Vice Versa over Inclusie

28
JAARGANG 47 | 2013 IEDEREEN TELT MEE VAKBLAD OVER ONTWIKKELINGSSAMENWERKING VICE VERSA LEERT OVER INCLUSIE Zielige slachtoffers of mensen met kansen? Reportage Naar school in Bangladesh Internationaal Hoe doet Nederland het vergeleken met de rest? Inclusie na 2015 ‘We mogen de boot nu niet missen’

description

Themabijlage Vice Versa over Inclusie.

Transcript of Vice Versa over Inclusie

Page 1: Vice Versa over Inclusie

jaargang 47 | 2013

IEDErEEn TELT MEE

vakbLaD ovEr onTwIkkELIngssaMEnwErkIng

vICEvErsaLEErTovEr InCLusIE

Zielige slachtoffersof mensen

met kansen?

ReportageNaar school in

Bangladesh

InternationaalHoe doet Nederland het vergeleken met de rest?

Inclusie na 2015‘We mogen deboot nu niet missen’

Page 2: Vice Versa over Inclusie

vakbLaD ovEr onTwIkkELIngssaMEnwErkIng

Uitgever lokaalmondiaal

Hoofdredactie Marc Broere

Redactie Siri Lijfering en Selma Zijlstra

Eindredactie Marusja Aangeenbrug

Redactiecommissie special Harriët de Jong en Paulien Bruijn

Aan de special werkten mee

Marusja Aangeenbrug, Leonard Fäustle, Sarah Haaij, Vera

Hendriks, Janneke Juffermans, Judith van de Kamp, Mark van

Luyk, Judith Madigan, Tony van der Meulen, Manon Stravens,

Joris Tielens, Petterik Wiggers

Communicatie Selma Zijlstra

Art direction, design en opmaak

SAZZA: Saskia Stolz, Daphne Meijer

Druk Deltahage, Den Haag

Redactieadres

Velperbuitensingel 8, 6828 CT Arnhem

tel. 026-3703177

[email protected]

Website www.viceversaonline.nl

Vice Versa is het vakblad voor ontwikkelingssamenwerking

en verschijnt zes keer per jaar. Vice Versa is een uitgave van

lokaalmondiaal. ‘Vice Versa leert’ is onderdeel van Vice Versa.

Een jaarabonnement op Vice Versa, inclusief de specials

in de serie ‘Vice Versa leert’, kost € 37,50 en een

studentenabonnement € 19,95.

Informatie over abonnementen en aanvraag losse nummers

tel. 026-3703177

[email protected]

Deze ‘Vice Versa leert’ werd mogelijk gemaakt door Cordaid,

Dutch Coalition on Disability and Development, ICCO, Kerk in

Actie, Leprastichting, Light for the World en Stichting Liliane

Fonds.

jaargang 47 2013

18 aan DE sLag

tekst Joris Tielens

Ingewikkeld en duur? Helemaal niet. Ook met reguliere ontwikkelingsprogramma’s kun je mensen met een beperking bereiken. Tien tips om hier een begin mee te maken.

Tien tips om van start te gaan

3. Zoek rolmodellenDe beste pleitbezorgers van inclusie van gehandicapten zijn mensen met een beperking zelf. Het succesverhaal van mensen met een handicap maakt in een dorp, een stad of een organisatie het beste duidelijk dat zij geen hulpbehoevende slachtoffers zijn. Zoek die rolmodellen actief op. Zij weten ook het beste wat nodig is om een programma toegankelijk en nuttig te maken.

2. Stel een doelTweede stap is het vastleggen van het commitment

binnen de organisatie, ook voor de langere termijn.

Stel een meetbaar doel op voor het bereiken en

betrekken van gehandicapten in de planning,

uitvoering, monitoring en evaluatie van het

programma. Doe dit zo concreet mogelijk, adviseert

Willeke Kempkes, beleidsmedewerker seksuele en

reproductieve rechten bij ICCO. ‘Iedereen is het

ermee eens dat mensen met een beperking niet

buitengesloten mogen worden, toch moet er in

praktijk nog veel aan gebeuren.’

1. Andere houdingHet eerste wat van belang is voor een inclusief beleid of programma is dat er binnen de organisatie een andere houding ontstaat ten opzichte van mensen met een beperking. Die verandering moet van binnenuit komen, zegt Sofka Trajcevska, beleidsmedewerker bij het Policy and Alliance Team van het Liliane Fonds. Eén persoon binnen de organisatie kan die eerste stap zetten door aan de bel te trekken en de rest te overtuigen. ‘Er klinken nog te vaak excuses om reguliere programma’s niet te richten op gehandicapten: te duur, niet onze kerntaak, geen interesse bij donoren. De eerste stap is die negatieve houding te veranderen. Van de mensen met een beperking kan 80 procent met een relatief kleine aanpassing of een eenvoudig hulpmiddel weer voor 100 procent meedoen. Mensen met een handicap zijn niet minder, maar anders. Je moet kijken naar wat iemand wél kan, niet naar wat iemand niet kan.’ Bij deze andere houding hoort het inzicht dat de doelstelling van veel reguliere programma’s alleen haalbaar is als deze zich ook richten op mensen met een beperking. Uit cijfers van de Wereldbank blijkt namelijk dat 20 procent van de armsten van de wereld een beperking heeft.

4. Genees de blindheid van anderen

Vaak is de staf van een project zich nog niet bewust van de rechten, behoeften en mogelijkheden van mensen met een beperking. Training kan daar verandering in brengen. Die training hoeft niet uitputtend te zijn. Stafleden hoeven bijvoorbeeld geen medische kennis te hebben over alle soorten beperkingen, want voor specialistische hulp kunnen ze doorverwijzen. De staf moet wel leren om mensen met een beperking op te merken en te vinden, want dat is niet vanzelfsprekend. Mensen met een beperking zijn in ontwikkelingslanden vaak op het eerste gezicht onzichtbaar, en dat blijven ze als ze niet actief worden opgezocht. Als er op een school bijvoorbeeld geen gehandicapte kinderen zitten, moet er een belletje gaan rinkelen. Soms is het wel bekend waar mensen met een beperking wonen, maar ziet men ze niet als mensen die erbij horen en iets kunnen bijdragen, weet Ton de Klerk. Hij heeft jarenlange ervaring als consultant op het gebied van microkrediet en is nu vrijwilliger bij het Liliane Fonds. De Klerk deed voor Handicap International een onderzoek naar de toegang van gehandicapten tot microkrediet. Die bleek vrijwel nihil te zijn. Producten sloten niet aan bij de behoeften, de projectstaf sloot gehandicapten uit, bovendien bleken mensen met een beperking zichzelf uit te sluiten.

is om een programma toegankelijk en nuttig te maken.

2. Stel een doel

© J

orge

n Sc

hytt

e/Li

neai

r

InCLusIEZielige slachtoffers of mensen met kansen?

suCCEsvoL In kaMEroEnHoe een poliopatiënt het ver schopte

TIEn TIPsAan de slag met inclusie

04

16

wErELDwIjDAustralië loopt voorop, Nederland hobbelt achteraan

07

18

Page 3: Vice Versa over Inclusie

InhouDRedactioneelSoms heb je onderwerpen die grotendeels onder je radar blijven, terwijl ze toch heel belangrijk zijn en journalistieke relevantie hebben. Inclusie is zo’n onderwerp.De meeste ontwikkelingsprogramma’s zijn niet berekend op mensen met een beperking. Dit terwijl 80 procent van de mensen met een handicap in het Zuiden woont. Toch worden juist in ontwikkelingslanden mensen met een handicap in veel gevallen uitgesloten van participatie aan de maatschappij. Het hebben van een beperking gaat dan ook vaak gepaard met leven in armoede: 20 procent van de armen heeft een beperking, volgens cijfers van de Wereldbank. Als je hen dus bereikt met je ontwikkelingsprogramma, bereik je direct een vijfde van de mensen die leven in armoede. En voor mensen met een beperking geldt precies hetzelfde als voor iedereen die in armoede leeft: met de juiste steuntjes in de rug krijgen zij kansen zodat ze hun volle potentieel kunnen benutten. De Dutch Coalition on Disability and Development (DCDD), die Vice Versa benaderde voor het maken van deze special, pleit ervoor dat de aandacht voor mensen met een beperking ‘gemainstreamd’ wordt in allerlei lagen van ontwikkelingssamenwerking, zodat ook deze groep mensen bereikt wordt. Dit ‘mainstreamen’ van mensen met een beperking is een internationale trend aan het worden. Een VN-verdrag onderstreept de rechten van mensen met een beperking. Ook de EU heeft dit verdrag geratificeerd. Dat betekent dat Nederlandse ontwikkelingsorganisaties bij subsidieaanvragen in Brussel aan moeten tonen dat zij in hun programma’s ook mensen met een beperking betrekken. Het betrekken van mensen met een handicap wordt steeds belangrijker binnen ontwikkelingssamenwerking. Vrijwel iedere Nederlandse ontwikkelingsorganisatie zal ermee te maken gaan krijgen. Vandaar ook de relevantie voor de lezers van Vice Versa. Door middel van de verhalen in deze special willen we laten zien welke trends er spelen op internationaal niveau. Wat betekent het voor ontwikkelingsorganisaties dat dit thema hoog op de internationale agenda komt te staan? En waarom is het belangrijk om ook mensen met een beperking te adresseren? Daarnaast reiken we ook concrete tips, trucs en middelen aan voor organisaties die in hun programma’s rekening willen houden met mensen met een beperking.

Marc Broere

rEDaCTIonEEL 03

InCLusIE In bEELDNieuwe kansen in Cambodja

InCLusIE na 2015De Millenniumdoelen en daarna

aLLE kInDErEn naar sChooL Kansen voor kinderen met handicap in Bangladesh

20 24

12aChTEr DE sChErMEnTear maakt zich op om inclusief te werken

10

En verder...

CoLuMn

Manon sTravEns 23

Page 4: Vice Versa over Inclusie

Zielige mensen die hulp nodig hebben of mensen die hun eigen keuzes maken? Je visie op mensen met een handicap maakt nogal wat uit voor de manier waarop je met ze omgaat, legt de Ethiopische Yetnebersh Nigussie uit. Het VN-verdrag voor de Rechten van Personen met een Handicap legt de nadruk op gelijke kansen.

04 InLEIDIng

tekst Sarah Haaijbeeld Petterik Wiggers

nET aLs IEDEr anDEr

Mensen die actief zijn in de maatschappij, hun eigen keuzes maken en hun rechten kunnen claimen. In het VN-verdrag voor de Rechten van Personen met een Handicap, opgesteld in 2006, komen mensen met een beperking bepaald niet naar voren als zielige slachtoffers die liefdadigheid nodig hebben. Tot tevredenheid van Yetnebersh Nigussie, die zelf een beperking heeft en opgroeide in Ethiopië. Daar leidt zij nu een organisatie die zich inzet voor inclusie van gehandicapten. Inclusie houdt in dat mensen met een beperking gebruik kunnen maken van alle ‘gewone’ instituties en diensten, legt de activiste uit. Zij gelooft niet in een systeem met speciale bussen, scholen of programma’s. ‘We behoren allemaal tot hetzelfde universum. Er is geen enkele reden om een speciaal universum voor

Page 5: Vice Versa over Inclusie

vIsIEs oP hanDICaPs

Mensen met een beperking worden in eerste instantie vaak gezien als hulpbehoevende slachtoffers. In deze visie past het dat charitatieve instellingen zich over hen ontfermen: zij verdienen immers ons medelijden en onze zorg en zij hebben behoefte aan speciale scholen en programma’s. Deze liefdadigheidsbenadering was ook in de twintigste eeuw gangbaar, juist omdat de medische kennis toen een vlucht heeft genomen. Dit bracht met zich mee dat men vond dat alles heelbaar of maakbaar moest zijn. In deze benadering ligt de focus op genezing van de patiënt zodat deze weer in de maatschappij past. Mensen met een beperking zouden het beste geholpen zijn met beschermende diensten. Denk aan speciale scholen en werkplaatsen waar professionele hulpverleners en therapeuten de juiste behandeling verzorgen. Sinds begin jaren tachtig groeit binnen de samenleving de overtuiging dat niet mensen met een beperking zich moeten aanpassen aan hun omgeving, maar dat de maatschappij zich moet aanpassen en openstellen voor hen. In deze rechtenbenadering hebben mensen met een beperking dezelfde rechten en mogelijkheden als anderen en gelijke toegang tot reguliere diensten. Niet uit liefdadigheid, maar omdat het hun recht is om net als ieder ander bijvoorbeeld naar school te gaan of te werken. Natuurlijk hebben veel mensen met een beperking medische hulp nodig. Maar in de rechtenbenadering draait het om keuzes. Niemand mag beslissen voor mensen met een beperking – zij maken hun eigen keuzes en behouden hun onafhankelijkheid.

