Voorbij de zeven dagen van architectuur

13
DEEL I Gerard van Zeijl VOORBIJ DE ZEVEN DAGEN VAN ARCHITECTUUR

description

Dit driedelige boek werd op maandag 19 april 2010 gepresenteerd in het auditorium van de Rotterdamse Academie van Bouwkunst in Rotterdam. Bij die gelegenheid werd het eerste exemplaar in ontvangst genomen door Wim Quist, voormalig Rijksbouwmeester en bekend als architect van o.a. het Museon in Den Haag en het Cobra-museum in Amstelveen.

Transcript of Voorbij de zeven dagen van architectuur

VOORBIJ

DE

ZEVEN

DAGEN

VAN

ARCHITECTUUR

GERARD

VAN

ZEIJL

DEEL IGerard van Zeijl

VOORBIJDE ZEVEN DAGEN

VANARCHITECTUUR

VOORBIJDE ZEVEN DAGEN

VANARCHITECTUUR

Gerard van Zeijl speelde in het architectuuronderwijs aan de TU Eindhoven van 1970 - 2005 een markante rol. Hij volgde Geert Bekaert op die tot 1990 de leerstoel architectuurgeschiedenis + theorie bekleedde. Samen tastten zij de relatie van dit vak-gebied met het architectonisch ontwerpen af. Hun eigenzinnig architectuurhistorisch onderzoek hield, vergeleken met andere architectuuropleidingen een specifi eke positie in.Van Zeijl’s promotieonderzoek naar Durand’s architectuur-tractaten leek haaks te staan op zijn eigen positie in het ar-chitectuuronderwijs. Het ontdekken van een verborgen poëzie binnen de vermeende rigiditeit van Durand’s combinatieleer bleek echter later de opmaat voor het onderzoek naar ‘the long-lasting strategies in architecture’. Hierin schuren normatieve en narratieve architectuurconcepten langs elkaar. Hun kritische inwerking wordt in het gezamenlijk veld van geschiedenis en ontwerp uitgelokt door architectuur met beelden te prikkelen en via woorden te bestoken.

In zijn driedelige boek ‘Voorbij de zeven dagen van architec-tuur’ wil Van Zeijl de mythen van het vakgebied onttoveren, wat tevens neerkomt op een zekere inwijding. In een heldere structuur van zeven dagen - van scheppen naar het alledaagse werken, wordt via een diverse reeks thema’s en onderwerpen een overtuigende visie op het architectuuronderwijs en de ont-werppraktijk gegeven.In de vraag: hoe aan de zeven dagen voorbij te raken ligt het verlangen om architectuur als poëzie te maken.Architectuur wordt daartoe als een avontuurlijk landschap voorgesteld, waarvan haar complexe tectoniek in diverse door-sneden professioneel wordt onderzocht en geduid. Beelden en teksten ondervragen elkaar qua passie en argument. Oude prin-cipes bevruchten nieuwe inzichten. Architectuur blijft wel een raadsel, maar onverwachte inzichten en vergezichten doen haar af en toe even prachtig oplichten.

DEEL I

© 2010 Gerard van Zeijl

ISBN: 9789051796612

Colofon

ISBN: 9789051796612

1e druk, 2010

© 2010 Gerard van Zeijl

Dit boek is een uitgave van Gopher B.V.Keizersgracht 75-II1015 CE Amsterdam

Exemplaren zijn rechtstreeks te bestellen via internet: www.gopher.nl en bij iedere boekhandel.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever.

This book may not be reproduced by print, photocopy, microfilm or any other means, without written permission from the author and the publisher.

VOORBIJDE ZEVEN DAGEN

VANARCHITECTUUR

DEEL I

Gerard van Zeijl

4

INHOUDSOPGAVE VOORBIJ DE ZEVEN DAGEN VAN ARCHITECTUUR

DEEL I VOORWOORD 9

PROLOOG Voorbij de zeven dagen van architectuur 13

ONDERWIJS Een molen vol begrip, een kelder vol geschiedenis 50 Architectuuronderwijsheid 84 Architectuurgeschiedenis,

verzameling van denkbeelden 94 Wonen en architectuur 126 Zeven afstudeerprojecten 206 Architectuur is ronduit verpletterend 212 Een oud gebouw voor een jonge vakgroep 220 Architectuurtheorie I 229 Architectuurtheorie II 253 Architectuurtheorie III 265

