere belangrijke maatstaf
binnen value-based management is de ‘return on investment’ (ROI). Deze maatstaf geeft het
rendement op investeringen weer en kan worden uitgesplitst in een waardeboom. Een
waardeboom laat namelijk precies zien hoe het rendement op de investeringen is
opgebouwd (Koller, 1994). De informatie die uit een waardeboom volgt, kan dus van groot
belang zijn voor een onderneming.
Wanneer de juiste maatstaven zijn gevonden en de metingen verricht, dan kan de
performance worden geëvalueerd. Tot slot zal moeten worden gekeken of de doelstellingen
wel haalbaar waren en of deze moeten worden bijgesteld (Ittner & Larcker, 2001). Hetzelfde
geldt voor de strategie en plannen die zijn op gezet voor de onderneming. Indien er
aanpassingen moeten worden gedaan zijn de ‘value drivers’ weer van belang. Deze kunnen
als instrument worden gebruikt om de onderneming de juiste richting in de sturen op de
punten waar het beter kan, zodat uiteindelijk de waarde van de onderneming verder toe kan
nemen (Claes, 2008). Vervolgens begint het proces opnieuw, omdat het systeem alleen
goed werkt wanneer het up-to-date wordt gehouden. Doelstellingen en strategieën moeten
dus steeds worden bijgesteld en ook moet steeds gekeken worden of de juiste ‘value drivers’
en de juiste maatstaven daarvoor worden gebruikt (Koller, 1994).
3.2.1. Criteria value-based managementOok voor value-based management zal worden gekeken of dit systeem aan de in hoofdstuk
twee opgestelde criteria voldoet. Het eerste criterium waaraan het systeem moet voldoen is
validiteit. Net als bij de balanced scorecard worden maatstaven voor het meten van
performance zelf gekozen. Wel heeft value-based management meer te maken met
standaard maatstaven als de ROI en EVA. Deze twee maatstaven meten wat het systeem
wil meten en dat maakt het dan ook valide (Elgharbawy & Abdel-Kader, 2013). Burkert en
Lueg (2012) spreken over sleutelmaatstaven en ratio’s die een onderneming verder helpen
naar waarde creatie. ROI en EVA zijn daarbij geschikte instrumenten (Burkert & Lueg, 2013).
Ook Lehn en Makhija (1996) spreken over een effectieve maatstad als het om EVA gaat.
EVA geeft namelijk informatie omtrent de kwaliteit van beslissingen en daarnaast geeft het
signalen af als er strategische zaken moeten veranderen (Lehn & Makhija, 1996).
Het tweede criterium stelt dat het systeem betrouwbaar moet zijn. Waar Burkert en Lueg
(2013) overtuigd zijn van de validiteit, spreken deze twee echter niet over een overtuigende
betrouwbaarheid van het systeem. Met name bij ondernemingen die in onzekerheid
verkeren, is het mogelijk dat er onbetrouwbare ‘value drivers’ worden gekozen. Dit gebeurd
niet bewust, echter omdat de onderneming in onzekerheid is, kan de onderneming de value
drivers niet op een reële manier kiezen (Burkert & Lueg, 2013). Elgharbawy en Abdel-Kader
29
(2013) spreken juist van een betrouwbaar systeem, omdat het afstand heeft genomen van
zaken als ‘earnings per share’ en netto inkomen. EVA en ROI zijn consistent met de
principes die gelden voor economisch inkomen waardoor het betrouwbaar kan worden
genoemd (Elgharbawy & Abdel-Kader, 2013). In het onderzoek van Ittner en Larcker (2001)
wordt genoemd dat onderzoeken omtrent value-based management een consistente
uitkomst hebben. Ook dit geeft aan dat het om een betrouwbaar systeem gaat. Naast een
consistente uitkomst in onderzoek is value-based management consistent met economische
modellen die worden gebruikt voor managers in de praktijk (Ittner & Larcker, 2001).
Ook dient het systeem aanvaardbaar en uitvoerbaar te zijn. Koller (1994) zegt hierover dat
value-based management een complex systeem is. Het moeilijkste voor de mensen die met
het systeem moeten werken is dat er op een andere manier moet worden nagedacht over de
onderneming om tot de ‘value drivers’ te komen. Daarnaast wordt in het onderzoek genoemd
dat het systeem in sommige gevallen geen invloed heeft op de beslissingen die managers
nemen (Koller, 1994). Het onderzoek van Burkert en Lueg (2013) toont echter aan dat de
zekerheid van het top management toeneemt naarmate het value-based management meer
is verfijnd (Burkert & Lueg, 2013). Met andere woorden kan worden gezegd dat het systeem
inderdaad geschikt is voor de mensen die ermee moeten werken. Of de stappen in het
model relevant zijn, wordt niet specifiek genoemd in dit onderzoek. Echter lijkt er bij iedere
stap ruimte voor eigen interpretatie aangezien er speling mogelijk is in de mate van verfijning
van het systeem. Volgens Otley (1999) is het systeem zeker aanvaardbaar, omdat alle
stappen relevant en duidelijk zijn om tot het eindresultaat te komen. Echter kan het moeilijk
zijn om tot het juiste eindresultaat te komen, omdat het systeem zwak is op het gebied van
monitoren. Daarnaast is het kostbaar om het systeem goed te implementeren (Otley, 1999).
3.2.2. Samenvatting value-based managementIn paragraaf 3.2. is het value-based management systeem verder uitgewerkt, waarna het
systeem naast verschillende criteria voor een goed performance management systeem is
gehouden. Samengevat is de beoordeling van de criteria als volgt:
1. Het systeem is valide. Uit verschillende onderzoeken is inderdaad gebleken dat het
systeem als valide kan worden aangemerkt. EVA en ROI zijn geschikte maatstaven
gebleken om te meten wat er gemeten moet worden.
2. Het systeem is betrouwbaar. Over de betrouwbaarheid bestaat meer onzekerheid
dan over de validiteit. Onderzoeken hebben volgens Ittner en Larcker (2001) een
consistente uitkomst omtrent value-based management, echter spreken Burkert en
Lueg (2013) van de mogelijkheid tot het bewust kiezen van onjuiste ‘value drivers’
wanneer ondernemingen niet optimaal presteren. Er kan dus slechts van
30
betrouwbaarheid van het systeem worden gesproken indien een onderneming
gezond is.
3. Het systeem is aanvaardbaar en uitvoerbaar. Aan dit criterium wordt inderdaad
voldaan. Het systeem heeft relevante stappen en is duidelijk, echter kan het wel
kostbaar zijn om het te implementeren.
Kortom, er kan worden gezegd dat value-based management met zekerheid voldoet aan het
eerste en het derde criterium, maar dat er twijfels bestaan over de betrouwbaarheid van het
systeem. Met deze kennis kan antwoord worden gegeven op de derde deelvraag “Wat is het
value-based management systeem en voldoet dit systeem aan de criteria oor een goed
performance management systeem?”. Value-based management voldoet namelijk ten dele
aan de gestelde criteria, waarmee het kan worden gezien als redelijk performance
management systeem. Indien het systeem is geïmplementeerd in een gezonde onderneming
die de juiste ‘value drivers’ heeft gevonden, kan het systeem als goed worden aangemerkt.
3.3. ConclusieIn dit hoofdstuk is een antwoord gevormd op zowel de derde als op de vierde deelvraag. De
balanced scorecard en value-based management bleken beide gedeeltelijk te voldoen aan
de opgestelde criteria, waarmee de systemen zijn beoordeeld als redelijke performance
management systeem in het algemeen. De balanced scorecard voldoet gedeeltelijk aan de
eerste twee criteria en geheel aan de laatste. Value-based management voldoet geheel aan
het eerste en het derde criterium. Aan het tweede criterium voldoet dit systeem slechts als
het gaat om een gezonde ondernemen. Dus wanneer de systemen naast elkaar worden
gehouden, blijkt dat value-based management de voorkeur krijgt als goed performance
management systeem in het algemeen. Dit is terug te zien in onderstaande tabel.
Criteria Balanced scorecard Value-based management
1. Het systeem is valide Hierover bestaan twijfels Voldoet wel
2. Het systeem is
betrouwbaar
Hierover bestaan twijfels Hierover bestaan twijfels
3. Het systeem is
aanvaardbaar en uitvoerbaar
Voldoet wel Voldoet wel
Tabel 1: samenvatting criteria goed performance management systeem.
31
4. Levers of ControlWat ‘levers of control’ zijn, wordt in dit hoofdstuk besproken. Ook wordt er gekeken naar de
relatie tussen ‘levers of control’ en performance management, waarna er criteria worden
opgesteld om te kijken of performance management systemen kunnen dienen als ‘lever of
control’.
