Volonté Générale 2011-1

41

description

Het eerste nummer van Volonté Générale

Transcript of Volonté Générale 2011-1

Page 1: Volonté Générale 2011-1
Page 2: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

Inhoudsopgave

Hoofdredactioneel 2

Dilemma’s van een elite 4 Dieuwertje ten Brinke

Het einde van het Postmodernisme? 9 Jordy Geerlings

Educatie en piramides 16 Martijn van den Boom

Een nieuw diplomatiek paradigma? 22 Niek Alofs

Het maximale uit mijzelf halen 31 Interview met Dirk Cornelissen

Dagboek van een jonge dromer 36 Gaard Kets

Arabische lente en Westerse winterslaap 38 Joep Willemsen Een blik vooruit 39

Colofon

Hoofd- en eindredactie Martijn van den Boom

Gaard Kets Jan Maas

Medewerkers aan dit nummer Niek Alofs, Dieuwertje ten Brinke, Jordy Geerlings en Joep Willemsen

Contactgegevens email: [email protected]

internet: vlntgnrl.tumblr.com

Aanmelden abonnement Voor gratis digitale toezending kunt u

zichzelf via het bovengenoemde email-adres aanmelden.

Aanleveren stukken Uitsluitend per email onder

vermelding van contactgegevens en een korte persoonsbeschrijving. De hoofdredactie houdt zich het recht

voor zonder opgaaf van reden stukken te weigeren. Sluitingsdatum

voor nummer 2: 11 juli 2011.

Copyright © Niets uit deze uitgave mag worden

vermenigvuldigd op welke manier dan ook voor commerciële doeleinden,

vraag hiervoor eerst toestemming van de hoofdredactie en de auteur(s).

Page 3: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

2

Hoofdredactioneel Voor u ligt de eerste uitgave van het nieuwe opiniërende tijdschrift Volonté Générale. In het huidige tijdschriftenaanbod is er vrijwel geen opiniërend blad dat aandacht besteedt aan het milieu van jonge intellectuelen die nog studeren of pas zijn afgestudeerd. De ‘Grote Drie’ – Vrij Nederland, HP/De Tijd en Elsevier – richten zich met name op de gevestigde mens die al met zijn carrière gevorderd is. Universiteitsbladen worden door de instituties steeds verder aan banden gelegd. Bovendien zijn deze niet in staat om diepgaande discussies te leiden in de academische wereld, daar zij meer informatief of amuserend zijn. De afwezigheid van een forum voor jonge intellectuelen is volgens de redacteuren van dit blad een groot gemis en was aanleiding voor het oprichten van het nieuwe tijdschrift Volonté Générale. In de huidige tijd zien wij in Nederland en de wereld om ons heen grote veranderingen optreden. In Nederland maakt de democratie een woelige periode door en ook buiten ons land zijn er grote verschuivingen in het wereldbeeld. Zonder oordelen te willen vellen of de huidige veranderingen en hervormingen een zegen dan wel een vloek zijn, stellen wij vast dat het noodzakelijk is dat de toekomstige generatie van Nederland nadenkt over de maatschappij en de veranderingen die zich daarin voordoen.

Het doel van dit tijdschrift is dan ook om de zich veranderende wereld te beschrijven en deze verschuivingen te verklaren. Belangrijker echter is het aanvoeren van de discussie over hoe wij als jonge academici de voor onze voeten liggende wereld kunnen veranderen en welke koers hierbij gevolgd dient te worden. Wij geloven dat debatten in politiek en samenleving op dit moment, ook onder de elites, te plat gevoerd worden. Met dit tijdschrift pogen wij een brede maatschappelijke discussie in gang te zetten. Hierbij gaat het niet om korte-termijn visies, maar om een debat over de grondbeginselen van de Nederlandse samenleving en de wereld en de rol die jonge academici daarin kunnen of moeten spelen.

Om discussie en debat te bevorderen zal in dit blad een belangrijk deel zijn weggelegd voor ingezonden brieven of artikelen. Daarnaast is er een vast aantal onderwerpen waarover wordt geschreven. Onder meer thema’s als politieke filosofie, de Nederlandse politiek en samenleving, wereldpolitiek, ontwikkelingen binnen de universitaire wereld en Nederlandse en buitenlandse literatuur zullen een vaste plaats krijgen in dit tijdschrift. Tot slot zal voor de invulling van het blad gekeken worden naar wat er leeft onder jonge academici.

Waarom de titel Volonté Générale? Waarom de verwijzing naar de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau? Is dit een bekentenis van politieke kleur? Nee, het is een streven om met dit blad de Algemene Wil te vertegenwoordigen. Hiermee bedoelen wij niet dat we de wijsheid in pacht hebben, laat dat voorop staan. Het tijdschrift wil een forum zijn. Een forum waarin een ieder zijn mening mag verkondigen en waar een ieder repliek mag geven. De bedoeling is om verschillende visies in de samenleving samen te laten komen en met elkaar te discussiëren.

Page 4: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

3

Deze eerste editie is voornamelijk geschreven door jonge Nijmeegse studenten, maar het doel is om ook hoogleraren, universitair docenten en studenten uit andere steden aan te trekken als auteurs of commentatoren. Bij deze roepen wij een ieder dan ook op om zich te melden bij de redactie met goede ideeën of verbeteringen voor dit tijdschrift.

De redactie wil het blad zo transparant en democratisch mogelijk houden. Bij het bepalen van de geschiktheid van artikelen of commentaren zullen de kwaliteit en het onderwerp doorslaggevend zijn en het standpunt of de mening van de auteur zullen dan ook nooit als beoordelingscriteria gelden. Artikelen die provocerend van aard zijn, worden graag geplaatst, omdat de redactie van mening is dat daarmee een levendige discussie kan worden bevorderd.

Tot slot wenst de redactie van Volonté Générale u veel leesplezier en hoopt dat u door ons blad wordt uitgedaagd om na te denken over hoe wij de voor ons liggende wereld kunnen verbeteren. Niet alleen voor onszelf, maar voor iedereen.

Martijn van den Boom

Gaard Kets Jan Maas

Page 5: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

4

Dilemma's van een elite Dieuwertje ten Brinke

Hoog- en laagopgeleiden zijn in de Nederlandse democratie gelijk. Met deze woorden wordt echter een verschil blootgelegd, een fenomeen dat de politicologische gemoederen aardig bezig houdt: een nieuwe kloof in de samenleving en wel bepaald door opleiding. De zogenaamde diplomademocratie. Is er ondanks onze inzet voor de ontwikkeling van een land waarin vrijheid, gelijkheid en solidariteit centraal staan toch een foutje geslopen in de democratie en waarom is dat zo'n probleem?

Dat er verschillen bestaan tussen mensen die een ander type opleiding hebben gevolgd behoeft geen uitleg, maar voordat iemand onderscheid durft te maken moet er een enorme drempel worden beklommen. Het verschil is er, maar onderscheid maken is simpelweg not done en politiek incorrect. Onze democratie is er dan ook op ingericht dat iedereen, ongeacht afkomst of opleiding, evenveel rechten heeft als het gaat om het bestuur van Nederland. Iedere Nederlander heeft actief en passief kiesrecht. Om zover te komen heeft de Nederlandse parlementaire democratie zich meer dan honderd jaar ontwikkeld en aan deze grondrechten moet zeker niet getornd worden. Politieke partijen als GroenLinks en D66 willen zelfs nog verder gaan en de Nederlandse bevolking meer inspraak geven door een (correctief) referendum. Maar ook juist binnen GroenLinks leeft er een prangend dilemma. Jong Wetenschappelijk Bureau

Binnen deze partij ben ik op dit moment betrokken bij de oprichting van een Jong Wetenschappelijk Bureau. Het bureau moet een plek binnen GroenLinks bieden aan jongeren die zich aangetrokken voelen door wetenschap én door GroenLinks, maar die zichzelf niet zien canvassen of demonstreren. Een plek voor jongeren waar gediscussieerd kan worden over maatschappelijke vraagstukken, duurzaamheidsproblematiek en politiek vanuit verschillende onderzoek disciplines en achtergronden. Een netwerk van jongeren die met hun kennis en kunde de idealen van GroenLinks willen ondersteunen.

De inmiddels ontstane grote belangstelling voor een dergelijk bureau binnen GroenLinks doet mij denken dat er inderdaad een hiaat wordt gevuld, die voorheen wellicht niet zichtbaar was. Van vele mensen heb ik begrepen dat een Jong Wetenschappelijk Bureau net datgene was dat ze misten bij de politieke partij. De bestaande werkgroepen die thema's zoals onderwijs, religie en politiek, privacy en Midden-Oosten uitdiepen bestaan voornamelijk uit mensen uit het vak, specialisten en vaak ouderen. De drempel om je hier als student of pas afgestudeerde bij aan te sluiten ligt hoog. Voor jongeren is in de beginperiode van de partij de politieke jongerenorganisatie DWARS in het leven geroepen, een in beginsel onafhankelijke politieke organisatie die activiteiten organiseert voor in politiek geïnteresseerde jongeren. Binnen DWARS wordt gediscussieerd over actuele onderwerpen, maar de politieke opinievorming staat centraal, niet het wetenschappelijk debat. Zij die juist

Page 6: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

5

verder willen gaan met de wetenschap voelen zich meer thuis bij een Jong Wetenschappelijk Bureau zoals die nu in de stijgers staat.

Maar met een vaag idee van je doelgroep stuit je op veel vragen van buitenstaanders. Wat is bijvoorbeeld je leeftijdsgrens? Moeilijk te zeggen: wanneer is iemand geen jongere meer? Het jongerenabonnement van wetenschappelijk tijdschrift van GroenLinks De Helling kan je aanvragen tot en met je 27e, van DWARS mag je lid worden als je tussen de 14 en 28 jaar oud bent. Aangezien het Jong Wetenschappelijk Bureau mikt op studenten en afgestudeerden kan de beginleeftijd met vier jaar worden opgehoogd. De leeftijd van mensen die pas zijn afgestudeerd en beginnen met werken loopt uiteen van 22 tot 30 jaar en soms nog verder. Een duidelijke grens stellen is lastig, dus we besluiten het magische getal 30 als uitgangspunt te nemen. Easy does it. De vraag waar je echter niet expliciet bij stilstaat is of daadwerkelijke iedereen binnen deze leeftijdsgrenzen zich bij het bureau mag aansluiten. Is een lidmaatschap van het Jong Wetenschappelijk Bureau voorbehouden aan hen die aan de universiteit studeren of hebben gestudeerd?

En dan begin je je ongemakkelijk te voelen. De naam 'Jong Wetenschappelijk Bureau' impliceert duidelijk dat je bezig gaat met wetenschap en onderzoek. En wie zijn er nou geschikter voor zo'n bureau dan mensen die wetenschappelijk onderwijs hebben gevolgd? Toch durf je niet expliciet te zeggen: ‘Het lidmaatschap van het Jong Wetenschappelijk Bureau staat alleen open voor universitair studenten en afgestudeerden.’ Daarmee maak je namelijk onderscheid op basis van opleiding, en dat is fout, toch? Mooie idealen

Een politieke partij als GroenLinks wil bij uitstek de idealen vrijheid, gelijkheid en solidariteit uitdragen in haar standpunten en werkwijze. Daarom schrik je terug als je een orgaan wil oprichten dat speciaal voor hoger opgeleiden is bedoeld: past dat wel binnen de GroenLinkse idealen? Het ideaal dat iedereen dezelfde kansen moet krijgen om zich te ontwikkelen en emanciperen, en daar desnoods een steuntje bij in de rug moet krijgen. Het ideaal dat alle burgers inspraak moeten hebben in het bestuur van het land, dat onderwijs en sociale voorzieningen voor iedereen bereikbaar zijn. En naar deze idealen moet zoveel mogelijk gehandeld worden.

Een treffend voorbeeld van zo'n ideaal is het voornemen een correctief referendum mogelijk te maken: na het besluit of tijdens de besluitvorming van het parlement moeten burgers de mogelijkheid hebben het besluit terug te draaien door middel van volksraadpleging. Femke Halsema, voormalig fractievoorzitter van de Tweede Kamerfractie van GroenLinks, zette zich volop in voor de invoer van het referendum op het moment dat het partijcongres in 2010 besloot het standpunt over referenda uit het partijprogramma te schrappen. Blijkbaar vertrouwden de leden van GroenLinks niet al te veel op het vermogen van de Nederlandse bevolking om een afgewogen keuze te maken. Het referendum zou zomaar in de ‘verkeerde’ handen terecht kunnen komen

Page 7: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

6

en dat kon toch zeker niet de bedoeling zijn. Vol afschuw dachten de leden waarschijnlijk terug aan november 2009, toen de Zwitserse bevolking zich uitsprak tegen de bouw van nieuwe minaretten in Zwitserland. Of het failliete Californië, waar de bevolking elke belastingverhoging weg had gestemd. Nee, laat beslissingen over het bestuur van Nederland maar gewoon over aan hen die er verstand van hebben en ons vertegenwoordigen. Van verdergaande democratisering blijft niet veel over als men ineens beseft dat de toename van inspraak voor daadwerkelijk iedereen bedoeld is.

Zou het dan toch zo zijn dat bepaalde mensen beter weten wat goed is voor het land dan anderen? Over deze vraag startte het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks in het najaar van 2010 een lezingenreeks met de titel Weet de overheid wat goed voor ons is? De lezingen werden gegeven in het kader van het binnen het Wetenschappelijk Bureau lopende project Vrijzinnig paternalisme. In het woord 'paternalisme' schuilt het idee dat de overheid in sommige gevallen best kan bepalen wat goed is voor de samenleving. Met de toevoeging 'vrijzinnig' wilde het Wetenschappelijk Bureau een vorm van paternalisme onderzoeken dat binnen de grenzen van GroenLinkse idealen zou passen. Mensen mogen aan de ene kant niet beperkt worden in hun keuzes, maar soms maken mensen keuzes die slecht zijn voor hun eigen gezondheid, hun omgeving, het milieu en de langere termijn. Mag de overheid deze mensen een duwtje in een andere richting geven, en hoe dan? De deelnemers aan de discussie bleven zich toch ongemakkelijk voelen bij het idee dat sommige mensen iets beter weten dan anderen.