05InCLusIE

gehandicapten te creëren.’ Als kind heeft de blinde Nigussie zelf al ervaren dat een speciale behandeling geen oplossing betekent. Op haar zevende werd ze met financiële steun van missionarissen naar een speciale blindenschool gestuurd, in een dorp 800 kilometer van huis. Geen ideale situatie, aldus Nigussie: ‘Mensen met een beperking worden vaak opgenomen in speciale instituten en programma’s. Voor mij betekende dit dat ik mijn kinderjaren niet heb doorgebracht in mijn eigen dorp, met mijn familie en leeftijdsgenootjes. Ik werd weggestuurd, alleen omdat ik blind ben.’

onDErhanDELEn

Internationaal vind er een omslag plaats in het denken over mensen met een beperking: niet meer de medische kant staat centraal, maar de mensenrechten (zie kader). In het medische model ligt de focus op genezing en het aanpassen van de gehandicapte aan de maatschappij. De mensenrechtenbenadering gaat er daarentegen vanuit dat juist die maatschappij mensen met een beperking verhindert hun volle potentie te benutten. Niet het individu met een beperking moet zich conformeren, maar de samenleving moet haar juridische of sociale regels aanpassen. Dat geldt net zo goed voor scholen, overheden en diensten in Nederland als in ontwikkelingslanden. Het centraal stellen van de mensenrechten gaat daarmee ook verder dan liefdadigheid. Filantropie betekent in dit geval namelijk dat de samenleving zorgt voor iemand met een beperking. Nigussie, een geëmancipeerde vrouw met ervaring met liefdadige programma’s, heeft daar een stevige mening over: ‘Het probleem met liefdadigheid is dat ze altijd is gebaseerd op de goede wil van de gever. De ontvanger zit in een positie waarin hij alleen kan ontvangen, maar niet kan onderhandelen.’ In dat laatste zit volgens Nigussie de crux: ‘Als persoon met een beperking krijg je helemaal niets dat je niet al bezit. Het recht op gelijke behandeling is niets nieuws, het is een recht dat je kunt claimen en dat anderen je nu bewust of onbewust onthouden.’ Volgens haar is dit niet alleen het geval in van taboes doortrokken landen waar mensen met een handicap bijvoorbeeld moeilijk kunnen trouwen, maar ook in Nederland, waar je met een beperking vaak alleen aan de slag kunt in speciale werkplaatsen. Overstappen naar een mensenrechtenbenadering betekent een omslag in het denken van hele gemeenschappen, overheden en organisaties – dat is niet niets. Maar met meer dan 1 miljard mensen met een beperking wereldwijd (15 procent van de wereldbevolking) vinden inmiddels 127 staten deze omslag noodzakelijk: zij ratificeerden het VN-verdrag. Ook de EU heeft het verdrag geratificeerd, in 2010. Volgens de laatste cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zal het aantal mensen met een beperking in de EU snel toenemen, omdat we steeds ouder worden en daarmee een verhoogd risico lopen op beperkingen. Tegelijkertijd neemt het aantal chronische ziektes toe dat met een beperking gepaard gaat, zoals diabetes en kanker, maar ook psychische beperkingen. Het aantal van meer dan 1 miljard mensen met een beperking wereldwijd is een officieel cijfer. Maar in een land als Ethiopië, waar met name psychische aandoeningen flink taboe zijn, ligt het werkelijke aantal

verhoudingsgewijs misschien wel hoger. Kinderen en volwassenen die niet mee kunnen komen, worden binnengehouden en afgeschermd van de buitenwereld. Dat is volgens Nigussie niet alleen een schending van hun basisrechten, maar ook economisch gezien inefficiënt. Het economische argument is een sterke troef van de inclusiebeweging. Die wijst er graag op dat het voor een land meer oplevert om te focussen op de 99 mogelijkheden van een persoon dan op die ene beperking. Nigussie: ‘De kosten van uitsluiting zijn nog niet goed onderzocht. Voor mij is het echter duidelijk dat het rendabel is om mensen met een beperking bij te laten dragen aan de maatschappij. Dan kunnen ze een gezin onderhouden en belasting betalen.’

nET aLs IEDEr anDEr

Foto links: Dove mensen aan het werk bij een Nederlands bloemenbedrijf in Ethiopië. Ze doen hetzelfde werk als de andere arbeidskrachten

Foto rechtsonder: Yetnebersh Nigussie, directeur van het Ethiopian Center for Disability and Development (ECDD)

Page 6: Vice Versa over Inclusie

06 InLEIDIng

ovErboDIg

Inclusie houdt in dat je mensen met een beperking niet langer benadert als speciale groep. Door bijvoorbeeld aparte microkredietprogramma’s op te zetten, bereik je namelijk alleen een subgroep. Het gaat er juist om dat je in je hele beleid rekening houdt met hen: richt reguliere programma’s óók op mensen met een beperking, geef ze een rol in het beleid van de organisatie, laat ze meepraten over het inclusiebeleid of neem gehandicapten in dienst op een van de hoofdkantoren. Alleen door zo te werk te gaan, voorkom je volgens Nigussie dat mensen met een beperking over het hoofd worden gezien of worden uitgesloten. Dit gebeurde bijvoorbeeld in een Ethiopisch sponsorprogramma voor 156.000 schoolkinderen: daar komen kinderen met een beperking niet voor in aanmerking omdat ze niet voldoen aan de hulpcriteria. Zijn al die programma’s voor gehandicapten dan ineens overbodig? ‘Nee’, zegt Nigussie, ‘inclusie gaat niet over het stopzetten van deze programma’s. Het gaat erom dat mensen met een beperking óók toegang krijgen tot reguliere programma’s en diensten. Dat wil dus niet zeggen dat er geen speciale programma’s moeten zijn, zoals organisaties die rolstoelen verstrekken.’ Het gaat volgens haar om de combinatie: ‘Inclusief waar mogelijk, speciaal waar nodig.’ Om dit te bereiken, moeten een hoop taboes doorbroken worden. En dat mag best radicaal gebeuren, vindt Nigussie, want alleen praten is niet genoeg. Voor een andere houding is het bijvoorbeeld ook nodig dat je gehandicapte mensen ontmoet. ‘Allerlei aannames voeden de mythes en angst voor mensen met een beperking. Als je wel eens met zo iemand in aanraking komt, heb je daar geen last van.’ Media kunnen in haar optiek een belangrijke rol spelen. Maar dan niet op de manier waar ze zo’n hekel aan heeft, namelijk wanneer mensen alleen worden geïnterviewd over

hun beperking. ‘Een ingenieur in een rolstoel heeft ook een mening over de politiek in zijn land, niet alleen over handicaps’. Nigussie spreekt zo stellig over ‘haar zaak’ dat je bijna denkt dat inclusie een gelopen race is. Maar dat is nog lang niet het geval, zegt ze ook zelf: ‘Veranderingen zijn moeilijk. Mensen hebben de neiging om te blijven bij het bekende. Dat geldt ook voor mensen met een beperking zelf. Ondanks de hoge kosten kiezen ze bijvoorbeeld tóch voor een doveninstituut omdat dat nu eenmaal de manier is waarop het altijd is gedaan.’ ‘Inclusie zal stapje voor stapje gaan’, realiseert ze zich. Maar dat is geen reden om er dan maar vanaf te zien, betoogt ze vurig: ‘Het is geen kwestie van kiezen of van moeilijk of makkelijk, het is een kwestie van recht. Mensen vinden het moeilijk omdat ze het nog nooit geprobeerd hebben, maar inclusie kun je oefenen. Ik wil niet dat mensen opgeven vóórdat ze het geprobeerd hebben.’

TEvEEL gEDoE

Nu de EU het VN-verdrag heeft geratificeerd, krijgen ook Europese ngo’s te maken met inclusiebeleid. ‘Om dat ook in hun eigen ontwikkelingsprogramma’s in de praktijk te brengen, zullen ze zich moeten ontworstelen aan de neiging om voor de makkelijke weg te kiezen’ stelt Nigussie. Zij ziet om zich heen namelijk hoe ngo’s het liefste programma’s uitvoeren met de grootste kans op direct succes. In een wereld waarin donoren vooral kijken naar kwantiteit, is het vaak teveel gedoe om ook kinderen met een beperking in het programma op te nemen. In de tijd dat je een jongen op het platteland hebt geholpen aan een rolstoel en naar school hebt kunnen sturen, heb je immers ook drie andere kinderen naar school gestuurd. Nigussie begrijpt die afweging wel, maar benadrukt tegelijkertijd dat veruit het grootste deel van de mensen met een beperking zich bevindt onder de allerarmsten. ‘Halvering van de armoede is een van de Millenniumdoelen. Alleen al om dat tot een succes te maken, is inclusie dus van groot belang.’ Organisaties hebben de juiste voorbeelden en vaardigheden nodig. De organisatie van Nigussie brengt inclusie in de praktijk: op het hoofdkantoor van het Ethiopian Center for Disability and Development, heeft meer dan de helft van de twintig werknemers een beperking. Kwaliteit in plaats van kwantiteit dus. Maar hoe voorkom je dat inclusie het zoveelste modethema in de ontwikkelingssector wordt? Hoe zorg je ervoor dat de – veelal overbelaste – programmamedewerkers achter hun westerse bureaus vol goede moed aan de slag gaan met een inclusief beleid? Nigussie: ‘Alleen wanneer je inclusie benadert als een extra verantwoordelijkheid, wordt het automatisch ook een extra last. Maar wanneer medewerkers inclusie zien als een manier om de kwaliteit van hun werk en programma’s te verbeteren, blijkt het ineens een toegevoegde waarde.’ Inclusie is volgens haar niet iets waarvoor je wel of niet kunt kiezen. Inclusie is een onderwerp dat jarenlang over het hoofd is gezien en dat nu moet worden uitgelicht. ‘Tussen haakjes’, grinnikt ze tot slot, ‘diversiteitsmanagement is een kwaliteit die een ontwikkelingsprofessional hoort te bezitten.’

‘ Er is geen enkele reden om een speciaal universum voor gehandicapten te creëren’

Verjaardagsfeestje bij ECDD, met vijf medewerkers en Yetnebersh Nigussie. In Ethiopië geven mensen elkaar te eten, als vorm van genegenheid

© E

CDD

© E

CDD

Page 7: Vice Versa over Inclusie

tekst Janneke Juffermans

07InCLusIE wErELDwIjD

Een ochtendje zoeken op internet leert al snel dat Nederland, op zijn zachtst gezegd, niet op de troepen vooruitloopt. In tegenstelling tot veel buitenlandse overheden en internationale organisaties: bij DFID, de Wereldbank, AusAID,

USAID en last but not least de Europese Commissie poppen de onderzoeken, beleidsdocumenten en actieplannen het scherm op. Bij het ministerie van Buitenlandse Zaken of bij diverse grote ontwikkelingsorganisaties staat echter: ‘Uw zoekopdracht heeft geen resultaten opgeleverd. Wijzig deze en probeer het opnieuw.’ Inclusie staat dus allang op de agenda buiten de Nederlandse grenzen. De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan om inclusie te verweven in het hele ontwikkelingsbeleid voor de periode 2014-2020. Binnenkort onderhandelen het Europees Parlement en de Raad van Ministers van de Europese Unie hierover. Als het voorstel goedgekeurd wordt, zal vanaf 2014 alle ontwikkelingssamenwerking gefinancierd met EU-geld inclusief zijn. Dus ook de projecten van ngo’s die EU-subsidie krijgen. Europarlementariër Thijs Berman (PvdA) heeft alle vertrouwen in een gunstige afloop van de

onderhandelingen. Hij is hoofdonderhandelaar namens het parlement. ‘Voor mij is dit een zeer belangrijk punt, waarover ik hard ga onderhandelen’, vertelt hij aan de telefoon. ‘De Raad van Ministers wil de tekst voor het beleid zo algemeen en beperkt mogelijk houden. Het liefst verwijst zij alleen naar de Europese Consensus van 2005, waarin niets staat over inclusie van mensen met een handicap. Wij als Parlement zien dat anders. Ik teken het voorstel niet voordat inclusie is opgenomen als cross cutting issue.’ Ook de VN besteedt nadrukkelijk aandacht aan inclusie. In september dit jaar vindt in New York een High Level Meeting plaats over mensen met een beperking en ontwikkelingssamenwerking. Lidstaten, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties van mensen met een handicap zullen daar met elkaar praten over ontwikkelingssamenwerking na 2015. De bedoeling is niet alleen dat ze gezamenlijk de doelen onderschrijven van de VN-conventie voor de Rechten van Personen met een Handicap. Ze zullen ook bepalen wat dit verdrag betekent voor een vervolg op de huidige Millenniumdoelen – die reppen op dit moment namelijk niet over de inclusie van mensen met een beperking.

Inclusie is wereldwijd een hot item. Welke vorderingen maken andere overheden en multilaterale organisaties op dit gebied? En wat kan Nederland daarvan leren?

Vrouwen met een gehoor- en spraakbeperking wonen een protest bij tijdens World Disability Day in Srinagar, Kashmir (India)

Wereld draait warm voor inclusie

© R

ouf

Bhat

/AN

P

Page 8: Vice Versa over Inclusie

Eu En MEnsEn MET EEn hanDICaP

Op 23 december 2010 heeft de Europese Unie het VN-verdrag voor de Rechten van Personen met een Handicap geratificeerd.

Europese consensusDe huidige visie en het beleid van de EU op het gebied van ontwikkelingssamenwerking liggen vast in de Europese consensus. Dit is een gemeenschappelijke verklaring van de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. De consensus gaat ook in op de rol van de EU en de afspraken op het gebied van coherentie van beleid, handel, bestrijding van armoede en bevorderen van de naleving van mensenrechten. Mensen met een handicap worden niet genoemd als integraal onderdeel van het beleid.

