Volonté Générale 2014-4

39

description

Het vierde nummer van de vierde jaargang van het tijdschrift waarin het debat over maatschappij, (wereld)politiek, filosofie, economie, kunst en universiteit onder studenten, afgestudeerden en jonge wetenschappers centraal staat. Het doel van dit tijdschrift is om de zich veranderende wereld te beschrijven, te analyseren en mensen aan het denken te zetten. Welke koers dient gevolgd te worden en welke rol kunnen wij, jonge academici, daarin vervullen? Wij geloven dat debatten in politiek en samenleving op dit moment te oppervlakkig gevoerd worden. Met dit tijdschrift pogen wij een diepgaande maatschappelijke discussie in gang te zetten. Hierbij gaat het niet om korte-termijn visies, maar om een debat over de grondbeginselen van de Nederlandse samenleving en de wereld en de rol die jonge academici daarin kunnen of moeten spelen.

Transcript of Volonté Générale 2014-4

Page 1: Volonté Générale 2014-4
Page 2: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

 

‘In sommige samenlevingen vraag je eerst of hij getrouwd is en kinderen heeft; in onze samenleving vraag je in de eerste plaats naar zijn beroep. Niet zijn status als voortplanter maar zijn plaats in het productieproces maakt de westerse mens tot wie hij is.’ M. Houllebecq, De kaart en het gebied (Amsterdam 2014) 125.

Inhoudsopgave

Een veranderde wereld 4 Hoofdredactioneel Reacties Oekraïne: de illusie van 5 onafhankelijkheid Mike van de Weijer Sport is bijna een religie 9 Ine Pulles Discussieartikel vlaktaks Inkomstenbelasting: het zal toch 11 schipperen blijven Jan Bouwman Apolitieke belastingherziening 12 is een illusie Bart van Berkel Het wordt niet leuker, wel 15 makkelijker Dirk Cornelissen Artikelen De vloek van de draak? De invloed 18 van China op ontwikkeling in Zambia Joan van Heijster

Page 3: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

 

Afsplitsende Tweede Kamerleden: 21 een veranderende verhouding tussen volksvertegenwoordiger en vertegenwoordigden? Djoeke Altena Onderwijs als een vreedzaam 27 wapen – onderwijssamenwerking tussen de EU en Rusland Sophie van Dam, Kirsten van Iersel, Philipp Jakubeit, Akemi Jeuken en Max Laven Technisch inzicht, gezond verstand 31 en hart voor de wereld Interview met Lizette van der Kamp Columns & recensies Is dit nu later? 34 Brigitte Geurts Gemengde gevoelens over samengesteld werk Rosanvallon 35 Martijn van den Boom Zwarthoofdenhuis 37 Jacob van Hoof

Volonté Générale is een tijdschrift voor jonge intellectuelen

waarin debat centraal staat. Het doel van dit tijdschrift is de wereld te analyseren en mensen aan het denken te zetten over

maatschappij, (wereld)politiek, filosofie, economie, kunst en universiteit.

Colofon

Hoofd- en eindredactie Martijn van den Boom

Gaard Kets Jan Maas

Roos van der Zwan

Medewerkers aan dit nummer

Djoeke Altena, Bart van Berkel, Jan Bouwman, Dirk Cornelissen, Sophie van Dam, Brigitte Geurts, Joan van Heijster,

Jacob van Hoof, Kirsten van Iersel, Philipp Jakubeit, Akemi Jeuken, Max Laven, Ine

Pulles en Mike van de Weijer

Contactgegevens email: [email protected]

internet: www.volontegenerale.nl

Aanmelden abonnement Voor gratis digitale toezending kunt u zich via

het bovengenoemde email-adres of via de website aanmelden.

Aanleveren stukken Uitsluitend per email onder vermelding van

contactgegevens en een korte persoonsbeschrijving. De hoofdredactie

houdt zich het recht voor zonder opgaaf van reden stukken te weigeren. Sluitingsdatum

volgende uitgave: 31 januari 2015.

Copyright © Niets uit deze uitgave mag worden

vermenigvuldigd op welke manier dan ook voor commerciële doeleinden, vraag hiervoor

eerst toestemming van de hoofdredactie en de auteur(s).

Page 4: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

4

Een veranderende wereld Hoofdredactioneel

Sinds Julien Blanc is geweigerd in Groot-Brittannië en enkele andere landen vanwege zijn vrouwonvriendelijke versiercursussen, is de discussie rond feminisme en emancipatie weer flink opgelaaid in Nederland. Blanc leert mannen hoe ze een vrouw moeten versieren. Volgens hem kan dat door vrouwen als minderwaardig te behandelen en ze te vernederen. Aanhangers, zoals Thierry Baudet, stellen dat vrouwen op zoek zijn naar een alfaman: ze willen geen aardige jongens maar ‘een ruwe kerel’. Vrouwen vallen blijkbaar voor mannen die geen ‘nee’ accepteren.1 Het zegt genoeg over de staat van vrouwenemancipatie als er nog mannen bestaan die denken dat vrouwen ja bedoelen als ze nee zeggen. Dat er nog genoeg te behalen valt op het gebied van emancipatie werd ook al duidelijk in de discussie rond Feminisme 3.0 in eerdere nummers van Volonté Générale.2 Lizette van der Kamp bewijst dat vrouwen zich echter prima staande kunnen houden aan de top. Volonté Générale interviewde haar over haar werk als biomedisch technicus bij Artsen zonder Grenzen. In het vorige hoofdredactioneel constateerden we dat de verhoudingen tussen Oost en West op scherp staan. In dit nummer wederom aandacht voor het conflict tussen Rusland, Oekraïne en het Westen. Mike van de Weijer schrijft over de gedeelde geschiedenis van Rusland en Oekraïne, en legt uit hoe het Rusland gelukt is Oekraïne in relatief weinig tijd te destabiliseren. Er is ook weer aandacht voor China. Ditmaal schrijft Joan van Heijster over Chinese investeringen in Afrika en analyseert de positieve en negatieve gevolgen van de toenemende invloed van China in Zambia. Dirk Cornelissen en Bart van Berkel gaan in discussie over het complexe Nederlandse belastingstelsel. Waar beide auteurs pleiten voor de versimpeling van het belastingstelsel, is Van Berkel duidelijk tegen de ‘vlaktaks’, terwijl Cornelissen een vermindering van het aantal belastingschijven voorstelt. De discussie wordt ingeleid door hoogleraar belastingrecht, Jan Bouwman. Ook Djoeke Altena richt zich op de Nederlandse politiek en gaat in op Tweede Kamerleden die zich afsplitsen van hun politieke partij: een actueel fenomeen dat steeds vaker voor lijkt te komen.

Verder in deze editie van Volonté Générale gaat Ine Pulles, in reactie op Rick Mourits, nader in op de relatie tussen sport en religie. Brigitte Geurts en Jacob van Hoof geven de lezer stof tot nadenken met hun columns over toekomstdromen en de onvermijdelijke zwartepietendiscussie. Een mooi nummer voor tijdens de koude winterdagen.

Helaas heeft Susanne Geuze afscheid genomen als redactielid. We bedanken haar voor de fijne samenwerking, en ook zeker voor haar ideeën en ervaring die ons tijdschrift een nieuwe impuls hebben gegeven. Veel lees- en denkplezier gewenst!

Martijn van den Boom

Gaard Kets Jan Maas

Roos van der Zwan

                                                                                                               1 T. Baudet, Julien Blanc heeft volkomen gelijk (2014), beschikbaar via: http://cult.thepostonline.nl/2014/11/19/ julien-blanc-heeft-volkomen-gelijk/ (geraadpleegd op 27 november 2014). 2 Zie onder andere: L. de Beer en D. ten Brinke, ‘Wat is Feminisme 3.0?’, Volonté Générale n°1 (2012), beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/artikelen/wat-is-feminisme-3-0/; E. Hage, ‘Reflectie op Feminisme 3.0‘, Volonté Générale n°2 (2012), beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/reacties/reflectie-op-feminisme-3-0/ en K. Olijslager, ‘Van buik tot blog’, Volonté Générale n°4 (2012), beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/reacties/van-buik-tot-blog/ (geraadpleegd op 27 november 2014).  

Page 5: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

5

In het vorige nummer van Volonté Générale sprak Dorian Schaap over de politieke situatie in Oekraïne, de rol van Rusland daarin en de onderliggende relaties tussen de twee landen. Mike van de Weijer bespreekt hieronder een andere zienswijze, en pleit dat Oekraïne en Rusland historisch sterk met elkaar verbonden zijn.

Oekraïne: de illusie van onafhankelijkheid

Mike van de Weijer Het kan snel gaan op het internationaal toneel. Een situatie die in juli en augustus nog op ieders lippen lag, is nu al veranderd in een bevroren conflict. Het is één van de vele conflicten die Rusland ondertussen koud genoeg houdt om niet op te laaien, maar warm genoeg om voor altijd een steen des aanstoots te zijn voor het Westen en voor de lokale tegenspeler van de wereldmacht in wederopstanding. Oekraïne is van de tv en uit de krant verdreven door ISIS, dat misschien tegen de tijd dat dit artikel verschijnt ook alweer van de voorpagina’s verdrukt is door het volgende hot button issue. Deze pauze in aandacht voor het conflict in Oekraïne maakt het echter mogelijk om het ‘van een afstand’ te beschouwen. Waarom viel Oekraïne ten prooi aan Russische agressie? Waarom slaagden de Russen in hun opzet? En wat betekent dit voor de andere post-Sovjetstaten? Waarschuwing aan de Russische invloedssfeer Het is niet moeilijk om een ranglijst te maken van de mate waarin voormalige Sovjetstaten zich op het Westen oriënteren. Boven aan de lijst staan uiteraard de drie Baltische staten: leden van NAVO en de EU die zich zo sterk mogelijk willen distantiëren van hun Sovjetgeschiedenis en eigenlijk al hetgeen dat Russisch is. Onderaan bungelen het semi-Stalinistische Wit-Rusland en Centraal-Aziatische dictaturen als Kazachstan en Oezbekistan. Van de niet aan de EU gebonden ex-Sovjetrepublieken zijn Oekraïne en Georgië zonder twijfel de twee meest op het Westen gerichte landen.

Dit maakt deze twee landen een bedreiging voor Rusland. Als Georgië en Oekraïne definitief aansluiting vinden bij het Westen, versterkt dit het strategische

isolement waarin Rusland zich op zijn Europese flank gedrukt voelt. Vooral Oekraïne, dat niet alleen politiek maar ook geografisch op Europa gericht is, is in dat opzicht een gevaar.

Wie in Tbilisi over de President George W. Bush Street van het vliegveld naar het centrum rijdt en op elk overheidsgebouw een Europese vlag ziet wapperen, weet dat Georgië al een verloren zaak is voor Rusland. Jaren van agressie met als toppunt de invasie van 2008 hebben ervoor gezorgd dat het geboorteland van Stalin zich definitief van Rusland heeft afgekeerd.

Voor Oekraïne was dat, in ieder geval tot recent, nog niet het geval. Europa-georiënteerde en meer Russisch-gezinde politici volgden elkaar afwisselend op in de laatste vijftien jaar. Viktor Janoekovitsj en Leonid Koetsjma zijn vertegenwoordigers van het pro-Russische kamp, terwijl Viktor Joesjtsjenko en Joelia Tymosjenko een pro-Europees geluid hebben laten horen. Hoewel, de scheiding is niet echt zwart-wit te stellen. Een goed voorbeeld hiervan is de voor Rusland zeer voordelige gasdeal die door Tymosjenko werd ondertekend, waarna Janoekovitsj deze deal probeerde terug te draaien.

In een Russische invloedssfeer die vooral bestaat uit lege steppes en vervallen dictaturen zou Oekraïne een parel zijn. Het stuivertje wisselen van de pro-Europese en pro-Russische regeringsleiders staat een stabiele band met zowel de EU als Rusland in de weg. Op dit probleem heeft Rusland gereageerd met agressie en doorzichtige machtspolitiek, de enige manieren van machtsuitoefening die het land nog lijkt te kennen. Met methodes die rechtstreeks lijken te komen uit het playbook van Slobodan

Page 6: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

6

Milosevic werd een ontluikend intern conflict door Russisch toedoen opgestookt om zo niet alleen een deel van Oekraïne te annexeren, maar ook een semionafhankelijke bufferstaat te creëren. Rusland is elke betrokkenheid blijven ontkennen. Door het conflict te laten bekoelen en geholpen door de opmars van ISIS verschoof de aandacht van Russische inmenging in Oekraïne naar het conflict in het Midden-Oosten.

Het machtsvertoon tegen Oekraïne is een Russisch signaal aan de andere staten van de voormalige Sovjet-Unie: ‘Laat de Westerse sentimenten niet te hoog oplaaien. Als we een derde deel van het relatief rijke Oekraïne hebben kunnen veroveren zal dit met jullie, ex-Sovjetstaten, ook geen probleem zijn.’ Het beoogde publiek van deze boodschap zijn vooral staten in Centraal-Azië die hun eerste post-Sovjetpresidenten afschudden of daar pogingen toe doen, en oppositiegroepen in Wit-Rusland en Armenië. Achtergronden van de overwinning Weliswaar heeft Rusland niet heel Oekraïne veroverd, maar het heeft in Oekraïne wel een overwinning behaald. De Krim, etnisch bijna geheel Russisch en van belang vanwege de vlootbasis, is als nieuwe republiek toegevoegd aan de Russische Federatie. Na een niet geheel transparant en democratisch referendum hebben pro-Russische milities twee van de grootste industriële centra in het oosten van Oekraïne onafhankelijk verklaard. Het niet annexeren van Donetsk en Loegansk na een plaatselijk verzoek aan Moskou wordt door Poetin voorgesteld als een voorbeeld van zijn grootmoedigheid. In werkelijkheid is het een signaal: hij heeft al genoeg gewonnen en neemt er genoegen mee dat de macht van de Oekraïense staat in deze oostelijke gebieden ernstig verzwakt is.

Hoe is het Rusland zo snel gelukt om met relatief weinig verliezen aan (pro-) Russische zijde Oekraïne te destabiliseren?

Ten eerste was Oekraïne al lange tijd een politiek rommeltje. Zoals Dorian Schaap schreef in het tweede nummer Volonté Générale van 2014 viert corruptie

onverminderd hoogtij in Oekraïne. 1 Dit wordt niet alleen duidelijk aan de hand van de foto’s van de rijkdommen in het presidentieel paleis van Janoekovitsj, maar ook het gemak waarmee Janoekovitsj een rechtszaak tegen Tymosjenko vanwege machtsmisbruik kon beginnen: terwijl Tymosjenko als vicepremier verantwoordelijk was voor energiezaken gaven haar man en schoonvader leiding aan de grootste gasimporteur van Oekraïne.

Daarnaast heeft het continue stuivertje wisselen tussen pro-Russische en meer pro-Westerse politici ervoor gezorgd dat er in West-Europese hoofdsteden enige terughoudendheid wordt betracht. Waarom zou men Oekraïne helpen als er een ondoorzichtige verkiezing later weer een kandidaat van de zijde van het Kremlin aan de touwtjes trekt? Een gedeelde geschiedenis Belangrijker echter dan de huidige politieke situatie in Oekraïne is de geschiedenis van het land en de identiteit van Oekraïne en de Oekraïners.

De geschiedenis van Oekraïne tot het einde van de Koude Oorlog kan misschien beter worden omschreven als de rol die de Oekraïne (het lidwoord geeft aan dat het om het gebied gaat, niet om het land) heeft gespeeld in de Russische geschiedenis. De Oekraïne is namelijk de geboorteplaats van Rusland. Hoewel historici, archeologen en etnografen nog volop discussiëren over de identiteit van de Middeleeuwse bewoners van het gebied, heeft zich in het Russische en Oekraïense bewustzijn een geschiedenis genesteld die als door God bekrachtigd is: De Kiev-Russen waren Oost-Slaven die na een korte Scandinavische overheersing in de negende eeuw hun opgang maakten in de vaart der volkeren en daarmee de basis legden voor het moderne Rusland. Rond het jaar 1000, op het toppunt van de Kiev-Russische macht, bekeerde het volk zich bovendien tot het orthodoxe christendom. Hiermee legde grootvorst Vladimir de Grote de basis voor het leiderschap van Rusland over de orthodoxe wereld in de latere eeuwen. Het

Page 7: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

7

rijk van de Kiev-Russen besloeg op dat moment grote delen van het huidige Wit-Rusland, Oekraïne en enkele van de belangrijkste steden van Rusland.

Deze historische connectie tussen de Kiev-Russen en de moderne Oost-Slavische volkeren heeft eeuwenlang het Oostelijk deel van de Oekraïne aan het rijk van de Russische tsaren gebonden. Het is niet slechts een symbolische band, ontleend aan één moment in de geschiedenis, zoals de Slag op Kosovo Polje die de Servische claim op Kosovo ondersteunt. Één van de belangrijkste fases uit de wordingsgeschiedenis van Rusland speelde zich af in het midden van de Middeleeuwen, tussen de Vistula en de Zwarte Zee – in de Oekraïne dus.