4.1. AlgemeenVoor een organisatie is het van belang dat alle zaken ‘in control’ zijn. Dit houdt in dat het
management in staat is om de risico’s waar een onderneming tegenaan loopt, te herkennen,
te analyseren en met name te beheersen. ‘In control’ wordt ook wel eens vertaald als interne
beheersing van de onderneming (Windhorst, 2009). Om een onderneming ‘in control’ te
krijgen stuurt het management van een onderneming zaken aan met behulp van bepaalde
management technieken of systemen. Om te zien hoe effectief deze technieken en
systemen worden gebruikt door managers, heeft Simons de ‘levers of control’ opgesteld. Dit
bestaat uit vier ‘levers’, namelijk ‘beliefs systems’, ‘boundary systems’, ‘interactive control
systems’ en ‘diagnostic control systems’. Simons zegt hierover dat de ‘beliefs systems’ en de
‘interactive control systems’ de positieve, inspirerende ‘levers’ zijn en de ‘boundary systems’
en de ’diagnostic control systems’ zijn de ‘levers’ die zorgen voor de creatie van restricties
en de naleving van orders (Simons, 1995).
In figuur 3 is het idee van Simons afgebeeld. Eerst wordt namelijk gekeken naar de strategie
van de onderneming en hoe de onderneming zich positioneert ten opzichte van andere
bedrijven. Vervolgens worden er vier sleutel variabelen bekeken die volledig moeten worden
geanalyseerd en begrepen, voordat een succesvolle implementatie van de strategie mogelijk
is. Elke variabele wordt gecontroleerd door een apart systeem, een ‘lever of control’. De
zogenaamde ‘core values’ worden gecontroleerd door ‘beliefs systems’, de ‘risks to be
avoided’ worden gecontroleerd door de ‘boundary systems’, de ‘critical performance
variables’ worden gecontroleerd door de ‘diagnostic control systems’ en de ‘strategic
uncertainties’ worden gecontroleerd door de ‘interactive control systems’. In het vervolg van
deze paragraaf zullen de vier ‘levers’ nader worden toegelicht.
Figuur 3: levers of control Simons (Simons, 1995)
32
Allereerst de ‘beliefs systems’, deze zijn bedoeld om te zoeken naar nieuwe kansen of
mogelijkheden die in verband staan met de succesfactoren uit de bedrijfsstrategie, ook
verkrijgt het basis cijfers en zoekt het een richting voor de onderneming. (Bruining, Bonnet, &
Wright, 2004). ‘Beliefs’ zijn de manier voor het uitspreken en communiceren van de missie
en doelen van de onderneming om zo managers te helpen bij het transformeren van vage
‘beliefs’ in gefocuste acties. De missie en de doelen van het bedrijf kunnen als onderdeel van
het systeem worden gezien, indien deze formeel zijn, informatief zijn en door managers
worden gebruikt voor het handhaven of het veranderen van patronen van activiteiten binnen
de onderneming (Simons, 1995). Het is zaak dat managers de ‘beliefs’ goed begrijpen om
deze om te zetten in acties, daarnaast zullen managers ook enthousiast moeten zijn in het
zoeken naar kansen. Voor het omzetten van de ‘beliefs’ in gefocuste acties, zijn ook de
succesfactoren van belang (Westley, 1990). In figuur 3 staan de succesfactoren omschreven
als ‘core values’. Deze dienen onder andere aan te geven hoe de onderneming waarde
creëert en hoe iemand binnen en buiten de onderneming relaties managet en geven
daarnaast de relatie weer tussen de bedrijfsstrategie en de ‘beliefs systems’ (Tessier &
Otley, 2012).
‘Boundary systems’ zijn bedoeld om een grens te stellen voor het zoeken naar nieuwe
kansen. Het helpt te zoeken naar acceptabele kansen om op die manier een over een
passend domein te opereren als onderneming (Bruining, Bonnet, & Wright, 2004). Managers
kunnen niet alle problemen in de onderneming weten, waardoor het van belang is dat
managers de ruimte geven aan de werknemers om zelf te zoeken naar die acceptabele
kansen. Dit is mogelijk door als manager aan te geven wat niet mag (Simons, 1995).
Ondanks dat de ‘boundary systems’ als negatieve systemen worden gezien, kunnen deze
ook worden omschreven als bedoeld om een grens te stellen voor strategisch ongewenst
gedrag en grenzen om financiële risico’s te verminderen, wat toch positief overkomt
(Tuomela, 2005). In figuur 3 staat dit afgebeeld als ‘risks to be avoided’ waarmee het
verband wordt gelegd tussen de bedrijfsstrategie en de ‘boundary systems’. Een
onderneming heeft ‘boundary systems’ nodig, want zonder deze systemen kan de
onderneming niet op volle kracht opereren. Managers dienen dan ook met behulp van deze
systemen de besluitvorming te delegeren, zodat er maximale flexibiliteit en creativiteit kan
worden bereikt binnen een onderneming (Simons, 1995).
Dan zijn er de ‘diagnostic control systems’. Deze zijn bedoeld om te controleren dat de
gekozen strategie leidt tot het behalen van de doelstellingen en om te controleren dat de
performance acceptabel is op het gebied van de KSF’s door middel van het communiceren
en monitoren van deze variabelen. Om dit te kunnen doen moet een ‘diagnostic control
system’ output leveren die de performance meetbaar maakt (Tuomela, 2005). Daarvoor zijn
33
natuurlijk ook KPI’s van belang. Deze dienen volledig te worden begrepen door het
management om de juiste analyse te kunnen doen (Bruining, Bonnet, & Wright, 2004). Een
‘diagnostic control system’ dient objectief en compleet te zijn. Dit is het geval wanneer het
onafhankelijk verifieerbaar is en alle relevante acties betrekt. In principe kunnen ‘diagnostic
control systems’ worden gezien als negatieve feedback systemen, die pas goed functioneren
wanneer medewerkers managers op de hoogte brengen van bepaalde zaken voordat
daarvan een rapport uit de computer is uitgedraaid en bij de manager terecht komt (Tessier
& Otley, 2012).
Om strategische onzekerheden te bespreken en nieuwe strategische antwoorden te leren
voor een veranderende omgeving, worden de ‘interactive control systems’ gebruikt
(Tuomela, 2005). Het leren van nieuwe strategische antwoorden wordt ook wel ‘double-loop
learning’ genoemd, omdat het kan helpen bij zowel het identificeren van nieuwe strategieën
als bij verbetering van de bestaande vormen van controle (Kaplan & Norton, Having trouble
with yout strategy? Then map it., 2000). Een kenmerkt van de ‘interactive control systems’ is
management nauw betrokken is bij het gebruikt ervan, daarnaast worden deze systemen
door de gehele organisatie gebruikt en worden de systemen gebruikt ter promotie van
discussie met het oog op leren. Tot slot is kenmerkend voor deze systemen dat de systemen
kunnen omgaan met onzekerheden die strategische veranderingen vergen. In principe is het
voor ieder controle systeem mogelijk om als ‘interactive control system’ gebruikt te worden,
echter kan er slechts één systeem tegelijk als ‘interactive control system’ dienen op een
bepaalde tijd (Simons, 1995).
Kortom, ‘boundary systems’ geven grenzen aan voor de activiteiten die de ‘beliefs systems’
aanmoedigen. ‘Diagnostic control systems’ geven aan of de gestelde doelen zijn behaald.
Op basis daarvan kan de onderneming indien nodig worden bijgestuurd. ‘Interactive control
systems’ voegen hier communicatie aan toe tussen het management en de overige
werknemers, waardoor het management een beter beeld kan vormen van wat er zich
afspeelt binnen de onderneming. De ‘beliefs systems’ en de ‘interactive control systems’
vormen samen de positieve en inspirerende systemen en de ‘boundary systems’ vormen
samen met de ‘diagnostic control systems’ de negatieve systemen, niet omdat er
daadwerkelijk een negatief effect is, maar de systemen worden zo genoemd, omdat deze
tegenover de positieve systemen staan (Simons, 1995).
4.2. Het verband tussen performance management en ‘levers of control’Zoals is gebleken in de vorige paragraaf bestaan de ‘levers of control’ van Simons uit
verschillende systemen die er gezamenlijk voor kunnen zorgen dat een onderneming ‘in
control’ is. Een performance management systeem kan daar onderdeel van uit maken. Uit
onderzoek van Tuomela (2005) is gebleken dat performance management systemen zowel
34
als 'diagnostic control systems’ en als ‘interactive control systems’ kunnen worden
aangemerkt. Indien het systeem als ‘interactive control system’ wordt gebruikt, draagt de
informatie bij aan de kwaliteit van het strategisch management van de onderneming
(Tuomela, 2005). Uit onderzoek van Henri (2006) is gebleken dat ondernemingen met een
dominantiecultuur als organisatiestructuur, vaker performance management systemen als
‘interactive control system’ inzetten. Wel moet de dominantiecultuur kunnen worden
gekenmerkt als flexibel en niet als controlerend (Henri, 2006).