BesluitvormingOp dit moment heeft de Europese Commissie een wetsvoorstel gedaan voor ontwikkelingssamenwerking. Over dit voorstel onderhandelen vervolgens het Europees Parlement en de Raad van Ministers (niet te verwarren met de Europese Raad, waar alle regeringsleiders van de 27 lidstaten deel van uitmaken). De Raad van Ministers vertegenwoordigt alle lidstaten, maar de samenstelling hangt af van het onderwerp. Bij de onderhandelingen over het ontwikkelingsbeleid zal minister Ploumen aanschuiven. In het wetsvoorstel staat: The following cross-cutting issues shall be mainstreamed in all programmes: the promotion of human rights, gender equality, women empowerment, nondiscrimination, democracy, good governance, the rights of the child and indigenous peoples’ rights, social inclusion and the rights of persons with disabilities, environmental sustainability including addressing climate change and combatting HIV/AIDS.

08 InTErnaTIonaLE onTwIkkELIngEn

koPLoPEr

Johannes Trimmel, directeur internationale programma’s van ontwikkelingsorganisatie Light for the World Oostenrijk, is blij met deze ontwikkelingen. De VN-top is volgens hem een grote kans die zich maar één keer in de tien jaar voordoet. Grote kans dat het gaat lukken om inclusie tot een wezenlijk onderdeel te maken van ontwikkelingssamenwerking na 2015. Maar ook diverse nationale overheden zetten forse stappen, vindt hij. Neem de Verenigde Staten. De VS hebben het VN-verdrag nog niet geratificeerd, maar beschikken sinds 2000 wel over een wet om de rechten van mensen met een beperking te beschermen. USAID, de Amerikaanse dienst voor ontwikkelingssamenwerking, voert al sinds 1997 een inclusief beleid. In 2005 stelde het congres hiervoor bovendien via een speciaal fonds 4 miljoen dollar per jaar beschikbaar aan USAID. Toen Obama in 2008 president werd, zetten de VS echter de grootste stappen. ‘Obama’s regering bleek een voorstander van inclusie in buitenlandse missies en wilde dat dit een prioriteit zou worden voor USAID’, weet Trimmel. USAID nam iemand aan die zich uitsluitend

met inclusie bezig ging houden, Charlotte McClain. Zij is sindsdien een krachtig voorvechter voor het onderwerp gebleken. Maar de echte koploper is Australië. Dit land stelt als enige expliciet dat inclusie een van de prioriteiten moet zijn voor ontwikkeling. Hier zijn verschillende redenen voor, volgens Darryl Barret, aanspreekpunt voor het inclusiebeleid bij de Australische overheidsdienst voor ontwikkelingssamenwerking (AusAID): ‘In de eerste plaats heeft Australië de VN-conventie geratificeerd. In 2011 heeft de overheid bovendien een nieuw beleidsplan gelanceerd, An Effective Aid Program for Australia. Een van de tien beleidsdoelen hierin is inclusieve ontwikkeling. De overheid heeft ook een gerichte strategie om mensen met een handicap te bereiken.’ De overtuiging dat inclusie écht nodig is voor effectieve hulp, springt van de pagina’s in het overheidsdocument. De regering kreeg veel enthousiaste reacties op het hulpbeleid. Sinds de start ervan hebben partnerorganisaties van AusAID al vijfhonderd aanvragen gedaan om te werken aan inclusie. Hoewel AusAID zelf staat voor een inclusief beleid, stelt ze dit nog niet als harde eis voor subsidievragers. Volgens Barret is dat namelijk niet altijd de beste methode. ‘Het is beter als organisaties zélf gaan inzien dat inclusief werken het rendement van de hulp vergroot.’ AusAID is dan ook erg actief met het lobbyen voor inclusie, zowel bij Australische ngo’s als bij partners in ontwikkelingslanden en multilaterale instellingen. Ook de High Level Meeting is voor AusAID een uitgelezen moment om te lobbyen. Net als Trimmel noemt Barret deze top een enorme kans. ‘In het verleden zijn vergelijkbare toppen een katalysator gebleken voor veranderingen. De top over hiv/aids in 2011 heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat we de strijd tegen aids gezamenlijk gingen voeren. Bovendien is het momentum van deze High Level Meeting ideaal: vlak voordat de VN vaststellen hoe ontwikkelingssamenwerking verder gaat na de Millenniumdoelen. Ik kijk er enorm naar uit!’

aChTErbLIjvEn

De Nederlandse overheid benadrukt graag dat we een vooruitstrevend land zijn als het gaat om mensenrechten. Maar het VN-verdrag heeft Nederland nog niet geratificeerd. Van de 155 landen die het verdrag getekend hebben (waaronder Nederland), hebben 127 landen het ook geratificeerd. Deze landen verbinden zich daarmee aan de internationale afspraken in het verdrag. Vooralsnog blijft Nederland dus achter bij bijvoorbeeld Argentinië, Azerbeidzjan, Bangladesh, Benin, El Salvador, Frankrijk, Portugal, Verenigd Koninkrijk, Jemen en Zweden. Maar hier komt verandering in. Volgens het huidige regeerakkoord zal Nederland het verdrag ratificeren, mits het de verplichtingen die volgen uit het verdrag ‘gefaseerd’ mag uitvoeren. Onder deze verplichtingen vallen bijvoorbeeld het toegankelijk maken van transport en het faciliteren van het recht op arbeid. Van belang voor ontwikkelingssamenwerking zijn vooral artikel 11, over noodhulp, en artikel 32, over internationale samenwerking. Op welke manier minister voor Ontwikkelings-samenwerking Ploumen aandacht gaat besteden aan inclusie van mensen met een handicap is nog

Foto rechtsboven:

Mensen met een beperking, afkomstig uit verschillende Europese landen, demonstreren voor het Europees Parlement in Straatsburg, Frankrijk.

Foto rechtsonder:

VN-ambassadeur Susan Rice omhelst Marca Bristo, voorzitter van de National Council on Disability, op 30 juli 2009, nadat ze de VN-conventie inzake de Rechten van Personen met een Handicap heeft ondertekend.

Page 9: Vice Versa over Inclusie

Jan Pronk was minister voor Ontwikkelings- samenwerking in de kabinetten Den Uyl (1973-’77), Lubbers III (1989-’94) en Kok I (1994-’98). Van 2004 tot 2006 was hij speciaal VN-gezant in Soedan. Momenteel is hij hoogleraar aan het Institute of Social Studies in Den Haag.

09InCLusIE wErELDwIjD

onbekend. Helaas laat haar woordvoerder weten dat minister Ploumen geen tijd heeft om vragen hierover te beantwoorden voor de deadline van het artikel. Wel stuurt de woordvoerder nog een mailtje waarin ze aangeeft dat ‘ontwikkelingsinspanningen en de inzet voor mensenrechten er voor iedereen zijn, dus ook voor gehandicapten. Daarnaast zou je bijvoorbeeld seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (vooral de zorg voor, tijdens en na geboorte), inspanningen tegen hiv/aids, tegen seksueel geweld en tegen vrouwelijke genitale verminking ook kunnen zien als een vorm van preventie.’ Inclusie vraagt echter juist om gericht beleid, anders

bereik je mensen met een handicap helemaal niet. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het World Report on Disability uit 2011, van de Wereldgezondheidsorganisatie en de Wereldbank. Bovendien, los van het VN-verdrag heeft de Nederlandse ontwikkelingssector nu ook al te maken met verwachtingen. Ontwikkelingsprojecten in landen die het VN-verdrag geratificeerd hebben, moeten namelijk inclusief worden – dit is een van de verplichtingen in het verdrag. En dit is het geval in twaalf van de vijftien Nederlandse partnerlanden. Ook wanneer Nederlandse ontwikkelingsorganisaties aankloppen bij multilaterale organisaties, zoals de EU en de Wereldbank, krijgen ze te maken met voorwaarden op het gebied van inclusie.

gEbrEk aan kEnnIs

Zowel de overheid als ngo’s kunnen dus het beste alvast beginnen met inclusie. Toch hebben ze vaak praktische en financiële bezwaren. ‘Onnodig’, vindt Aidan Leavy, verantwoordelijk voor inclusie binnen Plan Ierland en Plan International. ‘Inclusie hoeft helemaal niet veel te kosten.’ Plan International heeft mensen met een handicap aangemerkt als gemarginaliseerde groep. Toen Plan Ierland besloot om aan inclusie te werken, waren er geen praktische of financiële belemmeringen. ‘Voor ons was het geen vraag of we aan inclusie zouden werken. We willen alle vormen van uitsluiting opheffen en Plan International begeleidt ons hierbij.’ Wel was goed onderzoek nodig, zo vond men bij Plan. Leavy: ‘Onze enige aarzeling was ons gebrek aan kennis. Inclusie moet je benaderen vanuit een mensenrechtenperspectief en niet vanuit een medisch of liefdadigheidsperspectief. Daarom zijn we gestart met een pilot in Togo. Die is goed verlopen. Nu onderzoeken we in vier andere West-Afrikaanse landen hoe we ervoor kunnen zorgen dat er geen belemmeringen zijn voor kinderen met een handicap.’ Leavy adviseert Nederlandse ngo’s en de overheid dan ook om gedegen onderzoek te doen. Ook Darryl Barret van AusAID heeft een advies: ‘Inclusief werken kan alleen als je er geld en menskracht voor opzij zet. Als je dat niet doet, krijg je geen effectief inclusief beleid van de grond. Dus geen strategie zonder geld.’ Europarlementariër Thijs Berman heeft nog een suggestie voor de Nederlandse overheid: zorg voor sociale verzekeringen voor mensen met een handicap. ‘Verzekeringen zorgen voor sociale bescherming en versterken de toegang tot gezondheidszorg, arbeidsmarkt en sociale voorzieningen.’ Nederland heeft volgens hem expertise op dit gebied. Zelf heeft Berman eraan bijgedragen dat sociale bescherming een belangrijk onderdeel werd van het Europees ontwikkelingsbeleid, vertelt hij trots. Op basis van een rapport over sociale zekerheid in ontwikkelingslanden zegde de EU eind 2012 toe ontwikkelingslanden te steunen bij het opzetten van sociale verzekeringen. Berman vindt verder dat Nederland op bepaalde terreinen extra moet letten op inclusie. ‘Nederland heeft expertise op gebieden als recht, voedselzekerheid en water. Juist bij de financiering van dit soort projecten kan Nederland letten op inclusie. Alleen zo krijgt bijvoorbeeld elke boer, gehandicapt of niet, toegang tot financiering om zijn boerenbedrijf te ontwikkelen.’

‘ We willen alle vormen van uitsluiting opheffen’

© S

penc

er P

latt

/AN

Chr

isto

phe

Kara

ba/A

NP

Page 10: Vice Versa over Inclusie

10 aan DE sLag MET InCLusIE

tekst Tony van der Meulenbeeld Tear

Tear probeert in het eigen kantoor en bij het werk in het zuiden rekening te houden met mensen met een handicap. Maar zo eenvoudig is het opzetten van een inclusief beleid nog niet.

het vergt altijd weer het nodige woordkundige vernuft om een bestaande afkorting een andere invulling te geven. Maar bij Tear is dat gelukt. De ngo, die werkt vanuit orthodox-christelijke beginselen, is in Nederland in

1973 voortgekomen uit de noodhulp van een wereldwijde beweging, The Evangelical Alliance Relief. Afgekort Tear, ‘traan’, wat in die jaren een gangbaar symbool was voor intermenselijke betrokkenheid. Later is Tear de afkorting geworden van: TEgen ARmoede. Tear komt voort uit de evangelische groeperingen, maar heeft ook veel steun in de Protestantse Kerk in Nederland en andere, kleinere orthodoxe kerkgemeenschappen. In twintig zuidelijke landen concentreert Tear zich ook nadrukkelijk op de samenwerking met geestverwante kerken. Alles wat Tear doet, is doortrokken van het christelijk geloof. De website: ‘Als wereldwijde kerk delen wij in dezelfde opdracht van God om op te komen voor kwetsbare en achtergestelde mensen. Ook moedigen wij christenen in Nederland aan na te denken over hun levensstijl en de

gevolgen daarvan voor de armen. En om in actie te komen tegen armoede. Dat doen wij door campagnes (bijvoorbeeld rond klimaat en duurzaamheid). Daarnaast vragen wij mensen om te geven en te bidden voor al die mensen wereldwijd, die in armoede leven of in nood verkeren.’

