VERSLAG RONDETAFEL Naar een nieuwe organisatie van de ... · -Erkenning van elkaars competenties,...
Transcript of VERSLAG RONDETAFEL Naar een nieuwe organisatie van de ... · -Erkenning van elkaars competenties,...
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 1 / 34
h
2018.01.24
VERSLAG RONDETAFEL
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand?
24 januari 2018
Aanwezig: Geert Inslegers (Vlaams Huurdersplatform), Ann Castrel (juriste CAW Antwerpen), Godelieve
Winckelmans (CAW Oost-Brabant), Sara Waelbers (CAW Antwerpen), Els Vandesande (Vlaams Netwerk Ar-
moede), Eva Vangoidsenhove (Commissie Juridische Bijstand Leuven), Henk Van Hootegem (Steunpunt tot
bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting), Prof. Bernard Hubeau (U-Antwerpen),
Erik Schellingen & Celine Maes (Orde van Vlaamse Balies), Peter Cousaert (VVSG), Eric Somers (Agentschap
Integratie en Inburgering), Iris Janssens (Dienst Maatschappelijk Werk CM, intermutualistisch overleg DMW),
Paul Pataer (Liga Mensenrechten).
Ludo Serrien, SAM vzw (voorzitter en verslaggever), Steven Gibens, Karel de Grote Hogeschool, U-Antwer-
pen (inleider en verslaggever).
Verontschuldigd: Johan Boxstaens (Karel de Grotehogeschool), Sara Elloukmani (U Antwerpen, onderzoek
geïntegreerd breed onthaal), Sofie Vermeulen (CJB), Thijs Smeyers (Caritas Vlaanderen),
Enkele gebruikte afkortingen:
ELJB: EersteLijns Juridische Bijstand
CJB: Commissie(s) Juridische Bijstand
GBO: Geïntegreerd Breed Onthaal
OVB: Orde van Vlaamse Balies
1. SITUERING
In 2016 (26 februari) vond op initiatief van de Universiteit Antwerpen (faculteit rechten) en de Karel de
Grotehogeschool (opleiding sociaal werk) een rondetafelgesprek plaats over de vraag ‘Welke toekomst voor
de gecommunautariseerde juridische eerstelijnsbijstand?’.
Ondertussen zijn er politiek al enkele contouren uitgetekend voor de toekomstige organisatie van de juri-
dische eerstelijnsbijstand en is er een decretale regeling in de maak. Een belangrijk aandachtspunt is de
verhouding van de eerstelijnsbijstand van advocaten tot het bredere werkveld van sociale rechtshulp en
daarin het concept van ‘geïntegreerd breed onthaal’. Een geïntegreerde visie op juridische eerstelijnsbij-
stand en sociale rechtshulp is belangrijk, niet alleen omwille van de samenhang tussen sociale en juridische
problemen, maar ook voor een betere rechtsbescherming van kwetsbare burgers.
Om het debat hierover verder te voeden nodigden we een groep experten uit voor een nieuwe rondetafel
op woensdag 24 januari 2018 van 9:30 u tot 13:00 u in zaal Forum van de Karel de Grotehogeschool te
Antwerpen. We werden er verwelkomd door Rudy Verhoeven, opleidingshoofd Sociaal Werk.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 2 / 34
2. INLEIDING STEVEN GIBENS
Steven GIBENS (Onderzoeker UA en lector Karel de Grote Hogeschool, Project Justitie en Management
BELSPO) schetste ter inleiding een mogelijk model voor de organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand.
2.1. De plaats van de juridische eerstelijnsbijstand in de weg naar het
recht
2.2. Welke diensten en taken op de juridische eerste lijn?
Voor welke problemen : sociale of juridische?
• Rechten zijn de articulatie van menselijke behoeften en noden (Dean 2015). Het recht ligt in het ver-
lengde van het sociale (Lejeune 2010)
• De context: sociaal en juridisch
• De noden, vragen en problemen: sociaal-juridisch
Waar de lijn trekken?
• Nulde lijn: PLE, detectie van juridische elementen in de vraag of probleem, praktische inlichtingen,
algemene informatie en verwijzing
• Eerste lijn: (nulde lijn) + uitgebreide informatie, advies, service en verwijzing, uitgebreid advies, bij-
stand en bemiddeling
• Tweede lijn : uitgebreid advies, bijstand, bemiddeling, vertegenwoordiging, rechtbank.
2.3. Welke toegangspoorten?
De modellen in de rechtshulp:
• Charity: pro bono
• Judicare: reactief procedureel => advocatuur
• Welfare: preventief als element van het sociaal beleid=> sociale (rechts)hulpverleners
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 3 / 34
• Digital of E-justice: disruptive (automatisatie en innovatie), ontward, evolutief, routine en standaardi-
satie, desintermediatie en desintegratie (van generalistisch tot specialisatie)
• (Complex) mixed models: combinatie van Charity, Judicare, Welfare en Digital
2.4. Preventieve toegangspoorten tot het (ge)recht
Wat is preventie?
• Initiatieven die doelbewust en systematisch een sociaal-juridisch probleem of dreigend sociaal-juridisch
probleem voorkomen (Goris, Burssens, Melis & Vettenburg 2007);
• De taken op de nulde en eerste lijn zijn nog geen preventie, maar hebben wel preventieve effecten
(Goris et al. 2007).
Sociaal onthaal:
• Zorgethiek
• Welzijnspraktijk
• Vb. OCMW’s, CAW’s
Juridisch onthaal:
• Rechtenethiek
• Rechtspraktijk
• Vb. Advocatuur, maar ook huurdersbonden, vakbonden, consumentenorganisaties…
2.5. Welke disciplines?
Voor een sociaal-juridisch onthaal?
• Interdisciplinariteit (Gibens & Hubeau, 2013): kennis en vaardigheden die de eigen discipline overschrij-
den
• Intradisciplinariteit: kennis en vaardigheid uit een andere discipline
Hoe diep is het water tussen sociale hulpverlener en juridische hulpverlener (Orji 2016)?
• Verschil in opleiding
• Stijlverschillen in praktijkmethodes
• Taalverschillen
• Verschillen in klantgerichtheid
• Ethische verschillen
2.6. Welke professional voor de juridische eerste lijn ?
We zijn allen kenniswerkers!
Professionals = kenniswerkers (jaren ‘90)
• Professionalsime from within (Evetts 2014) = zelfsturing vb. Advocatuur
• Professionalisme from above (Evetts 2014)= overheid vb. Welzijnssector
(from within): that is the successful manipulation of the market by the group e.g. medicine and law
(from above):that is, domination of forces external to the group e.g. engineering and social work
(Evetts 2014, 40-41)
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 4 / 34
Postprofessionalisme (Kritzer 1999) (millenium): advocatuur: geen exclusiviteit, segmentering van ab-
stracte kennis, de groei van de technologie
Deprofessionalisering (Svarc 2016); para-professionalisering (Susskind & Susskind 2015): verschuiving van de
persoon van de dienstverlener naar de taken en diensten die moeten worden uitgvoerd vb. digitalisering
en digital model
2.7. Voor elk onthaal een eigen verhaal?
De eerstelijnswerking van de justitiehuizen:
• Sociaal onthaal : justitie-assistenten
• Juridisch onthaal : advocaten
Geen samenwerking : noch formeel of informeel
Outreach van advocaten in de hulpverlening:
COMMISSIE VOOR JURIDISCHE BIJSTAND
Doel : bijkomend aanbod of de juridische versterking van de burger (wat is middel en wat doel?)
• From within : zelfsturing, zoals het altijd als is geweest sinds BCV…
• From above : GBO? Hoe zich hiertoe verhouden?
Afwezigheid van een coherent beleid:
• Afzijdigheid van de overheid (ministerie van justitie)
• Elke commissie heeft haar eigen beleid ? Waar is het public management?
- Vooral praktische aangelegenheden: minder of geen coördinatie en samenwerking, informatie-ver-
spreiding, aanbevelingen
- Geen zicht op preventiebeleid, doordacht doelgroepenbeleid
- Juridisch onthaal naast het sociaal onthaal (OCMW’s): nadruk op complementariteit (lees latente
concurrentie)
• Wettelijk kader:
- Samenstelling commissie => vooral advocatuur
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 5 / 34
- Selectie en scanctionering door de beroepsgroep => advocatuur
- Kwaliteitsbeleid => advocatuur
Rechtshulp: fragmentatie en pluriformiteit
• De plaats van elke (rechts)hulpverlener
• Materies binnen de commissie : vooral familierecht en goederenrecht
• Geen dichtomie : eerste aanzetten tot erkenning en samenwerking (zie projecten CJB Leuven (CAW
Oost-Brabant) en CJB Brussel (CAW Vilvoorde)
Enkele conclusies:
• Samenwerking = wisselwerking tussen organisaties en hulpverleners
- Eerder informele netwerken
- Minder via het formele netwerk van CJB
- Erkenning van elkaars competenties, vaardigheden en kennis = eerste opstap naar samenwerking
• Samenwerking = inspanning (Sennet, 2014)= transactie is een win-win
• Transactie = erkenning van essentiële bestanddelen voor de consultatiepraktijk op de eerste lijn:
- Basishouding
- Nood aan kennis van en over het welzijnsluik (noties)
- Kunnen werken met specifieke doelgroepen
- Nood aan aangepaste methodieken
- Communicatievaardigheden
- Kennis van de leefwereld van de mensen en de gedegen kennis van de rechtsdomeinen uit die leef-
wereld
• Bestanddelen essentieel voor:
- Het verlenen van services, meer dan louter informatie en advies
- Doorverwijzing (geen eenrichtingsverkeer)
• Verbindend element: interdisciplinariteit: hoe breder het onthaal, hoe eerder sprake moet zijn van
wisselwerking tussen sociale en juridische hulpverleners.
• Wat is er nodig?
- Nood aan institutioneel kader die deze interdisciplinariteit weerspiegelt?
- Nood aan speficieke professional(s) voor een sociaal-juridisch onthaal?
- Nood aan specifieke opleidingen?
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 6 / 34
2.8. Integrale toegankelijkheid : indicatoren en parameters
2.9. GBO en CJB: Samen?
De basis = samenwerken, meer dan complementariteit
• Nood aan interdisciplinaire samenwerking
• Dezelfde noemer: taken en diensten zoals verlenen van informatie, etc.
• Generalistisch: zowel sociale als juridische componenten
Functioneel: over lijnen en taken
• Wat is juridische eerstelijnsbijstand: een eigen decretale invulling (cfr. Artikel 56 § 2, 2e lid Vlaamse
Wooncode)?
• Hoe ruimer de eerste lijn hoe meer mogelijkheden tot vroegtijdige interventie?
• Hoe de juridische eerste lijn afstemmen op het GBO: de noemer is dezelfde, alleen de teller verschilt….?
De professional: welke (vak)kennis?
• Binnen het juridisch onthaal:
- Kennis van de rechtsdomeinen in de leefwereld van mensen (familie, wonen, werk, sociale bescher-
ming, etc….)
- Het gebruik van ondersteunende tools (parate kennis alleen volstaat niet meer)
- Basishouding
- Communicatie – en gesprekstechnieken (evidence based?)
- Minimale kennis van de sociale sector (doorverwijzing), detectie van het sociaal gehalte van een
vraag of probleem
- Methodieken afhankelijk van de doelgroep (outreach : uitbouwen vb. Gadejuristen in Denemarken),
vraagt om bijkomende competenties
- Onderscheid tussen frontline en backoffice : vraagt om andere kennis, competenties en vaardighe-
den
• Binnen het sociaal onthaal:
- Up-to-date kennis van het recht
indicatoren betaalbaarheid beschikbaarheid bereikbaarheid bruikbaarheid begrijpbaarheid
Parameters
Macro budget strategische doeleinden frequentie noden en gebruik modellen van rechtshulp
visie op een gelijke toegang tot het (ge)recht budgettaire randvoorwaarden (overheidsinterventie of niet) maatschappelijke evoluties (vb. vluchtelingen)
Geografische schaal
Lijnen (duidelijke wettelijke omschrijvingen)
Rechtstaal en rechtscultuur
Meso organisatie : mensen en middelen
monitoren spreiding: (rechts)hulpverleners, regio, plaats, tijd samenwerking : sectoraal en intersectoraal integraal : reactief en/of proactief soorten (rechts)hulpverlener : generalistisch of gespecialiseerd
toegangspoorten : rechtstreeks, onrechtstreeks, neutraal, niet-neutraal, fysiek, niet –fysiek sociaal onthaal en juridisch onthaal zichtbaarheid en bekendheid spreiding
aangepast : kennisopbouw methodieken generalistisch gespecialiseerd coherent : intern en extern tijdig doelgroepgericht : kwetsbaar <-> zelfredzaam
transparantie
micro kostprijs eenmalig/meermalig gebruik
openingstijden plaatsen (fysiek of virtueel) type hulpverleners
nabijheid : territoriaal, relationeel sociaal en professioneel betrokkenheid : de cliënt ervaart erkenning van zijn probleem
Afgestemd op situatie (sociaal, juridisch, inhoudelijk en financieel)
basishouding : aandacht voor signalen het gebruik van specifieke methodes en methodieken : gesprekstechnieken, instrumenten, overleg, opvolging het gebruik van klare (juridische) taal
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 7 / 34
> Detectie van juridische problemen
> Tijdig informeren
> Contextueel adviseren
> Juist oriënteren en doorverwijzen
- Ontbreekt aan aangepaste tools (digitaal model: vb. Webplatform en helpdesk, hulpverleners als
intermediairs)
- Teller en noemer meer aan elkaar gelijk maken
Institutioneel: het beleidskader
• GBO: juridische eerstelijnsbijstand als achterliggend meer gespecialiseerd aanbod
• Sociaal onthaal en juridisch onthaal meer integreren en hoe?
• Gezamenlijk wettelijk kader?
• Formuleren van doelstellingen, indicatoren en parameters
• Hoe aangaan van partnerships en netwerken via het sociaal onthaal of via het juridisch onthaal?
• De plaats van de commissie voor juridische bijstand?
- Bestuursleden weerspiegeling van de actoren binnen de preventieve rechtshulp
- Multi-disciplinair
- Band met het GBO
- Gebruikers
• Welke beleidsitems?
- Preventiebeleid: primair (bewustmaking), secundair (detectie, contextualiseren naar situatie, doel-
groepen), tertair (interventies)
- Doelgroepenbeleid (kwetsbare groepen, vluchtelingen, jongeren, etc. )
- Beleidslijn rond ontwikkeling van methodes en methodieken (reactief –proactief)
- Kwaliteitbeleid rond integrale toegankelijkheid
> Afstemming op de juridische tweedelijns
> Doorverwijzing via GBO of via CJB’s
- Budget en middelen: aanpakken van problemen in een vroeg stadtium en alternatieve vormen van
conflictbeslechting en vermijding is efficiënter, effectiever en kostenbesparend (PWC 2009)
Doel van de rechtshulp: de rechtzoekende:
• Wat zijn de noden in Vlaanderen
• Nood aan een Paths to Justice studies (UK, Australië, etc.) of conflictbeslechtingsdelta’s (Nederland)
• Kennis over de aard van de problemen
• De probleemtypes en -clusters
• De mate van actie of niet actie
• De oorzaken (gebrek aan middelen, inkomen of kennis, psychosociale factoren…)
• Kennis over de aanpak van de sociale en juridische diensten: efficiëntie en effectiviteit
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 8 / 34
3. GESPREKSRONDE
Bernard Hubeau (UAntwerpen) merkt op dat er sedert het vorige debat op het terrein niet zoveel is ge-
beurd.