Ook in de meer recente geschiedenis zijn er genoeg moment die aantonen dat Oekraïne onderdeel van Rusland zou zijn. Wie het Nationale Museum van de Grote Vaderlandse Oorlog (gedeeltelijk gehuisvest in een 62-meter hoog metalen beeld van het Moederland dat zwaard en schild opheft richting Duitsland) in Kiev bezoekt wordt steeds opnieuw geconfronteerd met het feit dat de Oekraïne in de Tweede Wereldoorlog één van de meest zwaarbevochte gebieden was. Alleen door het lijden en sterven van de Oekraïners kon het Moederland gered worden van de nazi’s.

De geschiedenis die Rusland en de Oekraïne delen hebben ervoor gezorgd dat ook de identiteiten van de twee volkeren in enige mate met elkaar verweven zijn geraakt. Hierin schuilt een groot verschil tussen de situatie in Georgië en die in Oekraïne. Dorian Schaap gaat voorbij aan het feit dat Rusland voor Georgië altijd een land over de bergen was, met een andere taal, een ander schrift en buitenlandse gewoonten. Dit geldt niet voor Oekraïne.

Oekraïners en Russen zijn simpelweg niet verschillend genoeg om een duidelijk onderscheid tussen de twee groepen te maken. Er zijn grammaticale verschillen tussen het Russisch en het Oekraïens, maar de talen zijn zo gelijk dat een buitenlander die Russisch kan lezen, geen moeite heeft om ook teksten

in het Oekraïens te begrijpen. Veel Oekraïners spreken van huis uit Russisch. Het gaat hierbij om een groter aantal dan de ongeveer 20% van de bevolking die zichzelf als Russen identificeert. ‘Ik heb van mijn ouders Russisch geleerd, maar ik woon in Oekraïne, dus ik ben een Oekraïner,’ aldus mijn jonge gids in het noorden van Oekraïne vorig jaar. Russen en Oekraïners gaan naar dezelfde kerken. De grote overeenkomsten tussen Russen en Oekraïners hebben ervoor gezorgd dat de twee bevolkingsgroepen zo lang naast en door elkaar hebben kunnen leven, zonder dat dit voor problemen zorgde.

Naast het gebrek aan verschillen is paradoxaal genoeg ook een gebrek aan eenheid een probleem voor de Oekraïense identiteit. Er is sinds 1991 niet genoeg tijd geweest om aan een overkoepelende identiteit te werken die belangrijker zou dan de oude Oekraïense en Russische identiteiten. Een nieuwe identiteit voor het onafhankelijke Oekraïne die oude etnische gemeenschappen overstijgt. Er was, door de relatieve rust tussen de bevolkingsgroepen, geen reden om aan een dergelijke pan-nationale identiteit naar – overigens mislukt – Joegoslavisch voorbeeld te werken. Tevens was er weinig anders dat kon gelden als basis voor een eventuele nieuwe identiteit naast de al sterk met elkaar vermengde etnische identiteiten.

Gevolg van dit alles is dat een grote Russische minderheid, in veel gevallen op de hand van het Kremlin, binnen Oekraïne Russisch kon blijven. Het zelfbewuste en krachtige buitenlandbeleid van Vladimir Poetin - de man te paard die het Moederland nieuwe hoop geeft - heeft aan deze hang naar Rusland zeker bijgedragen. In een situatie als deze is er weinig nodig om een conflict uit de hand te laten lopen en het uiteindelijk te laten uitdraaien op twee min of meer onafhankelijke regio’s die aansluiting proberen te vinden bij de Russische Federatie. Een nieuwe kaart van de regio? Zoals gezegd: het conflict in Oekraïne is grotendeels een gedane zaak. Voorstellen tot een compromis door president Porosjenko

Page 8: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

8

zijn niet warm ontvangen door de leiders van de zelfstandige regio’s rond Donetsk en Loegansk. Het ziet er niet naar uit dat hier op korte termijn enige verandering in komt. Rusland lijkt tevreden met zijn territoriale winst en twee nieuwe vazalstaten. Wat betekent de uitkomst van dit conflict voor de staten in de Russische invloedssfeer? Voor een directe aanval op een NAVO-lidstaat is Rusland te zwak. Dit zal de komende decennia zo blijven, zelfs met de geplande bezuinigingen op West-Europese krijgsmachten. Polen, de Baltische staten en zelfs het neutrale Finland hoeven niet te vrezen voor Russische agressie. Hoewel met name de Baltische staten grote Russische minderheden hebben, zal zelfs Poetin inzien dat een aanval op één NAVO-lidstaat een aanval op alle NAVO-lidstaten is, zoals omschreven staat in artikel 5 van het NAVO-verdrag.

De staten van Centraal-Azië lopen al aan de Russische hand. Bovendien zijn ze te verschillend van Rusland: regeren over Islamitische stammen die het onderling al moeilijk eens kunnen worden is voor de moderne tsaar Poetin geen aantrekkelijke optie. Dan is het beter om bevriende dictators te laten regeren over landen die afgezien van olie (die via Rusland verkocht moet worden) weinig te bieden hebben.

In de Kaukasus zal de Russische agressie waarschijnlijk beperkt blijven tot gebieden waarop Rusland redelijk sterke claims heeft, zoals Zuid-Ossetië. Een interventie wordt waarschijnlijker naarmate Georgië dichter bij NAVO-lidmaatschap komt, maar zal in elk geval een andere vorm hebben dan het conflict in Oekraïne. Voor Armenië zou een draai naar het Westen kunnen betekenen dat Rusland de Oekraïense draaiboeken weer uit de kast trekt. Maar ook hier moet de strategie ernstig aangepast worden doordat er te weinig Russen in Armenië wonen. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat Armenië zich binnenkort van Moskou afwendt.

De staten die het meest moeten vrezen voor een herhaling van Russische agressie zijn Georgië en Oekraïne. Als voor deze landen NAVO-lidmaatschap lonkt, zal Rusland opnieuw doen alsof het door het Westen in een hoek gedreven wordt en gebruik maken van het enige middel dat werkt: geweld. Waarschijnlijk werkt dit middel zo goed dat de West-Europese en Noord-Amerikaanse regeringen er veel aan zullen doen om NAVO-toetreding van deze risicolanden te vertragen. Want als het conflict in Oekraïne iets duidelijk heeft gemaakt is het wel dat weinigen in het Westen bereid zijn om de wapens op te nemen tegen het Rusland van Poetin. Mike van de Weijer (1985) heeft Politieke Geschiedenis en Conflict Studies gestudeerd. Hij werkt voor een internationaal opererend internetbedrijf. In 2012 en 2013 bezocht hij respectievelijk Georgië en Oekraïne.                                                                                                                1 D. Schaap, ‘Staat van chaos: Oekraïne tussen Rusland en Europa’, Volonté Générale n˚2 (2014) 42-46, online beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/artikelen/staat-van-chaos-oekraine-tussen-rusland-en-europa/ (geraadpleegd op 9 november 2014).

Page 9: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

9

Rick Mourits schreef in Volonté Générale n°3 (2014) over de religieuze aspecten van sport. In dit nummer gaat Ine Pulles verder in op dit onderwerp.

Sport is bijna religie Ine Pulles

In het vorige nummer van Volonté Générale schreef Rick Mourits over sport als religie1. Naar aanleiding van de vele reacties op het op 15 juni in Trouw verschenen vraaggesprek met socioloog Ruud Stokvis, waarin Stokvis beweert dat sport religie aan het vervangen is, bespreekt Mourits Stokvis’ theorie aan de hand van inzichten uit andere disciplines. Hierbij heeft hij aandacht voor ‘vorming, binding en zingeving’, de belangrijke aspecten uit de theorie van Stokvis. In zijn beschouwing concludeert Mourits dat sport in vele facetten weinig met religie gemeen heeft en daarmee religie niet volledig kan vervangen Allereerst mijn complimenten, als socioloog en sportonderzoeker heb ik met veel plezier deze beschouwing van Stokvis’ theorie gelezen. Het heeft me kritischer doen kijken naar zijn gedachtegoed.

Op zich is het uitgangspunt van Stokvis’ these natuurlijk niet zo gek. We voelen ons als samenleving steeds minder verbonden met religie en wie zegt dat andere instituties de functies van religie niet ook kunnen vervullen? Zijn die functies nu echt zo uniek? Dit lijken mij terechte vragen.

Dat Stokvis al snel bij sport komt als vervanger van religie is misschien ook niet zo heel gek. Het is sport dat ons Nederlanders weken, maanden of in extreme gevallen het hele jaar door in de ban heeft. Tijdens sportevenementen en na grote Nederlandse sportieve successen kleuren we nog steeds massaal oranje en zijn we trots op ons koude kikkerlandje. Het is sport waaraan 68 procent van de Nederlandse bevolking deelneemt 2 , niet religie. Sport is voor velen dan ook grootser en belangrijker dan religie. Sport en religie hebben daarnaast een grote gemeenschappelijke noemer. Waarom ga je naar de kerk? En waarom bezoek je een belangrijke sportwedstrijd? Omdat je ergens in

gelooft en vol bent van hoop? Sport kent net als religie mythen. Een fanatieke supporter kan net zo sterk in zijn of haar favoriete voetbalclub geloven als een gelovige in God.

Maar, de grote vraag: beschikt sport daadwerkelijk over alle functies die religie heeft en kan het daarmee religie geheel vervangen? Gezien de vele verontwaardigde reacties op deze vraag, denken velen dat sport dit niet kan. Het doel van sport –presteren- zou moeilijk te rijmen zijn met compassie. Maar compassie is natuurlijk ook in de sport aanwezig. Denk hierbij aan de grote aandacht van sportiviteit en respect op de Nederlandse sportvelden. Waarom deed het interview met Stokvis mensen zoveel? Voelt men zich aangevallen? Heerst er een negatief beeld over sport? Wat ik opmerk is dat men de behoefte heeft om religie, al dan niet sport, te verdedigen. Zelf voel ik ook dat ik de neiging heb om sport te gaan verdedigen. Nergens voor nodig natuurlijk! Evenals het feit dat het ook niet nodig is om religie te verdedigen. Maar goed, die reacties zijn er nu eenmaal en Mourits dook, na deze vele reacties, terecht in de materie.

Stokvis gaat in op de rol van religie en sport met betrekking tot de drie functies die aan religie als instituut zijn toegekend: vorming, binding en zingeving. Stokvis gaat dan wel uit van gangbare sociologische theorieën maar Mourits merkt terecht op dat hij hierbij wat nuances mist.

Volgens Stokvis kennen zowel religie als sport een vormende functie. Mourits daarentegen is van mening dat sport voor velen niet enkel een vormend instituut is, maar dat het grotendeels gericht is op prestatie. Daarnaast wijst hij er op dat Stokvis de invloed van sport overschat. Hij beargumenteert dit door te stellen dat religies een reden kunnen zijn om de wetgeving of de

Page 10: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

10

staatsvorm te veranderen terwijl dit bij sport zelden het geval is. Er lijkt daarmee geen bewijs dat sport en religie dezelfde vormende functie zouden hebben.

Met Stokvis’ stelling dat sport een nieuwe ontmoetingsplaats is gaat hij in op de bindende rol van sport. Deze stelling vind ik, net als Maurits, natuurlijk niet gek. Een van de aspecten waar ik me als sportonderzoeker mee bezig houd is sportdeelname. De afgelopen vijftig jaar blijkt de sportdeelname sterk gegroeid. Deed in 1963 38 procent van de bevolking van twaalf jaar en ouder aan sport, in 1979 was dat gestegen naar 48 procent en in 1999 naar 61 procent. 3 In 2013 doet 68 procent van de Nederlanders in de leeftijd van zes tot en met 79 jaar aan sport en is 30 procent lid van een sportvereniging. 4 Sport lijkt daarmee dus een relevante ontmoetingsplaats. Maar laat er nu sprake zijn van (grote) ongelijkheden in sportdeelname. Zo sporten hoger opgeleiden nog altijd meer dan laagopgeleiden, sporten personen met hogere inkomens meer dan personen met lagere inkomens en sporten autochtonen meer dan allochtonen. Sport is dan ook niet het instituut waar alle lagen van de bevolking met elkaar in contact komen, waar dat met religie toch iets meer het geval is. De verschillen in deelname aan sport zijn daarnaast de afgelopen decennia helaas niet kleiner geworden. Het lijkt er daarmee op dat ook in de toekomst deelname aan sport niet voor de gehele bevolking is weggelegd en dat sport voor bepaalde bevolkingsgroepen niet als de gewenste ontmoetingsplaats zal functioneren.

Mourits schrijft dat Stokvis wat betreft zingeving de mist in gaat, met name omdat hij Durkheim’s (te) brede definitie van cultuur hanteert. Sport is inderdaad gemakkelijk in deze (te) brede definitie te passen: als fervent voetbalsupporter ervaar ik elke twee weken, als ik in het stadion zit, dat ik deel uit maak van iets groters dan mijzelf! Maar ik kan me zo één, twee, drie, niet bedenken hoe sport mij antwoord zou moeten geven op prangende levensvragen als waarom wij mensen elkaar zo’n pijn kunnen doen. Of religie mij dat antwoord wel zou kunnen geven weet ik niet,

maar ik weet wel dat heel veel mensen gebaat zijn bij de zingeving van religie. Sport en religie hebben veel overeenkomsten vertonen maar ook verschillen kennen. Ik denk dan ook dat Mourits terecht de conclusie trekt dat sport religie niet volledig kan vervangen. Maar de tijd zal het leren?! Ine Pulles (1991) is onderzoeker bij het Mulier Instituut en heeft Sociologie gestudeerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen.                                                                                                                1R. Mourits, ‘Sport als religie? Deelnemers weten wel beter’, Volonté Générale, n°3 (2014), beschikbaar via: http://www.volontegenerale.nl/artikelen/sport-als-religie-deelnemers-weten-wel-beter (geraadpleegd op 13 november 2014). 2 D. Collard en I. Pulles, Sportdeelname 2013 (Mulier Instituut 2014), online beschikbaar via: http://www.sportdeelname.nl/landelijk/mulier-instituut_sportdeelname-2013.html (geraadpleegd op 13 november 2014). 3 K. Breedveld (2014). Sportparticipatie: Uitdagingen voor wetenschap en beleid. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen. 4 D. Collard en I. Pulles, Sportdeelname 2013 (Mulier Instituut 2014), online beschikbaar via: http://www.sportdeelname.nl/landelijk/mulier-instituut_sportdeelname-2013.html (geraadpleegd op 13 november 2014).  

Page 11: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

11

Inkomstenbelasting: het zal toch schipperen blijven Jan Bouwman

Belasting betalen is niet populair. Aan de andere kant weet iedereen dat een moderne samenleving niet zonder overheid kan en dat het financieren van die overheid evenmin zonder belastingen kan. Belasting betalen is dus onvermijdelijk en in de meeste ontwikkelde economieën heeft de inkomstenbelasting – waaronder in Nederland ook de loonbelasting valt – een fors aandeel in de belastingopbrengst. Het is dan ook geen wonder dat er wordt gediscussieerd over de inkomstenbelasting. In Nederland doen we dat al sinds het midden van de negentiende eeuw.

Recent is de discussie over de invoering van een ‘vlaktaks’ voor inkomen uit arbeid weer opgerakeld. Dat wil zeggen: de invoering van eenzelfde inkomstenbelastingtarief voor iedereen, al dan niet met de variant waarbij de hoogste inkomens over een deel van hun inkomen toch nog een hoger tarief betalen. Aan zo’n vlaktaks kleven voor- en nadelen die afhankelijk van de politieke overtuiging van de deelnemers aan de discussie anders worden gewaardeerd.

Een punt dat in de discussie vaak over het hoofd wordt gezien is dat onze huidige inkomstenbelasting al een aardig eind is opgeschoven in de richting van een vlaktaks (met een bijzonder tarief voor de hoogste arbeidsinkomens). Verreweg de meeste belastingbetalers worden namelijk belast in de eerste drie schijven van de inkomstenbelasting en het tarief van deze schijven ligt in de buurt van de 40%. De discussie over de vlaktaks lijkt zo bezien een achterhoedegevecht.

Toch is dit niet het volledige verhaal. Voor de burgers telt namelijk wat ze netto in handen hebben en dat wordt ook beïnvloed door subsidies die burgers ontvangen. Voor deze subsidies kent de inkomstenbelasting een uitgebreid systeem van heffingskortingen en draait in Nederland verder de toeslagencarrousel. Voor de burgers maken de heffingskortingen en toeslagen het zicht op wat ze te besteden hebben een stuk

onduidelijker, zorgen ze voor administratieve rompslomp en leiden ze tot het rondpompen van geld. Met andere woorden: ze creëren complexiteit. Voor de politiek zijn deze instrumenten echter onmisbaar om de koopkracht van burgers te kunnen sturen. Er gaan dan ook miljarden in om.