Actueel debat

Het debat over een nieuwe kloof in de samenleving is actueel en houdt menig maatschappelijk geëngageerde bezig. We dachten dat na de ontzuiling de gehele maatschappij geëmancipeerd was en dat we ons niet meer druk hoefden te maken over verschillen tussen mensen – het integratiedebat daargelaten, een klein detail. Wat maakt dat de verschillen in opleiding in onze samenleving ons nu zo bezig houden? In december 2010 verscheen het boek Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie van Mark Bovens en Anchrit Wille. In het boek betogen de schrijvers dat er voor laagopgeleiden steeds minder ruimte is gekomen in het bestuur van Nederland. De meerderheid in de Tweede Kamer na de verkiezingen van 2010 is hoogopgeleid, uitkomst van een trend van steeds meer hoger dan lager opgeleiden in de politiek sinds de jaren 1970. Volgens Bovens en Wille is opleiding de nieuwe maatschappelijke verzuiling: mensen met verschillende opleidingen wonen in andere wijken, brengen hun kinderen naar andere scholen en vullen hun vrijetijdsbesteding anders in. En deze kloof wordt almaar groter. Problematisch wordt het wanneer de hoogopgeleide volksvertegenwoordiger de belangen van de laagopgeleide burger vertegenwoordigt. Bovens en Wille tonen aan dat laagopgeleiden meer belang hechten aan veiligheid en de bestrijding van criminaliteit, terwijl

Page 8: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

7

hoogopgeleiden gezondheidszorg en normen en waarden hoger waarderen. Daarnaast blijkt dat er onder de hoogopgeleiden een hogere opkomst is bij verkiezingen, hoewel dit verschil vooral zichtbaar is bij Europese of regionale verkiezingen. De vertegenwoordigers die dan worden gekozen zullen waarschijnlijk eerder de belangen van de hoger dan van de lager opgeleiden vertegenwoordigen. Uitkomst is dat laagopgeleiden zich in steeds mindere mate vertegenwoordigd voelen door de politiek en dat heeft volgens de auteurs geleid tot de opkomst van populistische politieke partijen die zich juist richten op de stem van de gewone Nederlander. De auteurs vrezen dat als de diplomademocratie zich in stand houdt, populistische partijen een anti-democratisch karakter zullen krijgen. Het is volgens hen dus van groot belang dat hier verandering in komt. Waar Bovens en Wille bepleiten dat de kloof in de Nederlandse samenleving steeds groter wordt, beargumenteren politicologen Armen Hakhverdian, Catherine de Vries en Wouter van der Brug dat deze kloof juist aan het slinken is. Volgens hen tonen laagopgeleiden steeds meer interesse in politiek en neemt de interesse van hoogopgeleiden langzamerhand wat af. Een belangrijke factor voor deze interesse is volgens de politicologen de opkomst van populistische politieke partijen, de opkomst die volgens Bovens en Wille weer werd veroorzaakt door de verminderde vertegenwoordiging van laagopgeleiden.

En hier wringt de schoen. Het parlement wordt voor het overgrote deel bevolkt door hoogopgeleiden en bij verkiezingen stemmen gemiddeld nog altijd meer hoogopgeleiden dan laagopgeleiden. Tegelijkertijd groeit de interesse in politiek van laagopgeleiden, maar zien ze dat onderwerpen waar zij belang aan hechten minder aandacht krijgen dan andere onderwerpen. Dit maakt dat zij zich ondervertegenwoordigd voelen en zich weer meer gaan interesseren in de politiek zoals populistische partijen die voeren. Het toenemende vertrouwen van laagopgeleiden in populistische partijen stemt hoogopgeleiden ongerust: waar zij voorheen de volonté générale belichaamden of vertegenwoordigden, is er nu steeds meer plaats voor – wat met een laatdunkend woord wordt genoemd – onderbuikgevoelens. Steeds meer komt het besef dat lager opgeleiden wat anders verwachten van politiek dan hoogopgeleiden. Daarmee rekening moeten houden maakt een democratie voor sommigen te ingewikkeld.

Dilemma

Het politieke en maatschappelijke debat werd vooral voor de jaren 1970 maar ook geruime tijd daarna gedomineerd door een relatief homogene groep hoger opgeleiden die de gehele bevolking vertegenwoordigden. Nu ook lager opgeleiden zich interesseren voor dit debat worden verschillen ineens zichtbaar, terwijl het expliciteren van verschillen een taboe blijft. Af en toe grapt iemand over een nieuw soort censuskiesrecht waarbij je stemrecht afhangt van je opleiding. Hoe grappig ook bedoeld, onbewust spreken mensen de angst uit voor een landsbestuur dat wordt gedomineerd door mensen met een lagere opleiding. Het gaat tegen de

Page 9: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

8

idealen van GroenLinks in om te stellen dat een bepaalde bevolkingsgroep iets beter weet dan een andere groep, maar toch wordt het standpunt over referenda door de leden van de partij weggestemd. Er bestaat wel degelijk twijfel over de kennis en kunde van de Nederlandse bevolking in zijn geheel, hoe ongemakkelijk we ons bij deze conclusie ook voelen. Mag je dan geen Jong Wetenschappelijk Bureau oprichten, alleen voor hoger opgeleiden? Mijns inziens is er geen enkele reden om krampachtig te doen over onderscheid in opleiding op het vlak van wetenschap en onderzoek. Het antwoord op deze vraag is mijns inziens dan ook een volmondig ‘ja’. Het alleenrecht op debat van hoogopgeleiden is echter definitief verleden tijd. Dat maakt maatschappelijk en politiek debat op het eerste gezicht moeilijker, maar ook interessanter doordat nu daadwerkelijk alle stemmen van de bevolking een plek gaan krijgen. Het doorbreken van het taboe is een eerste stap naar het dichten van de maatschappelijke kloof. Dieuwertje ten Brinke (1988) is parlementair historicus en is momenteel bezig met het opzetten van het Jong Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks. Bronnen:

− M. Bovens en A. Wille, 'De tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden' in: Sociale vraagstukken (8 december 2010, http://www.socialevraagstukken.nl/site/?p=1508) (Geraadpleegd op 14 mei 2011).

− A. Hakhverdian e.a., 'Kloof laag- en hoogopgeleiden wordt juist kleiner' in: Sociale vraagstukken (10 februari 2011, http://www.socialevraagstukken.nl/site/?p=1748) (Geraadpleegd op 14 mei 2011).

Page 10: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

9

Het einde van het postmodernisme? Jordy Geerlings

 Wat is kennis? Wat is waarheid? Is er een antwoord op de vraag naar de zin van het leven? Hoe verhoudt dit tijdperk zich tot het verleden, en wat kan men van de toekomst verwachten? Dit zijn de fundamentele vragen die de filosofie zich stelt. Lang bestond de hoop dat met de vooruitgang van de wetenschap de mensheid een steeds hoger niveau van intellectuele volwassenheid zou bereiken, waardoor men ook lange tijd heeft geloofd dat er uiteindelijk een definitief antwoord zou komen op deze vragen. Deze hoop wordt zelfs gezien als de voornaamste boodschap van de Verlichting en de essentiële belofte van de moderniteit. Toch is het vertrouwen in dit 'project' ondanks enorme vooruitgang in de wetenschap ingestort. Volgens de huidige tijdgeest is er geen waarheid of betrouwbare kennis, omdat beiden slechts illusoire constructies blijven, en de zin van het leven nooit achterhaald kan worden. Alles blijkt afhankelijk te zijn van persoonlijk perspectief, maar zelfs de vorming van dat perspectief blijkt onderhevig aan onbeheersbare krachten. Ondertussen blijkt plan noch regelmatigheid ten grondslag te liggen aan de ontwikkeling van de geschiedenis, de wetenschap of de moraal. Alle grondslagen zijn weggevallen en niets kan nog gerechtvaardigd worden. De mens is op zichzelf aangewezen in een chaotische wereld en anything goes. Jean-François Lyotard muntte in 1989 de term ‘Condition postmoderne’ voor deze toestand en sindsdien is de indruk gegroeid dat deze postmoderne toestand de laatste historische fase is die de westerse wereld zal meemaken. Men spreekt van 'laat-kapitalische samenleving', the end of history of bezint zich op de Untergang des Abendlandes. Ook in de filosofie heerst het gevoel dat men op een eindpunt is aangekomen van waaraf nog slechts teruggekeken kan worden, omdat nieuwe perspectieven voor het denken uit lijken te blijven. Er lijkt dus een groeiende consensus te zijn dat de westerse cultuur haar laatste fase heeft bereikt. Dit besef gaat vaak gepaard met sterk pessimistische gevoelens, die vooral verwijzen naar het geloof dat na deze fase slechts decadentie en ondergang wachten. Men spreekt zelfs van een 'postmodern fin de siècle' mentaliteit: het gaat om een tijdsbeeld dat zich bevestigd ziet in allerlei huidige problemen en angsten, zoals de instorting van het multiculturalisme en de dreigende overvleugeling van het Westen door nieuwe politiek-economische supermachten. Maar hoe realistisch is deze mentaliteit? Het zou bijzonder interessant zijn om te toetsen in hoeverre deze denktrant gezien kan worden als een adequate analyse van het huidige tijdsgewricht, maar dat is bijna zeker ondoenlijk. Wel is het mogelijk om te onderzoeken hoe dit denken op intellectueel niveau tot stand is gekomen en in hoeverre het nog stand en steek houdt, vooral wat betreft de claim dat het werkelijk onmogelijk is om verder te denken dan het postmodernisme. De stand van de huidige filosofie geeft een aantal interessante antwoorden hierop, maar eerst is het nodig om de ontwikkeling van de postmoderne filosofie te schetsen.

Page 11: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

10

Drie afbraakmomenten

Sinds het begin van de twintigste eeuw heeft zich in het westerse denken een curieuze serie 'afbraakmomenten' voorgedaan, waarop de pijlers van oude tradities zijn weggevallen of voor dood zijn verklaard. De wortels van deze ontwikkelingen liggen weliswaar veel dieper, maar het is niet geheel onverdedigbaar om Friedrich Nietzsche aan het begin van deze beweging te zien. Zijn aankondiging van de dood van God aan het einde van de negentiende eeuw zette een kritische beweging in gang die zou leiden tot een revolutie in de westerse filosofie. Voor Nietzsche was de dood van God niet slechts een programmatische stelling, het was ook een constatering dat het theologische denken daadwerkelijk aan haar einde was gekomen. De mens zou weldra moeten leren leven in een wereld waarin God geen referentiepunt meer was.

Niet al te lang daarna volgde Martin Heideggers voorgenomen 'destructie' van de westerse metafysica. Dit had ook grote gevolgen voor de filosofie. In het Zwitserse stadje Davos ging Heidegger de confrontatie aan met een van de laatste incarnaties van de westerse metafysische traditie, het neo-kantianisme, met een grote overwinning als gevolg.1 Hij rekende hiermee af met een van de pijlers van de westerse filosofie die met Kant tot haar sterkste uitdrukking was gekomen: het idee dat de menselijke geest een boven de werkelijkheid verheven subject is, die tracht via haar redelijke vermogens om de (objectieve) werkelijkheid te begrijpen en vrij is in haar verhouding tot die werkelijkheid omdat zij niet onderhevig is aan natuurwetten. Volgens Heidegger leidden deze opvattingen tot een eenzijdig begrip van het Zijn, dat vooral gericht was op het blootleggen en instrumentaliseren ervan. Een zelfstandig en boven alles verheven subject zou de betekenis van zijn bestaan en van het Zijn zelf moeten uitvinden, hetgeen uiteindelijk zou leiden tot volstrekte zinloosheid.2 De dood van God en de opkomst van Heidegger betekenden een revolutie in de filosofie, die zich in Europa sterk liet gelden. Het effect hiervan werd nog eens versterkt door de impact van de relativiteitstheorie, waarin een stabiele greep op de werkelijkheid leek te verdwijnen, en de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, waardoor het 'oude denken' definitief failliet leek. Het besef ontstond dat waarheid, de aard van kennis, de fundamenten van de moraal en de betekenis van het menselijke leven moesten worden ‘omgedacht’. Hieruit ontstond een kritische impuls die zou leiden tot het derde afbraakmoment: dat van de taalkunde. Men verloor stapsgewijs het vertrouwen in het vermogen van de taal om de werkelijkheid te beschrijven. Sterker nog, taal werd steeds meer een instrument van de macht, dat de werkelijkheid vormde en vervormde. Michel Foucault liet zien dat de mens in zijn begrip van zichzelf en de wereld werd beheerst door taalstructuren en kennisregels, waaraan geen ontsnappen mogelijk leek. Volgens Gilles Deleuze, Felix

                                                                                                               1 P. Gordon, Continental Divide: Heidegger, Cassirer, Davos (Londen 2010) 77. 2 S. Geroulanos, An Atheism that Is Not Humanist Emerges in Modern France (Stanford 2010) 145-165.