Hij pleit ervoor om in de geest van Hans Achterhuis (grote en kleine utopieën) een poging te doen om een
eigen traject uit te tekenen, niet per se geënt op het CBJ-GBO verhaal dat nu voorligt. In dat traject ziet
hij de volgende elementen:
• Het herdefiniëren van het begrip ‘eerste lijn’. Aspecten als preventie, collectieve actie, onder-bescher-
ming, non-take-op,… zijn belangrijke beleidsdoelen die zich niet beperken tot onthaal van mens tot
mens. Het concept ‘eerste lijn’ vraagt een brede invulling, niet alleen vanuit hulp- en dienstverlening.
• Een ruim interdisciplinair perspectief. Problemen zijn zelden alleen juridisch. In het voorstel van de-
creet wijst men op het selecteren van advocaten met een welzijnsgerichte instelling. De eerste lijn
staat dus gelijk met de permanentie door advocaten. Maar die zijn geen ‘homo universalis’ en daarom
zoeken ze naar samenwerking binnen de CJB. Probleem is wel dat advocaten moeilijk kunnen/mogen
samenwerken met andere disciplines. Dit is ook een zaak voor de opleidingen.
• Samenwerken in de CJB én op het terrein zelf! Hoe kunnen we daarvoor opening voor maken? De rol
van de CJB verdient een opwaardering. Hoe en waar gaan we het aanbod realiseren (permanenties,…)?
Hoe vullen we preventie in? Ook bestaande sociale rechtshulp wordt geregeld in kaart gebracht: hoe die
structureel betrekken? Komt de inbedding in het GBO neer op de betoelaging van een structuur? Kan
een soort kenniscentrum een eerste stap zijn? Hubeau pleit ervoor om de gehele geschillen-beslech-
tingsdelta in beeld te brengen.
• Durven denken vanuit welzijnsdimensie. Dit is o.m. denken vanuit andere afbakeningen dan de gerech-
telijke arrondissementen (zorgregio’s, woonregio's,…). Tegelijk moeten we opletten dat het juridische
in het GBO niet ondergesneeuwd raakt.
• Opleidingen: niet alleen voor advocaten, ook voor stafjuristen. Belang van vaardigheden zoals het leren
spreken met mensen (vergelijk met de artsenopleidingen).
• Dat de ELJB nu onder de Vlaamse overheid valt is een opportuniteit. Binnen de FOD Justitie zat dit
dossier in enkele dozen verborgen.
Paul Pataer (Liga Mensenrechten) wil het debat nog meer opentrekken en een steen in het midden gooien.
Hoe relevant is nog het onderscheid tussen sociaal en juridisch? Tenzij men het juridische beperkt tot
gerechtelijke procedures. Er zijn advocaten die zeer sociaal zijn en zij die dat minder zijn. Zie bijvoorbeeld
Alexis Deswaef, advocaat en ook actievoerder. Hopelijk worden meer advocaten ook zeer zichtbaar.
Anderzijds blijven we bij het uitbouwen van juridische bijstandslijnen botsen op de behoeften van de ad-
vocatuur. We moeten ons daar goed van bewust zijn. Het onderscheid tussen eerste lijn en tweede lijn
illustreert dit. Dat onderscheid tussen de eerste en tweede lijn is ingegeven door de behoefte om een
bepaalde beroepsgroep af te schermen. Men geeft binnen de ELJB uitgebreid advies, maar wat is uitgebreid,
dat is voor interpretatie vatbaar. Het is bovendien vervelend dat de juridische bijstand zich nu op het twee
staatsrechtelijke niveaus bevindt: de tweedelijn blijft bij Justitie en eerste lijn is nu gemeenschapsmate-
rie.
Eva Vangoidsenhoven is advocaat en sedert dit jaar voorzitter CJB Leuven. Het CJB bestaat bijna 20 jaar.
Naar aanleiding van de omwenteling wordt er aan introspectie gedaan binnen de commissies. Er is vaak in
een te steriele context gewerkt. Het sociaal-juridische is wat op de achtergrond geraakt. De redenen zijn
divers. Het format voor een eerstelijnsbijstand leent zich ook niet tot uitgebreide adviezen. We zitten in
een frame. De vraag is ook groot, zodat er weinig tijd is om per persoon uit te trekken. We hopen dat dit
anders zal kunnen dan binnen 5 à 10 minuten per gesprek. Er is een gebrek aan kennis over de ruimere
welzijnscontext. We hebben ook niet alle geledingen van de maatschappij kunnen bereiken. Het landschap
is gefragmenteerd. Er is meer samenwerking nodig, ook binnen OVB (Orde van Vlaamse Balies) is er werk
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 9 / 34
aan de winkel. We staan voor grote uitdagingen: interdisciplinaire samenwerking, projecten uitwerken,
meer proactief werken. Ook de vorming is belangrijk, want advocaten zijn niet altijd juist gevormd.
Met CJB-Leuven hebben we al stappen in de goede richting gezet. Het is belangrijk om het vertrouwen te
winnen door samen te zijn met kwetsbare mensen. We hebben op dat vlak positieve ervaringen met het
samenwerken met het inloophuis van het CAW. Sommige mensen krijgen ook vaak te laat juridische infor-
matie. Zo hebben we voor slachtoffers van seksuele misdrijven drie pilootprojecten van geïntegreerde zorg
met gespecialiseerde diensten (initiatief staatssecretaris Gelijke Kansen).
Er is ook een permanentie vreemdelingenrecht opgericht, met focus op gezinshereniging. Dit project staat
in de steigers in een samenwerkingsverband met OCMW, CAW, de stad Leuven en de commissie voor juri-
dische bijstand. Mensen vinden niet de weg naar de juiste info en botsten ook op muren binnen de advoca-
tuur. De stad Leuven neemt een faciliterende rol op, o.m. op het vlak van infrastructuur.
Dergelijke projecten tonen het belang aan van een goede samenwerking tussen advocaten en sociaal werk.
Laat ons zeker geen stellingenoorlog voeren, binnen de advocatuur is er zeker een groep die bereid is tot
nauwe samenwerking. Zij voelen zich door die samenwerking ook ondersteund.
Erik Schellingen (OVB) beaamt dit en wijst erop dat advocaten die zich in de CJB engageren zeker niet
corporatistisch zijn ingesteld. Binnen de beperkte budgetten doen de CJB hun best om de sociale onderbe-
scherming tegen te gaan door samen te werken. De oprichting van het family justice center is een voorbeeld
waarbij zowel hulpverleners, als justitie, parket, politie en advocaten hun acties inzake bestrijding van
familiaal geweld op elkaar afstemmen.
Ook binnen de advocatuur zijn er veranderingen. Er zijn veel advocaten die pro bono werken, zoals Kati
Verstrepen die voor de liga voor de mensenrechten werkt. Dat zijn advocaten die midden tussen de mensen
staan. Vanuit de advocatuur reiken we de hand naar een interdisciplinaire aanpak. Dat het CJB opnieuw
wordt bemand met kernpartners van het GBO, middenveld, gebruikers samen met de advocatuur, is een
goede zaak.
Erik Schellingen wijst nog op de kwestie van de controle op de werking van de CJB (element van het voorstel
van decreet). De advocatuur doet aan zelfcontrole en dat heeft z’n redenen. De advocatuur moet onafhan-
kelijk blijven en werkt ook binnen een wettelijk kader (codex, beroepsgeheim,…).We bepalen zelf de in-
houd. De overheid kan volgens Erik Schellingen wel een kader opleggen, maar kan niet de inhoudelijke
kwaliteitscontrole doen. Deze onafhankelijkheid belet niet om nauw samen te werken.
Henk Van Hootegem van het (interfederaal) Steunpunt Armoede wijst op het probleem van ‘non-take up’
van rechten en onderbescherming. Het steunpunt heeft o.m. in het recente tweejaarlijkse verslag 'Burger-
schap en armoede' gewezen op de problemen inzake de toegang tot rechten, vooral voor mensen in armoede
(http://www.armoedebestrijding.be/tweejaarlijksverslag9.htm). De gebrekkige toegang heeft o.m. te ma-
ken met gebrek aan informatie, de procedures, de administratieve zaken. Veel mensen in armoede weten
niet dat ze bepaalde rechten hebben. Verhelpen aan die moeilijke toegang tot het recht zou het uitgangs-
punt moeten zijn. De toegang tot rechten en ook tot eerstelijns juridische bijstand kan verhoogd worden
door de verschillende diensten te benaderen. Dit gebeurt best op regionale schaal, de schaal van de ge-
rechtelijke arrondissementen is te groot. Digitalisering kan ook bijdragen tot een betere toegang tot kwa-
litatieve informatie, maar de face-to-face contacten blijven cruciaal. Mensen in armoede kampen boven-
dien nog vaak met de ‘digitale kloof’.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 10 / 34
In het tweejaarlijks verslag over publieke diensten1 is ook gewezen op de rol van de CJB en het belang van
de samenwerking tussen de balies en de welzijnsactoren. De erkenning van de inbreng van de welzijnsac-
toren is belangrijk, ook de vraag wie lid kan zijn van de commissies. Kijk in de eerste plaats naar de
aanwezige expertise. Samenwerking is ook een zaak van ontmoeten. Zo heeft het steunpunt recent in
samenwerking met het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding (IGO) een tweede reflectiedag gehad met
magistraten over visie op armoede.
Godelieve Winckelmans is naast directielid van CAW Oost-Brabant ook voorzitter van de sectorale CAW-
werkgroep ‘welzijn en justitie’. Zij vindt dat we wat meer de ‘droomtoer’ moeten op gaan. Het is bijzonder
jammer dat men in het decreetvoorstel het bestaande model van ELJB gewoon behoudt en een vrij zwakke
link legt met het GBO. Dat GBO wordt dan gezien als onthaal voor de niet-juridische vragen. Het was beter
geweest om een denkoefening te maken over de integratie van het GBO en de ELJB. Mensen hebben nood
aan iemand die samen met hen alle facetten van problemen bekijkt.
Ze pleit voor een duidelijk statuut van ‘eerstelijnsjurist’, ongeacht of het stafjuristen of advocaten zijn.
Een beetje vergelijkbaar met de erkenning van bemiddelaars. Daardoor zal de corporatistische reflex ver-
dwijnen. Men beschikt dan op basis van een opleiding over een attest om aan ELJB te doen. Dit zou een
motor kunnen zijn voor een vernieuwende aanpak.
Ondertussen maken we er in Leuven het beste van binnen de bestaande structuur van het CJB. We werken
verbindend samen en we zetten projecten op waar we noden zien opduiken. Toch blijft het decreetvoorstel
een gemiste kans om een vernieuwende stap te zetten. We moeten een bredere en ruimere denkoefening
maken, buiten de kaders die nu bestaan. Als we waarde geven aan grondrechtenbenadering, een breed
onthaal, erken dan die waarden en omring ze met de nodige zorg en kwaliteitsvereisten.
An Castrel en Sara Waelbers zijn zo’n stafjuristen, beide werkzaam in CAW Antwerpen. Ann Castrel wil
’het sociaal-juridische’ centraal zetten. Mensen melden zich vaak met problemen, waarbij het juridische
één van de facetten is. Daarom is het belangrijk om het juridische in te bouwen in het sociaal onthaal. We
mogen er niet van uitgaan de elke maatschappelijk werker goed op het juridische facet kan ingaan. De
jurist brengt dan een andere blik binnen en definieert het probleem vanuit een andere invalshoek. Stafju-
risten en advocaten kunnen daarom een belangrijke inbreng doen op de werkvloer zelf, niet alleen in de
‘back office’. Het recht moet meer geïntegreerd worden in de organisatie.
Sara Waelbers vertrekt van de visie en missie van het CAW: de keuze om op te komen voor de grondrechten
van kwetsbare mensen. Het GBO zit op dezelfde lijn. We organiseren de hulpverlening door generalistisch
te werken, maar er moet een directe link zijn met specialisten zodat mensen een gedegen hulp kunnen
krijgen. Die specialisaties zijn juridisch, maar ook bvb. medisch. Een algemeen onthaal moet een zeer
sterke binding hebben met de gespecialiseerde aanpak. Dit komt neer op een multi-disciplinaire samen-
werking, cliënten die worden geholpen door meerdere disciplines. Daarnaast hebben we ook een goede
backoffice functie, met een achttal juristen die ondersteuning bieden aan alle teams. Maar sommige CAW’s
hebben geen juristen in dienst.
Er staan ook nog andere sectoren open voor een brede aanpak zoals bvb. gerechtsdeurwaarders, die advies
geven over schulden in het pop up-project ‘Koffie en formulieren’. Met de CJB worden gesprekken gevoerd
om de eerstelijnspermanenties samen te organiseren. Er zijn nu wel gedecentraliseerde spreekuren, maar
dat is nog geen echte samenwerking. Er is een opportuniteit geweest in een bepaalde wijk, waar men
gekozen heeft om in het districtshuis te gaan zitten in plaats van in het wijkteam van het CAW.
— 1 Verslag over publieke diensten en armoede
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 11 / 34
Frontline sociaal werkers moeten ook beter geïnformeerd zijn. Ik kijk uit naar hoe tools als Helder Recht
de praktijk van onze collega’s kan verbeteren.
Geert Inslegers (Vlaams Huurdersplatform) zit met een dubbel gevoel. Het gesprek over samenwerking is
zeker zinvol, maar we zouden met alle betrokken partners de discussie meer ten gronde moeten kunnen
voeren. Bijvoorbeeld door samen kritisch te kijken naar de krachtlijnen van het voorstel van decreet. Wat
is de achterliggende visie van het voorstel? Worden er wel duidelijke doelstellingen vooropgezet? En als je
daar dan de noodzakelijke institutionele elementen en een idee over budgettaire middelen en administra-
tieve omkadering aan koppelt, dan kan men een beleid beginnen voeren. De voorliggende tekst van het
decreetvoorstel is deels een kopie van de bestaande federale wet en schiet te kort. Het discours wijzigt
wel een beetje, maar waar men ten gronde naar toe wil blijft onduidelijk.
Dat begint al bij het ontbreken van een volwaardige definitie van eerstelijnsbijstand. De federale wet was
puur aanbodgericht en vertrok van het perspectief van de advocatuur. Als we rechtshulp goed willen reor-
ganiseren moeten we durven om i.p.v. aanbodgericht radicaal vraaggericht te denken: wat zijn vandaag de
voornaamste problemen waarmee mensen kampen en hoe kunnen we deze adequaat beantwoorden? Hier-
over vind ik geen onderzoek. Nu de ELJB tot de gemeenschappen behoort, lees ik nergens een analyse van
de noden op de domeinen waarvoor Vlaanderen bevoegd is: niet alleen welzijn, maar ook onderwijs, wonen,
werk,…
De advocatuur is vooral belangrijk als sluitstuk in de procedurele fase. Maar er zijn ook juridische materies
waarvoor geen advocaat nodig is, bvb. de inschrijving in een sociale huisvestingsmaatschappij. Tegelijk zijn
veel sociaal werkers onvoldoende vertrouwd met deze materie. De hele problematiek van de woonkwaliteit
wordt aangezwengeld door de huurdersbond, vb. iemand heeft twee maanden huurachterstal, dan kan men
een plan opmaken maar daarmee is het probleem niet van de baan. Dat kan allemaal zonder advocaat. Dit
betekent niet dat huurdersbonden de samenwerking met advocaten niet belangrijk zouden vinden (zie
verder).
Volgens Geert Inslegers blijven we nog te veel uitgaan van informatieverstrekking aan de burger op een
markt van vraag en aanbod. We moeten meer inzetten op een beleid in functie van de rechtzoekenden en
daarover in discussie gaan met de overheid. We moeten de vraagzijde verdedigen in plaats steeds over het
aanbod te discussiëren. Er is dus een paradigmashift nodig.