oP Cursus

Parallellen en consequenties zoeken tussen het werken in het zuiden en het eigen leven hier, klinkt ook door in het inclusiebeleid van Tear. Caspar Waalewijn is een van de drie teamleden van Tear die zich bezighouden met het integreren van mensen met een beperking. ‘Inclusie vind ik, als tegenovergestelde van uitsluiten, een mooi woord. Het geeft de acceptatie aan, het openstaan voor, het toelaten van. Woorden als “beperking” of “handicap” geven vooral aan wat iemand níet kan. En geeft die beperking aan wat iemand niet kan of wat de maatschappij hem ontzegt?’ Om een eigen inclusiebeleid voor Tear vorm te geven, zijn Caspar Waalewijn en twee collega’s eerst

bEgIn MET kLEInE sTaPPEn

Page 11: Vice Versa over Inclusie

11TEar

‘Je hoeft niet alle problemen in een keer op te lossen’

op cursus geweest, ‘om ons ervan bewust te worden hoe wij naar inclusiviteit kijken. Toen bleek dat het best lastig is hiervoor een eigen beleid te voeren.’ In personeelsadvertenties nodigt Tear mensen met een beperking bijvoorbeeld niet nadrukkelijk uit te solliciteren. ‘Want dat heeft toch iets raars. Vooral omdat dit degene die wordt aangenomen het onaangename gevoel kan geven: ik ben het vooral geworden omdat ik een beperking heb.’ In de werkelijkheid van alledag komt Tear daarom tot op heden niet veel verder dan aandacht voor toegankelijkheid van het eigen kantoor en de bereikbaarheid van de website voor slechtzienden en blinden. ‘Maar daarbij kwam meteen de vraag op: wat moeten we hier zelf nog toevoegen aan alle software die al beschikbaar is om teksten te laten voorlezen? In bewustwording zijn wij dus verder gekomen dan in concrete maatregelen.’ Ook in het Zuiden gaat het opzetten van een inclusiebeleid niet vanzelf. Tear is begonnen met pilots in India en Ethiopië. Waalewijn houdt zich bezig met Ethiopië. ‘Wij hebben eerst aan onze partners gevraagd wie

belangstelling had voor inclusie. Sommigen wel, anderen niet. En dan hoor je: er zijn hier zóveel mensen met een beperking. Als die allemaal om hulp vragen of naar ons toe komen voor een rolstoel of krukken, kunnen wij dat nooit aan. Wij hebben het al zo druk.’ Om te beginnen, heeft Tear zich in Ethiopië geconcentreerd op de vraag: hoe kunnen wij in bestaande programma’s eventuele belemmeringen wegnemen? Dat leidt tot vragen als: ‘Hoeveel mensen met een beperking wonen er eigenlijk in de dorpen waar wij werken? Weten wij daar voldoende van? Of komen ze niet naar bepaalde bijeenkomsten vanuit de veronderstelling: wij tellen toch niet mee?’

sTraf

Als gedachteoefening hebben ze zich bij Tear de vraag gesteld: waar zijn ouders het meest blij mee – jongen, meisje, jongen met een handicap, meisje met een handicap? ‘Dan scoort ook in de Ethiopische samenleving vermoedelijk de jongen het hoogst en het meisje met een handicap het laagst. Want een meisje met een beperking kan niet eens water halen. Veel samenlevingen hebben een grote voorkeur voor gezonde mensen. Mensen met een beperking voelen zich kwetsbaar en onnuttig. Ze houden zich daarom vaak schuil. In de praktijk blijkt het behoorlijk ingewikkeld om dat traditionele patroon te doorbreken.’ Tear probeert via de veldwerkers op scholen en in kerken meer aandacht te kweken voor het belang van inclusie. Caspar Waalewijn: ‘Het blijft een lastig proces. Daarbij benadrukken wij dat je niet alle problemen in een keer hoeft op te lossen. Laten we bijvoorbeeld om te beginnen proberen te faciliteren dat familieleden anders omgaan met een beperking: dat scheelt in de praktijk al veel. Maar het patroon zit diep. Je gaat in tegen allerlei oude gewoontes, het is zeker geen kwestie van even een knop omdraaien. Het vraagt heel veel inzet.’ Vanuit deze weerbarstige ervaring adviseert Waalewijn organisaties die in het zuiden een inclusiebeleid willen opzetten, om vooral eenvoudig te beginnen. ‘Zorg dat er binnen je eigen organisatie voldoende mensen zijn die zo’n beleid willen dragen. Zorg dat je de leiding van de organisatie meekrijgt. Het hoeft allemaal niet zoveel te kosten, maar het kost altijd tijd en geld. En probeer met cijfers duidelijk te maken wat je in een bepaald project bereikt voor mensen mét en mensen zonder een beperking.’ Ook werkt het heilzaam om mensen met een beperking zelf te betrekken bij de uitvoering van het beleid. ‘In Ethiopië werkt een van onze partners bijvoorbeeld samen met een leraar op een middelbare school. Deze leraar heeft zelf polio gehad. Hij is op zijn school heel enthousiast bezig met het opzetten van een groep. Hiermee wil hij leerlingen ondersteunen die achtergesteld worden door hun beperking.’ Hoe staat het overigens te midden van al deze betrokkenheid met de leerstelling dat een handicap zijn oorsprong zou vinden in ‘de wrake Gods’, als straf voor het in zonde leven van de ouders? Daar maakt Caspar Waalewijn korte metten mee, onder verwijzing naar Johannes 9, vers 1-7: ‘Aan Jezus wordt, als hij een blindgeborene ontmoet, gevraagd: “Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?” En dan zegt Jezus: “Hij niet en zijn ouders ook niet.” Duidelijker kan het toch niet?’

bEgIn MET kLEInE sTaPPEn

Mensen aan het werk bij een cash for work-programma van Tear in de Hoorn van Afrika. Met dit programma steunt Tear ook mensen met een beperking.

Page 12: Vice Versa over Inclusie

12 rEPorTagE

tekst Vera Hendriks

Dhaka, stad van 15 miljoen mensen op een oppervlakte niet veel groter dan Amsterdam. Op straat een krioelende mensenmassa in riksja’s, gammele bussen en gedeukte auto’s. Het is stoffig en overal ligt plastic afval.

De schijnbaar complete chaos overdondert je als je in Bangladesh bent. ‘Het leven hier is vol onzekerheden’, zegt Abedin, assistent-directeur van het Centre for Disability in Development (CDD). ‘Je weet nooit wat je de komende paar uur te wachten staat. Accepteer dat maar. Als je eenmaal gewend bent, heeft het ook zijn charme: je raakt niet uitgekeken.’ Abedin zegt dit op de terugweg van de eindronde van een landelijke zing- en danscompetitie voor basisscholieren, een soort The Voice Kids. Onder de finalisten waren ook twee kinderen met een handicap. En dat was geen toeval.

sChrIjnEnD

CDD is een Bangladeshi ngo die mensen met een handicap helpt te integreren in de maatschappij. De organisatie heeft programma’s op allerlei gebieden, zoals onderwijs, rehabilitatie, voedselzekerheid en het verminderen van risico’s op rampen. Daarnaast geeft CDD trainingen en lobbyt de ngo bij de overheid voor betere wetgeving en de uitvoering daarvan. Light for the World Nederland is een van de donoren van CDD. ‘Onlangs is uit onderzoek gebleken dat CDD een van de vijf best bestuurde en meest transparante ngo’s van Bangladesh is. Maar ik wil dat dat wij op nummer één komen!’ spoort Noman Khan zijn staf aan. Noman is al meer dan vijftien jaar de opperste baas van CDD. Hij is ook de persoon die CDD heeft opgezet en grootgebracht als was het zijn eigen kind. Voor zijn verdiensten kreeg hij in 2010 een Ramon Magsaysay Award voor gemeenschapsontwikkeling, een soort Aziatische Nobelprijs. Zijn oorkonde prijkt aan de muur van zijn kantoor, waar hij uitlegt hoe het allemaal begon.

‘We zijn CDD in 1996 gestart als kenniscentrum over handicaps. Uit onze eerste studie bleek dat professionals in ontwikkelingssamenwerking zich hier absoluut niet mee bezighielden. Mensen met een beperking werden nauwelijks gezien of gehoord.’ Vooral in het onderwijs was de situatie schrijnend. ‘De enige toevluchtsoorden voor kinderen met een beperking waren een paar instituten voor blinden en doven. Ver van huis en geïsoleerd van de maatschappij. Het schoolgeld was niet op te brengen voor arme families. Samen betekende dit bovendien onderwijs voor slechts een verwaarloosbaar deel van de kinderen. In Bangladesh leven naar schatting zo’n 1,6 miljoen kinderen in de schoolgaande leeftijd met een handicap. Daarvan gingen er, toen wij dat onderzoek deden, maar ongeveer 15 duizend naar school, minder dan 1 procent!’ Noman schudt zijn hoofd. ‘We vroegen ons af: hoe kunnen we zoveel kinderen helpen met weinig middelen? Toen kregen we een idee. Als het mogelijk is om kinderen met een beperking les te geven in het speciaal onderwijs, zouden dan niet alle leraren speciale onderwijstechnieken kunnen aanleren?’ Kortom: als meesters en juffen training en ondersteuning krijgen, kunnen gehandicapte kinderen gewoon naar school in hun eigen dorp.

ovErsTag

Met dat idee ging CDD aan de slag. Inclusie werd al snel het hoofddoel. Hierbij richtte CDD zich op andere organisaties. Die beschikten immers al over de kantoren, de middelen en het netwerk. Het doel was dat zij mensen met een beperking niet langer zouden uitsluiten in hun programma’s. CDD verzamelde ervaren trainers en technici om zich heen en bood ngo’s cursussen aan over handicaps en onderwijs. De organisatie zette in negen scholen in het zuiden van het land een pilot-programma op. ‘Toen werd duidelijk dat er nog veel hiaten zaten in onze trainingen’,

Trainingen voor docenten, aangepaste leermiddelen, individuele begeleiding en een leerplan voor elke leerling. In Bangladesh timmeren organisaties aan de weg om zoveel mogelijk kinderen met een beperking naar school te krijgen. Maar ze zijn er nog lang niet.

Bangladesh wil alle kinderen naar school

Page 13: Vice Versa over Inclusie

13bangLaDEsh

En niet alleen de overheid moest eraan geloven. Noman en zijn team benaderden ook de grote ngo Bangladesh Rural Advancement Committee (BRAC), pionier op het gebied van non-formeel onderwijs in Bangladesh. Het onderwijs van BRAC is speciaal gericht op achtergestelde kinderen die niet worden bereikt door overheidsscholen. Maar voor kinderen met een handicap was er in 2003 nog geen enkel beleid. Noman: ‘Ik heb toen persoonlijk met het hoofd van BRAC gesproken. Hij was erg positief, maar ondernam geen actie. Toen hebben we uitgelegd dat het niet moeilijk is, dat CDD BRAC-medewerkers kon trainen en ondersteunen en dat er financiering voor het pilot-programma zou kunnen komen.’ Uiteindelijk ging BRAC overstag. Een kerngroep van leraren kreeg een training van CDD en kon vervolgens zelf anderen trainen. CDD zorgde ook voor materialen en technische ondersteuning. Langzaamaan ging BRAC het zelf doen. Nu, tien jaar later, gaan er tussen de 150 duizend en 200 duizend kinderen met een beperking naar BRAC-scholen.

krukkEn TELLEn

In Bangladesh kun je niet om BRAC heen, volgens Noman. Deze ngo gaat over alles, van onderwijs tot kipnuggets. BRAC is ook de organisator van de landelijke zing- en danscompetitie waar gehandicapte kinderen aan meededen. ‘Het is als een parallelle overheid. Van Dhaka tot ver in de districten van Bangladesh: naast elke overheidspost staat een BRAC-gebouw.’ In een torenhoog gebouw in het centrum van Dhaka zetelt het hoofdkantoor van BRAC. De zoveelste verkeersopstopping heeft gezorgd voor een uur vertraging, maar senior onderwijsmanager Limia Dewan en haar team kijken uit naar het gesprek. ‘Sinds 2003 zijn we bezig om kinderen met speciale behoeften op te nemen in ons onderwijsprogramma’, aldus Limia. ‘Toen we begonnen, zaten er al zo’n zesduizend op onze scholen, alleen hadden we nog geen goede begeleiding en geen capaciteit. Toen hebben we organisaties als CDD gevraagd onze mensen te trainen. Zowel de leraren als het personeel van BRAC hebben een training gekregen.’ Eigenlijk is het belangrijkste dat de houding van mensen ten opzichte van handicaps verandert, vindt Limia. ‘Aanvankelijk denkt iedereen dat het erg duur en moeilijk is om rekening te houden met gehandicapten. Maar de grootste verandering zit in het beleid, en in de mensen zelf. Die verandering is niet in geld uit te drukken.’ Tegelijkertijd moet je natuurlijk ook investeren in hulpmiddelen en het aanpassen van de omgeving. ‘De eerste hulpmiddelen kwamen van CDD. We hebben altijd goed gebruik weten te maken van ons netwerk om dingen te regelen. We hoeven niet veel geld uit te geven om voldoende ondersteuning te bieden.’ Het beleid van BRAC is tegenwoordig dat er ten minste één kind met een beperking op een school moet zitten, anders mag de school niet van start gaan. ‘Toen we daarmee begonnen, verdubbelde het aantal kinderen met een handicap in één klap’, zegt Limia. Later bij de lunch geeft ze echter toe dat het niet altijd makkelijk is. ‘We moeten scholen soms dwingen. Ik voel me daar schuldig over, maar het moet echt. Want één kind geeft het goede voorbeeld. Dat overtuigt ook ouders van andere kinderen.’

aldus Noman. ‘Eigenlijk wisten we zelf nog niet goed wat er allemaal bij kwam kijken. Je moet namelijk niet alleen het onderwijs bespreken, maar vooral ook de houding en vooroordelen van de ouders en gemeenschap, het gebrek aan toegankelijkheid van de omgeving, en welke simpele materialen en technieken je kunt gebruiken om dit aan te pakken. Veel was er nog niet voorhanden in Bangladesh. CDD heeft daarom zelf gebarentaal en een computerprogramma voor braille ontwikkeld.’ In 2000 durfde CDD het aan om bij de Bangladeshi overheid aan te kloppen. Maar de minister van Basisonderwijs weigerde om kinderen met een beperking toe te laten op overheidsscholen, want een blind kind en een ‘normaal’ kind in hetzelfde klaslokaal – dat was raar. Ook waren er nog veel andere prioriteiten en was er niet genoeg capaciteit, volgens het ministerie. ‘Het percentage kinderen dat naar school gaat, is minder dan 50 procent, en jullie willen praten over gehandicapten?’ was de reactie, volgens Noman. Het kostte CDD ‘nogal lang’ om de overheid zover te krijgen een studie te doen. ‘Dat was de eerste klik in de geschiedenis van inclusie.’