Hoewel ik niet met verwijten wil strooien, vind ik de discussie in de politiek over de complexiteit van de inkomstenbelasting en de toeslagen wat hol klinken. Het is juist de politiek die het systeem telkens weer compliceert. Een recent voorbeeld daarvan is het inkomensafhankelijk maken van enkele heffingskortingen in de plaats van een inkomensafhankelijke zorgpremie. Het daarover gesloten politieke compromis is moeilijk uit te leggen en naar blijkt complex in de uitvoering. Bovendien tast het de geloofwaardigheid van politici aan omdat het een verhoging van de inkomstenbelastingtarieven voor de hogere inkomens moet versluieren.

De einduitkomst van de discussie zal vermoedelijk toch weer zijn dat een echte vereenvoudiging van de inkomstenbelasting binnen de Nederlandse politieke marges niet haalbaar is. Het is aan het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw al eens geprobeerd (de Oort-operatie) en in 2001 bij de invoering van de Wet IB 2001, maar daarna liep het telkens weer uit de hand…

Prof. dr. Jan Bouwman (1959) is hoogleraar belastingrecht en voorzitter van de vakgroep belastingrecht en rechtseconomie aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Page 12: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

12

Apolitieke belastingherziening is een illusie Bart van Berkel

In het politieke debat worden vaak verkeerde aannamen gedaan. Anno 2014 lijkt een van de meest voorkomende verkeerde aannamen dat politici zich apolitiek kunnen gedragen en dat ook zouden moeten doen. Oppositiepartijen wordt verweten dat ze zich niet constructief genoeg op stellen wanneer ze weigeren te onderhandelen over een akkoord met regeringspartijen. Dat terwijl het eigenlijk hun rol is om juist een tegengeluid te laten horen en daarmee de bevolking een alternatief te bieden voor het gevoerde beleid.

Politieke partijen zouden ook altijd zonder slag of stoot de doorrekeningen van het CPB moeten accepteren. Dat terwijl er maar weinig vragen meer politiek zijn dan de vraag hoe we onze economie zo moeten ordenen dat deze tegemoet komt aan de wensen die wij als maatschappij hebben. In het debat over ons belastingstelsel is dit niet anders. De vraag of een vlaktaks wenselijk is, is onvermijdelijk een politieke vraag en zal daarom van mij in dit artikel ook een politiek antwoord krijgen. Complexiteit First things first: Is ons belastingstelsel complex? Ja, veel te complex zelfs. Ik kan me eerlijk gezegd niet indenken dat er iemand is die dat niet vindt en die ons huidige stelsel een fraai staaltje effectieve bureaucratie vindt om trots op te zijn. Vandaar dat ik geen wenkbrauw optrek wanneer mensen pleiten voor verandering.

Waar ik wel raar van opkijk is wanneer bij de voorstellen die gedaan worden economische argumenten worden gegeven. Die argumenten zijn technisch van aard en de voorgestelde veranderingen worden dus eigenlijk gepresenteerd als apolitiek. Een van de voorstellen tot versimpeling is de vlaktaks. Ook in de discussie over dit plan voeren technische economische argumenten de boventoon. Hieronder zal ik er daar een paar van nalopen en kort inhoudelijk bespreken.

De vlaktaks In het artikel ‘Elke Nederlander gebaat bij sociale vlaktaks’1 geeft een groep economen haar argumenten voor de vlaktaks. Raymond Gradus, directeur van het wetenschappelijk bureau van het CDA, voert dit team van economen aan en onder hen zijn ook prominente ‘CDA-economen’ Lans Bovenberg en Sylvester Eijffinger. Volgens Gradus cs. is eenvoud één van de voordelen van een vlaktaks. Ze stellen één tarief voor van 35% dat alle schijven, aftrekposten en kortingen vervangt. Daarnaast pleiten zij voor een extra hoog tarief voor topinkomens. Met een dergelijk eenvoudig belastingstelsel beïnvloedt de overheid niet langer de keuzes die binnen gezinnen worden gemaakt met betrekking tot wie hoeveel uren gaat werken.2 Tegelijkertijd veronderstellen ze dat het hele stelsel tot doel heeft om fiscale prikkels uit te delen en ze trekken de effectiviteit daarvan in twijfel omdat fiscale prikkels alleen effectief zijn wanneer mensen op de hoogte zijn van welke fiscale voordelen bestaan. Als mensen door de bomen het bos niet meer zien, zijn die prikkels dus zinloos. De uitspraak over de prikkels voor keuzes binnen gezinnen enerzijds en de uitspraak over het niet meer effectief zijn van die prikkels anderzijds, zijn met elkaar in tegenspraak. Dat ziet ook econoom Bas van der Klaauw. In zijn artikel ‘Pleidooi voor vlaktaks rammelt aan alle kanten’ 3 stipt hij deze tegenstrijdigheid aan. Van der Klaauw zet echter ook terecht vraagtekens bij de gedachte dat een vlaktaks voor eenvoud zorgt. Ten eerste is er in het plan van Gradus cs. namelijk niet echt sprake van een vlaktaks maar van twee schijven. De eenvoud in het plan zit vooral in het afschaffen van de vele aftrekposten en kortingen. Maar als dat mogelijk is met twee schijven, dan is dat ook mogelijk met drie of vier schijven. De vlaktaks is dus geen voor-waarde voor de versimpeling van het stelsel.

Page 13: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

13

Emancipatie? Van der Klaauw heeft in eigen onderzoek aangetoond dat het wel of niet gaan werken van vrouwen meer verbonden is met de heffingskorting dan met marginale tarieven. Dus wanneer we meer banen willen creëren door meer vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen, is de vlaktaks daar niet het juiste plan voor. Ik zou overigens niet weten waarom we vrouwen de arbeidsmarkt op willen dwingen ten einde de arbeidsparticipatie te vergroten. Het is goed dat vrouwen geen slaven van het aanrecht meer zijn, maar om ze dan in plaats daarvan slaven van het kapitalisme te maken is wat mij betreft geen vooruitgang, maar dit terzijde. Econoom Bas Jacobs geeft aan dat de voorgestelde vlaktaks zoals in het plan van Gradus cs. juist zal zorgen voor minder prikkels voor vrouwen om de arbeidsmarkt op te gaan. Vrouwen verdienen doorgaans minder dan mannen en zijn daarom volgens Jacobs gevoeliger voor belastingtarieven: ‘Ook al zet een progressieve tariefstructuur mannen aan tot meer huishoudproductie en vrouwen tot meer formeel werk, dit is maatschappelijk gezien gewenst om zo de schade van belastingheffing in de arbeidsmarkt te minimaliseren’4. Hier sijpelt de politiek dus ook binnen.

Jacobs denkt dat de vlaktaks niet tot meer arbeidsparticipatie zal leiden. In zijn artikel ‘Vlaktaks is politiek, geen economie’5 geeft hij aan dat met een vlaktaks minder specifiek bepaalde doelgroepen een belastingvoordeel kan worden gegeven. Wanneer de belasting voor mensen met een lager inkomen wordt verlaagd, geldt dat automatisch ook voor mensen met een hoger inkomen. Daarom zal het uniforme belastingtarief voor mensen met een laag inkomen hoger liggen dan nu het geval is en dat leidt tot de situatie dat werken minder loont. Politiek versus techniek Jacobs haalt een aantal aannamen die gedaan worden door Gradus cs. onderuit en stelt vervolgens een heel belangrijke vraag: als

effectiviteit niet het doel is van de vlaktaks, wat dan wel? Zijn vermoeden is dat de schrijvers voornamelijk politieke doelen hebben en hij pleit ervoor als dat zo is dat zij daar dan voor uitkomen. Jacobs stelt dat de werkgelegenheid wel stijgt door de vlaktaks, als er sprake is van een heel laag belastingtarief. Dat komt dan voornamelijk vanwege de denivellering die het gevolg is van de lage vlaktaks. Maar die denivellering kan sneller worden bereikt via een niet-lineair belastingstelsel. Hier geldt dus ook dat denivellering bij uitstek een politiek doel is van rechtse partijen en het dus verdacht is wanneer CDA-economen pleiten voor een vlaktaks die dat zou bewerkstelligen onder het mom van grotere werkgelegenheid. Symboolpolitiek Gradus cs. pleiten ook voor een topschijf. Deze topschijf is waarschijnlijk de reden dat ze het een ‘sociale’ vlaktaks noemen. Jacobs geeft aan dat er van herverdeling van welvaart weinig sprake is door deze topschijf. Deze herverdeelt vooral onder de groep met de hogere inkomens en pompt daarmee voornamelijk geld rond. Als het doel is om te herverdelen zou de grens voor deze topschijf ook niet bij een inkomen 100.000 euro moeten liggen zoals de CDA’ers voorstellen, maar eerder bij 50.000 euro zoals nu het geval is. De enige uitwerking die een topschijf vanaf een inkomen van 100.000 euro zou kunnen hebben, is symbolisch. Maar zo brengen de bedenkers het niet naar voren: het wordt naar voren gebracht als een instrument voor solidariteit. Omdat duidelijk is dat van substantiële herverdeling geen sprake is bij een topschijf als deze, is ook dit argument van de CDA-economen bedenkelijk. Verder maakt Jacobs helder dat de meeste voordelen die Gradus cs. opvoeren voor de vlaktaks allemaal ook, of zelfs beter, te behalen zijn in een niet-lineair stelsel. Het echte voordeel in versimpeling wordt behaald door, zoals eerder gezegd, het aanpassen van heffingen, aftrekposten en kortingen. Daarover geven Gradus cs. echter niet helder aan welke aanpassingen ze precies willen doen

Page 14: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

14

en dat is wel cruciaal als we willen beoordelen welk effect een hervorming zou hebben voor verschillende inkomensgroepen. Een vlaktaks is een mooi voorstel is om de discussie op gang te brengen over ons belastingstelsel, maar deze discussie zal altijd politiek beladen zijn. De technische economische argumenten voor de vlaktaks lijken zelfs helemaal los te staan van het verminderen van het aantal schijven van vier naar twee en veel meer verbonden met andere aspecten van ons belastingstelsel. Voor verandering, tegen achteruitgang Eerder gaf ik aan dat ik ons stelsel te complex vind. Daar zou zeker wat aan moeten gebeuren, maar als SP’er zal ik nooit mijn goedkeuring geven aan een vlaktaks die denivellering tot gevolg heeft. De noodzaak tot versimpeling van ons stelsel wordt opgevoerd als een reden voor een vlaktaks. Daarnaast weigert men te bezien hoe een progressief stelsel behouden kan blijven bij een dergelijke versimpeling. In mijn ogen is dit een politiek spel.

Ik kan me wel voorstellen dat bijvoorbeeld met een radicaal concept als een onvoorwaardelijk basisinkomen, een vlaktaks een onderdeel zou kunnen zijn van een solidair stelsel. Maar dan zal heel helder moeten worden wat we precies gaan doen met alle heffingen en toeslagen. Ook de vermogensbelasting en het successierecht zijn dan cruciaal.

Mijn hoop is niet gevestigd op een kamerbrede meerderheid voor een aanpassing van ons stelsel, maar op een sterk meerderheidskabinet dat linksom of rechtsom een voorstel doet waar een politiek debat over kan losbarsten. Mijn houding in dat debat is heel helder: versimpeling ja; denivellering nee.

CDA-economen die zich voordoen als neutrale apolitieke wetenschappers die op basis van feitelijkheden het simpelste model hebben bedacht, zijn rechtse wolven in schaapskleren – maar dan met hele slechte kleermakers: de neo-liberale slagtanden zijn duidelijk zichtbaar.

Bart van Berkel (1985) is gemeenteraadslid voor de Socialistische Partij in Nijmegen.                                                                                                                1 Raymond Gradus e.a., ‘Elke Nederlander gebaat bij sociale vlaktaks’ (24 januari 2012), online beschikbaar via: http://www.mejudice.nl/ artikelen/detail/elke-nederlander-gebaat-bij-sociale-vlaktaks (geraadpleegd op 26 november 2014). 2 SGP Tweede Kamerlid Elbert Dijkgraaf is één van de mede-auteurs. 3 Bas van der Klaauw, ‘Pleidooi voor vlaktaks rammelt aan alle kanten’ (25 januari 2012), online beschikbaar via: http://www.mejudice.nl/artikelen/ detail/pleidooi-voor-vlaktaks-rammelt-aan-alle-kanten (geraadpleegd op 26 november 2014). 4 Bas Jacobs, ‘Vlaktaks is politiek geen economie’ (25 januari 2012), online beschikbaar via: http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/vlaktaks-is-politiek-geen-economie (geraadpleegd op 26 november 2014). 5 Jacobs, ‘Vlaktaks is politiek, geen economie’.

Page 15: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

15

Het wordt niet leuker, wel makkelijker Dirk Cornelissen

Al jaren voert de belastingdienst campagne met de slogan ‘leuker kunnen we het niet maker, wel makkelijker’. Met oog op recente problemen rijst de vraag of de belastingdienst deze slogan wel kan waarmaken. Het nieuws werd de afgelopen weken beheerst door de mededeling dat ongeveer zes miljoen Nederlanders dit jaar een naheffing zullen ontvangen. Gemiddeld moet er per geval 150 euro worden bijbetaald. Ook bij het uitbetalen van de kinderopvangtoeslag ging het mis: één op de drie ontvangers moet de te veel ontvangen toeslag (gemiddeld 2.500 euro per geval) terugbetalen aan de belastingdienst.1

Een belangrijke oorzaak van de problemen bij de belastingdienst is de complexiteit van het Nederlandse belastingstelsel. Ten aanzien van het uitbetalen van toeslagen is de belastingdienst door toedoen van politieke keuzes in een onwenselijke spagaat terecht gekomen. Enerzijds wil de belastingdienst fraude voorkomen, anderzijds wil de politiek dat de belastingdienst service verleent aan de burger door het uitkeren van toeslagen als voorschot. Deze spagaat leidde in 2012 en 2013 tot problemen met Bulgaarse bendes die tripjes naar Nederland organiseerden voor Bulgaren die zich in Nederland als ‘spookinwoner’ inschreven bij een gemeente en een zorgtoeslag aanvroegen. Voordat het uitbetalen van voorschotten werd stopgezet had de belastingdienst al 6.000 tot 8.000 euro uitbetaald aan ieder van deze spookinwoners.2

De complexiteit van het Nederlandse belastingstelsel leidt niet alleen bij de belastingdienst tot problemen. Alle burgers moeten zelf in de gaten houden op welke toeslagen en kortingen zij recht hebben. Zij raken daarbij nogal eens het spoor bijster. Dit leidt er toe dat 17% van de mensen die recht hebben op zorgtoeslag of huurtoeslag hier geen gebruik van maken. Bij minder bekende toeslagen is dit percentage veel hoger.3

Gezien de problemen met het huidige belastingstelsel is een herziening noodzakelijk. De regering heeft dit ingezien en in 2012 de Commissie Inkomstenbelasting en toeslagen –de Commissie Dijkhuizen- ingesteld. In juni 2013 publiceerde deze commissie haar aanbevelingen. Inmiddels zijn door de regering de eerste stappen gezet om politieke consensus te bereiken over een herziening.4 De belangrijkste doelen van een herziening De twee belangrijkste doelen van een belastingherziening zijn vermindering van de complexiteit en de verhoging van de arbeidsparticipatie. De grenzen van het uitvoerbare zijn bereikt en dit dwingt tot herziening van het systeem door het minder complex te maken. Een simpeler systeem heeft als voordeel dat het aantal fraude- en uitvoeringsincidenten zal afnemen. Dat is belangrijk omdat berichten over fraude en uitvoeringsincidenten de belastingmoraal aantasten. Daarnaast kan een vereenvoudiging van het stelsel ertoe leiden dat fiscale maatregelen beter op elkaar worden afgestemd. Toen het huidige belastingstelsel werd ontworpen, bestonden de toeslagen nog niet. Daardoor zijn de toeslagen als het ware in het bestaande stelsel ingeweven met onbedoelde gevolgen als resultaat. Zo is het recht op toeslagen mede afhankelijk van het gebruik van aftrekposten. Bij twee huishoudens die een gelijk inkomen hebben, ontstaat een verschil in recht op toeslagen omdat het ene huishouden via hypotheekrenteaftrek een lager fiscaal inkomen heeft dan het gezin zonder een eigen huis. In een nieuw te ontwerpen stelsel krijgen aftrekposten en toeslagen een heldere taakafbakening.