Binnen de Vlaamse overheid is er één ambtenaar die het dossier van de ELJB min of meer opvolgt n.a.v. de
overheveling van de bevoegdheid en het budget. Die middelen zouden veel ruimer moeten zijn om ze
effectiever in te zetten in een sterk gejuridiseerde samenleving. Het voorstel van decreet gaat daar niet
echt op in en behoudt gewoon de bestaande format van de CJB. Dit is een zeer reductionistische manier
van kijken. We moeten opletten met het denken in lijnen, want bij kwetsbare mensen is elke doorverwij-
zing is een kans op een verlies. Het sociale en het juridische moeten ook sterker geïntegreerd zijn. De
cliënt wil een antwoord op zijn problemen, die altijd breder zijn dan het juridische. Hij wil bvb. een woning
en liefst een betaalbare woning en geen schadevergoeding.
Geert Inslegers vindt dat we meer moeten nadenken over de collectieve organisatie van ELJB. Ook de
belangenorganisaties moeten daarin erkend worden. Samen met de advocatuur moeten ze onafhankelijk
van de overheid samen werken aan een antwoord op actuele problemen. Daarvoor is een decretaal kader
nodig dat andere initiatieven stimuleert en minstens toelaat om het concept van CJB te verdiepen en te
verbreden.
Peter Cousaert van de VVSG ging dieper in op de governance, het GBO en de schaal van de CBJ.
Een eerste vaststelling is dat de plaats van dienstverlening sterk is veranderd. Vroeger kon men nog denken
vanuit de eigen organisatie. Dat model is verouderd, we moeten meer in netwerken gaan nadenken, door
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 12 / 34
nieuwe toegangspoorten te creëren, gezamenlijk te communiceren en samen nieuwe vormen van dienst-
verlening uit te bouwen, vaak op andere plaatsen. Dat alles moet vertrekken van het formuleren van geza-
menlijke doelstellingen in een netwerk. Alleen dan krijgt een netwerk betekenis.
Er liggen hier twee wettelijke kaders voor: een voorstel van decreet m.b.t. ELJB en het inmiddels goedge-
keurde decreet lokaal sociaal beleid (waarin het GBO). Beide kaders behouden hun beperkingen en zijn
niet echt aan elkaar gelinkt. Het decreet lokaal sociaal beleid dreigt voortdurend gereduceerd te worden
tot zgn. welzijnsmateries, maar ook werken en wonen zijn centrale thema’s. Om het GBO vorm te geven
werden vertegenwoordigers van OCMW’s, CAW’s en ziekenfondsen ertoe aangezet om met elkaar te praten.
Er kunnen bepaalde stappen gezet worden, maar iedereen wil vanuit zijn eigen positie vertrekken. De
kwestie van sociale onderbescherming moet echter centraal staan en dat overstijgt de eigen positie en is
een breder verhaal dan het samenbrengen van die drie aanbieders. Ook voor de ELJB zijn er ontwikkelingen
op andere vlakken: het slachtofferonthaal, wonen, welzijn en werk…
Gaan we met GBO ons ei kwijt kunnen in CJB? Het voorstel van decreet geeft weinig aanzetten tot net-
werkontwikkeling. Het moet meer zijn dan naar elkaar te verwijzen. De schaal waarop de CJB zich organi-
seren is veel te groot. Vanuit het perspectief van de lokale besturen is er een grote vraag naar congruente
schaalontwikkeling.
Iris Jannsens (Dienst Maatschappelijk Werk CM, intermutualistisch overleg DMW) sluit aan bij de beden-
kingen van Peter Cousaert. Er is al een weg afgelegd om te komen tot een meer geïntegreerd onthaalcon-
cept (GBO), maar de vraag blijft hoe we de organisatorische verschilpunten kunnen overbruggen. Vanuit de
diensten maatschappelijk werk is onze inbreng eerder bescheiden, omdat het juridische niet echt onze
core business is.
Eric Somers is verantwoordelijk voor het aanbod vreemdelingenrecht en internationaal familierecht van
het Agentschap Integratie en Inburgering. Dat aanbod bevindt zich vandaag in woelig water naar aanleiding
van de herstructurering van het agentschap. Het is een decretale (gesubsidieerde) kernopdracht om kwali-
teitsvolle en onafhankelijke ondersteunende expertise rond vreemdelingenrecht en internationaal familie-
recht aan te bieden aan besturen, voorzieningen en organisaties in Vlaanderen en Brussel. Dat doen we via
vier kanalen: 1) schriftelijke informatie: digitaal aanbod via website vreemdelingenrecht.be, databank
rechtspraak, en nieuwsbrief, en daarnaast ook geprint tijdschrift voor vreemdelingenrecht (met verbinding
tussen theorie en praktijk). 2) advies via een telefonische helpdesk voor iedereen die specifieke toepas-
singsvragen heeft (open voor professionals uit alle sectoren in Vlaanderen en Brussel en ook voor particu-
lieren); uniek aanbod van telefonische adviesverlening 3) vormingen, in open aanbod en ook op maat, en
4) begeleidingen van organisaties en besturen, bijvoorbeeld in expertisenetwerken, maar ook voor bvb.
een lokaal CAW of andere instanties. Door de besparingen in het agentschap is het onduidelijk of het hele
aanbod kan behouden worden. Een kwart van de juristen moet verdwijnen, waardoor we vooral in de regio’s
voeling met het terrein zullen verliezen.
Eric Somers stelt dat het recht niet alleen wordt gemaakt in een contact tussen een burger en een advocaat,
maar ook via het ter beschikking stellen van expertise aan het brede werkveld, en in directe contacten met
overheidsinstanties en met juristen op allerlei maatschappelijke domeinen in lokaal beleid. Gemeenschap-
pelijk is wel de nood aan juridische expertise. Een van de rollen van een expertisecentrum is om de knel-
punten aan te kaarten bij het beleid, wat ook kan leden tot rechtsontwikkeling. De voorwaarde is wel dat
beleidsverantwoordelijken dat willen opnemen, want het gaat hier niet om belangenbehartiging of publieke
druk, maar enkel om het ter beschikking stellen van expertise.
Els Vandesande werkt sedert kort als juriste bij het Vlaams Netwerk Armoede en wijst op het grote belang
van goede eerste- en tweedelijns juridische bijstand om mensen bij hun recht te brengen. Hier schort het
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 13 / 34
nog te vaak aan. Naast eerste- en tweedelijnsbijstand moeten we ook meer inzetten op preventie. Ruimte
voor experimenten is zeer waardevol, maar goede projecten moeten ook geconsolideerd kunnen worden.
Bij de samenhang tussen het sociale en het juridische plaatst Els Vandensande een kritische kanttekening.
Mensen in armoede hebben recht op juridische advies en dat mag niet afhankelijk gemaakt worden van het
aanvaarden van een heel pakket van sociale hulp.
Ludo Serrien ziet vanuit de interventies twee grote lijnen in het debat:
1. De verhouding tussen de advocatuur en het sociale domein. Ik hoor een duidelijk appel tot samenwerking
langs beide kanten en de wens om verder te zoeken naar formats om die samenwerking vorm te geven,
niet in het klassieke verwijsmodel, wel in een meer geïntegreerde aanpak op de eerste lijn. Het gerech-
telijke traject moet daar ook goed op aansluiten. Vanuit het sociale domein is het de vraag of samen-
werking met advocaten enkel gezien wordt als het beroep kunnen doen op juridische expertise (zoals je
ook medische expertise kan inbrengen) dan wel of het over de bredere maatschappelijke opdracht van
de advocatuur gaat.
2. Zowel het voorstel van decreet als het decreet lokaal sociaal beleid zetten meteen in op structuren: het
GBO en het CJB. Over beide structuren en hun onderling verband hoorde ik verschillende meningen. Een
belangrijke bedenking is de vraag of deze structuren wel voldoende doordacht zijn vanuit de vraagzijde,
nl. de wijze waarop kwetsbare mensen op zoek gaan naar het effectueren van hun rechten. Wat zijn
hun vragen? Wat is het juridisch aspect daarin? Waar moeten ze dan best terecht kunnen? En hoe gaat
dat traject dan verder naar afdwingbaarheid, geschillenbeslechting,… enz? Is dat traject wel voldoende
uitgetekend, om dan pas de vraag te stellen naar de structuren die nodig zijn om dat vorm te geven. Dit
geldt zowel voor de CJB als het GBO. Die oefening is niet echt ten gronde gemaakt. Anderzijds kan je
misschien wel stellen dat beide concepten (CJB en GBO) nog heel wat openingen toelaten. Men spreekt
bvb. van minimale partners, wat niet uitsluit om nog anderen nauw te betrekken. Gelukkig leggen beide
decreten niet alles al vast.
Geert Inslegers vindt dat het voor goede juridische eerstelijnsbijstand nodig is om ook een goede band te
hebben met de juridische tweedelijnsbijstand. Vooral daarvoor werken we bij de huurdersbonden geregeld
samen met advocaten. Zij bespreken juridische cases samen met de stafmedewerkers. Ze kunnen soms
beter inschatten hoe vrederechters in dat soort situaties oordelen. Zij kennen de gevoeligheden. Anderzijds
merken we dat meer en meer advocaten die meewerken met de huurdersbonden, aanvankelijk gevraagd
werden om dat pro deo te doen, maar nu meer en meer afhaken, omdat het systeem te omslachtig is,
omdat het zeer onzeker is dat men toegewezen wordt en omdat men het zo heeft georganiseerd heeft dat
het eerder ontraden wordt. Het is dus ook van belang dat sociale rechtshulpverleners en advocaten zich
beraden over dat systeem en mogelijke alternatieven. We hebben daarover gemeenschappelijke belangen
te verdedigen. Opvallend is dat de huurdersbonden eigenlijk de CJB niet nodig hebben om samen te werken
met advocaten.
Huurdersbonden hebben collectieve lidmaatschappen waardoor drempel wordt verlaagd. We geven ook
vorming aan onze welzijnswerkers. Digitalisering is belangrijk, maar in die vormingen werken we vooral
aan de kwaliteit van een juridische vraag. Want als de vraag verkeerd is dan is ook het antwoord verkeerd.
Mensen stellen ook zelden een volledige vraag (zoals in een examen), daarom is het van cruciaal belang om
de juiste bijkomende vragen te stellen.
Eric Schellingen wijst erop dat het afhaken van de advocaten vooral te wijten is door een budgettair
probleem. Er is inmiddels zelfs gedreigd om BTW te gaan heffen op de vergoeding, die al erg laag is. De
onderbescherming kan maar aangepakt worden als je advocaten vindt die voor een vergoeding willen wer-
ken, maar dan moet dat een betere vergoeding zijn.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 14 / 34
Ook vanuit de OVB merkt Celine Maes op dat de hervorming van de tweedelijnsbijstand momenteel een
grote wirwar is. Er wordt veel gevraagd van de bureaus, we zitten in een overgangsperiode. Zolang er ook
niets digitaal beweegt bij Justitie, kan er voor de cliënt niet echt vooruitgang geboekt worden
Bernard Hubeau gaat nog even in op de stelling van Geert Inslegers over de kwaliteit van de vraag. Dat
gaat over vraagverheldering en juist dat zou een interdisciplinair gebeuren moeten zijn. Dat zit ook in een
spanningsveld, want het is niet altijd nodig om het sociale bij een juridische vraag te betrekken en omge-
keerd hebben mensen ook recht op een enkelvoudig juridisch antwoord op hun vraag i.v.m. hun recht.
Sara Waelbers pleit voor een generalistische invalshoek. Wanneer iemand met een probleem komt i.v.m.
huurachterstal, met je ook breder kijken naar diens inkomen, naar OCMW, ziekte-uitkering, maar ook het
zicht op verdere juridische procedures. Dat vraagt een open afstemming tussen de sociale hulpverlener en
de advocaat.
Paul Pataer heeft niet de indruk willen geven dat hij de advocatuur niet naar waarde schat. Ik geloof zeer
sterk in het grote belang van een onafhankelijke advocatuur in de rechtstaat. Er is ook een deontologie die
van dichtbij wordt bewaakt. Maar, vanuit het sociaal welzijnsveld mag ook kritisch gekeken naar hoe ad-
vocaten functioneren, vb. de manier waarop dossiers van voorlopige bewindvoering soms behandeld wor-
den. Mag ik nog wijzen op een vorm van discriminatie tussen vakbonden van werknemers en huurdersbon-
den: vakbonden mogen hun leden bijstaan en zelfs vertegenwoordigen voor de arbeidsgerechten, terwijl
huurdersbonden dat niet mogen voor de vredegerechten. Waarom kan het pleitmonopolie van de advocaten
in het ene geval worden doorbroken en in het andere geval niet?
Ludo Serrien raakt ook nog een ander aspect aan i.v.m. de samenwerking met advocaten, nl. hoe kunnen
organisaties samenwerken met professionals in een zelfstandig statuut. We zien dat ook met zelfstandige
therapeuten en artsen. Gelukkig wordt er in het kader van de ELJB geen opbod gedaan, zoals vandaag
gebeurt tussen de wijkgezondheidscentra en de artsensyndicaten. Deze laatsten verwijten de wijkgezond-
heidscentra valse concurrentie en dat de artsen die er werken in een luxueuze hangmat liggen omdat ze al
betaald zijn. Ik zie zulk opbod en concurrentie niet in het dossier van de ELJB.
Ludo Serrien besluit de bijeenkomst met de suggestie om de dialoog verder te zetten n.a.v. de behandeling
van het voorstel van decreet en de uitvoering ervan, indien het door het Vlaams parlement wordt goedge-
keurd. Het voorstel biedt nog heel wat mogelijkheden voor een creatieve en innoverende invulling. Daar-
voor moeten we het perspectief van de gebruiker, de kwetsbare burger op zoek naar de effectuering van
zijn rechten, nog sterker in beeld brengen.
Ideeën voor de korte termijn:
• Enkele mensen kunnen vanuit deze rondetafel in overleg gaan met de indieners van het voorstel van
decreet.
• Bekijken of er voor het voorstel van decreet een armoedetoets moet gedaan worden.
• Deze rondetafel continueren in een forum dat op geregelde tijdstippen samenkomt.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 15 / 34
BIJLAGE 1: VOORSTEL VAN DECREET BETREFFENDE DE
OPDRACHTEN VAN DE JUSTITIEHUIZEN EN DE JURIDISCHE
EERSTELIJNSBIJSTAND
Zie Vlaams parlement: http://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1377672
(accentuering door ons)
UIT DE ‘ALGEMENE TOELICHTING’:
Er wordt ook uitdrukkelijk voor gekozen om de eerstelijnswerking en loketfunctie van de justitiehuizen niet
te behouden, en de functie van onthaal van de justitiabelen op een andere wijze te organiseren.
De eerstelijnswerking, dat is het onthalen, informeren en doorverwijzen van burgers met problemen of
vragen die verband houden met justitie, werd onder druk van de andere opdrachten in de justitiehuizen
afgebouwd. Wel worden er in de justitiehuizen in samenwerking met de commissies voor juridische bijstand
zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand georganiseerd. Het justitiehuis stelt daarvoor een lokaal en
onthaalomkadering ter beschikking. De juridische eerstelijnsbijstand wordt in dit voorstel van decreet
gekaderd binnen het geïntegreerd breed onthaal van de sociale hulp- en dienstverlening, zoals dat ge-
regeld is in het decreet betreffende het lokaal sociaal beleid.
1.2. De juridische eerstelijnsbijstand
Sinds 1 juli 2014 is Vlaanderen inhoudelijk bevoegd voor de juridische eerstelijnsbijstand en de commissies
die de bijstand organiseren. Vanaf 1 januari 2015 is Vlaanderen ook bevoegd voor de subsidiëring van die
commissies.
De organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand en de omschrijving van de commissies ter zake worden
tot nu toe geregeld door artikel 508/1 tot en met 508/6 van het Gerechtelijk Wetboek. De erkenning van
organisaties voor juridische bijstand, de samenstelling en de werking van de commissies voor juridische
bijstand en het bepalen van objectieve indicatoren voor de subsidiëring ervan, worden tot vandaag geregeld
door het koninklijk besluit van 20 december 1999, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 september
2002.