Ook Widener (2007) heeft uitspraken gedaan over de relatie tussen performance
management en ‘levers of control’. De KSF’s maken onderdeel uit van het ‘diagnostic control
system’, waardoor een koppeling gemaakt kan worden tussen performance management en
deze ‘lever of control’. Daarnaast is performance management ook geschikt als ‘interactive
control system’, omdat het een vooruitkijkend systeem is dat managers helpt om op een
interactieve manier de onderneming te helpen naar de juiste strategische positie. In feite
beïnvloed het interactieve gebruik van performance maatstaven het diagnostische gebruik
van de maatstaven, omdat de ‘diagnostic control systems’ bepalen wat de noodzakelijke
structuur is die de ‘interactive control systems’ succesvol laat zijn. ‘Diagnostic control
systems’ dienen daar dus rekening mee te houden (Widener, 2007). Onderzoek van Tang,
Li en Dai (2013) heeft uitgewezen dat EVA als onderdeel van value-based management van
belang kan zijn in de ‘boundary systems’. Het kan gezien worden als een instrument om
vanuit een waarde georiënteerde onderneming te kunnen omgaan met strategische
veranderingen (Tang, Li, & Dai, 2013).
Er kan dus over worden gediscussieerd van welk systeem van de ‘levers of control’
performance management onderdeel kan uitmaken in hoeverre dat dan is. In de volgende
paragraaf zal daarom worden gekeken of de balanced scorecard en value-based
management kunnen volstaan als systeem voor één of voor meerdere ‘levers of control’.
Om dit te kunnen beoordelen zijn een aantal criteria opgesteld:
1. Het systeem kent KSF’s en het managen van relaties is van belang. Daarnaast is het
systeem geschikt voor het communiceren van de missie en aanzetten tot gerichte
acties. Indien dit het geval is, kan er sprake zijn van een ‘beliefs system’.
2. Het systeem geeft grenzen aan en kan zowel financiële als niet-financiële risico’s
vermijden. Indien dit het geval is, kan er sprake zijn van een ‘boundary system’.
3. Het systeem monitort KSF’s en gebruikt KPI’s om te doelstellingen te controleren.
Daarnaast wordt beoordeeld of de performance van de onderneming acceptabel is.
Indien dit het geval is, kan er sprake zijn van een ‘diagnostic control system’.
35
4. Het systeem kan omgaan met onzekerheden, vraagt een interactieve houding van
het management en leren vormt een belangrijk onderdeel van het systeem. Indien dit
het geval is, kan er sprake zijn van een ‘interactive control system’.
Deze criteria zijn opgesteld aan de hand van de kenmerken die de verschillende ‘levers of
control’ hebben. Indien een systeem dus aan de kenmerken van een bepaalde ‘lever of
control’ voldoet, dan is het mogelijk dat het systeem geschikt is om als die ‘lever’ ingezet te
worden.
4.3. Balanced scorecard als ‘lever of control’Deze paragraaf beoordeelt of de balanced scorecard kan volstaan als ‘lever of control’ of
zelfs als meerdere ‘levers of control’. Hiertoe wordt het systeem naast de criteria gehouden
die in de vorige paragraaf zijn opgesteld.
Het eerste criterium stelt dat het systeem KSF’s kent en dat het managen van relaties van
belang is. Daarnaast dient het systeem geschikt te zijn voor het communiceren van de
missie en aanzetten tot gerichte acties, zodat het geschikt is als ‘beliefs system’. De eerste
twee stappen die Kaplan en Norton (1996) noemen in de theorie over de balanced scorecard
sluiten hier precies op aan. Deze stappen in de theorie worden bevestigd door Hoogenboom
en Jansen (2002) en ook door Lipe en Saltiro (2000). Echter noemt geen van allen de
balanced scorecard in combinatie met een ‘lever of control’, wellicht omdat deze
onderzoekers er niet op uit waren om de theorie te koppelen aan een overkoepelend
systeem als dat van Simons. Tang, Li en Dai (2013) hebben wel onderzoek gedaan dat de
balanced scorecard naast de ‘beliefs systems’ houdt. Deze onderzoekers stellen dan ook dat
de balanced scorecard kan worden gezien als ‘beliefs’ system omdat de balanced scorecard
het vermogen zou hebben om de organisatorische strategie te verwoorden. De visie en
plannen van een onderneming kunnen op die manier eenvoudig door het personeel worden
gecommuniceerd (Tang, Li, & Dai, 2013).
Het tweede criterium stelt dat het systeem grenzen aan geeft en zowel financiële als niet-
financiële risico’s kan vermijden. Agostino en Arnaboldi (2012) zien het als groot voordeel
van de balanced scorecard dat het aandacht geeft aan zowel financiële als aan niet
financiële factoren. Echter gaat het hier niet om het vermijden van risico’s. Het gaat er om of
doelstellingen zijn behaald (Agostino & Arnaboldi, 2012). Risico’s kunnen daarbij worden
vermeden door het behalen van de doelstellingen, maar dat is dan niet opzettelijk.
Doelstellingen kunnen wel als mogelijke grenzen worden gezien, een punt waar werknemers
naar toe kunnen streven en wat dus wel mag (Tuomela, 2005).
Dan het criterium voor een ‘diagnostic control system’, dit stelt dat het systeem KSF’s en
KPI’s monitort om doelstellingen te controleren. Ook wordt er beoordeeld of de onderneming
een acceptabele performance uitdraagt. Dit komt bij de balanced scorecard terug in de
36
laatste stap feedback en leren. Kaplan (2010) schrijft hierover dat de balanced scorecard in
eerste instantie was bedoeld zoals Simons dat nu ‘diagnostic control system’ noemt. Door
het systeem aan te passen en te verbeteren is het zelfs meer dan dat geworden (Kaplan R.
S., 2010). Simons geeft de balanced scorecard zelfs als voorbeeld van een ‘diagnostic
control system’ (Simons, 1995). Ook van Veen- Dirks en Wijn (2000) gaan hierop in. De
balanced scorecard is volgens deze twee een systeem dat gebaseerd is op performance
maatstaven, waarvan de resultaten worden vergeleken met de doelstellingen en indien nodig
worden bijgestuurd, zodat het geschikt is als ‘diagnostic control system’ (van Veen- Dirks &
Wijn, 2000).
Het laatste criterium stelt dat het systeem om kan gaan met onzekerheden, een interactieve
houding van het management vraagt en leren een belangrijk onderdeel van het systeem is.
Kaplan (2010) beschrijft dat de balanced scorecard als ‘interactive control system’ kan
worden gezien, nadat er specifieke aanpassingen zijn gemaakt voor de onderneming waar
de implementatie zou moeten plaatsvinden. Door de balanced scorecard een kleine
transformatie te laten ondergaan, is het dus mogelijk om het systeem als ‘interactive control
system’ te zien. Met name het zien van de strategie als continu proces is daarbij van belang,
om op die manier om te kunnen gaan met onzekerheden. De laatste stap feedback en leren
is daarbij dan ook van belang (Kaplan R. S., 2010). Van Veen- Dirks en Wijn (2000) zijn het
hier niet mee eens. Deze twee stellen dat de balanced scorecard slechts gezien kan worden
als ‘diagnostic control system’, omdat het systeem de performance van een onderneming
meet en de resultaten daarvan beoordeeld en desnoods bijstuurt, maar geen interactie van
het management vereist. Wel zou het mogelijk zijn om een deel van de balanced scorecard
te gebruiken als ‘interactive control system’. Echter welk deel dat is zou afhankelijk zijn van
de onzekerheden waarmee de onderneming te maken heeft (van Veen- Dirks & Wijn, 2000).
Uit het onderzoek van Naro en Travaillé (2011) blijkt wel dat de balanced scorecard als
‘interactive control system’ kan worden gezien. Echter is dit slechts tijdens de implementatie
fase van het systeem. In de gebruiksfase zou dit niet meer het geval zijn (Naro & Travaillé,
2011) Tuomela (2005) en Henri (2006) stellen dat het in het geval van een flexibele
organisatie mogelijk is om te spreken van de balanced scorecard als ‘interactive control
system’.
Concluderend kan worden gesteld dat de balanced scorecard met zekerheid kan worden
gezien als ‘diagnostic control system’ en niet kan worden gezien als ‘boundary system’. Over
het zien van de balanced scorecard als ‘beliefs system’ en als ‘interactive control system’
kan nog worden gediscussieerd. Er is namelijk niet veel onderzoek geweest dat bevestigd
dat de balanced scorecard toepasbaar is als ‘beliefs system’. Wel is de balanced scorecard
als ‘interactive control system’ vaker onderzocht. De onderzoekers zijn op dit vlak niet geheel
37
met elkaar in overeenstemming, maar het lijkt mogelijk om de balanced scorecard toe te
passen als ‘interactive control system’.