Page 12: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

11

Guattari en Roland Barthes bleken echter ook deze taalstructuren instabiel: taal bleek oneindig vervormbaar en daarmee ook de menselijke greep op de op een gedeelde, objectieve werkelijkheid. Men kon niet meer spreken van een auteur die zijn eigen visie op de wereld vormt en deze vervolgens ongeschonden aan zijn lezer kan overdragen. Na de dood van God en de metafysica sneuvelde nu ook de auteur. Het derde afbraakmoment wordt vaak beschreven als de opkomst van het postmodernisme, oftewel de denkbeweging die de voorgaande afbraakmomenten verstevigt en zodoende het einde van het moderne denken bewerkstelligt. Filosofen die zichzelf tot deze beweging rekenen hebben met het woordje 'post' altijd blijk gegeven van een duidelijk historisch zelfbewustzijn. Dit bewustzijn bestond aanvankelijk vooral uit de notie dat men voorbij de moderne denken was gegaan, maar werd geleidelijk ook aangevuld met de claim dat een nieuw historisch tijdperk zich had aangediend: de postmoderniteit. Dit tijdperk was het einde van de moderne filosofie, maar parallel daaraan ook van de moderne samenleving onder andere omdat deze niet meer functioneerde volgens de logica van de nationale eenheidsstaat. Volgens Lyotard kenmerkte dit tijdperk zich door het failliet van de grote metadiscoursen, zoals het standaardverhaal over de vooruitgang van de wetenschap en het idee dat de menselijke beschaving in het algemeen zich steeds verder ontwikkelde naar vervolmaking. De literatuurtheoreticus Fredric Jameson verklaarde het postmodernisme als de culturele logica van het late kapitalisme, waarmee hij de huidige filosofie verbond met een economische toestand waarin concrete producten steeds meer werden verdrongen door de consumptie van symbolen, verhalen en kant-en-klaar-identiteiten. Vanaf dat punt trok men al snel de conclusie dat vooruitgang an sich ondenkbaar was geworden. De condition postmoderne ontpopte zich tot een post-histoire en buiten Francis Fukuyama verbonden slechts weinigen dit eindpunt van de westerse beschaving met het triomfalistische geloof dat de perfectie was bereikt. Eerder verbreidde zich een gevoel van aftakeling en decadentie. Zelfs de filosofie kon niet meer verder tot ontwikkeling gebracht worden. Het paradigma van Heidegger leek onoverwinnelijk op ontologisch gebied en de postmoderne taalfilosofie had de mogelijkheid van betrouwbare kennis ondergraven. De wetenschap en de universiteit stonden hiermee in de ogen van velen op wankele, uit de hoogmoed van de moderniteit stammende grondvesten die bekritiseerd moesten worden, zodat een open, emanciperende vorm van wetenschap zou ontstaan. De wetenschap met hoofdletter ‘W’ werd tussen haakjes gezet. Een tijd lang leek het postmoderne paradigma onoverwinnelijk, zowel binnen de geesteswetenschappen als in de bredere context van de tijdgeest. Het radicaliseerde ook: de taal en de onderzoekende houding van de wetenschappen werden gezien als uitingen van macht die niet alleen het Zijn of de werkelijkheid geweld aan doen, maar ook macht hebben over de identiteit van dingen in de wereld, zelfs over de erkenning van hun bestaan. Zo was 'de mens' geen biologisch gegeven, maar een geconstrueerd idee, alsook de notie van een 'ik.' Het idee dat een mens autonoom vorm zou kunnen geven aan een eigen identiteit werd verworpen. Eigenlijk werd de hele sociaal-culturele

Page 13: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

12

wereld onderhevig geacht aan de macht van discours en episteme. Hoewel poststructuralisten deze machtsstructuren instabieler achtten dan structuralisten, was het geloof in het menselijke vermogen om zich los te vechten van deze machten vrijwel geheel opgegeven.3 Aan de filosofie de taak om via de kritiek van de macht (deconstructie) kleine mogelijkheden en momenten van vrijheid te lokaliseren. Dit was een radicale stap in het postmoderne denken. De grote kritiek richtte zich nu op het 'project van de Verlichting'. Dit project werd gezien als het dogmatische geloof in het vermogen van universele rede (nu begrepen als positivistische universele wetenschap) om tot perfecte kennis van de wereld te komen, om via technologie vooruitgang te bereiken en om te functioneren als de basis voor de moraal. Postmoderne denkers hebben dit project geïdentificeerd als één van de hoofdoorzaken van de grote schaal waarop verwetenschappelijkte overheden en samenlevingen macht uitoefenen over de mensheid. Het leek erop dat men was overgeleverd aan de ongebreidelde en steeds universeler wordende onderdrukking, terwijl de mensheid zelf steeds verder verdeeld raakte. Vanwege de ondermijning van universele waarheden, rede en rechten was het niet meer mogelijk een universele moraal te formuleren of een gezamenlijke utopie te formuleren die als het richtpunt van politieke actie kon functioneren. Consensus was niet meer mogelijk aangezien het zoeken naar consensus was zelf een illegitieme machtsgreep was. Franse filosofie vanaf de jaren 1980

Voor lange tijd leek het paradigma van de postmoderne filosofie oppermachtig. In de geesteswetenschappen leidde het tot aandacht voor 'alteriteit', oftewel tot een historische zoektocht naar dat wat dominante discoursen door de tijd heen hadden onderdrukt of verzwegen. Het leek ook moeilijk om alternatieven te bedenken voor de fundamentele ontologische en epistemologische theorie van de postmoderne filosofie. De kritische beweging die Heidegger had ingezet, leidde tot ondermijning van de fundamenten van de moderne filosofie. Men was aangekomen op een nihilistisch punt van waaruit men niet slaagde om nieuwe denkwijzen te formuleren die niet terug zouden vallen in oude fouten. Vooral in de westerse geesteswetenschappen en filosofie heeft deze sfeer lang gezorgd voor de notie dat de postmoderniteit definitief was. Toch is er in de Franse filosofie sinds de jaren 1980 sprake van een tegenbeweging die met succes heeft gebroken met dit paradigma en die poogt om verder te denken dan het postmodernisme. In 1987 kondigde Peter Dews aan dat 'poststructuralism can no longer be considered a living force in France itself.’ 4 Een van de belangrijkste momenten in deze tegenbeweging was de publicatie van Pensée 68. Un essai sur l'antihumanisme contemporain. 5 Ferry achtte de filosofie van de

                                                                                                               3 S. Newman, From Bakunin to Lacan: Anti-Authoritarianism and the Dislocation of Power (Londen 2007) 83. 4 P. Dews, The Logics of Disintegration (New York 1987) xii. 5 L. Ferry, Pensée 68. Essai sur l’antihumanisme contemporain (Parijs 1985).

Page 14: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

13

generatie van 68 als een 'overdreven herhaling van de Duitse filosofie' en proclameerde als alternatief een 'tweede humanisme.' Dit hernieuwde humanisme bestaat uit een moraal van de liefde waarin transcendentie wordt verstaan als het vermogen van de mens om anderen in te sluiten in zijn morele wereld.6 In zijn grote geschiedenis van de filosofie der soixante-huitards bevestigt Julien Bourg deze nieuwe hang naar een ethiek, die de lege ruimte die door de filosofie was achtergelaten moest opvullen. Dit is volgens hem niet verbazend. Nadat de kritische filosofie traditionele ideeën van subjectiviteit en moraal had ondermijnd, moest er wel een herbezinning komen op zulke zaken als as omgang tussen mensen, emancipatie, gender en seksualiteit.7 In veel gevallen heeft dit een herwaardering van de Verlichting betekend. Peter Dews zag in de Franse filosofie al snel een 'terugkeer van Kant' en dan vooral van diens universalistische ethische principes. 8 Tzvetan Todorov publiceerde in 2006 een verdediging van de Verlichting die een internationale bestseller is geworden onder de titel In Defence of Enlightenment. Todorov verdedigt de idealen van het secularisme, de individuele autonomie en het universalisme die hij centraal acht aan het project van de Verlichting.9 Todorov, Luc Ferry en een aantal andere geëngageerde intellectuelen benadrukken het belang van een universalistische moraal en droits de l'homme waaruit een eigenaardig vertrouwen lijkt te spreken in de herleving van een bijna Kantiaans aandoend individu: autonoom, kosmopolitisch en vasthoudend aan een niet per se links ingevuld vertrouwen in de mogelijkheid van een multicultureel samenleven. Voorbij het postmodernisme

De omslag in de Franse filosofie loopt parallel aan de aanzienlijke invloed van Jürgen Habermas, die op vergelijkbare wijze probeert de erfenis van het project van de Verlichting door een intersubjectieve, insluitende moraal vorm te geven. Deze omslag is weliswaar nog lang niet totaal: het postmodernisme leeft nog voort in de menswetenschappen, zoals de blijvende invloed van Georges Bataille, Nietzsche, Heidegger en Jameson laat zien. Toch is het waarschijnlijk dat de omslag in de filosofie definitief zal zijn. Het postmodernisme loopt op haar einde, en dit is niet alleen omdat de nieuwe generatie van filosofen een hersteld vertrouwen heeft in de subjectiviteit, de mogelijkheid van dialoog, de pragmatische moraal en de stabilisering van betekenis in taalgebruik. Er is namelijk een diepere reden voor de omslag, die te maken heeft met de verhouding die het postmodernisme noodzakelijkerwijs inneemt ten opzichte van de moderniteit en de Verlichting. De kritiek van het postmodernisme aan het adres van de Verlichting, en de kritische, soms afbrekende beweging van de naoorlogse filosofie in het algemeen aan de hele westerse

                                                                                                               6 E. Deschavanne, Le Deuxième Humanisme: introduction a la pensée de Luc Ferry (Parijs 2010) 23. 7 J. Bourg, From Revolution to Ethics: May 1968 and Contemporary French Thought (Montreal 2007) 5. 8 Dews, The Logics of Disintegration, xii. 9 T. Todorov, In Defence of the Enlightenment (London 2009) 5.

Page 15: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

14

denktraditie kan zelf niet buiten de termen van die denktraditie. De moderne en de postmoderne filosofie delen namelijk belangrijke idealen, waaronder de notie van vrijheid als autonomie en onbepaaldheid. Het verschil is dat het postmodernisme twijfelt aan het vermogen van de moderne filosofie - en in sommige gevallen welke filosofie dan ook - om deze idealen te realiseren. In elk geval blijft die vrijheid een ideaal. Zie bijvoorbeeld dit tekenende citaat van Foucault uit een debat met Noam Chomsky in 1971:

En het lijkt mij dat de huidige politieke taak in een samenleving zoals de onze bestaat uit het bekritiseren van het spel der instituties die het meest neutraal en onafhankelijk lijken, hun te bekritiseren en aan te vallen, op zo'n manier dat het politieke geweld dat zich hierin verborgen voordoet tevoorschijn komt, zodat wij ertegen kunnen vechten. Als men direct het profiel van de ideale samenleving van de toekomst zoekt en definieert, zonder de politieke geweldsverhoudingen die zich voordoen te bekritiseren, loopt men het risico dat deze verhoudingen zich verhouden, zelfs in samenlevingsvormen die zo puur en nobel schijnen als het anarchistische syndicalisme.10

Men moet zich afvragen in de naam waarvan deze strijd tegen machtsverhoudingen nodig is en het antwoord op die vraag kan niets anders zijn dan een of andere vorm van menselijke vrijheid die niet bepaald wordt door machtsverhoudingen. De nieuwe generatie denkers gelooft nu dat het postmodernisme dit ideaal steeds impliciet heeft uitgedragen, maar onvoldoende gerealiseerd. Er worden nu dus nieuwe antwoorden geformuleerd op de vraag hoe deze idealen kunnen worden gerealiseerd. De recent uitgebrachte essaybundel De quoi l'avenir intellectuel sera-t-il fait? is een mooi voorbeeld.11 Een aantal van de vooraanstaande jonge denkers die zijn uitgenodigd hieraan bij te dragen probeert het postmodernisme te neutraliseren, compromissen te sluiten of het op dialectische wijze mee te nemen in een volgend stadium van het denken, terwijl anderen gebruik maken van het huidige intellectuele vacuüm om geheel nieuwe wegen in te slaan. Jürgen Habermas gelooft dat het postmodernisme een kritisch-conservatief moment is geweest in de ontwikkeling van de moderniteit,12 een overdreven reactie op de problemen die de modernisering produceerde (de greep van de economie en bureaucratie op het dagelijks leven, etc.). Hij lijkt gelijk te krijgen: het postmodernisme als intellectuele stroming verliest invloed en het moderne, technologische leven gaat door.

                                                                                                               10 YouTube, The Chomsky-Foucault Debate [excerpt, part 1/2], http://www.youtube.com/watch?v=WveI_vgmPz8. Vertaling van de auteur. (Geraadpleegd op 14 mei 2011). 11 M. Gauchet en P. Nora (eds.), De quoi l’avenir intellectuel sera-t-il fait ? Enquetes, 1980, 2010 (Parijs 2010). 12 J. Habermas, 'Modernity. An Unfinished Project', in: M. Passerin d'Entreves en S. Benhabib (eds.), Habermas and the Unfinished Project of Modernity: Critical Essays on the Philosophical Discourse of Modernity (Cambridge 1996) 38-55, aldaar 54.

Page 16: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

15

De fluïditeit die in het huidige filosofische denken bestaat, doet echter vermoeden dat wat de filosofie betreft een nieuw tijdperk is aangebroken. Dit is geen postmodern tijdperk, maar wel een tijdperk dat voorbij de moderniteit is. We leven in interessante tijden. Jordy Geerlings (1988) volgt de onderzoeksmaster Historische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen en is student-assistent bij het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht.

Page 17: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

16

Educatie en piramides1 Martijn van den Boom

 Democratie, iedereen heeft er wel een beeld bij. Democratie heeft mensen in de politieke wereld geïnspireerd, in Nederland bijvoorbeeld de oprichting van Democraten ’66 door onder anderen Hans van Mierlo. Ten tijde van de Koude Oorlog was democratie een krachtige term tegenover de dictatoriale regimes aan de andere kant van het IJzeren Gordijn. De roep om (meer) democratie in de jaren ’60 van de vorige eeuw zette steden letterlijk in vuur en vlam en studenten figuurlijk. Er zijn talloze voorbeelden te noemen waarin democratie als term een belangrijke rol speelt. Telkens weer op een andere manier, wat onherroepelijk de vraag oproept: wat is democratie?

Als er puur naar het woord gekeken wordt, betekent democratie: heerschappij van de dèmos. De macht ligt in handen van het volk. Hiermee staat de democratie tegenover andere staatsvormen, waarbij de heerschappij in handen is van een bepaalde groep of persoon in de samenleving. Hierbij kan gedacht worden aan een aristocratie, waar de adel de macht heeft, of een hiërocratie, waar de macht ligt bij religieuze gezagdragers. Deze minimale omschrijving impliceert dat een democratie slechts gebaseerd is op de heerschappij van het volk. In de praktijk is democratie gecompliceerder en er zijn door eeuwen heen verschillende invullingen gegeven aan het begrip. Er worden waarden toegekend aan de term, zoals vrijheid van meningsuiting of godsdienstvrijheid. David Held bespreekt in zijn overzichtswerk maar liefst elf verschillende modellen van democratie.2 De term kan met recht een essentially contested concept genoemd worden: de invulling is plaats- en tijdgebonden.