De beleidsnota Welzijn, Volksgezondheid en Gezin vermeldt het volgende:
“De zesde staatshervorming draagt ook de commissies voor eerstelijns juridische bijstand over naar de
gemeenschappen. Deze commissies bieden burgers antwoorden op eenvoudige juridische vragen via prak-
tische inlichtingen, wegwijs makende informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een
gespecialiseerde instantie of organisatie. Advocaten verlenen deze gratis eerstelijnsbijstand. We zetten
deze dienstverlening verder. Maar gaan tegelijkertijd na hoe we de drempel naar deze dienstverlening
kunnen verlagen. We denken daarvoor aan een sterke en duidelijke samenwerking binnen het eerstelijns-
welzijnswerk, het sterker positioneren van de commissies, het realiseren van samenwerking en afstemming
met tweedelijns juridische bijstand, het uitwerken van vernieuwende methodieken die de juridische dienst-
verlening tot bij de burger brengen (via digitale kanalen bijvoorbeeld). We gaan daarvoor in overleg met
alle betrokken partners: de Orde van Vlaamse Balies, de Federale Overheidsdienst Justitie, een vertegen-
woordiging van eerstelijnswelzijnsdiensten, maar ook vertegenwoordiging van wetswinkels en huurders-
bonden.”.
Vlaanderen heeft de subsidiëring en de organisatie van de commissies voor juridische bijstand in eerste
instantie dan ook voortgezet sinds 2015. Nu willen de indieners van dit voorstel van decreet een nieuw
inhoudelijk en subsidiekader ontwikkelen, zodat enerzijds de organisatie, werking en subsidiëring van de
commissies worden geharmoniseerd, en anderzijds de samenwerking met andere actoren die op het vlak
van eerstelijnsbijstand actief zijn, wordt geoptimaliseerd in het belang van de burgers die behoefte hebben
aan juridische eerstelijnsbijstand.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 16 / 34
Zoals hierboven is aangehaald, zullen de justitiehuizen geen opdracht meer vervullen in het kader van de
eerstelijnsbijstand en het onthaal van burgers. De indieners van dit voorstel van decreet willen het
onthaal van burgers die op zoek zijn naar eerstelijns rechtshulp, meenemen in het geïntegreerd
breed onthaal van de sociale hulp- en dienstverlening, zoals dat geregeld is in het decreet betreffende
het lokaal sociaal beleid. De juridische eerstelijnsbijstand, verleend door advocaten, wordt geregeld door
dat decreet.
Met dit voorstel van decreet willen de indieners de krachtlijnen, principes en definities vastleggen. De
praktische uitwerking wordt verder geconcretiseerd in het besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering
van dit decreet.
Historische achtergrond van de eerstelijnsrechtshulp
Sinds de jaren 70 ontstond een netwerk van diensten en organisaties die een aanbod van eerstelijnsrechts-
hulp door juristen ontwikkelden. Verjuridisering van welzijnsvragen zorgde ervoor dat er juristen nodig
waren die werkten op het kruispunt van justitie en welzijn, enerzijds door directe rechtshulp aan kwetsbare
cliënten, anderzijds door ondersteuning van de collega-hulpverleners via juridische consulten.
Op hetzelfde moment ontstond bij de meeste balies – naast de werking van juridische tweedelijnsbijstand,
beter bekend als het pro-Deosysteem – ook een traditie van gratis eerstelijnsadvisering door advocaten.
Met de wet betreffende de juridische bijstand van 23 november 1998 wilde de overheid de toegang tot de
rechtsbijstand, vermeld in artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, voor iedereen garanderen.
De wet voorzag in twee verschillende soorten van hulp aan personen die worden geconfronteerd met een
juridisch probleem of die met een aantal vragen daarover zitten. In eerste instantie is er de eerstelijnsbij-
stand. Die bijstand wordt verleend in de vorm van een praktische inlichting, het verstrekken van juridische
informatie, het geven van een eerste juridisch advies of de doorverwijzing naar een gespecialiseerde in-
stantie of organisatie. Die vorm van bijstand is volledig kosteloos en staat open voor iedereen, maar is niet
onbeperkt. De tweedelijnsbijstand is als het ware de volgende stap: het gaat om de bijstand die wordt
verleend aan een natuurlijke persoon in de vorm van een omstandig juridisch advies, al dan niet in het
kader van een procedure, of de bijstand bij een geding, inclusief het optreden voor de rechtbanken en
hoven. Er wordt een advocaat aangesteld om die bijstand te geven. De tweedelijnsbijstand is echter niet
voor iedereen mogelijk: alleen als personen aan bepaalde inkomensvoorwaarden voldoen, kunnen ze het
voordeel van de kosteloze of gedeeltelijk kosteloze juridische bijstand krijgen en kan aan hen een advocaat
worden toegewezen.
De wet richtte ook commissies op voor juridische bijstand, samengesteld uit advocaten en juristen of maat-
schappelijk werkers van de OCMW’s en de door de minister van Justitie erkende organisaties voor juridische
bijstand. Organisaties voor juridische bijstand zijn alle organisaties die in een gerechtelijk arrondissement
juridische eerstelijnsbijstand verlenen.
De commissies voor juridische bijstand (CJB) hebben tot taak:
1° de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand van advocaten te organiseren en ervoor te zorgen dat die
diensten zo nodig worden gedecentraliseerd;
2° het overleg en de coördinatie te bevorderen tussen de organisaties voor juridische bijstand, en de door-
verwijzing naar gespecialiseerde organisaties te vergemakkelijken door onder meer het sluiten van over-
eenkomsten in de hand te werken;
3° te zorgen voor de verspreiding van informatie over het bestaan van en de toegangsvoorwaarden voor de
juridische bijstand, in het bijzonder bij de meest kwetsbare groepen. Die informatie wordt verspreid op de
plaatsen waar de juridische bijstand wordt verleend, alsook onder meer in de griffies, bij de parketten, de
gerechtsdeurwaarders, de gemeentebesturen en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het
gerechtelijk arrondissement;
4° de aanbevelingen te doen die ze nodig achten, en die aanbevelingen en verslagen te bezorgen aan de
overheid.
Met de zesde staatshervorming werden de gemeenschappen bevoegd voor de juridische eerstelijnsbijstand.
De juridische tweedelijnsbijstand daarentegen is een federale bevoegdheid gebleven.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 17 / 34
Elk gerechtelijk arrondissement (situatie vóór de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen in
2012-2013) beschikt over een commissie voor juridische bijstand. Uitzondering op de regel is het gerechte-
lijk arrondissement Brussel, dat zowel een Nederlandstalige als een Franstalige commissie voor de juridi-
sche bijstand heeft. Na de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen zijn de commissies in hun
oorspronkelijke vorm blijven bestaan.
Alle commissies beschikken over rechtspersoonlijkheid en moeten volgens de wetgeving paritair zijn sa-
mengesteld. Dat wil zeggen dat er evenveel vertegenwoordigers van de balie als vertegenwoordigers van
de OCMW’s en erkende organisaties voor juridische bijstand zitting in hebben.
Hoewel de rechtshulp ook nog door andere organisaties dan de commissies wordt verleend, is het aanbod
in de voorbije decennia sterk afgenomen, ook in de welzijnssector. De oprichting van de commissies heeft
ertoe geleid dat veel welzijnsdiensten voor de juridische eerstelijnsbijstand van cliënten rekenden op de
zitdagen van de advocaten die de commissies organiseren. Uit het onderzoek van Bernard Hubeau, Jan
Goorden en Jos Mertens (Hubeau, B., Goorden, J., Mertens, J., Recht op recht. Sociale rechtshulp en so-
ciaaljuridische dienstverlening in Vlaanderen, Kluwer, Mechelen, 2011, 146 p) blijkt dat onder meer door
de afbouw van welzijnsjuristen steeds minder welzijnsorganisaties de erkenning als organisatie voor juridi-
sche bijstand vragen of behouden, waardoor ze niet of niet meer vertegenwoordigd zijn in de commissies
voor juridische bijstand.
Knelpunten in de huidige situatie
De juridische eerstelijnsbijstand van de commissies voor juridische bijstand blijkt in elk gerechtelijk arron-
dissement anders georganiseerd te zijn. Er bestaat momenteel geen geharmoniseerde visie over de op-
dracht, het functieprofiel van een eerstelijnsadvocaat, de kwaliteitsbewaking, de vorming enzovoort. Er is
een grote diversiteit in de werking van de comités voor bijzondere jeugdzorg (CBJ’s). Zo wordt gewerkt
met een verschillend aantal advocaten per commissie en is ook het aantal adviezen dat elke advocaat
verleent, verschillend. De drempel naar de dienstverlening van de commissies wordt soms als te hoog er-
varen doordat de zitdagen vaak in het justitiehuis of het vredegerecht plaatsvinden en maar in een beperkt
aantal gevallen in bijvoorbeeld een OCMW. Ook de communicatie tussen de advocaat en de adviesvrager
werkt soms drempelverhogend, niet alleen door de taal die de advocaat gebruikt maar ook doordat de
problematiek verengd wordt tot het puur juridische. Advocaten hebben dikwijls ook weinig kennis van de
sociale kaart of hebben niet steeds een specifieke opleiding gehad om rechtshulp aan maatschappelijk
kwetsbare groepen te verstrekken, waardoor er vaak geen link is met de hulpverlening.
Uit diverse onderzoeken blijkt dat de commissies er moeilijk in slagen om drempelverlagend te werken en
hun aanbod af te stemmen op adviesvragers in een sociaal kwetsbare positie. De focus op hulp in de ‘rechts-
hulp’ ontbreekt hier vaak door een eenzijdige juridische benadering. Mensen hebben de neiging om hun
problemen te ‘juridiseren’ en het volstaat dan niet om daar alleen een juridisch antwoord op te bieden.
De focus op hulp ontbreekt soms ook door de hoge werkdruk.
Een gelijke financiering en onmiddellijke betaling van de vergoeding kan ervoor zorgen dat advocaten ge-
motiveerd blijven om een dienstverlening van een kwalitatief hoogstaand niveau te kunnen blijven garan-
deren.
Ook wat de justitiehuizen betreft, worden drempels ervaren op het vlak van toegankelijkheid, zo blijkt uit
het onderzoek van Hubeau, Goorden en Mertens. Reden daarvoor zou de lage naambekendheid kunnen zijn.
De bekendheid verloopt meestal via internet, waardoor het voornamelijk net niet de meest kwetsbaren
zijn die bereikt worden. Volgens de verenigingen waar armen het woord nemen, zetten mensen in armoede
niet gemakkelijk zelf de stap naar instellingen die gerelateerd worden met justitie. Die doelgroep zou meer
proactief benaderd moeten worden. Of een cliënt al dan niet een beroep kan doen op rechtshulp bij het
OCMW, blijkt bovendien af te hangen van zijn woonplaats. En ook binnen de centra algemeen welzijnswerk
(CAW’s) is de beschikbaarheid van het aanbod aan rechtshulp sterk afhankelijk van regio tot regio, wat de
toegankelijkheid niet ten goede komt. Er is ook te weinig samenwerking tussen de voormelde diensten.
In het dossier ‘Het recht van de sterkste. Hoe kunnen mensen in armoede ‘tot hun recht komen’?’ van vzw
Recht-Op wordt met betrekking tot rechtshulp gesteld dat er sprake is van een wirwar van diensten met
elk hun eigen regels, voorwaarden, verplichtingen enzovoort.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 18 / 34
Er zijn veel diensten die rechtsinformatie of -hulp aanbieden. Niet alleen mensen in armoede, maar de
meerderheid van de bevolking weet niet waar ze terechtkan voor die informatie. Door de onbekendheid
van het aanbod zetten mensen pas een stap op het ogenblik dat er daadwerkelijk een probleem is. Preven-
tief informatie inwinnen doen ze zelden. Veel diensten die rechtshulp verlenen, richten zich op een speci-
fieke tak binnen het recht. Daardoor haken mensen vaak al af voor ze informatie hebben ingewonnen: ze
zijn bijvoorbeeld bij de verkeerde dienst terechtgekomen, worden doorverwezen en moeten hun verhaal
opnieuw doen.
Het is dan ook belangrijk dat mensen hun verhaal niet steeds opnieuw moeten doen. Ze willen snel en
duidelijk naar de juiste dienst doorverwezen worden. Er is behoefte aan een centraal punt waar ze geïn-
formeerd worden over de werking van de dienst en waar ‘een warme’ doorverwijzing plaatsvindt, zodat ze
op de juiste dienst terechtkomen.
Uit het dossier van vzw Recht-Op blijkt ook dat juristen en mensen in armoede een heleboel vooroordelen
hebben over elkaar. Die zijn gebaseerd op ervaringen, vanuit een onwetendheid over elkaars achtergron-
den, handelingskaders en referentiekaders. Ze denken in elkaars plaats, zonder erover te praten of te
vertrekken van wat de ander denkt, voelt en weet. Daaruit kan geconcludeerd worden dat mensen in ar-
moede op een andere manier in het rechtssysteem terechtkomen en er een andere kijk op hebben. Die kijk
is gebaseerd op oordelen die zich gevormd hebben op basis van hun eigen ervaringen, maar bevat ook een
aantal vooroordelen. Bij rechtshulp zou dus rekening moeten worden gehouden met de armoedecontext.
Het voorstel van decreet wil een antwoord bieden op al die vaststellingen en de beleidsontwikkelingen die
zich de afgelopen jaren in het ruimere welzijnswerk hebben voorgedaan. Het wil er enerzijds voor zorgen
dat de juridische eerstelijnsbijstand duidelijker geprofileerd wordt binnen het globale welzijnslandschap,
maar anderzijds ook dat die juridische eerstelijnsbijstand zich inschrijft in de evolutie naar een geïnte-
greerd breed onthaal, zodat ook de meest kwetsbaren worden bereikt.
Doelstellingen en principes van de juridische eerstelijnsbijstand
De overheid moet er garant voor kunnen staan dat burgers geen drempels ervaren van sociale, culturele of
financiële aard in de toegang tot juridische informatie en informatie over procedures en instellingen, en
daarbij een beroep kunnen doen op bijstand. Het recht op juridische bijstand is een van de grondrechten
die is opgenomen in artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet en vloeit tevens voort uit de internationale
verdragen. In artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, goedgekeurd in 2007,
wordt het fundamentele recht vastgesteld voor elke Europese burger om zich te laten adviseren, verdedigen
en vertegenwoordigen voor de rechtbank. De overheid voorziet in rechtshulp of trekt de middelen daarvoor
uit, maar moet tevens een actief beleid voeren om kwalitatieve diensten te garanderen aan de bevolking.
Niet alleen is het een democratisch recht om geïnformeerd te zijn over zijn rechten en plichten, het be-
hoort tot de elementaire verplichting van een rechtstaat die informatie op een adequate, neutrale, kwali-
teitsvolle en toegankelijke wijze te garanderen.
De doelstelling van het voorstel van decreet bestaat er dan ook in de toegang tot het recht op juridische
bijstand, vermeld in de Grondwet, te waarborgen voor elke burger.
Concreet wordt verwacht dat een laagdrempelig en kwaliteitsvol aanbod aan juridische eerstelijnsbijstand
wordt georganiseerd door de commissies voor juridische bijstand. Het juridisch advies moet gesteund zijn
op de collectieve praktijk en knowhow van de advocatuur, onder meer op het vlak van de procesvoering
over de onderwerpen waarover veel advies wordt gevraagd in het kader van de eerstelijnsbijstand: fami-
lierecht, huurproblematiek, slachtofferhulp.
De vraag waarmee de gebruiker zich aanmeldt bij de juridische eerstelijnsbijstand, past dikwijls in een
ruimere problematiek. Het is belangrijk dat de gebruiker vanuit een integrale wijze benaderd wordt en dat
ook een gepast antwoord wordt geboden op de andere vragen of problemen van de gebruiker die het louter
juridische overstijgen.