4.4. Value-based management als ‘lever of control’In deze paragraaf wordt gekeken of value-based management kan volstaan als ‘lever of
control’ of zelfs als meerdere ‘levers of control’. Om dit te beoordelen zal worden gekeken of
value-based management voldoet aan de criteria die in paragraaf 5.2. zijn opgesteld.
Het eerste criterium stelt dat het systeem KSF’s kent en dat het managen van relaties van
belang is. Daarnaast zou het systeem geschikt moeten zijn voor het communiceren van de
missie en aanzetten tot gerichte acties. De derde en de vierde stap van het value-based
management systeem haken hier enigszins op in, dit zijn namelijk volgens Ittner en Larcker
(2001) het identificeren van de ‘value drivers’ en het ontwikkelen van plannen en acties. De
‘value drivers’ kunnen daarbij worden gezien als de KSF’s (Ittner & Larcker, 2001). Het
systeem gaat niet in op het managen van relaties, zoals het criterium ook vraagt. Echter zijn
er geen onderzoeken die bevestigen dat value-based management zou voldoen aan het
eerste gedeelte van het criterium. Daardoor kan worden gesteld dat value-based
management niet toepasbaar is als ‘beliefs system’.
Het criterium voor de toepasbaarheid van value-based management als ‘boundary system’
stelt dat het systeem grenzen aan geeft en zowel financiële als niet-financiële risico’s kan
vermijden. Simons (1995) schrijft dat de ‘boundary systems’ een grens aan geven voor de
‘beliefs systems’. Dus wanneer er geen sprake is van een ‘beliefs system’, dan kan er ook
geen ‘boundary system’ aanwezig zijn, aangezien het dan niet duidelijk is waarvoor er
grenzen aangegeven zouden moeten worden (Simons, 1995).
Vervolgens stelt het derde criterium dat het KSF’s monitort en gebruik maakt van KPI’s om
doelstellingen te controleren, zodat kan worden beoordeeld of de performance van de
onderneming acceptabel is. Het woord performance in het criterium duidt er al op dat value-
based management als performance management systeem hiermee in verband kan worden
gebracht. Met name EVA als performance maatstaf is hierbij van belang. Dit is een
algemeen instrument dat een betrouwbare beoordeling kan geven over of de onderneming
een acceptabele performance heeft (Simons, 1995). Honning (2010) bevestigt dat value-
based management kan worden gezien als ‘diagnostic control system’. Ook volgens deze
onderzoeker speelt EVA daar een belangrijke rol bij (Honning, 2010). Ook Berland, Possard
en Saulpic (2006) bevestigen dat value-based management representatief is als ‘diagnostic
control system’. Dit omdat ‘diagnostic control systems’ algemene instrumenten zouden
omvatten die goede oplossingen kunnen bieden door middel van het monitoren en bijsturen
van de KSF’s en KPI’s (Berland, Ponssard, & Saulpic, 2005).
38
Tot slot stelt het vierde criterium dat het systeem om zou moeten kunnen gaan met
onzekerheden en een interactieve houding van het management wordt gevraagd. Ook leren
dient een belangrijk onderdeel van het systeem te vormen. Berland, Possard en Saulpic
(2005) zeggen hierover dat value-based management meer een ‘diagnostic control system’
is dan een ‘interactive control system’, omdat het systeem meer op formules is gebaseerd
wat beter bij de diagnostische kant past dan bij de interactieve kant. Value-based
management vraagt dan ook geen interactieve houding van het management (Berland,
Ponssard, & Saulpic, 2005). Ferreira en Otley (2009) noemen het onderdeel performance
evalueren van het value-based management systeem als mogelijk van invloed op het
‘interactive control system’, maar het systeem kan niet op zichzelf dienen als ‘interactive
control system’ (Ferreira & Otley, 2009). Er zijn verder weinig uitspraken over value-based
management in combinatie met het ‘interactive control system’, hierdoor kan gesteld worden
dat value-based management zeer waarschijnlijk niet geschikt is als ‘interactive control
system’.
Afsluitend kan worden gezegd dat value-based management geschikt is als ‘diagnostic
control system’, omdat het KSF’s monitort, KPI’s gebruikt om doelstellingen te controleren en
op basis hiervan in staat is om de performance van een onderneming te evalueren. Echter is
het system niet geschikt als ‘beliefs system’ of als ‘boundary system’. Over value-based
management als ‘interactive control system’ bestaat onduidelijkheid. Ondanks dat het
onderdeel performance evalueren van invloed zou kunnen zijn als ‘interactive control
system’, neigt het meer systeem meer naar niet toepasbaar als ‘interactive control system’
dan wel toepasbaar.
4.5. ConclusieIn dit hoofdstuk is gekeken naar de ‘levers of control’ van Simons en de toepassing van de
balanced scorecard en value-based management hierbij. De ‘levers of control’ van Simons
bestaan uit vier toepassingsgebieden, namelijk de ‘beliefs systems’, de ‘boundary systems’,
de ‘diagnostic control systems’ en de ‘interactive control systems’. Voor alle vier deze
toepassingsgebieden zijn criteria opgesteld, zodat kon worden bekeken of de balanced
scorecard en of het value-based management systeem toepasbaar zijn in één of meerdere
van deze gebieden. Op basis hiervan kan de vierde deelvraag ‘Hoe houden de performance
management systemen verband met ‘levers of control’?’ worden beantwoord. Er is namelijk
gebleken dat beide systemen toepasbaar zijn als ‘diagnostic control system’. Daarnaast zijn
beide systemen juist niet toepasbaar als ‘boundary system’. Of de balanced scorecard kan
worden gezien als ‘beliefs system’ is niet geheel duidelijk, omdat er nog weinig onderzoek
naar is geweest dat dit bevestigd, al zou men op basis van de theorie kunnen denken dat de
balanced scorecard toepasbaar is op dit gebied. Value-based management kan daarentegen
39
niet worden gezien als ‘beliefs system’. Op basis van de theorie zou value-based
management hier wel mee in verband kunnen worden gebracht, maar dit zet niet voldoende
kracht bij om dit met zekerheid te kunnen zeggen. Tot slot kan de balanced scorecard
mogelijk als ‘interactive control system’ worden gezien. Echter zijn onderzoekers hierover
niet geheel in overeenstemming met elkaar, waardoor er twijfels blijven bestaan. Value-
based management lijkt niet toepasbaar te zijn als ‘interactive control system’. Er kan dus
worden geconcludeerd dat het verband tussen de balanced scorecard en de ‘levers of
control’ van Simons sterker is dan het verband tussen value-based management en de
‘levers of control’. De twee systemen maken niet op veel punten verschil, maar het verband
met de balanced scorecard wordt duidelijk meer ondersteund in onderzoeken dan het
verband met het value-based management systeem. Het verband tussen de balanced
scorecard en de ‘levers of control’ blijkt dus sterker te zijn dan het verband met value-based
management, waardoor de balanced scorecard als algeheel management systeem beter zou
kunnen functioneren. In onderstaande tabel is dit terug te zien.
‘Lever of control’ Balanced scorecard Value-based management
‘Beliefs system’ Hierover bestaan twijfels Voldoet niet
‘Boundary system’ Voldoet niet Voldoet niet
‘Diagnostic control system’ Voldoet wel Voldoet wel
‘Interactive control system’ Hierover bestaan twijfels Hierover bestaan twijfels
Tabel 2: Samenvatting ‘levers of control’.
40
5. Toepassing bankensectorIn dit hoofdstuk zal de toepassing van de balanced scorecard en value-based management
worden besproken, om zo de laatste deelvraag ‘Hoe kunnen de balanced scorecard en
value-based management worden toegepast in de bankensector?’, te kunnen beantwoorden.
Net als in de voorgaande hoofdstukken zal eerst de balanced scorecard aan bod komen,
waarna het value-based management systeem zal worden besproken. Om als geschikt
performance management systeem in de bankensector te kunnen worden toegepast, dient
het performance management systeem specifiek te zijn. Hiermee wordt bedoeld dat alle
termen binnen het systeem goed zijn gedefinieerd (Lussier & Hendon, 2012). Dus wanneer
het systeem zegt dat beslissingen worden genomen door medewerkers van het bedrijf is dit
niet specifiek. Het systeem moet daarom bijvoorbeeld duidelijk benoemen of het of om een
centrale of om een decentrale leiding gaat die de beslissingen neemt. Om te kunnen
beoordelen of een systeem inderdaad specifiek is, zijn de volgende criteria opgesteld.