Bovenste foto:

Kinderen bij de opening van de schooldag

Foto linksonder:

Met een loep kan dit meisje toch lezen

Foto rechtsonder:

Aan een eigen tafel voor in de klas

© L

CD

© L

CD

© B

RAC

Page 14: Vice Versa over Inclusie

14 rEPorTagE

Kunnen deze kinderen wel goed meekomen in de klas? ‘Als kinderen slechter presteren, komt dat niet door hun beperking’, stelt Limia. Haar collega Monwer Hossain Khandkar vult aan: ‘Waar nodig geeft de leraar extra begeleiding aan leerlingen met speciale behoeften. Er is een individueel leerplan voor elke leerling dat twee keer per jaar wordt geëvalueerd. Daarom slaagt 99 procent van de kinderen. Ik denk dat de uitval maar een half procent bedraagt, vooral door verhuizingen.’ Noman bevestigt dit: ‘Uit de programma’s van CDD blijkt inderdaad dat kinderen met een beperking veel minder vaak uitvallen dan andere leerlingen. Tijdens de piek van het landbouwseizoen moeten veel kinderen meehelpen op het land. Kinderen met een handicap gaan dan gewoon naar school.’ Om pesten tegen te gaan, hebben BRAC en CDD verschillende strategieën ontwikkeld. Niet alleen betrekken ze hier de leraren bij, maar ook medeleerlingen, ouders en de dorpsgemeenschap. Daarnaast heeft BRAC plaatjes vervangen in de lesboeken, op Limia’s initiatief. ‘Bij rekenen telden leerlingen bijvoorbeeld altijd pennen bij elkaar op: een pen plus twee pennen, enzovoort. Nu rekenen ze met krukken of gehoorapparaatjes.’

nIET gEnoEg

De volgende ochtend staat er weer een gesprek bij CDD op de agenda, met Anika Rahman Lipy en twee van haar stafleden, Binu en Mohiuddin. Lipy zit in een rolstoel, omdat ze sinds haar kinderleeftijd verlamd is aan haar onderlichaam. Zelf heeft ze nooit een dag onderwijs gehad. Ondanks deze tegenslagen is ze nu coördinator van het trainingsteam van CDD en een van de belangrijkste personen binnen de organisatie. ‘We hebben twee soorten trainingen gegeven aan BRAC’, legt Lipy uit. ‘We begonnen met een zevendaagse training voor master trainers. Die groep trainde vervolgens een enorm aantal andere leraren. Daarnaast hanteert BRAC een systeem van periodieke kwaliteitscontrole. Zodra

een leraar een bepaald criterium niet haalt, krijgt hij een specifieke training.’ De standaardtraining gaat bijvoorbeeld over wat handicaps zijn, welke wetgeving en rechten er gelden, welke soorten onderwijs, methoden, materialen en hulpmiddelen er zijn en hoe je buitenschoolse activiteiten aan kunt passen. Het is niet te geloven: dat alles in maar zeven dagen tijd? ‘Als wij het voor het zeggen hadden’, zegt Lipy, ‘duurden alle trainingen minstens twee weken. Helaas is de lengte van een training afhankelijk van het budget van de donor.’ Opeens schiet ze uit: ‘Soms willen ze niet eens reglettes kopen!’ Deze kunststof plaatjes met uitsparingen gebruiken blinde kinderen om met een prikpen brailleletters te maken. ‘Wij produceren deze raampjes zelf en ze kosten bijna niets, maar BRAC wil altijd de kosten drukken. Elke keer moet ik met ze onderhandelen. Ik weet niet waarom. Zo’n grote organisatie heeft een enorm budget. Toch doen ze moeilijk over een klein beetje geld.’ Volgens BRAC is het onderwijsbudget van de organisatie 400 miljoen dollar. Daarvan gaat maar 2 miljoen naar wat ze ‘speciale behoeften’ noemen. Lipy: ‘Zoals ik het zie, en dan ben ik heel erg eerlijk, is BRAC volgens mij niet echt gemotiveerd. Limia zelf wél, zij is gemotiveerd genoeg om het erdoor te drukken. Maar de mensen boven haar niet.’ ‘Sommige mensen zijn positief’, vindt Lipy, ‘maar het verhaal heeft meer kanten. Het voordeel is dat BRAC enorme aantallen kinderen kan bereiken. En de organisatie heeft een goede structuur, die heel bruikbaar is zodra er actie ondernomen wordt. Maar de andere kant is dat BRAC niet voldoende capaciteit heeft om er echt werk van te maken. Eén Limia is gewoon niet genoeg.’

TELEurgEsTELD

‘Veel van de leraren zijn na de training erg positief over wat ze hebben geleerd’, weet Lipy. ‘Ze vragen zich af waarom ze die simpele dingen nooit eerder hebben toegepast. Als je een probleem onderkent en het oplost, hoef je geen kinderen van school te sturen. Toch, zelfs met deze nieuwe mentaliteit, gebeurt er in het veld vaak nog te weinig.’ Lipy haalt voorbeelden aan. ‘Een mevrouw van een andere organisatie kwam naar me toe na een veldbezoek in Dinajpur en Bogra en zei: “Lipy-apa, ik ben met opzet naar die BRAC-centra gegaan om te zien of het waar is wat ze zeggen, dat daar zoveel kinderen met een handicap onderwijs volgen. Ik was erg teleurgesteld over wat ik zag.” Onze CDD-partners zeggen ook dat ze niet veel steun krijgen van BRAC. Eén organisatie die dankzij de CDD-training veel geleerd had over inclusie, deed een voorstel aan BRAC voor lokale samenwerking. De manager van dat gebied had absoluut geen interesse. Pas na eindeloos lobbyen liet hij kinderen met een beperking toe op zijn school.’ Mohiuddin, zelf blind, vertelt dat er de laatste tijd wel veel is verbeterd. BRAC komt nu ook langs voor bijvoorbeeld brailletraining, terwijl de organisatie eerst geen volledig blinde kinderen wilde toelaten omdat dat te lastig zou zijn. Lipy ziet de verbeteringen wel, maar betwijfelt of dit meteen tot verandering zal leiden. ‘Je moet begrijpen dat de baan van de kwaliteitscontroleur en schoolhoofden afhangt van het succes van hun school. Daarom zijn ze

Foto linksboven:

Een jongen met een verstandelijke beperking doet mee aan sport

Foto linksonder:

Leren schrijven op het bord

Foto rechtsonder:

Samen spelen bij school

© B

RAC

© L

CD

Page 15: Vice Versa over Inclusie

15bangLaDEsh

bang les te geven aan ‘moeilijke kinderen’. Daar moeten ze veel energie in steken, terwijl ze in dezelfde tijd veel kinderen zonder handicap kunnen binnenhalen. Ik denk dat het uiteindelijk een combinatie is van te weinig capaciteit en een gebrek aan begrip en motivatie. Want het materiaal is er, de gemeenschapssteun is er en de leraren zijn er. Alles wat ze dus hoeven te doen, is nét dat beetje extra geven om de verandering door te zetten.’ Zowel Noman als Lipy en BRAC zien nieuwe kansen in de toekomst, vooral bij de overheid. CDD is bezig om docenten van zeshonderd overheidsscholen te trainen en is in gesprek om de curricula van het basis- en het voortgezet onderwijs aan te passen. Inmiddels traint CDD ook andere ngo’s met scholingsprogramma’s. Is het realistisch om te verwachten dat in de toekomst alle kinderen met een beperking in Bangladesh onderwijs krijgen? ‘Nee’, zegt Limia heel eerlijk. Maar collega Monwer is het niet met haar eens: ‘Het probleem dat kinderen met speciale behoeften worden buitengesloten van onderwijs is belangrijk voor de agenda ná de Millenniumdoelen. Daar moeten we het dus over hebben.’

BRAC is al begonnen om te praten over dat nieuwe tijdperk. ‘Als we hier een wereldwijd agendapunt van maken, kunnen we zeker elk kind naar school sturen. Want we hebben bewezen dat we meisjes naar school kunnen krijgen. Twintig jaar geleden was het nog de vraag of dat zou lukken, nu is dat werkelijkheid in veel gebieden.’ Limia antwoordt: ‘Toch kunnen we niet elk kind helpen. Als het een ernstige verstandelijke beperking heeft, bijvoorbeeld.’ Safiqul Islam, de onderwijsdirecteur, springt op. ‘Dat kunnen we wel! Als je dezelfde rechten voor iedereen promoot, geldt dat ook voor deze kinderen. Ik ben er zeker van dat we iets voor hen kunnen vinden. En ik zie ook mogelijkheden in India en Pakistan.’ ‘Als je bereid bent 2 procent van je budget voor kinderen met een speciale behoefte te gebruiken, is er veel mogelijk. We hebben gezegd dat we inclusief zijn, dan moeten we dat ook waarmaken. Deze keer denk ik dat landen in het Zuiden veel meer een proactieve rol moeten spelen. De ontwikkeling moet Zuid-Zuid plaatsvinden, we moeten een coalitie vormen. Dat is enorm belangrijk. En CDD gaat daarin een voortrekkersrol vervullen.’

© S

hum

on A

hmed

/CDD

Page 16: Vice Versa over Inclusie

16 PorTrET

tekst en beeld Judith van de Kamp

van kruIwagEn ToT burEausToEL

Dankzij enorm veel doorzettingsvermogen heeft poliopatiënt Claude Richard Angounde het ver geschopt. Als peuter kon hij al niet lopen, inmiddels is hij vader van zes kinderen en accountant bij de nationale publieke omroep in Kameroen.

vraag een willekeurige inwoner van Kameroen naar het toekomstperspectief van landgenoten met een handicap, en je krijgt als antwoord: géén. Door de grote werkloosheid is de kans op een baan klein in Kameroen. Het gros van

de ouders kan met moeite het schoolgeld betalen voor hun kinderen. Scholen kampen met eigen problemen, zoals het gebrek aan schoolboeken. Hulpmaterialen voor mensen met een handicap, zoals krukken, hebben dus niet bepaald prioriteit. Daar komt bovenop het stigma voor mensen met een beperking. Strijden voor een goede toekomst is echter geen hope-loze zaak. Dat laat het verhaal van Claude Richard Angounde zien. Claude Richard is 37 jaar en al sinds zijn kinderjaren poliopatiënt. Hij groeide op in een klein dorpje in het oosten van Kameroen. Zijn vader had drie vrouwen. Hij was één van de veertien kinderen thuis. Omdat hij als peuter al niet kon lopen, kroop hij naar school, steunend op zijn armen. Soms droegen zijn broers en dorpsgenoten hem, of gebruikten ze een kruiwagen voor het ritje naar school. Tijdens de middelbare school werd hij zich voor het eerst echt bewust van zijn handicap. Hij kon niet meer naar school kruipen en leerde met krukken lopen. Op kosten van de overheid kon hij zelfs een handfiets aanschaffen. Omdat hij een jaar moest overdoen, twijfelden zijn ouders of hij wel geschikt was voor school. Dankzij steun van het Liliane Fonds en een Kameroenese bisschop kon hij zijn middelbare school wél afmaken.

urEnLang waChTEn

Om de kans op een baan te vergroten, liet Claude Richard zijn vrouw achter en vertrok hij naar de hoofdstad Yaoundé.

Banen bleken echter schaarser dan hij had gedacht, en werkgevers wilden hem niet. Hij had gehoopt op steun van de overheid, maar die gaf niet thuis. Een kennis waar hij een tijdje kon logeren, zei al gauw: ‘Dit wordt niks, joh. Ga maar terug naar je dorp.’ Maar Claude Richard ging niet terug. Hij was vastberaden om werk te vinden. Hij greep alle kansen aan. Hij kon ergens stage lopen en later een ICT-training volgen. Uiteindelijk begon hij een nummerplatenhandeltje dat vrij succesvol werd. Zó succesvol, dat hij op een gegeven moment een eigen kamer kon huren. Vanaf dat moment kon hij niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn gezin zorgen. Hij liet zijn vrouw en dochtertje naar Yaoundé komen. Hij had zelfs wat extra geld, zodat hij kon doorleren voor accountant en zijn vrouw voor verpleegkundige. Hierna stuitte hij op een muur. Bij het zoeken naar een baan keken mensen alleen naar zijn handicap – niet naar wat hij wél kon. Het maakte hem radeloos. Dag en nacht dacht hij aan een baan. Hij zei tegen zichzelf: ‘Ik weiger als bedelaar op straat te belanden.’ Hij bedacht verschillende strategieën, zoals het verzamelen van zoveel mogelijk aanbevelingsbrieven van ministeries. Hij bezocht de ministeries totdat mensen gek werden van hem en zijn brieven ondertekenden. Een andere strategie was om rechtstreeks om een baan te vragen bij de ‘grote bazen’, de directeuren van banken. Hij bleef net zo lang vragen naar de directeur tot hij de kans kreeg zichzelf te introduceren. Vaak liep hij op krukken naar het kantoorgebouw, omdat hij geen geld had voor een taxi. Ook zat hij soms urenlang bij het hek te wachten, in de hoop dat hij zou worden uitgenodigd voor een gesprek. Zijn strategie bleek te werken: ze hielp hem uiteindelijk aan zijn eerste aanstelling én aan zijn huidige baan als accountant.