We situeren de juridische eerstelijnsbijstand dan ook binnen het geïntegreerd breed onthaal. De commis-
sies voor juridische bijstand moeten dan ook samenwerken met de kernpartners uit de samenwerkingsver-
banden van het geïntegreerd breed onthaal. Enerzijds moeten gebruiker van de juridische eerstelijnsbij-
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 19 / 34
stand van wie de vraag het loutere juridisch advies overstijgt, gepast toegeleid worden naar dat geïnte-
greerd breed onthaal, zodat ook op hun andere vragen een gepast antwoord wordt geboden. Anderzijds
kan het geïntegreerd breed onthaal gebruikers ook toeleiden naar de juridische eerstelijnsbijstand.
De juridische eerstelijnsbijstand is voor iedereen, zonder enige discriminatie, toegankelijk. Het staat met
andere woorden open voor de volledige bevolking en dus ook voor de meest kwetsbaren. Die toegankelijk-
heid wordt uitgedrukt aan de hand van de zogenaamde 7 B’s:
– bekendheid: de mogelijkheid tot gratis juridische eerstelijnsbijstand is bekend bij de bevolking;
– bereikbaarheid: het aanbod is goed bereikbaar in tijd (ruime openingsuren), ruimtelijk nabij en heeft een
lage drempel (vlotte instapmogelijkheid, open deur);
– beschikbaarheid: er wordt direct advies gegeven;
– bruikbaarheid: er wordt aangepast advies geboden, vertrekkend van de hulpvraag;
– betaalbaarheid: het advies is gratis;
– begrijpbaarheid: het advies is duidelijk en er wordt begrijpelijke taal gebruikt;
– betrouwbaar: de gebruikers kunnen vertrouwen op de correctheid van het gegeven advies en kunnen
vertrouwen op een positief gevolg van de doorverwijzing.
Er moet voor gezorgd worden dat de vraag van de gebruiker op een neutrale wijze wordt beluisterd en dat
die gebruiker op een neutrale manier advies krijgt of wordt doorverwezen naar de tweedelijnsbijstand of
een alternatieve vorm van conflicthantering. Daarom moet de juridische eerstelijnsbijstand onafhankelijk
van de juridische tweedelijnsbijstand worden georganiseerd. Vanzelfsprekend moeten met justitie en
eventuele andere relevante organisaties, bijvoorbeeld de OCMW’s waar de consultaties plaatsvinden, de
praktische aspecten van de samenwerking met en de doorverwijzing naar de juridische tweedelijnsbijstand
op een efficiënte en transparante manier worden georganiseerd.
Organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand
De commissies voor juridische bijstand hebben de volgende opdrachten:
– gratis juridische consultaties organiseren via een aanbod dat aan de regionale situatie is aangepast
(individueel aanbod, groepsaanbod, onlineaanbod enzovoort), zodat de meest kwetsbare burgers er daad-
werkelijk gebruik van kunnen maken. In dat kader moeten ze hun aanbod goed afstemmen op het geïnte-
greerd breed onthaal. Zelfs als het werkgebied van de commissie een groot gebied bestrijkt, moet het
concrete aanbod aan juridische eerstelijnsbijstand voldoende laagdrempelig worden georganiseerd;
– advocaten selecteren die geschikt zijn om op een kwalitatief hoogstaand wijze juridisch advies te ver-
strekken overeenkomstig de basisprincipes van dit decreet;
– samen met alle partners (OCMW’s, CAW’s, diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen, vereni-
gingen waar armen het woord nemen enzovoort, en andere actoren die juridische eerstelijnsbijstand bie-
den) overleggen en samenwerkingsafspraken maken om de opdrachten van de commissie te realiseren.
Er wordt gewerkt aan de afstemming tussen alle juridische dienstverleners (CAW, OCMW, advocaten, huur-
dersbonden enzovoort) om een toegankelijk aanbod te maken.
Naast een voldoende fysiek toegankelijk aanbod moet aandacht worden besteed aan telefonische en online
dienstverlening om een ruim drempelverlagend digitaal aanbod (onder meer via skype, chat enzovoort)
mogelijk te maken.
De adviesverlenende advocaten spelen een cruciale rol in het zorgen voor een kwaliteitsvol aanbod aan
juridische eerstelijnsbijstand. Ze moeten over voldoende expertise en vaardigheden beschikken om dat te
kunnen opnemen op een kwalitatieve manier die aangepast is aan de gebruiker.
Het is van belang dat de advocaten die de juridische eerstelijnsbijstand verlenen, ook oog hebben voor de
ruimere problematiek waar de mensen mee kampen. Naast het geven van juridisch advies, moeten ze ook
de ruimere welzijnscontext van de gebruikers te kunnen inschatten om, als dat nodig is, zo correct mogelijk
te kunnen doorverwijzen naar een gepast hulpverleningsaanbod op de eerste lijn. Om die welzijnsgerichte
instelling en de nodige sociale vaardigheden te versterken, moeten de advocaten die juridische eerstelijns-
bijstand verstrekken, de nodige opleiding volgen.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 20 / 34
Om de voormelde principes te garanderen worden er minimale voorwaarden uitgezet waaraan de commis-
sies voor juridische bijstand en de advocaten die juridische eerstelijnsbijstand verlenen, moeten voldoen.
Voor de commissies voor juridische bijstand en de organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand hebben
die voorwaarden minstens betrekking op de samenstelling van de commissies en de manier waarop ze zich
inpassen in het bredere landschap van de eerstelijnsbijstand in het algemeen.
Samenwerking
Er moeten, conform de bovenstaande vaststellingen, ook voorwaarden worden bepaald waaraan de com-
missies juridische bijstand, de organisatie van de juridische bijstand en de advocaten die juridische eer-
stelijnsbijstand verlenen, op het vlak van samenwerking moeten voldoen. Zo worden bepalingen opgeno-
men over de toeleiding van de gebruiker naar sociale hulp- en dienstverlening, juridische tweedelijnsbij-
stand of een vorm van alternatieve conflicthantering. Ook het aspect van beroepsgeheim en gegevensuit-
wisseling tussen advocaten en hulp- en dienstverlenende organisaties moet worden geregeld.
Het federale initiatief om een nieuw artikel 458ter in het Strafwetboek in te voeren, schept al een kader
voor casusoverleg. Als de actor een beroepsgeheim in acht moet nemen, moet hij het verstrekken van
informatie kunnen rechtvaardigen zonder dat daarbij sprake is van een uitholling van dat beroepsgeheim.
Subsidiëring, meerjarenplanning, programmatie, werkgebied en registratie
Voorts moeten er voorwaarden worden bepaald voor de manier waarop de commissies voor juridische bij-
stand binnen de perken van de begrotingskredieten zullen worden gesubsidieerd, alsook over de manier
waarop de programmatie wordt geregeld, de wijze waarop de werkgebieden worden bepaald en de manier
waarop de commissies hun gerealiseerde aanbod moeten registreren.
Om innovatie in die sector toe te laten, wordt ook in de mogelijkheid voorzien om projectsubsidies toe te
kennen.
Toezicht
In een apart hoofdstuk (titel 3, hoofdstuk 5, van het decreet) wordt het toezicht op zowel de advocaten
als de commissies geregeld.
ARTIKELEN VAN HET DECREETVOORSTEL + TOELICHTING
Artikel 2 (definities)
12° juridische eerstelijnsbijstand: de juridische bijstand die verstrekt wordt door advocaten in de vorm
van praktische inlichtingen, juridische informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een
relevante, gespecialiseerde of meer aangewezen instantie of organisatie, gerealiseerd door de commissies
voor juridische bijstand;
13° commissie voor juridische bijstand: de commissie, vermeld in artikel 29;
14° bureau voor juridische bijstand: het bureau, vermeld in artikel 508/7 van het Gerechtelijk Wetboek;
15° het geïntegreerd breed onthaal: onthaal als vermeld in artikel 9 en 10 van het decreet betreffende het
lokaal sociaal beleid, zoals aangenomen in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement van 31 januari
2018;
Titel 3. De juridische eerstelijnsbijstand
Hoofdstuk 1. Doelstelling en organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand
Afdeling 1. Doelstelling
Art. 28. De juridische eerstelijnsbijstand wil de toegang tot het recht op juridische bijstand, vermeld in
artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, waarborgen voor elke burger overeenkomstig de basisprincipes,
vermeld in artikel 31 tot met 39.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 21 / 34
Dit artikel bevat de doelstelling van de juridische eerstelijnsbijstand: de toegang tot het recht op juridi-
sche bijstand, vermeld in artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, waarborgen voor elke burger, volgens
de basisbeginselen die verder in het voorstel van decreet worden bepaald.
Afdeling 2. Commissies voor juridische eerstelijnsbijstand
Art. 29. §1. In elk gerechtelijk arrondissement en in het tweetalige gebied Brussel- Hoofdstad is er minstens
één commissie voor juridische eerstelijnsbijstand. Een commissie voor juridische bijstand heeft rechtsper-
soonlijkheid en stelt haar huishoudelijk reglement op.
§2. De commissies voor rechtsbijstand hebben hun zetel in de hoofdplaats van het arrondissement of op
een andere plaats die ze zelf kiezen.
§3. Een commissie voor rechtsbijstand is minstens samengesteld uit:
1° vertegenwoordigers van de balie in het werkgebied van de commissie voor juridische bijstand, aange-
wezen door de Orde van Advocaten;
2° vertegenwoordigers van de kernpartners van het geïntegreerd breed onthaal uit het werkgebied van de
commissie voor juridische bijstand;
3° vertegenwoordigers van de organisaties die werken met de meest kwetsbare doelgroepen in het werk-
gebied van de commissie voor juridische bijstand.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de samenstelling van de commissie voor juridische
bijstand en de voorwaarden waaronder afwijkingen op die minimale samenstelling kunnen worden toege-
staan.
De commissies voor juridische bijstand gebruiken de gepaste participatiemethodieken om hun aanbod aan
juridische eerstelijnsbijstand op een zodanige wijze vorm te geven dat het beantwoordt aan de noden en
behoeften van de meest kwetsbaren.
De commissies voor juridische bijstand moeten de organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand op zich
nemen. Om te garanderen dat daarbij rekening wordt gehouden met het wegwerken van drempels, moeten
de commissies minstens samengesteld zijn uit vertegenwoordigers van de balie en vertegenwoordigers van
de kernpartners van het geïntegreerd breed onthaal, namelijk de OCMW’s, de erkende centra voor alge-
meen welzijnswerk en de diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen. Om voldoende rekening
te houden met het perspectief van de meest kwetsbaren in de samenleving is het noodzakelijk dat de
commissie in haar organisatiestructuur ook zorgt voor vertegenwoordiging van middenveldorganisaties en
andere organisaties die met de meest kwetsbare doelgroepen werken, bijvoorbeeld met etnisch-culturele
minderheden, jongvolwassenen of personen in armoede.
De Vlaamse Regering zal nadere regels uitwerken met betrekking tot de samenstelling van de commissies.
Daarnaast zal ze voorwaarden vaststellen op basis waarvan afgeweken kan worden van de minimale sa-
menstelling van de commissies, zodat de niet-deelname van de minimale partners niet leidt tot een im-
passe.
Het is belangrijk dat het aanbod van juridische eerstelijnsbijstand op een zodanige wijze wordt georgani-
seerd dat de meest kwetsbare personen er ook effectief gebruik van maken. Opdat het aanbod zou beant-
woorden aan de noden en behoeften van de meest kwetsbaren, betrekt de commissie die groepen in de
beleidsvoering en de vormgeving van het aanbod. Het betrekken van kwetsbare groepen vraagt het inzet-
ten van specifieke methodieken van participatie.
Art. 30. §1. Elke commissie voor juridische bijstand heeft tot taak:
1° in minstens iedere kleinstedelijke zorgregio van haar werkgebied of in voorkomend geval in het tweeta-
lige gebied Brussel-Hoofdstad een laagdrempelig en kwaliteitsvol aanbod aan juridische eerstelijnsbijstand
door advocaten te organiseren, waar iedere burger, en in het bijzonder de meest kwetsbare burger, gebruik
van kan maken;
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 22 / 34
2° het selecteren van advocaten die geschikt zijn om op een kwaliteitsvolle wijze juridische eerstelijnsbij-
stand te verlenen in overeenstemming met de doelstelling van dit decreet;
3° het overleg en de coördinatie bevorderen tussen de actoren van het werkgebied, vermeld in artikel 29,
onderling en tussen die van het werkgebied en andere actoren die juridische bijstand bieden, zodat de
opdrachten, vermeld in artikel 30, §1, 1° en 2°, en artikel 34, eerste lid, 4° en 5°, worden gerealiseerd,
onder meer door het sluiten van overeenkomsten;
4° samenwerkingsafspraken te maken met het bureau voor juridische bijstand uit haar werkgebied zodat
ze de toeleiding van gebruikers op een vlotte wijze kan realiseren.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de taken, vermeld in het eerste lid, en voor onder
meer het vastleggen van aanvullende taken en de concrete invulling daarvan.
§2. De commissie voor juridische bijstand selecteert de advocaten uit een lijst die de Orde van Advocaten
samenstelt en aan de commissie voor juridische bijstand bezorgt. Die lijst bevat de gegevens van de advo-
caten die prestaties willen verrichten in het raam van de juridische eerstelijnsbijstand. Tegen de weigering
tot inschrijving op de lijst of een beslissing van de Raad van de Orde kan beroep worden ingesteld.
De Vlaamse Regering bepaalt, met behoud van de toepassing van artikel 30, §1, eerste lid, 2°, de voor-
waarden waaraan de advocaten moeten voldoen.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opleidingen en voor de beroepsprocedure bij wei-
gering tot inschrijving op de lijst of bij een beslissing van de Raad van de Orde.
Dit artikel legt de taken vast voor de commissies voor juridische bijstand. Om snel te kunnen inspelen op
ontwikkelingen in de samenleving wordt in de mogelijkheid voorzien dat de Vlaamse Regering niet alleen
nadere regels voor de taken van de commissies kan bepalen, maar ook extra taken kan opleggen.
De juridische eerstelijnsbijstand door advocaten moet worden uitgevoerd en biedt de mogelijkheid om
voorwaarden te bepalen waaraan die advocaten moeten voldoen. Zo moeten de advocaten een brede juri-
dische kennis bezitten, beschikken over een welzijnsgerichte instelling, een goede kennis hebben van de
sociale kaart, kennis hebben van armoedebeleving, over goede communicatieve vaardigheden beschikken
enzovoort.
Daarnaast wordt bepaald op welke wijze de commissie voor juridische bijstand de advocaten moet selec-
teren.
Om op een kwaliteitsvolle wijze de juridische eerstelijnsbijstand te waarborgen en ervoor te zorgen dat
ze afgestemd is op de noden en behoeften in het werkgebied, moet de commissie voor juridische bijstand
belast worden met de organisatie van het overleg tussen de actoren die deel uitmaken van de commissie
onderling, en tussen die actoren en andere actoren die juridische eerstelijnsbijstand aanbieden. Op die
manier wordt de coördinatie en afstemming tussen al die actoren bevorderd.
Afdeling 3. Basisprincipes
Art. 31. De juridische eerstelijnsbijstand is voor iedereen, zonder enige discriminatie, toegankelijk.
Art. 32. Iedereen die met toepassing van dit decreet in contact komt met gebruikers, eerbiedigt hun ideo-
logische, filosofische of godsdienstige overtuiging en is tot geheimhouding verplicht.
Art. 33. De juridische eerstelijnsbijstand is gratis voor de gebruikers.