1. De stijl van leidinggeven is centraal.
2. Innovatie en stabilisatie worden in ogenschouw genomen.
3. Er is sprake van integrale sturing.
De drie criteria zijn gericht gekozen voor een goed systeem in de bankensector. Bij het
eerste criterium is er gekozen tussen centraal en decentraal, waarbij een bank een centrale
leiding nodig heeft, zoals beschreven in hoofdstuk twee. Vervolgens gaat het bij het tweede
criterium om innovatie en stabilisatie. Daarmee wordt bedoeld dat de huidige activiteiten in
stand worden gehouden, ofwel gestabiliseerd, maar dat er wel ruimte is voor verbetering en
vernieuwing. Tot slot is het derde criterium van belang, omdat dit punt zegt dat alle aspecten
van een bedrijf moeten worden meegenomen en niet slechts één aspect (Stichting FNV
Pers, 2010). Indien de systemen aan deze criteria voldoen, is het voor banken een goede
optie om één van de twee systemen te implementeren. Naast het behandelen van de criteria
zullen er ook ervaringen uit de praktijk worden aangehaald.
5.1. Balanced scorecard in de bankensectorIn deze paragraaf zal de balanced scorecard naast de criteria worden gehouden zoals
besproken in de inleiding van dit hoofdstuk. Het eerste criterium stelt dat de stijl van
leidinggeven centraal is. De Geuser, Mooraj en Oyon (2008) zeggen hierover dat de
balanced scorecard niet per definitie is bedoeld voor een omgeving van centraal leiderschap,
maar wel geschikt is voor een onderneming waarbij dit het geval is. In het geval van centraal
leiderschap is het namelijk mogelijk om het systeem vanaf de ‘top’ naar de ‘bottom’ te
implementeren, wat een gemakkelijker is dan in het geval van een decentrale leiding (De
Geuser, Mooraj, & Oyon, 2009). Weltens (2008) meent dat de balanced scorecard slechts
41
top-down in een onderneming wordt geïmplementeerd en er dus sprake is van een centrale
leiding (Weltens, 2008).
Het tweede criterium zegt dat innovatie en stabilisatie in ogenschouw worden genomen.
Door naar het verleden, het heden en naar de toekomst te kijken komt de balanced
scorecard neemt de balanced scorecard innovatie en stabilisatie in ogenschouw (De Geuser,
Mooraj, & Oyon, 2009). De focus op het heden zorgt namelijk voor stabilisatie van de
activiteiten en de visie op de toekomst is belangrijk voor innovatie. Innovatie is ook apart
benoemd door Kaplan en Norton in het leren en groeiperspectief. Door middel van feedback
ontdekt de onderneming waar nog verbetering nodig is. De onderneming dan groeien door te
innoveren (Kaplan & Norton, 1996).
Tot slot stelt het derde criterium dat er sprake is van integrale sturing, dus alle aspecten in de
onderneming zijn van belang. Volgens Stichting FNV Pers (2010) is het één van de
mogelijke voordelen van de balanced scorecard dat alle afdelingen van de onderneming in
relatie staan met elkaar. Dit geldt niet alleen voor afdelingen, maar ook voor vestigingen
(Stichting FNV Pers, 2010). De stichting noemt het een mogelijk voordeel, omdat dit bij een
verkeerde implementatie van het systeem niet mogelijk is. Daarnaast is hebben Kaplan en
Norton (1996) al beschreven in de theorie over de balanced scorecard dat het systeem
zowel financiële als niet-financiële factoren van belang acht. Agostino en Arnaboldi (2012)
noemen dit ook als groot voordeel van de balanced scorecard. Het mee nemen van zowel
financiële als non-financiële factoren zorgt voor een duidelijk beeld van de organisatie
(Agostino & Arnaboldi, 2012).
Er is gebleken dat de stijl van leiding geven meer neigt naar centrale leiding dan naar
decentrale leiding. Ook stabilisatie en innovatie worden in ogenschouw genomen bij de
balanced scorecard. Met aandacht voor zowel financiële als niet-financiële factoren door de
hele onderneming heen scoort de balanced scorecard ook positief op het laatste punt om te
voldoen aan het criterium dat het systeem specifiek is.
Echter hebben Ittner, Larcker en Randall (2003) onderzoek gedaan naar het gebruik van
diverse performance management systemen in de financiële dienstverleningssector en
daaruit is gebleken dat de financiële instellingen die de balanced scorecard toepassen in
werkelijkheid minder aan integrale sturing doen dan op basis van de theorie zou worden
verwacht. De gebruikers van de balanced scorecard in deze sector vertonen namelijk weinig
verschil met niet-gebruikers van de balanced scorecard als het gaat om nadruk op niet-
financiële factoren, terwijl dit juist is wat de balanced scorecard van andere systemen doet
verschillen in theorie (Ittner, Larcker, & Randall, 2003). Dit onderzoek naar aanleiding van
praktijkvoorbeelden kan wellicht in verband worden gebracht met het kiezen van de juiste
42
KPI’s wat in hoofdstuk drie aan bod is geweest. Indien een bedrijf niet de juiste KPI’s kiest, is
het mogelijk dat de balanced scorecard niet optimaal werkt. Aangezien de KPI’s vrij gekozen
kunnen worden is het voor een financiële instelling blijkbaar meer voor de hand liggend om
op financiële KPI’s te focussen dan op niet-financiële KPI’s, wat de werking van de balanced
scorecard negatief kan beïnvloeden. Onderzoek van Teugner (2007) bij een Duitse financiële
dienstverlener voegt hier aan toe dat de dienstverlener, die gebruik maakt van de balanced
scorecard, aangeeft dat er niet voldoende academische kennis binnen het bedrijf aanwezig
is voor de goede toepassing van het systeem. Het is namelijk eenvoudig om te werken met
financiële KPI’s, omdat dit meetbare getallen zijn, echter is het een ander verhaal om niet-
financiële factoren meetbaar te maken op een manier die ook nog eens representatief is
(Teubner, 2007). Een reden om meer te focussen op financiële KPI’s kan dus een gevolg zijn
van te weinig kennis, waardoor voor de makkelijkste optie wordt gekozen.
Toch laat onderzoek van Chen, Chen en Peng (2008) naar een coöperatieve bank in Taiwan
zien dat de balanced scorecard het mogelijk maakt om zowel financiële als niet financiële
factoren tegelijkertijd in ogenschouw te nemen, omdat de bank door gebruik van de balanced
scorecard gedwongen zou worden om continu de KPI’s in combinatie met de doelstellingen
in de gaten te houden. De balanced scorecard helpt om dit op de juiste manier te doen,
zodat managers gemakkelijk de aandacht kunnen verdelen over de KPI’s die betrekking
moeten hebben op verschillende niveaus in de organisatie van de bank. Wel moet hierbij
worden opgemerkt dat in het onderzoek is gebleken dat het gebruik van de balanced
scorecard op lange termijn effectief is, maar minder effectief als het gaat om het managen
van de operationele controle van de coöperatieve bank in kwestie (Chen, Chen, & Peng,
2008). In het geval van deze bank is de toepassing van de balanced scorecard wel effectief
gebleken. Het is mogelijk dat deze bank de juiste KPI’s heeft gevonden en deze goed weet
te meten.
Er kan worden geconcludeerd dat de balanced scorecard op basis van de theorie voldoet
aan de gestelde criteria en daarmee toegepast moet kunnen worden als performance
management systeem in de bankensector. Echter zijn er wel een aantal onderzoeken
geweest naar situaties in de praktijk waar de toepassing niet geheel positief kon worden
beoordeeld. Wel bleek uit een studie naar een bank in Taiwan dat de balanced scorecard
zorgde voor een goede uitwerking op de lange termijn.
5.2. Value-based management in de bankensectorHet value-based management systeem zal in deze paragraaf worden besproken aan de
hand van de criteria die zijn opgesteld aan het begin van dit hoofdstuk. Om te beginnen met
het eerste criterium, dit punt stelt dat de stijl van leidinggeven centraal is. Koller (1994) zegt
hierover dat één van de principes van value-based management is dat een organisatie met
43
een top-down structuur, dus een centrale leiding, niet goed kan werken. Een decentrale
leiding zou het beste een balans kunnen vinden tussen lange en korte termijn perspectieven
(Koller, 1994). Ook Otley (1999) noemt in zijn onderzoek dat er sprake is van een decentrale
leiding. Het zou zorgen voor bescheidenheid van het management, zodat ondergeschikten
kunnen bijdragen in de beslissingen omtrent operationele activiteiten (Otley, 1999). Claes
(2008) zegt wel dat de medewerkers verantwoordelijk zijn voor hun toegewezen ‘value
drivers’, maar het management van bovenaf zou dat controleren. Waardoor volgens het
onderzoek toch sprake zou zijn van een centrale leiding (Claes, 2008).
Het tweede criterium stelt dat innovatie en stabilisatie in ogenschouw moeten worden
genomen. Onderzoek van Burkert en Lueg (2013) noemt value-based management als een
manier om de strategische doelen van een onderneming te koppelen aan een verzameling
van performance maatstaven door middel van oorzaken en gevolgen. De oorzaken zijn
daarbij de ‘value drivers’, ook wel de krachten van de onderneming. Deze leiden door middel
van veranderingen, dus door middel van innovatie, tot gevolgen. Waarbij meer waarde voor
de onderneming het grootste gevolg zou moeten zijn (Burkert & Lueg, 2013). Ittner en
Larcker (2001) zijn ook van mening dat innovatie en stabilisatie in ogenschouw worden
genomen. De ‘value drivers’ moeten worden behouden, gestabiliseerd. En de laatste stap
van value-based management is volgens deze twee het modificeren en aanpassen (Ittner &
Larcker, 2001). Dat is het punt waar innovatie moet plaatsvinden.