Er zal hier geen poging worden gedaan om al deze modellen te bespreken. In dit essay zal er geconcentreerd worden op het kernidee van democratie: de heerschappij van de dèmos. Hoe moet democratie benaderd worden als er gefocust wordt op het instrumentele onderdeel van de democratie, los van liberale waarden? Vanuit deze invalshoek zal er een antwoord worden gegeven op de vraag hoe democratie verbeterd kan worden. Liberalisme en democratie

De belangrijkste ontwikkeling die het idee van democratie in de voorafgaande eeuwen heeft ondergaan is de verandering van een directe democratie, waarin de politiek relevante bevolking direct in de politieke besluitvorming participeerde, naar een indirecte democratie. In deze laatste vorm draagt de bevolking haar soevereine macht over aan afgevaardigden die namens haar zitting heeft in een volksvertegenwoordiging. Daarnaast heeft democratie tal van liberale

                                                                                                               1 Dit artikel is een uitgebreide bewerking van een paper die geschreven is voor de mastercursus Sociale- en Politieke Wijsbegeerte 2009-2010 van dr. E. van der Zweerde aan de Radboud Universiteit Nijmegen. 2 D. Held, Models of Democracy (3e druk; Cambridge 2005).

Page 18: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

17

waarden meegekregen. Sommige van deze waarden worden door vooraanstaande wetenschappers als noodzakelijke onderdelen voor democratie beschouwd. Thomas Walby heeft in zijn boek een soort checklist opgenomen waaraan verschillende vormen van democratie moeten voldoen.3 De meeste punten hiervan hebben niets met de kern van democratie van doen. Het zijn vrijheden die in de moderne Westerse samenleving als vanzelfsprekend worden gezien en democratie kunnen bevorderen, maar ze zijn voor de kerntaak niet noodzakelijk.4

De westerse liberale democratie laat zich kenmerken door vrije verkiezingen op basis van politiek pluralisme waardoor het volk gerepresenteerd kan worden in de volksvergadering. Democratie als instrument om de regering of afvaardiging te kiezen. De democratie wordt beschermd door liberale waarden als burgerrechten, een constitutionele regering en de scheiding der machten of controlerende maatregelen ten aanzien van de verschillende machtsblokken. Democratie wordt in deze zin een overkoepelende term van een technische definitie: ‘liberale en democratische rechtsstaat.’ Liberaal in waarden en democratisch in het kiezen van vertegenwoordigers. De kwalitatieve vorm van democratie

In de laatste zin van de vorige alinea staat het woord ‘democratisch’, welke een kwaliteit uitdrukt. Hiermee wordt een punt aangesneden dat de Nijmeegse hoogleraar Sociale en Politieke Wijsbegeerte Evert van der Zweerde in zijn colleges bespreekt: democratie als kwaliteit. 5 Met kwaliteit wordt bedoeld dat iets ‘democratisch’ kan zijn, net zoals iets ‘vrij’ of ‘groen’ kan zijn. Hierdoor wordt de term beschrijvend ingezet.6Door te refereren aan de verschillende kwaliteiten wordt direct duidelijk dat er een onderscheid bestaat tussen het liberale en het democratische karakter van de rechtsstaat. Als de kwaliteitsvisie als uitgangspunt genomen wordt, kan er gesteld worden dat dé democratie niet bestaat. Een staat kan echter wel democratische kenmerken hebben. Desondanks blijkt ‘democratisch’ ook hier een essentially contested concept. Wat is democratisch? Er zal gekeken moeten worden naar de mate waarin burgers zelf invloed kunnen uitoefenen op de politieke besluitvorming. Is er bijvoorbeeld alleen sprake van consultatie van de burger of hebben de burgers wel degelijk beslissende macht? Des te hoger op de schaal, hoe meer invloed de burger kan uitoefenen. Hier tussen zitten nog meerdere stappen: inspraak, invloed, instemming, zeggenschap en medebeslissingsrecht. Met deze benadering is het

                                                                                                               3 T. Walby, Globalization and inequalities. Complexity and contested modernities (Londen 2009) 179-185. 4 Er bestaat in de literatuur een groot debat over de verbondenheid tussen liberalisme en democratie. Zie voor een inleiding C. Mouffe, The Democratic Paradox (Londen 2005). 5 Naast zijn colleges besprak E. van der Zweerde dit thema ook in zijn inaugurele rede ‘“Het is ook nooit goed...” Democratie vanuit politiek-filosofisch perspectief’ (Nijmegen 11 februari 2011). 6 Tevens wordt de term democratie wordt dan losgekoppeld van een politiek systeem. Het is ook mogelijk om andere politieke vormen, zoals bestuursraden van een bedrijf, op deze manier op hun democratisch gehalte te beoordelen.

Page 19: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

18

opvallend dat bijvoorbeeld Venezuela met zijn vele direct democratische instanties, zoals burgervergaderingen op dorpsniveau (beslissende macht) en veel soorten referenda (waaronder bindend en dus medebeslissend), als meer democratisch bestempeld zal worden dan bijvoorbeeld Nederland waar de burger zichzelf eigenlijk alleen kan laten horen tijdens de verkiezingen die gebaseerd zijn op instemming. Kan er dan nog wel met recht gesteld worden dat de liberale democratie die in het Westen heeft geprevaleerd de beste democratische vorm is? En waar ligt de grens: wanneer is een staat democratisch? Het democratisch ideaal

Vanuit de visie dat democratie een kwaliteit is, moet de vraag ‘wat zou de democratie moeten zijn?’ anders gesteld worden, namelijk: op welke manier is de staatsvorm het meest democratisch? Hier is een simpel antwoord op te geven: wanneer de burger daadwerkelijk zelf regeert. De zelfregering van de burgers wordt in de literatuur directe democratie genoemd. Het is echter een illusie om te denken dat een directe democratie in een natiestaat werkelijkheid kan worden. Het is lastig, als het al niet onmogelijk is, om met miljoenen samen te komen in Den Haag, Parijs of Berlijn om tot een besluit te komen. Desondanks kan de participatie van de burger groter zijn dan nu het geval is. Het huidige systeem maakt een omvangrijke participatie van de burger onmogelijk. Naast een verandering in het systeem zal ook de burger zelf een andere rol moeten spelen.

Het huidige systeem biedt de mensen geen ruimte daadwerkelijk mee te doen in het politieke besluitvormingsproces. Het aantal plaatsen in de vertegenwoordigende organen is beperkt, slechts enkelen kunnen in de samenleving worden als volksvertegenwoordiger verkozen. De groep machthebbers is nog kleiner. De leden van het kabinet en overige machtshebbers vormen een kleine groep binnen de gehele bevolking. Voor de rest is er weinig ruimte om te participeren. De burger kan zich in de civil society hard maken voor bepaalde maatregelen, door bijvoorbeeld in een demonstratie van een milieuorganisatie te participeren. Zoals verschillende wetenschappers aantoonden kan de burger hierdoor toch zeker het politieke besluitvormingsproces beïnvloeden.7 Toch is dit geen echte daadwerkelijke participatie in de politiek. De organisaties in de civil society kunnen het besluitvormingsproces slechts als externe factoren beïnvloeden, maar kunnen ook door het politiek buitenspel gezet worden: er hoeft immers niet geluisterd te worden.

Enerzijds faalt het representatieve systeem; anderzijds is er ook het veelgehoorde en terechte kritiekpunt dat de directe democratie niet werkbaar is voor grotere samenlevingen. Een combinatie van beiden zou uitkomst kunnen bieden. De staat zou als een piramide moeten worden opgebouwd, op basis van decentralisatie en subsidiariteit. Aan de voet zitten de direct-democratische instanties waarin burgers zichzelf kunnen

                                                                                                               7 Hierover bestaat geen consensus in de wetenschap. Voor een inleiding op dit debat zie: E. Amenta e.a., ‘The Social Consequences of Social Movements’, Annual Review of Sociology 36 (2010) 287-307, aldaar 288.

Page 20: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

19

besturen. Dorps- en wijkraden regelen zaken op hun eigen niveau. Zaken die bijvoorbeeld een dorp aangaan moeten ook door het dorp zelf besproken worden en eventuele keuzes moeten door de inwoners genomen worden. Deze raden vaardigen leden af naar een hogere raad, bijvoorbeeld een raad die zich bezig houdt met de provincie of regio. Daarboven komt dan de landsraad, die vanuit de onderliggende raad afgevaardigden aangeleverd krijgt. De federale staat moet zich bezighouden met zaken die het gehele land aangaan, zoals buitenlands beleid en defensie. De overige zaken moeten op basis van subsidiariteit overgelaten worden aan de andere bestuurslagen. De daadwerkelijke directe democratie zit dan alleen onderaan, maar de impuls ervan werkt door middel van het kiezen van afgevaardigden door in het gehele bestel. In feite is het een zeer ver doorgevoerde confederatie, waarbij de dorps- en wijkraden soeverein zijn en als basis van de staat gelden. Taken worden alleen gedelegeerd aan hogere niveaus, als dat de efficiëntie verbeterd. De bottom-up benadering van de staat zou goed vastgelegd moeten worden. Waarin duidelijk staat dat de federale staat moet zich bezighouden met zaken die het gehele land aangaan. De overige zaken moeten op basis van subsidiariteit overgelaten worden aan de andere bestuurslagen. Het hierboven voorgestelde model heeft veel weg van het Zwitserse model, waar ook sommige dorpen nog direct door de burgers worden bestuurd en waar de kantons (regio’s) op zichzelf meer macht hebben dan de centrale overheid.

De bovengenoemde oplossing zal echter alleen efficiënt zijn als ook de rol van de burger in het politieke proces verandert. Het actief burgerschap moet weer worden aangemoedigd. Op dit moment is het maar de vraag of burgers mee willen of kunnen doen. Menigeen zal zich niet interesseren voor pietluttige details waarover men in het parlement vergadert. Ook is er veel te zeggen voor de opmerking die Max Weber en Joseph Schumpeter hebben geponeerd dat de bevolking van een land niet in staat is zich bezig te houden met politieke zaken, omdat ze er domweg geen verstand van hebben.8 Het gaat echter te ver om te stellen dat de burgerij van nature dom en ongeïnteresseerd is. De burgers hebben een potentie die aangeboord moet worden. Door educatie kan de bevolking zichzelf ontwikkelen en politieke kennis opdoen. Ze leren hoe debatten goed gevoerd moeten worden en nemen kennis van de thema’s die op de politieke agenda staan. Naast educatie kunnen direct-democratische instanties ervoor zorgen dat mensen in contact komen met politiek. De burgers worden betrokken bij de publieke zaak. Zij zullen zich serieus genomen voelen en daardoor met minder afschuw op de politiek reageren. Men zal genuanceerder nadenken over politiek, waarin zij dan zelf een rol spelen. De deliberatieve democratie

Uiteraard is deze visie onderhevig aan veel kritiek, het is dan ook slechts een gedachte-experiment. Jürgen Habermas zou stellen dat de burger overvraagd zou worden en het model van deliberatieve democratie                                                                                                                8 Held, Models of Democracy, 137-138, 143-144.

Page 21: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

20

voorstellen.9 Wellicht is dit model een praktischere toepassing, die veel overeenkomsten heeft met het hierboven geschetste ideaalmodel. Het deliberatieve model vereist minder hervormingen en kan op kortere termijn worden ingevoerd. Wat houdt het model in? Op deliberatieve dagen krijgen geselecteerde burgers van experts informatie over een bepaald onderwerp, waarna ze in ‘deliberatie’ gaan om tot een oordeel komen dat ter ondersteuning aan de regering of de bevolking wordt aangeboden. Doordat burgers met mensen in contact komen die veel van het onderwerp weten, maar ook met elkaar, is het mogelijk dat zij zich verdiepen in de materie en hierdoor een beter beeld kunnen vormen van het probleem. Hierdoor wordt het besluit op een onderbouwde manier genomen. Er kan worden aangenomen dat dit minder het geval zou zijn bij een referendum bijvoorbeeld.10 Hoe dient dit de hierboven gestelde eisen van meer educatie en meer direct-democratische instanties? Een deliberatieve dag is op zichzelf al een direct-democratisch instituut. De burgerbevolking wordt meegenomen in het besluitvormingsproces. Tevens voldoet het aan de roep om meer educatie voor de burger. De burger krijgt immers meer inzicht in de politieke problematiek. Mede hierdoor zal dit initiatief een beter alternatief zijn voor het versterken van het democratische stelsel dan andere voorstellen zoals bijvoorbeeld het correctief referendum. Conclusie

In dit essay is geprobeerd aan te tonen dat het gebruik van democratie als term voor een staatsvorm lastig en onduidelijk is. De term heeft verschillende invullingen meegekregen gedurende de geschiedenis. Ook in onze tijd wordt de term gebruikt voor zeer verschillende staatsvormen. Het is daarom beter democratie als kwaliteit te gebruiken, om een staatsvorm te beschrijven. De westerse liberale democratie wordt dan een liberale democratische rechtsstaat. Een staat waarin allen gebonden zijn aan het recht met liberale en democratische aspecten. Tevens kan door middel van het gebruiken van democratie als kwaliteit een staat beoordeeld worden op zijn democratische gehalte, waaruit eventueel normatieve conclusies getrokken kunnen worden. De zogenaamde liberale democratie is door velen geprezen als zijnde de perfecte democratische staat. Echter blijkt het dat het mogelijk is een staatsvorm te ontwikkelen die meer democratisch is. Hoe wordt de staat het meest democratisch? Door de burger daadwerkelijk bij het besluitvormingsproces te betrekken. De direct-democratische instanties zorgen ervoor dat er weer ruimte is voor participatie en dat interesse voor

                                                                                                               9 J. Habermas, Die Einbeziehung des Anderen (Frankfurt 1996) 283-284; Het idee van de deliberatieve democratie vind zijn oorsprong bij de Amerikaanse politicoloog J. S. Fishkin, maar kent ook in Nederland zijn voorvechters. Het NRC Handelsblad plaatste op 23 maart 2011 een inleidend artikel op zijn website met verwijzingen naar Nederlandse onderzoeken en onderzoekers, zie: http://www.nrc.nl/nieuws/2011/03/23/politiek-schaf-commissies-af-en-zet-de-burger-aan-het-werk/ (geraadpleegd op 14 mei 2011). 10 Held, Models of Democracy, 247-248; Iris Marion Young, ‘Communication and the Other: Beyond Deliberative Democracy’ in: Seyla, Benhabib, Democracy and Difference : Contesting the Boundaries of the Political (Princeton 1996) 120-135, aldaar 121-122.