Art. 34. De juridische eerstelijnsbijstand:
1° is bekend, bereikbaar, beschikbaar, bruikbaar, begrijpbaar en betrouwbaar;
2° kan plaatsvinden in de lokalen van lokale actoren, telefonisch of via onlinemedia, en is bereikbaar op
de wijze die bij het publiek bekendgemaakt is door de commissie voor juridische bijstand;
3° wordt gegeven met respect voor de persoonlijke levenssfeer van elke persoon;
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 23 / 34
4° vertrekt vanuit een welzijnsgerichte en integrale benadering van de problematiek van de gebruiker en
zorgt ervoor dat, als dat nodig is, de gebruiker op een gepaste wijze wordt toegeleid naar sociale hulp- en
dienstverlening, juridische tweedelijnsbijstand of een vorm van alternatieve conflicthantering;
5° deelt onmiddellijk mee aan de gebruiker dat, in voorkomend geval, doorverwijzing naar de juridische
tweedelijnsbijstand tot aanbeveling strekt. Ook het bureau voor juridische bijstand wordt daar onmiddellijk
van op de hoogte gebracht.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels voor de eerstelijnsbijstand bepalen.
Dit artikel bepaalt de voorwaarden voor de concrete organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand en
de voorwaarden waaraan die moet voldoen. Die bijstand moet bekend, bereikbaar, beschikbaar, bruikbaar,
begrijpbaar en betrouwbaar zijn:
– bekend: het aanbod aan juridische eerstelijnsbijstand wordt goed bekendgemaakt, via verschillende ka-
nalen en verschillende partners, zoals de griffie bij de rechtbanken, de justitiehuizen enzovoort;
– bereikbaar: het aanbod is goed bereikbaar in de tijd (ruime openingstijden), is ruimtelijk nabij en met
een lage drempel (vlotte instapmogelijkheid, open deur);
– beschikbaar: in de consultaties wordt direct advies gegeven;
– bruikbaar: het geboden advies is aangepast aan de gebruiker en vertrekt vanuit de hulpvraag;
– begrijpbaar: het advies wordt geboden in een duidelijke en voor de gebruiker begrijpelijke taal;
– betrouwbaar: de gebruikers kunnen vertrouwen op de correctheid van het gegeven advies en kunnen
vertrouwen op een positief gevolg in geval van een doorverwijzing.
De doorverwijzing naar de juridische tweedelijnsbijstand wordt strikt geregeld.
Verder wordt ook bepaald dat verschillende methodieken kunnen worden gebruikt voor het verstrekken
van de juridische eerstelijnsbijstand waardoor de hierboven vermelde voorwaarden kunnen worden be-
reikt. Zo kan de bijstand bijvoorbeeld worden aangeboden in de lokalen van actoren waarmee wordt sa-
mengewerkt (bijvoorbeeld OCMW’s of CAW’s), telefonisch, via onlinemedia, individueel of in groep. Toch
is het belangrijk dat het aanbod vooraf goed bekendgemaakt wordt bij het brede publiek en dat ook
duidelijk wordt gemaakt op welke wijze het aanbod bereikbaar is.
Er moet ook steeds gehandeld worden met respect voor de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker.
Bovendien streven de indieners van dit voorstel van decreet een multidisciplinaire benadering na, waarbij
integraal gewerkt wordt rond de problematiek van de gebruiker. Zo nodig zal de gebruiker ook op een
gepaste manier worden toegeleid naar het sociaal hulp- en dienstverleningsaanbod, de juridische tweede-
lijnsbijstand of een vorm van alternatieve conflicthantering. Dat betekent dat – rekening houdend met de
aanwezige krachten bij de gebruiker en na diens toestemming – de advocaat op een zeer actieve wijze
contact zoekt met het nodige achterliggende aanbod en een zorgzame overdracht realiseert.
Ook daarvoor beschikt de Vlaamse Regering over de mogelijkheid om nadere regels te bepalen.
Art. 35. De commissie voor juridische bijstand beschikt over een procedure voor het omgaan met situaties
waarbij de integriteit van de gebruiker of van andere personen in gevaar is.
Elke commissie voor juridische bijstand moet een procedure uitwerken en toepassen voor het omgaan met
situaties waarbij de integriteit van de gebruiker of van andere personen in gevaar is. Het gaat bijvoorbeeld
om het maken van afspraken met welzijns- en gezondheidsvoorzieningen voor de hulp aan gebruikers die
slachtoffer worden of geworden zijn.
Art. 36. De commissie voor juridische bijstand garandeert het klachtenrecht voor de gebruiker door een
procedure voor klachtenregistratie en -behandeling op te zetten die voldoet aan de verplichtingen die
voortvloeien uit de regelgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte
van de verwerking van persoonsgegevens.
De procedure, vermeld in het eerste lid, beschrijft de wijze waarop de gebruiker zijn klacht kenbaar kan
maken, de wijze waarop de ontvankelijkheid van de klacht wordt beoordeeld, de wijze waarop de klacht
wordt behandeld en de wijze waarop de gebruiker wordt geïnformeerd over het resultaat van zijn klacht.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 24 / 34
Als een gebruiker niet tevreden is over de juridische eerstelijnsbijstand, moet hij over de mogelijkheid
beschikken om een klacht in te dienen. Elke commissie voor juridische bijstand werkt dan ook een proce-
dure uit voor de klachtenregistratie en -behandeling, en maakt die duidelijk bekend bij de gebruikers. Bij
de behandeling van klachten zijn de leden van de commissie gebonden aan de privacyregelgeving.
Art. 37. De commissie voor juridische bijstand organiseert de juridische eerstelijnsbijstand zodanig dat die
bijstand ook toegankelijk is voor personen met een beperking. De juridische eerstelijnsbijstand wordt aan
de gebruiker verleend in de Nederlandse taal. Als de juridische eerstelijnsbijstand niet mogelijk is in het
Nederlands, verloopt de bijstand in de mate van het mogelijke in de taal van de gebruiker of in een taal
die de gebruiker begrijpt.
Dit artikel besteedt extra aandacht aan de drempels die kunnen bestaan voor personen met een beperking
of met een probleem als gevolg van de gebruikte taal. De commissies moeten de juridische eerstelijnsbij-
stand op zo’n manier organiseren dat die drempels zo veel mogelijk worden weggenomen.
Art. 38. De commissies voor juridische bijstand kunnen aspecten van hun dienstverlening realiseren in sa-
menwerking met andere commissies voor juridische bijstand.
De commissies voor juridische bijstand hebben de mogelijkheid om bepaalde aspecten van hun dienstver-
lening in samenwerking met andere commissies te realiseren, bijvoorbeeld de telefonische of online
dienstverlening.
Art. 39. De juridische eerstelijnsbijstand wordt onafhankelijk van de juridische tweedelijnsbijstand geor-
ganiseerd.
De Vlaamse Regering kan met de Federale Staat en met eventuele andere betrokken overheden een samen-
werkingsakkoord sluiten waarin de wijze van samenwerking met de juridische tweedelijnsbijstand wordt
bepaald.
Dit artikel benadrukt het belang dat de juridische eerstelijnsbijstand onafhankelijk van de juridische
tweedelijnsbijstand wordt georganiseerd, zodat de dienstverlening neutraal is.
De Vlaamse Regering bouwt de juridische eerstelijnsbijstand uit zodat gebruikers op een vlotte manier
toegeleid kunnen worden naar de juridische tweedelijnsbijstand als dat nodig is. Daartoe beschikt de
Vlaamse Regering over de mogelijkheid om een samenwerkingsakkoord te sluiten met de Federale Staat.
Afdeling 4. Omgaan met gegevens
Art. 40. De advocaten die aan de gebruikers juridische eerstelijnsbijstand aanbieden, verwerken persoons-
gegevens en wisselen met elkaar en met derden persoonsgegevens uit opdat aan de gebruiker verantwoorde
hulp- en dienstverlening kan worden verstrekt en opdat de continuïteit van de hulp- en dienstverlening aan
die gebruikers kan worden gegarandeerd.
De verwerking van persoonsgegevens is onderworpen aan de volgende voorwaarden:
1° de gegevensuitwisseling heeft alleen betrekking op gegevens die noodzakelijk zijn om een verantwoorde
hulp- en dienstverlening aan de gebruiker te waarborgen;
2° de gegevens worden alleen uitgewisseld in het belang van de gebruiker;
3° de derden met wie gegevens worden uitgewisseld, zijn betrokken bij de hulp- en dienstverlening van de
gebruiker;
4° behoudens overmacht of dringende noodzaak heeft de gebruiker op wie de gegevens betrekking hebben,
zijn toestemming gegeven om de gegevens uit te wisselen op de tijdstippen en wijze die de Vlaamse Rege-
ring heeft bepaald.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 25 / 34
De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels met betrekking tot de vorm waarin en de wijze waarop de
persoonsgegevens worden verwerkt en uitgewisseld.
De commissie voor juridische bijstand kan aan de advocaten een of meer digitale systemen ter beschikking
stellen ter ondersteuning van de gegevensverwerking en uitwisseling.
Zoals eerder is vermeld, is een goede samenwerking noodzakelijk tussen de advocaten die juridische eer-
stelijnsbijstand verlenen, en hulp- en dienstverlenende organisaties voor de gebruikers bij wie een ruimere
problematiek gedetecteerd wordt. Om de hulp- en dienstverlening op een goede en kwaliteitsvolle wijze
te kunnen continueren zonder extra drempels te installeren, is gegevensuitwisseling tussen de advocaten
en de hulp- en dienstverlenende organisaties noodzakelijk. Dit artikel biedt daarvoor een decretale basis.
Hoofdstuk 2. Subsidiëring, meerjarenplanning, programmatie, werkgebied en registratie
Art. 41. §1. De Vlaamse Regering subsidieert binnen de beschikbare begrotingskredieten de commissies voor
juridische bijstand voor de organisatie van juridisch eerstelijnsadvies en de vergoeding van de advocaten.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de vergoeding van de advocaten door de commissies
voor juridische bijstand.
§2. Om gesubsidieerd te worden, beschikt de commissie voor juridische bijstand over een door de Vlaamse
Regering goedgekeurd meerjarenplan, waarin ze beschrijft op welke manier ze de bepalingen van hoofdstuk
2 realiseert. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de meerjarenplanning.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de vaststelling en de toekenning van de subsidie-enve-
loppen van de commissies voor juridische bijstand. Ze houdt daarbij rekening met objectieve criteria inzake
maatschappelijke kwetsbaarheid.
De Vlaamse Regering kan voor de vaststelling van de subsidie-enveloppe van de commissie voor juridische
bijstand in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad specifieke criteria in acht nemen.
De bepalingen van hoofdstuk 2 gelden als subsidievoorwaarden.
De Vlaamse Regering kan aanvullende subsidievoorwaarden vastleggen, met inachtneming van de bepa-
lingen van hoofdstuk 2. Ze bepaalt de procedure voor de toekenning van de subsidie-enveloppen.
§3. Er kunnen maximaal vijftien commissies voor juridische bijstand worden gesubsidieerd. De som van de
werkgebieden van de commissies voor juridische bijstand moet het volledige grondgebied van het Neder-
landse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad dekken. Er kunnen geen twee commissies
actief zijn in hetzelfde werkingsgebied.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor het werkgebied en de programmatie van de commissies
voor juridische bijstand.
Dit artikel bevat bepalingen over de subsidiëring van de commissies voor juridische bijstand. Voor het
bepalen van de subsidie-enveloppen van de commissies zal rekening gehouden worden met objectieve cri-
teria over de maatschappelijke kwetsbaarheid van personen binnen het werkgebied van de commissies.
Het gaat bijvoorbeeld om een aantal armoede-indicatoren, maar ook om indicatoren die een inschatting
van de behoefte aan juridische eerstelijnsbijstand kunnen geven. Gelet op de specifieke situatie in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt de mogelijkheid geboden om voor die regio met specifieke
criteria te werken.
Om gesubsidieerd te kunnen worden zullen de commissies moeten beschikken over een door de Vlaamse
Regering goedgekeurd meerjarenplan, waarin ze aangeven op welke manier ze hun opdrachten zullen re-
aliseren, rekening houdend met de werkingsprincipes die in dit voorstel van decreet zijn uitgeschreven.
Van de commissies wordt sociaal ondernemerschap verwacht, wat betekent dat ze op een verantwoorde
wijze zorgen voor een goede organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand en voor een vlotte toegan-
kelijkheid van de dienstverlening, rekening houdend met de principes van dit voorstel van decreet.
De Vlaamse Regering zal de nadere regels voor de vaststelling en de toekenning van de subsidie-enveloppen
bepalen, waaronder de voorwaarden waaraan de meerjarenplannen moeten voldoen. Zo wordt gedacht
aan meerjarenplannen voor een duurtijd van vijf jaar, die de commissies moeten indienen vóór 1 mei van
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 26 / 34
het jaar dat volgt op het begin van de zittingsperiode van de Vlaamse Regering en die van start gaan vanaf
1 januari van het jaar dat volgt op de indiening ervan.
Er moeten ten minste zes commissies worden georganiseerd, één per gerechtelijke arrondissement en één
in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, en er zijn maximaal vijftien commissies. Dat laatste laat toe
dat de huidige commissies blijven bestaan. Aangezien de juridische eerstelijnsbijstand voor het volledige
Vlaamse en Brusselse grondgebied moet worden georganiseerd, moet de som van de werkgebieden van de
verschillende commissies dat gebied ook volledig bestrijken. Dat betekent dat de commissies alleen ge-
subsidieerd kunnen worden als aan die voorwaarde is voldaan.
De Vlaamse Regering zal de nadere regels over het werkgebied en de programmatie uitwerken.
Art. 42. De juridische eerstelijnsbijstand wordt in een register opgenomen. Om een gericht beleid inzake
juridische eerstelijnsbijstand te kunnen voeren, bezorgen de commissies voor juridische bijstand geco-
deerde persoonsgegevens en gegevens over de juridische eerstelijnsbijstand aan de Vlaamse overheid.
De Vlaamse Regering bepaalt welke gegevens worden bezorgd en de vorm waarin dat gebeurt, alsook de
wijze waarop en de periodiciteit waarmee de gegevens worden bezorgd. Ze bepaalt tevens de wijze waarop
de gegevens worden gecodeerd.
Dit artikel bevat bepalingen over de registratie van de relevante gegevens met betrekking tot het verrichte
hulpaanbod en de gebruikers.
Hoofdstuk 3. Projecten
Art. 43. De Vlaamse Regering kan, onder de voorwaarden die ze bepaalt en binnen de begrotingskredieten,
een subsidie verlenen voor projecten betreffende juridische eerstelijnsbijstand.
Projecten zijn tijdelijk, vernieuwend, experimenteel. Als dat wenselijk is, moet een project worden ge-
evalueerd zodat het eventueel een reguliere opdracht kan worden.
De subsidiëring van projecten moet ook toelaten om verbanden te leggen met de belendende sectoren,
onder meer op het vlak van overleg en samenwerking.
Hoofdstuk 4. Toezicht
Art. 44. De commissie ziet toe op de kwaliteit van de prestaties die door de advocaten worden verstrekt in
het kader van de juridische eerstelijnsbijstand. Onverminderd de tuchtrechtelijke vervolgingen kan de Raad
van de Orde in geval van tekortkoming met een met redenen omklede beslissing de handhaving van een
advocaat op de lijst, vermeld in artikel 30, §2, eerste lid, afhankelijk maken van de naleving van de voor-
waarden die de raad bepaalt, de inschrijving van een advocaat op de lijst schorsen gedurende een periode
van acht dagen tot drie jaar, of die advocaat schrappen van de lijst.
Art. 45. §1. De Vlaamse Regering organiseert het toezicht op de commissies voor juridische bijstand die
gesubsidieerd zijn en op de advocaten die de juridische eerstelijnsbijstand verlenen.
De advocaten en de commissies stellen aan die ambtenaren alle gegevens ter beschikking die voor het
toezicht noodzakelijk zijn. Ze staan die ambtenaren toe om ter plaatse de naleving van de bepalingen van
dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan te verifiëren en alle stappen te ondernemen die daarvoor
nodig zijn.