VOORBIJ Voorbij de zevende dag, de sprong in duister licht 283 Sublieme projecten 297 Veroordeeld tot architectuur 317 De Randstad en de wederzijdse aanranding van het

Groene Hart en het stenen lichaam 327 De partituur van muzenlijnen 338 Glanzende scherven in een zee van groen 350 Zeven nieuwe wereldwonderen 353 Zware wolken 360 The warped body wrapped 368 O, OASE, Oh! 376 PERSOONSREGISTER 387

5

DEEL II

BIOGRAFIE Jeugdzonden en verlies van onschuld 11 Duizeling van het reizen 36 Zeven toespraken tot collega’s 55 Zeven gedichten 78 Zeven hilarische brieven 92 Afscheidstoespraken TU Eindhoven 118 Afscheidstoespraak VU Brussel 124

BEELD&TEKST De smaak van het onzichtbare 129 De Eindhovense School 156 Opening expositie Eindhovense school te Antwerpen 169 De zevende generatie van de Eindhovense school 175 Het verlangen naar architectuur 179 De architectuur van het geheugen 189 Architectuur als schrikbeeld 198 Ontwerp en type 214 Verhulling van de Rijksdag 222 De mythe van High Technology 230 The Valetta-block 240 Gangen zijn obscuur 244 Onzichtbaar lichaam 247

ONDERZOEK Architectuur op de keper beschouwd 251 Zi(e)n en weerzi(e)n: tussen geschiedenis en ontwerp 284 Imitation and fragmentation 291 Between bell and cannonball 295 Het gezag der tractaten 302 The need for longlasting strategies 310 Laudatio’s bij enkele promoties 317 Kort CV in het kader van de in- en uittreeredes 330 Architectuur tussen wal en schip, afscheid VU Brussel 375

PERSOONSREGISTER 386

6

DEEL III

PRAKTIJK De verbouwing van de hemel 11 Theorie en praktijk van het architectonisch ontwerp 31 Tussen paard en motor 1978-1980 45 7 Projecten van QBBF 57 Architectuur zonder woorden 94 Quest for urban design 111 Engelenburcht Eindhoven 122 Conventie, inventie, interventie 132 Het geheim van de plattegrond 136 Architectuurforum kennispoort TU Eindhoven 142 Mythe van het maankwartier 145 Geldrop knuffelt verleden dood 157

BETOOG Er valt niets te bewijzen 165 The hidden poetry of J.N.L. Durand 196 Architectuur is niet alledaags 206 Neoklassicisme en eclecticisme 216 Schaamteloos wonen 226 De opstand van de woorden,

het gezicht van architectuur 236 Architectuur feilbaar, onvijlbaar 246 Monumentaliteit 260 Historiseren en onthistoriseren 270 Karakter 280 Liefde en architectuur, zij bijten elkaar 293 Vitruvius’ verborgen agenda 297 Choice for the hybrid architecture 309 Stedenbouw is geen probleem

en architectuur al evenmin 318 Utopie als samenzwering 325

7

CURRICULUM VITAE 327

LEXICOON 351

PERSOONSREGISTER 406

De, in de inhoudsopgave, dik gedrukte teksten vormen de inleidingen. De overige teksten zijn artikelen en, als het ware, uitgebreide voetnoten.

50

EEN MOLEN VOL BEGRIP, EEN KELDER VOL GESCHIEDENIS

‘Well, Mr Caragonne, and how are you?’ ‘I am having difficulties’. Rowe sits and studies my

work in silence (...) Finally he asks, ‘Do you know that little villa Palladio did for Barbarano?

No? Perhaps we should run down to the library! (...) My astonishment is exceeded only by

my relief...(...) Everything suddenly seems possible...’

Alexander Caragonne in ‘The Texas Rangers’. Notes for an architectural underground. MIT

1995 p. 295

‘Met die vuilnis uit de samenleving zou ik die jongens en meisjes helemaal niet willen belas-

ten. Het onderwijs moet zuiver blijven.’