Het laatste criterium waaraan moet worden voldaan om te spreken van een specifiek
systeem is integrale sturing. In het onderzoek van Ittner en Larcker (2001) komt naar voren
dat de ‘value drivers’ van de onderneming zowel financieel als niet-financieel kunnen zijn.
Daarnaast wordt gesteld dat de evaluatie plaatsvindt over alle afdelingen van een
onderneming (Ittner & Larcker, 2001). Ook Jager en Koster (2005) zeggen dat het systeem
integraal is. De twee geven als definitie van value-based management dat het een integraal
systeem is voor het vergroten van de waarde van de onderneming (Jager & Koster, 2005).
Koller (1994) meent echter dat een waarde maximaliserende strategie slechts kan worden
uitgewerkt indien het management financiële doelstellingen heeft. Er dienen dan ook
financiële performance maatstaven te worden gebruikt voor het meten van de ‘value drivers’
(Koller, 1994). Hier worden dus de niet- financiële zaken niet mee genomen wat zou
betekenen dat het systeem niet integraal is.
Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat value-based management meer gericht is op
een decentrale organisatie dan een centrale organisatie, waarmee het systeem niet volledig
voldoet aan het eerste criterium. Aan het tweede criterium wordt wel voldaan door het
systeem. Innovatie en stabilisatie worden dus door het systeem van belang geacht. Over het
derde criterium bestaat echter nog wat twijfel. ‘Value drivers’ kunnen namelijk zowel
44
financieel als niet-financieel zijn, maar toch blijken financiële maatstaven in verschillende
onderzoeken de voorkeur te hebben bij dit systeem. Daarmee kan worden geconcludeerd
dat het systeem slechts gedeeltelijk specifiek is.
Ittner, Larcker en Randall (2003) hebben in het onderzoek naar financiële dienstverleners die
performance management toepassen ook value-based management systeem aan bod laten
komen. Hier bleek dat de dienstverleners met value-based management toepassing hogere
winsten behaalden op aandelen. Indien de onderneming in de afgelopen drie jaar geen
significantie wijzigingen heeft doorgevoerd, dan wordt dit effect nog eens versterkt (Ittner,
Larcker, & Randall, 2003). Aangezien het doel van value-based management is om waarde
voor aandeelhouders te creëren, blijkt in dit onderzoek naar financiële dienstverleners in de
praktijk, dat het value-based management systeem juist het gewenste effect kan hebben.
Onderzoek van Mavridis (2004) toont aan dat de performance bij Japanse banken die het
value-based management systeem toepassen voornamelijk het gewenste effect heeft indien
de banken goede resultaten hebben betreft het menselijk kapitaal en minder goede
resultaten hebben in het fysieke kapitaal. Dus wanneer de banken kennis bezitten en
bijvoorbeeld de klanten goede weten te informeren (Mavridis, 2004). Hier blijkt dat bij value-
based management ook kan worden gefocust op de niet-financiële factoren van het bedrijf.
Echter blijkt in het onderzoek van Hussain en Hoque (2002), die ook hebben gekeken naar
de performance van vier Japanse banken, dat de bank die value-based management toepast
niet tevreden zou zijn met de resultaten en daarom op zoek zou zijn naar de mogelijkheden
voor een ander systeem. De reden voor het zoeken naar mogelijkheden voor een ander
systeem is dat het systeem volgens de bank niet goed zou aansluiten op de missie en
doelstellingen van de onderneming (Hussain & Hoque, 2002). Dit onderzoek toont aan dat
het ook voor dit systeem mogelijk is om niet de gewenste uitwerking te hebben.
Samenvattend kan worden gesteld dat het value-based management systeem niet volledig
voldoet aan de gestelde criteria op basis van de theorie. Daarmee lijkt toepassing van het
systeem geen logische keuze voor een onderneming in de bankensector. Echter tonen
onderzoeken naar de praktijk aan dat het toch mogelijk is om het value-based management
op een succesvolle manier te implementeren. Ook zijn er voorbeelden waarbij het systeem
niet het gewenste effect heeft, maar het belangrijkste om te weten is dat het wel mogelijk is.
5.3. ConclusieIn dit hoofdstuk is de toepassing van de balanced scorecard en het value-based
management systeem bekeken in de bankensector. Aan de hand van de drie opgestelde
criteria lijkt de balanced scorecard hier beter aan te voldoen dan het value-based
management systeem. In theorie zou de balanced scorecard dus goed kunnen worden
45
toegepast in de bankensector, omdat het systeem voldoet aan alle criteria voor een goed
performance management systeem in de bankensector. De stijl van leidinggeven is namelijk
centraal, innovatie en stabilisatie worden in ogenschouw genomen en er is sprake van
integrale sturing. Echter tonen onderzoeken met betrekking tot praktijkvoorbeelden anders
aan. Wat betreft value-based management kan worden geconcludeerd dat het systeem
slechts gedeeltelijk specifiek is. Het systeem neemt innovatie en stabilisatie in ogenschouw,
maar over een centrale stijl van leidinggeven en integrale sturing kan worden
gediscussieerd. Echter scoort dit systeem op basis van de praktijkvoorbeelden beter dan de
balanced scorecard, waardoor gesteld kan worden dat het value-based management
systeem goed kan worden toegepast in de bankensector. Dit kan als volgt worden
samengevat:
Criteria Balanced scorecard Value-based management
1. De stijl van leidinggeven is
centraal
Voldoet wel Voldoet niet
2. Innovatie en stabilisatie
worden in ogenschouw
genomen
Voldoet wel Voldoet wel
3. Er is sprake van integrale
sturing
Voldoet wel Hierover bestaan twijfels
Praktijk Negatief Positief
Tabel 3: Samenvatting criteria specifiek systeem
Op basis van de resultaten is het mogelijk om de laatste deelvraag ‘Hoe kunnen de balanced
scorecard en value-based management worden toegepast in de bankensector?’, te
beantwoorden. Beide systemen kunnen worden geïmplementeerd in de onderneming door
de in hoofdstuk drie besproken stappen van beide systemen te volgen en daarbij te kijken
naar de specifieke criteria uit dit hoofdstuk. Bij het volgen van de stappen dient goed na
gedacht te worden over de KPI’s die worden gekozen om op die manier het gewenste
resultaat te behalen. Omdat de balanced scorecard in theorie een goed systeem is om toe te
passen, maar in de praktijk blijkt dat het value-based management systeem ook als goed
systeem kan functioneren, is het een goede optie om een combinatie van de twee systemen
te maken. De validiteit die het ontbreekt bij de balanced scorecard, kan worden versterkt
door EVA en ROI als performance maatstaven als vaste elementen aan de balanced
scorecard toe te voegen. Door de systemen elkaar op de zwakke punten aan te laten vullen,
is het mogelijk om tot één sterker systeem te komen dat het gewenste effect in de
bankensector kan behalen.
46
6. Eindconclusie6.1. Beantwoording hoofdvraagIn dit onderzoek is gekeken naar performance management in de bankensector, meer
specifiek de balanced scorecard en value-based management als performance management
systeem in de bankensector. De centrale vraag hierbij was: “ In welke opzichten is de
balanced scorecard, in vergelijking met het value-based management systeem, waardevol
voor een onderneming in de bankensector?” De balanced scorecard is in vergelijking met het
value-based management systeem waardevol voor een onderneming in de bankensector in
twee opzichten. De balanced scorecard is namelijk beter beoordeeld op het criterium dat het
systeem specifiek is en dus een goed performance management systeem in de
bankensector zou zijn. Daarnaast wordt de balanced scorecard iets beter dan het value-
based management systeem beoordeeld als onderdeel van de ‘levers of control’ van
Simons.
Dit antwoord is tot stand gekomen door eerst de zeven performance management systemen
naast de volgende criteria te houden:
1. Onderdeel van de systemen die worden gekozen, moet zijn dat er gedurende het
proces doelstellingen en succesfactoren worden opgesteld.
2. Het systeem mag niet te veel stappen omvatten.
De balanced scorecard en het value-based management systeem waren de enige twee
systemen die aan deze criteria voldoen. Om vervolgens dichter bij het antwoord op de
onderzoeksvraag te komen, zijn de balanced scorecard en het value-based management
systeem verder met elkaar vergeleken, waarbij er nog een aantal criteria zijn opgesteld. De
vergelijking is samengevat in onderstaande tabel.