Page 22: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

21

de politiek wordt aangewakkerd. Daarnaast zal de onkunde van de bevolking ten aanzien van politieke zaken door educatie worden opgeheven of verminderd. Het deliberatieve model brengt deze zaken samen en biedt wellicht uitkomst. Jammer genoeg wordt dit model nog niet op grote schaal toegepast in Nederland of andere Europese landen. Na eeuwen van ontwikkeling van democratie blijkt dat de term zijn wasdom nog niet heeft bereikt. De discussie duurt voort. Martijn van den Boom (1987) is politiek historicus en studeert momenteel Politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Page 23: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

22

Een nieuw diplomatiek paradigma? Niek Alofs

In de afgelopen jaren hebben Nederlandse bewindspersonen steeds meer nadruk gelegd op een meer economisch georiënteerde diplomatie in de buitenlandse politiek.1 De veranderingen op het wereldtoneel, de almaar toenemende concurrentiedruk, de europeanisering van de buitenlandse politiek en de groei van niet-statelijke actoren in de wereldpolitiek hebben gevraagd om een aanpassing van het buitenlands beleid van Nederland.2 Minister Verhagen, destijds nog verantwoordelijk voor Buitenlandse Zaken, zette in zijn Kamerbrief inzake Nederlandse vertegenwoordiging in het Buitenland (2009) dat ‘de Nederlandse overheid (...) haar internationale economische relaties actiever en assertiever [zal] moeten invullen om te voorkomen dat [Nederland] op een achterstand [zal] worden gezet’.3 Ook de werkgeversvereniging VNO- NCW (2010) heeft er voor gepleit dat we het accent moeten verleggen naar de economie, omdat Nederland op andere gebieden te kort schiet, maar op economisch vlak nog wel een invloedrijke positie heeft.4 De Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie (2011) toont dat deze ideeën inmiddels gemeengoed zijn geworden bij de beleidsbepalers in Den Haag.5

Hoewel diplomatie en handelsbevordering altijd in elkaars verlengde hebben gelegen, wil het kabinet duidelijk maken dat de accenten zijn verschoven.6 Maar in hoeverre komt er door bezuinigingen en organisatorische wijzigingen daadwerkelijk verandering in het beleid zoals dat in de voorgaande jaren bestond? Zijn de doelstellingen werkelijk veranderd of moet gezegd worden dat er vooral sprake is van een ‘cosmetische verandering’ in het kader van de huidige bezuinigingsgolf? Om deze vragen te beantwoorden, bestaat de noodzaak tot definiëring van het concept ‘economische diplomatie’.

In het eerste deel van dit artikel wordt het begrip ‘economische diplomatie’ gedefinieerd, waarbij het wordt afgebakend en gepositioneerd tegen andere aspecten van de diplomatie. Ter beantwoording van de vraag of de nieuwe koerswijziging daadwerkelijk tot een verandering in

                                                                                                               1 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie (8 april 2011) 1. Beschikbaar via: ‘http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/notas/2011/04/08/nota-modernisering-nederlandse-diplomatie.html’ (laatst geraadpleegd 14 mei 2011). 2 Zie voor een beknopt overzicht van deze punten S. van Dooremalen en W. Quaedvlieg, ‘Nederlandse economische diplomatie heeft overkoepelende visie nodig’ Internationale Spectator 64 (2010) 77-80. 3 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kamerbrief inzake Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland (4 november 2009). Beschikbaar via: http://www.nieuwsbank.nl/inp/2009/11/05/H127.htm (laatst geraadpleegd 14 mei 2011). 4 Persbericht VNO-NCW ‘Wientjes wil grotere nadruk op economische diplomatie’. Beschikbaar via: http://www.vno-ncw.nl/Pers/Persberichten/Pages/Wientjes_wil_grotere_nadruk_op_economische_diplomatie_339.aspx?source=%2fpers%2fPersberichten%2fPages%2fdefault.aspx (laatst geraadpleegd 14 mei 2011). 5 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie, 1. 6 Ibidem.

Page 24: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

23

het diplomatieke beleid van Nederland leidt, wordt gekeken naar de rol van economie in het diplomatieke verleden van Nederland. Hierbij wordt vastgesteld dat het economisch gewicht van ons land door de geschiedenis heen onze positie internationaal heeft bekrachtigd Nederland heeft zijn economische rol vaak geherdefinieerd als er (relatief) grote veranderingen optraden in het internationale systeem en de wereldeconomie. Om dit punt te onderschrijven wordt in het tweede deel stilgestaan bij een eerdere herziening die diende om de buitenlandse politiek van Nederland aan te passen aan de nieuwe internationale dynamiek van het post-Koude Oorlog tijdperk. In het derde deel van het artikel wordt er een vergelijking gemaakt tussen de ‘Herrijkingsnota van 1995’ en de nieuwe koerswensen van de Nederlandse regering. Op basis van deze bevindingen wordt geconcludeerd dat de meer economisch georiënteerde diplomatie geen radicale breuk vormt met eerder beleid. Definiëring van economische diplomatie

Wat omvat economische diplomatie? In het politiek debat lijkt deze vraag al snel beantwoord, maar politicologische en historische studies hebben aangetoond dat dit concept niet zo eenvoudig te duiden is.7 Uit de terminologie blijkt dat economische diplomatie een onderdeel vormt van diplomatie. Historisch gezien hebben studies geschroeid op een structureel-realistische leest het bedrijf der Internationale Betrekkingen gereduceerd tot ‘concepts of anarchy, self-help, and power balancing’ waarbij staten moeten zien te overleven binnen het internationale statensysteem.8 Als diplomatie gereduceerd wordt tot betrekkingen tussen staten en hun officiële delegaties dan kan economische diplomatie mogelijkerwijs beschouwd worden als een nieuw paradigma. Dit is echter een te traditionalistische benadering die te weinig rekenschap geeft aan nieuwe inzichten die zijn verworven door nieuwe theorieën binnen Internationale Betrekkingen en Internationale Politieke Economie. 9 Staten zijn op allerlei manieren met elkaar verbonden. Binnen de studie van internationale betrekkingen hebben vooral theorieën van liberale soort sterke argumenten gegeven dat staten meer dan alleen politieke relaties onderhouden en dat economie, economische en niet-statelijke actoren zoals het bedrijfsleven en NGO’s eveneens een rol spelen in de vorming van het diplomatieke beleid van een land. Desalniettemin tonen studies over het buitenlandbeleid van ons land aan dat diplomatie en ons buitenlandbeleid grotendeels wordt bepaald door de internationale omgeving waarin het opereert. Duco Hellema, een vooraanstaand onderzoeker op het gebied van buitenlandse betrekkingen, heeft al vastgesteld dat de buitenlandpolitiek van Nederland grotendeels een zaak is van aanpassen aan de internationale omstandigheden en dat de

                                                                                                               7 In het themanummer van de Internationale Spectator 64 (2010), het officiële blad van Instituut Clingendael lichtten verschillende specialisten op het gebied van de Internationale betrekkingen hun visies en definiteis van economische diplomatie toe. 8 K. Waltz, ‘Structural Realism after the Cold War’, International Security 25 (Cambridge 2000) 5-41, aldaar 5. 9 M. Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, Internationale Spectator 64 (2010) 73-76.

Page 25: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

24

politieke wil van de burgers hieraan ondergeschikt is.10 Deze bevinding is mijns inziens juist omdat het beleid maken nog steeds in handen is van een relatief ‘gesloten’ groep ministers en ambtenaren.

Diplomatie heeft als begrip an sich een minder transparant karakter en is onderdeel van ‘high politics’. Om die reden gaat dit artikel uit van een realistische benadering van economische diplomatie en het Nederlandse buitenland beleid in het algemeen waarbij de doelen van de staat wel toegepast worden in termen van economische veiligheid. Maaike Okano-Heijmans veronderstelt dat ‘economische diplomatie gedefinieerd [moet] worden als het streven naar veiligheid binnen het anarchistisch [leiderloos] systeem’. 11 Ze onderscheidt vijf subtypen economische diplomatie waaronder commerciële diplomatie, handelsdiplomatie, financiële diplomatie, stimulansen (ontwikkelingshulp) en sancties. Gezien de toon van de Nota modernisering Nederlandse diplomatie (2011) lijken de eerste onderdelen meer aandacht te krijgen. De huidige plannen van het kabinet stellen ‘een forse intensivering van de economische diplomatie en meer samenwerking met het bedrijfsleven’ voor, maar op het gebied van de ‘ontwikkelingssamenwerkingsrelatie heeft het kabinet minder partnerlanden en minder sectoren voor ogen’.12 Toch moeten ‘vrijwel alle uitingen van Economische diplomatie kunnen in verschillende categorieën worden ondergebracht (…) waarbij welvaart en stabiliteit geen van elkaar gescheiden uitersten zijn’. 13 Ook Sjef van Dooremalen en Winand Quaedvlieg sluiten zich hierbij aan. Economische diplomatie moet volgens hen ook gedefinieerd worden in de brede zin. Het is ‘dus niet alleen klassieke handelsbevordering, maar ook handelspolitiek (…) [en] het beleid van de internationale en financiële instellingen’.14 Binnen het ‘traditionele’ realisme wordt daar echter nauwelijks onderscheid tussen gemaakt, omdat al deze vormen van diplomatieke politiek het doel hebben om ‘economische veiligheid’ binnen het statensysteem te behouden of te verwezenlijken.

Dit probeert de Nederlandse regering te bereiken door de relaties met het bedrijfsleven te intensiveren en meer samen te werken met andere ministeries, waaronder met Economische Zaken in het bijzonder. Ten eerste gaat het hier om de wens om meer voet aan de grond te krijgen in groeiende markten. Volgens minister Rosenthal (VVD) van Buitenlandse Zaken moeten Nederlandse medewerkers in het buitenland het bedrijfsleven [ondersteunen] bij het verkrijgen van markttoegang [en] het vinden van geschikte partners en trouble shooting in algemene zin.15 Ten tweede zullen de locaties van ambassades en missies strategischer worden

                                                                                                               10 M. Li Vos , International cooperation between politics and practice: how Dutch Indonesian cooperation changed remarkably little after a diplomatic rupture (Amsterdam 2001) 71. 11 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 75. 12 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota modernisering Nederlandse diplomatie, 1. 13 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 75. 14 Dooremalen en Quaedvlieg, ‘Nederlandse economische diplomatie heeft overkoepelende visie nodig’, 80. 15 Uri Rosenthal, ‘Werken aan welvaart in de wereld’, Toespraak 28 februari 2011, Tilburg University. Beschikbaar via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/toespraken/2011/02/28/werken-aan-welvaart-in-de-wereld.html (laatst geraadpleegd 14 mei 2011).

Page 26: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

25

gekozen. Dit zal geschieden op basis van economische belang, dan wel in overeenstemming met missies van de Europese Unie (EU). Ook ontwikkelingssamenwerking wordt op een dergelijke basis gekozen zolang het economisch in het voordeel van het donorland is, of als het land de verplichting naar de internationale gemeenschap moet nakomen. De vraag is of economische diplomatie, zoals hierboven uiteengezet, wezenlijk een nieuwe visie is binnen de geschiedenis van het Nederlands diplomatieke bedrijf. Twee kanten van dezelfde medaille

Voor een theoretische beschouwing van de buitenlandse politiek van Nederland moet er van uit gegaan worden dat Nederland tot de groep van middelmatig tot kleine landen behoort. Binnen het internationale systeem moeten deze landen hun positie veilig zien te stellen.16 De twee dimensies van ‘economische veiligheid’, het garanderen van economische welvaart en politieke stabiliteit voor een land, vormen grotendeels een constante in de Nederlands geschiedenis.17 R.H Serry zet uiteen dat er in altijd Nederland enige schroom bestond om het buitenlands beleid in het teken van direct economisch belang te stellen, maar dat in de realiteit diplomatie en exportbevordering altijd wel samenvielen.18

Nederland is een klein land met een kleine bevolking en weinig militaire invloed.19 De aard van het systeem is niet bepalend voor het gedrag van zijn eenheden, maar bepaalt de omstandigheden die maken dat bepaalde gedragingen aantrekkelijker zijn dan andere.20 Dit betekent dat wanneer Nederland zijn positie in de wereld optimaal trachtte te maximaliseren ook geprobeerd werd om zijn economische macht in te zetten om meer te profiteren van de (economische) verschuivingen in de wereldpolitiek en economie. Het doel was om op deze manier meer invloed te krijgen in internationale fora. Daarnaast is Nederland de plaats waar het internationaal gerechtshof gevestigd is. In de perceptie van beleidsmakers bleef Nederland daardoor tot de belangrijke landen in de wereld behoren. 21 Omdat het beleid van Nederland was gebouwd op twee elementen, ‘internationalist idealism and maritime commercialism’, 22 kan worden gesteld dat het geen voorbeeld is van realisme pur sang. De rol van economische diplomatie in

                                                                                                               16 B. Verbeek en A. Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the Netherlands (1989–2007): The Paradoxical Result of Europeanization and Internationalization’, Acta Politica 43 (2008) 357-377, aldaar 358. 17 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 75. 18 Verbeek en Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the Netherlands (1989–2007)’, 358. 19 Li Vos , International cooperation between politics and practice, 71. 20 Verbeek en van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the Netherlands(1989–2007)’, 359. 21 J. Serry, ‘‘Nederlandse exportbevordering’ Bilaterale diplomatie in een multilateraal handelssysteem’ in: J. Melissen, Diplomatie: raderwerk van de internationale politiek (Assen 1999) 151. 22 Citaat van J.J.C. Voorhoeve in E.H. Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National Interest: Dutch Development Policy in the 1960s’, Contemporary European History 457 (Cambridge 2003).