Wim Quist in: Gerrit Schmienk en Johannes Niemeijer ‘De hand van de meester. Het onder-

wijs in de praktijk’. Uitgeverij 010

Mijn zoektocht langs het ontwerpen op weg naar de geschiedenis van ar-chitectuur. Laten we bij het begin beginnen. Ik ben in opleiding tot bouw-kundig ingenieur aan de TU Delft onder meer door het analyse-synthese ontwerponderwijs gevormd. Allemaal wat droog zonder enige verbeel-dingskracht, maar wel helder en effectief. Aanvankelijk onbewust van de controverse van het traditionele en moderne bouwen van de Delftse School en de 8 en Opbouwarchitecten, stimuleerde dit een impliciete stellingna-me. Echter geconfronteerd met docenten zoals Aldo van Eyck die tegen-stellingen als polariteiten trachtte op te vatten, zoals ‘de milde raderen van reciprociteit’ (1) werd mijn ontwerpbenadering eerst van polemiek bevrijd en dan enigszins door architectuurgeschiedenis bepaald. Van Eyck had im-mers in 1959 op het CIAM-congres te Otterlo de ‘verzoening’ van de ‘es-senties’ bepleit zoals die van de klassieke tempel, het moderne huis en de inheemse pueblo. Ik werd als het ware door de wieken van de molen ge-raakt van analyse en betekenis respectievelijk van ontwerp en geschiede-nis. Daarnaast duizelde het mij van allerhande denkbeelden waarmee ik mij als ontwerper trachtte te profileren. Maakte ik niet bij Carel Weeber dankzij de associatie met een ruggenwervel, een mooi ontwerp voor een dierentuin en op grond van een krab een geslaagde extrapolatie van

51

Bakema’s dorp voor gehandicapten in Arnhem?Eenmaal studentassistent van de 2e jaarshoogleraar Van Kranendonk kon ik bij Van Eyck als student mijn sluimerend inzicht toepassen via het zoge-heten ‘alternatief’ onderwijs’, ALON, dat zich in de faculteit onder invloed van de Mei-revolte van ’68 spoedig als ‘projectwerk’ zou aandienen. Dit kwam in de plaats van de conventionele opgaven en stelde maatschap-pelijke problematieken centraal. Het ging mij om de ‘zelfontplooiing’ van de student, voor anderen betrof het de ‘politisering’ van architectuur. Toen in 1981’ RADERWERK’ (2) verscheen werd ik mij van mijn eigen po-sitie destijds tussen politiek engagement en architectuurdebat pas goed bewust. (2) Zo werd ik, ondanks mijn afstuderen op het saneren van het Oude Westen te Rotterdam, minder door de artikelen over volkshuisves-ting aangetrokken, maar meer door het artikel ‘ AUB + Aubette’ van Jan de Heer dat op historische associatie was gebaseerd en zeker door het ironische gedicht van Herman Meijer rond Hetzberger’s Muziekcentrum dat zijn opvattingen creatief openbrak en relativeerde.

52

Wat mijzelf betreft was mijn afstuderen gekenmerkt door een soortge-lijke zijdelingse en schijnbaar associatieve aard. Zo zocht ik naar de ver-houding tussen mijn laatste ontwerp voor een school bij Aldo van Eyck en het Oude Westen onder meer door via een analytische interpretatie van Vasarely’s Op Art-structuren. Zo slaagde ik erin om contact te maken met het ‘weefsel’ dat de architectuur heet en dat ook wel met de term archi-tectonische gelaagdheid kan worden aangeduid. Tesamen met meerdere analyses van plattegronden en doorsneden van mijn eigen ontwerpen en uiteraard van de helden van de Moderne Architectuur ontdekte ik terloops de principes die ik later bij Colin Rowe these ‘transparancy in architecture’ aantrof. Kortom, mijn zoektocht bracht mij van Van Eyck’s opvatting omtrent de humane verzoening van historische essenties naar een denken binnen de autonomie van architectuur dat zich in die tijd in het debat van The New York Five ontwikkelde. In dit traject was het structuralistisch maar nog altijd antropologisch denken van Christopher Alexander slechts een tussenstation.

Al doende kreeg mijn wereld van associatief onderzoek een vaste grond in het ontwerpen. De architectuurgeschiedenis diende zich langzamerhand als culturele bedding aan, maar verleende mij nog zeker geen argument daar het theoretisch gehalte ervan had ontbroken. Zo moest nog een ‘molen van begrippen’, worden opgebouwd gebaseerd op een ‘kelder van geschiedenis’. Met de stoffige colleges van Ter Kuile (3), de erudiete colleges van Hammacher ontstond weliswaar een aftastend proeven van de wijn, de gepassioneerde colleges van Hardy (4) betekenden een sti-mulans tot dronkenschap, maar het waren de radicale zienswijzen van Vollemans waarmee de wijn van de geschiedenis ook een bittere afdronk bleek te verkrijgen. Ahistorisch idealisme en historisch materialisme –als de onderliggende geschiedtheoretische opvattingen – verdroegen elkaar slecht, maar beiden bleken bij te dragen aan het brede spectrum van het épistème van geschiedschrijving. Op dat moment was nog de vraag naar de culturele autonomie dan wel de maatschappelijk relevantie van ar-chitectuur. Mijn cruciale vraag was waar het accent zou komen liggen. De publicatie ‘de elite, een analiese van de afdeling bouwkunde van de techniese hogeschool te delft ’ (5) daagde daarbij tot stellingname uit. Het was duidelijk dat het moest gaan om afstand te nemen van de eigen opleiding, maar in het bijzonder trok mij het achterhalen van de intrinsieke