Criteria Balanced scorecard Value-based management
Eerste set criteria1. Het systeem is valide Hierover bestaan twijfels Voldoet wel
2. Het systeem is betrouwbaar Hierover bestaan twijfels Hierover bestaan twijfels
3. Het systeem is
aanvaardbaar en uitvoerbaar
Voldoet wel Voldoet wel
Conclusie Overwegend negatief Overwegend positief
Tweede set criteria1. ‘Beliefs system’ Hierover bestaan twijfels Voldoet niet
2. ‘Boundary system’ Voldoet niet Voldoet niet
3. ‘Diagnostic control system’ Voldoet wel Voldoet wel
4. ‘Interactive control system’ Hierover bestaan twijfels Hierover bestaan twijfels
47
Conclusie Overwegend positief Overwegend negatief
Derde set criteria1. De stijl van leidinggeven is
centraal
Voldoet wel Voldoet niet
2. Innovatie en stabilisatie
worden in ogenschouw
genomen
Voldoet wel Voldoet wel
3. Er is sprake van integrale
sturing
Voldoet wel Hierover bestaan twijfels
Praktijk Negatief Positief
Conclusie Overwegend positief Overwegend positief
Tabel 4: samenvatting eindconclusie
Wat betreft de eerste set criteria is gebleken de balanced scorecard een redelijk
performance management systeem is. Het woord redelijk is gebruikt, omdat niet met
zekerheid kan worden gesteld dat het systeem betrouwbaar en valide is. Wel zijn de
aanvaardbaarheid en de uitvoerbaarheid positief beoordeeld. Omtrent het value-based
management is gebleken dat dit systeem als redelijk performance management systeem kan
worden gezien. Het systeem is namelijk valide en aanvaardbaar en uitvoerbaar. Echter kan
er slechts van betrouwbaar gesproken worden indien het gaat om een gezonde
onderneming. Op basis van de eerste set criteria kan daarom worden geconcludeerd dat
value-based management meer neigt naar een goed performance management systeem
dan de balanced scorecard.
Vervolgens is gekeken naar de performance management systemen als ‘levers of control’.
Waarbij is gebleken dat de balanced scorecard beter past in dit systeem dan value-based
management. De balanced scorecard is namelijk met zekerheid te matchen met het
‘diagnostic control system’ en enigszins in verband te brengen met de ‘beliefs systems’ en
het ‘interactive control system’. Hiermee heeft de balanced scorecard een raakvlak met drie
van de vier ‘levers of control’. Het value-based management systeem is geschikt als
‘diagnostic control system’, maar niet als ‘beliefs system’ of als ‘boundary system’. Over
value-based management als ‘interactive control system’ kan worden getwijfeld. Dit systeem
heeft dus slechts raakvlakken met twee van de vier ‘levers of control’.
Tot slot is gekeken naar de toepassing van de systemen in de bankensector, waarbij het
derde set criteria is opgesteld. De balanced scorecard is daarbij op basis van de theorie een
goed performance management systeem gebleken in de bankensector. Dit houdt in dat de
stijl van leidinggeven centraal is, innovatie en stabilisatie in ogenschouw worden genomen
en dat er sprake is van integrale sturing. Echter op basis van onderzoek naar de praktijk,
48
bleek dit systeem een minder gewenste uitwerking te hebben. Bij value-based management
is dit precies omgekeerd. Op basis van de theorie is dit systeem niet op alle punten specifiek
gebleken. Innovatie en stabilisatie worden zeker in ogenschouw genomen, echter is er geen
sprake van een decentrale leiding en kan er worden getwijfeld aan de integrale sturing. In
onderzoek naar de praktijk is hier gebleken dat value-based management wel degelijk de
gewenste uitwerking kan hebben.
De balanced scorecard is dus in vergelijking met het value-based management systeem
waardevol voor een onderneming in de bankensector in het opzicht van het specifiek zijn en
als onderdeel van de ‘levers of control’ van Simons is de balanced scorecard waardevoller
dan value-based management. De laatste set criteria, die gericht is op de bankensector,
weegt in dit onderzoek het zwaarst, aangezien de performance in de bankensector verbetert
moet worden. Op basis van de theorie blijkt de balanced scorecard dan ook het meest
waardevol van de twee systemen. In de eerste set criteria wordt het verschil tussen de
systemen met name gemaakt door de validiteit. In het opzicht van de validiteit van het
systeem is juist het value-based management systeem waardevoller voor een onderneming
gebleken. Omdat validiteit relatief van groter belang is dan de aanvaardbaarheid en
uitvoerbaarheid van een systeem, kan value-based management niet zomaar als slechter of
minderwaardig ten opzichte van de balanced scorecard worden gezien. Een mogelijke
oplossing hiervoor is dat de balanced scorecard op dit punt meer in overeenstemming zou
worden gebracht met het value-based management systeem. Dit kan door bijvoorbeeld EVA
en ROI als vaste KPI’s in de balanced scorecard op te nemen. Dit zijn in het value-based
management systeem namelijk twee belangrijke maatstaven gebleken. Door deze twee als
vaste KPI’s in te voeren bij de balanced scorecard, is er minder ruimte om subjectieve en of
verkeerde KPI’s te kiezen. Daarnaast is uit de onderzoeken in de praktijk gebleken dat de
balanced scorecard de focus verliest op het gebied van de niet-financiële factoren. Wanneer
ook hier vaste KPI’s voor worden opgesteld, specifiek voor de bankensector, kan dit
waardevol zijn voor de ondernemingen in de bankensector. Indien de banken de balanced
scorecard implementeren met deze aanpassingen, kan de performance in de bankensector
verbeteren. Kreten als ‘sparen bij een bank is nauwelijks beter dan geld in een oude sok te
stoppen’, zoals Peter Vogels (2015) schreef in het Algemeen Dagblad, zullen dan niet zo
snel meer in de kranten verschijnen.
6.2. BeperkingenIn dit onderzoek zijn er conclusies getrokken uit al bestaande onderzoeken, dit zorgt voor
beperkingen van dit onderzoek. De bestaande onderzoeken zijn namelijk niet per definitie
gericht op de huidige omstandigheden in de markt, welke wel degelijk van invloed kunnen
zijn op de performance van een onderneming. Daarnaast is in dit onderzoek gekeken naar
49
de bankensector in het algemeen. Daarvoor zijn onderzoeken gebruikt die uit diverse delen
van de wereld komen. Andere culturen, de rol van de overheid en andere valuta zijn
bijvoorbeeld factoren die van invloed kunnen zijn op de performance van banken, waardoor
dit wellicht niet representatief is voor de Nederlandse bankensector.
6.3. AanbevelingenOm te beoordelen of de balanced scorecard met de nodige aanpassingen werkt in de praktijk
is verder onderzoek nodig. Met de nodige aanpassingen wordt bedoeld dat er het systeem
waar nodig wordt aangevuld door heet value-based management systeem. Ook is verder
onderzoek nodig om vast te stellen welke niet-financiële KPI’s als standaard kunnen worden
gesteld in de bankensector, om het op die manier voor banken eenvoudiger te maken om
deze meetbaar te maken. Daarnaast is het vergelijken van performance ook makkelijker
indien dezelfde maatstaven worden gebruikt bij alle bedrijven binnen een sector. Het kan
daarom waardevol zijn om vervolg onderzoek te doen naar de balanced scorecard in de
Nederlandse bankensector.
50
BibliografieABN AMRO Group N.V. (2015). Annual Report 2014.
Agostino, D., & Arnaboldi, M. (2012). Disign issues in Balanced Scorecards: The "what" and "how" of control. European Management Journal, 327-339.
Anthony, R. N. (1965). Management Planning and Control Systems: A Framework for Analysis. Boston: Harvard Business School Press.
Banken.nl. (2015 a, 18 mei). Bankensector Europa. Opgehaald van Hét platform voor de bankensector: http://www.banken.nl/bankensector/bankensector-europa
Banken.nl. (2015 b, 18 mei). Nederlandse bankensector. Opgehaald van Hét platform voor de bankensector: http://www.banken.nl/bankensector/bankensector-nederland
Berland, N., Ponssard, J. P., & Saulpic, O. (2005). Recurrent Attempts to Renovate Management Control Revisited through a Simons's Perspective. Palaiseau: Ecole Politechnique.
Brandenburger, A. M., & Stuart, H. W. (1996). Value-based Business Strategy. Journal of Economics & Management Strategy, 5-24.
Bruining, H., Bonnet, M., & Wright, M. (2004). Management control systems and strategy change in buyouts. Management Accounting Research, 155-177.
Burkert, M., & Lueg, R. (2013). Differences in the sophistication of Value-based Management - The role of top executives. Management Accounting Research, 3-22.
Chen, T. Y., Chen, C. B., & Peng, S. Y. (2008). Firm operation performance analysis using data envelopment analysis and balanced scorecard. Instritutional Journal of Productivity and Performance Management, 523-539.