Page 27: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

26

de Nederlandse diplomatieke geschiedenis was per tijdvak weliswaar anders, maar dat neemt niet weg dat er op basis van het Nederlands buitenlands beleid van de laatste eeuw enkele opvallen constanten waar te nemen zijn. In de periode tot de Tweede Wereldoorlog werd het systeem gekenmerkt door verschillende blokken van staten en het ontbreken van een leidende staat. Na de Tweede Wereldoorlog werd het gekenmerkt door bipolariteit met de Verenigde Staten (VS) en Sovjetunie als balancerende machten. In de periode na de Koude Oorlog, die vaak wordt aangeduid als het tijdperk van de globalisering, wordt het systeem gekenmerkt door de groei van de wereldeconomie en het verschuiven van de economische zwaartepunten.

In de periode vanaf de late negentiende eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog probeerde Nederland zich staande te houden in het concert der Europese mogendheden. Serry onderschrijft dat reeds in de negentiende eeuw ‘economische diplomatie grotendeels bestond uit het afsluiten van handelsverdragen’.23 Vrijhandel paste in de moralistische en legalistische traditie van Nederland dat zich als klein land moest verhouden tot de Europese grootmachten. Uit de analyse van Serry kan worden opgemaakt dat Nederland in deze periode vanuit ‘realistische’ overwegingen een morele politiek voerde en zich daarbij zowel als verdediger van vrijhandel als het land van het internationale recht opwierp. De neutraliteit van Nederland was eveneens een component om economische veiligheid binnen het anarchistisch systeem veilig te stellen. Het einde van de Tweede Wereldoorlog en het verlies van ‘ons Indië’ maakten een einde aan de Nederlandse neutraliteitspolitiek. Noodgedwongen moest Nederland zijn internationale status herdefiniëren.24 In het bipolaire klimaat van de Koude Oorlog zijn een aantal constanten op te merken: In 1955 kwamen de ministeries van Economische- en Buitenlandse Zaken het zogenoemde ‘Concordaat EZ-BZ’ overeen. Dit hield in dat de buitenlandse-economische betrekkingen op elkaar afgestemd werden, ‘waaronder de aansturing van handelsmissies op de posten’. 25 Over de rol van private ondernemingen op het Nederlandse economisch-diplomatisch beleid lijken studies geen eenduidige strekking te geven. In een open economie zoals die van Nederland vallen deze belangen vaak samen waardoor het niet verwonderlijk is dat bedrijven en overheden vaak samen optrekken om winst te maximaliseren. Studies naar deze periode geven eveneens aan dat ontwikkelingshulp in grote mate economisch-strategisch was ingegeven en dat morele aspecten daaraan onder deden. Volgens de studie van Arens naar ontwikkelingssamenwerking in de jaren 1950 en 1960 was dit idealisme eveneens een bruikbaar strategisch middel en kwam de steun voor het multilateralisme grotendeels voort uit een fundamentele economische noodzaak.26 Soms werd politiek bedreven vanuit een sterk

                                                                                                               23 Serry, ‘Nederlandse exportbevordering. Bilaterale diplomatie in een multilateraal handelssysteem’, 151. 24 Verbeek en Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the Netherlands (1989–2007)’, 354. 25 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 74. 26 Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National Interest’, 457-458, 463.

Page 28: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

27

idealisme, zoals steun voor Israël tijdens de Zesdaagse- en Jom Kipoeroorlog. Maar na de oliecrisis was Nederland genoodzaakt om over te gaan tot een ‘evenwichtige’ politiek ten aanzien van het Midden-Oosten.27

Het tijdperk van de globalisering, volgend op de golf van liberalisering van de jaren 1980 en de val van het communistische statensysteem, heeft wellicht meer dan in andere tijden een druk op de Nederlandse beleidsmakers gezet. Bertjan Verbeek en Anna van der Vleuten onderscheiden enkele factoren die Nederlandse en Europese buitenlandse politiek hebben beïnvloed: ‘the end of international bipolarity; an increase in the interaction density of the international system; the growth of both international and regional institutions’.28 Het moet hier worden opgemerkt dat veel van deze omwentelingen al plaatsvonden voor het einde van de Koude Oorlog, maar deze ontwikkelingen erdoor geïntensiveerd werden.

Binnen Internationale betrekkingen en economische studies hebben de debatten in deze periode onder meer veronderstelt dat de wereld na de Koude Oorlog werd gekenmerkt door een Amerikaanse hegemonie, een ‘unipolar moment’,29 dat er een multipolair systeem zou komen ofwel dat de wereld die sterke invloed onderging van economische globalisering.

Binnen Nederland heeft de alliantie met de Verenigde Staten een duidelijke plek in het militaire- en veiligheidsbeleid waarbij NAVO-lidmaatschap niet ter discussie staat. Tegelijkertijd lijkt Nederland economisch gezien het derde model voor ogen te hebben gehad, want Nederland moest zich in de groeiende wereldeconomie aanpassen. Verbeek en Van der Vleuten stellen dat: ‘A small state with an open economy, after the end of bipolarity will enjoy larger freedom of manoeuvre, but we expect that freedom to be constrained by new international interdependencies.’30 In 1995 werd door de regering Kok I (1994-1998) getracht de doelen van het buitenlandbeleid te herformuleren. Ook toen werd de nadruk steeds sterker gelegd op de rol van ‘economische aspecten’ in de Nederlandse diplomatie. Op basis van de nota van 1995 en de implicaties van het beleid dat destijds tot stand is gekomen, betoog ik dat de verschuivingen in diplomatic conduct ook nu niet zo verrijkend zijn als nu door de regering gepresenteerd. Met de demografische teruggang van Nederland en de EU, de opkomst van de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China)31 en de economische groei zijn de Nederlandse belangen geëconomiseerd.32 Uit cijfers van het

                                                                                                               27 N. Alofs, (2010) The Netherlands and the Arab-Israeli Conflict: A Foreign policy Analysis The shaping of Dutch foreign policy attitude vis-à-vis the Arab-Israeli conflict in moments of crisis. Ongepubliceerd werk. (Edinburgh 2010) 12-14. 28 Verbeek en Van der Vleuten. ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the Netherlands (1989–2007)’, 358. 29 Ibidem. 30 Ibid., 360. 31 Soms wordt hier ook Zuid-Afrika bijgerekend, zoals in de nota Buitenlandse Zaken van 8 april 2011. 32 Dooremalen en Quaedvlieg, ‘Nederlandse economische diplomatie heeft overkoepelende visie nodig’, 80.

Page 29: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

28

Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat de export naar China in de jaren 1990 niet gelijk liep met de import maar dat aan het einde van dit decennium het verschil tussen import en export sterk was toegenomen.33 Het klopt inderdaad dat de verschillen in recente jaren groter zijn geworden. Dat neemt echter niet weg dat het beleid zoals dat nu wordt voorgesteld een paradigma vormt met de politiek van eerdere jaren. Een werkelijke ommezwaai?

In 1995 probeerde de Nederlandse regering het buitenlands beleid op essentiële punten te herzien en ageerde dat deze nieuwe visie Nederland kon wapenen tegen de oprukkende globalisering. Het doel was om doelstellingen van het buitenlands beleid te herformuleren, 34 waarbij de erkenning van de onderlinge verbondenheid van de politieke, sociale, economische, milieu-, ontwikkelings- en juridische dimensies van de wereldpolitiek centraal gesteld werden. Hoewel hier enige kanttekeningen bij te plaatsen zijn, ben ik van mening dat beide nota’s op veel punten met elkaar overeenkomen. De herziening in 1995 betekende een accentverschuiving naar een verdere samenvoeging van de afdelingen van Economische Zaken met Buitenlandse Zaken en dat ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken zich met dezelfde regio's in de wereld bezig zouden moeten houden. Hierbij werd geïnvesteerd in de intensivering van economische relaties met ‘Azië, Zuid-Afrika en Latijns-Amerika’ die ‘beschouwd [werden] als de gebieden die Nederland grote handelsperspectieven’ boden. Het VNO-NCW was van mening dat door de ambtelijke reorganisatie de handelsbelangen beter zouden worden behartigd. Anderzijds hebben organisaties voor ontwikkelingssamenwerking de herijkingsnota verworpen omdat deze het eigenbelang te sterk vooropstelde. 35 De gevolgen van de koerswijzingen zijn in verschillende studies aangesneden. Studies over Nederlandse ontwikkelingssamenwerking hebben vastgesteld dat er een tendens gaande is sinds de jaren 1990 waarbij locaties selectiever worden aangewezen en het bedrijfsleven een grotere rol kreeg toebedeeld.

Meer assertief opstellen en aanpassen aan de internationale omgeving zijn in de voorafgaande jaren, vooral onder centrumrechtse regeringen, het uitgangspunt geweest.36 Paul Hoebink stelt de tendens vast, namelijk dat in het bijzonder ‘partnerships between private companies and all types of Third World solidarity organisations have

                                                                                                               33 M. Jaarsma, Opkomende groeimarkten voor Nederland steeds belangrijker, (Voorburg en Heerlen 2008). Publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek, beschikbaar via: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/A0EEA18E-954E-45CE-B653-230ECCA580E3/0/2008opkomendegroeimarktenvoornederlandsteedsbelangrijkerart.pdf (laatst geraadpleegd op 14 mei 2011). 34 Verbeek en Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the Netherlands (1989–2007)’, 364. 35 ‘Organisaties voor ontwikkelingssamenwerking bekritiseren herijkingsnota 'Kabinet benadrukt eigenbelang te sterk'’, Volkskrant 12 september 1995. Beschikbaar via: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/412957/1995/09/12/Organisaties-voor-ontwikkelingssamenwerking-bekritiseren-herijkingsnota-Kabinet-benadrukt-eigenbelang-te-sterk.dhtml (laatst geraadpleegd 14 mei 2011). 36 Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National Interest’, 457.

Page 30: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

29

been developed rapidly’.37 Hij krijgt hier bijval van Dirk-Jan Koch en Bart Loman: ‘geographic choices made by Dutch NGOs are closely related to and influenced by those of the government.’38 Hun studie concludeerde dat ‘organisations were not targeting either the poorest countries, or the countries with worst governance’, 39 maar dat de keuzes grotendeels samenvielen met de voorkeuren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op basis van deze argumenten uit The Netherlands Yearbook on International Cooperation 2008 wordt het particuliere aspect van de Nederlandse buitenlandse doelstellingen bevestigd. Hoebink haalt de studie van Bert Helmsing en Peter Knorringa aan die veronderstellen dat ‘private sector involvement has increased … and this has contributed to an increased market orientation, focusing more on opportunities than on problems’.40

Hieruit kan worden opgemaakt dat ‘het ontwikkelingsbeleid [moet worden] herzien en minder toegespitst op hulp maar meer op investeren’.41 Waar het bedrijfsleven een centrale rol in zal gaan vervullen is op basis van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren nauwelijks als paradigma aan te duiden. Daar komt nog eens bij dat in eerdere tijden ontwikkelingssamenwerking een status- en welvaartsverrijkend doel heeft gehad - zoals Arens heeft aangetoond.42 Van een diplomatiek paradigma is dus geenszins sprake, maar van een graduele aanpassing, of cosmetic shift wel. De huidige nadruk op Economische Diplomatie is vooral een organisatorische verandering, ingezet om de bezuinigen (€74 miljoen euro waarvan €55 miljoen bij ambassades en consulaten en €19 miljoen bij het ministerie in Den Haag) in goede banen te kunnen leiden. 43 Om het aantal medewerkers naar beneden te brengen ‘komen [er] onder meer reizende ambassadeurs met Den Haag als thuisbasis. Vaker zal één ambassade Nederland in een aantal landen tegelijk vertegenwoordigen.’44 Hoewel een meer economisch georiënteerde diplomatie is benadrukt als een kernpunt in de transformatie van de Nederlandse diplomatie, kan dit op basis van ons onderzoek niet als een historische kentering worden beschouwd. Het past het binnen een langere traditie van aanpassen en herdefiniëren van onze positie binnen het internationale systeem.

                                                                                                               37 P. Hoebink, ‘Some new tendencies in the international cooperation of the Netherlands: An Introduction to Yearbook 2008’ in: Idem (ed.), The Netherlands Yearbook on International Cooperation 2008, (Assen 2008), 9. 38 Ibidem, 10; Zie ook: D.J. Koch en B. Loman,‘Geographical choices of Dutch NGOs’ orthodoxies and realities’ in: P. Hoebink (ed.), The Netherlands Yearbook on International Cooperation 2008, (Assen 2008), 74-75. 39 Koch en Loman,‘Geographical choices of Dutch NGOs: orthodoxies and realities’, 75. 40 Hoebink, ‘Some new tendencies in the international cooperation of the Netherlands’, 10. 41 ‘Miljard minder voor ontwikkelingshulp’ Telegraaf 30 september 2010. Beschikbaar via: http://www.telegraaf.nl/binnenland/7797229/__Mld._minder_voor_ontwikke lingshulp.html (laatst geraadpleegd 14 mei 2011). 42 Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National Interest’, 458. 43 Rijksoverheid nieuwsbericht ‘Hervorming diplomatie: duidelijke keuzes, nieuwe accenten’ 8 april 2011. Beschikbaar via: http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2011/04/08/hervorming-diplomatie-duidelijke-keuzes-nieuwe-accenten.html (laatst geraadpleegd 14 mei 2011). 44 Ibidem.

Page 31: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

30

Conclusie

Dit artikel had als doel om de nieuwe visies van het ministerie van Buitenlandse Zaken, waarbij economische diplomatie een sleutelrol inneemt, te analyseren. Op de vraag of er wezenlijk verschil bestaat met het verleden moet echter met ’nee’ geantwoord worden. In deze beschouwing is aangetoond dat economische diplomatie, hier verstaan als welvaart en stabiliteit binnen het internationale systeem te kunnen garanderen, niet nieuw is. Ook het gebruik van andere motieven en middelen, waaronder het gebruik van commerciële manieren/middelen valt hieronder te plaatsen. In het veld van de internationale betrekkingen is de hernieuwde aandacht voor economische diplomatie positief ontvangen. Het is daarbij van belang dat men zich realiseert dat economische diplomatie niet nieuw is en historische precedenten heeft, zij het dat deze in vorm en inhoud op punten verschillen van de huidige visie zoals uiteengezet in de Nota hervorming Nederlandse diplomatie.