Page 17: Vice Versa over Inclusie

17gEhanDICaPT In kaMEroEn

jongEnsDrooM

Al op jonge leeftijd droomde Claude Richard ervan om een nuttige bijdrage te leveren aan de maatschappij. Om een man te zijn die verantwoordelijkheden kan dragen en voor zichzelf kan zorgen. Die droom heeft hij overtroffen. Op dit moment werkt bij de nationale publieke omroep, Cameroon Radio and Television (CRTV). Zijn vrouw werkt als verpleegkundige bij het ministerie van Gezondheid. Samen zorgen ze voor hun zes kinderen én voor twee jongere broers van Claude Richard. Hij heeft een auto en kan dus alleen op pad. Omdat hij van zijn ouderlijk gezin de enige is met een redelijk inkomen, ondersteunt hij ook zijn overige elf broers en zussen. Claude Richard is trots op wat hij heeft bereikt, maar hij benadrukt dat hij continu strijd voert tegen het stigma rondom zijn handicap. ‘Mijn hele leven moet ik al bewijzen dat mijn handicap niet in mijn hoofd zit, maar alleen in mijn benen. Het is voor niemand in Kameroen makkelijk om een vak te leren, laat staan een baan te vinden, maar met een handicap is de worsteling nog groter.’ Toch ervaart Claude Richard zijn handicap als een zegen. Deze maakte hem mentaal sterk en gaf hem het doorzettingsvermogen om zijn droom in vervulling te laten gaan. Vaak ziet Claude Richard in Yaoundé mensen met een beperking bedelen om geld. Het frustreert hem dat de maatschappij hen geen kansen biedt. In het gebied waar hij vandaan komt, is het nog schrijnender. De overheid laat dit gebied links liggen en veel mensen met een beperking gaan er niet eens naar school. Claude Richard droomt van een centrum om deze mensen een kans te geven: hier zouden ze advies en training kunnen krijgen om te leren hun kansen te zoeken

en te grijpen. Tot nu toe blijft het bij dromen. Al zijn spaargeld zit in de begrafenis van zijn vader. Dat hoort er immers bij als je als enige in de familie een goede baan hebt.

vangnET

Volgens Claude Richard is er in zijn land een grote behoefte aan een vangnet voor mensen met een beperking, zodat zij een betere invulling aan hun leven kunnen geven. Als voorbeeld noemt hij scholen voor blinden. Hij ziet zowel een rol voor de Kameroenese overheid als voor ngo’s. Hij zou willen dat de overheid werkt aan het creëren van kansen op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door de wet op bescherming van mensen met een beperking te handhaven. Deze wet schrijft voor dat werkgevers mensen met een beperking in dienst moeten nemen. Ngo’s zouden volgens Claude Richard moeten zorgen voor faciliteiten. Een voorbeeld hiervan zou het centrum zijn dat hij in zijn eigen regio voor ogen heeft. Langdurige aanwezigheid is dan wel van groot belang, benadrukt hij. Het werkt niet als een ngo krukken schenkt aan iemand en vervolgens weer vertrekt. ‘Het gaat om persoonlijk contact en continuïteit. De follow-up is zeer belangrijk.’ Om corruptie te beperken, is zijn advies bovendien om zonder intermediairs te werken. Claude Richard hoopt dat hij met zijn verhaal mensen overal ter wereld inspireert, zodat ze kansen kunnen creëren voor mensen met een beperking. ‘Op deze manier hoop ik mijn maatschappelijke bijdrage te leveren aan de mensheid.’

Claude Richard droomt van

een centrum om mensen met

een beperking een kans te geven

Claude Richard met zijn familie

Page 18: Vice Versa over Inclusie

18 aan DE sLag

tekst Joris Tielens

Ingewikkeld en duur? Helemaal niet. Ook met reguliere ontwikkelingsprogramma’s kun je mensen met een beperking bereiken. Tien tips om hier een begin mee te maken.

Tien tips om van start te gaan

3. Zoek rolmodellenDe beste pleitbezorgers van inclusie van gehandicapten zijn mensen met een beperking zelf. Het succesverhaal van mensen met een handicap maakt in een dorp, een stad of een organisatie het beste duidelijk dat zij geen hulpbehoevende slachtoffers zijn. Zoek die rolmodellen actief op. Zij weten ook het beste wat nodig is om een programma toegankelijk en nuttig te maken.

2. Stel een doelTweede stap is het vastleggen van het commitment

binnen de organisatie, ook voor de langere termijn.

Stel een meetbaar doel op voor het bereiken en

betrekken van gehandicapten in de planning,

uitvoering, monitoring en evaluatie van het

programma. Doe dit zo concreet mogelijk, adviseert

Willeke Kempkes, beleidsmedewerker seksuele en

reproductieve rechten bij ICCO. ‘Iedereen is het

ermee eens dat mensen met een beperking niet

buitengesloten mogen worden, toch moet er in

praktijk nog veel aan gebeuren.’

1. Andere houdingHet eerste wat van belang is voor een inclusief beleid of programma is dat er binnen de organisatie een andere houding ontstaat ten opzichte van mensen met een beperking. Die verandering moet van binnenuit komen, zegt Sofka Trajcevska, beleidsmedewerker bij het Policy and Alliance Team van het Liliane Fonds. Eén persoon binnen de organisatie kan die eerste stap zetten door aan de bel te trekken en de rest te overtuigen. ‘Er klinken nog te vaak excuses om reguliere programma’s niet te richten op gehandicapten: te duur, niet onze kerntaak, geen interesse bij donoren. De eerste stap is die negatieve houding te veranderen. Van de mensen met een beperking kan 80 procent met een relatief kleine aanpassing of een eenvoudig hulpmiddel weer voor 100 procent meedoen. Mensen met een handicap zijn niet minder, maar anders. Je moet kijken naar wat iemand wél kan, niet naar wat iemand niet kan.’ Bij deze andere houding hoort het inzicht dat de doelstelling van veel reguliere programma’s alleen haalbaar is als deze zich ook richten op mensen met een beperking. Uit cijfers van de Wereldbank blijkt namelijk dat 20 procent van de armsten van de wereld een beperking heeft.

4. Genees de blindheid van anderen

Vaak is de staf van een project zich nog niet bewust van de rechten, behoeften en mogelijkheden van mensen met een beperking. Training kan daar verandering in brengen. Die training hoeft niet uitputtend te zijn. Stafleden hoeven bijvoorbeeld geen medische kennis te hebben over alle soorten beperkingen, want voor specialistische hulp kunnen ze doorverwijzen. De staf moet wel leren om mensen met een beperking op te merken en te vinden, want dat is niet vanzelfsprekend. Mensen met een beperking zijn in ontwikkelingslanden vaak op het eerste gezicht onzichtbaar, en dat blijven ze als ze niet actief worden opgezocht. Als er op een school bijvoorbeeld geen gehandicapte kinderen zitten, moet er een belletje gaan rinkelen. Soms is het wel bekend waar mensen met een beperking wonen, maar ziet men ze niet als mensen die erbij horen en iets kunnen bijdragen, weet Ton de Klerk. Hij heeft jarenlange ervaring als consultant op het gebied van microkrediet en is nu vrijwilliger bij het Liliane Fonds. De Klerk deed voor Handicap International een onderzoek naar de toegang van gehandicapten tot microkrediet. Die bleek vrijwel nihil te zijn. Producten sloten niet aan bij de behoeften, de projectstaf sloot gehandicapten uit, bovendien bleken mensen met een beperking zichzelf uit te sluiten.

© J

orge

n Sc

hytt

e/Li

neai

r

Page 19: Vice Versa over Inclusie

19TIEn TIPs

10. Lees de gids ‘Count me in’Meer achtergrondinformatie en en tips om reguliere ontwikkelings-projecten inclusief te maken zijn te vinden in Count me in. Deze praktische gids is een uitgave van Light for the World Netherlands, DCDD, Enablement en Athena Institute (Vrije Universiteit) en is gefinancierd door ICCO en PSO. Zie www.dcdd.nl/todo/make-your-programs-inclusive. Een papieren versie van Count me in is verkrijgbaar via de genoemde organisaties. Voor meer informatie of adviezen op het gebied van inclusie, neem contact op met DCDD, www.dcdd.nl.

7. Zorg voor toegankelijkheidHet ligt voor de hand, maar vergeet het niet: de toegankelijkheid van informatiemateriaal, gebouwen en diensten voor mensen met een beperking. Zorg dat informatie leesbaar is voor blinden en dat er een doventolk is als er gesproken moet worden. Gebouwen moeten toegankelijk zijn voor rolstoelen. Als daar al bij de bouw rekening mee wordt gehouden, is het zo goed als gratis. Hier zijn handleidingen voor, bijvoorbeeld Promoting Access to the Built Environment op www.cbm.org (zoek op Accessibility Manual).

9. Wees niet te snel tevredenHet kan een mijlpaal zijn als voor het eerst mensen met een beperking meedoen in een programma. Maar wees niet te snel tevreden. Uiteindelijk gaat het niet alleen om aanwezigheid en deelname in een programma, maar ook om resultaten. Trajcevska: ‘Vijf kinderen met een beperking in de klas is mooi, maar let ook op hoeveel er met succes de school verlaten.’ Data over mensen met een beperking moeten meegenomen worden in monitoring en evaluatie.

5. Hou rekening met stigma’sVooroordelen ten aanzien van gehandicapten moet je bestrijden, maar die kunnen diep zitten. Reguliere programma’s moeten daar rekening mee houden. ‘Vaak organiseren groepen het verstrekken van microkredieten. Maar juist in een groep kan iemand met een beperking zich gestigmatiseerd voelen’, zegt Ton de Klerk. ‘Zorg voor een veilige omgeving voor mensen met een beperking.’ Dat geldt zeker als het om hiv/aids gaat, vertelt Willeke Kempkes van ICCO. ‘Mensen met een beperking die geïnfecteerd zijn met hiv, hebben vaak te maken met een dubbel stigma. Een handicap is niet altijd te verbergen, een hiv-infectie echter wel. Dit maakt het voor organisaties van mensen met een beperking niet eenvoudig te herkennen en erkennen dat hiv ook hun leden treft. Daarom zijn veel van die organisaties pas relatief laat aandacht gaan besteden aan de kwetsbaarheid van hun leden voor hiv. Het gevolg is dat mensen met een beperking en een hiv-infectie nog grotere problemen ondervinden om goede hiv-zorg te krijgen, zoals counselling, tests, medische zorg, medicijnen en andere vormen van ondersteuning.’

8. Trek budget uitVeel stappen zijn een kwestie van mentaliteit, niet van middelen. Toch is het belangrijk om budget uit te trekken voor inclusie van mensen met een beperking in reguliere programma’s. ‘Daarmee neem je de zaak serieus’, aldus Trajcevska van het Liliane Fonds. ‘Een goed uitgangspunt voor de eerste vijf jaar is 2 tot 7 procent van het budget. Daarna moet inclusie van gehandicapten een vanzelfsprekend onderdeel vormen van het programma.’

© S

ean

Spra

gue/

Line

air

© Chandan Robert Rebeiro/Majorit/Lineair

© R

obin

Utr

echt

/ANP

6. Doe het niet alleenIn vrijwel alle landen bestaan organisaties van en voor mensen met een beperking. Die hebben kennis van zaken en weten wat de noden zijn. Zoek samenwerking met hen. ‘Ga niet zelf het wiel uitvinden’, zegt Ton de Klerk. Ontwikkelingsorganisaties moeten complementair zijn aan bestaande organisaties van mensen met een handicap, vindt De Klerk. ‘Door veel te netwerken en af te stemmen weet je van elkaar wat je doet en wat je elkaar te bieden hebt.’ Nadeel is de versnippering, want voor elk type handicap bestaan aparte organisaties. ‘Toch verdienen deze organisaties een grotere rol, net zoals boerenorganisaties een steeds grotere rol krijgen in landbouwontwikkeling’, zegt De Klerk. ‘In tegenstelling tot veel ontwikkelingsorganisaties kunnen ze continuïteit verzekeren omdat ze blijvend aanwezig zijn.’ Het is ook zinvol om in Nederland samenwerking te zoeken. Organisaties die een inclusief beleid willen voeren, kunnen zich aansluiten bij de Dutch Coalition on Disability and Development (DCDD, www.dcdd.nl). Ook op internationaal niveau is er een platform: het International Disability and Development Consortium (IDDC).

Page 20: Vice Versa over Inclusie

20 foTorEPorTagE

tekst Judith Madiganbeeld Mark van Luyk

Nieuwe kansenHoe leg je zo indringend en eenvoudig mogelijk uit dat mensen met een handicap gewoon mee mogen en kunnen doen? Voor de communicatie van de Cambodiaanse hulporganisatie Cambodian Development Mission for Disability (CDMD) maakte Mark van Luyk hier een prachtige fotoserie over. Van Luyk is fotograaf en creatief directeur bij BrandOutLoud, een non-profitorganisatie die marketingcommunicatie verzorgt voor ngo’s. De fotoserie is een visuele vertaling van de missie van CDMD, Inclusive communities – everyone matters.