Claes, P. C. (2008). Management Control. In Handboek Management Accounting (pp. D1050-1 - D1050-24).
Cross, K. F., & Lynch, R. L. (1988). The "SMART" Way to Define and Sustain Succes. National Productivity Review, 23-33.
De Geuser, F., Mooraj, S., & Oyon, D. (2009). Does the Balanced Scorecard Add Value? Empirical Evidence on its Effect on Performance. European Accounting Review, 93-122.
de Waal, A. A. (2005). Is your organisation ready for beyond budgeting? Measuring Business Excellence, 56-67.
de Waal, A. A., Hope, J., & Fraser, R. (1999). Beyond Budgeting: de nieuwe uitdaging! Financieel Management, 6.
DNB. (2012, 11 oktober). Het Nederlandse bankwezen na vijf jaar turbulentie. Opgehaald van http://www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-en-archief/dnbulletin-2012/dnb279506.jsp
Dommanschet, R. (2002). Waardecreatie in de praktijk: Value Based Management succesvol implementeren. Management Tools, 34-41.
Elgharbawy, A., & Abdel-Kader, M. (2013). Enterprise governance and value-based management: a theoretical contingency framework. Journal of Management and Governance, 99-129.
51
Eskildsen, J. K. (1998). Identifying the vital few using the European Foundation for Quality Management model. Total Quality Management, 92-94.
Ferreira, A., & Otley, D. (2009). The design and use of performance management systems: An extended framework for analysis. Management Accounting Research, 263-282.
Field, A. (2013). Discovering Statistics Using IBM SPSS Statistics. London: Sage Publications .
Goddard, M., & Mannion, R. (2004). The Role of Horizontal and Vertical Approaches to Performance Measurement and Improvement in the UK Public Sector. Public Performance & Management Review, 75-95.
Henri, J. F. (2006). Organizational culture and performance measurement systems. Accounting, Organizations and Society, 77-103.
Honning, R. J. (2010). De balanced scorecard en Economic Value Added integreren? Delft: Uitgeverij Eburon.
Hoogenboom, D., & Jansen, J. V. (2002). De succesfactoren van een geslaagde balanced scorecard implementatie. In Handboek financiële administratie modellen (pp. D1200-3 - D1200-24).
Hussain, M., & Hoque, Z. (2002). Understanding non-financial performance measurement practices in Japanese banks. Accounting, Auditing & Accountibility Journal, 162-183.
ING group. (2015). Annual report 2014 empowering people.
Ittner, C. D., & Larcker, D. F. (2001). Assessing empirical research in managerial accounting: a value-based management perspective. Journal of Accounting and Economics, 349-410.
Ittner, C. D., Larcker, D. F., & Meyer, M. W. (2003). Subjectivity and the Weighting of Performance Measures: Evidence from a Balanced Scorecard. Pennsylvania: The Wharton School.
Ittner, C. D., Larcker, D. F., & Randall, T. (2003). Performance implications of strategic performance measurement in financial services firms. Accounting, Organizations and Society, 715-741.
Jager, E., & Koster, J. (2005). De Value based scorecard: integratie van BSC en VBM. Finance & Control, 40-45.
Jessayan, H. (2015, 3 maart). Meeste bedrijven nemen verdienmodel op de schop. Financieel Dagblad.
Kaplan, R. S. (2010). Conceptual Foundations of the Balanced Scorecard. Boston: Harvard Business School.
Kaplan, R. S., & Norton, D. P. (1996). Using the Balanced Scorecard as a Strategic Management System. Harvard Business Review, 1-13.
Kaplan, R. S., & Norton, D. P. (2000). Having trouble with yout strategy? Then map it. Harvard Business Review, 167-176.
Kieso, D. E., Weygant, J. J., & Warfield, T. D. (2011). Intermediate Accounting IFRS Edition, Volume 1. Hoboken: John Wiley & Sons, Inc.
52
Kloosterboer, P., & Sterk, R. (1996). Tussen centraal en decentraal. Tijdschrift voor organisatiekunde en sociaal beleid, 5-24.
Ko, R., Lee, S., & Lee, E. (2009). Business process management (BPM) standards: a survey. Business Process Management Journal, 744-791.
Koller, T. (1994). What is value-based management? The McKinsey Quarterly , 87-101.
Lean Six Sigma.nl. (2015, 21 mei). Wat is Lean Six Sigma? Opgehaald van http://www.sixsigma.nl/wat-is-lean-six-sigma
Lehn, K., & Makhija, A. K. (1996). EVA & MVA as performance measures and signals for strategic change. Strategy & Leadership, 34-39.
Lipe, M. G., & Salterio, S. E. (2000). The Balanced Scorecard: Judgmental Effect of Common and Unique Performance Measures. The Accounting Review, 283-298.
Lussier, R. N., & Hendon, J. R. (2012). Performance Management and Appraisal. In Human Resource Management: Functions, Applications, and Skill Development (pp. 282-324). London: Sage Publications.
Macke, J. (2007). Performance management: sturen op resultaat. Utrecht: Het Spectrum.
Mavridis, D. G. (2004). The intellectual capital performance of the Japanese banking sector. Journal of intellectual capital, 92-115.
Naro, G., & Travaillé, D. (2011). The role of the balanced scorecard in the formulation and control of strategic processes. Journal of Applied Accounting Research, 212-233.
NØrreklit, H. (2000). The balance on the balanced scorecard - a critical analysis of some of its assumptions. Management Accounting Research, 65-88.
Otley, D. (1999). Performance management: a framework for management control system research. Management Accounting Research, 363-382.
Pepper, M., & Spedding, T. (2015). The evolution of lean Six Sigma. International Journal of Quality & Reliability Management, 138-155.
Pink, G. H., McKillop, I., Schraa, E. G., Preyra, C., Montgomery, C., & Ross Baker, G. (2001). Creating a Balanced Scorecard for a Hospital System. Journal of Health Care Finance, 1-20.
PWC. (2015). Kapitaalmanagement en Basel III. Opgehaald van Naar een nieuwe balans in uw kapitaalmanagement: http://www.pwc.nl/nl/banken/governance-risk-compliance/risicomanagement/basel-iii.jhtml
Rabobank Groep. (2015). Jaarverslag 2014.
Simons, R. (1995). Levers of Control: How mangers use innovative control systems to drive strategic renewal. Boston: Harvard Business School Press.
Stichting FNV Pers. (2010). Hoe beoordeel je een beoordelingssysteem? Leeuwarden: FNV Bondgenoten.
Stortenbeek, S. (2015, 23 februari). ABN Amro versus ING. Opgehaald van IEX Profs van professionals voor professionals: http://www.iexprofs.nl/Column/Beurs-vandaag/150577/ABN-Amro-versus-ING.aspx
53
Tang, G., Li, P., & Dai, N. T. (2013). The use of the levers of control in managing strategic change: Evidence from China. The use of the levers of control in implementing strategic changes: the case of EVA adoption in Chines central SOEs. Aston: Management Accounting Research Group.
Tessier, S., & Otley, D. (2012). A conceptual development of Simons' Levers of Control framework. Management Accounting Research, 171-185.
Teubner, R. A. (2007). Strategic information systems planning: A case study from the financial services industry. Journal of Strategic Information Systems, 105-125.
Tillema, K., van Helden, J., & Waszink, A. (2003). Activity-Based Quality Management. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 205-215.
Trkman, P. (2010). The critical success factors of business process management. International Journal of Information Management, 125-134.
Tuomela, T. S. (2005). The interplay of different levers of control: A case study of introducing a new performance measurement system. Management Accounting Research, 293-320.
van Lonkhuyzen, P. (2014, 20 oktober). Management Team. Opgehaald van Analyse: Waarom ABN Amro het goed doet (en Rabobank niet): http://www.mt.nl/332/87340/business/analyse-waarom-abn-amro-het-goed-doet-en-rabobank-niet.html
van Veen- Dirks, P. M., & Wijn, M. F. (2000). Kritieke succesfactoren en de balanced scorecard. Bedrijfskunde, 70-79.
van Veen, R. (2007). Management control bij een dienstverlener in een dynamische omgeving. In Handboek Management Accounting (pp. D1228-1-D1228-22).
Vogels, P. (2015, 14 maart). Bank is nauwelijks beter dan sparen in een oude sok. Algemeen Dagblad.
Weltens, J. (2008). Een methodologie voor het opstellen van een balanced score card. Universiteit Hasselt.
Westley, F. R. (1990). Middle managers and strategy: microdynamics of inclusion. Strategic Management Journal, 10-32.
Widener, S. K. (2007). An empirical analysis of the levers of control framework. Accounting, Organizations and Society, 757-788.
Windhorst, M. (2009). Weet u wat u moet weten? Info Management, 6-8.
Young, S. D., & O'Byrne, S. F. (2000). EVA and Value-Based Management: A Practical Guide to Implementation. New York: McGraw-Hill.
54