Van hun vaststellingen maken de ambtenaren, vermeld in het tweede lid, een verslag op. Het verslag heeft
bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen. Een afschrift van dat verslag wordt naar de commissie in
kwestie gestuurd.
§2. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de vermindering of de terugvordering van de subsidie-
enveloppe als de commissie voor juridische bijstand de subsidievoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt
aan de uitoefening van het toezicht.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 27 / 34
Dit artikel machtigt de Vlaamse Regering om het toezicht op de naleving van de bepalingen van het de-
creet, waarvan het voorstel voorligt, te regelen. De Vlaamse Regering zal in dat raam bepalen door wie
en hoe dat toezicht wordt uitgeoefend.
Daarnaast kan de Vlaamse Regering de nadere regels bepalen met betrekking tot de vermindering en de
terugvordering van subsidie-enveloppen die aan de commissies werden toegekend. Een subsidie-enveloppe
van een commissie kan alleen worden verminderd of teruggevorderd als die commissie de subsidienormen
overtreedt. Bij het opstellen van die regels zal de Vlaamse Regering rekening houden met de beginselen
van behoorlijk bestuur, waartoe onder andere de hoorplicht en het redelijkheidsbeginsel behoren.
Titel 4. Slotbepalingen, wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 46. In artikel 13 van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid
van bestuur wordt punt 4° vervangen door wat volgt:
“4° als het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de strafvordering,
de vordering van een administratieve sanctie of de tenuitvoerlegging
van een gerechtelijke beslissing werden opgesteld;”.
Dit artikel brengt een wijziging aan in het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van
bestuur. De in dit decreet beoogde instanties, waaronder de diensten van de Vlaamse Gemeenschap, kun-
nen een aanvraag tot openbaarmaking afwijzen. Artikel 13 somt de gevallen op waarin dat mogelijk is,
voor zover het niet om milieu-informatie gaat. Het vierde punt bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen
“als het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de strafvordering of de vordering
van een administratieve sanctie werden opgesteld”. Daaraan wordt toegevoegd dat het verzoek ook wordt
afgewezen als het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve de tenuitvoerlegging van een
gerechtelijke beslissing werden opgesteld. De rapporten die de justitiehuizen opmaken op verzoek van de
gerechtelijke of penitentiaire overheid, zijn bestuursdocumenten die passen in de tenuitvoerlegging van
een gerechtelijke beslissing. Die documenten worden in het dossier van de opdrachtgever opgenomen. Als
de justitiabele die documenten wil inzien, moet hij gebruikmaken van het recht op inzage van het gerech-
telijk dossier. De justitiabele mag de specifieke procedureregels die de federale overheid daarvoor heeft
uitgewerkt, niet kunnen omzeilen door zich te beroepen op het decreet betreffende de openbaarheid van
bestuur.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 28 / 34
BIJLAGE 2: DECREET LOKAAL SOCIAAL BELEID OVER HET
‘GEÏNTEGREERD BREED ONTHAAL’
Een selectie van relevante passages uit de toelichting bij het ontwerpdecreet en uit de goedgekeurde tekst.
ALGEMENE TOELICHTING
De Vlaamse beleidsdoelstelling om aan de lokale besturen een belangrijke regierol in het lokaal sociaal
beleid te geven, kan op verschillende niveaus geconcretiseerd worden:
1° strategisch niveau: het voorbereiden, nemen, evalueren en bijsturen van lokale sociale beleidsdoelstel-
lingen die deel uitmaken van de meerjarenplannen van de lokale besturen. Dit betreft het ontwikkelen van
een integraal en inclusief lokaal sociaal beleid door het lokaal bestuur in samenwerking met de lokale
actoren en de bevolking (hoofdstuk 2). Dit dient te gebeuren binnen de contouren van de beleids- en be-
heerscyclus en de daarbij horende rapportering die zullen worden bepaald in het decreet Lokaal Bestuur;
2° tactisch niveau: de coördinatie van vraag naar en aanbod van de lokale sociale hulp- en dienstverlening.
Dit wordt in het voorliggende ontwerp van decreet verder uitgewerkt in het hoofdstuk over de regie van de
lokale sociale hulp- en dienstverlening (hoofdstuk 3);
3° operationeel niveau: de toegankelijkheid van de lokale sociale hulp- en dienstverlening voor de bur-
gers. Dit wordt verder uitgewerkt in een hoofdstuk over het sociaal huis, het geïntegreerd breed onthaal
en de preventieve gezinsondersteuning (hoofdstuk 4).
3.3. Een toegankelijke lokale hulp- en dienstverlening en aanpak van onderbescherming
Het maximaal realiseren van de toegang tot de sociale grondrechten en het aanpakken van onderbe-
scherming vereist, naast onder meer automatische rechtentoekenning en administratieve vereenvoudiging
ook een toegankelijke hulp- en dienstverlening.
De fysieke toegankelijkheid van lokale hulp- en dienstverlening en/of het maken van goede afspraken om-
trent doorverwijzing zijn niet altijd voldoende om een toegankelijke hulp- en dienstverlening te realiseren
en de aanpak van onderbescherming tegen te gaan. Daarom realiseert het lokaal bestuur, vanuit het brede
concept Sociaal Huis, ook een samenwerkingsverband ‘geïntegreerd breed onthaal’ dat herkenbaar is en
minstens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het erkende centrum voor algemeen wel-
zijnswerk en de erkende diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen omvat. De functies en wer-
kingsprincipes waarop we dit geïntegreerd breed onthaal enten en de mogelijkheden die we openlaten naar
de uitbouw ervan, maken het voor gemeenten dus mogelijk om dit te koppelen aan het proces dat werd
afgelegd om te komen tot een sociaal huis, rekening houdend met de diversiteit die er is in Vlaanderen.
Met dit geïntegreerd breed onthaal wil het ontwerp van decreet de toegankelijkheid van de hulp verho-
gen en onderbescherming tegengaan, door de krachten van eerstelijnswelzijnsvoorzieningen (minstens
OCMW’s, CAW’s en diensten maatschappelijk werk in het kader van de ziekenfondsen) te bundelen. Een
toegankelijk onthaal is neutraal, bekend, betaalbaar, betrouwbaar, bereikbaar, beschikbaar, begrijpbaar,
bruikbaar en bijgevolg ook snel herkenbaar en zichtbaar voor de burger. Dit veronderstelt een gemeen-
schappelijke profilering van de onthaalfuncties en werkingsprincipes van deze welzijnsvoorzieningen. Het
onthaal hanteren we als overkoepelende term voor een aantal functies en werkingsprincipes die eigen zijn
aan eerstelijnsactoren. Deze actoren moeten maximaal de krachten benutten om zich herkenbaar en zicht-
baar te profileren en maximaal toegang tot de hulp- en dienstverlening te verlenen aan de burger.
De functies die gerealiseerd worden binnen het samenwerkingsverband zijn onder meer neutrale informatie
verstrekken, rechten verkennen en realiseren, vraag verhelderen en neutraal doorverwijzen. Met neu-
traal bedoelen we dat de vraagverheldering, informatieverstrekking en doorverwijzing los moet staan van
het eigen hulp- en dienstverleningsaanbod. Binnen het samenwerkingsverband kunnen heldere afspraken
tot stand komen rond wie wat opneemt. We hebben hierbij respect voor de lokale diversiteit en flexibiliteit
om deze competenties uit te bouwen en te verweven tot een sluitend netwerk.
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 29 / 34
We leggen hier niet alleen nadruk op een aantal functies die gerealiseerd worden in het geïntegreerd breed
onthaal. Minstens even belangrijk zijn de werkingsprincipes van het samenwerkingsverband: generalistisch
werken met specialisaties binnen handbereik, outreachend handelen in het bijzonder naar kwetsbare doel-
groepen, continuïteit in de hulp- en dienstverlening voorzien en participatief en krachtgericht werken in
de hulp- en dienstverlening.
Lokale automatische rechtentoekenning, administratieve vereenvoudiging en het toepassen van ‘lokaal pro-
actief handelen’ in de hulp- en dienstverlening zijn aspecten die binnen het lokaal sociaal beleid centraal
dienen te staan. Hulp- en dienstverleningsorganisaties worden geconfronteerd met complexe vragen van
zeer kwetsbare doelgroepen. Vanuit die complexiteit is vastgesteld dat één actor/ partner de problemen
niet alleen kan ‘oplossen’, en dat samenwerking vanuit onderscheiden opdrachten zich opdringt. Toegan-
kelijke en proactieve dienstverlening vraagt een breed netwerk van partnerorganisaties. Ontschotting tus-
sen en binnen organisaties en lokale besturen is noodzakelijk opdat het beschikbare aanbod elkaar kan
versterken en aanvullen om een geïntegreerde en kwalitatieve hulp- en dienstverlening ten aanzien van de
burger te realiseren.
Om dit te realiseren leggen de kernactoren ook verbindingen naar basis- of faciliterende actoren (Instituten
voor Samenlevingsopbouw, eerstelijns juridische bijstand, armoedeverenigingen enzovoort) en het achter-
liggend meer gespecialiseerd aanbod (zorg voor personen met een beperking, geestelijke gezondheidszorg,
ouderenzorg enzovoort).
Het lokaal bestuur (of meerdere lokale besturen samen) heeft de verantwoordelijkheid dat het samenwer-
kingsverband daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Binnen het samenwerkingsverband kan het lokaal bestuur
er in een uitzonderlijke situatie voor kiezen om – in overleg met alle partners uit het samenwerkingsverband
– de praktische coördinatie uit te besteden aan een partner die deel uitmaakt van het samenwerkingsver-
band. Indien dit gebeurt en deze partner is ook een actor op het vlak van lokale sociale hulp- en dienstver-
lening, dan geldt eveneens dat de rol van aanbieder duidelijk en transparant moet gescheiden zijn van deze
coördinerende rol.
ARTIKELEN M.B.T. GBO + ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
HOOFDSTUK 4. Toegankelijke sociale hulp- en dienstverlening en onderbescherming aanpakken
Artikel 9
Het lokaal bestuur maakt werk van een maximale toegankelijkheid van de lokale sociale hulp- en dienst-
verlening voor de bevolking en besteedt daarbij bijzondere aandacht aan onderbescherming.
Daartoe bouwt het lokaal bestuur een Sociaal Huis uit. Het Sociaal Huis moet een herkenbaar lokaal aan-
spreekpunt zijn voor burgers met betrekking tot het aanbod van lokale sociale hulp- en dienstverlening.
Vanuit dit Sociaal Huis wordt, onder regie van het lokale bestuur, een samenwerkingsverband geïntegreerd
breed onthaal gerealiseerd dat minstens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het erkende
centrum voor algemeen welzijnswerk en de erkende diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen
omvat.
Het lokaal bestuur kan het geïntegreerd breed onthaal ook realiseren in samenwerking met andere lokale
besturen.
De inhoudelijke onderbouwing van dit artikel wordt gegeven in de algemene toelichting.
Lokaal werd er al veel werk gemaakt van het verhogen van de toegankelijkheid van de lokale sociale hulp-
en dienstverlening. Daarin werden in veel lokale besturen ook de lokale actoren betrokken. Ook het sociaal
huis werd in het verleden op veel plaatsen geïnstalleerd, zij het in heel diverse vormen.
In dit artikel wordt er een stap verder gezet. Het Sociaal Huis wordt minstens als herkenbaar lokaal aan-
spreekpunt voor lokale hulp- en dienstverlening, zowel voor burgers als voor externe aanbieders van soci-
ale hulp- en dienstverlening, in dit ontwerp van decreet verankerd. Om de toegankelijkheid en het bereik
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 30 / 34
van deze hulp- en dienstverlening te verhogen, met bijzondere aandacht voor het aanpakken van onder-
bescherming, realiseert het lokaal bestuur, vanuit het brede concept Sociaal Huis, ook een samenwer-
kingsverband ‘geïntegreerd breed onthaal’. Dit onthaal is herkenbaar en omvat minstens het openbaar
centrum voor maatschappelijk welzijn, het erkende centrum voor algemeen welzijnswerk en de erkende
diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen. Op die manier kan elke burger – en in het bijzonder
de meest kwetsbare burger – snel en binnen een aanvaardbare afstand van zijn woonplaats zijn hulpvraag
stellen. Het gaat om vragen op materieel, psychosociaal, juridisch of meer zorggerelateerd vlak.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de realisatie van de samenwerkingsverbanden. Deze
zullen voldoende ruimte laten om het geïntegreerd breed onthaal lokaal specifiek verder in te vullen op
maat van de lokale noden.
Het lokaal bestuur (of een samenwerking van meerdere lokale besturen) heeft de verantwoordelijkheid
dat het samenwerkingsverband daadwerkelijk wordt gerealiseerd en kan dit ook doen binnen het brede
concept van het Sociaal Huis. Alleszins maakt het Sociaal Huis deel uit van het geïntegreerd breed onthaal.
Binnen het samenwerkingsverband kan het lokaal bestuur er uitzonderlijk voor kiezen om – in overleg met
alle partners uit het samenwerkingsverband – de praktische coördinatie uit te besteden aan een partner
die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband. Voor de zorg- en welzijnsactoren betekent dit dat zij
de regie door de lokale besturen te allen tijde respecteren en, wanneer zij in uitzonderlijke situaties op
expliciete vraag van een lokaal bestuur praktische coördinatietaken toegewezen krijgen, zij eveneens deze
rol duidelijk scheiden van hun rol als actor.
Artikel 10
De Vlaamse Regering bepaalt welke functies het samenwerkingsverband geïntegreerd breed onthaal, ver-
meld in artikel 9, tweede lid, moet opnemen. In elk geval heeft het minstens de volgende functies:
1° neutrale informatie over het aanbod van de lokale sociale hulp- en dienstverlening verstrekken;
2° de rechten verkennen;
3° de rechten realiseren;
4° de hulpvragen verhelderen;
5° neutraal naar de gepaste lokale sociale hulp- en dienstverlening doorverwijzen.
Dit artikel bepaalt een aantal duidelijke en minimale functies die het samenwerkingsverband geïntegreerd
breed onthaal moet realiseren: het verstrekken van neutrale informatie over het aanbod van de lokale
sociale hulp- en dienstverlening, het verkennen van rechten, het realiseren van rechten, de vraagverhel-
dering en het neutraal doorverwijzen naar de gepaste lokale sociale hulp- en dienstverlening.
Niet elke lokale actor die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband moet alle functies realiseren;
binnen het samenwerkingsverband kunnen heldere afspraken tot stand komen rond wie wat opneemt. We
hebben hierbij respect voor de lokale diversiteit van het samenwerkingsverband dat op een flexibele ma-
nier de minimale competenties kan realiseren. Het vastleggen van deze functies houdt natuurlijk niet in
dat de lokale actoren die deel uitmaken van het samenwerkingsverband, daarnaast geen andere activitei-
ten realiseren. Hiermee wordt het samenbrengen van een aantal basisopdrachten in een voor de burger
herkenbaar geheel, beoogd. Het is evident dat in eerste instantie wordt gestreefd naar de bouw van een
proactieve, voldoende generalistische en neutrale ‘frontoffice’, waarbij de weg naar de meer gespeciali-
seerde ondersteuning op basis van probleemdomeinen, in de ‘backoffice’, zo kort mogelijk is.
De Vlaamse Regering krijgt de machtiging om nog bijkomende functies te bepalen.
Artikel 11
§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt welke werkingsprincipes het samenwerkingsverband geïntegreerd breed
onthaal, vermeld in artikel 9, tweede lid, moet hanteren. In elk geval hanteert het minstens de volgende
werkingsprincipes:
1° neutraal, bekend, herkenbaar en zichtbaar zijn voor de burger;
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 31 / 34
2° generalistisch werken met specialisaties binnen handbereik;
3° outreachend handelen naar kwetsbare doelgroepen;
4° in continuïteit in de hulp- en dienstverlening voorzien;
5° participatief en krachtgericht werken in de hulp- en dienstverlening.