Toch dient te worden heroverwogen of ‘economische diplomatie, beleid gericht op veiligheid en stabiliteit en mensenrechtenbeleid – met daarbij bijzondere aandacht voor strategische hulpbronnen, ontwikkelingssamenwerking en consulaire dienstverlening’ 45 in alle gevallen elkaar kan complementeren. Terwijl de Nederlandse buitenlandse belangen een sterke economische aard hebben gehad, heeft ook de moraal-legalistische politiek van Nederland, ‘Nederland als gidsland’ ons land in de wereld op de kaart gezet. Dat minister Rosenthal veronderstelt dat ‘je (...) niet overal voortdurend mee bezig [kunt] zijn [omdat] er (…) tal van organisaties en instituten [zijn] die zich ermee bezighouden’,46 moet echter niet te lichtzinnig worden opgevat. Uit de nieuwe economisch-strategische doelen blijkt onder meer ook dat ‘de Golfregio van groot economisch belang voor Nederland [is] en [het een niche] biedt (...) waar het Nederlandse bedrijfsleven toegevoegde waarde kan bieden’.47 De recente revoluties in het Midden-Oosten maken echter duidelijk dat Nederland duidelijk een kosten- en batenanalyse moet maken als het gaat om het versterken van relaties en de vestiging van Nederlandse ondernemingen in deze contreien. Wil dit gerealiseerd worden dan moeten doelen van ‘de bevordering van onze economische belangen (welvaart), vrede en stabiliteit (veiligheid), en mensenrechten (vrijheid)’ op een wenselijke en effectieve manier op elkaar afgestemd worden.48

Niek Alofs (1988) studeerde Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen en International and European Politics aan de University of Edinburgh. * Een alfabetische literatuurlijst is op aanvraag bij de redactie te krijgen.

                                                                                                               45 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie, 31. 46 Ibidem, 20. 47 Ibid.. 48 Ibid., 5.

Page 32: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

31

Het maximale uit mijzelf halen Interview met Dirk Cornelissen

Dirk Cornelissen (1988) volgt de master Politiek & Parlement aan de Radboud Universiteit Nijmegen (RU) en is vice-voorzitter van de Universitaire Studentenraad (USR). Daarnaast is hij op meerdere fronten actief binnen het CDA. De redactie van Volonté Générale sprak met hem over zijn studie, zijn rol binnen de USR en de motivatie achter zijn politieke activiteit. In september 2006 bent u begonnen met de studie Geschiedenis aan de RU. Drie jaar later koos u voor de masteropleiding Politiek & Parlement aan dezelfde universiteit. Waarop waren deze keuzes gebaseerd? Mijn interesse voor geschiedenis is ontstaan in de periode dat ik als klein kind om half negen naar bed moest. We hadden thuis één televisie en mijn ouders wilden iedere dag het achtuurjournaal zien. Op die manier was ik op de hoogte van belangrijke gebeurtenissen in Nederland en de wereld daarbuiten. Met de jaren groeide mijn interesse voor de politiek en deze werd versterkt door de lessen staatsinrichting en maatschappijleer op de middelbare school. Ik werd mij ervan bewust dat de conflicten in de wereld niet op zichzelf staan, maar een historische dimensie hebben. Het fascineerde mij meer en meer hoe men in het verleden met soortgelijke problemen was omgegaan. Gedurende de bachelorfase van mijn opleiding Geschiedenis merkte ik dat ik naast militaire geschiedenis vooral belangstelling had voor politieke aspecten van geschiedenis in het algemeen. Achter de politiek schuilt een historische dimensie en juist de master Politiek & Parlement gaat in op de huidige spanningen binnen het politieke krachtenveld, maar doet dat vanuit een historisch perspectief. Het is mooi om onderwerpen in de hedendaagse politiek te kunnen relativeren door te laten zien dat soortgelijke problemen ook in het verleden speelden. Een goed voorbeeld hiervan is het thema migratie. Je ziet vergelijkbare aspecten tussen integratie en migratie nu en in het verleden. Ook in het verleden zijn er spanningen geweest tussen bevolkingsgroepen en hebben mensen tijd nodig gehad om te integreren. Uiteindelijk zijn deze mensen geïntegreerd of geassimileerd in de samenleving. Ook nu zal dat waarschijnlijk het geval zijn, maar zoiets heeft tijd nodig. Mensen krijgen deze tijd niet meer. De meerderheid van de Nederlandse bevolking wil dat de problemen morgen al opgelost zijn, maar soms is dat niet mogelijk. Politici doen hier zelf ook aan mee, want ze proberen hun eigen positie te handhaven en indien mogelijk te versterken. Ze gebruiken loze kreten omdat ze de volgende ochtend in de krant willen staan. Wat dat betreft zou een meer elitaire politieke stijl niet per sé slecht zijn: wat meer doordacht, wat minder naar de waan van de dag. Het verleden hoeft niet leidend te zijn, maar zou in de analyses van problemen meer meegenomen moeten worden dan nu het geval is.

Page 33: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

32

Tijdens uw studie heeft u twee keer de overstap van wetenschap naar politieke praktijk mogen maken door middel van een stage. Hoe heeft u deze overstap ervaren? In de bachelorfase heb ik een stageminor gedaan. Ik heb CDA-Europarlementariër Maria Martens geholpen bij de politieke campagne voor de verkiezingen van het Europees parlement in 2009. Ik heb onderzoek gedaan voor werkbezoeken en bijvoorbeeld uitgezocht welke Europese subsidies in de bezochte regio waren verstrekt. Ik heb geprobeerd om haar in campagnetijd zo goed mogelijk te ondersteunen. De relativerende kracht van de geschiedenis heb ik hierbij niet echt in kunnen zetten. Gedurende de master Politiek & Parlement heb ik stage gelopen bij het Parlementair Documentatie Centrum (PDC) te Den Haag, maar het PDC is verbonden aan de Universiteit Leiden. Zij maken websites en onderhouden deze. De winst die gemaakt wordt, investeren zij in eigen wetenschappelijk onderzoek naar het Nederlandse parlement in de brede zin. De wetenschappers die er werken, worden dagelijks gebeld door de grote dagbladen in verband met hun expertise op het gebied van de Nederlandse politiek. Daar zie je dus dat je als historicus wel richting kunt geven aan de dagelijkse ontwikkelingen in Den Haag. Ik heb voornamelijk meegewerkt aan onderzoek voor de gezaghebbende website www.parlement.com. Deze website bevat een schat aan informatie ten aanzien van de huidige parlementaire wereld en die van het verleden. Er staan veel biografieën van politici, zetelverdelingen en verkiezingsuitslagen vanaf 1918 op. Voor deze website heb ik onderzoek gedaan naar afsplitsingen bij partijen in de Tweede Kamer. Dit was mede in het kader van het grotere onderzoeksproject ‘Tijdlijnen’ waarbij allerlei grote gebeurtenissen uit de Nederlandse politiek in een tijdlijn worden beschreven. Het doel van dit project is om wetenschappers en journalisten een handvat te bieden bij hun werk. Men hoopt dat door het verstrekken van gedegen informatie de kwaliteit van de journalistiek wordt verbeterd. Met deze feitelijke informatie kan een onjuist verhaal of vals argument snel worden ontmaskerd. Naast uw studie bent u ook actief geweest binnen enkele besturen en momenteel heeft u zitting in de USR. Wat beweegt u om deze extracurriculaire activiteiten te ondernemen? Er zijn verschillende dingen die mij drijven. Allereerst ben ik op zoek naar het maximale dat ik uit mijzelf kan halen. Daarnaast wil ik zaken oppakken en veranderen. Vanuit deze twee aspecten ben ik begonnen met commissiewerk, rolde ik verder naar bestuursfuncties en nu zit ik in de USR. Bovendien is het ontzettend uitdagend om dingen te doen je nog nooit eerder hebt gedaan. Dat je daarbij iets kunt bereiken dat voor veel mensen ook daadwerkelijk iets betekent, maakt het extra de moeite waard. Een goed voorbeeld is dat wij met de USR middels één schriftelijke rondvraag hebben kunnen regelen dat de bibliotheken op zondag langer open zijn.

Page 34: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

33

Wat is de functie van de USR en welke rol vervult u hierin? De USR heeft een adviserende rol en vormt samen met de Ondernemingsraad het medezeggenschap. Dit betekent dat we kunnen meesturen, maar dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij het College van Bestuur (CvB) blijft liggen. Dit geldt voornamelijk bij financiële aangelegenheden. Op sommige punten kunnen wij randvoorwaarden scheppen of onderdelen op het plan wijzigen, maar er zijn maar weinig punten waar je echt instemmingsrecht hebt. Een goed voorbeeld hiervan is het debat omtrent de financiering van een tweede studie. Deze kwestie is ontzettend ingewikkeld, maar de uitkomsten zijn erg belangrijk voor veel studenten. De maatregel is vanuit Den Haag opgelegd en houdt in dat er geen geld meer beschikbaar is voor de financiering van een tweede studie. Er moest iets gedaan worden om dit inkomensverlies voor de universiteiten te compenseren. Idealiter zou iedereen voor 1700 euro een tweede studie moeten kunnen volgen, maar je moet ook reëel zijn en inzien dat wanneer het geld niet uit Den Haag komt, het ergens anders vandaan moet komen. Ik denk dat het op de RU voor eigen studenten goed geregeld is. Wij hebben een overgangsregeling geïntroduceerd voor maar liefst ‘veertig’ categorieën studenten die dreigden hoge bedragen te moeten betalen voor het vervolg van hun studie. Het CvB is akkoord gaan met ons voorstel, waardoor deze studenten er financieel goed vanaf gekomen zijn. Binnen de USR ben ik vice-voorzitter. Dit houdt in dat ik USR-leden aanstuur, vergaderingen voorzit en de rechterhand van de voorzitter ben. Ik zit in veel overlegorganen en in de praktijk betekent dat onder meer dat ik mensen adviseer wanneer er sprake is van media-aandacht, zoals ook bij de overgangsregeling waar ik het zojuist over had. Ook ben ik woordvoerder bij bepaalde onderwerpen, zoals destijds bij het VOX-debat. Hierbij wilde de universiteit de onafhankelijkheid van het universiteitsblad aantasten. Wij hebben toen onder andere een handtekeningen actie gehouden, maar het plan is niet van tafel gegaan. Dit heeft mij ontzettend veel energie gekost, maar soms moet je accepteren dat je het maximale hebt gedaan, ook al heeft het niet tot succes geleid. Wat vindt u van de langstudeerboete die dit kabinet heeft voorgesteld? Ik kan begrijpen dat men wil dat studenten niet meer dan een jaar extra over hun studie doen. Wanneer dit echter wordt ingevoerd voor mensen die al bezig zijn – wat het kabinet voornemens is – is dat een brug te ver. Dat kan gewoon niet! Uw standpunt komt niet geheel overeen met dat van de Tweede Kamerfractie van uw partij, het CDA. Hoe gaat u om met deze discrepantie? Binnen het CDA is het bij velen al genoegzaam bekend dat ik dit standpunt niet deel, wat leidt tot interessante discussies met partijgenoten. Ik heb zo’n discussie eens gevoerd met een Kamerlid. Op een gegeven moment voerde hij het argument aan dat er bezuinigd moest worden en dat dit overal pijn zou doen. Wanneer iemand met zulke argumenten

Page 35: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

34

komt, weet je dat de feitelijke discussie afgelopen is. Tijdens mijn campagne voor de Provinciale Statenverkiezingen heb ik dit in mindere mate meegemaakt. Ik heb op straat met mensen gesprekken gevoerd over onder meer het regeringsbeleid aangaande het bijzonder onderwijs. Dan zeg ik wel wat ik vind, ook wanneer dit afwijkt van het standpunt van de Tweede Kamerfractie. Ik vertel wat het standpunt is van de Tweede Kamerfractie en dat ik probeer daar invloed op uit te oefenen. Toch vermeld ik ook dat het om deze discussie niet primair gaat bij de Provinciale Statenverkiezingen. Welke rol ziet u voor jongeren binnen het CDA weggelegd? Binnen de confessionele politiek beland je in een situatie waarin mensen vanuit een traditie lid werden van een politieke partij. Dat zijn veel van de huidige leden van 65 jaar en ouder. Daarnaast is er een grote groep die heel bewust voor het CDA gekozen heeft. Binnen die groep ervaar ik dat je als jongere een netwerk op kunt bouwen, je wordt serieus genomen in debatten en er is een mogelijkheid om op de kieslijst te komen. Op dit moment wordt binnen het CDA ook serieus naar voorstellen van het CDJA geluisterd. Ik denk dat circa vijftig jaar geleden de gedachte overheerste: ‘We moeten ook nog een jongere op de lijst zetten en daarom kiezen we iemand uit “onze” vijver.’ Jongeren waren wel aanwezig, maar meer omdat het gunstig was voor het imago van de partij. Je ziet wel dat jongeren zichzelf ook te serieus kunnen nemen. Een goed voorbeeld is de grote vergaderdrang bij alle politieke jongerenorganisaties. Je hoeft niet elke keer te vergaderen over het nieuwste kabinetstandpunt over Europa of over de situatie in Ethiopië. Je schrijft een resolutie over dit onderwerp, deze dien je in op een CDJA-congres en dan vinden wij als CDJA iets over de situatie in Ethiopië. Echter, het doel wordt voorbij geschoten, wanneer er te veel vergaderd wordt. Er moet ook ruimte zijn voor informele bijeenkomsten. Je kunt tijdens deze bijeenkomsten over politiek praten, maar daar hoeft het niet altijd over te gaan. Ik zie ook wat in andere soort verbanden waarin jongeren elkaar opzoeken. Een voorbeeld hiervan is het netwerk voor jonge Brabantse mensen die samenkomen voor lezingen, discussie en een borrel. Het CD(J)A is hier niet direct bij betrokken, maar je hebt het wel als jongeren over politieke zaken. Als je elkaar daarna op een congres weer eens tegenkomt, dan spreek je elkaar aan. Bij het CDJA heeft u bij de werkgroep Europa gewerkt. Welke rol ziet u voor Europa in de toekomst weggelegd? Nederland heeft de Europese Unie (EU) nodig. Het is ongeloofwaardig om te zeggen: ‘We moeten uit de EU stappen.’ Idealiter komt er zelfs meer samenwerking zoals op het gebied van defensie en buitenlandse zaken. Iedereen weet dat er echter nationale sentimenten meespelen waardoor het ontzettend moeilijk wordt om dat ideaal op de middellange termijn mogelijk te maken. Ik denk dat mensen dat gewoon niet durven. Terwijl juist op deze terreinen efficiënt samen kunt werken. Echter, bij