Een tweede doel van een herziening is een toename van de werkgelegenheid. Het verschil tussen de loonkomsten voor de werkgever en het netto loon dat de werknemer overhoudt, de zogenaamde ‘wig’, zal aangepakt moeten worden. De wig maakt het

Page 16: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

16

inhuren van meer werknemers duur; tegelijkertijd wordt (meer) werken voor (potentiële) werknemers nauwelijks beloond. Doordat er daarnaast in het huidige systeem bepaalde inkomenscategorieën door toeslagen extra gesteund worden, ontstaat er voor bepaalde groepen zelfs een negatieve prikkel om te werken. Zo gaat een alleenstaande ouder die vanuit de bijstand vier dagen in de week tegen minimumloon gaat werken er netto 80 euro per maand op achteruit (een inkomensterugval van 5%). De belastingherziening voorkomt dit soort ongewenste situaties. Niemand is tegen een simpeler systeem dat tot meer werkgelegenheid leidt.5

Laat het progressieve tarief los De politiek zal in de komende tijd keuzes moeten maken over herziening van het belastingstelsel. Voor het slagen van de herziening is het cruciaal dat de belastingstarieven op arbeid worden verlaagt. In het huidige stelsel wordt er in de praktijk gewerkt met drie schijven voor het belasten van inkomsten uit werk (formeel zijn er vier schijven, maar schijf 2 en drie hebben hetzelfde belastingtarief). In de eerste schijf betaalt iedere werkende over zijn inkomen t/m 19.645 euro 36,25% belasting. In de tweede (en formeel ook de derde schijf) wordt

over het inkomen van 19.646 t/m 33.363 euro 42% belasting betaald. Over alle inkomsten die hoger zijn dan 56.532 euro wordt 52% belasting betaald.

De commissie-Dijkhuizen heeft ervoor gepleit om dit systeem te vereenvoudigen naar een systeem met twee schijven. Over het inkomen t/m 62.500 euro wordt 37% belasting betaald; over alle inkomsten daarboven 49%. Door met twee schijven te werken zouden ongeveer 13 miljoen huishoudens geconfronteerd worden met nog maar één schijf. Dit komt aardig in de buurt van de sociale ‘vlaktaks’ waar onder meer het CDA al enige tijd voor pleit. 6 Deze vereenvoudiging verkleint de wig (het verschil

tussen de loonkomsten voor de werkgever en het netto loon dat de werknemer overhoudt). Het inhuren van nieuwe werknemers wordt dus goedkoper zonder dat het netto loon daalt. Dat levert een positief resultaat voor de werkgelegenheid op.

Tegenstanders van een vereenvoudiging naar twee schijven zullen proberen aan te voeren dat deze wijziging ten koste gaat van het huidige progressieve belastingstelsel, waarbij de zwaarste schouders de zwaarste lasten dragen. Daarmee geven zij echter een vertekend beeld. Correct is dat het verschil in inkomen tussen werkenden en niet-

Figuur 1 Huidige en door de commissie-Dijkhuizen voorgestelde tarieven inkomstenbelasting voor niet pensioengerechtigden (bron: Rapport commissie-Dijkhuizen, Naar een activerender belastingstelsel, 11)

Page 17: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

17

werkenden zal groeien. Dit levert dan ook de gewenste situatie op dat werken weer gaat lonen. De situatie dat mensen er netto op achteruitgaan als ze werken behoort tot het verleden. Wat niet klopt is het beeld dat een progressief schijvenstelsel dé manier is om de sterkste schouders ook daadwerkelijk de zwaarste lasten te laten dragen. De belastingtarieven geven namelijk geen compleet beeld. Inkomensafhankelijke toeslagen, inkomensafhankelijke heffingskortingen en de procentuele zorgpremie ontbreken. Deze hebben grote invloed op het verschil tussen het bruto- en nettosalaris. Bij een wijziging van de belastingtarieven moet ook gedacht worden aan de toeslagen en heffingskortingen. Bij draagkracht gaat het immers om het gemiddelde belastingtarief en niet om het tarief dat over de laatst verdiende euro wordt geheven.7 Conclusie Het huidige belastingstelsel kraakt in haar voegen en is toe aan vernieuwing, of beter gezegd vereenvoudiging. Vereenvoudiging leidt tot een daling van het aantal fraude- en uitvoeringsincidenten. Daarnaast leidt een stelstelwijziging ertoe dat de werkgelegenheid toeneemt. Om dit te bereiken moet de belasting op arbeid worden verlaagd. De belastingtarieven omlaag en het aantal schijven van drie (formeel vier) naar twee is het devies. Dit betekend wel dat Nederland haar huidige progressieve stelsel (deels) los zal moeten laten. Anders dan tegenstanders beweren hoeft dit geen probleem te zijn. Uiteindelijk zal een nieuw belastingstelsel het er niet leuker op maken, maar wel makkelijker. Dirk Cornelissen (1988) is lid van het CDA en werkt als beleidsadviseur voor Vereniging Hogescholen.

                                                                                                               1 ‘‘Vijf tot zes miljoen mensen krijgen 300 euro naheffing belastingdienst’’, NRC.nl (30 oktober 2014), online beschikbaar via; http://www.nrc.nl/ nieuws/2014/10/30/tot-zes-miljoen-belastingplichtigen-krijgen-naheffing-over-2014/ (geraadpleegd 30 november 2014); ‘Kinderopvangtoeslag terugbetalen, hoezo?’, RTLnieuws.nl (19 september 2014) online beschikbaar via: http://www.rtlnieuws.nl/ nieuws/binnenland/kinderopvangtoeslag-terugbetalen-hoezo (geraadpleegd 30 november 2014). 2 ‘Grootschalige fraude Bulgaren met toeslagen’, RTLnieuws.nl (21 april 2013) online beschikbaar via: http://www.rtlnieuws.nl/nieuws/binnenland/grootschalige-fraude-bulgaren-met-toeslagen (geraadpleegd 30 november 2014). 3 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Kamerstuk 32140 nr. A (2014-2015). 4 Commissie inkomstenbelastingen en toeslagen, Naar een activerender belastingstelsel, Eindrapportage (Den Haag, 2013). 5 Idem; Commissie inkomstenbelastingen en toeslagen, Naar een activerender belastingstelsel, Interimrapport (Den Haag, 2012). 6 Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Een Sociale vlaktaks (Den Haag, 2009). 7 Idem.

Page 18: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

18

De vloek van de draak? De invloed van China op ontwikkeling in Zambia

Joan van Heijster

‘We don’t want to see “new colonialism” in Africa’. Dit waren de woorden van Hillary Clinton in een televisie-interview in 2011 in Lusaka, de hoofdstad van Zambia. Hiermee doelde ze op de aanwezigheid van Chinese bedrijven in Afrika. Chinese investeringen hebben de afgelopen jaren een vlucht genomen. Ook de handel tussen China en Afrika is sinds de jaren 1990 sterk gegroeid. In zijn Afrikaans buitenlands beleid richt China zich sterk op het veiligstellen van grondstoffen om zo zijn eigen productieproces en economische groei mogelijk te maken. Om die reden is China in toenemende mate een belangrijke speler op het Afrikaanse continent.

Deze rol is niet onopgemerkt gebleven. Vanuit verschillende hoeken wordt het Chinees buitenlands beleid geanalyseerd en bekritiseerd. Met name Westerse politici, journalisten en wetenschappers wijzen op de negatieve gevolgen die de Chinese investerings- en handelspolitiek heeft voor de democratische ontwikkeling en arbeidsomstandigheden in Afrika1. Toch zijn er ook geluiden te horen die wijzen op een nieuwe kans op ontwikkeling voor Afrikaanse landen door samen te werken met China2. Het alternatieve ontwikkelingsmodel van China geeft de Afrikaanse staten de mogelijkheid om op een andere politiek-economische manier ontwikkeling veilig te stellen.

Om te onderzoeken hoe China duurzame ontwikkeling in Afrika beïnvloedt, is het van belang om naar het belangrijkste element in het buitenlands beleid te kijken. Dat is China’s focus op grondstoffen. Zambia is een casus waar dit beleid goed naar voren komt. China drijft veel handel met Zambia en investeert in de Zambiaanse koperindustrie. Om China’s invloed op de ontwikkeling in Zambia te onderzoeken heb ik gekozen voor een analyse binnen het raamwerk van de ‘resource curse’-theorie.

Grondstoffen: een vloek of zegen? Sinds de jaren 1980 is er de notie dat grondstoffen eerder een vloek dan een zegen zijn voor de ontwikkeling van een land. Dit fenomeen wordt ook wel ‘resource curse’ genoemd. De aanwezigheid van grondstoffen in een land kan negatieve gevolgen hebben voor de groeicijfers3, exportdiversificatie4 en democratische ontwikkeling 5 . Er zijn verschillende argumenten over hoe deze ‘resource curse’ tot stand komt.

Economen verwijzen regelmatig naar het fenomeen ‘Dutch Disease’. Dit stelt dat een enorme toename in opbrengsten uit grondstoffen, negatieve gevolgen kan hebben voor de economie van een land. Het grootste probleem is dat door het toegenomen belang van de grondstoffensector, arbeid en kapitaal uit andere sectoren wordt weggetrokken. Dit zorgt voor een de-industrialisatie van de economie. De economie in het land wordt afhankelijker van de grondstoffensector en door de toename van grondstoffenexport wordt de wisselkoers van de nationale munt aangetast. Om deze effecten op te vangen, is het belangrijk dat de overheid uit de groei van de grondstoffensector extra belastinginkomsten genereert om de negatieve effecten van de ‘Dutch Disease’ tegen te gaan.

Een andere stroming binnen de ‘resource curse’-theorie stelt dat met name de politieke elite verantwoordelijk is voor het feit dat grondstoffen eerder een vloek dan een zegen zijn voor een land. Omdat de staat voor zijn inkomsten afhankelijk is van externe bronnen, namelijk de inkomsten uit handel in grondstoffen, is het onafhankelijk van binnenlandse ontwikkelingen en inkomensbronnen. Hierdoor hebben de staat en de politieke elite de neiging om hun verantwoordelijkheid ten opzichte van de samenleving te verwaarlozen6. De sociale druk voor verandering in economisch beleid is afwezig. Daarnaast gebruikt de politieke elite

Page 19: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

19

de belastinginkomsten uit de grondstoffenindustrie om hun politieke macht veilig te stellen. Deze mechanismen hebben een negatief effect op zowel de economische als democratische ontwikkeling in een land.

Binnen de casus van Zambia is het interessant om te onderzoeken wat de Chinese invloed is op de mechanismen van deze ‘resource curse’-theorie. Kan een externe actor de mechanismen van de ‘resource curse’ versterken? Achtergrond relatie China-Zambia De huidige intensieve relatie tussen China en Zambia kent een lange geschiedenis. Al vanaf de Zambiaanse onafhankelijkheid in 1964 is China actief in Zambia. China was begin jaren 1970 betrokken bij de financiering en aanleg van de TanZam-spoorlijn. Die zorgde ervoor dat Zambia voor zijn handel niet afhankelijk werd van de politiek van vijandige buurlanden. Vanaf de jaren 1990 veranderde de relatie tussen China en Afrika naar een relatie waarin niet langer de politiek, maar de economie het zwaartepunt was. Dit gold ook voor Zambia.

Vanaf de jaren 1990 begon de Chinese handel met Afrika te groeien. Dit kwam met name door China’s grote vraag naar grondstoffen om de stijgende binnenlandse productie op te vangen. Chinese staatsbedrijven namen kopermijnen en kopersmelters over en investeerden miljoenen in deze industrie. Daarnaast werd de eerste economische- en handelscoöperatiezone van China in Zambia opgericht. De Zambia-China Cooperation Zone (ZCCZ) ligt in de koperregio van Zambia en in het oosten van de hoofdstad Lusaka. Deze ZCCZ is onderdeel van de Multi-Facility Economic Zone (MFEZ) die de Zambiaanse overheid heeft gecreëerd om meer investeerders aan te trekken en economische diversificatie te stimuleren. China breidde op deze manier zijn invloed in de Zambiaanse koperindustrie uit. In 2011 had China ongeveer 2 miljard dollar in Zambia geïnvesteerd en er waren meer dan 200 Chinese bedrijven actief in Zambia. De waarde van Chinese investeringen steeg nergens zo snel als in Zambia7.

Naast Chinese investeringen is ook de handel tussen China en Zambia explosief gestegen. China is andere landen voorbijgestreefd als belangrijkste exportpartner en het aandeel van de Chinese import in Zambia is gestegen. Deze groei in handel hangt voor een groot deel samen met de grondstoffenindustrie. Zambia’s export naar China, maar ook naar andere belangrijke handelspartners, bestaat voornamelijk uit metalen. Wat betekent deze hernieuwde relatie tussen China en Zambia voor de economische en politieke ontwikkeling binnen Zambia? Economische gevolgen Om de impact van China op de Zambiaanse economie inzichtelijk te maken, is het belangrijk om te kijken naar diverse aspecten van de economie. De belangrijkste aspecten zijn de rol van grondstoffen in de Zambiaanse economie, economische groei en economische diversificatie.

Zoals al eerder aangegeven is de handel tussen Zambia en China exponentieel gegroeid. De Chinese export heeft een belangrijkere plaats ingenomen als bron van inkomen in de Zambiaanse economie. Het grootste gedeelte van de Zambiaanse export bestaat uit het koper. In 2011 was dit ongeveer 80%. De Chinese import van Zambiaanse koper draagt voor een grote mate bij aan de eenzijdige invulling van exportproducten van de Zambiaanse economie. Dit laat mooi zien hoe afhankelijk Zambia is van de koperproductie.

Als we kijken naar de ontwikkelingen van investeringen in de Zambiaanse economie, blijkt dat China zijn invloed heeft uitgebreid, en dat geldt vooral in de koperindustrie. In de afgelopen jaren is China de op één na grootste investeerder in Zambia geworden. Met name de investeringen in de economische- en handelscoöperatiezone in de kopermijnenregio Chambishi en Oost-Lusaka hebben hiertoe bijgedragen. Chinese investeringen maken een groot deel uit van de enorme groei van buitenlandse investeringen in Zambia.

Zambia is dus afhankelijker geworden van China. Brengt dit positieve of negatieve gevolgen met zich mee? We kijken naar een

Page 20: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

20

aantal belangrijke indicatoren om de korte- en langetermijneffecten op de economische ontwikkeling vast te kunnen stellen. Deze indicatoren zijn: economische groei, werkgelegenheid en economische diversificatie.

Ten eerste brengen de Chinese investeringen en handel een positief effect met zich mee met betrekking tot economische groeicijfers. In de periode van groeiende Chinese investeringen en handel kende Zambia groeicijfers van 5 tot 7,6% 8. Sinds de decenniumwisseling zijn Zambiaanse groeicijfers stabiel gebleken, zo rond de 5-6%. In deze periode kreeg de economische relatie met China vorm.

Chinese investeringen hebben bijgedragen aan werkgelegenheid in urbane mijnregio’s in Zambia. Op cruciale momenten, waarin de werkgelegenheid in deze sector in gevaar was, waren Chinese investeerders bereid om de Zambiaanse mijnindustrie een nieuwe boost te geven. Waar Westerse investeerders zich tijdens de economische crisis terugtrokken, bleven Chinese investeringen stijgen. Ook in de jaren 1990, toen de mijnindustrie op sterven na dood was, waren het Chinese investeringen die deze tak van de Zambiaanse economie nieuw leven inbliezen9.

Wat betreft de gevolgen voor de economische diversificatie, blijken de Chinese investeringen en handel tot nu toe een wisselend effect te hebben. Met name de Chinese investeringen in de ZCCZ zijn van belang om te belichten. De ZCCZ had naast het aantrekken van investeerders voor de koperindustrie als doel om de economie te diversifiëren. De Chinese investeringen in deze zone zijn echter voor het grootste deel gericht op het winnen van koper en de verwerking ervan10 . Dit is niet opmerkelijk aangezien het Chinese staatsbedrijf, CNMC, dat zich richt op het veiligstellen van mineralen, de ZCCZ-zone faciliteert. Het blijft op lange termijn de vraag in hoeverre de MFEZ en ZCCZ bij gaan dragen aan een duurzame diversificatie van de Zambiaanse economie.

Politieke gevolgen De Chinese aanwezigheid heeft ook invloed gehad op het politieke speelveld in Zambia. De huidige regerende partij, Patriotic Front (PF) opgericht door Michael Sata, heeft zijn succes in grote mate te danken aan de onvrede onder de bevolking over de handelswijze van Chinese investeerders in Zambia. In 2006 voerde de PF een harde campagne, met een sterke anti-Chinese retoriek, waarin het de al bijna twintig jaar regerende Movement for Multi-Party Democracy (MMD) uitdaagde11. In 2011, toen de PF de verkiezingen won van de MMD, matigde Sata zijn kritiek op de Chinezen. Toch wist hij het grootste deel van de ontevreden, overwegend urbane bevolking voor zich te winnen.