Page 21: Vice Versa over Inclusie

21CaMboDja

Deze puber rijdt vaak samen met zijn vrienden. Hij is geboren met

een spastische verlamming en heeft daarom een aangepaste driewieler.

Page 22: Vice Versa over Inclusie

22 foTorEPorTagE

4: Lezen is een groot plezier voor deze tienjarige jongen. Hij is blind geboren, maar leest net als zijn klasgenoten een boek – alleen leest hij het in braille.

Blind zijn en toch een inkomen verdienen. Deze jonge herder, hier te midden van zijn koeien en vrienden, is blind geboren. Zorgen voor de koeien helpt hem niet alleen aan een inkomen, maar zorgt ook voor een hogere status binnen de gemeenschap.

Ooit verloor deze boer zijn onderarm door een mijn. Nu kan hij met zijn familie weer op zijn rijstveld werken. Uiterst behendig bevestigt hij hier-voor een zeis aan zijn verminkte arm.

Page 23: Vice Versa over Inclusie

De oorlog verdwijnt nooit‘Hi, how’s the body?’ Met een scheef oog naar de migrerende huidaandoening op mijn kuit, antwoord ik grijnzend ‘fine’. De jongen, die me in het voorbijgaan begroette, heeft me zojuist aan een perfecte openingszin geholpen. Het is de laatste dag van mijn hoogstwaarschijnlijk laatste dienstreis naar Sierra Leone en ik heb mijzelf een paar uur vrij gegeven om de sfeer van Free-town op te snuiven. Maar dat blijkt een vervlogen wens, want op de valreep komt het verzoek voor deze column. In plaats van aan de wandel op het strand bevind ik me in gesprek met Mohamed Jalloh. Hij is receptionist van de Duitse dienst voor ontwikkelingssamenwerking (GIZ), oorlogsslachtoffer en mede-oprichter van Flying Stars A.F.C., Sierra Leone’s Amputee Football Club. Mohamed maakt zonder problemen tijd vrij voor een – begrijp ik – zoveelste interview over zijn oorlogsverhaal en het daarna. Hij verloor een onderbeen nadat hij als vijftienjarige jongen midden in de nacht, in de bush op de vlucht voor de rebellen, op een mijn was gestapt. Hij vertelt hoe moeilijk het was om na de oorlog de draad weer op te pakken. Hij kon niet meer naar school en had geen baan. Tegenwoordig gaat hij met een prothese door het leven. Zijn doorzettings-vermogen hielp hem aan een baan bij GIZ. Mohamed en lotgenoten richtten de voetbalclub op ‘om de frustraties en negatieve gedachten opzij te zetten. En omdat we wilden dat men ons eens anders zou zien.’ Vijf voetbalteams op verschillende plekken in het land verenigen jongeren die in de oorlog een le-demaat verloren hebben én die mentaal de kracht hebben om weer wat van het leven te maken. Ze spelen elke zondag op het strand en staan regelmatig in de schijnwerpers. Ik bespied Mohameds loopje als hij koffie haalt, maar er valt niets aan hem te zien. Toch benadrukt hij hoe moeilijk het is om met een handicap te leven in Sierra Leone. Dat geldt voor mensen bij wie een lichaamsdeel geamputeerd is, maar net zo goed voor iemand met polio. Mensen met een handicap worden makkelijk behandeld als outcast. Compensatie door de overheid blijkt tot de dag van vandaag een loze kreet. Veel mensen met een handicap hebben geen werk en zijn aan de bedelstaf. Ze leven in bepaalde delen van de stad, wat hun opmerkelijke afwezigheid in het straatbeeld verklaart. Op mijn vraag hoe het kan dat er zo weinig compas-sie is in een samenleving die zo collectief door oorlog is getekend, antwoordt hij dat het al moeilijk genoeg is om met een ‘complete body’ aan het werk te komen in Sierra Leone. Mohamed oogt als een vriendelijke jongen, maar in zijn zachte stem klinkt een bittere ondertoon door. Ik vraag me af hoe de moraal is bij hen die de kracht van deze jongen ontberen. Het gesprek staat bovendien in schril con-trast met de dynamiek van de bezoeken ervoor. Ik ervaar een paradox. Sierra Leone is een extreem arm, maar vredig, stabiel en vriendelijk land. Het stijgt gestaag op de Human Development Index en werd geprezen na de recente ver-kiezingen. Sinds de burgeroorlog een decennium geleden ten einde kwam, wil men niets liever dan vergeten en vooruit. En ICCO vaart daarin mee, oriënte-rend op een nieuwe koers en nieuwe kornuiten. Van conflicttransformatie naar duurzame economische groei. Toch leeft de herinnering voort. In gesprekken duikt de oorlog altijd op. En bij elke ontmoeting vraag ik me af wat die persoon achter de kiezen of op zijn kerfstok heeft. Om vervolgens over te gaan tot de uitdagingen van de dag. Ook geen kattenpis, maar toch. Na een week partnerbezoeken vol visie, drijfveren en ondernemen, wijst het gesprek met Mohamed me weer op de feiten: de oor-log heeft iedereen – en sommigen meer dan anderen – voorgoed gemarkeerd. Hoe gaan we daarmee om in ons nieuwe programma? Disability mainstreaming of toch iets meer? Geef daar maar eens handen en voeten aan.

Manon Stravens

Voor meer informatie over Salone Flying Stars A.F.C. mail naar [email protected] of bel +232-(0)77393-892/(0)88779-861.

Ik bespied Mohameds loopje als hij koffie haalt, maar er valt niets aan hem te zien

© L

eona

rd F

äust

le

23CoLuMn Manon sTravEns

Manon Stravens werkt op het regiokantoor West-Afrika van ICCO en is verantwoordelijk voor de economische programma’s in Ghana en Sierra Leone.

Page 24: Vice Versa over Inclusie

24 ronDETafELgEsPrEk

tekst Marusja Aangeenbrugbeeld Leonard Fäustle

nú MoET

DE knoPoM

Na 2015 moet inclusie een vanzelfsprekend thema zijn binnen ontwikkelingssamenwerking. Met een dikke streep onder ‘moet’. Want ‘als we de boot nu missen, zijn we over tien jaar geen stapje verder’. Een rondetafelgesprek met Marlies van der Kroft, Betteke de Gaay Fortman en Ton Dietz.

Page 25: Vice Versa over Inclusie

25MILLEnnIuMDoELEn

De aandacht voor inclusie van gehandicapten staat in Nederland nog in de kinderschoenen. Dit is niet zomaar een willekeurige stelling voor het rondetafelgesprek – dat blijkt al tijdens de

voorbereiding. Het rondetafelgesprek moet gaan over ontwikkelingssamenwerking in de toekomst, in Nederland en internationaal. Hoe staat het hierbij met de inclusie van gehandicapten? En waar staat Nederland op dit moment? Tenslotte beloofde het kabinet in het regeerakkoord het VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap te zullen ratificeren. Onder andere artikel 32, over internationale samenwerking, zal forse consequenties hebben voor het ontwikkelingsbeleid wanneer Nederland het verdrag gaat implementeren. Niet alleen voor de invulling van het eigen ontwikkelingsbeleid, maar ook voor de samenwerking met partnerlanden, en de multilaterale samenwerking. Voor dit gesprek is uiteraard ook iemand van Buitenlandse Zaken uitgenodigd. Uiteindelijk meldt deze persoon zich af wegens ziekte, maar tijdens een telefonisch voorgesprek blijkt al dat er ergens een schoen wringt: ‘Als je het wilt hebben over hoe het staat met het de ratificering van het VN-verdrag, ben je bij mij niet aan het juiste adres. Dat valt niet binnen mijn portefeuille.’ Die portefeuille gaat onder andere over de internationale agenda voor ontwikkelingssamenwerking na 2015 – ‘post-MDG’ in ambtenarenjargon. ‘Inclusie is daar een onderdeel van, ja. Maar ik houd me alleen bezig met het proces rond de post-MDG-agenda.’ En daar valt, in de woorden van deze ambtenaar, niet het VN-verdrag onder. Of de vraag hoe ver Nederland op dit moment eigenlijk is met de inclusie van gehandicapten in ontwikkelingslanden. Die uitleg roept verwarring op. Staat het Nederlandse beleid dan los van wat er internationaal gaande is? ‘Voor mij valt dat buiten mijn portefeuille, ja.’ Maar wie gaat daar dán over op het ministerie? ‘Daar gaat verder niemand over op het ministerie’, klinkt het.

sChaaMTEvoL

‘Dit is nu precies waar wij voortdurend tegenaan lopen’, zegt Marlies van der Kroft geagiteerd als we het hier aan het begin van het rondetafelgesprek over hebben. Mensen met een handicap staan niet op het netvlies van de ambtenaren op het ministerie, is haar ervaring, maar ook niet van grote ontwikkelingsorganisaties. ‘Ik heb voor verschillende organisaties gewerkt als aanspreekpunt voor het gehandicaptenbeleid. Bij de ene organisatie vond men het al ingewikkeld toen er één persoon met een handicap in het bestuur moest komen. In een andere organisatie verdween het onderwerp van tafel door bezuinigingen. En heel vaak krijg ik te horen: dit onderwerp valt niet binnen mijn portefeuille, we komen er nog op terug. Om vervolgens niets meer te horen.’ Ze is oprecht teleurgesteld dat er niemand van het ministerie bij het gesprek aanwezig is, want ze had graag een aantal vragen voorgelegd. Betteke de Gaay Fortman mist eveneens het gevoel van prioriteit. ‘Het bewustzijn is er denk ik wel, want de Nederlandse overheid en ontwikkelingsorganisaties richten zich bijvoorbeeld steeds meer op de allerarmsten. En onder die allerarmsten kom je nu eenmaal veel mensen met

een handicap tegen. Maar dit onderwerp is nog weinig doorleefd op het ministerie, denk ik. Bovendien heeft men nog te weinig kennis hierover in huis.’ Ton Dietz komt met een voorbeeld: ‘Al dertig jaar kom ik regelmatig op het ministerie om te overleggen over uiteenlopende onderwerpen. Bij elke bijeenkomst was er wel iemand die op een gegeven moment vroeg: “Hoe zit het met de vrouwen bij dit onderwerp?” Maar in al die jaren heb ik nooit, echt nog nooit, iemand horen vragen: “Hoe zit het eigenlijk met de gehandicapten?” En kijk naar het beleid van de afgelopen drie jaar: de focus is komen te liggen op economische ontwikkeling en veiligheid. Sociale onderwerpen als onderwijs en gezondheidszorg zijn in de knel gekomen. En binnen economische ontwikkeling ligt de nadruk vooral op het bedrijfsleven, niet op het toegankelijk maken van economische ontwikkeling voor bijvoorbeeld gehandicapten. Dat zegt toch genoeg?’ Een onderliggend probleem is volgens hem de ‘verkokering’ van de ambtelijke structuren. ‘Iedereen heeft zijn eigen portefeuille, op het ministerie, maar ook bij grote ngo’s. Als niemand een bepaald onderwerp in zijn portefeuille heeft, gebeurt er dus ook niets.’ ‘Daaraan zie je ook dat het emancipatieproces van gehandicapten nog niet geslaagd is’, realiseert De Gaay Fortman zich. ‘In Nederland hebben we altijd goed gezorgd voor gehandicapten, maar dit hield wel in dat we mensen gepamperd en buitengesloten hebben.’ ‘Blijf maar lekker in je rolstoel zitten, wij zorgen wel voor je’, schampert Van der Kroft, die zelf een handicap heeft en dus weet hoe ongemakkelijk zo’n benadering voelt. ‘We hebben een welzijnsstaat gecreëerd. Maar daardoor heeft Nederland nu géén sterke gehandicaptenbeweging.’ De organisaties voor blinden, doven, verstandelijk gehandicapten – elke groep is met zijn eigen belangen bezig, is haar ervaring. ‘En wat erger is: al die organisaties denken voor mensen met een handicap, ze laten ze niet zelf aan het woord.’ Andere landen hebben wél een sterke gehandicaptenbeweging, weet De Gaay Fortman. ‘In veel landen is die juist ontstaan omdat er voor gehandicapten niets geregeld was. Die mensen hebben een emancipatieproces doorgemaakt, zij hebben moeten

Betteke de Gaay Fortmanis bestuurslid van de Dutch Coalition on Disability and Development (DCDD) en directeur van de Karuna Foundation, een ontwikkelingsorganisatie die inclusief werkt aan het versterken van lokale gezondheidszorg.

Marlies van der Kroft is consultant disability and development en directeur van Gushi Foundation, een ngo die zich richt op capaciteitsopbouw bij ngo’s in het Zuiden die kinderen met een handicap in hun programma willen opnemen. Ze is tevens actief binnen het International Disability and Development Consortium (IDDC).

Ton Dietzis hoogleraar Ontwikkeling in Afrika en directeur van het Afrika Studiecentrum van de Universiteit Leiden.