53

prinicipes van architectuur mij meer aan dan haar relevantie. Daartoe ver-koos ik dan ook het ontwerp in relatie met het onderwijs om aldus de architectuur op zijn werking te kunnen ‘ondervragen’.In mijn afstuderen bij Apon heb ik enerzijds getracht om het ontwerp-proces te verhelderen – zo bestudeerde ik de theoretische stellingen van Lévi-Strauss (6) tot Edward de Bono (7) en van Christopher Alexander (8) tot Colin Rowe. (9) Als casestudie gold de toen opkomende problematiek van stadsvernieuwing. Architectuur bevond zich daarmee in een spagaat, maar tevens in ‘een weefsel van betrekkingen’. Hierin zocht ik een eigen positie in wat ik later als het discours zou onderkennen.

54

De ontwikkeling van een onderwijsmodelInmiddels in 1970 in de TU Eindhoven als begeleider aangesteld trachtte ik het nog wat impliciete begrippenapparaat meer en meer binnen het ontwerponderwijs te expliciteren. In een kwadrantenpatroon werden di-dactische termen zoals ‘gewaarworden, waarnemen, handelen, zingeven’ met overeenkomstige essenties zoals ‘vorm, ruimte, structuur en proces’ respectievelijk maatschappelijke opgaven zoals ‘huis, openbaar gebouw, stad en stedelijk proces’ in een reeks groeiprincipes op elkaar betrokken zoals deze in Ritter’s ‘Educreation’ (10) van de boom als structurerend beginsel werden afgeleid. Later ontdekte ik dat zijn termen ‘stam, spie-geling, vertakking en spiraal.’ Analoog bleken aan de ontwerpprincipes die Eisenman aan het taalstructuralisme van De Saussure had ontleend zoals onder meer ‘translation, rotation’ en ‘transformation. (11) En nog later bleken de conceptuele lijnen die Deleuze via Mille Plateaux toonde opnieuw een ondersteuning te zijn voor het onzichtbare denken dat zich achter het concrete architectonisch ontwerp ophield, namelijk de grens-lijn als’ bepaling’, de breuklijn als het’ verschil’ en de vluchtlijn als de ontsnapping cq het ‘verlangen’ Daar het wellicht al te mechanistisch in verband brengen van ontwerpprincipes ook een gevaar van simplificatie inhield, trachtte ik deze ‘molen van begrippen’ meer open te leggen door

55

ze tevens in verband te brengen met een analoog, maar beweeglijk stel-sel van stromingen c.q. oeuvres in de architectuur zoals ‘De Amsterdamse School, Le Corbusier, The New York Five en Robert Venturi’. Zo ontstond een complexe ‘mantra’ die gaandeweg tot een speelse en associatieve ‘denkmachine’ kon uitgroeien om het ontwerponderwijs en de architec-tuurgeschiedenis te conceptualiseren. Een denkmachine die later als ont-werpstrategie gestalte kreeg en zich onderscheidde van het ontwerpen als methode. Mij ging het meer om het spel met de diverse strategieën dan om de strikte oplossing van problemen. Zo ontstond de vrijheid om in alle vrijheid met de student van gedachten te wisselen over de vele wegen die naar Rome leiden om niet te zeggen een zoektocht met onbe-kende bestemming van een vrolijke wetenschap. Ik zag de wieken van de molen van begrippen draaien op de wind van intuïtie en verbeelding terwijl de kelder volstroomde met de wijn van theoretische argumentatie en historische reflectie. Eigenlijk een water-molen waarmee ik de eigen discipline van architectuur wilde schoonwas-sen. En in plaats van haar vanwege haar maatschappelijk falen als kind met het badwater weg te spoelen, wilde ik haar zowel doordrenken als doordenken. Het ging zo om nádenken én vóórdenken ofwel prereflectie en reflectie moesten elkaar niet aansluiten maar aanvullen.