Opvallend is dat Sata’s houding veranderde van een felle anti-Chinaretoriek naar een pragmatische omgang met de Chinese aanwezigheid in Zambia. Deze houding zette zich ook door in zijn presidentschap vanaf 2011. Sata bracht bezoeken aan China, sloot financiële overeenkomsten en prees de Chinezen zelfs om hun werklust. Sata zag in dat hij de Chinese investeringen nodig had om de grootste bron van inkomsten voor de staat, die uit de grondstoffenindustrie, overeind te houden.

De band tussen de Chinese elite en de Zambiaanse elite was niet nieuw. Ook onder de voormalig regerende partij MMD was er een hechte band met Chinese investeerders en politiek. Meest opvallend was de openlijke steunbetuiging en financiële bijdrage van de Chinese communistische partij aan de verkiezingscampagne van de MMD in 2006. Op gebied van beleid waren de banden sterk. Zo werden er in de onderhandelingen over de voorwaarden die zouden gelden in de ZCCZ, gunstige belastingtarieven voor Chinese investeerders vastgesteld. Ondanks de beloftes van Michael Sata om een streng belastingbeleid ten opzichte van buitenlandse investeerders in te voeren is de enige maatregel een royalty belasting over de winst van de grondstoffenindustrie. De regering

Page 21: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

21

heeft beleidsmaatregelen aangekondigd om de groei in de koperproductie te vertalen in ontwikkeling voor de bevolking, maar harde maatregelen tegen Chinese investeerders blijven voorlopig uit. De vraag is dan ook of de democratische verandering die Sata teweegbracht als gevolg van de Chinese aanwezigheid in Zambia, zich doorvertaald in ontwikkeling voor de burgerbevolking.

Op het gebied van onderdrukking van politieke en burgerrechten heeft de democratische verandering in de afgelopen jaren weinig vooruitgang gebracht. Net als de MMD, treedt de PF van Sata streng op tegen maatschappelijke groeperingen, journalisten en politieke opponenten. We kunnen dus vaststellen dat de Chinese aanwezigheid in Zambia wel geleid heeft tot democratische verandering, in de vorm van een nieuwe regeringspartij na twintig jaar macht van de MMD, maar niet tot een vooruitgang in politieke en burgerrechten. De politieke elite van Zambia blijft nauw betrokken bij de belangen van Chinese investeerders. Hier moet echter wel opgemerkt worden dat de PF beleid heeft ingesteld dat ervoor moet zorgen dat enige winst van de grondstoffenindustrie terugvloeit naar de bevolking. Dit beleid valt echter in het niet bij de beloften gemaakt door Sata in de verkiezingscampagnes. Conclusie Concluderend kunnen we stellen dat de toenemende invloed van China in Zambia zowel positieve als negatieve gevolgen kent. De Chinese invloed op de Zambiaanse economie is duidelijk zichtbaar in de koperindustrie. De koperproductie in Zambia stijgt en is de grote aanjager van Zambia’s economische groeicijfers. De focus op de koperindustrie zorgt voor een verdere afhankelijkheid in economische ontwikkeling. Ondanks Chinese investeringen in de maakindustrie, lijkt diversificatie van de Zambiaanse economie op lange termijn gevaar te lopen. We kunnen stellen dat het huidige Chinese beleid in Zambia zorgt voor positieve effecten op de korte termijn, namelijk op het gebied van werkgelegenheid en ontwikkeling

van de koperindustrie, terwijl op lange termijn het beleid een gevaar kan vormen voor de duurzame ontwikkeling van diezelfde economie.

Vanuit een theoretisch perspectief kan de ‘resource curse’-theorie op de relatie tussen Zambia en China worden toegepast. We zien patronen uit de theorie, zoals een gebrek aan diversificatie van de economie, terug in het geval van Zambia. Het is echter niet terecht om de negatieve gevolgen van Chinese investeringen alleen af te schuiven op de Chinese staat. Wat minstens zo belangrijk is, en uit de theorie naar voren komt, is de vraag hoe de Zambiaanse politieke elite met de investeringen en handel van China omgaat. Worden buitenlandse investeerders belast? In welk beleid vertalen deze staatsinkomsten zich? Dit zijn cruciale vragen om daadwerkelijk de gevolgen van Chinese investeringen te kunnen beoordelen. In Zambia is gebleken dat, ondanks democratische politieke verandering als gevolg van Chinese aanwezigheid, het kritische geluid tegen de Chinese investeringen is afgezwakt. De Zambiaanse politiek heeft tot nu toe nog niet bewezen dat haar beleid voor inclusieve groei in Zambia kan zorgen.

Met dit onderzoek is geprobeerd om op een genuanceerde manier het Chinese beleid in Afrika te analyseren. Om een uitspraak te kunnen doen over of de Chinese ontwikkelingsstrategie door investeringen en handel positief uitpakt voor het Afrikaanse continent, is een vergelijking van Chinese en Westerse investeringen nodig. Op het oog lijkt het alsof China gebruik maakt van strategieën die vergelijkbaar zijn met die van de Westerse multinationals. Voordat we naar China wijzen als aanjager van Afrikaanse onderontwikkeling is het van belang om kritisch de handelswijze van ‘onze’ Westerse ondernemingen te onderzoeken. Dit is essentieel om uitspraken te doen over de economische, politieke en sociale ontwikkeling in Afrika in de 21e eeuw. Joan van Heijster (1993) studeert Politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit artikel is een verkorte weergave van haar Bachelorthesis.

Page 22: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

22

                                                                                                               1 G.T. Yu, ‘Foreword’, in: D.H. Shinn, & J. Eisenman, China and Africa: A Century of Engagement (Philadelphia 2012) xiii. 2 D.H. Shinn & J. Eisenman, China and Africa: A Century of Engagement. (Philadelphia 2012) 11. 3 J.D. Sachs & A.M. Warner Natural Resource Abundance and Economic Growth. (Cambridge 1995). 4 G. Nankani, ‘Development Problems of Mineral Exporting Countries’, Staff Working Paper 354 August (Washington DC 1979). 5 ibidem & L. Wantchekon, Why Do Resource Dependent Countries Have Authoritarian Governments? (New Haven, CT 1999). 6 M. Ross, ‘The Political Economy of the Resource Curse’, World Politics 51 (1999) 312. 7 D.H. Shinn & J. Eisenman, China and Africa: A Century of Engagement. (Philadelphia 2012) p.326. 8 African Development Bank Group. ‘Open Data for Zambia. Zambia GDP’ (2014) online beschikbaar via: http://zambia.opendataforafrica.org/thflptb/zambia-gdp. (geraadpleegd op 2 mei 2014). 9 P. Li. ‘The Myth and Reality of Chinese Investors: A Case Study of Chinese Investment in Zambia’s Copper Industry.’ Occasional Paper no 62, China in Africa Project, South African Institute of International Affairs (2010) 7-8. 10 Economic and Commercial Counsellors Office. ‘Brief Introduction to Zambia-China Economic and Trade Cooperation Zone’ (2011) online beschikbaar via: http://zm2.mofcom.gov.cn/aarticle/practicalenglish/201105/20110507552746.html (geraadpleegd op 29 mei 2014). 11 Larmer, M. & Fraser, A. ‘Of Cabbages and King Cobra: Populist Politics and Zambia’s 2006 Election’, African Affairs 106 (2007) 611-637.

Page 23: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

23

Afsplitsende Tweede Kamerleden: een veranderende verhouding tussen volksvertegenwoordiger en

vertegenwoordigden? Djoeke Altena

In mei 2014 zette fractievoorzitter Norbert Klein zijn partijgenote Martine Baay-Timmerman uit de Tweede Kamerfractie van ouderenpartij 50PLUS. Baay-Timmerman koos er voor om haar zetel niet ter beschikking te stellen aan de partij maar deze te blijven bezetten. Het handelen van Klein stuitte op weerstand binnen de partij. Het bestuur van 50PLUS stelde dat niet Klein, maar Baay-Timmerman haar vertegenwoordiger in de Kamer was. Het partijbestuur en een partijcongres vroegen Klein zijn zetel aan de partij te retourneren opdat een vertegenwoordiger van de partij hem kon vervangen, dit weigerde hij echter.1

De hiervoor geschetste casus toont ons een relatief veel voorkomend fenomeen in de Nederlandse politiek: ‘de afsplitsing’. Een breuk binnen een partij of fractie wordt een afsplitsing genoemd, indien degene die zich (al dan niet gedwongen) losmaakt van de partij of de fractie en besluit om zijn of haar Kamerzetel te behouden. Sinds 1919 is het 38 keer voorgekomen dat een Kamerlid of een groep Kamerleden zich afsplitst van de partij waartoe ze behoorden. 2 Deze afsplitsingen kwamen echter tot 1968 amper voor. Tussen 2012 en 2014 waren er meer afsplitsingen dan tussen 1919 en 1968. Dit doet de vraag rijzen waardoor deze toename in het aantal afsplitsingen te verklaren is.

Afsplitsingen zijn een interessant fenomeen. Ze geven namelijk inzicht in de representatiegedachte van de volksvertegenwoordigers. De verhouding tussen de volksvertegenwoordiger en hetgeen hij representeert, wordt alleen getoetst tijdens de verkiezingen en indien een volksvertegenwoordiger zich afsplitst. Vanuit dit perspectief is het verbazingwekkend hoe weinig aandacht er in de literatuur besteed wordt aan afsplitsingen. Deze bijdrage zal allereerst kort ingaan op de juridische

mogelijkheid tot afsplitsen, vervolgens zal de ontwikkeling van afsplitsingen tussen 1919 en 2014 geschetst worden.3 Tot slot wordt op basis van deze ontwikkeling verklaard hoe de verhouding tussen de kiezer, de volksvertegenwoordiger en de politieke partij is veranderd. Juridisch kader De verhouding tussen de volksvertegenwoordigers en de burger is grondwettelijk vastgelegd. Artikel 50 van de Grondwet bepaalt dat de Staten-Generaal het ‘gehele Nederlandse volk’ vertegenwoordigen. Dit artikel moet in nauwe samenhang gelezen worden met artikel 67 lid 3 van de Grondwet. Het daar opgenomen verbod van ‘last’ (voorheen van ‘last en ruggespraak’) waarborgt de onafhankelijkheid van de volksvertegenwoordiger. Niemand kan het stemgedrag van een Kamerlid aanvechten omdat deze zich niet aan een overeenkomst of een toezegging heeft gehouden. Daarnaast kan niemand een volksvertegenwoordiger tot zetelafstand dwingen, dit wordt de restfunctie van het verbod op last genoemd.4

In Nederland bestaat er geen ‘recall-recht’ op basis waarvan Kamerleden door de politieke partij of de kiezers tot zetelafstand gedwongen kunnen worden. Dit betekent echter niet dat het nooit is geprobeerd. In 1919 kwamen de kiezers van het rooms-katholieke Kamerlid Van Groenendael met een petitie waarin ze de regering en de Kamer vroegen het Kamerlidmaatschap van Van Groenendael ‘vervallen te doen verklaren’. 5 Dit initiatief bleek onsuccesvol. Behoudens ‘verzoeken’ aan Kamerleden om hun zetel ter beschikking te stellen zullen de kiezers weinig initiatieven nemen om zetelafstand af te dwingen. Dit beeld is anders bij politieke partijen. Elzinga concludeerde in 1982 dat het CDA en de PvdA de opgave van de

Page 24: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

24

Kamerzetel eisten na uittreding of ontzetting uit de partij of de fractie.6 Meer recent, in 2002, liet de SP haar Kamerleden nog vergelijkbare verklaringen tekenen. 7 Deze pogingen mochten echter niet baten: juridisch gezien staat het een Kamerlid volledig vrij om zich af te splitsen en de zetel te blijven bezetten.8 Uiteraard kan een Kamerlid deze afspraken vrijwillig nakomen en zijn zetel vrijwillig ter beschikking van de partij stellen. Ontwikkeling in afsplitsingen Juridisch gezien wordt onafhankelijkheid van de volksvertegenwoordiger beoogd. Het is niet de bedoeling dat er macht over diens positie kan worden uitgeoefend. Daarom kan een Kamerlid niet tot zetelafstand gedwongen worden. Desondanks zien we grote verschillen in de aantallen afsplitsingen in bepaalde perioden. In de afsplitsingen tussen 1919 en 2014 is een ontwikkeling te zien in de argumenten die de Kamerleden geven voor het behoud van hun zetel en de reacties op dat besluit.

Kenmerkend voor afsplitsingen van voor 1968 is de afsplitsing van Kamerlid J.E.W. Duijs in 1935 van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (S.D.A.P.). De Tijd schreef:

Mr. Duijs is in het parlement gebracht door de S.D.A.P.; zijn zetel is een van de zetels die aan de sociaal-democraten behooren. Een ieder heeft het recht, van politieke kleur te veranderen, doch is, nu en steeds, in strijd met het meest elementaire politieke fatsoen, in zulk een geval een plaats bezet te houden, die men onder een andere kleur heeft verworven.9

Het was een vanzelfsprekendheid dat de zetel aan de partij toebehoorde, die partij had de kandidaat het mandaat verleend. Tekenend zijn de woorden van fractievoorzitter Albarda over de voorkeurstemmen: ‘[D]e eer daarvan komt aan niemand persoonlijk toe, maar aan ons allen tezamen!’.10 De vertegenwoordiger is

een afgevaardigde van de partij, daarom komt de zetel in zijn visie toe aan die partij.

Tot 1968 is het goed te verdedigen dat afsplitsen onjuist is door te verwijzen naar de algemene praktijk. Bij het afsplitsen van Duijs werd benadrukt dat hij onjuist handelde terwijl Visscher, die in dezelfde tijd zijn partij verliet, correct handelde door zijn zetel ter beschikking van de partij te stellen. Toen de groep-Gortzak (ook wel ‘Bruggroep’) zich in 1958 afsplitste van de Communistische Partij Nederland (CPN) erkende zij nadrukkelijk dat de zetels aan de partij toebehoorden. Gortzak c.s. achtten het echter gerechtvaardigd om de zetels te blijven bezetten totdat het er binnen de partij weer reglementair aan toeging.11 Dit vormde het begin van een nieuwe vertegenwoordigingsgedachte: Kamerzetels behoren aan politieke partijen, tenzij deze hun vertegenwoordigingstaak niet goed uitoefenen.

Deze gedachte zien we terug bij de afsplitsingen van de Boerenpartij (1966, 1968, 1971), een partij die aan de zelf gecreëerde onwerkbare verhoudingen ten onder zal gaan.12 De afsplitsende Kamerleden Goedhart c.s. (1970)13 , Huijsen (1976)14 , Scholten en Dijkman (1983) 15 geven ook aan dat hun politieke partijen haar vertegenwoordigende taak niet goed uitoefenen, door zich af te splitsen zouden ze het partij- en het verkiezingsprogram beter naleven. Fred van der Spek die zich in 1986 afsplitste van de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP), gaf ook nadrukkelijk aan dat zetels aan partijen toebehoren en niet aan personen. In zijn ogen mag hier een uitzondering op worden gemaakt indien niet het Kamerlid maar de fractie van visie is veranderd.16 De afsplitsende Tweede Kamerleden beroepen zich op het partij- en verkiezingsprogram om het behoud van de Kamerzetel te rechtvaardigen.

Dit verandert geleidelijk vanaf 2002, in reactie op de afsplitsende Kamerleden van de Lijst Pim Fortuyn (LPF) stelde Kamervoorzitter Weisglas dat afsplitsen moeilijker gemaakt zou moeten worden.17 In zijn ogen zijn alleen Kamerleden die de voorkeursdrempel (van ongeveer 15.000 voorkeurstemmen) behalen gerechtigd om

Page 25: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

25

zich af te splitsen. Weisglas zou deze mening ook bij andere afsplitsingen uitdragen en blijven pleiten voor een bemoeilijking van afsplitsingen, tenzij voldoende voorkeurstemmen behaald zijn. 18 Hiermee legde Weisglas de fundering voor de huidige visie: een Kamerlid mag zich alleen afsplitsen, indien hij voldoende voorkeurstemmen heeft behaald. Dit zien we terug bij de afsplitsingen na 2002. Ali Lazrak die zich in 2004 van de SP afsplitste kreeg te horen dat hij niet voldoende voorkeurstemmen had behaald. Hij was zelf van mening dat hij ‘zijn’ 3000 kiezers moest vertegenwoordigen. Rita Verdonk behaalde 620.555 voorkeurstemmen voordat ze zich van de VVD afsplitste. Er was niemand die beweerde dat Verdonk geen vertegenwoordigend vermogen had.19

Bij alle recente afsplitsingen wordt er ook direct gekeken naar het aantal voorkeurstemmen dat een politicus behaald heeft. Hierdoor lijken de verdiensten of de persoon van het Kamerlid belangrijker te zijn dan het al dan niet beter naleven van het partij- en verkiezingsprogram. Pas tachtig jaar na de invoering van het evenredige kiesstelsel lijkt de intentie van de Grondwet, Kamerleden die zonder last van hun partijen opereren, weer binnen handbereik. Gewijzigde verhoudingen Tot op heden wordt er bij elke afsplitsing gezegd dat deze in strijd is met de heersende mores van de Nederlandse politiek. Het argument hiervoor is dat de kiezers op een politieke partij stemmen en dat politici alleen door die politieke partij in de Tweede Kamer komen. Dit wordt gestaafd door het feit dat de meeste afsplitsende politici geen vernieuwd mandaat krijgen bij de verkiezingen. In de praktijk zien we dat politici denken dat afsplitsen in beginsel niet toegestaan is, tenzij daar een goede reden voor is: iets dat het behoud van de zetel legitimeert.