Page 26: Vice Versa over Inclusie

26 ronDETafELgEsPrEk

vechten voor hun rechten.’ Ook zijn ontwikkelingssamenwerking en gehandicaptenbeleid twee totaal verschillende werelden, is Dietz’ ervaring. ‘Op elke bijeenkomst over ontwikkelingssamenwerking waar ik kom, ontmoet ik mensen die ik ken. Afgelopen november sprak ik op een conferentie over inclusie van mensen met een handicap en daar kende ik helemaal niemand.’ ‘Haha, wíj kenden elkaar allemaal wel’, lacht De Gaay Fortman. ‘Maar je hebt een punt. Ik denk dat we altijd te geïsoleerd geopereerd hebben. Het is van belang dat onze organisaties wat breder gaan kijken.’

bIzar

Ondertussen komt er internationaal wel steeds meer aandacht voor inclusie als thema binnen ontwikkelingssamenwerking [zie ook ‘Wereld draait warm voor inclusie’, eerder in dit nummer]. Van der Kroft, die met succes gelobbyd heeft om de rechten van gehandicapte kinderen in het VN-verdrag te krijgen, laat

een wereldkaart zien die in een oogopslag toont welke landen het verdrag hebben geratificeerd. De Europese Unie en de meeste ontwikkelingslanden – waaronder 13 van de 15 partnerlanden van Nederland – hebben de stap al genomen. ‘Bangladesh is bijvoorbeeld al heel ver met de implementatie van inclusief onderwijs’, vindt ze. ‘Dat Nederland nog niet zover is, zorgt voor een grote blokkade in ontwikkelingssamenwerking, want zolang de overheid het niet verplicht stelt om hier aandacht aan te besteden, doen Nederlandse ngo’s het ook niet uit zichzelf.’ Het debat over MDG-plus, waar Nederland ook bij betrokken is, is intussen in volle gang. Na 2015 wil het Ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP) een vervolg geven aan de Millenniumdoelen, en wereldwijd weten gehandicaptenorganisaties dat ze deze boot niet mogen missen. Dat is wel gebeurd toen de Millenniumdoelen werden opgesteld, constateert Dietz. ‘We kregen in 2000 meetbare ontwikkelingsdoelen, maar daar stond niets in over gehandicapten. Dat betekent dat organisaties die de afgelopen jaren met de Millenniumdoelen aan de slag zijn gegaan, daar niet of nauwelijks oog voor hebben gehad. Want het is nu eenmaal zo dat organisaties ergens voor gaan zolang ze maar meetbare doelstellingen hebben. Alles wat ze niet kunnen kwantificeren, daar richten ze hun aandacht ook niet op.’ ‘Expliciete aandacht voor mensen met een handicap is nu dus cruciaal’, betoogt Dietz. Daarbij is het wel essentieel hoe je dit onderwerp benadert. ‘Voor je het weet, vormen mensen met een handicap een apart hokje dat afgevinkt moet worden. Of vallen ze uitsluitend onder sociale ontwikkeling. Dát moet je zien te voorkomen. Natuurlijk moet je zorgen dat ze genoemd worden als het gaat om onderwijs en gezondheidszorg, maar ze moeten op nog veel meer terreinen zichtbaar zijn. Bijvoorbeeld als het gaat over mensenrechten, over werkgelegenheid, over veiligheid en de rechtstaat. Je moet zorgen dat overál rekening gehouden wordt met de belangen van gehandicapten. Lukt dat niet, dan wordt er na 2015 op van alles gelet, behalve op inclusie.’ ‘Dit is hét moment’, beaamt De Gaay Fortman. ‘Als we de boot nu missen, zijn we over tien jaar nog geen stapje verder.’ Dietz heeft goede hoop dat er daadwerkelijk iets verandert. ‘Afgelopen november was UNDP-baas Helen Clark op bezoek in Nederland. Ze vertelde toen dat ze wil dat inclusieve ontwikkeling expliciet wordt opgenomen in de agenda voor na 2015. Ook werkgelegenheid voor iedereen moet nadrukkelijk worden genoemd. Als dat lukt, worden daar ook meetmomenten aan gekoppeld. Dat is niet niks, want van alle nieuwe initiatieven die wereldwijd genomen worden, moet dan de impact gemeten worden voor inclusieve ontwikkeling en werkgelegenheid. Dat zou een heel nieuwe manier van kijken betekenen.’

MoEILIjk vInDbaar

Inclusief beleid betekent niet alleen oog hebben voor mensen met een handicap, maar voor álle mensen. Het is van belang dat hierop ook wordt gelet bij de post-MDG-agenda, stelt De Gaay Fortman. ‘Iedereen moet mee kunnen doen, ook bijvoorbeeld vrouwen, mensen van inheemse bevolkingsgroepen, homo’s. Vanuit de Dutch Coalition on Disability and Development streven wij daar ook naar, maar in alles wat we doen, streven we in elk geval naar de inclusie van mensen met een beperking te realiseren.’

Page 27: Vice Versa over Inclusie

27MILLEnnIuMDoELEn

Het lastige hiervan is dat juist deze mensen vaak moeilijk te bereiken zijn. Van der Kroft: ‘Je moet weten waar ze zich bevinden, maar vaak zijn ze niet zichtbaar voor de buitenwereld.’ En dan zijn er nog allerlei obstakels, bijvoorbeeld voordat kinderen echt naar school gaan. ‘Je moet hen en hun ouders bijvoorbeeld wijzen op hun rechten, de route naar school moet toegankelijk zijn. En dán ligt er nog de uitdaging van de school zelf: kan de leraar omgaan met een verstandelijk gehandicapt jongetje in de klas? Je bent er niet door alleen de deur open te zetten als er ondertussen niets verandert in het onderwijssysteem.’ Extra moeilijk is het om mensen te bereiken met een meervoudige handicap. ‘Zij zijn meestal niet georganiseerd’, weet Van der Kroft. ‘Ze moeten al enorm knokken om te overleven, laat staan dat ze de deur uit komen.’ In het onderzoeksproject PADev werken de Universiteit van Amsterdam en het Afrika Studiecentrum onder andere samen met ICCO, Woord en Daad en Prisma. Naar aanleiding van dit onderzoek constateert Dietz dat het óók voor organisaties die expliciet streven naar het bereiken van de allerarmsten, moeilijk is om iedereen te bereiken. ‘Mensen die blind zijn of in een rolstoel zitten, zijn vaak nog wel zichtbaar, maar mensen met andere handicaps niet. Heel veel maatregelen verdampen daardoor.’ Maar juist voor die moeilijk te benaderen groepen moet ook in de post-MDG-agenda aandacht zijn, bepleit De Gaay Fortman. ‘Je scoort makkelijker wanneer je een slechthorend meisje kunt helpen aan een gehoorapparaat dan met hulp aan meervoudig gehandicapten, want dat is niet zo eenvoudig.’ De aandacht die er is voor gehandicapten in ontwikkelingslanden gaat vooral uit naar mensen met een fysieke of zintuiglijke handicap, maar daarnaast zijn er veel mensen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking, een gedragsbeperking of een emotioneel trauma – of een combinatie hiervan. ‘Zij gelden als de nobodies. Ook voor ons is het een uitdaging hen te bereiken. De Karuna Foundation werkt al jaren in Nepal, maar als ik daar op een erf kom waar iemand met een meervoudige handicap woont, voel ik twijfel bij dorpsgenoten. “Nee, ga daar maar niet naar binnen”, zeggen ze dan.’ ‘Eigenlijk’, zegt Dietz, ‘zou je de moeilijkste gevallen eruit moeten lichten en je beleid dáár op moeten richten. Dat maakt de kans op een succesvolle uitvoering groter.’

kLEInE sTaPjEs

Wanneer de Nederlandse overheid werk gaat maken van het gehandicaptenbeleid binnen ontwikkelingssamenwerking, zal dat veranderingen tot gevolg hebben. De VN-conventie stelt onder andere eisen aan het ontwikkelingsbeleid. Zo zal Nederland in de wetgeving, de begroting en alle internationale activiteiten rekening moeten houden met de rechten van mensen met een beperking. Zo moeten mensen met een handicap bijvoorbeeld actief meedenken en participeren in de ontwikkelingsprogramma’s die Nederland ondersteunt. Ze krijgen een actieve rol en worden niet benaderd als patiënt of slachtoffer. Ook moet ieder armoedebestrijdingsprogramma, elke training en elke nieuwe faciliteit volledig toegankelijk zijn voor kinderen en volwassenen met een handicap. Dit betekent niet alleen dat ze mee mogen doen aan deze programma’s, maar ook dat ze

ervan op de hoogte worden gesteld en dat ze zich kunnen informeren op plekken die voor hen toegankelijk zijn. Dit heeft direct gevolgen voor het beleid van alle ngo’s die subsidie ontvangen van de overheid. Maar ook voor de bilaterale samenwerking: Nederland moet partnerlanden namelijk ondersteunen bij het implementeren van de conventie in hun eigen land. Ook in multilaterale verbanden zal Nederland voortaan actief moeten pleiten voor de belangen van mensen met een handicap. Om al deze veranderingen door te voeren, is ‘de inrichting van het ambtenarenapparaat ongelooflijk belangrijk’, zegt Dietz. ‘Met een of twee mensen op het ministerie ben je er niet.’ ‘Het is vooral van belang dat de focus van het beleid ook op achtergestelde groepen komt te liggen’, volgens De Gaay Fortman. ‘Dat het ministerie bijvoorbeeld streeft naar economische ontwikkeling is natuurlijk prima, maar let erop dat economische ontwikkeling óók inclusief is.’ Dat hoeft niet ingewikkeld te zijn, dus ‘alsjeblieft, begin gewoon met het inclusief maken van beleid’, bepleit ze. ‘Het maakt niet uit welk ministerie of welke portefeuille het betreft. Ook niet of je je als ontwikkelingsorganisatie nu richt op meisjes of homo’s, op water of onderwijs. Maar je moet wel altijd nadenken hoe je ook mensen met een handicap kunt bereiken. Inclusief beleid betekent dus niet dat je hele organisatie of ambtelijke apparaat op de schop moet of dat je je halve budget daaraan moet spenderen. Natuurlijk kun je je beleid niet in een keer aanpassen, maar laten we ook niet bang zijn om alvast kleine stapjes te nemen. Het vraagt een kleine extra inspanning, maar het gaat vooral om het bewustzijn.’ Het meten van resultaten zal extra belangrijk zijn zodra gehandicaptenbeleid onderdeel is van de post-MDG-agenda en zodra Nederland het VN-verdrag heeft geratificeerd. ‘Dat lijkt lastig’, realiseert Dietz zich, ‘vooral omdat het gaat om mensen die vaak niet zichtbaar zijn. Maar het is zeker niet onmogelijk. Kijk naar de milieueffectrapportages. Er zijn allerlei eisen waar bedrijven aan moeten voldoen en het is wettelijk verplicht om de effecten van bedrijvigheid voor het milieu te meten. Daar is zelfs een hele industrie omheen ontstaan. Sommige landen hebben al een stap verder gezet en willen ook de sociale effecten meten. Een land als Maleisië eist al van bedrijven dat ze ook rapporteren wat de sociale effecten zijn van hun bezigheden.’ ‘Het lastige is alleen dat dataverzameling heel moeilijk is’, brengt Van der Kroft in. ‘Voor is het International Disability and Development Consortium dat echt een struikelblok.’ Ze komt maar meteen ter zake: ‘Als IDDC op dat gebied zou kunnen samenwerken met het Afrika Studiecentrum, dan zou dat heel mooi zijn.’ Dietz glimlacht: ‘Daar kunnen we zeker over praten.’ ‘Dat zou fantastisch zijn’, vindt Van der Kroft en ze haalt meteen haar visitekaartje tevoorschijn.

‘In de Millennium-

doelen stond niets over

gehandicapten’

Page 28: Vice Versa over Inclusie

Het Revalidatiefonds zet zich in om de positie van mensen met een lichamelijke handicap of chronische ziekte te verbeteren. Om dit te realiseren is uw steun hard nodig!

Linde is vier jaar en geniet van haar boterham. Met haar bewegingen en

oogcontact geeft zij aan de dat een nieuw hapje wil. Meisjes met het

syndroom van Rett praten niet, maar leggen contact met hun ogen. Na een

schijnbaar normale geboorte en eerste anderhalf tot twee jaar normaal

ontwikkeltraject treedt een ernstige terugval op in spraak, motoriek,

sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. Dit gaat gepaard met veel

pijn, verdriet en frustratie bij ouders en hun dochter.

Er is goede medische en klinisch-genetische informatie en begeleiding

voor ouders over de gezondheid van hun dochter. Ondanks deze informatie

worstelen ouders met de ernstige problemen en frustraties die ze ondervin-

den in het zoeken naar contact, communicatie met hun kind. De complexe

verwevenheid van beperkingen die elkaar versterken maken het extra

ingewikkeld.

In opdracht van de Nederlandse Rett Syndroom Vereniging onderzochten

onderzoekers van stichting Milo en de Radboud Universiteit Nijmegen de

problemen die ouders ondervinden in de communicatie met hun dochters.

De studie is mogelijk gemaakt door het Revalidatiefonds.

Het Revalidatiefonds zet zich al meer dan vijftig jaar in om de positie van

mensen met een lichamelijke handicap of chronische ziekte in Nederland te

verbeteren en initieert en � nanciert (onderzoeks)projecten op het gebied

van revalidatie, preventie, maatschappelijke participatie en zelfredzaam-

heid. Of het nu gaat om onderwijs, werken, wonen, vrije tijd of vervoer; het

Revalidatiefonds wil een samenleving zonder ‘drempels’ creëren waarin

niemand wordt buitengesloten en iedereen gewoon kan meedoen. Het

leiden van een zo zelfstandig mogelijk leven staat voorop!

Doneer via www.revalidatiefonds.nl

Juist nu!Revalidatiefonds is onderdeel van Stichting Meedoen mogelijk maken

Meisjes met RETT praten met hun ogen