Page 36: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

35

intensieve samenwerking is waakzaamheid geboden. Een systeem van checks and balances moet ervoor zorgen dat problemen worden voorkomen. Het huidige kabinet wil veel bezuinigen, zo ook op wetenschap. Waar de overheid zich terugtrekt, kan worden gesneden, maar dit ‘gat’ kan ook worden opgevuld met geld van andere partijen. Hoe denkt u hierover? Er wordt voornamelijk geïnvesteerd in kernpunten, welke vooral in de medische sector en toegepaste natuurwetenschappen liggen. Als je dat enkel als speerpunt van wetenschap ziet, dan doe je volgens mij iets verkeerd. Er wordt dan alleen naar directe successen gekeken. Fundamentele wetenschap, meer theoretisch van aard, wordt een ondergeschoven kind. De Nobelprijswinnaar André Geim heeft aan de RU fundamenteel onderzoek gedaan naar grafeen. Zijn onderzoek ligt aan de basis van toegepaste wetenschap. Als de stap van fundamentele wetenschap wordt overgeslagen dan kunnen we met de bestaande kennis van alles doen, maar op de lange termijn was er met fundamenteel onderzoek meer mogelijk geweest. Laatste vraag: hoe ziet u uzelf over tien jaar? Politiek of wetenschap? Het liefste zou ik een managementfunctie willen binnen een bedrijf. Vijf dagen in de week zou ik niet op een kantoor willen zitten. Ik wil actief bezig zijn met dingen te organiseren. Daarnaast ben ik, waarschijnlijk, zeer betrokken in de lokale politiek. Misschien dat ik over tien jaar Tweede Kamerlid zou willen zijn, maar of dat überhaupt wenselijk is...

Page 37: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

36

Dagboek van een jonge dromer Gaard Kets

Toen Hans van Mierlo ruim een jaar geleden kwam te overlijden, verloor Nederland niet alleen een politiek dier en een echt staatsman, maar ook een schrijver. Een jaar na zijn dood verscheen het boek Het kind en ik, dat gezien kan worden als het begin van een autobiografie die nooit meer zal verschijnen. In het Vara-programma De Wereld Draait Door las Van Mierlo’s voormalige echtgenote Connie Palmen op indrukwekkende wijze de eerste paar pagina’s van het boekje voor. Minstens even aangrijpend is het voorwoord dat zij schreef bij dit werk. Palmen doet een emotionele poging om te ontdekken hoe haar man in elkaar zat en waarom het ‘ingenaaide meesterwerk dat hem uiteindelijk de zin van zijn geboorte zal onthullen’ er niet kwam. Ze vertelt hoe Van Mierlo was als geliefde, als echtgenoot en als bekende Nederlander. De schrijfster schetst een beeld van een dromerige jongen in het lichaam van een oude man, die zijn leven zag als een ‘aaneenschakeling van toevalligheden’. Zoals zijn studie Rechten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen die hij volgde omdat hij geen echte studie kon kiezen en het leiderschap van zijn partij dat hij deed omdat niemand anders dat wilde doen. Volgens Palmen was Mierlo het summum van de paradox: ‘Een acteur die niet kan spelen, een man die nergens trots op is omdat hij nooit iets heeft gewild, een gelovige die boos is op God omdat Hij niet bestaat, […] een partijleider die nooit lid zou willen worden van een partij, […] een pretentieloze streber, vol van het verlangen een geniaal meesterwerk te schrijven en gehinderd door de angst het talent daarvoor te ontberen.’1 Hoewel het emotionele woorden zijn van een vrouw die voor de tweede maal een echtgenoot moet begraven, lijkt zij in deze laatste regel een belangrijke reden te hebben gevonden voor het feit dat Van Mierlo zijn autobiografie nooit heeft kunnen schrijven. Het Kind en ik is dan ook niet het begin van een standaard autobiografie, maar een mengeling van een familiegeschiedenis van de Van Mierlo’s, een oorlogsverhaal en een beschouwing van de politieke ontwikkelingen vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit alles vanuit het blikveld van de jonge Van Mierlo. De titel van het werk komt van een gedicht van Martinus Nijhoff. In dit gedicht kijkt iemand diep in een vijver en ziet ver beneden het wateroppervlak zichzelf als kind op prachtige wijze het verhaal van zijn leven schrijven. Maar telkens als de vijverkijker het verhaal ziet en begrijpt, doet het kind beneden het water beven en daarmee het verhaal uitwissen. Van Mierlo zal zichzelf in het gedicht hebben herkend, want ook hij schrijft dat het kind dat hij vroeger was naast hem stond bij de optekening van zijn levensverhaal. Ook hij was telkens ontevreden over het resultaat, omdat het kind in hem het zoveel mooier, zoveel perfecter had kunnen opschrijven.

                                                                                                               1 Hans van Mierlo, Het kind en ik (Amsterdam 2011) 15-16.

Page 38: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

37

Het achtjarige jongentje staat ook naast Van Mierlo als hij in de zomer van 2008 in de Provence - ‘die door aanhoudende regen malser was dan ooit’ - op het terras van hun vakantiehuis begint met het opschrijven van zijn levensgeschiedenis. Van Mierlo beschrijft hoe hij als negenjarige jongen uitkeek naar het begin van de oorlog, omdat deze al zo lang werd verwacht. Hij vertelt hoe hij met zijn familie vluchtte, tussen de opmarcherende Duitse troepen door, en hoe hij aankomt in het platgebrande Rotterdam. Het is een indrukwekkend verhaal, mede dankzij de verweving met de familiegeschiedenis van de welgestelde familie Van Mierlo. De passage waarin grootmoeder tijdens de discussies over de recessie, na een lang beraad op haar kamertje, besluit om met haar laatste kapitaal alle openstaande rekeningen van het familiebedrijf uit te betalen, had in Tolstoj’s Oorlog en Vrede niet misstaan: ‘Ik heb besloten dat alle cliënten tot de laatste cent betaald worden, […] opdat later mijn kinderen rechtop kunnen lopen door de straten van Breda.’2 De auteur weet continu een onopvallende overstap te maken tussen een beschouwend verhaal en de kinderlijke herinneringen uit zijn jeugd. Hij vertelt over hoe zijn vader - die altijd al een hekel aan Duitsers had gehad - gedwongen werd om met de bezetters mee te werken en hoe de kleine Hans de Duitse soldaten die bij hen thuis moesten logeren toch eigenlijk best aardig vond, omdat ze bloemen voor zijn moeder meebrachten. Toch leerde Van Mierlo ook de vernietigende kracht van de oorlog kennen, toen hij op de kostschool in Nijmegen de bombardementen meemaakte die de binnenstad tot een ruïne maakten. Het geloof was in de oorlog en ook daarna een lastig geval voor de jonge dromer. Van Mierlo was er van overtuigd dat God de wereld vlak voor hem schiep, zodat hij daar door heen kon lopen. Hij meende in de studiezaal van de bibliotheek God te kunnen betrappen door zich razendsnel om te kunnen draaien en te zien hoe de wereld er uit zag als God deze nog niet voor hem had geschapen. Tot zijn grote teleurstelling en verbazing bleek achter hem de wereld gewoon te bestaan. Van Mierlo’s conclusie was dat God blijkbaar sneller kon scheppen dan dat hij zich om kon draaien. Passages als deze zijn tekenend voor de humor die de auteur door zijn werk heen tentoonspreidt, maar geven ook een prachtig inzicht in de gedachtenwereld van de jonge Hans. Het boekje dat Van Mierlo heeft achtergelaten is een prachtig geschreven verhaal over hoe hij de oorlog in relatieve veiligheid beleefde en hoe de familie Van Mierlo daar mee omging. Na nog geen honderd kleine bladzijdes laat Van Mierlo de lezer achter met een gevoel van teleurstelling. Niet omdat het boek niet de moeite waard is om te lezen - in tegendeel - maar omdat hij nooit de moed en de tijd heeft gehad een volwaardige autobiografie te schrijven. Tegen beter weten in blijf je hopen dat hij ergens in een oude lade in de Provence toch een ingenaaid meesterwerk heeft achtergelaten. Gaard Kets (1987) is parlementair historicus en studeert op dit moment Politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

                                                                                                               2 Van Mierlo, Het kind en ik, 38.

Page 39: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

38

Arabische lente en Westerse winterslaap Joep Willemsen

In een integratiedebat met Janmaat in de jaren 1990 citeerde Bolkestein uit de Vergilius: ‘non tali auxilio nec defensoribus istis.’ Vrij vertaald bedoelde Bolkestein dat hij geen behoefte had aan dat soort verdedigers toen de voorman van de Centrum Democraten hem bijviel. Er is sindsdien veel veranderd. De huidige coalitie bestaat bij gratie Geert. Tegen een voorstel tijdens de Provinciale verkiezingsdebatten van de gedoogpartij om moslims achterin de bus te zetten, of zelfs de toegang tot het openbaar vervoer te ontzeggen omdat zij een hoofddoek dragen, werd geen stelling genomen door de coalitiepartijen. Het belang van het slagen van Rutte I is kennelijk groter dan de ethische kernwaarden die Nederland zo lang kenmerkten. We leven in tijden van anti-globalisering en xenofobie, met als recent dieptepunt het meisje in Volendam dat geen hoofddoek mag dragen op school. De vrijheid van onderwijs zou in eerste instantie toch voor kinderen moeten gelden. Nederland gidsland is de weg kwijt, de angst voor het Midden-Oosten wordt groter en domineert de politiek zowel nationaal als internationaal.

Deze angst werd onlangs pijnlijk duidelijk toen het Midden-Oosten in brand vloog. Tijdens de Arabische lente hield het Westen een winterslaap. Het volk had genoeg van de autoritaire regimes die, vaak met steun van het Westen, decennia lang regeerden. Wat begon met de Jasmijnrevolutie in Tunesië is uitgegroeid tot een heus bloedbad in Libië en Syrië. Het Westen heeft te lang gewacht met morele én materiele steun aan de revolutionairen. Veel revolutionairen wilden de westerse media daarom in alle hectiek duidelijk maken dat ze geen terroristen waren en smeekten vergeefs om hulp. De dag dat de Egyptenaren uit zichzelf ‘onze’ waarden omarmden, was het voornaamste bezwaar van onze minister-president dat het moslimbroederschap in Egypte democratisch aan de macht kon komen. Democratie is het hoogste goed, maar alleen als we het zelf mogen brengen. In Afghanistan hebben we het gezag daarom aan een corrupt stamhoofd overgedragen en leiden we politieagenten op die arrestanten overdragen aan een even corrupte rechtspraak.

De terughoudendheid in het omarmen van de Arabische lente ligt besloten in zekerheid. Het Westen is op zoek naar en gebaat bij zekerheid. Wij zijn immers de leiders van de wereld en daar willen we wel controle over houden. Voorspoed, zekerheid en economische groei lijken belangrijker dan mensenlevens en corrupte regimes. Kadaffi slachtte zijn volk af en wij maakten ons vooral druk over een afgeschreven helikopter.

Laten we het Vredespaleis verplaatsen van Den Haag naar Cairo, Benghazi of Tunis. Daar weten ze wat democratie en vrijheid waard zijn. In Nederland zijn er voorstellen om tweederangsburgers te creëren en steunt het Westen eerder dictators dan vrijheidsstrijders. De mens verdient democratie, maar democratie verdient inzet. Joep Willemsen (1985) is parlementair historicus.

Page 40: Volonté Générale 2011-1

Volonté Générale 2011 - n° 1

39

Een blik vooruit

De inhoud voor het volgende nummer is nog niet geheel bekend. Er zullen wederom vier artikelen, een interview en een column verschijnen. Het tweede nummer zal echter in vergelijking tot deze uitgave worden uitgebreid, te weten met:

• Naast vier artikelen zal er een discussiestuk komen over het kunstbeleid van kabinet Rutte-Verhagen. Twee studenten met een tegengestelde mening zullen aan de hand van een inleiding van een universitair docent de lezer proberen te overtuigen van hun gelijk.

• Meerdere besprekingen van boeken en een website.

• Een gedeelte van het tijdschrift zal gereserveerd worden voor reacties van het lezerspubliek. Eén van de doelstellingen van dit tijdschrift is om het debat te bevorderen onder jonge intellectuelen. De gepubliceerde stukken zijn geschreven om te informeren en te overtuigen, maar ook om de discussie aan te gaan. De redactie roept u als lezer dan ook op om te reageren! Mocht u op een of meerdere van de stukken willen reageren, stuur dan uw stuk naar dit adres: [email protected]. U kunt ook uw reactie indienen op de website (vlntgnrl.tumblr.com) onder het kopje ‘reacties’. Er is geen limiet aan het aantal woorden. De enige vereisten zijn dat uw reactie goed gestructureerd is, goed onderbouwd is, dat het in goed Nederlands is geschreven en dat het vergezeld is met een korte persoonsbeschrijving. Sluitingsdatum voor het tweede nummer is 11 juli 2011.

• Naast reacties op eerdere stukken bent u ook vrij uw eigen stuk te

schrijven en in te dienen bij de redactie. Stuurt u dan een mail met uw opzet of uw volledige stuk naar [email protected]. Dezelfde vereisten en sluitingsdatum als bij een reactie zijn hier van toepassing.

Volonté Générale nummer 2 zal verschijnen op 5 september 2011. Houd in de tussentijd onze website (vlntgnrl.tumblr.com) in de gaten voor reacties op de stukken en updates.

Page 41: Volonté Générale 2011-1