Deze legitimering werd van origine op de politieke partij gericht, bijvoorbeeld ruzie binnen de partij of het feit dat de partij zich niet aan de beginselverklaring, het verkiezings- of partijprogram houdt. De afsplitsende

politici Gorztak c.s. (1958) en Van der Spek (1986) gaven expliciet aan dat de zetels aan hun partij behoorden, maar ze zich door de gang van zaken gelegitimeerd zagen om hun zetel niet af te dragen. Betoogd zou kunnen worden dat de politici Goedhart c.s. (1970), Huijsen (1976) en Scholten en Dijkman (1983) impliciet aangeven dat Kamerzetels aan de partij behoren op basis van haar program en dat een schending van het program een legitimering voor afsplitsing geeft.

De legitimering ligt sinds 2002 voornamelijk bij het aantal behaalde voorkeurstemmen. Hiermee lijkt de verhouding tussen de kiezer en de vertegenwoordiger weer te prevaleren boven de verhouding tussen de vertegenwoordiger en de politieke partij. Djoeke Altena (1991) is jurist, momenteel bezig met de afronding van zijn master civiel recht aan de Radboud Universiteit te Nijmegen en heeft afgelopen jaar de geschiedenis master Politiek & Parlement afgerond. In het kader van die studie heeft hij zich verdiept in afsplitsende Tweede Kamerleden. Addendum: Groep Kuzu/ Öztürk Tekenend voor de actualiteit van afsplitsingen is de afsplitsing van de leden Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk. In de nacht van 13 november2014 werden de Kamerleden Kuzu en Öztürk uit de PvdA-fractie gezet.20 het licht van dit artikel is het interessant om te zien hoe er op de afsplitsing gereageerd werd. Geheel in lijn met het artikel werd de nadruk gelegd op het aantal behaalde voorkeurstemmen en de vraag wie deze Kamerleden vertegenwoordigen. 21 De net afgesplitste Kamerleden roepen via de sociale media de burgers op om hun van input en ideeën te voorzien.22 In hun eigen verklaringen geven Kuzu en Ozturk aan dat ze zich gesterkt voelen door de vele steunbetuigingen die ze krijgen en dat ze het ‘kritische geluid van veel mensen, waaronder teleurgestelde PvdA-kiezers (…) vertolken’. 23 Hiermee geven ze aan dat de band tussen de volksvertegenwoordiger en het electoraat, in hun ogen, belangrijker is dan de band tussen de volksvertegenwoordiger en de politieke partij.

Page 26: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

26

                                                                                                               1 ‘50Plus + 50Plus = puberpartij’, NRC Handelsblad (3 juni 2014) ; ‘Kopstukken 50Plus kibbelen maar door; Overgebleven Kamerlid: ik kreeg alleen tegenwerking’ De Telegraaf (2 juni 2014); ‘Hersenschimmen’, de Volkskrant (31 mei 2014) 15; ‘50Plus maakt van breuk een klucht’, de Volkskrant (30 mei 2014); ‘Het is nu echt een puinhoop geworden bij de ouderenpartij’, NRC Handelsblad (30 mei 2014 ) 6; ‘Vertrek Martine Baay uit Tweede Kamerfractie’, Website Norbert Klein (29 mei 2014) online beschik baar via: http://norbertklein.nl/diversen/ vertrek-martine-baay-uit-tweede-kamerfractie/ (geraadpleegd op 4 oktober 2014). 2 ‘Afsplitsingen fracties Tweede Kamer’, Parlement & Politiek (z.d.) online beschikbaar via: http://www.parlement.com/id/vh8lnhrpmxvk/afsplitsingen_fracties_tweede_kamer (geraadpleegd 4 oktober 2014). 3 Voor het jaartal 1919 is gekozen omdat dit werk alleen afsplitsingen na de invoering van het algemeen kiesrecht wil behandelen. 4 D.J. Elzinga en C. Wisse, De parlementaire fractie (Groningen 1988) 185, 187; P.P.T. Bovend’Eert en H.R.B.M. Kummeling, Het Nederlandse parlement (Deventer 2010) 131-132; Kleijkers, Stemmen zonder last.  De functie van het vrije mandaat in het hedendaagse staatsrecht (Maastricht 1993) 265-272. 5 ‘Een schrijven van mr. Van Groenendael’, De Telegraaf (9 september 1919) 5; ‘De zaak- Van Groenendael, Een petitionnement tot Kamerontbinding?’, De Telegraaf (23 oktober 1919) 6. 6 D.J. Elzinga, De politieke partij en het constitutionele recht (Nijmegen 1982) 193. 7 ‘Verslag bevindingen inzake conflict Ali Lazrak – SP’ SP.nl (geraadpleegd 21-07-2014). 8 HTK 1978-1979, 14224, nr. 6, p.7; HR 18 november 1988, AB 1989, 185 (Arubaanse verkiezingsafspraak). 9 ‘De Kamerzetel van Mr. J.E.W. Duys’, De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad (30 november 1935)1; ‘Het uittreden van mr. Duys’ De Sumatra Post (11 december 1935) 13. 10 ‘De kwestie Duys; antwoord van Mr. Albarda’, Nieuwe Tilburgsche Courant (18 december 1935) 1. 11 ‘CPN I en II “duelleerden” bij installatie in Kamer’, De Telegraaf (16 april 1958) 4. 12 ‘Kamerfractie BP uiteengevallen, Strijd om de macht tussen Koekoek en Harmsen’, De Waarheid (14 december 1966) 1; ‘Stellingenoorlog in Boerenpartij’, De Waarheid (26 juni 1968) 3; ‘Niet wij, maar Koekoek weg’ Friese koerier (24 juni 1968) 11; ‘Groep Harmsen omgevormd in partij “Binding-Rechts”’, Leeuwarder courant (21 oktober 1968) 3; ‘Nieuwe partij opgericht, Binding-Rechts voor 300 leden’, De Tijd (21 oktober 1968) 7; ‘Koekoeks fiasco nu compleet’ Nieuwsblad van het Noorden (16 november 1968) 3; ‘Uit de Kamer geklapt, Aartsvijanden kijken

                                                                                                                                                                             Koekoek in de nek’, Leeuwarder courant (16 november 1968) 13. 13 ‘Goedhart uit de PvdA-fractie’, De waarheid (31 maart 1970) 2; ‘DS’70 vijftiende partij in parlement, Den Uyl versnelt breuk’, De tijd: dagblad voor Nederland (14 mei 1970) 1; ‘Uitgetreden PvdA’ers als groep- Goedhart in de Kamer’, Nieuwsblad van het Noorden (15 mei 1970) 25; ‘Den Uyl’, De tijd: dagblad voor Nederland (14 mei 1970) 6; ‘Goedhart: met DS’70 de echte doorbraak’, Het vrije volk: democratisch socialistisch dagblad (20 mei 1970) 21. 14 HTK 1975-1976, 3675-3676; ‘Jac. Huijsen verdedigt innemen kamerzetel’, Nederlands dagblad: gereformeerd gezinsblad (31 maart 1976) 5; ‘CHU verliest zetel aan Jac. Huysen’ De Telegraaf (22 maart 1976) 3. 15 HTK 1983-1984, 1796-1801; ‘Spookrijders’, De Telegraaf (21 oktober 1983) 3; ‘CDA- dissidenten vormen desnoods tweemans-fractie’, Nieuwsblad van het Noorden (9 november 1983) 1; ‘CDA speelt Scholten en Dijkman bal terug’ Het vrije volk (07 januari 1983) 3. 16 HTK 1985-1986, 2573. 17 ‘Weisglas: Afsplitsen bemoeilijken’, Trouw.nl (12 december 2002) online beschikbaar via: http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article/detail/2582845/2002/12/12/Weisglas-Afsplitsing-bemoeilijken.dhtml (geraadpleegd 05 oktober 2014). 18 ‘Weisglas wil afsplitsing in Kamer onmogelijk maken’, Dagblad van het Noorden (17 januari 2004); ‘Weisglas wil geen splinterfracties’ Algemeen Dagblad (17 januari 2004) 5; ‘Afsplitsing is zetelroof’ Website Frans Weisglas (z.d.) online beschikbaar via: http://www.fransweisglas.nl/images/uploads/publicaties/59.pdf (geraadpleegd 26 juli 2014); ‘Weisglas: Afsplitsing bemoeilijken’ Trouw (12 december 2002) 3; ‘Uit de fractie, dan ook uit de Kamer’, het Parool 12 december 2002) 6. 19 Saillant detail: deze beredeneerwijze houdt geen rekening met de kiesdrempel. Verdonk behaalde bij de verkiezingen van 2010 49.992 voorkeurstemmen, wat niet genoeg was voor een zetel omdat haar partij de kiesdrempel niet behaalde. 20 ‘PvdA stuurt Turkse Kamerleden weg na kritiek op integratiebeleid Asscher’, Volkskrant.nl (14 november 2014) http://www.volkskrant.nl/politiek/pvda-stuurt-turkse-kamerleden-weg-na-kritiek-op-integratiebeleid-asscher~a3789737/ (geraadpleegd 20 november 2014). 21 Kritiek PvdA op ‘vreselijke uitspraken’eigen Turkse Kamerleden’ Website Parool < www.parool.nl > ‘Pvdgeraadpleegd 20-11-2014. 22 Dit is overigens geen nieuwe ontwikkeling, toen de Kamerleden J.M. Aarden, H. Kessel en P.J. Janssen zich in 1968 van de Katholieke Volkspartij (KVP) afsplitsten riepen dezen hun kiezers ook op om adhesiebetuigingen op te sturen. Zie: ‘Groep-Aarden is tegen het etiket “christelijk”’, De Tijd: dagblad voor Nederland (28 februari 1968) 1. 23 ‘ Laat je stem horen!’, Bericht op Facebook-pagina Tunahan Kuzu (14 november 2014). ‘Iedereen bedankt!’, Bericht op Facebook-pagina Tunahan Kuzu (14 november 2014).

Page 27: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

27

Onderwijs als een vreedzaam wapen – onderwijssamenwerking tussen de EU en Rusland

Sophie van Dam, Kirsten van Iersel, Philipp Jakubeit, Akemi Jeuken en Max Laven

Gedurende de afgelopen twee decennia is de relatie tussen de Europese Unie (EU) en Rusland voortdurend veranderd. Momenteel bevindt deze relatie zich in een fase die (officieel) omschreven wordt als een ‘strategisch partnerschap’ (strategic partnership). Barysch1 en Bond2 hebben beschreven dat de relatie tussen Rusland en de EU over het algemeen verre van optimaal is. Sterker nog, de betrekkingen tussen de EU en Rusland zijn recentelijk verslechterd, vanwege de crisis in Oekraïne. Dit heeft ontegenzeggelijk gevolgen voor de onderwijsprogramma’s die de EU en Rusland gezamenlijk willen opzetten. In dit artikel wordt betoogd dat juist het (academisch) onderwijs en onderzoek gebieden zijn waarop toenadering tussen beide machtsblokken mogelijk en zelfs wenselijk is. Veranderende verhoudingen In 1991 werd Rusland internationaal geaccepteerd als de opvolger van de USSR en werden er, met wisselend succes, democratiseringsprocessen gestart. In het eerste decennium na de ineenstorting van de Sovjetunie zocht Rusland nog sterk toenadering tot de EU en haar democratisch model. Deze houding veranderde rond de eeuwwisseling. Rusland werd een grotere mogendheid en beschouwde de inmenging van de EU steeds vaker als patriarchaal.

Het basisdocument van de huidige samenwerking is de 'Partnership and Cooperation Agreement' (PCA). Voor Rusland betekent dit dat er naast een aantal bilaterale relaties met EU-lidstaten ook samengewerkt wordt met de EU als geheel. In 2003 zette de EU de European Neighbourhood Policy op. Omdat Rusland hier geen deel van uit wenste te maken, is het een strategische partner geworden. Het huidige partnerschap tussen de EU en Rusland omvat vier Common Spaces: economie; vrijheid, veiligheid en recht; externe veiligheid; en onderzoek, educatie en

cultuur. Van de laatstgenoemde zijn onderzoek en educatie twee van de steunpijlers van het partnerschap. Hoewel de EU deze twee pijlers officieel als succesvol beschouwt, zijn er wel degelijk prominente problemen.

Ten eerste hebben Rusland en de EU verschillende doelstellingen wat betreft (hoger) onderwijs en onderzoek. De EU verwacht van haar partners dat ze stabiel en betrouwbaar zijn en ze streven naar een gemeenschappelijke basis en samenwerking. Rusland daarentegen ziet de EU vooral als obstakel en heeft als belangrijkste prioriteit het in stand houden van haar eigen status als grote mogendheid. Hoewel educatie voor Rusland een binnenlandse aangelegenheid is (bijvoorbeeld de meeste masterprogramma's zijn alleen in het Russisch), vroeg president Poetin in 2012 aan de Russische universiteiten om zich in te zetten voor een plek in de TOP-100 van de QS World Rankings, omdat tot nu toe niet één Russische universiteit op deze lijst vertegenwoordigd is. Om deze doelstelling te bereiken heeft Rusland de EU hard nodig.

Gelijkwaardig partnerschap heeft ook economische consequenties. Voor educatie betekent dit dat ieder land dat aan internationale uitwisseling deelneemt evenveel moet betalen en de vraag is of Rusland dit wel wil. Rusland heeft een groot gebrek aan gespecialiseerde krachten en zou daarom kunnen profiteren van internationale uitwisselingsprogramma’s.

Economische belangen van het strategisch partnerschap tussen de EU en Rusland zijn vanzelfsprekend op allerlei beleidsterreinen. Wederzijds vertrouwen ontbreekt momenteel echter. In de laatste jaren konden de EU en Rusland alleen in zogenoemde low-key kwesties, zoals onderwijs, overeenstemming bereiken. Onderwijs als samenwerkingsmogelijkheid

Page 28: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

28

Hoewel men uit alle recente spanningen en problemen zou kunnen afleiden dat Rusland en de EU weinig gezamenlijk kunnen doen, zijn low-key onderwerpen juist een goed uitgangspunt gebleken om wel samen te werken. Zowel de EU als Rusland ervaren op het gebied van onderwijs concurrentie uit andere delen van de wereld, met name vanuit de Verenigde Staten en China.. Dit maakt samenwerking voor zowel de EU als Rusland interessant. Zij zouden bijvoorbeeld een eigen rangorde van universiteiten kunnen oprichten als alternatief voor de Shanghai index, waar op dit moment vooral China, Groot-Brittannië en de VS in vertegenwoordigd zijn. Erasmus+ is het meest recente onderwijsprogramma van de EU, gericht op het bij elkaar brengen van alle uitwisselingsprogramma’s met de verschillende partnerlanden. Echter, de EU heeft problemen bij het invoeren van Erasmus+ in Rusland. Het eerste probleem dat ook bij oude programma's al bestond, is dat beide partners even veel zouden moeten betalen voor de uitwisseling. Het tweede probleem is de motivatie van deelnemers, en dan met name het informeren van studenten over de mogelijkheden van internationale mobiliteit. Veel universiteiten en studenten zijn niet bekend met de opties die er zijn, en bovendien zijn de aantallen Europese studenten die ervoor kiezen naar Rusland te gaan nog altijd lager dan andersom. Een derde probleem, dat op het politieke vlak een rol speelt, is dat de EU zichzelf als post-soeverein instituut opstelt, terwijl Rusland een traditionele soevereine positie inneemt.

Rusland en de EU zijn het echter eens over de inhoud en de structuur van Erasmus+. Dit leidt tot de aanname dat zij beiden gezamenlijke doelen op lange termijn hebben, maar dat hun doelen voornamelijk op korte termijn verschillen.

Gezamenlijke doelstellingen in onderwijs Juist deze gemeenschappelijke doelen vormen de kern van het zogenaamde Bologna-proces. Het idee van dit proces en tevens van

Erasmus+ is het creëren van een gemeenschappelijk onderwijs- en onderzoekssysteem van de EU en haar buurlanden. Ieder land mag zich bij het Bologna-proces aansluiten wanneer het de declaratie ondertekent.