§ 2. De actoren die minstens deel moeten uitmaken van het samenwerkingsverband geïntegreerd breed
onthaal, vermeld in artikel 9, tweede lid, die aan gebruikers hulp- en dienstverlening aanbieden, verwerken
persoonsgegevens en wisselen onder elkaar persoonsgegevens uit opdat aan die gebruikers verantwoorde
hulp- en dienstverlening kan worden verstrekt en opdat de continuïteit van de hulp- en dienstverlening kan
worden gegarandeerd. Die persoonsgegevens bevatten ook persoonsgegevens als vermeld in artikel 9, lid
1, en 10 van de algemene verordening gegevensbescherming. De verwerking van de onderscheiden catego-
rieën van persoonsgegevens voorziet in een passend beveiligingsniveau en gebeurt met de nodige vertrou-
welijkheid.
Met behoud van de toepassing van de verplichtingen en beperkingen die voortvloeien uit de regelgeving
over de bescherming bij de verwerking van persoonsgegevens, onder andere deze die specifiek van toepas-
sing zijn bij de mededeling van persoonsgegevens, zoals ze in voorkomend geval op federaal of Vlaams
niveau verder zijn of worden gespecificeerd, of uit de regelgevingen van de sectoren, is die gegevensuit-
wisseling onderworpen aan de volgende voorwaarden:
1° de gegevensuitwisseling heeft alleen betrekking op gegevens die noodzakelijk zijn voor een verantwoor-
delijke hulp- en dienstverlening en de continuïteit van de hulp- en dienstverlening;
2° de gegevens worden alleen uitgewisseld in het belang van de gebruikers;
3° behoudens overmacht of dringende noodzaak, dient de gebruiker op wie de gegevens betrekking heb-
ben, zijn instemming te geven met de gegevensuitwisseling, op de wijze die door de Vlaamse Regering kan
worden bepaald.
De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels met betrekking tot de vorm waarin en de wijze waarop de
persoonsgegevens worden verwerkt en uitgewisseld. De Vlaamse Regering bepaalt de categorieën van ge-
gevens die worden verwerkt en uitgewisseld.
In deze paragraaf wordt verstaan onder instemming: elke vrije, specifieke, geïnformeerde en uitdrukkelijke
wilsuiting.
Dit artikel bepaalt in paragraaf 1 de werkingsprincipes die het samenwerkingsverband geïntegreerd breed
onthaal minstens moet hanteren.
Het is de bedoeling van dit geïntegreerd breed onthaal om de toegankelijkheid van de hulp te verhogen
door intersectoraal de krachten te bundelen, zodat iedereen, en in het bijzonder de meest kwetsbaren
(zoals ouderen, zieken, personen met een handicap, personen in armoede), snel en binnen een aanvaard-
bare afstand, de weg vinden naar hulp. Een toegankelijk onthaal is neutraal ten aanzien van het eigen of
ander hulp- en dienstverleningsaanbod, bekend en bijgevolg snel herkenbaar, zichtbaar en proactief voor
de burger. Op termijn moet iedere burger in iedere gemeente, stad of regio terechtkunnen binnen een
herkenbaar en afdekkend onthaal.
Gezien de vaak meervoudige complexe context van maatschappelijk kwetsbare groepen is een integrale
en generalistische benadering noodzakelijk. Een generalist heeft een brede kennis van meerdere domei-
nen, richt zich integraal op het functioneren van personen op alle levensdomeinen, voert een scala aan
lichte interventies uit, schakelt tussen specialisten vanuit leefwereldperspectief, heeft oog voor proble-
men en mogelijkheden en kansen, verbindt hulp- en dienstverlening met maatschappelijke participatie en
andersom, en werkt tot slot met individuen, systemen en/of groepen. Dit generalistisch perspectief is
cruciaal maar tegelijk moet meer gespecialiseerde hulp vlot binnen bereik zijn.
Outreachend handelen is een methodiek om actief op zoek te gaan naar de meest kwetsbare doelgroepen
die (nog) niet bereikt worden. Vanuit de filosofie dat het verhogen van de toegankelijkheid maximaal
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 32 / 34
tegemoetkomt aan de bestaande noden en behoeften, moet het samenwerkingsverband ook proactief wer-
ken. In het bijzonder voor de meer kwetsbare groepen zal de hulp- en dienstverlening zich moeten ver-
plaatsen naar de leefwereld van de mensen in armoede, de sociaal geïsoleerde, de chronisch zieke, de
mensen met psychische problemen enzovoort, en daar versterkend werken naar de betrokkene, zijn net-
werk en de brede samenleving.
Continuïteit in de hulpverlening betekent dat het hulp- en dienstverleningsproces wordt gekenmerkt door
naadloze overgangen en dit zowel tussen de frontoffice als binnen de backoffice en binnen de beschikbare
capaciteit.
We zetten in op een krachtgericht en participatief werken in de hulp- en dienstverlening. Hiermee ver-
schuift de focus van de probleemoplossing door de ‘hulpverlener’ naar het ontginnen van de eigen moge-
lijkheden van de cliënt, van het terugdringen van problemen naar het ontwikkelen van wat goed loopt.
Vertrouwen opbouwen, het activeren van netwerken, het terug bijsturen en verrijken van de relatie cliënt-
hulpverlener met de component intermenselijke ontmoeting en een open basishouding van de hulpverlener
zijn hier belangrijke uitdagingen.
Krachtgericht en participatief werken houdt ook in dat de cliënt de regie en dus de keuzevrijheid heeft
over het hulp- en dienstverleningsproces dat leidt naar een eigen invulling van kwaliteit van leven. De
cliënt die centraal staat, moet in alle facetten van de hulp- en dienstverlening zichtbaar worden. We
moeten daarbij ook rekening houden dat het niet voor iedereen evident is om die rol van regisseur waar
te maken. Waar wenselijk moet de cliënt zich kunnen laten bijstaan door een vertrouwenspersoon naar
keuze binnen of buiten het netwerk.
Paragraaf 2 heeft betrekking op de verwerking van persoonsgegevens en de uitwisseling van persoonsge-
gevens tussen actoren die deel moeten uitmaken van het samenwerkingsverband geïntegreerd breed ont-
haal, met name het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het erkende centrum voor algemeen
welzijnswerk en de erkende diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen. Om op een kwaliteits-
volle manier verantwoorde hulp- en dienstverlening te kunnen bieden, is een goede informatie-uitwisse-
ling tussen voornoemde actoren van het samenwerkingsverband geïntegreerd breed onthaal noodzakelijk.
De nadruk wordt erop gevestigd dat bij de verwerking van de onderscheiden categorieën van persoonsge-
gevens rekening moet worden gehouden met een passend niveau en dat deze verwerking enkel kan gebeu-
ren met de nodige vertrouwelijkheid. Dit geeft uitvoering aan het huidig artikel 16 van de wet van 8
december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van per-
soonsgegevens en blijft ook essentieel onder de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) (en
wellicht ook onder de federale regelgeving in uitvoering van de algemene verordening gegevensbescher-
ming). Daarnaast worden deze gegevens ook verwerkt, onder meer in het kader van registratie en derge-
lijke. Dit artikel creëert het kader voor een zekere informatie-uitwisseling tussen deze actoren.
Dit kan echter niet worden beschouwd als een algemene machtiging voor het doorgeven van eender welke
informatie die over een bepaalde casus of over de hulp- en dienstverlening in het algemeen beschikbaar
is. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (CBPL) stuurde ook aan op een
verwijzing naar de machtigingsprocedures van de bevoegde sectorale comités. Uit informele contacten in
het kader van regelgevende wijzigingen naar aanleiding van de algemene verordening gegevensbescher-
ming blijkt echter dat de federale en Vlaamse machtigingsprocedures ter discussie staan. Hierdoor werd
een algemene verwijzing opgenomen naar de regels die van toepassing zijn op de mededeling van per-
soonsgegevens, zoals ze in voorkomend geval op federaal of Vlaams niveau verder zijn gespecifieerd. Hier-
mee worden de regels omtrent de machtigingsprocedures bedoeld.
De informatieoverdracht moet verder ook aan een aantal voorwaarden voldoen:
– het gaat enkel om die informatie die noodzakelijk is voor een verantwoorde hulp- en dienstverlening en
de continuïteit van de hulp- en dienstverlening. Die noodzakelijkheid moet worden beoordeeld in het
kader van de uitoefening van de opdrachten die dit ontwerp van decreet aan het geïntegreerd breed
onthaal oplegt. De personen met wie gegevens worden uitgewisseld moeten betrokken zijn bij de hulpver-
lening en moeten optreden met eenzelfde finaliteit;
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 33 / 34
– de uitwisseling van gegevens moet daarenboven steeds worden beoordeeld, rekening houdende met de
respectieve belangen van de gebruikers. Daarbij moet maximaal worden gestreefd om de gebruikers vooraf
over de informatieoverdracht te informeren en hen te vragen of zij met de overdracht instemmen. Als het
in uitzonderlijke gevallen niet mogelijk is om de betrokkenen te informeren, dan kan de informatieover-
dracht ook zonder voorafgaande informatieverstrekking plaatsvinden. Het gebrek aan instemming brengt
de informatieoverdracht evenmin in het gedrang, voor zover de andere voorwaarden vervuld zijn;
– de gegevensuitwisseling wordt ook beheerst door de bepalingen uit de regelgeving over de bescherming
bij de verwerking van persoonsgegevens. Deze bepalingen blijven onverminderd van toepassing. Er wordt
altijd naar gestreefd dat de gebruiker akkoord gaat met de verwerking van de gegevens en dus met de
hulpverlening in haar totaliteit (dit wil zeggen ook met de administratieve aspecten van de hulpverlening).
Artikel 10 van de algemene verordening gegevensbescherming regelt de verwerking van persoonsgegevens
betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten.
De actoren moeten, naast strafrechtelijke persoonsgegevens, ook gevoelige persoonsgegevens en persoons-
gegevens over gezondheid kunnen verwerken. Gevoelige persoonsgegevens zijn die gegevens waaruit de
raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtui-
ging of het lidmaatschap van een vakvereniging blijken, alsook de persoonsgegevens die het seksuele leven
betreffen.
Persoonsgegevens over gezondheid zijn persoonsgegevens die verband houden met de fysieke of mentale
gezondheid van een natuurlijke persoon, waaronder gegevens over verleende gezondheidsdiensten waar-
mee informatie over zijn gezondheidstoestand wordt gegeven. Die gegevens zijn dus ruimer dan louter
medische gegevens. Met de verwerking en uitwisseling van gevoelige gegevens, gegevens over gezondheid
en strafrechtelijke gegevens moet voorzichtig worden omgegaan. Daarenboven moeten de Europese en
federale regels die worden opgelegd bij de verwerking van deze specifieke categorieën van gegevens wor-
den gevolgd.
De Vlaamse Regering zal nadere regels bepalen met betrekking tot de vorm waarin en de wijze waarop de
persoonsgegevens worden verwerkt en uitgewisseld. Daarnaast bepaalt de Vlaamse Regering de catego-
rieën van gegevens die worden verwerkt en uitgewisseld. Bij de uitwerking van deze bepaling zal de
Vlaamse Regering bijzondere aandacht moeten besteden aan het beperken van het verwerken en uitwis-
selen van bijzondere categorieën van gegevens. Hoewel in het eerste lid namelijk wordt bepaald dat er
ook gegevens over gezondheid en strafrechtelijke gegevens kunnen worden verwerkt, is deze bepaling
enkel bedoeld om een proactief hulpaanbod mogelijk te maken, maar geen vrijgeleide om allerlei gegevens
over gezondheid of strafrechtelijke gegevens te verwerken en uit te wisselen. De Vlaamse Regering zal in
haar besluit, in haar nota aan de Vlaamse Regering en in noodzakelijke machtigingen namelijk moeten
motiveren wat de finaliteit en de proportionaliteit van de te verwerken en te delen gegevens zijn. De
aandacht wordt erop gevestigd dat een besluit van de Vlaamse Regering dat uitvoering geeft aan dit arti-
kel, moet worden voorgelegd aan de CBPL. Dit wordt niet in de tekst van het ontwerp opgenomen, zoals
door de CBPL werd gevraagd, aangezien het door de ontwikkelingen in het kader van de algemene veror-
dening gegevensbescherming niet zeker is dat de CBPL zijn naam behoudt, maar deze naam op dit moment
nog niet vaststaat.
In het licht van de opmerking van de CBPL met betrekking tot de “onthoudingsplicht” wordt hierbij in de
memorie ook de rechtsgrond voor de verwerking geduid in het kader van de toekomstige algemene veror-
dening gegevensbescherming. De verwerking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, e), van de algemene verorde-
ning gegevensbescherming. Voor zover het gaat om bijzondere categorieën van persoonsgegevens wordt
er gebruikgemaakt van de uitzonderingen op het verwerkingsverbod zoals die worden omschreven in arti-
kel 9, lid 2, g). Voor strafrechtelijke persoonsgegevens houdt de verwerking rekening met artikel 10 van
de algemene verordening gegevensbescherming.
Dit is in eerste instantie artikel 6, lid 1, e), van de algemene verordening gegevensbescherming (de ver-
werking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader
van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen).
Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met de volgende bepalingen uit de algemene verordening
gegevensbescherming, namelijk:
Naar een nieuwe organisatie van de juridische eerstelijnsbijstand? — VERSLAG RONDETAFEL 2018.01.24 34 / 34
– artikel 9, lid 2, g), (de verwerking is noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op
grond van Unierecht of lidstatelijk recht: er worden namelijk ook bijzondere categorieën van persoonsge-
gevens verwerkt, zoals gegevens over gezondheid;
– artikel 10 (persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten (…) mogen
(…) alleen worden verwerkt (…) indien de verwerking is toegestaan bij Unierechtelijke of lidstaatrechte-
lijke bepalingen (…): er worden namelijk in mindere mate ook persoonsgegevens betreffende strafrechte-
lijke veroordelingen en strafbare feiten bijgehouden aangezien de centra voor algemeen welzijnswerk
onder andere voorzien in hulp- en dienstverlening aan gedetineerden.
De verduidelijking van de rechtsgrond is niet onbelangrijk, aangezien dit met zich meebrengt dat een
aantal rechten uit de algemene verordening gegevensbescherming niet van toepassing zijn; bijvoorbeeld
het recht op overdraagbaarheid van gegevens (artikel 20 van de algemene verordening gegevensbescher-
ming) is dus niet van toepassing.
Er wordt in het laatste lid ook een definitie opgenomen voor de “instemming”. Deze definitie is gebaseerd
op, maar valt niet samen met de definitie van toestemming uit de algemene verordening gegevensbescher-
ming. Dit komt omdat deze instemming geen rechtsgrond is voor de verwerking van persoonsgegevens,
maar enkel een extra waarborg is bij het delen van gegevens met anderen. De rechtsgrond voor het ver-
werken van gegevens wordt hoger beschreven. Deze definitie verschilt met name van de definitie van het
woord “toestemming” uit de algemene verordening gegevensbescherming, doordat de definitie van het
woord “instemming” in dit ontwerp van decreet ook vermeldt dat dit “uitdrukkelijk” moet zijn. Bij de
interpretatie van de algemene verordening gegevensbescherming is er namelijk discussie over het feit of
de toestemming al dan niet uitdrukkelijk moet zijn. Met de opname van het woord “uitdrukkelijk” in de
definitie van het woord “instemming” wordt ervoor gekozen om deze discussie op te lossen voor dit ont-
werp van decreet en aldus de betrokkenen beter te beschermen.
—
Ludo Serrien
0484/96.04.08
SAM, steunpunt Mens en Samenleving vzw
Maatschappelijke zetel: Eliaertsstraat 20 — 2140 Antwerpen
[email protected] — samvzw.be