Momenteel wordt in Rusland de Bolognadeclaratie in drie stappen geïmplementeerd: ten eerste wordt het Bachelor-Master systeem geïntroduceerd in het hoger onderwijs. Ten tweede heeft de implementatie van het ECTS systeem een centrale rol. De derde stap is dat gemeenschappelijke certificaten en diploma’s worden geïntroduceerd. Deze stappen zijn bijna afgerond, maar mobiliteit blijft een probleem.

In Rusland zijn er drie verschillende soorten universiteiten: Staatsuniversiteiten (betaald door Moskou), nationale onderzoeks-universiteiten, en reguliere universiteiten. De eerste twee soorten krijgen voldoende financiering, maar reguliere universiteiten niet. Dit leidt tot een situatie waarin het niet overal mogelijk is om voldoende internationaal onderwijs aan te bieden. Het Erasmus+ programma heeft als doel om deze universiteiten helpen zich op dit gebied verder te ontwikkelen. Verder zou in Rusland de distributie van informatie met betrekking tot uitwisselingsprogramma’s kunnen worden uitgebreid, om te bereiken dat zowel studenten als onderzoekers zich meer bewust worden van de mogelijkheden. Hierbij kan benadrukt worden dat uitwisselingsprogramma’s gunstig zijn voor partneruniversiteiten, onder meer vanwege een verbetering van de positie op internationale ranglijsten en als aanvullend bron van financiering. Met andere woorden; de prioriteit zou moeten liggen op de reguliere universiteiten, en niet op staatsuniversiteiten.

In ons onderzoek hebben we de effectiviteit van drie beleidsmatige toekomstscenario’s (status quo, minder samenwerking en meer samenwerking) beoordeeld op basis van drie criteria: economische effecten, academische effecten en effecten op het gebied van ‘human resource skills’. Onderwijs wordt niet alleen vaak in

Page 29: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

29

verband gebracht met economische ontwikkeling, maar het zou daarbij ook de kwaliteit van arbeidspotentieel en het algemene academische klimaat verbeteren. Behouden van de status quo Hoewel het behouden van de status quo in de huidige gespannen politieke situatie de meest realistische en waarschijnlijkste optie lijkt, zal het op lange termijn niet effectief zijn. In het huidige Europese beleid wordt Rusland officieel als ‘gelijkwaardige partner’ beschouwd, maar in het Erasmus+ programma is van een gelijkwaardige samenwerking allerminst sprake. Zowel de EU als Rusland zouden daarom baat hebben bij een beleid waarin de verantwoordelijkheden daadwerkelijk eerlijk verdeeld zijn. Dat zou wel betekenen dat het huidige onderwijsprogramma op de schop moet. Minder samenwerking De EU zou er ook voor kunnen kiezen om de samenwerking te verminderen, door op de financiering en promotie van de huidige projecten te bezuinigen of hier zelfs in het geheel mee te stoppen. Op de korte termijn kan de EU hiermee vanzelfsprekend kosten besparen, maar uiteindelijk zal het vooral nadelige effecten hebben. Voor studenten en academische staf, in zowel Rusland als Europa, beperkt het de keuzevrijheid en de mogelijkheid om hun kennis en vaardigheden te verbeteren, wat tot verschraling van het onderwijs leidt. Bovendien zijn uitwisselingsprogramma’s een relatief non-controversiële, maar effectieve manier om de reputatie en de internationale positie van Europa te verbeteren. Meer samenwerking Dit brengt ons bij het derde scenario; meer academische samenwerking met Rusland. De EU zou de uitwisselingsprogramma’s kunnen uitbreiden en verdiepen, zodat niet alleen de academische mobiliteit, maar ook de integratie van de beide onderwijssystemen wordt bevorderd. Dit vergt van beide partners meer inzet en financiering, maar heeft op langere

termijn positieve economische, academische en politieke effecten. Juist in deze onvoorspelbare tijden is het belangrijk dat Rusland en de EU ideeën blijven uitwisselen in plaats van tegenover elkaar te zetten. Hoger onderwijs is hiervoor het meest toegankelijke, maar ook meest fundamentele domein. Conclusies Hoewel de spanningen tussen de EU en Rusland de afgelopen periode enorm zijn opgelopen, stellen wij dat samenwerking op het gebied van hoger onderwijs mogelijk en zelfs wenselijk is. Om dit te bewerkstelligen moeten zowel de EU en Rusland wel enkele stappen zetten: De EU zou internationaal educatiebeleid moeten koesteren vanwege het relatief gedepolitiseerde karakter en indirecte voordelen op andere beleidsterreinen zoals de politieke en economische beleidssfeer.

De EU moet bovendien haar houding ten opzichte van Rusland aanpassen. In plaats van een paternalistische houding is een meer pragmatische en gelijkwaardige relatie gepast.

Daar vloeit tevens uit voort dat de EU minder gericht moet zijn op het direct overbrengen van culturele waarden van de EU aan Rusland, maar meer op gericht zou moeten zijn op dialoog en de uitwisseling van ideeën.

De onderhandelingen over visa D en verblijfsvergunningen moeten door de EU en Rusland heropenend worden, om het voor deelnemers aan uitwisselingsprogramma’s makkelijker te maken om hun internationale carrière te vervolgen.3

Sophie van Dam (1992), Kirsten van Iersel (1992), Philipp Jakubeit (1985), Akemi Jeuken (1986) en Max Laven (1989) waren afgelopen studiejaar lid van de interdisciplinaire en internationale denktank European Politics, die deel uitmaakt van het Honours Programma Reflections on Science.

Page 30: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

30

                                                                                                               1 K. Barysch, The EU and Russia: strategic partners or squabbling neighbours? (Londen 2004). Beschikbaar via http://www.cer.org.uk/sites/default/files/publications/attachments/pdf/2011/p564_russia_strat_squabb-940.pdf (geraadpleegd op 30 november 2014). 2 I. Bond, ‘The EU and Russia: Uncommon spaces’ (2014), beschikbaar via http://www.cer.org.uk/sites/default/files/publications/attachments/pdf/2014/pbrief_eu_russia_april14-8719.pdf (geraadpleegd op 30 november 2014). 3 Visa D is een verblijfsvergunning die van toepassing is als langer dan 90 maar korter dan 180 dagen verbleven zal worden als toerist, student, op een zakelijke reis, om vrienden en/of familie te bezoeken of bij tijdelijk dienstverband.

Page 31: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

31

Technisch inzicht, gezond verstand en hart voor de wereld Interview met Lizette van der Kamp

Lizette van der Kamp (1978) is biomedisch werktuigbouwkundige en werkt bij Artsen zonder Grenzen. Volonté Générale sprak met haar over haar technische opleiding, ontwikkelingshulp en de overstap van het bedrijfsleven naar een NGO. Vanwaar de keuze voor een studie Werktuigbouwkunde aan de Technische Universiteit Delft? Op de middelbare school had ik een technisch profiel met onder andere wiskunde B en natuurkunde. Ik dacht: als ik voor een alfastudie kies, dan kan ik alleen maar denken. Als bèta probeer je om echt iets tastbaars te maken. Ik wilde graag iets creëren. Dat was de belangrijkste reden voor mijn keuze om de techniek in te gaan. Daarnaast is ‘de techniek’ in het algemeen en werktuigbouwkunde in het bijzonder zo ontzettend breed, je kunt er alle kanten op. Vrouwen zijn in de minderheid op de technische universiteiten in Nederland. Hoe heb je het ervaren om als vrouw een technische studie te volgen? Ik vind het van belang om zelf keuzes te maken. Hoewel vrouwen op de TU in de minderheid zijn, was er een docente die mij sterk inspireerde om juist als vrouw een technische studie te voltooien. Ik heb er over het algemeen absoluut geen nadeel aan ondervonden; het is echt hoe je er zelf mee om gaat. Het is bovendien goed samenwerken met mannen. Af en toe moest ik er misschien wel iets meer voor waken dat ik geen taken uit handen liet nemen: het ‘grote –broer-syndroom’ lag op de loer. Van studie naar baan: moest jij op zoek naar een baan of kwam de baan naar jou toe? Je hoort wel eens dat in de techniek de banen voor het oprapen liggen, maar ik moest wel

degelijk op zoek naar een baan. Bovendien had ik de wens om in het buitenland te gaan werken. In 2007 deed zich de mogelijkheid voor om als trainee bij een bedrijf in de VS aan de slag te gaan. Die kans heb ik met beide handen gegrepen. Het bedrijf waar ik toen werkzaam was, maakte protheses voor bijvoorbeeld soldaten die gehandicapt uit Irak terugkwamen.

Er was echter geen mogelijkheid om na het traineeship bij het bedrijf te blijven. Om die reden moest ik op zoek naar iets anders. Ik ben vervolgens naar Nederland teruggekeerd en heb een baan gevonden bij een bedrijf dat offshore olie- en gaspijpleidingen aanlegt. Dit bedrijf heeft bijvoorbeeld meegewerkt aan de (omstreden) Nord Stream-pijpleiding. Het werk was enerzijds totaal anders, want ik moest schakelen naar het rekenen met grote krachten. Anderzijds was door de brede technische opleiding aan de TU de stap ook weer niet zo groot. Het was een ontzettend leuke baan, omdat ik snel grote verantwoordelijkheid kreeg voor grote projecten en we overal ter wereld werkzaam waren. Daarnaast is er veel geld in die sector, waardoor er veel mogelijkheden waren voor onderzoek en innovatie. Tegelijkertijd was het erg intensief: tachtig procent van een dag ben je met je werk bezig. In januari 2011 heb je je baan in de offshore-industrie verruild voor een baan bij Artsen zonder Grenzen. Vanwaar deze sprong van het bedrijfsleven naar de wereld van de NGO? Daarvoor moeten we een stukje terug in de tijd. Voordat ik aan mijn studie begon, heb ik lang getwijfeld om ontwikkelingswerk te gaan doen. Ik heb er toen voor gekozen om te gaan studeren, maar de wens om in het buitenland mensen te helpen heb ik altijd gekoesterd. Tijdens mijn werk in de offshore heb ik de website van Artsen zonder Grenzen goed in de gaten gehouden. Ik had namelijk gezien dat zij ook op zoek waren naar projectmanagers

Page 32: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

32

met een technische achtergrond. Uiteindelijk is het me inderdaad gelukt een baan bij Artsen zonder Grenzen te krijgen. Hoe ziet dat werk bij Artsen zonder Grenzen er uit voor een biomedisch technicus? Mijn baan bestaat voor ongeveer veertig procent uit het reizen naar gebieden waar Artsen zonder Grenzen actief is. Ik word niet voor negen of tien maanden naar het buitenland uitgezonden, maar verblijf meestal voor een periode van twee tot zes weken op een locatie in het buitenland.

Het is niet mijn taak om een (nood)hospitaal op te zetten, maar ik ben wel betrokken bij ‘de inhoud’ van een ziekenhuis of hospitaal. Ik ben verantwoordelijk voor alle medische-technische apparatuur in het veld, functioneert en dat mensen ermee kunnen werken; kortom alles met een stekker dat gebruikt wordt voor diagnose of medische behandeling. Daarnaast moet ik er voor zorgen dat medicijnen voldoende worden gekoeld Dit doe ik in veldhospitalen, maar bijvoorbeeld ook in oude scholen die voor langere perioden tot ziekenhuis zijn omgetoverd. De meeste ziekenhuizen waar Artsen zonder Grenzen werkzaam is, staan niet in vluchtelingenkampen of gebieden waar nog dagelijks sprake is van een conflict; de meeste hospitalen in bijvoorbeeld de Democratische Republiek Congo of Myanmar bestaan minstens vijf jaar. Een ander goed voorbeeld van een langdurig project waar ik bij betrokken ben geweest, is de bestrijding van tuberculose in Oezbekistan. Tuberculosepatiënten hebben minimaal een behandeling van twee jaar nodig, dus ook de voorzieningen ter plaatse worden voor langere tijd opgezet. Verschillen je taken in binnen- en buitenland? Ik ben verantwoordelijk voor alle medische apparatuur in de ziekenhuizen. Ik heb een overzicht van 25 landen en in die landen zijn er tussen de twee en tien projecten. Met behulp van dat overzicht, nieuwe informatie en eigen ervaring analyseer ik waar mogelijke problemen zitten. Dan besluit ik samen met

mijn baas naar welke locatie ik zal gaan, waar de problemen zich voordoen. In principe moeten alle landen één keer per twee jaar bezocht worden. Een goed voorbeeld is Congo. Ik had een overzicht gemaakt om bezoeken af te leggen. Eerst neem ik contact op met de ziekenhuizen. Lokale technici brengen mij op de hoogte van de situatie en gaan, wanneer ik het ziekenhuis bezoek, met mij mee. Op basis van de informatie die mij tevoren is verstrekt en de situatie zoals ik die daar aantref, kan ik een training opzetten. Ook besluit ik, na overleg met de medische staf, welke apparatuur eventueel vernieuwd moet worden. Om alles rondom medisch-technische apparatuur binnen AzG zo efficiënt mogelijk te laten functioneren, heb ik een werkgroep opgericht samen met de andere 4 operationele centra (naast A’dam ook Barcelona, Parijs, Geneve en Brussel), die medische apparatuur selecteert. We maken bijvoorbeeld afspraken met Philips of Siemens om nieuwe apparatuur in te kopen. Mijn werk in Nederland richt zich ook op het ontwikkelen van een strategie die de komende vier jaren gebruikt kan worden. Op die manier houd ik me bezig met het ontwikkelen van een zo efficiënt mogelijk beleid. Ik balanceer tussen de ‘lokale’ vraag naar apparatuur en de overkoepelende strategie van Artsen zonder Grenzen. Het ene moment houd ik me dus bezig met inkoopbeleid voor apparatuur, het andere moment sta ik in een lokaal ziekenhuis uit te leggen hoe de nieuwe medische apparatuur gebruikt moet te worden. Artsen zonder Grenzen onderscheidt zich onder andere door haar onafhankelijkheid. In hoeverre maakt dit samenwerken met overheden of internationale organisaties lastig? Artsen zonder Grenzen heeft onafhankelijkheid inderdaad hoog in het vaandel staan. We zijn er sterk op gericht om niet afhankelijk te zijn van enige vorm van overheidsgeld. We willen niet gebonden zijn aan politieke beslissingen en agenda’s van anderen. Echter, in het veld werken we

Page 33: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

33

intensief samen met andere organisaties, zoals UNICEF of Save the Children. Denk daarbij aan de vluchtelingenkampen. Ook wordt er samengewerkt met overheden, want organisaties hebben toestemming van de overheid nodig om een land überhaupt binnen te komen. We leggen dan uit dat we een neutrale organisatie zijn en aan alle partijen hulp willen bieden. Overheden zijn ook een belangrijke factor in het garanderen van onze veiligheid.

Artsen zonder Grenzen is in veel gebieden actief en heeft daardoor toegang tot informatie die voor anderen (nog) niet beschikbaar is. Een goed voorbeeld is de situatie in de Centraal Afrikaanse Republiek. Het is voor Nederland lang onduidelijk geweest hoe ernstig de situatie daar was en eigenlijk nog steeds is. Wij zijn onafhankelijk, maar tegelijkertijd ook de ogen en oren van diplomaten en overheden. Het delen van informatie blijft echter wel gevoelig: we hebben toestemming om in die situatie te werken en omdat we een neutrale organisatie zijn, kunnen we niet zomaar alle informatie die we hebben met allerlei partijen delen. Wanneer je in een land zit, maak je als team afspraken over welke informatie er wel en niet naar buiten mag. Hoe is het nu om als bèta binnen een organisatie te werken die niet primair op technische processen is gericht? Is dat iets dat je meer studenten aan zou raden? Ik merk dat mensen met een technische achtergrond vaak een heel pragmatische insteek hanteren in het oplossen van problemen. Wanneer je een technische studie volgt, kun je daarna heel veel kanten op. Misschien is er op het moment een te eenzijdig beeld van de technische studie: je gaat erna aan de slag bij een technisch bedrijf. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Je kunt je bijvoorbeeld ook richten op duurzaamheid, beleid of ontwikkelingssamenwerking.

Page 34: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

34

Is dit nu later? Brigitte Geurts

Ooit zaten we allemaal vol dromen over wat er van de toekomst zou worden. We zouden later dolfijnentrainer, brandweerman of (in mijn geval) professioneel pannenkoekenversierder worden. We zouden later wonen in huizen met helikopterdek, boerderijen met eigen manege of (in mijn geval) een zwembad bewaakt door bloedhonden. We zouden later trouwen met een prins, prinses of (in mijn geval) die bebrilde jongen uit groep 4. We zouden later zoveel. Als ik terugkijk naar die dromen realiseer ik me dat ze geen van alle werkelijkheid zijn geworden. Heb ik mijn kans gemist - is mijn toekomst nu voorbij?

Net als Stef Bos vraag ik me soms af: is dit nu later? En moet ik me nu zorgen maken dat ik die jongen uit groep 4 in geen jaren meer gezien heb, ik niet eens in de buurt van het zwembad woon en ik met pannenkoeken versieren het amateurniveau nooit heb kunnen ontstijgen? Ik heb toch twintig jaar de tijd gehad, en er blijkbaar weinig mee gedaan. ‘Ik snap geen donder van het leven, ik weet nog steeds niet wie ik ben’, ben ik het wederom met Stef Bos eens, maar toch durf ik nog steeds te dromen. Voorzichtigjes. Over een later dat misschien nooit gaat komen en een toekomst die misschien voorbij zal zijn zonder ooit werkelijkheid te zijn geworden.

Toen ik er als klein meisje achter kwam dat je bij het zien van een vallende ster een wens mag doen, wenste ik dat ik altijd wensen mocht doen, wel of geen vallende ster. En wensen deed ik. Hoewel ik nu niet meer weet of dit ging over mijn toekomstige carrière, woning of geliefde, weet ik vrij zeker dat mijn wensen maar zelden uitkwamen. Toch weerhoudt me dat er niet van om bij het zien van een vallende ster, het wegblazen van een wimperhaartje en het uitblazen van verjaardagskaarsjes ijverig een wens te doen. Er komt vast wel eens een wens uit. Dum spiro spero.

Soms lijkt het dat naarmate we groter worden, onze plannen voor de toekomst juist kleiner worden. Dat klinkt ergens wel logisch, want we hebben nu een veel beter beeld van de haalbaarheid van onze wensen. Maar is dat enige reden, of hebben we niet zoveel hoop meer? Durven we niet meer zo groots te dromen? Toekomstdromen geven weliswaar richting aan het leven, maar dat leven heeft de neiging om nogal eens van koers te veranderen. Misschien durven we niet meer zo oprecht te zijn over onze dromen nu we zelf het bewijs zijn dat niet alle dromen uitkomen.

Wanneer we onze dromen uitspreken, of dat nou voor onszelf of voor anderen is, worden ze ‘echt’. Door toe te geven dat we iets willen, leggen we ons ook onherroepelijk vast aan het wagen van een poging om dat voor elkaar te krijgen. Als we zwijgen over onze stiekeme plannen, hoeven we ons falen nooit toe te geven wanneer een droom geen werkelijkheid wordt. Maar op die manier missen we ook dat extra duwtje in de rug dat we nodig hebben om onze moed bij elkaar te rapen en het gewoon te proberen. Dus durf vooral groots te dromen en veel te wensen. Heb hoop! Alleen dan worden dromen misschien werkelijkheid. Thomas Edison is het met me eens: ‘Our greatest weakness lies in giving up. The most certain way to succeed is always to try just one more time.’

Met iedere dag wordt mijn toekomst iets korter, en mijn verleden langer. Maar in plaats van dat dat me afschrikt, glimlach ik bij de gedachte aan het deel van mijn leven dat me nog te wachten staat want ik weet zeker dat het mooi gaat zijn. De toekomst is nooit voorbij. Mijn kindsdromen zijn gaandeweg vervangen door nieuwe (meer realistische?) toekomstwensen. En dat is maar goed ook. Ik heb tenslotte inmiddels een andere bebrilde jongen gevonden en blijk allergisch te zijn voor het chloor in zwembaden. En het pannenkoeken versieren? Dat mogen mijn toekomstige kinderen later wel doen - wanneer dat later dan ook zal zijn. Brigitte Geurts (1989) is promovenda Analytische Chemie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Page 35: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

35

Gemengde gevoelens over samengesteld werk Rosanvallon Martijn van den Boom

Ruim twee jaar geleden ontving de Franse historicus en politiek denker Pierre Rosanvallon de Spinozalens. Ter gelegenheid hiervan werd in Nederland het boek Democratie en tegen-democratie uitgebracht. In het boek zijn verschillende teksten van en over de denker samengebracht. Het boek begint met een uitgebreide inleiding op het leven en het werk van Rosanvallon geschreven door Ido de Haan, hoogleraar Politieke Geschiedenis te Utrecht en juryvoorzitter van de Spinozalens 2012. Daarna komt Rosanvallon aan het woord. Eerst in een interview met Frank Meester – als docent verbonden aan de Haagse Hogeschool – afgenomen naar aanleiding van het winnen van de prijs. Hierna volgen een viertal teksten van de hand van Rosanvallon: de Spinozalezing en de drie inleidingen van Rosanvallons drieluik over hedendaagse democratie. Sinds het eind van de jaren 1970 mengt Rosanvallon zich in het Franse politieke debat. Aanvankelijk was hij vakbondsman, maar in 1983 zette hij de stap naar de academische wereld en werd onder leiding van François Furet lector aan de École des hautes études en sciences sociales (EHESS). Ook als academicus bleef hij actief als publiek intellectueel in denktanks, tijdschriften en onderzoeksscholen.1 Een flink aantal publica-ties, waaronder 23 boeken, volgden.2 Hoewel Rosanvallon zich gericht heeft op de Franse geschiedenis in zijn vroege werk, is zijn politiek filosofisch werk niet alleen gebonden aan Frankrijk. Ido de Haan wijst er in zijn inleiding op dat Rosanvallon zelfs actief een internationaal publiek opzocht. Zijn werk is in verschillende talen vertaald en gepubliceerd. De bundel Democratie en tegen-democratie vormt de eerste – en tot op heden de enige – Nederlandse vertaling van zijn werk.3

Democratie en tegen-democratie is een bloemlezing, een samengesteld werk van 166 pagina’s tekst (inclusief noten en (deel)titelbladen). Hiervan neemt Rosanvallon zelf honderd pagina’s voor zijn rekening. Wie

denkt te maken te hebben met een vertaling van het standaardwerk La contre-démocratie (2006) komt bedrogen uit: slechts de inleiding is er in te vinden. Dit samengestelde karakter van het boek wekt gemengde gevoelens op.

Het samengestelde werk vormt een prettige inleiding op het werk van Rosanvallon. De inleiding, het interview en de Spinozalezing geven een helder overzicht van de context waarin de Franse denker zich beweegt. In eerste instantie laat het zien wat de ontwikkeling van Rosanvallons carrière is geweest: een man van de praktijk, die overstapte naar de universitaire wereld, maar toch ook zijn publieke rol niet kon loslaten. Tevens geeft het inzichten in de intellectuele inspiratiebronnen en academische scholen waartoe Rosanvallon behoort. Hierdoor is het mogelijk om de zijn ideeën in een bredere context te plaatsen en de keuzes voor zijn onderwerpen beter te begrijpen. De belangrijke thema’s in zijn werk worden aan de hand van de inleidingen van het eerder genoemde drieluik – La contre-democratie (2006), La légitimité démocratique (2008) en La société égaux – met de lezer gedeeld. Deze inleidingen vormen een introductie op het hedendaagse werk van Rosanvallon. Het zijn redelijk uitgebreide inleidingen en ze gaan de diepte in. Doordat de inleidingen niet louter een opsomming der hoofdstukken zijn, geven ze de lezer van de bundel uitgebreid inzicht in de belangrijke thema’s die Rosanvallon behandeld. Bijvoorbeeld, de inleiding van La contre-democratie, ‘Wantrouwen en democratie’, stipt al de drie dimensies van tegendemocratie – toezichtsmacht, sanctie- en belemmer-machten, en volk als rechter (cursivering Rosanvallon, Red.) – aan.4 Desondanks weet de bundel niet te overtuigen. Inhoudelijk slaat het een groot gedeelte van Rosanvallons werk over. Naast politiek denker is Rosanvallon ook historicus. Hoewel zijn geschiedkundige werk met name is gericht op de Franse geschiedenis,5 biedt het ook inzichten die buiten Frankrijk van belang

Page 36: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

36

zijn.6 Voor een vollediger beeld van het werk van Rosanvallon zou het dan ook beter zijn om in ieder geval ook een gedeelte van een van zijn geschiedkundige werken op te nemen. Naast het drieluik over de actuele staat van democratie, bestaat er ook een geschiedkundige trilogie over de ontwikkeling van de democratie in Frankrijk – Le sacre du citoyen (1992), La peuple introuvable (1998) en La démocratie inachevée (2000). De vraag rijst op waarom de uitgever bijvoorbeeld niet de inleidingen van deze boeken in Democratie en tegen-democratie heeft opgenomen. Het zou een logische aanvulling zijn. Qua opzet slaagt de bundel er niet in om zich aan de gedachte te onttrekken dat het niet echt een boek van Rosanvallon is. Zoals hierboven gezegd, van de 166 pagina’s zijn er slechts honderd door de Franse denker zelf geschreven. Tijdens het lezen beklijft het gevoel dat het boek louter als inleiding op Rosanvallon is bedoeld en dat er terloops nog even een paar teksten van hem als bijlage zijn toegevoegd. Hierdoor ademt het werk vluchtigheid uit en geeft het een gevoel dat Democratie en tegen-demcratie een allegaartje is. Dit laatste wordt versterkt door de inclusie van het interview. Waar het stuk van De Haan een welkome introductie op het werk van Rosanvallon is, het overzichtelijk is en fijn leest, voelt het interview geforceerd en overbodig. Is het boek vanwege de bovengenoemde kritiekpunten een gemiste kans? In antwoord op deze vraag is het goed om voor ogen te houden voor welke lezers dit boek is bedoeld. Voor de geïnteresseerde leek vormt het werk een goede inleiding. Zij die niet thuis zijn in hedendaagse politiek-filosofische debatten vinden in de bundel genoeg stof tot nadenken. Het concept tegendemocratie is een interessante analyse van de huidige politieke samenleving en is op zichzelf al van genoeg waarde om de publicatie bestaansrecht te geven.

Door de wol geverfde politiek filosofen en historici die bezig zijn met het onderwerp democratie zullen weinig nieuws

vinden. Voor hen zijn de denkbeelden die naar voren komen in deze bundel waarschijnlijk reeds bekend. In dezen is eigenlijk alleen de inleiding van De Haan met zijn contextschets interessant voor als men op een heldere manier snel inzicht wil krijgen in de positie van Rosanvallon in de academische wereld.

Het is frappant dat Rosanvallon blijkbaar zo’n belangrijk denker is dat hij de Spinozalens verdient, maar niet zo belangrijk om zijn werk, of in ieder geval een van zijn werken, integraal te vertalen. Hopelijk stimuleren de verkoopcijfers van Democratie en tegen-democratie de uitgever om meer van Rosanvallon te publiceren. Kopen dus!

| P. Rosanvallon, Democratie en tegen-democratie (Uitgeverij Boom; Amsterdam 2012). ISBN 9789461050175. Paperback € 15,30. Martijn van den Boom (1987) is historicus en politiek filosoof. Op dit moment werkt hij als adviseur voor UWV.

                                                                                                               1 I. de Haan, ‘De democratie als werk in uitvoering. Pierre Rosanvallon over democratie, representatie en gelijkheid’, in P. Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie (Amsterdam 2012) 9-47, aldaar 14-21. 2 ‘Publicaties van Pierre Rosanvallon’, in in P. Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie (Amsterdam 2012) 167-169. 3 De Haan, ‘De democratie als werk in uitvoering’, 43. 4 P. Rosanvallon, ‘Wantrouwen en democratie. Inleiding tot La contre-démocratie’ in in P. Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie (Amsterdam 2012), 91-122, aldaar 102-109. 5 De Haan, ‘De democratie als werk in uitvoering’, 31. 6 Ibidem, 43.

Page 37: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

37

Zwartenhoofdenhuis Jacob van Hoof

Volgende week ga ik met drie oud-huisgenoten even zoveel dagen naar Riga, de hoofdstad van de Letse republiek. We boekten het stedentripje afgelopen augustus eigenlijk in een hete opwelling nadat één van ons in de WhatsApp-groep (binnen het studentenhuis schoolden wij stiekem samen) liet weten dat hij op internet op een belachelijk goedkoop aanbod was gestuit dat we niet aan ons voorbij konden laten gaan. Het arrangement – vijfenvijftig euro voor een driedaagse reis en verblijf – werd dan ook door enkele oo-em-ef-gee’s, smilies waarvan monden openvielen en dansende bananen ontvangen. Voor we het wisten was voor ons besloten dat we Sinterklaas in de Baltische winter zouden vieren. In de warme zomer leek het feestseizoen nog ver weg. Nu de avonden bar en lang worden en steeds korter dag tot aan de trip, doe ik vlot vooronderzoek naar een stad die ik nog helemaal niet ken. Riga, zo lees ik mezelf in, heeft zo haar warme en koude kanten. Ik leer van haar continentaal klimaat, haar roerige geschiedenis waarin zij onder bewind van vele overheersers viel, de grootheden die zij voortbracht en de vele bezienswaardigheden die zij rijk is. Ik kijk nu al uit naar de Centrale Markt welke is geconstrueerd uit vijf imposante bogen van enorme Duitse Zeppelinhangaars uit de Eerste Wereldoorlog. Ook groeit mijn enthousiasme huizenhoog voor de schijnbaar vele Art Nouveau-architectuur die er in de binnenstad te vinden is.

Op een donkere novemberavond neem ik tijdens mijn online ontdekkingstocht kennis van het bestaan van het Schwarzhäupterhaus, gelegen aan het Raadhuisplein. Ik moet, waarschijnlijk net als u, een beetje glimlachen om de onbeschroomde naam. Juist: het ‘Zwarthoofdenhuis’. Laat het de allochtone gemeenschap in Nederland in deze tijd maar niet horen. Dit gildehuis, dat in de veertiende eeuw gebouwd is, ontleent haar naam aan het Broederschap der Zwarthoofden, bestaande uit ongehuwde Duitse kooplieden en andere niet-autochtone burgerij van de stad die de Heilige Mauritius hadden geadopteerd als hun beschermheilige. Mauritius was een vereerd man en naar wat blijkt na nog een aantal klikken van mijn muis, bovendien zo zwart als roet. Een echte brother, zo stel ik me hem voor, en ik glimlach nog een keer. Hoe meer beelden van hoe hij als cartooneske creool pronkerig in gevelstenen uitgehouwen op de façade van het onbeschoorsteende pand prijkt tot me komen, hoe meer mijn gelaatsuitdrukking de trekken van een grimas meekrijgt. Had het Zwarthoofdenhuis op de Markt in Gouda gestaan, dan waren er vast al wat Kamervragen over gesteld of was het gebouw misschien zelfs aan een beeldenstorm onderhevig geweest. Lang heb ik me niet willen mengen in de zwartepietendiscussie, een begrip met zoveel nieuws- en woordwaarde dat het vanaf dit jaar onder toeziend oog van meerdere medespelers vast steeds vaker genoegzaam op het scrabblebord zal worden uitgelegd. Lang ook heb ik verkondigd ‘geen mening’ te hebben in de discussie over de vraag of de hervorming van een traditioneel West-Europees kinderfeest, waar ik tot mijn zevende nog heilig in geloofde maar tot op kort geleden pas de kinderlijke onschuld uit verdwijnen zag, gerechtvaardigd is. Nu, lang na de parachutesprong uit de kinderdroom waarin moeder, opvoeder, mens en maatschappij gaandeweg meer gaten schoot, word ik als groot geworden kind plots met open ogen en volwassen neus op de zwart/witte feiten van de huidige realiteit gedrukt. In deze tijdsgeest waarin de vrijheid van meningsuiting hoogtijdagen beleeft, ieder individu door pers en social media een ongenuanceerde spreekbuis krijgt en zo ten taaltonele treedt, waarin zelfs een zelfbenoemd poëet als ik in Volonté Générale een podium kreeg, wordt het misschien tijd dat ook ik maar eens stelling neem. Bij dezen bent u er getuige van.

Nu onze heilige huizen andermaal geen onaantastbare waarheid blijken, zou het ons staan en sieren als we onze rituelen, het gevoel van nationale trots en de angst voor verandering (de drie pijlers ook wel ‘traditie’ geheten) geheel tégen die gewoonte in opzij zetten en anders invullen nu sommige flagrante aspecten ervan bij enkele bevolkingsgroepen in onze maatschappij op innerlijk verzet stuiten. We mogen een dergelijk geluid niet bagatelliseren ten faveure van een superieur

Page 38: Volonté Générale 2014-4

Volonté Générale 2014 - n°4

38

collectiviteitsgevoel en de waan waarin we onze kinderen opvoeden waar ze vroeg of laat, al dan niet door ons dan wel een ander, toch weer uitgehaald worden. Geheel in de Hollandse calvinistische traditie is het daarom de hoogste tijd voor hervorming en verbeeldingsstorm.

Jacob van Hoof (1981) is dichter en schrijver die publiceert onder het pseudoniem 'Djeekop de Dichter'.  

Page 39: Volonté Générale 2014-4